Base description which applies to whole site

A. Realisatie van de beleidsprioriteiten 2014

Regeerakkoord Rutte II

In 2014 is onverminderd het uitgangspunt geweest dat het gemeentefonds, in combinatie met de andere gemeentelijke inkomstenbronnen, gemeenten voorziet van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken. Om dit te realiseren zijn in 2014 onder andere de volgende algemene punten aan de orde gekomen:

  • De normeringssystematiek «samen de trap op, samen de trap af» is in 2014 toegepast. Het gemeentefonds en provinciefonds zijn gekoppeld aan de ontwikkeling van de uitgaven van het Rijk, de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. Via de normeringssystematiek werken de rijksbezuinigingen en -intensiveringen evenredig door naar het gemeentefonds en het provinciefonds.

  • Het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen (Bofv) tussen de fondsbeheerders en de VNG, het IPO en de UvW heeft in 2014 twee keer plaatsgevonden. Op 19 mei voor het verschijnen van de voorjaarsnota en op 10 september voorafgaand aan het verschijnen van de miljoenennota.

Decentralisaties

Op 1 januari 2015 zijn de decentralisaties in het sociaal domein een feit. Met de decentralisaties in het sociaal domein beoogt het kabinet de dienstverlening zo dicht mogelijk bij de burger te brengen en gemeenten in staat te stellen integraal en samenhangend beleid te voeren. Het kabinet heeft ervoor gekozen gemeenten maximale bestedingsvrijheid te geven bij de uitvoering van de taken in het sociaal domein (Kamerstukken II 2014–2015, 33 935, nr. 7). De middelen voor de uitvoering van deze taken komen vanaf 2015 daarom rechtstreeks in het gemeentefonds als integratie-uitkering. Gemeenten kunnen het geld naar eigen inzicht besteden, zodat zij maximaal in staat worden gesteld lokaal maatwerk te leveren en integraal beleid te voeren.

In aanloop naar de decentralisaties in het sociaal domein heeft het Kabinet, onder coördinatie van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2014 vorm gegeven aan de randvoorwaarden die het voor gemeenten mogelijk maken om hun nieuwe rol in te vullen. Voorbeelden van deze randvoorwaarden zijn onder meer:

  • Het toewerken naar een informatievoorziening met weinig administratieve lasten;

  • Het uitwerken van een visie op het gebruik van persoonsgegevens in relatie tot privacy van burgers;

  • Het bieden van ondersteuning aan gemeenten op het gebied van bedrijfsvoering;

  • Het faciliteren van regionale afspraken over samenwerking en risicoverevening;

  • Het informeren van gemeenten, onder andere via de organisatie van congressen.

Tot slot is afgelopen jaar de transitiecommissie sociaal domein (TSD) opgericht die beziet of gemeenten de noodzakelijke bestuurlijke, organisatorische en financiële maatregelen nemen om de drie decentralisaties in samenhang te kunnen uitvoeren. De TSD zal zijn observaties rapporteren aan de regietafel waar de desbetreffende bewindspersonen, de VNG en een aantal gemeenten onder voorzitterschap van de Minister van BZK de voortgang bespreken.

Verdeling gemeentefonds

De verdeling van het gemeentefonds heeft tot doel de beschikbare middelen zo te verdelen, dat gemeenten in staat zijn om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lasten te kunnen leveren. De noodzakelijke aanpassingen hiertoe in het verdeelstelsel die in 2014 zijn vormgegeven zullen worden toegepast vanaf het uitkeringsjaar 2015.

Op basis van het Periodiek Onderhoudsrapport 2010 is onderzoek gedaan naar de verdeling van het gemeentefonds via de verdeelclusters. In het Periodiek Onderhoudsrapport werd geconstateerd dat een aantal clusters onevenwichtig is verdeeld over de gemeenten. Voor sommige gemeenten wordt op enkele clusters daardoor minder geld geraamd dan op grond van hun specifieke structuurkenmerken kan worden verwacht, terwijl voor andere gemeenten meer wordt geraamd dan kan worden verwacht op grond van de Financiële verhoudingswet.

Uit nadere onderzoeken, afgerond in 2011, is gebleken dat inderdaad aanpassingen binnen het fonds gewenst waren om de onevenwichtigheden op te heffen. De hierop volgende onderzoeken naar de aanpassingen in het gemeentefonds zijn begin 2014 voor het grootste deel afgerond. Voor 3 clusters geldt dat deze niet in 2014 konden worden afgerond, maar dat deze een jaar later (2016) zullen worden herijkt. Het gaat om de clusters Werk en Inkomen, Openbare orde en Veiligheid en Volkshuisvesting Ruimtelijke ordening en Stedelijke vernieuwing. Op verzoek van de VNG wordt op basis van recentere cijfers het cluster Educatie opnieuw onderzocht. Ook voor dit laatste cluster geldt dat eventuele aanpassingen in het uitkeringsjaar 2016 zullen worden verwerkt.

