Base description which applies to whole site

BIJLAGE 5: Milieu

Algemeen

Defensie meet en registreert de milieubelasting als gevolg van haar activiteiten. Hierbij spelen energieverbruik, geluidemissie, milieugevaarlijke stoffen, bodem –, water- en luchtverontreiniging, afvalreductie en natuurwaarden een rol. Daarnaast volgt Defensie hiermee de realisatie van de milieudoelstellingen zoals opgenomen in de Defensie Duurzaamheidsnota 2009 (DDN2009). Deze informatie gebruikt Defensie zowel voor verantwoording via dit jaarverslag, als voor bijsturing van de defensieactiviteiten.

Sinds 1993 voert het Ministerie van Defensie een specifiek beleid op milieugebied, voortgezet in de Defensie Duurzaamheidsnota 2009. De looptijd van de Defensie Duurzaamheidsnota 2009 bedraagt vier jaar, namelijk van 2009 tot en met 2012. Uitgangspunt voor het duurzaamheidsbeleid van Defensie is het voldoen aan wet- en regelgeving en uitvoering van het Rijksbeleid. Hierbij geldt als belangrijke randvoorwaarde dat het primaire doel van de defensieorganisatie, de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht, gegarandeerd moet blijven. De drie belangrijkste elementen van de Defensie Duurzaamheidsnota 2009 betreffen energiebesparing en gebruik van duurzame energie, duurzaam inkopen en milieumanagement.

In 2011 is een tussentijdse evaluatie van het duurzaamheidsbeleid van Defensie uitgevoerd die heeft geleid tot bijsturing van het beleid in 2012. Daarbij zijn van invloed de wijziging van het Rijksbeleid onder het kabinet-Rutte II, nieuwe Europese en nationale regelgeving, inkrimping van en bezuiniging op de defensieorganisatie, toepassen van het «Nieuwe Werken» en de invoering van Systeemgericht Toezicht, gezamenlijk met de Inspectie Leefomgeving en Transport. Bij de evaluatie is geconstateerd dat de uitvoering van de maatregelen uit de DDN2009 vertraagd is als gevolg van verlaging van budgetten en capaciteitsgebrek in de uitvoeringsorganisaties. Tevens is met deze evaluatie een aanzet gegeven voor de nieuwe duurzaamheidsnota: de Defensie Energie- en Milieubeleidsnota 2014–2017.Door een interne reorganisatie van de Bestuursstaf is deze nota nog niet geformaliseerd. Daarom wordt in deze rapportage opnieuw gerapporteerd over en getoetst aan de doelstelling van de Defensie Duurzaamheidsnota 2009.

Energie en klimaat

De energiedoelstellingen van Defensie zijn gebaseerd op Rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. De belangrijkste indicatoren voor de prestaties op energiegebied zijn het totale energieverbruik van Defensie en de energie-efficiency van gebouwen. Op energiegebied is de belangrijkste beleidswijziging dat Nederland het minimale percentage duurzame energie ten opzichte van het totale energieverbruik heeft bijgesteld naar 16 procent in het jaar 2020. Dit is gelijk aan de Europese doelstelling. Ook de normen voor CO2-uitstoot zijn bijgesteld naar 20 procent in 2020 ten opzichte van 1990.

Doelstellingen energie

Eindjaar

D1 Defensie realiseert bij de combinatie van vastgoed en voertuigen een energiebesparing van 2% per jaar.

jaarlijks

D2 Defensie zal in 2012 wat betreft het gebruik van elektriciteit, aardgas en huisbrandolie voor verwarming van gebouwen 100% duurzaam zijn.

2012

Toelichting Doelstelling 1 (Energiebesparing)

De energiecijfers van gas en elektriciteit bij het onroerend goed zijn in 2012 bij de grote aansluitingen met behulp van op afstand afleesbare elektronische meters vastgelegd. Dit levert kwalitatief goede en betrouwbare gegevens op. Aan het aanbrengen van op afstand afleesbare meters bij kleinverbruikers wordt gewerkt maar er zijn in 2013 slechts enkele aansluitingen gerealiseerd.

Figuur 1. Totaal energieverbruik (in 1.000 GJ), onderverdeeld in het energieverbruik van roerende en onroerende goederen.

