Base description which applies to whole site

12 Een sterk innovatievermogen

Algemene doelstelling

Een sterker innovatievermogen van de Nederlandse economie

Nederland heeft een 5e positie in het Innovation Union Scoreboard bereikt. Daarmee is Nederland koploper van een groep landen die tot de «innovatievolgers» worden gerekend, achter de «innovatieleiders» Zweden, Duitsland, Denemarken en Finland. Binnen de kengetallen waar de positie in het Innovation Union Scoreboard door wordt bepaald, scoort Nederland bovengemiddeld bij onder andere de publieke Research & Development – uitgaven, het aandeel innovatieve bedrijven, het aantal aangevraagde octrooien en het aantal geregistreerde handelsmerken. Nederland heeft een benedengemiddelde score bij onder andere de private Research & Development -uitgaven en de omzet die bedrijven behalen met nieuwe en verbeterde producten.

Rol en verantwoordelijkheid

Innovatie is een belangrijke bron voor de welvaartsgroei van de Nederlandse economie. Innovatie verhoogt de productiviteit van Nederlandse bedrijven, heeft een positief effect op de Nederlandse concurrentiepositie en draagt bij aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. De Research & Development-uitgaven zijn een belangrijke inputfactor voor innovatie. In het Nationaal Hervormingsprogramma 2011 heeft Nederland zich ten doel gesteld dat in 2020 2,5% van het Bruto Binnenlands Product aan Research & Development wordt uitgegeven. Hiermee is gekozen voor een ambitieuze doelstelling, waarbij rekening is gehouden met de Nederlandse sectorstructuur.

Met het bedrijvenbeleid wordt beoogd om een verhoging van de private Research & Development intensiteit te realiseren en de innovatiekracht van Nederland te versterken. Via publiek-private samenwerking, bevordert het kabinet dat publiek gefinancierde kennisontwikkeling maximaal benut kan worden door het bedrijfsleven. Kennisbenutting door het bedrijfsleven is immers een essentiële schakel in de keten kennis-kunde-kassa. Daarbij wordt de publieke kennisontwikkeling in sterkere mate gericht op de topsectoren.

Innovatie is een zaak van bedrijven, die daartoe (financiële) risico’s nemen. Omdat bedrijven zich de bijkomende maatschappelijke baten niet volledig kunnen toe-eigenen, bestaat het risico dat zij minder innoveren dan maatschappelijk gezien gewenst is. Het Ministerie van Economische Zaken bevordert daarom private R&D en innovatie mede met financiële instrumenten. Hiervoor worden fiscale instrumenten, kredieten en subsidies ingezet.

De innovatieprestaties van de Nederlandse economie staan sterk onder invloed van externe factoren. De innovatiegraad van bedrijven en het succes van innovaties worden sterk bepaald door (internationale) marktontwikkelingen en strategische afwegingen die bedrijven daarbij maken. De opgave voor het Ministerie van Economische Zaken is om met kennis- en innovatiebeleid bedrijven een gunstig innovatieklimaat te bieden.

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Realisatie 2011

Bron

R&D-uitgaven als % van het BBP

1,82%

2009

1,8%

2,04%

CBS

– waarvan private sector

0,85%

2009

0,9%

1,15%

 

– waarvan publieke sector

0,96%

2009

0,9%

0,88%

 

De getoonde uitsplitsing van Research & Development-uitgaven naar publieke en private sector heeft betrekking op de plaats van uitvoering. De referentiewaarde voor de private sector is iets lager dan in de begroting voor 2012 was weergegeven, als gevolg van een lichte opwaartse bijstelling van de waarde van het Bruto Binnenlands Product over 2009 door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Door revisies in de R&D-statistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn de uitkomsten voor 2011 niet goed vergelijkbaar met die voor 2009.

De sterke stijging van de private Research & Development-uitgaven in 2011 ten opzichte van 2009 is grotendeels het gevolg van een revisie in de R&D-statistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Door een verbreding van het R&D-begrip en het toevoegen van bedrijven met minder dan 10 werkzame personen aan de bedrijvenpopulatie in de R&D-statistiek wordt onderzoek van een groter aantal bedrijven dan voorheen geteld als Research & Development. Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft ook een revisie toegepast bij de Research & Development-uitgaven van hogeronderwijsinstellingen. De baten van hogeronderwijsinstellingen die als grondslag dienen voor de berekening van de onderzoeksuitgaven van deze instellingen zijn versmald. Hierdoor zijn de Research & Development-uitgaven in de publieke sector in 2011 lager dan volgens de oude berekeningsmethode het geval was in 2009. Gecorrigeerd voor de revisie komt het cijfer voor 2011 iets hoger uit dan het cijfer voor 2009 (namelijk 2011: 0,98% van het BBP)

