Base description which applies to whole site

12 Een sterk innovatievermogen

Algemene doelstelling

Een sterker innovatievermogen van de Nederlandse economie.

  • De ambitie is dat Nederland in 2020 mondiaal tot de top vijf van de kenniseconomieën behoort. Nederland neemt in 2013 de achtste plaats in op de ranglijst van het World Economic Forum. In 2012 had Nederland de vijfde positie bereikt. De belangrijkste factor achter de daling op de ranglijst naar de achtste plaats is een verzwakking van de positie van Nederland op het terrein van financiële markten. Op de subranglijst voor innovatie daalde Nederland van de negende naar de tiende plaats, wat met name is toe te schrijven aan een verslechtering van de score van Nederland bij de beschikbaarheid van wetenschappelijk-technologisch personeel.

  • In het kader van de Europa 2020-strategie stelt Nederland zich daarnaast ten doel dat in 2020 2,5% van het bruto binnenlands product (bbp) aan onderzoek en ontwikkeling (R&D) wordt uitgegeven. Volgens de meest recente CBS-cijfers bedragen de R&D-uitgaven 2,16% van het bbp. Dit is een voorlopig cijfer over 2012. Ten opzichte van een jaar eerder is sprake van een forse stijging. In 2011 bedroegen de R&D-uitgaven nog 2,03% van het bbp.

  • Bovendien is het een ambitie van het bedrijfslevenbeleid dat publieke en private partijen in 2015 voor meer dan € 500 mln participeren in Topconsortia voor Kennis en Innovatie, waarvan ten minste 40% wordt gefinancierd door het bedrijfsleven. Hierover zijn nog geen cijfers beschikbaar.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is – vanuit zijn Rijksbrede verantwoordelijkheid voor innovatiebeleid – verantwoordelijk voor:

Stimuleren

  • Het stimuleren van R&D en innovatie door alle bedrijven, inclusief het MKB.

  • Het stimuleren van privaatpublieke samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven, zoals in de

  • Topconsortia voor kennis en innovatie (TKI).

  • Het stimuleren van de toegang tot (risico)kapitaal voor bedrijven, middels het Innovatiefonds MKB+.

  • Het stimuleren van Europese en internationale samenwerking op het gebied van R&D en innovatie.

Regisseren

  • De kabinetsbrede regie van het topsectorenbeleid en de invulling van de kennis- en innovatiecontracten.

  • Het regisseren van een effectief stelsel voor kennisbescherming en benutting.

  • De Minister van EZ en de bewindslieden van OCW coördineren en borgen de publieke kennisinfrastructuur voor toegepast en fundamenteel onderzoek.

  • Het regisseren van het Nederlandse lucht- en ruimtevaartbeleid.

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2013

Realisatie 2012

Bron

R&D-uitgaven als % van het BBP

1,85%

2010

1,9%

2,16

CBS

– waarvan private sector

0,89%

2010

1,0%

1,22

CBS

– waarvan publieke sector

0,96%

2010

0,9%

0,94

CBS

De sterke stijging van de R&D-uitgaven in de private sector in 2012 ten opzichte van het referentiejaar 2010 is voor het overgrote deel het gevolg van een revisie in de R&D-statistiek van het CBS. Door een verbreding van het R&D-begrip en het toevoegen van bedrijven met minder dan tien werkzame personen aan de bedrijvenpopulatie in de R&D-statistiek wordt onderzoek van een groter aantal bedrijven dan voorheen geteld als R&D.

De meest recente R&D cijfers hebben betrekking op 2012. Het betreft voorlopige cijfers van het CBS. Cijfers over 2013 komen beschikbaar in het najaar van 2014.

 

2009

2010

2011

2012

2013

Ambitie

Innovation Union Scoreboard

           

Positie Nederland in EU

8e

8e

7e

5e

6e

Positie verbeteren

Aantal bij PCT aangevraagde octrooien

         

Positie verbeteren1

– Per mld euro BBP (in purchasing power standards (PPS) €)2

7,03

(2006)

6,59

(2007)

6,46

(2008)

6,32

(2009)

5,45

(2010)

 

– Positie Nederland in EU

5e

5e

5e

5e

5e

 

– Aantal bij OHIM aangevraagde handelsmerken3

         

Positie verbeteren1

– Per mld euro BBP (in PPS €)

5,90 (2008)

6,76 (2009)

7,38 (2010)

7,12 (2011)

7,19 (2012)

 

– Positie Nederland in EU

9e

6e

6e

9e

9e

 

Bron: Europese Commissie (Innovation Union Scoreboard 2014)

1

Evenwel binnen het geheel aan mogelijkheden om een octrooi respectievelijk merk aan te vragen (nationaal, Benelux, Europees en/of internationaal)

2

Betreft het aantal octrooiaanvragen (onder PCT, internationale fase met EPO-bestemming) naar land van uitvinder, gedeeld door het BBP in mld euro’s gecorrigeerd voor koopkrachtverschillen.