Figuur 1. Totaal energieverbruik (in 1.000 GJ), onderverdeeld in het energieverbruik van roerende en onroerende goederen.

Het totale energieverbruik in 2013 is ten opzichte van 2012 met 1,7 procent gedaald. Daarbij zijn de hoeveelheden brandstof voor het roerend goed ruim 2 procent gedaald en de hoeveelheid energie ten behoeve van het onroerend goed is nagenoeg gelijk gebleven. Ondanks de lagere gemiddelde temperatuur in 2013 (7 procent meer graaddagen dan in 2012) is ongeveer een gelijke hoeveelheid aardgas gebruikt en minder propaan. Het elektriciteitsverbruik is gelijk gebleven.

Ten opzichte van 2009 is de doelstelling van jaarlijks twee procent energiebesparing bij het onroerend goed en de voertuigen niet gerealiseerd. Er is een besparing van bijna 8 procent gerealiseerd en dat had 10 procent moeten zijn.

Figuur 2. Energie-efficiency onroerende zaken ten behoeve van ruimteverwarming (excl. electriciteit)

Figuur 2. Energie-efficiency onroerende zaken ten behoeve van ruimteverwarming (excl. electriciteit)

Als gevolg van nieuwbouw, het uitvoeren van energiebesparende maatregelen aan de gebouwen en door afstoting van energetische slechte gebouwen is de energie-efficiency van de ruimteverwarming van het gebouwenbestand (gecorrigeerd naar de strengheid van de winters) het afgelopen jaar opnieuw verbeterd. Van het energiebesparingsprogramma bij het vastgoed is nu ruim een derde deel uitgevoerd.

Toelichting Doelstelling 2 (100% duurzame energie in de gebouwde omgeving)

In 2013 is 100 procent van de extern opgewekte elektriciteit duurzaam ingekocht. Een klein deel van het elektriciteitsverbruik wordt door Defensie zelf in de warmtekracht(WKK)-centrale te Den Helder en in een aantal kleinere WKK-installaties met behulp van aardgas opgewekt. De WKK-installaties produceren naast elektriciteit ook warm water voor het verwarmen van gebouwen. Aan het eind van 2013 is de totale door Defensie verbruikte hoeveelheid aardgas verduurzaamd door het aanschaffen van Verified Emission Rights. Er is voor deze manier gekozen omdat er onvoldoende duurzaam geproduceerd gas op de markt aanwezig is. Hiermee is het aandeel duurzaam geproduceerde energie voor het onroerend goed gestegen van 96 procent in 2012 naar 97 procent in 2013. De laatste procenten worden veroorzaakt door huisbrandolie en propaan dat gebruikt wordt voor verwarming van gebouwen die te ver van het aardgasnetwerk liggen. Er is vooralsnog niet gekozen voor het verduurzamen van deze brandstoffen.

In 2011 zijn de drie windturbines in Coevorden in gebruik genomen. Het totaal vermogen van het windturbinepark bedraagt 9 Megawatt. In 2013 is 16,1 miljoen kWh duurzame elektriciteit geproduceerd, goed voor 4,5 procent van het defensieverbruik in 2013.

Defensie berekent op basis van het energieverbruik onder andere de uitstoot van kooldioxide, stikstofoxiden, zwaveldioxiden en koolmonoxide. Hierbij is de belangrijkste indicator voor broeikasgassen de emissie van kooldioxide (CO2). De uitstoot van CO2 is in 2013 met bijna 3 procent gedaald ten opzichte van 2012. Dit is voor het grootste deel toe te rekenen aan een verminderd gebruik van brandstoffen in de wapensystemen. Figuur 3 Emissie kooldioxide (CO2) in ton, onderverdeeld in de uitstoot veroorzaakt door roerende en onroerende zakenFiguur 3 Emissie kooldioxide (CO) in ton, onderverdeeld in de uitstoot veroorzaakt door roerende en onroerende zaken

Ozonlaag-aantastende stoffen

Lekverliezen bij koelinstallaties en activering van brandblusinstallaties veroorzaken emissies van ozonlaagaantastende stoffen zoals halonen, CFK’s en HCFK’s. Deze emissies zijn omgerekend naar CFK-equivalenten. In 2013 is de emissie van ozonlaagaantastende stoffen uit zowel de roerende zaken als de onroerende zaken gedaald. Vanuit het roerend goed lekte afgelopen jaar 3,9 procent van de geïnstalleerde hoeveelheid weg. Bij het onroerend goed was dit 2,0 procent.

