Base description which applies to whole site

BIJLAGE 4 – MILIEU

Algemeen

Defensie meet en registreert de milieubelasting als gevolg van haar activiteiten. Hierbij spelen energieverbruik, geluidemissie, milieugevaarlijke stoffen, bodem-, water- en luchtverontreiniging, afvalreductie en natuurwaarden een rol. Daarnaast wordt de realisatie van de milieudoelstellingen zoals opgenomen in de Defensie Duurzaamheidsnota 2009 (DDN2009) gevolgd. Deze informatie wordt zowel voor verantwoording gebruikt in de vorm van dit jaarverslag, als voor bijsturing van de defensieactiviteiten.

Met de Defensie Duurzaamheidsnota 2009 wordt het beleid op milieugebied, zoals dat door het ministerie van Defensie vanaf 1993 wordt gevoerd, voortgezet. De looptijd van de Defensie Duurzaamheidsnota 2009 bedraagt vier jaar, namelijk van 2009 tot en met 2012. Uitgangspunt voor het duurzaamheidsbeleid van Defensie is dat aan wet- en regelgeving wordt voldaan en het Rijksbeleid wordt uitgevoerd. Hierbij geldt als belangrijke randvoorwaarde dat het primaire doel van de defensieorganisatie, de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht, gegarandeerd moet blijven.

In 2011 is een tussentijdse evaluatie van het duurzaamheidsbeleid van Defensie uitgevoerd die zal leiden tot bijsturing van het beleid in 2012. Daarbij zijn van invloed de wijziging van het Rijksbeleid onder het kabinet Rutte, nieuwe Europese en nationale regelgeving, inkrimping van en bezuiniging op de defensieorganisatie en invoering van Systeemgericht Toezicht en van het «Nieuwe Werken». Tevens is met deze evaluatie een aanzet gegeven voor de nieuwe Duurzaamheidsnota 2013–2016.

De drie belangrijkste elementen van de Defensie Duurzaamheidsnota 2009 betreffen energiebesparing en gebruik van duurzame energie, duurzaam inkopen en milieumanagement. Jaarlijks wordt de voortgang van de realisatie van de doelstellingen uit de Defensie Duurzaamheidsnota 2009 gemonitord. Bij de uitvoering van de maatregelen uit de DDN2009 begint enige vertraging zichtbaar te worden als gevolg van verlaging van budgetten en capaciteitsgebrek in de uitvoeringsorganisaties.

In deze bijlage wordt de belasting van het milieu per milieuthema met behulp van indicatoren in beeld gebracht. In 2011 heeft een aanpassing van de indicatoren plaatsgevonden waarbij enkele nieuwe indicatoren zijn geïntroduceerd en enkele niet meer valide indicatoren zijn verwijderd. Ook worden de achtergronden en ontwikkelingen van het afgelopen jaar toegelicht. Aan het slot van deze milieubijlage is een overzicht met alle indicatoren opgenomen.

Energie en klimaat

De energiedoelstellingen van Defensie zijn gebaseerd op de doelstellingen van het kabinet Rutte, de Europese richtlijn betreffende energieprestatie van gebouwen (2002/2010), het vierde Nationale Milieubeleidsplan (2001) en de Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (het BLOW-convenant). De belangrijkste indicatoren voor de prestaties op energiegebied zijn het totale energieverbruik van Defensie en de energie-efficiency van gebouwen. Op energiegebied is de belangrijkste beleidswijziging dat Nederland het minimale percentage duurzame energie ten opzichte van het totale energieverbruik heeft bijgesteld naar veertien procent in het jaar 2020. Dit is gelijk aan de Europese doelstelling. Onder Balkenende IV was dit nog twintig procent. Ook de normen voor CO2-uitstoot zijn bijgesteld naar twintig procent in 2020 ten opzichte van 1990 (was dertig procent).

Doelstellingen energie

Eindjaar

D1

Defensie realiseert bij de combinatie van vastgoed en voertuigen een energiebesparing van twee procent per jaar.

jaarlijks

D2

Defensie zal in 2012 wat betreft het gebruik van elektriciteit, aardgas en huisbrandolie voor verwarming van gebouwen honderd procent duurzaam zijn.

2012

Toelichting Doelstelling 1 (Energiebesparing)

De energiecijfers van gas en elektriciteit bij het onroerend goed zijn in 2011 in toenemende mate gemeten met behulp van op afstand afleesbare elektronische meters, wat de kwaliteit van de metingen ten goede komt.

Figuur 1 Totaal energieverbruik (in 1000 GJ), onderverdeeld in het energieverbruik van roerende en onroerende goederen.

Figuur 1 Totaal energieverbruik (in 1000 GJ), onderverdeeld in het energieverbruik van roerende en onroerende goederen.

Het totale energieverbruik in 2011 is ten opzichte van 2010 met 4 procent gedaald. Daarbij zijn de hoeveelheden brandstof voor het roerend goed weliswaar met 5 procent gestegen, maar de hoeveelheid energie ten behoeve van het onroerend goed is afgelopen jaar met 16 procent gedaald. Dit is toe te wijzen aan de hoge gemiddelde temperatuur in 2011 waardoor 27 procent minder aardgas is gebruikt. Over de afgelopen vier jaar is de doelstelling van twee procent energiebesparing bij het onroerend goed en de voertuigen gerealiseerd.

Figuur 2 Energie-efficiency onroerende zaken ten behoeve van ruimteverwarming (excl. elektriciteit)

Figuur 2 Energie-efficiency onroerende zaken ten behoeve van ruimteverwarming (excl. elektriciteit)

Als gevolg van nieuwbouw, het uitvoeren van energiebesparende maatregelen aan de gebouwen en door afstoting van bij voorkeur energetische slechte gebouwen is de energie-efficiency van de ruimteverwarming van het gebouwenbestand (gecorrigeerd naar de strengheid van de winters) de afgelopen vier jaar verbeterd.