Tussen haken is het jaar opgenomen waarop de data betrekking hebben. Dit betekent dat de positie van Nederland in 2013 op de Innovation Union Scoreboard dus mede is bepaald op basis van octrooidata uit 2010.

3

Tussen haken zijn de jaren aangegeven waarop de data betrekking hebben.

 

2006

2008

2010

2012

Ambitie

Aandeel Innoverende bedrijven:

         

Industrie (EU27-gemiddelde)

42%

42% (44%)

53% (44%)

n.n.b

Aandeel handhaven

Diensten (EU27-gemiddelde)

32%

31% (35%)

44% (35%)

n.n.b

Aandeel handhaven

Aandeel innoverende bedrijven dat (de laatste drie jaar) technologisch heeft samengewerkt met publieke partijen:

     

n.n.b

 

Researchinstellingen (EU27-gemiddelde)

8%

10% (6%)

6%

(6%)

n.n.b

Aandeel verhogen

Universiteiten (EU27-gemiddelde)

11%

14% (10%)

8% (11%)

n.n.b

Aandeel verhogen

Bron: CBS

De gegevens in bovenstaande tabel zijn afkomstig uit de tweejaarlijkse Europese Community Innovation Survey, die het CBS in Nederland uitvoert. Volledige cijfers over 2012 komen volgens planning beschikbaar in juni 2014 en konden daarom nog niet in het jaarverslag worden opgenomen.»

Beleidsconclusies

Nederland heeft in 2013 een zesde positie in het Innovation Union Scoreboard bereikt (IUS 2014). Daarmee behoort Nederland tot de groep landen die tot de «innovatievolgers» worden gerekend, achter de «innovatieleiders» Zweden, Duitsland, Denemarken en Finland. Binnen de kengetalgroepen waar de positie in het Innovation Union Scoreboard door wordt bepaald, scoort Nederland bovengemiddeld bij onder meer onderzoekssysteem, publieke onderzoek- en innovatie-uitgaven, netwerk & ondernemerschap en intellectueel eigendom. Op de indicatorgroep bedrijfsinvesteringen scoort Nederland nu gemiddeld (dat was voorheen benedengemiddeld), terwijl de indicatorgroep economische effecten nu een benedengemiddeld resultaat tonen, hetgeen een belangrijke verklaring voor de gedaalde positie van Nederland op de ranglijst vormt. Over een langere periode bezien, groeit de totaalscore van Nederland richting de koplopers.

Generiek

Het generieke spoor staat open voor alle ondernemers, grote bedrijven, MKB, starters en uitdagers. Instrumenten hierbij zijn het fiscale pakket, dat bestaat uit de WBSO, RDA en Innovatiebox en het Innovatiefonds MKB+. Voorts wordt internationale innovatiesamenwerking gestimuleerd.

Fiscale innovatie-instrumenten

Fiscale instrumenten vormden in 2013 de generieke basis van het beleidsinstrumentarium voor innovatie. Naast de WBSO, die ondernemers kunnen inzetten om de loonkosten van R&D te verlagen, was er de RDA (Research & Development Aftrek), die betrekking heeft op overige R&D-kosten en -investeringen.1 De RDA kende in 2013 een percentage van 54% extra aftrek (resulterend in een nettovoordeel van 13,5% bij een Vpb-tarief van 25%). Dat ondernemers beter bekend raken met dit in 2012 geïntroduceerde instrument bleek uit de groei van het aantal aanvragers met een RDA-beschikking (van 13.860 naar 16.160).

De eerste schijf van de WBSO is in 2013 verlengd van € 110.000 naar € 200.000. Daarmee geeft de WBSO een extra stimulans aan doorgroei van het innovatief MKB. Tegelijkertijd is met het oog op effectiviteit op basis van de WBSO-evaluatie het percentage van de eerste schijf verlaagd van 42% naar 38%. Ook was er in 2013 binnen de WBSO sprake van een groeiend aantal aanvragers met een S&O-verklaring van 22.220 (2012) naar 22.640 en een groei van het aantal S&O-arbeidsjaren waarop de WBSO betrekking heeft van 79.560 (2012) naar 81.660. Het aantal starters binnen de WBSO bedroeg 3.682.