Geluid

Doelstellingen geluid

Eindjaar

D3 Defensie zal niet meer indirect geluidruimtebeslag hebben dan voor haar taakuitoefening noodzakelijk is.

jaarlijks

D4 Defensie zal zich inzetten om uiterlijk 2012 voor het Infanterie Schietkamp en het Artillerie Schietkamp geluidszones voor schietgeluid door VROM te laten vaststellen.

2012

Toelichting doelstelling 3 (Geluidruimtebeslag)

Vanaf 31 december 2008 ziet Defensie erop toe dat het totale oppervlak van het indirect geluidruimtebeslag van vliegvelden en Wm-inrichtingen niet stijgt. Bij alle objecten waar op grond van de Wet geluidhinder een 50dB(A)-zone is vastgesteld, is de oppervlakte berekend en wordt bezien of de zone kan worden aangepast. Dit vindt plaats gekoppeld aan de actualisatie van de omgevingsvergunning. Over 2013 is met betrekking tot dit onderwerp geen informatie aangeleverd zodat niet bepaald kan worden of het indirect geluidruimtebeslag gestegen of gedaald is. Voor acht militaire luchthavens dient een luchthavenbesluit op grond van de Wet luchtvaart te worden vastgesteld. Het luchthavenbesluit is een algemene maatregel van bestuur die op voordracht van de Minister van Defensie in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Milieu wordt gemaakt. Voor een aantal luchthavens wordt voorafgaand een Milieueffectrapport (MER) opgesteld. Op dit moment wordt gewerkt aan de voorbereidingen van de luchthavenbesluiten voor de militaire luchthavens. Het Besluit militaire luchthavens krijgt per luchthaven doorwerking op het moment dat voor die luchthaven een luchthavenbesluit is vastgesteld. Ingevolge de overgangsbepalingen van de Wet luchtvaart moet voor elke luchthaven het luchthavenbesluit uiterlijk 1 november 2014 zijn vastgesteld.

Toelichting doelstelling 4 (Schietgeluid)

De door Defensie ontwikkelde rekenmethodiek voor de beoordeling van schietgeluid is aan het Ministerie van Infrastructuur en Milieu aangeleverd. In september 2010 is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in overleg met Defensie een aangepast beleidsstandpunt «militair schietgeluid» vastgesteld. In 2013 is door deze partijen verder gewerkt aan de juridische inpassing van de nieuwe rekenmethodiek in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling. De voorgestelde wijzigingen worden meegenomen in de vierde tranche met wijzigingen van het Activiteitenbesluit. De inwerkingtreding is voorzien op 1 juli 2015.

Gevaarlijke stoffen

Doelstelling gevaarlijke stoffen

Eindjaar

D5 Defensie beperkt het gebruik van ongewenste stoffen en draagt zorg voor een veilig gebruik van gevaarlijke stoffen.

jaarlijks

Toelichting doelstelling 5 (Veilig gebruik gevaarlijke stoffen)

Vanaf 2009 heeft Defensie haar aandacht gericht op een inventarisatie van de stoffen die zij van buiten de EU importeert boven de in REACH vermelde drempelwaarde van één ton per jaar. Uiteindelijk betreft het één stof propane-1,2-diyl dinitrate (PGDN), een element van de torpedobrandstof. Voor deze stof zal een registratieproces moeten worden doorlopen bij het Europese Chemie Agentschap. Als eerste stap heeft een pre-registratie plaatsgevonden. Uiterlijk juni 2018 moet een registratiedossier zijn ingediend. Tevens wordt op basis van deze informatie in overleg met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu onderzocht op welke wijze een dossier voor eventueel toekomstige Defensie uitzonderingen moet worden ingericht.