Het energiebesparingsprogramma bij het vastgoed loopt vanwege de bezuinigingen vertraging op. De fondsen voor het uitvoeren van energiebesparende maatregelen bij de grote verwarmde gebouwen zijn over een langere periode (einddatum 2017 i.p.v. 2015) uitgesmeerd. Er is daarom besloten het energetisch onderzoek naar de gebouwen tussen de 500 m2 en 1000 m2 ook enige jaren (uitvoering in 2015–2016) door te schuiven om te voorkomen dat er op een gegeven moment verouderde onderzoeksrapporten liggen. Het afgelopen jaar zijn wederom gebouwbeheerders opgeleid om energiebesparing te realiseren bij het gebruik van gebouwen en het gedrag van gebruikers.

Naar aanleiding van een geslaagde proef met LED-verlichting zijn de rolbanen van de vliegbasis Woensdrecht, het maritiem vliegkamp De Kooy en het Militaire Luchtvaartterrein Deelen geheel van LED-verlichting voorzien en die van de vliegbases Leeuwarden, Gilze-Rijen en Eindhoven gedeeltelijk. In 2012 en 2013 worden deze projecten afgerond.

Bij de aanschaf van personenauto’s worden alleen nog voertuigen met het energielabel A of B aangeschaft. Daarnaast wordt binnen Defensie gewerkt aan de introductie van het «Nieuwe Werken» met daaraan gekoppeld een vermindering van het woon-werkverkeer en een reductie van het benodigde oppervlakte aan kantoorgebouwen en het daarbij behorende energiegebruik. De Kromhoutkazerne in Utrecht, die inmiddels vrijwel volledig gereed en in gebruik is, fungeert als proeftuin voor deze ontwikkelingen.

Een deel van de infanteriegevechtsvoertuigen CV90 is van hun zware bepantsering ontdaan om in vredestijd met een lager brandstofverbruik te kunnen oefenen. Gaan de voertuigen op uitzending, dan worden de pantserplaten weer aangebracht. Bij de Koninklijke Marine is een nieuwe scheepssimulator aangeschaft. Hiermee kan brugpersoneel een deel van de opleiding in de simulator uitvoeren zonder dat daarbij scheepsbrandstof wordt verstookt.

Ten slotte is Defensie in 2011 gestart met twee onderzoeken op energiegebied. Het eerste onderzoek betreft de mogelijke inzet van Energy Service Companies (ESCO’s) op militaire complexen. De ESCO investeert daarbij in energiebesparende maatregelen, waarna het bedrijf uit de bespaarde energiekosten wordt betaald. In het tweede onderzoek wordt in samenwerking met het Directoraat-Generaal Organisatie Bedrijfsvoering Rijk (DGOBR) gekeken worden naar de mogelijkheden van energieopwekking en -besparing op en rond de defensieterreinen in Den Helder. Onder andere wordt gedacht aan energiebesparing en vergroening van de energievoorziening door middel van geothermie, wind- en zonne-energie en groen gas. Het is nadrukkelijk de bedoeling om naar gebiedsgerichte concepten te kijken, waarbij Defensie, de gemeente Den Helder en andere partijen tot innovatieve en betaalbare energieoplossingen komen.

Toelichting Doelstelling 2 (honderd procent duurzame energie in de gebouwde omgeving)

In 2011 was honderd procent van de ingekochte elektriciteit duurzaam opgewekt. Een klein deel van het elektriciteitsverbruik wordt door Defensie zelf in de warmtekracht (WKK)-centrale te Den Helder en in een aantal kleinere WKK-installaties met behulp van aardgas opgewekt. In 2011 was daarom 95 procent van de totaal gebruikte elektriciteit als duurzaam te bestempelen. De WKK-centrales produceren naast elektriciteit ook warm water voor het verwarmen van gebouwen. Groen gas is nog onvoldoende op de markt aanwezig om het aardgas te vervangen. Defensie probeert waar mogelijk groen gas in te kopen en blijft de marktontwikkelingen op dat gebied volgen. Het afgelopen jaar is een aantal lokale initiatieven (bijvoorbeeld in Zwolle) in beeld gekomen, waar met behulp van biomassa warm water voor stadsverwarming wordt geproduceerd. Defensie staat positief ten opzichte van deze ontwikkelingen en probeert waar mogelijk aan te sluiten.

Het afgelopen jaar zijn de drie windturbines in Coevorden door minister Hillen in gebruik genomen. Het totaal vermogen van het windturbinepark bedraagt 9 Megawatt en de voorziene productie zal uitkomen op ongeveer vijf procent van het elektriciteitsverbruik van Defensie. Sinds de opening is er in het laatste kwartaal van 2011 5,2 miljoen kWh duurzame elektriciteit geproduceerd, goed voor 1,4 procent van het Defensieverbruik in 2011.

Defensie is verantwoordelijk voor de veiligheid in het Nederlandse luchtruim en houdt dat met diverse radarposten in de gaten. Hoge objecten zoals windmolens in de buurt van deze radars veroorzaken verstoringen. Door aanscherping van het rekenmodel voor radarverstoringen en door modificatie van de bestaande radarinstallaties kan toch ruimte gecreëerd worden voor nieuwe civiele windmolenparken. De toetsingsmethodiek zal medio 2012 met regelingen in het kader van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening zijn vastgelegd. Bij de radar in Woensdrecht loopt momenteel zo’n modificatieproject, waaraan de exploitant van het windmolenpark meebetaalt.

Defensie berekent op basis van de energiecijfers onder andere de uitstoot van kooldioxide, stikstofoxiden, zwaveldioxiden en koolmonoxide. Hierbij is de belangrijkste indicator de emissie van broeikasgassen, in het bijzonder kooldioxide (CO2).

De uitstoot van CO2 is in 2011 met 4 procent gedaald ten opzichte van 2010.