Innovatiefonds MKB+

Door de aanhoudende krapte op de financieringsmarkt, waaronder ook de risicokapitaalmarkt, was het voor innovatieve ondernemingen ook in 2013 lastig om de private bijdrage in de financiering van veelbelovende en risicovolle innovatieprojecten te realiseren. Dit heeft invloed op de benutting van het Innovatiekrediet. Ondanks dit knelpunt is het Innovatiekrediet met € 52 mln op nagenoeg hetzelfde niveau door het innovatieve MKB benut als in 2012. Om dit knelpunt aan te pakken is het Innovatiekrediet per 1 januari 2014 aangepast, zodat de omvang van de financiering vanuit het Innovatiekrediet voor kleine ondernemingen is verhoogd van 35% naar 45%.

De krapte op de financieringsmarkt heeft in 2013 ook invloed gehad op de benutting van de Seed Capital regeling. Het aantrekken van private funding voor deze innovatiefondsen (minimaal 50%) blijkt lastig waardoor de funding vanuit de Seed Capital regeling op € 12 mln in plaats van € 20 mln is uitgekomen. Deze lagere benutting wordt ook veroorzaakt doordat de «creative industry» niet in staat is gebleken met een goed voorstel te komen. Hiervoor was € 4 mln apart gereserveerd binnen de Seed Capital regeling.

Om de toegang tot financiering in de risicokapitaalmarkt in de latere fase voor het innovatieve MKB te verbeteren, is het Fund of Funds (ook bekend als Dutch Venture Initiative) van het InnovatiefondsMKB+ in 2013 operationeel geworden. De eerste toezeggingen van ruim € 50 mln vanuit dit fonds hebben eind 2013 plaatsgevonden. Dat heeft geleid tot betalingen in 2013 van in totaal € 17,1 mln. De betaling past binnen het Innovatiefonds in 2013.

De verwachte benutting van het InnovatiefondsMKB+ voor de periode 2012–2015 was geraamd op € 500 mln. Op dit moment is € 233 mln hiervan verplicht. Dit is in lijn met de verwachte benutting van het fonds.

In de jaren 2012 en 2013 zijn er in totaal 75 nieuwe kredieten toegekend in het kader van het Innovatiekrediet.

Eureka/Eurostars

Middels deze regelingen ondersteunt Nederland bedrijven en kennisinstellingen om door internationale kennis- en technologiesamenwerking het concurrentievermogen en de productiviteit te verbeteren. In 2013 hebben de belangrijkste participerende landen in het EUREKA-cluster CATRENE, Frankrijk, Duitsland en Nederland, een interim assessment laten uitvoeren. Deze assessment diende als basis voor het besluit om het programma te verlengen tot eind 2015. Daarnaast is in 2013 de Nederlandse evaluatie van onder andere de Eurekaclusters, Eurostars en de JTI’s opgestart (af te ronden eerste helft 2014). Bovendien werd er in internationaal verband in het kader van Horizon-2020 gewerkt aan vernieuwde afspraken over de programma’s Eurostars en JTI’s.

Ruimtevaart (ESA)

Het ruimtevaartbeleid verloopt op schema. De gerealiseerde kasbetalingen betreffen vooral de jaarlijkse verplichte bijdragen aan de algemene ESA-begroting plus bijdragen aan een beperkt aantal optionele ESA-ruimtevaartprogramma’s. Die laatste gelden vloeien weer terug naar lidstaten via orders aan bedrijven en kennisinstellingen voor levering van (onderdelen van) raketten en satellieten of aanverwante goederen en diensten.

De programma’s die zijn vastgesteld tijdens de ESA-Ministersconferentie te Napels (It) van 20/21 november 2012 hebben geleid tot diverse orders voor Nederlandse bedrijven, onder andere voor de levering van zonnepanelen voor ruimtevoertuigen. In 2013 is ook aanzienlijke vordering gemaakt met de ontwikkeling en bouw van het TROPOMI-instrument voor het nauwkeurig meten van de luchtkwaliteit. Dit satellietinstrument zal in 2015 in een baan om de aarde worden gebracht. Daarnaast heeft ESA in 2013 veel interessante missies afgerond (onder andere van de Herschel-satelliet) en nieuwe gestart, waaronder de Gaia-missie met Nederlandse inbreng.