Luchtkwaliteit

Doelstelling luchtkwaliteit

Eindjaar

D6 Defensie neemt ter verbetering van de luchtkwaliteit bij nieuw en bestaand materieel technische maatregelen waardoor de uitlaatgassen minder schadelijk zijn.

jaarlijks

Toelichting doelstelling 6 (Luchtkwaliteit)

Bij de keuze van nieuw materieel zijn regels gesteld voor het meenemen van energie-efficiency van de motoren. Dit behoort intussen tot de normale werkzaamheden waardoor bijvoorbeeld binnen het rijksbrede contract voor personenauto’s ook elektrische en hybride dienstauto’s aangeboden worden.

Bodem

Defensie werkt sinds 1991 aan de uitvoering van haar bodemonderzoek- en saneringsprogramma. Van verdachte plekken en bij nieuwbouwlocaties op defensieterreinen wordt de bodemkwaliteit onderzocht, waarna ernstige bodemverontreinigingen worden gesaneerd of beheerst. Op basis van nationaal beleid moeten «spoedlocaties» uiterlijk in 2015 zijn gesaneerd.

Doelstellingen bodem

Eindjaar

D7 Defensie zal eind 2012 alle oriënterende bodemonderzoeken hebben afgerond en 60% van de spoedeisende bodemverontreinigingen hebben gesaneerd. De einddatum voor afronding van de bodemsaneringsoperatie blijft gehandhaafd op 2023.

2012

2023

D8 Defensie besluit in 2011 over invoering van maatregelen om bodemverontreiniging door schietoefeningen met klein kaliber wapens te verminderen.

2011

Toelichting doelstelling 7 (Bodemsaneringsoperatie)

Eind 2013 was het aantal nog te onderzoeken locaties van het bodemprogramma van Defensie gedaald tot ongeveer 0,5 procent. Van de 3.800 onderzochte verdachte locaties is inmiddels 89 procent gereed. Dat wil zeggen dat uit onderzoek is gebleken dat de locatie schoon was of dat de noodzakelijke sanering is voltooid.

Figuur 4. Percentage locaties gereed van het bodemsaneringsprogramma van Defensie gerelateerd aan het lineaire verloop van het programma tussen 2000 en 2016

Figuur 4. Percentage locaties gereed van het bodemsaneringsprogramma van Defensie gerelateerd aan het lineaire verloop van het programma tussen 2000 en 2016

In 2013 is er bij graaf- en bouwactiviteiten slechts 1 nieuwe verdachte locaties bijgekomen. Defensie ligt nog steeds op schema om de spoedeisende saneringen in 2015 te hebben afgerond en alle ernstige bodemverontreinigingen op defensieterreinen in 2023 gesaneerd of beheerst te hebben. Het aantal ernstige en spoedeisende bodemsaneringslocaties is in 2013 met 5 procent afgenomen tot 59 stuks. Het grootste deel hiervan is ernstig en moet dus in 2023 zijn voltooid.

Toelichting doelstelling 8 (Bodemverontreiniging door schietoefeningen)

Over 2013 zijn geen nieuwe ontwikkelingen over dit onderwerp te melden.

Water

Doelstellingen water

Eindjaar

D9 Defensie zal uiterlijk 2012 een besparing op het leidingwaterverbruik realiseren van 5% t.o.v. 2008.

2012

D10 Defensie zal uiterlijk in 2010 onderzoek hebben afgerond naar de mogelijkheden voor infiltratie en gescheiden afvoer van hemelwater en zal uiterlijk in 2012 130 watertoetsen en -balansen hebben opgesteld.

2010

D11 Defensie zal uiterlijk in 2012 uitvoering hebben gegeven aan 50% (in kosten) van de maatregelen met een hoog milieurendement uit de ruim twintig waterbeheerplannen (DMB2004) en zijn gestart met uitvoering van de maatregelen uit de in doelstelling D10 genoemde onderzoeken.

2012

Toelichting doelstelling 9 (Besparing op leidingwatergebruik)

Over 2013 is een stijging van het leidingwaterverbruik met 56 procent gerapporteerd. Dit lijkt onwaarschijnlijk en er zal nader onderzoek moeten plaatsvinden naar de betrouwbaarheid van dit gegeven.