Figuur 3 Emissie kooldioxide (CO2) van Defensie (in ton), onderverdeeld in de uitstoot veroorzaakt door roerende en onroerende zaken

Figuur 3 Emissie kooldioxide (CO) van Defensie (in ton), onderverdeeld in de uitstoot veroorzaakt door roerende en onroerende zaken

Ozonlaag-aantastende stoffen

Lekverliezen bij koelinstallaties en activering van brandblusinstallaties veroorzaken emissies van ozonlaagaantastende stoffen zoals halonen, HCFK’s en CFK’s. Deze emissies zijn omgerekend naar CFK-equivalenten. In 2011 is de emissie van ozonlaagaantastende stoffen uit zowel de roerende zaken als de onroerende zaken licht gestegen. Vanuit het roerend goed lekte afgelopen jaar 5,6 procent van de geïnstalleerde hoeveelheid weg. Bij het onroerend goed was dit 5,1 procent. In 2011 is in overleg met de Inspectie voor Leefomgeving en Transport een begin gemaakt met het beter in beeld krijgen van de mobiele installaties bij Defensie, dit ook naar aanleiding van wijzigingen in de Europese verordeningen over ozonlaag aantastende stoffen en broeikasgassen. Installaties met HCFK’s zullen bij het einde van hun levensduur vervangen worden. Verder is een Plan van Aanpak opgesteld voor het versneld vervangen of aanpassen van installaties in het vastgoed en in het materieel die om bedrijfsvoeringsredenen niet mogen uitvallen en de installaties die meer dan tien kilogram HCFK’s bevatten. In 2012 start de uitvoering van dit Plan van Aanpak.

Geluid

Doelstellingen geluid

Eindjaar

D3

Defensie zal niet meer indirect geluidruimtebeslag hebben dan voor haar taakuitoefening noodzakelijk is.

jaarlijks

D4

Defensie zal zich inzetten om uiterlijk 2012 voor het Infanterie Schietkamp en het Artillerie Schietkamp geluidszones voor schietgeluid door VROM te laten vaststellen.

2012

Toelichting doelstelling 3 (Geluidruimtebeslag)

Vanaf 31 december 2008 ziet Defensie erop toe dat het totale oppervlak van het indirect geluidruimtebeslag van vliegvelden en Wm-inrichtingen niet stijgt. Bij alle objecten waar op grond van de Wet geluidhinder een 50dB(A)-zone is vastgesteld, is de oppervlakte berekend en wordt bezien of de zone kan worden aangepast. Dit vindt plaats gekoppeld aan de actualisatie van de vergunning Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (voorheen Wet milieubeheer).

In 2013 zal Defensie in overleg met het ministerie van Infrastructuur & Milieu de geluidszone van luchtvaartterrein Volkel als onderdeel van het luchthavenbesluit Wet luchtvaart vaststellen. Voor de luchtvaartterreinen De Peel en Woensdrecht wordt nu gewerkt aan de voor de vaststelling van een zone benodigde Milieu Effect Rapportages. De verruiming van de mogelijkheden voor de nieuwbouw van woningen binnen de geluidszones van militaire luchtvaartterreinen is vastgelegd in het Besluit militaire luchthavens (BML). Dit besluit krijgt per luchthaven doorwerking op het moment dat voor die luchthaven een luchthavenbesluit is vastgesteld. Wettelijk dient voor elke luchthaven een luchthavenbesluit te zijn vastgesteld binnen vijf jaren na inwerkingtreding van de gewijzigde Wet luchtvaart op 1 november 2009. Het project ligt op schema en moet dus 1 november 2014 afgerond zijn.

Toelichting doelstelling 4 (Schietgeluid)

De door Defensie ontwikkelde rekenmethodiek voor de beoordeling van schietgeluid is aan het ministerie van Infrastructuur & Milieu aangeleverd. In september 2010 is door I&M in overleg met Defensie een aangepast beleidsstandpunt «militair schietgeluid» vastgesteld. De juridische inpassing van de nieuwe rekenmethodiek zal plaats gaan vinden in het Activiteitenbesluit.

Gevaarlijke stoffen

Doelstellingen gevaarlijke stoffen

Eindjaar

D5

Defensie beperkt het gebruik van ongewenste stoffen en draagt zorg voor een veilig gebruik van gevaarlijke stoffen.

jaarlijks

Toelichting doelstelling 5 (Veilig gebruik gevaarlijke stoffen)

In 2009 heeft Defensie haar aandacht gericht op een inventarisatie van de stoffen die zij van buiten de EU importeert boven de in REACH vermelde drempelwaarde van één ton per jaar. Defensie heeft geen stoffen in gebruik die door Defensie aangemeld dienen te worden bij het Europees Chemie Agentschap ECHA. Eventuele aanmelding geschiedt door de «eigenaar» van een product, dit is degene die de receptuur in eigendom heeft of diens vertegenwoordiger in Europa, bv. de importeur. Voor één stof, ottofuel, zal Defensie bij wijze van proef bij het ministerie van I&M een uitzondering vragen om zo de volledige procesgang in kaart te brengen. Tot zo ver zijn geen problemen voorzien bij de realisatie van de maatregel.»

De veiligheidsinstructies van geregistreerde chemische stoffen zijn in de organisatie beschikbaar gemaakt door middel van een database op Intranet. Er wordt bezien op welke manier dit onderwerp het beste in de mbo-vakopleiding voor milieu- en veiligheidsfunctionarissen kan worden opgenomen, zodat de bekendheid met de database kan worden vergroot.

Luchtkwaliteit

Doelstellingen luchtkwaliteit

Eindjaar

D6

Defensie neemt ter verbetering van de luchtkwaliteit bij nieuw en bestaand materieel technische maatregelen waardoor de uitlaatgassen minder schadelijk zijn.

jaarlijks

Toelichting doelstelling 6 (Luchtkwaliteit)

Bij de keuze van nieuw materieel zijn regels gesteld voor het meenemen van energie-efficiency van de motoren, waarmee indirect de luchtkwaliteit gediend is. Tevens koopt Defensie meer en meer «van de plank» waardoor voertuigen vaker voldoen aan de civiele luchtkwaliteitsnormen. Er zijn inmiddels enkele voorbeelden van projecten waarbij emissie-eisen nadrukkelijk aan de orde komen. Bij de vervanging van de dieselgeneratoren van de LC-fregatten is als eis opgenomen dat moet worden voldaan aan de Tier 3-eisen van Annex VI van de IMO MARPOL Conventie (regeling Voorkoming Verontreiniging door Schepen). Bij het project Defensiebrede Vervanging Operationele Wielvoertuigen wordt gekeken naar de operationele mogelijkheden om Euro 5 (dus zeer schone motoren) motoren toe te passen. Voor civiele dienstauto’s, waarvoor Defensie de Rijksbrede inkoper is, wordt conform de criteria van het programma «Duurzaam Inkopen» ingekocht, wat schonere auto’s oplevert. Inmiddels kunnen door het Rijk ook elektrische en hybride dienstauto’s worden afgeroepen.