Bij alle activiteiten wordt terdege rekening gehouden met de belangen van Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en onderzoekers, zoals weergegeven in de roadmap Space van het Innovatiecontract High Tech Systemen en Materialen (HTSM). Tevens wordt verder gewerkt aan versterking van de positie van European Space Research and Technology Centre (ESTEC) te Noordwijk, de belangrijkste vestiging van de ESA, in lijn met de aanbevelingen van het «white paper ESTEC» van het topteam HTSM.

Topsectoren

In het topsectorenbeleid werken kennisinstellingen, bedrijven en overheid samen, onder meer om innovatie in deze sectoren te stimuleren. Gezamenlijke agendering en programmering van KNAW, NWO en toegepaste kennisinstellingen van onderzoek door ondernemers en onderzoekers (Gouden Driehoek) staan centraal in het beleid. De samenwerking in Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKIs) wordt gestimuleerd via de TKI-toeslag en de regeling MKB-Innovatiestimulering Topsectoren (MIT).

TKI-Toeslag

2013 was het eerst jaar waarin over de verwachte private bijdrage aan onderzoeksorganisaties in privaatpublieke samenwerkingsprojecten toeslag werd aangevraagd. Met een totale omvang van verwachte private bijdragen van circa € 300 mln werd een toeslag van € 75 mln toegekend. De omvang van de verwachte private bijdrage in 2013 is in lijn met de geformuleerde doelstelling om in 2015 € 500 mln aan privaatpubliek onderzoek binnen de TKI's te bundelen. Daarmee is in 2013 een goede start gemaakt met de TKI's. Voor 1 maart 2014 dienen de TKI's aan te geven wat de definitieve private bijdragen in 2013 zijn.

De inzet van de toeslag die is gegeneerd in 2013 verliep langzamer dan was voorzien door de TKI's bij de aanvraag van de toeslag. Dit betekent dat de kasuitgaven in 2013 zijn achtergebleven bij de verwachtingen. Het is niet ongebruikelijk dat een goede kasraming bij een nieuwe regeling pas na enige ervaring kan worden gemaakt.

Op basis van de eerste ervaringen van de stakeholders van de TKI's is de regeling voor 2014 aangepast. Met de aanpassingen is een grotere flexibiliteit in de aanvragen van de TKI-toeslag. Daarmee ontstaat ook meer zekerheid over het kunnen inzetten van de toeslag. Ook is er verbreding van de TKI-toeslag in werking getreden, zo wordt bijvoorbeeld een extra stimulans gegeven aan het MKB.

MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT)

2013 was het eerste jaar waarin de regeling MKB innovatiestimulering Topsectoren (MIT) van kracht was. In totaal was er € 20 mln beschikbaar voor acht topsectoren. De sector Agri&Food had een apart budget voor een eigen valorisatiepilot MKB.

Het aantal bedrijven dat naar schatting deelnam aan MIT 2013 bedraagt ruim 1.500. Hierin zijn ook opgenomen de circa 1.000 ondernemers die via de netwerkbijeenkomsten van de TKI’s bij de topsectoren werden betrokken. De omvang van de geschatte private R&D uitgaven ondersteund met MIT bedroeg € 30 mln. Het gaat hier om de investering in R&D door de deelnemende bedrijven (exclusief overheidssubsidie).

Het eerste uitvoeringsjaar MIT is heel goed verlopen. De belangstelling vanuit het MKB voor het instrument was groot. Overall was de vraag naar MIT subsidie twee keer zo hoog als er budget beschikbaar was. De budgetten zijn dan ook op een fractie na uitgeput.

Op basis van de eerste ervaringen wordt de regeling voor 2014 aangepast. De belangrijkste aanpassing is dat het meest robuuste onderdeel uit MIT, de R&D samenwerkingsprojecten, wordt gewijzigd van first come first served in een tender. Verder doet in 2014 ook Agri&Food mee in MIT. Budget voor 2014 bedraagt € 30 mln.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000

Realisatie

Oorspronkelijk Vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2013

2013

VERPLICHTINGEN

755.923

976.140

655.501

768.402

607.730

160.672

UITGAVEN

723.869

883.706

745.806

775.292

795.764

– 20.472

             

Leningen

33.183

46.293

39.646

99.538

88.996

10.542

Innovatiefonds: Innovatiekrediet

19.102

35.786

27.296

48.965

65.335

– 16.370

Innovatiefonds: Seed

14.081

10.507

12.350

16.500

23.661

– 7.161

Innovatiefonds: Fund to fund

     