Toelichting doelstelling 10 (Onderzoek, watertoetsen en -balansen)

Watertoetsen en -balansen geven een beeld van alle hemel-, grond-, drink- en afvalwaterstromen op een defensieterrein en leiden tot maatregelen om waterbesparing te realiseren en het grondwater op peil te houden. Defensie stelt deze toetsen op in nauw overleg met gemeenten, het drinkwaterbedrijf, de provincie en overige belanghebbenden. In 2013 zijn 26 nieuwe watertoetsen en -balansen opgesteld waardoor van nu 56 procent van het programma is gerealiseerd. Hiermee is het doel van 100 procent in 2012 niet gehaald.

Toelichting doelstelling 11 (Uitvoering waterbesparende maatregelen)

In 2008 zijn 21 waterbeheerplannen op de grotere kazernes en vliegbases afgerond. Met de uitvoering van waterbesparende voorzieningen, die in de plannen worden geadviseerd, is in 2009 gestart. Bij de voorzieningen moet bijvoorbeeld gedacht worden aan waterbesparende douchekoppen, beperking doorspoelhoeveelheden van toiletten en bemetering. Ongeveer 39 procent van de maatregelen is tot nu toe in uitvoering genomen en afgerond. Dit is minder dan de beoogde 50 procent in 2012.

Geconcludeerd moet worden dat de uitvoering van de waterdoelstellingen vertraagd is.

Afval

Defensie heeft gekozen voor het zo veel mogelijk scheiden van afval in herbruikbare deelstromen. Hierdoor wordt vooral gestuurd op het verminderen van de hoeveelheid restafval.

Doelstellingen afval

Eindjaar

D12 Defensie implementeert het nationale en EU-beleid op het gebied van afvalstoffen. De overgang van beheersen naar preventie wordt vormgegeven binnen de organisatorische en operationele mogelijkheden.

Jaarlijks

D13 Defensie produceert in 2012 niet meer restafval dan in 2007.

2012

Toelichting doelstelling 12 (Implementatie afvalbeleid)

De totale hoeveelheid afval die Defensie produceert, daalt al een aantal jaren. In het verslagjaar is de hoeveelheid bedrijfsafval echter fors gestegen, in totaal met 17 procent. Hierbij is de hoeveelheid gevaarlijk afval gestegen met 11 procent en de hoeveelheid bedrijfsafval met 20 procent.

Figuur 5. De totale hoeveelheid afval (in ton) van Defensie, onderverdeeld in de hoeveelheid bedrijfsafval en de hoeveelheid gevaarlijk afval

Figuur 5. De totale hoeveelheid afval (in ton) van Defensie, onderverdeeld in de hoeveelheid bedrijfsafval en de hoeveelheid gevaarlijk afval

Toelichting doelstelling 13 (Reduceren hoeveelheid restafval)

Het milieubeleid van Defensie stuurt op het verminderen van de hoeveelheid restafval door een betere scheiding van afval aan de bron en door middel van preventie. Door aanhoudende aandacht voor afvalscheiding is in 2013, ondanks de sterk gestegen hoeveelheid bedrijfsafval, slechts 1 procent extra restafval afgevoerd. Aan de doelstelling wordt nog steeds ruim voldaan.

Figuur 6. Hoeveelheid restafval (in ton)

Externe veiligheid

Externe veiligheid

Doelstelling externe veiligheid

Eindjaar

D14 Defensie zal in 2012 in samenwerking met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu extern veiligheidsbeleid geïmplementeerd hebben voor munitiecomplexen, luchtvaartterreinen met voornamelijk vaste vleugelvliegtuigen en buisleidingen.

2012

Toelichting doelstelling 14 (Implementatie extern veiligheidsbeleid)

Veiligheidszones rondom munitiecomplexen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening dat in 2011 in werking is getreden. In 2013 is in overleg met Ministerie van Infrastructuur en Milieu verder gewerkt aan algemene regels om de externe veiligheid rondom de opslag van munitie bij de krijgsmacht te borgen. Deze algemene regels worden in de vierde tranche met wijzigingen van het Activiteitenbesluit opgenomen. Verwacht wordt dat deze op 1 juli 2015 in werking treden.

De sinds 2005 toegepaste berekeningsmethodiek voor militaire vaste vleugelvliegtuigen is door het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium in 2012 geëvalueerd. Hierbij zijn verbeteringen en aanbevelingen naar voren gekomen die in de komende jaren worden geïmplementeerd. De ontwikkeling van een berekeningsmethodiek externe veiligheid voor militaire helikopters is nog steeds niet afgerond. Probleem blijft het vinden van een geschikte database met helikopterongevallen.