Bodem

Defensie werkt sinds 1991 aan de uitvoering van haar bodemonderzoek- en saneringsprogramma. Van verdachte plekken en bij nieuwbouwlocaties op defensieterreinen wordt de bodemkwaliteit onderzocht, waarna ernstige bodemverontreinigingen worden gesaneerd of beheerst. Op basis van nationaal beleid moeten «spoedlocaties» uiterlijk in 2015 zijn gesaneerd.

Doelstellingen bodem

Eindjaar

D7

Defensie zal eind 2012 alle oriënterende bodemonderzoeken hebben afgerond en zestig procent van de spoedeisende bodemverontreinigingen hebben gesaneerd. De einddatum voor afronding van de bodemsaneringsoperatie blijft gehandhaafd op 2023.

2012

2023

D8

Defensie besluit in 2011 over invoering van maatregelen om bodemverontreiniging door schietoefeningen met klein kaliber wapens te verminderen.

2011

Toelichting doelstelling 7 (Bodemsaneringsoperatie)

Eind 2011 was 99 procent van de te onderzoeken locaties van het bodemprogramma van Defensie daadwerkelijk onderzocht. Het komende jaar worden de resterende 42 locaties nog onderzocht. Van de 3 800 onderzochte verdachte locaties is inmiddels 84 procent gereed. Dat wil zeggen dat uit onderzoek is gebleken dat de locatie schoon was of dat de noodzakelijke sanering is afgerond.

Figuur 4 Percentage locaties gereed van het bodemsaneringsprogramma van Defensie gerelateerd aan het lineaire verloop van het programma tussen 2000 en 2016

Figuur 4 Percentage locaties gereed van het bodemsaneringsprogramma van Defensie gerelateerd aan het lineaire verloop van het programma tussen 2000 en 2016

Een gunstige ontwikkeling is dat er in 2011 bij graaf- en bouwactiviteiten nauwelijks nieuwe verdachte locaties zijn bij gekomen. Dit was in het verleden wel het geval. Defensie ligt nog steeds op schema om de spoedeisende saneringen in 2015 te hebben afgerond en alle ernstige bodemverontreinigingen op defensieterreinen in 2023 gesaneerd of beheerst te hebben. Zoals het er nu naar uit ziet zal eind 2012 59 procent van de spoedeisende saneringen van Defensie zijn afgerond.

Toelichting doelstelling 8 (Bodemverontreiniging door schietoefeningen)

Het onderzoek naar de ballistische eigenschappen van «groene» munitiesoorten die bij schietoefeningen gebruikt zouden kunnen worden, is vertraagd door leveringsproblemen van de munitie. Door de samenstelling van deze munitie treedt geen loodverontreiniging van de zandkogelvangers meer op. De proefneming van nieuwe alternatieve kogelvangers naar Zwitsers model, waardoor het loodprobleem ook wordt verminderd, is in Harderwijk gaande. In 2012 zal een evaluatie plaatsvinden om te bezien of deze methodiek breder kan worden toegepast.

Water

Doelstelling water

Eindjaar

D9

Defensie zal uiterlijk 2012 een besparing op het leidingwaterverbruik realiseren van vijf procent t.o.v. 2008.

2012

D10

Defensie zal uiterlijk in 2010 onderzoek hebben afgerond naar de mogelijkheden voor infiltratie en gescheiden afvoer van hemelwater en zal uiterlijk in 2012 130 watertoetsen en -balansen hebben opgesteld.

2010

D11

Defensie zal uiterlijk in 2012 uitvoering hebben gegeven aan vijftig procent (in kosten) van de maatregelen met een hoog milieurendement uit de ruim twintig waterbeheerplannen (DMB2004) en zijn gestart met uitvoering van de maatregelen uit de in doelstelling D10 genoemde onderzoeken.

2012

Toelichting doelstelling 9 (Besparing op leidingwatergebruik)

In 2011 is over het leidingwaterverbruik bij Defensie niet volledig gerapporteerd. Er kunnen daarom over afgelopen jaar vooralsnog geen conclusies getrokken worden. Dit manco zal in 2012 worden rechtgetrokken. Gezien de afname van het grondwaterverbruik in de afgelopen 10 jaar tot zeer kleine hoeveelheden wordt daarover niet meer gerapporteerd.

Toelichting doelstelling 10 (Onderzoek, watertoetsen en -balansen)

Watertoetsen en -balansen geven een beeld van alle hemel-, grond-, drink- en afvalwaterstromen op een defensieterrein en leiden tot maatregelen om waterbesparing te realiseren en het grondwater op peil te houden. Defensie stelt deze toetsen op in nauw overleg met gemeenten, het drinkwaterbedrijf, de provincie en overige belanghebbenden. In 2011 is verder gewerkt aan het opstellen van de toetsen en balansen waardoor nu 37 procent van het op te stellen aantal gereed is. Indien nodig zijn extra watermeters geplaatst om een beter inzicht te krijgen in de waterstromen op een object. De onderzoeken naar de mogelijkheden voor infiltratie en gescheiden afvoer van hemelwater waren in 2010 al afgerond, in 2011 zijn verbetermaatregelen vastgesteld en is het uitvoeringsprogramma opgesteld. Dit programma kan om budgettaire redenen voorlopig niet worden gerealiseerd.

Toelichting doelstelling 11 (Uitvoering waterbesparende maatregelen)

In 2008 zijn 21 waterbeheerplannen op de grotere kazernes en vliegbases afgerond. Met de uitvoering van waterbesparende voorzieningen, die in de plannen worden geadviseerd, is in 2009 gestart. Bij de voorzieningen moet bijvoorbeeld gedacht worden aan waterbesparende douchekoppen, beperking doorspoelhoeveelheden van toiletten en bemetering. Ongeveer dertig procent van de maatregelen is tot nu toe in uitvoering genomen en afgerond.

Afval

Defensie heeft gekozen voor het zo veel mogelijk scheiden van afval in herbruikbare deelstromen. Hierdoor wordt vooral gestuurd op het verminderen van de hoeveelheid restafval.

Doelstellingen afval

Eindjaar

D12

Defensie implementeert het nationale en EU-beleid op het gebied van afvalstoffen. De overgang van beheersen naar preventie wordt vormgegeven binnen de organisatorische en operationele mogelijkheden.