17.073

 

17.073

Innovatiefonds:Vroege fase/informal investors/ROM’s

     

17.000

 

17.000

Subsidies

165.616

155.641

124.365

73.576

81.343

– 7.767

Innovatie Prestatie Contracten

32.067

30.207

44.019

16.622

31.498

– 14.876

Eurostars

2.243

4.165

5.680

6.949

8.638

– 1.689

Lucht en Ruimtevaart

30.380

22.061

22.434

7.812

17.789

– 9.977

Overig

100.926

99.208

52.232

42.193

23.418

18.775

Opdrachten

3.362

3.326

2.366

1.436

2.856

– 1.420

Onderzoek en opdrachten

3.362

3.326

2.366

1.436

2.856

– 1.420

Bijdragen aan agentschappen

76.107

77.006

75.197

68.895

72.653

– 3.758

Agentschap NL

76.107

77.006

75.130

68.602

72.512

– 3.910

Agentschap Telecom

   

67

293

141

152

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

29.190

147.180

150.833

154.840

136.287

18.553

TNO

29.190

147.180

150.833

154.840

136.287

18.553

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

416.411

454.260

353.399

377.007

413.629

– 36.622

Toeslag Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI-toeslag)

     

25.434

77.100

– 51.666

Grote Technologische Instituten (GTI’s)

14.259

46.670

49.047

54.802

40.009

14.793

Topsectoren overig

307.727

263.289

223.355

183.625

218.331

– 34.706

Syntens

33.038

32.506

31.453

19.797

19.884

– 87

Ruimtevaart (ESA)

58.348

111.011

48.805

92.895

57.058

35.837

Overig (inclusief onderzoeksprojecten)

3.039

784

739

454

1.247

– 793

             

ONTVANGSTEN

180.311

44.462

70.496

96.098

45.782

50.316

Luchtvaartkredietregeling

278

1.861

1.519

2.515

382

2.133

Technische Ontwikkelingsprojecten (TOP)

7.575

5.412

3.939

2.128

5.000

– 2.872

Rijksoctrooiwet

31.287

31.596

36.787

35.287

31.212

4.075

Innovatiekredieten

5.980

16.733

5.544

11.189

Seed

65

143

585

2.188

 

2.188

Ontvangsten ROM’s

     

16.995

 

16.995

Eurostars

443

1.060

1.143

104

2.056

– 1.952

Diverse ontvangsten

140.663

4.390

20.543

20.150

1.588

18.562

Toelichting financiële instrumenten

Toelichting op de verplichtingen

Het verschil in de verplichtingen van € 161 mln wordt met name veroorzaakt door:

  • Lagere verplichtingen (– € 24,2 mln) op het onderdeel leningen/innovatiefonds. Dit betreft een onderbenutting van het budget voor Innovatiekredieten van € 34,7 mln en een lagere benutting van € 9,5 mln op het budget voor Seed capital. Dit is een gevolg van de aanhoudende krapte op de financieringsmarkt, waaronder ook de risicokapitaalmarkt, waardoor het voor innovatieve ondernemingen lastig is om de private bijdrage in de financiering van innovatieprojecten te realiseren. Dit heeft invloed op de benutting van het Innovatiekrediet. Tegenover deze onderbenutting staan € 20 mln hoger dan oorspronkelijk aangegane verplichtingen ten behoeve van de kapitaalverstrekking aan de ROM Zuidvleugel en ROM Oost, waarvoor in de 2e suppletoire begroting via een herbeschikking van kapitaal budget aan de EZ-begroting is toegevoegd.

  • Hogere verplichting voor Ruimtevaart (ESA) (€ 140,9 mln). Ten behoeve van de Ministersconferentie in Napels november 2012 is € 68 mln extra beschikbaar gesteld, door herallocatie van middelen van EZ, I&M en OCW. In de 1e suppletoire begroting 2013 zijn deze middelen aan het budget voor ruimtevaart toegevoegd. Daarnaast is een verplichtingenschuif doorgevoerd ten behoeve van het aangaan van de verplichtingen in 2013 als gevolg van de ministersconferentie.

  • Hogere verplichtingen voor de MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) € 21,1 mln. MIT is een nieuw instrument, in 2013 voor het eerst opengesteld. Middelen hiervoor zijn in de loop van 2013 beschikbaar gekomen.