De Wet luchtvaart bepaalt dat een luchthavenbesluit voor militaire luchthavens een externe veiligheidszone kan bevatten. Zolang bovenstaande methodieken nog niet zijn vastgesteld worden de luchthavenbesluiten voorbereid zonder externe veiligheidszone.

Biodiversiteit en natuur

Doelstellingen biodiversiteit en natuur

Eindjaar

D15 Defensie wil, bij het ontplooien van haar activiteiten en het beheer van haar terreinen, naar vermogen blijven bijdragen aan de biodiversiteit in Nederland en aan de doelstellingen van Natura2000.

Jaarlijks

D16 Defensie zal, bij haar activiteiten voor vrede en veiligheid, de (Noord)zee op een duurzame manier blijven gebruiken om daarmee bij te dragen aan een goede milieukwaliteit op zee.

Jaarlijks

Toelichting doelstelling 15 (Biodiversiteit)

Defensie houdt bij het beheer en gebruik van defensieterreinen rekening met de aanwezige natuurwaarden. Afstemming tussen het militaire gebruik en de natuurfunctie van de defensieterreinen vindt op een zodanige wijze plaats dat de operationele commando’s in staat worden gesteld de gewenste graad van geoefendheid te bereiken en te behouden. Defensieterreinen worden al vele jaren op natuurwaarden geïnventariseerd. Daaruit blijkt dat deze terreinen, als gevolg van het specifieke gebruik en beheer, gekenmerkt worden door de aanwezigheid van bijzondere flora en fauna. Defensie heeft veertien terreinen waarop een monitoringsverplichting rust.

In 2012 is door het Ministerie van Economische Zaken vastgesteld dat Defensie waarschijnlijk voor een aantal terreinen een significante bron is binnen de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). In 2013 is het overleg over de PAS voortgezet.

Defensie heeft in 2013 de uitwerking van de toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet voor militaire vliegactiviteiten voortgezet.

Toelichting doelstelling 16 (Milieu op zee)

Een bron van onderwatergeluid die een bedreiging kan vormen voor zeezoogdieren zijn onderwaterexplosies. Defensie laat een tot twee keer per week oude munitie springen op zee. Deze munitie is vooral afkomstig uit de Tweede Wereldoorlog. Defensie heeft in 2013 het onderzoek naar de impact van onderwaterexplosies op zeezoogdieren voortgezet.

Milieumanagement

Goed werkende milieumanagementsystemen zijn belangrijk voor het beheersen van de milieubelasting, het naleven van wet- en regelgeving en het realiseren van de gestelde milieudoelen. De milieumanagementsystemen van de defensieonderdelen moeten aantoonbaar aan de ISO-14001 norm voldoen. Defensie zal haar milieuzorgsystemen extern laten certificeren.

Doelstellingen milieumanagement

Eindjaar

D17 Defensie verbetert voor de gehele organisatie de aantoonbaarheid van de goede werking van milieumanagementsystemen.

Jaarlijks

Toelichting doelstelling 17 (Milieumanagement)

In 2013 zijn de milieumanagementsystemen verder ontwikkeld en onderhouden. De Koninklijke Marine en de Koninklijke Marechaussee hebben hun certificaten behouden. Voor het opslaan van milieucijfers is in 2013 de het systeem MiMiS (Milieu Management-informatie Systeem) verder ontwikkeld. MiMiS haalt de benodigde informatie zoveel mogelijk uit bestaande bronsystemen over energieverbruik, brandstof leveringen, installaties etc.

Handhaving

Uiteindelijk moet milieuzorg leiden tot minder overtredingen van milieuregels en daardoor minder milieubelasting. De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is verantwoordelijk voor de handhaving van milieuregels op de defensieobjecten met een nationaal belang. De overige objecten vallen onder het bevoegd gezag van de gemeente. Inspecteurs bezoeken de objecten en maken melding van geconstateerde tekortkomingen. Afhankelijk van de aard en ernst van deze tekorten wordt door de handhaver aan het niet tijdig opheffen daarvan het voornemen tot het opleggen van een dwangsom verbonden.