Kengetallen: Innovatieprestaties van Nederland

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 20121

Ambitie

Innovation Union Scoreboard: positie van Nederland binnen EU27-landen

10e

9e

9e

8e

7e

5e

Positie verbeteren

Aantal bij WIPO aangevraagde octrooien, per mln personen van de beroepsbevolking (Nederland)

504

492

503

457

391

442

 

Aantal bij WIPO aangevraagde octrooien: Positie Nederland binnen OECD

6e

6e

5e

6e

10e

8e

Positie verbeteren

Bron: Europese Commissie (Innovation Union Scoreboard 2013). In het Innovation Union Scoreboard 2013 zijn de scores per lidstaat opnieuw berekend voor de jaren 2008–2011. Dit maakt dat Nederland in 2008 en 2010 op een andere plek in de ranglijst stond dan in eerdere jaarverslagen en EZ-begrotingen aan de Kamer is gemeld. De positie in het jaar 2007 is ontleend aan de voorgaande editie van het Innovation Union Scoreboard (de editie uit het jaar 2012).

Bron:WIPO voor het aantal aangevraagde octrooien en OECD voor de omvang van de beroepsbevolking. De cijfers voor het aantal octrooiaanvragen per miljoen personen van de beroepsbevolking wijken licht af van de reeks in de begroting voor 2012, als gevolg van een neerwaartse bijstelling van de cijfers voor de omvang van de beroepsbevolking door de OECD. De positie van Nederland bij dit kengetal is in 2009 en 2010 een plaats hoger uitgekomen dan in de begroting voor 2012 vanwege een opwaartse bijstelling door de OECD van de cijfers over de omvang van de beroepsbevolking in Israël. Het laatste heeft ertoe geleid dat Israël in die jaren een positie onder Nederland heeft gekregen. Met ingang van 2012 geeft de indicator de bij WIPO aangevraagde octrooien en niet zoals in de jaren daarvoor het aantal aangevraagde Europese octrooien.

1

Het Innovation Union Scoreboard met betrekking tot 2012 is de jaargang met de titel Innovation Union Scoreboard 2013. De WIPO-cijfers voor 2012 zijn voorlopig.

De relatieve score van Nederland binnen het Innovation Union Scoreboard (IUS) van de Europese Commissie is in de periode 2007–2012 verbeterd; van de 10e naar de 5e plaats. Dit is te danken aan verbeteringen van Nederland op een groot aantal onderliggende kengetallen in de afgelopen jaren.

Het aantal WIPO-octrooiaanvragen is sinds 2009 afgenomen. Recent onderzoek van NL-Octrooicentrum geeft aan dat dit vooral komt doordat een klein aantal grote bedrijven, die een groot deel van de Nederlandse aanvragen voor hun rekening nemen, sindsdien een andere octrooistrategie volgen die meer op kwaliteit gericht is en actiever zijn in andere technologische sectoren met een lagere octrooidichtheid. In 2012 is de neerwaartse ontwikkeling bij het aantal octrooiaanvragen omgebogen naar een stijging. Dat is samengegaan met een verbetering van de positie van Nederland binnen de OECD van een 10e naar een 8e plaats.

Kengetal

Realisatie 2004

Realisatie 2006

Realisatie 2008

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Ambitie

Aandeel innoverende bedrijven:

           

– Industrie (EU27-gemiddelde)

42

42

42  (44)

53 (44)

n.b.

Aandeel verhogen

– Diensten (EU27-gemiddelde)

29

32

31 (35)

44 (35)

n.b.

Aandeel verhogen

Aandeel innoverende bedrijven dat (de laatste drie jaar) technologisch heeft samengewerkt met publieke partijen:

           

– Researchinstellingen (EU27-gemiddelde)

9

8

10 (6)

6 (6)

n.b.

Bovengemiddelde positie handhaven

– Universiteiten (EU27-gemiddelde)

12

11

14 (10)

8 (11)

n.b.

Bovengemiddelde positie handhaven

n.b.= niet beschikbaar (de innovatie-enquête wordt alleen over even jaren gehouden)

Bron: Eurostat (uitkomsten van innovatie-enquêtes)

Het aandeel innoverende bedrijven in de Nederlandse industrie en dienstverlening is bij de meting over 2010 fors hoger dan in de vorige edities van de innovatie-enquête. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (dat de innovatie-enquête voor Nederland uitvoert) verklaart dit voor een belangrijk deel uit het feit dat de laatste editie voor het eerst gebruikmaakte van digitale enquêteformulieren. Van de grotere groep innoverende bedrijven blijkt een kleiner aandeel samen te werken met een kennisinstelling.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 mln

2009

2010

2011

2012

Vastgestelde begroting 2012

Verschil

VERPLICHTINGEN

949,5

755,9

976,1

655,5

708,5

–53,0

UITGAVEN

667,7

723,9

883,7

745,8

814,2

– 68,4

             