  • Hogere verplichtingen voor Stichting Technische Wetenschappen (€ 5,8 mln). Een deel van de subsidietaakstelling Rutte I (€ 8 mln structureel) werd tijdelijk ingevuld op de Stichting Technische Wetenschappen. Deze taakstelling is in de 2e suppletoire begroting definitief ingevuld op het budget voor de Innovatie Prestatie Contracten (€ 8 mln). Daarnaast is een deel van de Rutte II subsidietaakstelling ingevuld op het STW-budget (– € 2,1 mln).

  • Hogere verplichtingen voor Holst Centre (€ 10 mln). Bij 1e suppletoire begroting is € 10 mln verplichtingenbudget beschikbaar gesteld ten behoeve van het Holst Centre.

Toelichting op de uitgaven

Het budgettaire verschil van – € 20,5 mln wordt met name veroorzaakt door:

Leningen

De hogere uitgaven op het onderdeel leningen/innovatiefonds (€ 10,5 mln) wordt als volgt verklaard:

  • Er is sprake van € 16,4 mln lagere uitgaven op het Innovatiekrediet en € 7,2 mln lagere uitgaven op de Seed Capital regeling. Als gevolg van de genoemde onderuitputting van het verplichtingenbudget is het beroep op de hiervoor geraamde kasmiddelen in 2013 ook lager. Aangezien sprake is van een fondsconstructie zullen deze middelen beschikbaar blijven voor het InnovatiefondsMKB+.

  • Daarnaast is sprake van hoger dan geraamde uitgaven van € 17,1 mln bij het Fund of Funds en van € 17 mln bij de kapitaalverstrekking aan de ROM Zuidvleugel en Oost. De middelen voor Fund of Funds respectievelijk voor de kapitaalverstrekking aan de ROM’s zijn pas bij Voorjaarsnota 2013 respectievelijk Najaarsnota 2013 beschikbaar gekomen.

Subsidies

De lagere uitgaven op het onderdeel subsidies (– € 7,8 mln) betreft het saldo van:

  • Luchtvaartkredietregeling Niet Relevant (– € 8 mln). Voor een krediet dat verstrekt is aan Rekkof Aircraft N.V. bestaat nog onduidelijkheid wanneer dit project van start gaat. Het betreft een krediet voor de bouw van de Fokker 100 waar nog een medefinancier voor gevonden dient te worden. Als gevolg hiervan zijn de in 2013 geraamde kasuitgaven niet gerealiseerd.

  • Innovatie Prestatie Contracten (– € 14,9 mln). Doordat het budget van de IPC regeling voor een groot deel is overgeheveld naar de MIT regeling, is op dit instrument sprake van een substantieel lagere benutting dan oorspronkelijk geraamd.

  • MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) (€ 10,4 mln). De regeling MIT is een nieuw instrument, in 2013 voor het eerst opengesteld, waarvoor in de ontwerpbegroting nog geen middelen waren opgenomen. Middelen hiervoor zijn in de loop van 2013 beschikbaar gesteld.

  • Innovatieprogramma Veiligheid (€ 4,9 mln). Het betreft betalingen op eerder aangegane verplichtingen.

Bijdragen aan agentschappen

De lagere bijdrage aan Agentschap NL betreft voor een belangrijk deel (€ 2,4 mln) een herschikking van het opdrachtbudget voor Agentschap NL van artikel 12 naar artikel 13.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

De hogere bijdrage aan TNO van € 18,6 mln wordt als volgt verklaard:

  • In de 2e suppletoire begroting is € 11 mln toegevoegd aan het TNO-budget om het eerste voorschot aan TNO voor 2014 eind december 2013 ter beschikking te stellen.

  • Daarnaast betreft het een bijdrage in verband met de onderzoekslijnen zoals de TKI's deze hebben afgesproken (€ 2,6 mln).

  • Tot slot is bij de suppletoire begrotingen € 4,9 mln toegevoegd aan het TNO-budget. Het betreft de bijdrage van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan TNO voor het thema Arbeid & Gezondheid en loon- en prijsbijstelling van tranche 2012 en 2013.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

De belangrijkste oorzaken van de lagere uitgaven (– € 36,6 mln) zijn:

  • TKI Toeslag (– € 51,7 mln). Dit wordt veroorzaakt door een vertraagde kasuitgave. Achtergrond daarvan was dat de TKI’s in 2013 in opbouw waren en dat tevens de spelregels voor publiek private samenwerking nog niet nader waren uitgewerkt. Hierdoor kon de toeslag in 2013 nog niet worden ingezet in nieuwe projecten. Deze vertraging leidt niet tot afstel van de projecten, noch van de budgettaire omvang daarvan. Wel tot een latere kasbetaling op deze projecten.