Jaarlijks

D13

Defensie produceert in 2012 niet meer restafval dan in 2007.

2012

Toelichting doelstelling 12 (Implementatie afvalbeleid)

Figuur 5. De totale hoeveelheid afval (in ton) van Defensie, onderverdeeld in de hoeveelheid bedrijfsafval en de hoeveelheid gevaarlijk afval

Figuur 5. De totale hoeveelheid afval (in ton) van Defensie, onderverdeeld in de hoeveelheid bedrijfsafval en de hoeveelheid gevaarlijk afval

De totale hoeveelheid afval die Defensie produceert, daalt al een aantal jaren. In het verslagjaar is ook de hoeveelheid bedrijfsafval opnieuw gedaald. In 2011 is de applicatie waarmee de hoeveelheden afvalstoffen gevalideerd werden buiten werking gesteld. Daarom is gewerkt met een noodprocedure voor de validatie die in 2012 zal worden omgezet tot een volwaardige procedure.

Toelichting doelstelling 13 (Reduceren hoeveelheid restafval)

Het milieubeleid van Defensie stuurt op het verminderen van de hoeveelheid restafval door een betere scheiding van afval aan de bron en door middel van preventie. Door aanhoudende aandacht voor afvalscheiding is ook in 2011 opnieuw minder restafval afgevoerd en wordt dus aan de doelstelling voldaan.

Figuur 6. Hoeveelheid restafval in ton

Figuur 6. Hoeveelheid restafval in ton

Om preventie van het ontstaan van afval vorm te geven, is in 2010 vastgesteld op welke defensielocaties meer dan 150 kilo restafval per medewerker per jaar vrijkomt. Voor deze 20 objecten worden uiterlijk in 2012 afvalpreventie- en scheidingsplannen opgesteld. In 2011 zijn reeds vier plannen opgeleverd. De Koninklijke Marine heeft ook afvalmanagement-plannen voor haar schepen op poten gezet.

Externe veiligheid

Doelstelling externe veiligheid

Eindjaar

D14

Defensie zal in 2012 in samenwerking met het ministerie van Infrastructuur en Milieu extern veiligheidsbeleid geïmplementeerd hebben voor munitiecomplexen, luchtvaartterreinen met voornamelijk vaste vleugelvliegtuigen en buisleidingen.

2012

Toelichting doelstelling 14 (Implementatie extern veiligheidsbeleid)

De aanpassing van het externe veiligheidsbeleid rond munitiecomplexen (nota Van Houwelingen), waarmee dit meer in overeenstemming komt met civiel beleid, is in 2009 uitgewerkt in het voorstel voor het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Dit besluit is in 2011 in werking getreden.

Het vaststellen van externe veiligheidszones rond luchtvaartterreinen kan pas plaatsvinden nadat:

  • de berekeningsmethodiek voor militaire vaste vleugelvliegtuigen is vastgesteld en/of een berekeningsmethodiek voor militaire helikopters is vastgesteld,

  • externe veiligheidszones zijn berekend voor militaire luchthavens en

  • in overleg met het ministerie van I&M een beleidskader en normstelling voor militaire luchthavens is vastgesteld.

De sinds 2005 toegepaste rekenmethode voor vaste vleugelvliegtuigen bestaat uit een kans-, locatie- en gevolgmodel. De rekenmethode wordt door het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium in stappen geëvalueerd. De eerste stap betreft het locatiemodel en is afgerond. Het kans- en risicomodel worden in 2012 onderzocht. Dit zal leiden tot aanpassing van de berekeningsmethodiek voor militaire vaste vleugelvliegtuigen. Wanneer deze stap is afgerond kan verder worden gewerkt aan de twee volgende stappen. Realisatie van de volledige doelstelling in 2012 lijkt nog mogelijk, hoewel vanaf een bepaald punt de regie niet meer in handen van Defensie is.

De ontwikkeling van een berekeningsmethodiek externe veiligheid voor militaire helikopters heeft in 2010 en 2011 geen voortgang geboekt. Probleem is het vinden en kunnen gebruiken van een geschikte database voor helikopterongevallen. In 2012 wordt onderzocht in welke mate aansluiting kan worden gevonden bij de berekeningsmethodiek voor civiele helikopters, aangevuld met statistische ongevalsdata voor militaire helikopters gebruikmakend van openbare bronnen voor ongevalsdata. Voor buisleidingen is het externe veiligheidsbeleid verwoord in het Besluit EV Buisleidingen, dat sinds 1 januari 2011 van kracht is. Defensie heeft meegewerkt aan het tot stand komen van dit Besluit.

Biodiversiteit en natuur

Doelstellingen biodiversiteit en natuur

Eindjaar

D15

Defensie wil, bij het ontplooien van haar activiteiten en het beheer van haar terreinen, naar vermogen blijven bijdragen aan de biodiversiteit in Nederland en aan de doelstellingen van Natura2000.

Jaarlijks

D16

Defensie zal, bij haar activiteiten voor vrede en veiligheid, de (Noord)zee op een duurzame manier blijven gebruiken om daarmee bij te dragen aan een goede milieukwaliteit op zee.

Jaarlijks

Toelichting doelstelling 15 (Biodiversiteit)

Defensie houdt bij het beheer en gebruik van defensieterreinen rekening met de aanwezige natuurwaarden. Afstemming tussen het militaire gebruik en de natuurfunctie van de defensieterreinen vindt op een zodanige wijze plaats dat de operationele commando’s in staat worden gesteld de gewenste graad van geoefendheid te bereiken en te behouden. Defensieterreinen worden al vele jaren op natuurwaarden geïnventariseerd, waaruit blijkt dat deze terreinen – als gevolg van gebruik en beheer – gekenmerkt worden door de aanwezigheid van bijzondere flora en fauna.

Het Ministerie van Defensie dient voor het Natura-2000 gebied Witterveld een beheerplan op te stellen. Tegen het aanwijzingsbesluit is door derden beroep aangetekend; de Raad van State heeft hierover oktober 2010 uitspraak gedaan. Op het moment dat door de uitspraak van de Raad van State rechtszekerheid over het besluit is verkregen, is gestart met het opstellen van een beheerplan. In 2011 is door het Ministerie van EL&I gewerkt aan de uitwerking van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De uitkomsten van de PAS zijn essentiële bouwstenen voor het beheerplan. De oplevering van het beheerplan wordt in 2013 voorzien.