Programma-uitgaven

603,9

647,8

806,7

670,7

748,4

– 77,7

12.1 Bevorderen van publiek/private kennisontwikkeling voor topsectoren en maatschappelijke vraagstukken

486,8

524,2

679,3

547,2

583,2

– 36,0

– Institutioneel onderzoek

46,4

62,0

211,1

222,4

207,6

14,8

– Lucht- en Ruimtevaart

99,4

88,7

133,1

71,2

81,7

– 10,5

– Internationaal innoveren

32,7

22,1

12,5

7,7

3,8

3,9

– Innovatieprogramma’s / Topsectoren

158,3

214,2

228,7

205,0

244,0

– 39,0

– Overig

102,7

63,4

70,6

38,5

42,2

– 3,7

– Onderzoek en opdrachten

4,5

3,4

3,3

2,4

3,9

– 1,5

– Kenniswerkers / High Tech Topprojecten

42,8

70,4

20,0

0,0

0,0

0,0

12.2 Meer bedrijven die meer (technologische) kennis ontwikkelen, delen en benutten

117,1

123,6

127,4

123,5

165,2

– 41,7

– Innovatie Prestatie Contracten

26,1

32,1

30,2

44,0

41,2

2,8

– Innovatiefonds: innovatiekrediet

16,9

19,1

35,8

27,3

56,7

– 29,4

– Innovatiefonds: risicokapitaal

16,6

14,1

10,5

12,4

27,4

– 15,1

– Oude financieringsinstrumenten

14,9

20,0

13,5

1,7

0,0

1,7

– Syntens

33,0

33,0

32,5

31,5

30,9

0,6

– Eurostars

1,3

2,2

4,2

5,7

7,6

– 1,9

– Bijdragen organisaties

0,6

1,3

0,8

0,7

1,3

– 0,6

– Overig

7,6

1,8

0,0

0,3

0,0

0,3

             

Bijdragen baten-lastendiensten

63,9

76,1

77,0

75,2

65,8

9,4

Bijdrage aan AgentschapNL

63,9

76,1

77,0

75,1

65,8

9,3

Bijdrage aan Agentschap Telecom

0,0

0,0

0,0

0,1

0,0

0,1

             

ONTVANGSTEN

197,7

180,3

44,5

70,5

45,2

25,3

Diverse ontvangsten

4,1

12,1

4,5

21,9

1,6

20,3

Ontvangsten uit het FES

152,2

128,7

0,0

0,0

0,0

0,0

Ontvangsten luchtvaartkredietregeling

0,0

0,3

1,9

0,2

0,2

0,0

Ontvangsten Technische Ontwikkelingsprojecten

8,1

7,6

5,4

3,9

10,0

– 6,1

Ontvangsten Rijksoctrooiwet

33,4

31,3

31,6

36,8

29,2

7,6

Ontvangsten Innovatiekredieten

     

6,6

2,1

4,5

Ontvangsten Eurostars

0,0

0,4

1,1

1,1

2,1

– 1,0

Toelichting op de verplichtingen

Het lagere verplichtingenrealisatie (€ 53,0 mln) wordt met name veroorzaakt door:

Innovatieprogramma’s/Topsectoren (– € 27 mln), waarvan:

  • Innovatieprogramma’s Algemeen: door het beëindigen van de innovatieprogramma’s eind 2011 zijn de verplichtingenbudgetten die nog betrekking hadden op die programma’s, en die niet werden ingezet ten behoeve van de Topsectorenaanpak, verlaagd met € 20,8 mln.

  • Innovatieprogramma Veiligheid: alle verplichtingen met betrekking tot dit innovatieprogramma zijn reeds in 2011 aangegaan, waardoor het verplichtingenbudget 2012 met € 13,7 mln is verlaagd.

  • Topsector HighTech Systems Materials: ten behoeve van diverse initiatieven, zoals Joint Technology Initiatives en Eurekaclusters, is het budget in 2012 per saldo verhoogd met € 5,6 mln.

Institutioneel onderzoek (€ 49,7 mln), waarvan:

  • Bijdrage TNO (€ 19,7 mln). Dit betreft deels een technische correctie, deels een aanpassing in verband met de transitie van Embedded Systems Institute in het topsectorenproces en een overheveling van SZW-budget naar EZ.

  • Bijdrage Nederlands Lucht en Ruimtevaartlaboratorium (€ 29,6 mln). Met het penvoerderschap is ook de afspraak van het Rijk naar Economische Zaken overgekomen om te zorgen dat het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) zijn huisvesting weer op aanvaardbaar peil kan brengen.

Bijdrage aan AgNL (– € 54,3 mln)

De opdrachten aan AgNL werden tot en met 2012 voorafgaand aan het uitvoeringsjaar verstrekt. Met ingang van 2013 wordt dit tijdens het uitvoeringsjaar gedaan.