  • De bijdrage aan Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) van € 14,3 mln betreft nagenoeg geheel de middelen die aan NLR zijn uitbetaald voor de herhuisvesting. Deze middelen zijn in de 2e suppletoire begroting aan het NLR budget toegevoegd.

  • De hogere uitgaven voor ruimtevaart (ESA) van € 35,9 mln zijn een gevolg van de intensivering als gevolg van de ministersconferentie 2012, zoals beschreven in de toelichting bij de verplichtingen.

  • Verder is sprake van een vertraging in kasuitfinanciering op diverse instrumenten, waaronder de oud-FES programma’s COMMIT (– € 5 mln), CTMM (– € 5,5 mln), BEBASIC (– € 6,5 mln), TI Food and Nutrition (– € 3,6 mln). Daarnaast heeft een herschikking van budget plaatsgevonden ten aanzien van het kasbudget Holst Centre (– € 4,7) en TTI Water (– € 4,3).

Toelichting op de ontvangsten

Er is € 50,3 mln meer ontvangen dan oorspronkelijk begroot. Oorzaken hiervan zijn:

  • Ontvangsten luchtvaartkredietregeling (€ 2,1 mln): het verschil is voornamelijk te verklaren door de in 2013 gerealiseerde maar niet geraamde terugontvangsten in het kader van de oude luchtvaartkredietregelingen Korte Termijn Programma en Civiele Vliegtuigontwikkeling 1.

  • De ontvangsten Technische Ontwikkelingsprojecten zijn € 2,9 mln lager dan begroot. Deze ontvangsten zijn afhankelijk van het commerciële succes van in het verleden gegeven bijdragen aan Technische Ontwikkelings Projecten en daardoor moeilijk in te schatten.

  • De ontvangsten Rijksoctrooiwet zijn € 4 mln hoger dan begroot. Een belangrijk deel van de toename ligt aan het aandeel Europese en Nederlandse octrooien. Er zijn meer Europese en Nederlandse octrooien verleend die rechtsgeldig zijn geworden in Nederland. Er is hiervoor in 2013 ruim € 3,3 mln meer gerealiseerd dan geraamd. Daarbij komt dat de Nederlandse jaartaksen ook € 0,3 mln hoger zijn geëindigd.

  • Innovatiekrediet (€ 11,2 mln): de in 2013 gerealiseerde terugontvangsten in het kader van het Innovatiekrediet zijn hoger dan geraamd. Dat heeft met name te maken met de terugontvangsten in 2013 uit de portfolio Life Sciences en Profibrix. Volgens de afspraken worden deze terugontvangsten ingezet voor het Innovatiefonds MKB+.

  • Voor de Seed-regeling is € 2,2 mln aan ontvangsten gerealiseerd. De Seed-ontvangsten waren niet geraamd in de begroting.

  • Van de Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij (NOM) is in 2013 na aftrek van € 3 mln dividendbelasting € 17 mln aan dividend ontvangen.

  • Van AgentschapNL werd € 12,6 mln terugontvangen over de jaren 2011 en 2012, vanwege lager dan oorspronkelijk geraamde uitvoeringskosten voor het opdrachtenpakket 2011 en 2012.

  • Op de oude regeling Uitdagersfaciliteit werd nog € 2 mln ontvangen en daarnaast werd nog voor € 4 mln aan diverse ontvangsten gerealiseerd.

Indicator

Referentie-waarde

Peil datum

Realisatie 2013

Bron

Aantal bedrijven dat Innovatiekrediet gebruikt

27

2011

39

AgNL

Omvang private R&D-uitgaven ondersteund met een Innovatiekrediet (x € 1 mln)

144

2011

156

AgNL

Aantal participaties via SEED en Fund of Funds

29

2010

44

AgNL/EIF

Omvang gestimuleerd risicokapitaal voor innovatieve bedrijven door SEED en Fund of Funds (x € 1 mln)

43

2010

390

AgNL/EIF

Indicator

Referentie-waarde1

Peil- datum

Realisatie 2013

Bron

Aantal bedrijven dat jaarlijks deelneemt aan IPC

823

2011/2012

262

AgNL

Door IPC ondersteunde private R&D-uitgaven (x € 1 mln)

36,8

2011/2012

16

AgNL

1

In de begroting 2013 was bij de referentiewaarde uitgegaan van de gemiddelde realisatie over de jaren 2011 en 2012. Omdat de realisatiewaarden van 2012 nog niet beschikbaar waren, was hierbij uitgegaan van een inschatting. De hier weergegeven referentiewaarden zijn gebaseerd op de daadwerkelijke realisatie 2011 en 2012.