In 2013 is door de ILT en Defensie verder gewerkt aan de invoering van «Systeemgericht Toezicht» bij Defensie. Hierbij wordt door de ILT gebruik gemaakt van controles die door Defensie zelf zijn uitgevoerd en wordt bezien of de milieumanagementsystemen goed genoeg werken om het voldoen aan wet- en regelgeving te garanderen. Er is een start gemaakt met het opzetten van een geautomatiseerd systeem dat controlelijsten genereert en dat de resultaten van interne controles vastlegt. Zowel de ILT als Defensie zal dit systeem, dat de werktitel NaBoS (Naleving Borgings-Systeem) heeft gekregen, gaan gebruiken.

In 2013 zijn door het bevoegd gezag 94 inspectiebezoeken uitgevoerd, zowel klassiek als systeemgericht. In 19 gevallen (20 procent) is een brief verzonden met een voornemen tot het opleggen van een dwangsom. Dit heeft in eenmaal tot het opstellen van een dwangsombeschikking geleid die vervolgens ook daadwerkelijk geïnd is. Figuur 7. Percentage van het aantal voornemens tot het opleggen van een dwangsom ten opzichte van het aantal milieu handhavingsbezoeken.Figuur 7. Percentage van het aantal voornemens tot het opleggen van een dwangsom ten opzichte van het aantal milieu handhavingsbezoeken.

Milieuzorg tijdens oefeningen en operaties

Bij de planning van vredes- en crisisbeheersingsoperaties en oefeningen wordt in de planningsfase in toenemende mate aandacht besteed aan het aspect milieu.

Doelstelling milieuzorg tijdens oefeningen en operaties

Eindjaar

D18 Defensie zal bij oefeningen en operaties milieuaspecten vroegtijdig in de planning meenemen en een eenvoudig milieumanagementsysteem implementeren.

Jaarlijks

D19 Defensie zal de bedrijfsprocessen van militaire kampementen op milieuaspecten analyseren en verbeteren. De resultaten worden in orders, aanwijzingen en instructies opgenomen.

Jaarlijks

Toelichting doelstelling 18 (Oefeningen en operaties)

Binnen de Navo is de afgelopen jaren milieubeleid ontwikkeld en op het hoogste militaire niveau vastgesteld. Dit beleid gaat er van uit dat tijdens de planning en de uitvoering van oefeningen en operaties binnen de operationele mogelijkheden zoveel mogelijk rekening gehouden wordt met milieuaspecten. Het beleid is uitgewerkt in Navo-procedures op het gebied van milieumanagement, afvalmanagement en brandstofbehandeling tijdens operaties. Deze Standardization Agreements (STANAG’s) zijn gericht op de milieuverantwoordelijkheden van de operationele commandant in het veld en dienen als basis voor de milieubijlage van operatiebevelen voor oefeningen en operaties. Elk Nederlands schip heeft een eigen milieumangementsysteem voor aan boord. Bij de overige operaties in 2013 werd over het algemeen gebruik gemaakt van faciliteiten van bondgenoten.

Toelichting doelstelling 19 (Milieu op compounds)

In 2013 heeft Defensie deelgenomen aan de NATO Science for Peace and Security projecten. Nieuwe inzichten op milieugebied voor compounds worden in de interne defensieregelgeving verwerkt.

Materieel

Doelstellingen materieelkeuzeproces

Eindjaar

D20 Defensie streeft binnen de kaders van operationele geschiktheid en bescherming van het personeel naar toepassing van milieu- en sociale criteria bij de keus van militair materieel.

Alle overige inkopen en investeringen van Defensie voldoen vanaf 2010 aan de beschikbare criteria voor duurzaam inkopen.