Lucht- en Ruimtevaart (– € 10,0 mln)

De onderuitputting van in totaal € 10,2 mln wordt veroorzaakt door diverse mutaties. De belangrijkste zijn het doorschuiven van € 23 mln aan verplichtingenruimte naar latere jaren ten behoeve van de Ministerconferentie 2012 bij de tweede suppletoire begroting. Daarnaast is het Ruimtevaartbudget opgehoogd met € 12,8 mln. Dat in verband met het opheffen van het Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart (NIVR), waarbij de liquide middelen aan de begroting zijn toegevoegd.

Het Innovatiefonds (– € 8,1 mln)

De benutting van het Innovatiekrediet is in 2012 toegenomen ten opzichte van 2011. Er is in 2012 een bedrag van € 52,9 mln verplicht. Echter de raming voor 2012 was € 95,5 mln vanwege de verwachte vraag in verband met het vervallen van subsidies vanuit de Innovatieprogramma’s. Deze vraag is vooralsnog achtergebleven. Verder is bij tweede suppletoire begroting het InnovatiefondsMKB+ opgehoogd met € 35 mln. Dit budget wordt beschikbaar gesteld voor het nieuwe Fund-of-funds (in totaal € 100 mln). Fund-of-funds is een initiatief dat speciaal is gericht op snelgroeiende innovatieve bedrijven om deze beter toegang te verschaffen tot risicokapitaal. Via een bijdrage uit het Fund-of-funds en een bijdrage van het EIF kunnen nieuwe investeringsfondsen worden gestart.

Toelichting op de programma-uitgaven

Operationele doelstelling 12.1 Bevorderen van publiek/private kennisontwikkeling voor topsectoren en maatschappelijke vraagstukken

Doelbereiking

Institutioneel Onderzoek

  • De publiek-private onderzoeksprogramma’s bij TNO, Dienst Landbouwkundig Onderzoek en de Grote Technologische Instituten hebben een meerjarig karakter. In 2012 is de vrijkomende ruimte in deze programma’s zoveel mogelijk ingezet voor nieuw onderzoek in overeenstemming met de Innovatiecontracten van de Topsectoren. In 2012 is een begin gemaakt met het harmoniseren van de governance van de genoemde instituten.

    In september 2012 is de toeslagregeling voor Topconsortia van Kennis en Innovatie gepubliceerd. Met de toeslagregeling kunnen de TKI's die in de begroting van Economische Zaken zijn opgenomen een aanvraag indienen voor TKI-toeslag. In 2012 is voor € 83 mln aan TKI-toeslag aangevraagd.

Ruimtevaart

  • Met de oprichting van een satellietdataportaal bij het Netherlands Space Office (NSO) in maart 2012 is een begin gemaakt met het beschikbaar stellen van ruimtevaartdata aan organisaties voor maatschappelijke en economische doeleinden. Met diverse organisaties binnen en buiten de overheid zijn gesprekken gestart over het gebruik van satellietdata voor uiteenlopende toepassingen. Het betreft in het bijzonder organisaties op het gebied van waterbeheer (kwaliteit en kwantiteit) en energie. De benutting van het NSO-portaal kan verder verhoogd kunnen worden als ook de Topsectoren de ruimtevaartdata gaan benutten voor hun ambities.

  • Nederland heeft tijdens de European Space Agency Ministersconferentie op 20 en 21 november 2012 te Napels voor € 127 mln ingeschreven op European Space Agency (ESA)-programma's voor de periode 2013–2015. De Tweede Kamer is hierover schriftelijk geïnformeerd (TK, 24 446, nrs. 51 en 53 d.d. 15 november 2012, respectievelijk 7 december 2012).

Zevende Kaderprogramma (KP7)

Bij Economische Zaken is de aandacht uitgegaan naar het verbinden van KP7 met het nationale innovatiebeleid, in het bijzonder de economische topsectoren, het op peil houden van de deelname van Nederlandse partijen in KP7 en het verbeteren van de bedrijfsdeelname aan KP7. Dit is met succes bereikt door in de Europese onderhandelingen de werkprogramma's te beïnvloeden ten gunste van de behoeftes van potentiële Nederlandse deelnemers en door het verzorgen via het bij Agentschap NL ondergebrachte Expertisecentrum Internationaal Onderzoek en Innovatie (EIOI) van advieswerkzaamheden en informatievoorziening over het kaderprogramma te verzorgen, waarmee zo’n 3.000 deelnemers zijn bereikt. Het retourpercentage is nu 7,0% ofwel € 2,3 mld over 2007–2012 (was medio 2012 nog 6,9% en € 2,1 mld). De competitie om geld is buitengewoon scherp. Van de Nederlandse aanvragen krijgt alleen de beste 23% subsidie (gemiddeld). Bij aanvragers die zich vooraf lieten adviseren door EIOI steeg dat naar 36%). EIOI NL heeft zich in het bijzonder gericht op potentiële Midden- en Kleinbedrijf-deelnemers. Ook dat heeft resultaat opgeleverd, Midden- en Kleinbedrijf deelname in het onderdeel Coöperation is licht gestegen naar 15,5%. Daarnaast betaalt de Europese Commissie mee aan Eurostars, het technologieprogramma van ruim 30 landen voor hightech Midden- en Kleinbedrijf. In 2012 kregen 31 Nederlandse Midden- en Kleinbedrijven hieruit een bijdrage voor hun internationale projecten.