Indicator

Referentie-waarde

Peil-datum

Realisatie 2013

Bron

Aantal Nederlandse deelnemers aan Eurostars

72

2011

49

AgNL

– waarvan bedrijven

61

 

37

 

– waarvan high-tech MKB (%)

82%

 

81%

 

Door Eurostars ondersteunde private R&D-uitgaven van Nederlandse deelnemers (x € 1 mln)

19,8

2011

13

AgNL

In de begroting 2013 was een indicator opgenomen «Omvang private middelen PPS-projecten TKI». De realisatiewaarden voor deze indicator komen pas medio 2014 beschikbaar en konden daarom niet in het jaarverslag 2013 worden opgenomen.

Indicator

Referentie-waarde

Peil-datum

Realisatie 2013

Bron

Klanttevredenheid Deltares

7,9

2011

8,0

Deltares

Klanttevredenheid MARIN

8,6

2011

8,8

MARIN

Klanttevredenheid NLR

8,7

2011

8,5

NLR

Klanttevredenheid cofinanciers TNO

7,2

2011

8,2

TNO

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Raming 2013

Realisatie 2012

Bron

Aantal Nederlandse bedrijven dat deelneemt aan ruimtevaartprogramma's ESA

488

2011

162

4991

ESA

Ruimtevaart geo-return/retour (%)

1,09

2011

1,07

1,10

ESA

1

Dit betreft het realisatieciifer over 2012 omdat het cijfer over 2013 tijdens het opmaken van het jaarverslag nog niet van ESA is ontvangen. De referentiewaarde is veranderd ten opzichte van de begroting (het was 155). In het hier weergegeven getal zijn alle contracten van Nederlandse bedrijven met ESA opgenomen, ook de contracten die niet direct aan ruimtevaartprogramma’s zijn gekoppeld, maar gerelateerd zijn aan de vestiging van ESTEC in Nederland. Verschillende divisies van een bedrijf worden als afzonderlijke contractanten meegeteld. Het betreft een cumulatief getal op basis van databestanden van ESA sinds 2000. In 2015 start ESA met een nieuwe database waardoor de waarde dan lager zal uitvallen.

Indicator

Referentie-waarde

Peil-datum

Realisatie 2013

Bron

Aantal Nederlandse deelnemers aan KP7 (vanaf 2007)

941

2012

1.506

AgNL

– waarvan bedrijven

685

 

1.137

 

Omvang KP7-middelen voor Nederlandse deelnemers (retour x € 1 mln, vanaf 2007)

1.899

2012

3.373

AgNL

– waarvan bedrijven (%)

18%

 

22%

 

Retourpercentage voor Nederland (%)

6,9%

2012

7,4%

AgNL

Voor het eerst zijn in deze cijfers ook de Joint Technology Initiatives (JTI’s) meegeteld.

Kengetal

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Aantal bedrijven dat gebruik maakt van WBSO1

13.450

16.620

19.450

20.530

22.220

22.640

Aantal S&O-arbeidsjaren

62.390

67.600

73.660

75.330

79.560

81.660

Door WBSO ondersteunde private R&D-uitgaven (S&O-loon, x € 1 mln)

2.552

3.011

3.377

3.571

3.850

3.917

Bron: Agentschap NL

1

Hier wordt bedoeld: ondernemingen, kennisinstellingen en zelfstandig ondernemers met een S&O-verklaring

Kengetal

2012

2013

Aantal bedrijven dat gebruik maakt van RDA1

13.860

16.160

Door RDA ondersteunde private R&D-uitgaven (x € 1 mln, inhoudingsplichtigen)

2.035

2.530

Bron: Agentschap NL

1

Hier wordt bedoeld: ondernemingen en zelfstandig ondernemers met een RDA-beschikking.

Dit kengetal was in de Ontwerpbegroting 2013 nog niet opgenomen (met ingang van de begroting 2014 is dit wel het geval), maar voor het inzicht in de benutting van RDA worden de realisatiegegevens wel gepresenteerd.

1

De WBSO is de verzamelnaam voor de faciliteit afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (S&O) in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en de aftrek speur- en

ontwikkelingswerk in de Wet inkomstenbelasting.

Licence