Jaarlijks

2010

Toelichting doelstelling 20 (Milieuaspecten bij materieelkeuze)

Materieel kan duurzaam ingekocht worden. Dit betekent dat een organisatie bij haar inkoopbeslissingen, naast prijs en kwaliteit, ook rekening houdt met de milieu- en sociale aspecten van de aan te schaffen producten en diensten. Hierbij lopen duurzaamheidsaspecten gezamenlijk op met operationele eisen. Tijdens operaties betekent een laag energieverbruik van kampementen en materieel bijvoorbeeld minder logistieke opvoer van brandstof onder gevaarlijke omstandigheden. Als ondersteuning voor de inkopers en verwervers is een werkinstructie Duurzaam Inkopen opgesteld. Er wordt actief gestreefd om bij aanschaf van materieel en materialen de milieu- en sociale criteria een rol te laten spelen. Dit alles met behoud van operationele doelstellingen. In 2013 is dit beleid bestendigd.

Infrastructuur

Defensie is beheerder van ongeveer 12.000 gebouwen en is verantwoordelijk voor de nieuwbouw- en onderhoudswerkzaamheden. Zowel bij nieuwbouw als in de exploitatiefase, worden grondstoffen en energie gebruikt en ontstaat er bouwafval. De principes van Duurzaam Bouwen zorgen ervoor dat deze milieueffecten gedurende de hele levenscyclus van de gebouwen worden beperkt. Daarbij kan gedacht worden aan energiebesparende maatregelen (zoals dubbel glas en hoogrendementsketels), waterbesparing (bij douches en toiletten), hergebruik van sloopmaterialen en duurzame bouwmaterialen (zoals FSC-hout). In de vastgoednormen van Defensie is het aspect Duurzaam Bouwen dwingend voorgeschreven.

Doelstelling infrastructuur

Eindjaar

D21 Defensie hanteert vanaf 2010 bij het ontwerp van alle nieuwbouw- en onderhoudsprojecten de door het Ministerie van VROM vastgestelde GPR Gebouw®-minimumscores.

2010

D22 Defensie draagt er vóór 2010 zorg voor dat het aspect duurzaamheid is opgenomen in alle vastgoedplannen en programma’s van eisen en dat alle infrastructurele projecten inhoudelijk en procedureel voldoen aan het beleid op het gebied van duurzaam inkopen.

2009

Toelichting doelstelling 21 (Toepassing GPR)

Het softwareprogramma GPR-Gebouw, waarmee de duurzaamheid van een gebouwontwerp kan worden vastgesteld, is bij vrijwel alle nieuwbouw- en renovatieprojecten toegepast. De door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu vastgestelde minimumscore van 7 punten wordt bij de gangbare ontwerpsystematiek van Defensie goed gehaald. In 2013 bleek de score voor het toepassen van duurzaam bouwen principes in nieuwbouw- en onderhoudsprojecten op 94 procent te liggen.

Het aandeel HR-ketels in het gebouwenbestand van Defensie is in 2013 met 4 procent gegroeid.

Figuur 8: Percentage opgesteld vermogen naar type ten behoeve van ruimteverwarming onroerend goed

Figuur 8: Percentage opgesteld vermogen naar type ten behoeve van ruimteverwarming onroerend goed

Toelichting doelstelling 22 (Duurzaamheid in Programma’s van Eisen en vastgoedplannen)

In 2012 is door de Dienst Vastgoed Defensie een oriënterende studie uitgevoerd naar energieneutraal bouwen. Dit is nodig vanwege de Europese richtlijn energieprestatie van gebouwen die eist dat bepaalde typen nieuwbouw zoals kantoren en legeringsgebouwen vanaf 2018 vrijwel geen fossiele energie meer gebruiken. In 2013 is besloten dat de Dienst Vastgoed Defensie vanaf juli 2014 samengevoegd wordt met de overige vastgoeddiensten van de Rijksoverheid in het Rijks Vastgoed Bedrijf. Het Rijks Vastgoed Bedrijf wordt een onderdeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het effect van deze samenvoeging op het duurzaamheidbeleid voor het vastgoed van Defensie is nog niet geconcretiseerd.

Naar aanleiding van een inspectie van de ILT in 2012 naar de concernbenadering op het gebied van energiebesparende maatregelen, is geconcludeerd dat het energie- en milieubeleid van Defensie adequaat en op orde is. De uitvoering van energiebesparende maatregelen blijft, door de omvang van de toegekende budgetten, achter bij de planning. De belofte aan de ILT om een nieuwe milieu- en energiebeleidsnota op te stellen is tot op heden niet nagekomen. Dit onderwerp wordt in 2014 verder opgepakt.

Licence