In 2012 is in het bijzonder aandacht uitgegaan naar discussies in de Raad voor Concurrentievermogen in reactie op het commissievoorstel over het toekomstige Europese financieringsprogramma voor onderzoek en innovatie «Horizon 2020: het kaderprogramma voor onderzoeken innovatie» voor de periode van 2014 tot en met 2020. Het kabinetsstandpunt hieromtrent is op 15 april 2011 door de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar de Tweede Kamer gestuurd. Op veel punten heeft Nederland met succes onderhandeld, zo is het aandeel van het budget dat het MKB moet kunnen verwerven in Horizon 2020 verhoogd van 15% naar 20% van het budget van pijlers II (industrieel leiderschap) en III (maatschappelijke uitdagingen).

In 2012 zijn Europese Innovatiepartnerschappen (EIP’s) op grote maatschappelijke uitdagingen zoals gezond ouder worden, water, grondstoffen, landbouw en smart cities opgestart of nader uitgewerkt. Economische Zaken heeft in nauwe samenwerking met onder andere Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Volksgezondheid Welzijn en Sport en Infrastructuur & Milieu via de Raad de Nederlandse inzet in deze EIP’s verzorgd. Bij de uitwerking van de EIP’s wordt in het bijzonder aandacht gegeven aan het leggen van de verbinding met de economische topsectoren.

Toelichting budgettaire verschillen

Het budgettaire verschil op Operationele Doelstelling 12.1 van € 36,0 mln wordt met name veroorzaakt door:

  • Institutioneel onderzoek. Voor het Nederlands Lucht en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) is een eerste bijdrage geleverd van € 5,0 mln om de huisvesting weer op een aanvaardbaar peil te brengen. Hiervoor is in de periode 2012–2015 een bedrag nodig van € 30,0 mln. Verder is aan Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) een aanvullende bijdrage verstrekt onder andere ten behoeve van de transitie van ESI en is prijsbijstelling uitgekeerd, samen € 7,2 mln.

  • Lucht- en Ruimtevaart. Het niet benutte budget (€ 10,5 mln) is bijna volledig toe te schrijven aan Ruimtevaart. De kasonderuitputting is veroorzaakt door diverse mutaties. De belangrijkste zijn de ophoging van het Ruimtevaartbudget met € 12,8 mln. Dat in verband met het opheffen van het Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart (NIVR). Daarnaast is in het jaar 2012 de overschrijding van het ruimtevaartbudget in 2011 gecompenseerd (betreft een bedrag van in totaal € 25,4 mln).

  • Internationaal innoveren. De uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen is sneller verlopen dan oorspronkelijk geraamd. Hierdoor is € 3,9 mln meer betaald dan aanvankelijk voorzien.

  • Innovatieprogramma’s / Topsectoren. De Eurekaclusterprojecten zijn pas eind 2012 verplicht, daarnaast is de uitfinanciering van het innovatieprogramma Point One/Phase 2 trager verlopen dan voorzien. In totaal is de daarmee samenhangende kas van € 18,1 mln niet meer in 2012 betaald. Bij de start van diverse voormalig FES-projecten in 2011 is vertraging ontstaan, waardoor middelen in 2012 niet meer uitbetaald zijn. Het betreft hier BE-Basic (€ 7,4 mln), Top Institute for Food and Nutricion (€ 6,8 mln) en COMMIT (€ 2,8 mln). Ook bij het innovatieprogramma Logistiek is vertraging opgetreden. In overleg met Technologische Topinstituut Dinalog, dat het programma Logistiek uitvoert, is tot een aanzienlijk aanpassing van de budgetten besloten. Deze aanpassing vloeit voort uit een veel tragere opstart van de projecten dan aanvankelijk was voorzien. Daarom is in nauw overleg tussen Economische Zaken en Dinalog ook besloten tot een verlenging van de programmaperiode binnen het totaal gereserveerde budget. Hierdoor is € 6,9 mln niet in 2012 tot uitbetaling gekomen.