Het Ministerie van Defensie heeft in de periode 2009–2011 voor die Natura2000-gebieden, waar Defensie mede-belanghebbende is, het merendeel van de benodigde effecten-analyses opgesteld. Deze effecten-analyses dienen als input voor de beheerplannen die door andere overheden worden opgesteld.

Daarnaast is in 2011 een studie opgeleverd om te onderzoeken hoe militair gebruik zich verhoudt tot de aanwezige natuur- en landschapswaarden op militaire terreinen en wat de kwalitatieve bijdrage van Defensie is aan natuur en landschap in Nederland. Uit het rapport blijkt dat Defensie droge heidelandschappen, heischrale graslanden, stuifzanden, hoogveen en duin- en kweldergebieden beheert waar hoge natuurwaarden voorkomen. In de meeste van deze gebieden is meer dan vijftig procent van de doelsoorten en/of de Rode Lijstsoorten aanwezig.

In 2011 is ook de notitie «Bescherming waardevolle bomen en boomstructuren op defensieterreinen» vastgesteld, waarin een inventarisatie is aangekondigd en beheersmaatregelen om het waardevolle bomenbestand te beschermen. De beheersmaatregelen zullen in bestaande procedures als structuur- en ontwikkelingsplannen, standaard oefenkaarten, e.d. worden opgenomen.

Toelichting doelstelling 16 (Milieu op zee)

De operationele introductie van het onderwatergeluidbeheersysteem SAKAMATA heeft in 2010 plaatsgevonden, gecombineerd met een formeel voorschrift van de Koninklijke Marine en de benodigde opleidingen op de Operationele School. De doorontwikkeling van het systeem loopt en de doorontwikkeling van de nieuwe wijze van risicobeoordeling ligt op schema.

De internationale samenwerking van Nederland met de Noorse en de Amerikaanse Marine wordt voortgezet. In het kader van het testen van het systeem op zee is in juni 2011 een «full-scale seatrial» uitgevoerd.

Milieumanagement

Goed werkende milieumanagementsystemen zijn belangrijk voor het beheersen van de milieubelasting, het naleven van wet- en regelgeving en het realiseren van de gestelde milieudoelen. De milieumanagementsystemen van de defensieonderdelen moeten aantoonbaar aan de ISO-14001 norm voldoen. Defensie zal haar milieuzorgsystemen extern laten certificeren.

Doelstellingen milieumanagement

Eindjaar

D17

Defensie verbetert voor de gehele organisatie de aantoonbaarheid van de goede werking van milieumanagementsystemen.

Jaarlijks

Toelichting doelstelling 17 (Milieumanagement)

In 2011 zijn goede stappen voorwaarts gemaakt om de werking van de milieuzorgsystemen verder te verbeteren. De Koninklijke Marine en de Koninklijke Marechaussee waren al gecertificeerd, de systeemdocumentatie van de Koninklijke Landmacht en het Commando Dienstencentra is nu ook gecertificeerd evenals delen van de Bestuursstaf, de Koninklijke Luchtmacht en de Defensie Materieel Organisatie. Een aantal elementen van milieuzorg is inmiddels defensiebreed belegd: de beoordeling en analyse van nieuwe wet- en regelgeving, het melden van milieuvoorvallen en -incidenten, het meten en registreren van milieucijfers en het vaststellen van een defensiebreed milieuaspectenregister. Nadelig werkt het wegvallen van de auditcapaciteit op milieugebied van de Accountants Dienst Defensie.

Vanwege het wegvallen van het registratiesysteem voor milieucijfers in 2011, is gewerkt aan het opzetten van een nieuw registratiesysteem waaruit managementinformatie over de milieuprestaties gegenereerd kan worden. Om het risico op fouten zo veel mogelijk te beperken is gekozen voor een systeem dat informatie uit bestaande bronsystemen over energie, brandstoffen, emissies etc. haalt.

Handhaving

Uiteindelijk moet milieuzorg leiden tot minder overtredingen van milieuregels. De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILenT) van het ministerie van Infrastructuur en Milieu is verantwoordelijk voor de handhaving van milieuvergunningen op de grotere defensieobjecten; kleinere objecten vallen onder het bevoegd gezag van de gemeente. Inspecteurs bezoeken deze inrichtingen en maken melding van geconstateerde tekortkomingen. Afhankelijk van de aard en ernst van deze tekorten wordt door de handhaver aan het niet tijdig opheffen daarvan het voornemen tot het opleggen van een dwangsom verbonden.

In 2011 zijn door de Inspectie voor Leefomgeving en Transport 40 inspectiebezoeken uitgevoerd en is in 10 gevallen een brief verzonden met een voornemen tot het opleggen van een dwangsom. Door tijdig herstel van tekortkomingen heeft dit slecht in één geval tot een dwangsombeschikking geleid.

Figuur 7. Percentage voornemens tot het opleggen van een last onder dwangsom ten opzichte van het totaal aantal bezoeken

Figuur 7. Percentage voornemens tot het opleggen van een last onder dwangsom ten opzichte van het totaal aantal bezoeken

In 2011 is in nauw overleg met de inspectiedienst verder gewerkt aan de invoering van «Systeemgericht Toezicht» bij Defensie. Hierbij wordt door de ILenT meer gebruik gemaakt van inspecties die door Defensie zelf zijn uitgevoerd en wordt bezien of de milieumanagementsystemen goed genoeg werken om het voldoen aan wet- en regelgeving te garanderen. Een defensiebrede systematiek voor de beoordeling van milieurisico’s is inmiddels opgeleverd, aan geharmoniseerde controlelijsten wordt gewerkt evenals aan een registratiesysteem om de resultaten van inspecties beter inzichtelijk te maken. Ook kunnen er zo analyses op de meest voorkomende manco’s worden uitgevoerd.

Milieuzorg tijdens oefeningen en operaties

Bij de planning van vredes- en crisisbeheersingsoperaties en oefeningen wordt in de planningsfase in toenemende mate aandacht besteed aan het aspect milieu. Defensie is in 2011 actief geweest in onder andere Afghanistan, Bosnië Herzegovina, voor de kust van Somalië en in Soedan.