Over de aanpassingen in het fonds in het uitkeringsjaar 2015 is de Tweede Kamer per brief geïnformeerd (Kamerstukken II 2013–2014, 33 750 B, nr. 15). De aanpassingen in het verdeelstelsel van het gemeentefonds zijn verwerkt in de meicirculaire 2014 van het gemeentefonds. Met het afgeronde deel van het groot onderhoud is het fonds in de basis weer op orde gekomen:

  • Geconstateerde scheefheden in de verdeling zijn weggewerkt;

  • De clusterindeling is vereenvoudigd en meer toegesneden op de huidige en nieuwe taken van gemeenten;

  • Het periodieke onderhoud van het gemeentefonds zal de komende jaren anders worden vormgegeven.

EMU-saldo

Beheersing van het EMU-saldo is een gemeenschappelijke opgave voor het Rijk en de decentrale overheden. In het Bestuurlijk overleg financiële verhouding (Bofv) van 19 mei 2014 is het eindrapport van de ambtelijke werkgroep «Beheersing EMU-saldo decentrale overheden» vastgesteld. Doel van het rapport is om het EMU-saldo van decentrale overheden beter te ramen en meerjarig te beheersen. Tijdens het Bofv van 10 september 2014 is besloten dat er twaalf opties uit het rapport op korte termijn worden uitgevoerd. Gemeenten, provincies, waterschappen, het CBS en het Rijk zijn gestart met de implementatie van de beheersingsmaatregelen.

Schatkistbankieren

In 2014 zijn de decentrale overheden € 0,3 miljard meer in de schatkist gaan aanhouden. Het Ministerie van Financiën had voor 2014 een instroom in de schatkist door decentrale overheden van € 1,1 miljard geraamd. De deelname van decentrale overheden aan het schatkistbankieren heeft echter ook in 2014 een positieve bijdrage geleverd aan het verlagen van de EMU-schuld. In totaal hielden de decentrale overheden eind 2014 € 7,0 miljard in de schatkist aan. Het totale verlagende effect op de EMU-schuld bestaat uit deze in de schatkist aangehouden middelen en uit de omvang van de onderlinge leningen tussen decentrale overheden.

Het Ministerie van Financiën heeft in 2014 een beleidsdoorlichting schatkistbankieren uitgevoerd over de periode 2009–2014. Omdat decentrale overheden pas sinds eind 2013 deelnemen aan het verplicht schatkistbankieren zijn er nog geen harde conclusies te trekken over hun deelname. Wel is geconstateerd dat de deelname van de decentrale overheden heeft bijgedragen aan een reductie van de EMU-schuld. In de aanbiedingsbrief (Tweede Kamer, 2014–2015, 31 935 B, nr. 13) van de beleidsdoorlichting is het voornemen aangekondigd dat in 2015–2016 een enquête onder de deelnemers wordt gehouden over hun ervaringen met het schatkistbankieren. De uitkomsten van deze enquête kunnen worden meegenomen bij de evaluatie van de wet verplicht schatkistbankieren. Deze evaluatie zal binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet verplicht schatkistbankieren plaatsvinden.

Macronorm onroerende zaakbelasting

De OZB-opbrengst wordt op macroniveau gemaximeerd door jaarlijks een percentage vast te stellen waarmee de som van de OZB-opbrengsten van alle gemeenten mag groeien. Conform bestuurlijke afspraak wordt het percentage waarmee de totale OZB-opbrengst maximaal mag groeien bepaald door de reële trendmatige groei van het BBP te vermeerderen met het geraamde inflatiepercentage (prijsontwikkeling Nationale Bestedingen (pNB)) op basis van het CEP (jaar t-1). In 2014 was dat 2,45% (inclusief correctie voor 2012 en 2013). De macronorm is in 2014 overschreden met € 11 miljoen.

In het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen van 10 september 2014 is het rapport evaluatie systematiek OZB vastgesteld. Dit rapport is aan de Tweede Kamer toegezonden (Kamerstukken II 2014–2015, 34 000 B, nr. 5). In het rapport concludeert de werkgroep dat de macronorm onroerende zaakbelasting (OZB) geen effectief beheersingsinstrument is gebleken. Om die reden heeft de werkgroep voorgesteld deze norm af te schaffen. De werkgroep heeft een aantal mogelijke alternatieven geschetst. Het kabinet vindt de alternatieven in het rapport nog onvoldoende uitgewerkt om reeds nu te besluiten tot aanpassing of afschaffing van de huidige norm. Derhalve wordt de macronorm OZB vooralsnog gehandhaafd als instrument en wordt de variant woonlastennorm nader uitgewerkt.

Licence