  • Overig. Dit betreft met name vertraging in de uitfinanciering van reeds aangegane verplichtingen voor Nanolab en Smartmix.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2012

Realisatie 2012

Bron

Topsectoren: % van rijksmiddelen TNO/GTI’s voor topsectoren1

Niet van toepassing

Niet van toepassing

48%

52,6%

EZ

1

De indicator heeft betrekking op de rijksmiddelen voor TNO/GTI’s inclusief de middelen voor de wettelijke taken van TNO en DLO. Percentage is gebaseerd op de committeringsbrieven aan de instituten.

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2012

Realisatie 2011

Bron

Klanttevredenheid TNO cofinanciering (schaal van 1–10)

7,2

2010

8,0

7,2

TNO

Klanttevredenheid NLR (schaal van 1–10)

8,7

2009

8,2

8,68

Hussaarts/ De Vos

Voor de klanttevredenheid van TNO en NLR zijn de gegevens over 2011 opgenomen. De cijfers over 2012 komen in juni 2013 beschikbaar.

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2012

Realisatie 2012

Bron

Ruimtevaart geo-return (juste retour)

1,15

2009

1,07

1,07

ESA

Dit betreft het cumulatieve cijfer vanaf 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2012.

Operationele doelstelling 12.2 Meer bedrijven die meer (technologische) kennis ontwikkelen, delen en benutten

Doelbereiking

Fiscaal instrumenten RDA/WBSO

  • 2012 heeft in het teken gestaan van de inwerkingtreding van het nieuwe generieke instrument Innovatiefonds Midden- en Kleinbedrijf (MKB)+ en het nieuwe fiscale innovatie-instrument Research & Development Aftrek (RDA). De RDA is een extra fiscale aftrek gericht op materiële uitgaven aan R&D (kosten en uitgaven) die wordt verrekend middels de inkomsten- of de vennootschapsbelasting. De RDA is een aanvulling op de op loonkosten gerichte WBSO. In 2012 heeft Agentschap NL aan 13.860 ondernemingen en zelfstandigen een RDA-beschikking afgegeven. Voorts is in 2012 de evaluatie van het fiscale innovatie-instrument Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) afgerond. Uit de evaluatie volgt onder meer dat het aantal bedrijven dat gebruikmaakt van de WBSO de afgelopen jaren sterk is toegenomen. Met de RDA, WBSO en de Innovatiebox beschikt Nederland met ingang van 2012 over een sterk fiscaal innovatiepakket dat een aanjagend effect heeft op binnen- en buitenlandse R&D-investeringen in Nederland. Deze generieke instrumenten staan open voor alle innoverende bedrijven in Nederland, van zelfstandigen tot midden- en kleinbedrijf (MKB) tot multinational, van starter tot familiebedrijf. Het maakt bij deze instrumenten niet uit hoe groot de onderneming is of uit welke bedrijfssector de onderneming komt. Het MKB maakt absoluut en relatief goed gebruik van bijvoorbeeld de WBSO: 97% van de circa 20.000 gebruikers komt uit het MKB, goed voor ruim 70% van het budget. Ter illustratie: uit Centraal Bureau voor de Statistiek-gegevens volgt dat het aandeel van het MKB in de totale private R&D-uitgaven in Nederland circa 36% is (2010). Met andere woorden, het aandeel MKB in de WBSO is twee keer hoger dan het MKB-aandeel in de private R&D-uitgaven.

  • De Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk is in 2011/2012 geëvalueerd en doet wat hij beoogt: de private investeringen in R&D bevorderen. Uit de evaluatie is gebleken dat het verlengen van de eerste schijf bedrijven tot meer speur- en ontwikkelingswerk heeft aangezet. Op basis van de evaluatie is er daarom voor gekozen om voor 2013 de eerste schijf te verlengen naar € 200.000 (was € 110.000). Deze maatregel is met name van belang om het MKB meer mogelijkheden te bieden om door te groeien, omdat vooral de kleinere tot middelgrote bedrijven van een schijfverlenging profiteren. Verder is met het oog op het vestigingsklimaat, het plafond evenals in voorgaande jaren vastgesteld op € 14 mln. Het tarief in de eerste schijf is verlaagd naar 38% (van 42%) en het starterstarief naar 50% (was 60%). Dat sluit aan op de uitkomst van de evaluatie dat de effectiviteit van hogere percentages beperkter is.

Indicator

2010

2011

2012

Streefwaarde 2012

Bron

Aantal S&O-arbeidsjaren

73.660

75.330

79.560

73.700

AgNL

Aantal ondernemers met een S&O-verklaring

19.450

20.530

22.220

19.450

AgNL

Aantal ondernemers met een S&O-verklaring die gebruik maken van de startersfaciliteit

4.180

4.040

3.940

4.180

AgNL

Waar gesproken wordt over ondernemers betreft het aantal ondernemingen, kennisinstellingen en zelfstandige ondernemers.