Doelstelling milieuzorg tijdens oefeningen en operaties

Eindjaar

D18

Defensie zal bij oefeningen en operaties milieuaspecten vroegtijdig in de planning meenemen en een eenvoudig milieumanagementsysteem implementeren.

Jaarlijks

D19

Defensie zal de bedrijfsprocessen van militaire kampementen op milieuaspecten analyseren en verbeteren. De resultaten worden in orders, aanwijzingen en instructies opgenomen.

Jaarlijks

Toelichting doelstelling 18 (Oefeningen en operaties)

Binnen de Navo is de afgelopen jaren milieubeleid ontwikkeld en op het hoogste militaire niveau vastgesteld. Dit beleid gaat er van uit dat tijdens de planning en de uitvoering van oefeningen en operaties binnen de operationele mogelijkheden zoveel mogelijk rekening gehouden wordt met milieuaspecten. Het beleid is uitgewerkt in Navo-procedures op het gebied van milieumanagement, afvalmanagement en brandstofbehandeling tijdens operaties. Deze Standardization Agreements (STANAG’s) zijn gericht op de milieuverantwoordelijkheden van de operationele commandant in het veld en dienen als basis voor de milieubijlage van operatiebevelen voor oefeningen en operaties. Nederland is zeer actief bij de ontwikkeling van milieuprocedures in Navo-verband.

Milieumanagement is onderdeel van de planning voor oefeningen en operaties, met als doel het minimaliseren van de milieueffecten van de operationele bedrijfsvoering en het voldoen aan internationale en nationale regelgeving. Nederland heeft het hanteren van de Navo-procedures van kracht verklaard voor alle grote oefeningen en operaties. De Navo-procedure op het gebied van milieumanagement is uitgewerkt in een nationale CDS Aanwijzing.

Toelichting doelstelling 19 (Milieu op compounds)

Het afgelopen jaar zijn diverse initiatieven genomen om compounds energiezuiniger en milieuvriendelijker te maken. Zo zullen in Kunduz zonnepanelen toegepast worden voor de opwekking van elektriciteit. Nederland blijft ook in Navo-verband actief met het standaardiseren en verbeteren van handboeken op het gebied van milieuverantwoorde compounds.

Materieel

Onder het kabinet Balkenende IV is het programma «Duurzaam Inkopen» opgestart met als doel de ontwikkeling van markten voor duurzame producten te stimuleren. Met een jaarlijks inkoopvolume van ca. € 40 miljard kan de overheid daarbij een rol van betekenis spelen en een duidelijke voortrekkersrol op zich nemen. Duurzaam inkopen betekent dat een organisatie bij haar inkoopbeslissingen, naast prijs en kwaliteit, ook rekening houdt met de milieu- en sociale aspecten van de aan te schaffen producten en diensten. Duurzaamheidsaspecten lopen vaak gelijk op met operationele eisen. Tijdens operaties betekent een laag energieverbruik van kampementen en materieel bijvoorbeeld minder logistieke opvoer van brandstof onder gevaarlijke omstandigheden.

Doelstellingen materieelkeuzeproces

Eindjaar

D20

Defensie streeft binnen de kaders van operationele geschiktheid en bescherming van het personeel naar toepassing van milieu en sociale criteria bij de keus van militair materieel.

Jaarlijks

 

Alle overige inkopen en investeringen van Defensie voldoen vanaf 2010 aan de beschikbare criteria voor duurzaam inkopen.

2010

Toelichting doelstelling 20 (Milieuaspecten bij materieelkeuze)

Als uitwerking van dit rijksbrede beleid is in het Handboek Verwerving Defensie (HVD) en het Handboek Europees Aanbesteden (HEA) ook een hoofdstuk met betrekking tot duurzaam inkopen opgenomen. In het HVD is aangegeven dat duurzaamheidscriteria bij aanbestedingen moeten worden meegewogen. Als ondersteuning voor de inkopers en verwervers is een werkinstructie Duurzaam Inkopen opgesteld. Slechts in een drietal gevallen is het toegestaan af te wijken van de eisen voor duurzaam inkopen. Dit is het geval als de eisen met betrekking tot duurzaamheid niet in overeenstemming kunnen worden gebracht met de eisen voor veiligheid, als de aanschaf van een duurzaam product substantieel duurder is en als duurzame producten of diensten niet in voldoende mate beschikbaar zijn. In dat kader neemt militair materieel een bijzondere positie in. Militair materieel moet wereldwijd onder sterk wisselende omstandigheden op een voor het personeel veilige wijze inzetbaar zijn. Dit betekent dat niet in alle gevallen invulling kan worden gegeven aan de duurzaamheidscriteria. Wel wordt er, met behoud van de operationele eisen, actief naar gestreefd om bij aanschaf van materieel en materialen de milieu- en sociale criteria een rol te laten spelen en de normen van internationale verdragen, verordeningen en nationale wetten zoveel mogelijk na te leven.

Voor de categorieën dienstauto’s en elektriciteit/gas voert Defensie het categoriemanagement; dat wil zeggen dat zij deze producten voor de gehele overheid inkoopt. Bij dienstauto’s stellen de criteria dat voldaan wordt aan de hoogste energielabels; er is in 2011 ook een kavel ingekocht met hybride en elektrische voertuigen. Bij elektriciteit wordt inmiddels 100 procent groene stroom verworven.

Infrastructuur

Defensie is beheerder van een groot aantal terreinen met verschillende functies. Op de vliegbases, kazernes, vlootbases en logistieke inrichtingen staan meer dan 12 000 gebouwen. Defensie is verantwoordelijk voor deze infrastructuur en is opdrachtgever voor de nieuwbouw- en onderhoudswerkzaamheden. Zowel in de nieuwbouw- als in de exploitatiefase worden grondstoffen en energie gebruikt en ontstaat er bouwafval. De principes van Duurzaam Bouwen (Dubo) zorgen ervoor dat deze milieueffecten gedurende de hele levenscyclus van de gebouwen worden beperkt. Daarbij kan gedacht worden aan energiebesparende maatregelen (zoals dubbel glas en hoogrendementsketels), waterbesparing (bij douches en toiletten), hergebruik van sloopmaterialen en duurzame bouwmaterialen (zoals FSC-hout). In de Vastgoednormen van Defensie is het aspect Duurzaam Bouwen dwingend voorgeschreven.