Het aantal aanvragers dat gebruik maakt van de startersfaciliteit is licht gedaald van 4.040 in 2011 naar 3.940 in 2012. Dat is onder de streefwaarde. Aangezien er zich geen significante wijzigingen hebben voorgedaan in de regeling, kan dit uitsluitend worden toegeschreven aan de slechte economische situatie.

Innovatiefonds MKB+

Het Innovatiekrediet is vanaf 2012 operationeel als pijler van het Innovatiefonds MKB+ en is opengesteld voor ondernemingen groter dan het MKB. Met de lancering van het Fund-of-funds als een andere pijler van het InnovatiefondsMKB+ wordt de later-stage risicokapitaalmarkt voor snel groeiende innovatieve ondernemingen verbeterd.

Innovatie Prestatie Contracten

De in de begroting genoemde acties voor de Innovatie Prestatie Contracten zijn uitgevoerd. Daarnaast is MKB samenwerking meer op topsectoren gericht (zoals aangekondigd in de Bedrijfslevenbrief van april 2012) door de Innovatie Prestatie Contracten (IPC) 2012 te laten aansluiten bij topsectoren via een extra tendercriterium en daarnaast een nieuwe MKB regeling voor innovatie van de topsectoren te ontwikkelen vanuit beschikbaar budget voor IPC's.

SBIR

Het topsectorenbeleid heeft niet de verwachte impuls gebracht. Verschillende topsectoren (HTS, Chemie, Creatieve industrie) hebben weliswaar in hun voorstellen opgenomen om fors met SBIR in te zetten op innovatief ondernemerschap, maar door de beperkte financiële ruimte is dat niet mogelijk gebleken. In 2012 zijn twee SBIR projecten gestart. Hier bleek SBIR de beste aanpak die paste bij de betreffende beleidsuitdaging en waren ook de bijbehorende middelen aanwezig. Het totale budget dat hierbij hoort is € 4,5 mln, waarbij EZ het opdrachtgevende ministerie is. Het gaat om een SBIR rond «Vergroten van cybersecurity om grote schade en maatschappelijke ontwrichting te voorkomen» en een SBIR met als thema «Variabele aardgassamenstelling vraagt nieuwe producten en diensten». Ook is in 2012 opdracht gegeven voor twee 2e fasen van eerder gestarte SBIR’s, één door het Ministerie van Defensie (« Veiliger maken van landoptreden voor Defensie personeel», € 1,9 mln) en één door het Ministerie van EZ («Ontwikkeling van integraal duurzame stal- en houderijsystemen», € 1,9 mln).

De kennis en ervaring die in Nederland met SBIR zijn opgedaan, betalen zich uit in Europese context. Afgelopen jaar zijn er twee PCP (Pre-Commercial Procurement) projecten met Nederlandse deelname gestart die gedeeltelijk met EU-middelen worden gefinancierd. Dit betreft een PCP project met deelname door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport («SILVER», allereerste EU PCP-project) en een project met deelname door Rijkswaterstaat. AgNL verzorgt bij beide PCP projecten de ondersteuning.

In 2012 is met de TO2 instituten gesproken over de mogelijkheden van verbreding van de TNO-SBIR naar hun instituut. Aanvankelijk was er wel enige belangstelling, met name van ECN en Deltares. Deltares heeft ook ideeën geleverd voor het TNO-SBIR-event 2012, maar er bleken geen middelen te kunnen worden vrijgemaakt om ermee door te gaan. ECN heeft, ook om financiële redenen, al eerder besloten om niet mee te doen.

Toelichting budgettaire verschillen

Het budgettaire verschil op Operationele Doelstelling 12.2 van € 41,7 mln wordt met name veroorzaakt door:

  • De benutting van het Innovatiekrediet is in 2012 toegenomen ten opzichte van het jaar 2011. Er is in 2012 een bedrag van € 53 mln verplicht. Echter de raming was voor 2012 € 95 mln vanwege de verwachte vraag door het vervallen van de subsidies vanuit de Innovatieprogramma’s. Deze vraag is vooralsnog beperkt gebleven. Als gevolg van deze lagere verplichtingenrealisatie in het kader van het Innovatiekrediet zijn er ook minder kasmiddelen besteed. Daarnaast zijn er in het kader van de Seedcapital regeling in 2011 minder verplichtingen aangegaan dan oorspronkelijk geraamd, waardoor het beroep op deze geraamde kasmiddelen in 2012 ook lager is. In totaal is € 44,3 mln onbesteed gebleven. Aangezien sprake is van een fondsconstructie zullen deze middelen beschikbaar blijven voor het Innovatiefonds MKB+.

  • Verder is er onderbesteding ter grootte van € 1,9 mln opgetreden bij de Eurostars, terwijl bij de Innovatievouchers respectievelijk de Innovatie Prestatie Contracten sprake was van € 1,7 mln, respectievelijk € 2,8 mln hogere dan geraamde kasuitgaven.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

2011

Streef-Waarde 2012

Realisatie 2012

Bron

Aantal bedrijven dat gebruik maakt van regelingen

25.5001

2010

20.500

20.000

22.500

AgNL

1

Deze waarde is inclusief het aantal bedrijven dat gebruik maakte van crisismaatregelen en niet gecontinueerde subsidieregelingen zoals innovatievouchers en de innovatieprogramma’s. In de begroting was voor 2010 een aantal van 26.350 opgenomen. Thans blijkt dat dit cijfer verlaagd dient te worden naar 25.500. In 2011 is dus sprake van een daling van 5.000 deelnemers ten opzicht van 2010.

De daling over 2011 wordt volledig verklaard door het wegvallen van de voucherregeling, de crisismaatregelen en de subsidieregelingen binnen de innovatieprogramma’s. De groei over 2012 kan volledig worden toegeschreven aan de groei van het aantal bedrijven dat gebruik maakt van de WBSO.

 

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Realisatie 2012

Bron

Omvang van de private R&D-uitgaven ondersteund met een innovatiekrediet

€ 111 mln

2009

€ 285 mln

€ 159 mln

AgNL

Omvang gestimuleerd risicokapitaal voor innovatieve bedrijven

€ 39 mln

2009

€ 74 mln

€ 32 mln

AgNL

De omvang van de private R&D-uitgaven ondersteund met een innovatiekrediet bleven achter bij de raming. Op basis van een geraamde omvang van de door de overheid te verstrekken Innovatiekredieten (€ 95 mln) werd de omvang van de private R&D ondersteund met een innovatiekrediet geraamd op € 285 mln. Door het achterblijven van de vraag naar Innovatiekrediet in 2012 (realisatie € 52,9 mln) blijven ook de private R&D-uitgaven ondersteund met een innovatiekrediet fors achter bij de raming (€ 159 mln).

De omvang van het gerealiseerde gestimuleerd risicokapitaal voor innovatieve bedrijven betreft alleen de SEED-regeling. De lancering van het Fund of Funds vond later plaats dan verwacht waardoor de realisatie in 2012 (€ 32 mln) lager is dan de streefwaarde (€ 74 mln) waarin ook de geraamde realisatie van Fund-of-Funds was meegenomen.

 

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Realisatie 2012

Bron

Klanttevredenheid Syntens (schaal van1–10)

8,0

2010

8,0

8,0

Syntens/ROMA Marktonderzoek

Indicator

Referentiewaarde 20111

Raming 2012

Realisatie 2012

Bron

Aantal door de aanbestedende

dienst uitgevoerde innovatie

gerichte aanbestedingen

44

50

n.n.b.2

EZ

1

De referentiewaarde over 2011 is in 2011 gemeten met cijfers uit 2010.

2

De realisatie 2012 is nog niet bekend. Dit cijfer zal in de loop van 2013 beschikbaar komen.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Realisatie 2012

Bron

Klanttevredenheid TWA-Netwerk (schaal van 1–10)

8,5

2010

7,5

8,9

TWA / AgNL

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2012

Realisatie 2012

Bron

Klanttevredenheid NL-OC (schaal van 1–10)

7,7

2010

7,5

7,9

NL-OC / AgNL

Toelichting op de ontvangsten

De hogere ontvangstenrealisatie van € 25,3 mln wordt veroorzaakt op de volgende onderdelen:

  • Diverse ontvangsten. Deze post betreft met name terugontvangen bedragen vanuit de Innovatie Prestatie Contracten en de ontvangst van het saldo van het Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart dat EZ als gevolg van de liquidatie toekomt.

  • Technische Ontwikkelingsprojecten. Deze ontvangsten zijn afhankelijk van het commerciële succes van in het verleden gegeven bijdragen aan Technische Ontwikkelings Projecten en daardoor moeilijk in te schatten.

  • Ontvangsten innovatiekredieten. De terugontvangsten op verstrekte kredieten zijn sneller ontvangen dan geraamd.

  • De hogere octrooiontvangsten worden deels veroorzaakt door ontvangsten die nog betrekking hadden op 2011 en deels doordat sprake is van een structureel hoger niveau van de ontvangsten. Dit laatste is er de reden van geweest waarom de geraamde ontvangsten bij Miljoenennota structureel zijn verhoogd met € 2 mln.

Toelichting op de bijdragen aan baten-lastendiensten

De hogere bijdrage van € 9 mln wordt met name veroorzaakt door extra opdrachten die gedurende het jaar aan Agentschap NL zijn verstrekt. De belangrijkste opdracht hierbij was voor de uitvoering van de Research and Development Aftrek, die per 1 mei 2012 in werking is getreden.

Licence