Doelstelling infrastructuur

Eindjaar

D21

Defensie hanteert vanaf 2010 bij het ontwerp van alle nieuwbouw- en onderhoudsprojecten de door het ministerie van VROM vastgestelde GPR Gebouw®-minimumscores.

2010

D22

Defensie draagt er vóór 2010 zorg voor dat het aspect duurzaamheid is opgenomen in alle vastgoedplannen en programma’s van eisen en dat alle infrastructurele projecten inhoudelijk en procedureel voldoen aan het beleid op het gebied van duurzaam inkopen.

2009

Toelichting doelstelling 21 (Toepassing GPR)

Het softwareprogramma GPR-Gebouw, waarmee de duurzaamheid van een gebouwontwerp kan worden vastgesteld, was tot nu toe bij de Defensie Vastgoed Dienst alleen in gebruik voor kantoor- en lesgebouwen. In 2011 zijn de modules voor logies-, bijeenkomst- en industriegebouwen ingevoerd, zodat nu bij vrijwel alle nieuwbouw- en renovatieprojecten GPR kan worden toegepast. De door het ministerie van Infrastructuur en Milieu vastgestelde minimumscore van 7 punten wordt bij de gangbare ontwerpsystematiek bij Defensie goed gehaald. Zolang GPR-Gebouw nog niet volledig is ingevoerd worden de lijsten met Dubo-maatregelen uit het Nationale pakket Utiliteitsbouw gebruikt.

In 2011 is bij 32 projecten het toepassingspercentage toegenomen van 63 procent naar 85 procent. Interdepartementaal wordt door Defensie meegewerkt aan het formuleren van duurzame besteksteksten in STABU-bestekken voor de utiliteitsbouw en RAW-bestekken voor de Grond-, weg- en waterbouwsector.

Het aandeel HR-ketels in het gebouwenbestand van Defensie bedraagt nu 56 procent van het totaal opgesteld vermogen tegen 55 procent in 2010. De invoering van HR-ketels gaat daarmee gestaag verder.

Figuur 8. Percentage (opgesteld) vermogen ten behoeve van ruimteverwarming onroerend goed

Figuur 8. Percentage (opgesteld) vermogen ten behoeve van ruimteverwarming onroerend goed

Toelichting doelstelling 22 (Duurzaamheid in Programma’s van Eisen en vastgoedplannen)

In 2009 is geregeld dat in alle programma’s van eisen voor infrastructuur een paragraaf «Milieu-eisen inclusief duurzaamheidsaspecten» wordt opgenomen. Hierin staat onder andere dat de duurzaamheidscriteria van het Rijksbrede programma Duurzaam Inkopen moeten worden gevolgd.

In 2011 is een aantal vastgoedplannen onder de loep genomen. Gebleken is dat in alle plannen rekening wordt gehouden met duurzaamheid. Het «Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw», inmiddels vervangen door «Duurzame Stedenbouw, the next step» (2010), wordt daarbij gehanteerd.

De Defensie Vastgoed Dienst participeert in de werkgroep «Doorontwikkeling duurzaam inkopen in de GWW (grond-, weg- en waterbouw)-sector», waarin de grote opdrachtgevers in de GWW-sector duurzaam inkopen verder ontwikkelen voor toepassing in geïntegreerde contractvormen.

De duurzaamheidscriteria voor de GWW-sector zijn door CROW, het kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte, vertaald naar teksten voor gebruik in bestekken.

Veiligheid, Arbeidsomstandigheden en Milieu

In 2007 is naar aanleiding van een aantal ongevallen binnen de defensieorganisatie besloten tot de invoering van het Veiligheidsmanagementsysteem Defensie (VMS Def), waarbij ook Arbeidsomstandigheden (arbo) worden meegenomen. In de Defensie Duurzaamheidsnota 2009 is opgenomen dat milieu- en arbo-procedures zoveel mogelijk op elkaar zullen worden afgestemd. In 2010 is besloten defensiebrede milieuprocedures in het VMS Def op te nemen: dit geldt onder andere voor de procedures op het gebied van het verzamelen van milieugegevens, het analyseren en in de organisatie bekend stellen van nieuwe wet- en regelgeving en de beschrijving van de verantwoordelijkheden van commandanten op milieu-, arbo- en veiligheidsgebied. Tenslotte is in 2011 een aantal opleidingen, waaronder die voor bataljonscommandanten en die op mbo-niveau, op de gebieden milieu, arbo en veiligheid meer gecombineerd en in samenhang gegeven.

Financiën

Zowel op het gebied van het vastgoed als bij het materieel wordt gewerkt aan de ontwikkeling van de methodiek van life cycle costing (LCC), waarbij investerings- en exploitatiekosten in samenhang worden bezien. Bij het vastgoed is er de mogelijkheid bouwprojecten in een DBFMO-constructie (Design Build Finance Maintain Operate) aan te besteden, maar ook als de exploitatie in eigen beheer plaatsvindt, kunnen de exploitatiekosten in de aanbestedingscriteria opgenomen worden. Momenteel worden drie pilot-gebouwen op LCC-kosten doorgerekend en worden die kosten door aanpassingen in het ontwerp vervolgens geminimaliseerd. Eind 2012 ligt er dan een werkende berekeningsmethodiek waarmee nieuwbouw- en renovatieprojecten LCC-technisch kunnen worden doorgerekend.

Communicatie

Vanuit de gedachte dat milieu in de normale bedrijfsvoering geïntegreerd dient te zijn rapporteert Defensie vanaf verslagjaar 2006 over milieu in het departementale jaarverslag en brengt geen afzonderlijk milieujaarverslag meer uit.

Het afgelopen jaar heeft Defensie diverse publicaties over milieuonderwerpen, zoals de bouw van de windturbines in Coevorden, in de Defensiekrant en in vakbladen geplaatst. Daarnaast heeft Defensie zich tijdens de Open Dagen van de Koninklijke Luchtmacht en de Koninklijke Marine op natuur- en milieugebied gepresenteerd. Voor het eigen milieu- en veiligheidspersoneel is een themadag georganiseerd, waarop recente ontwikkelingen zijn toegelicht.

Licence