Base description which applies to whole site

3.4 Realisatie beleidsdoorlichtingen

Realisatie beleidsdoorlichtingen
 

Realisatie

Wanneer gepland

Geheel artikel?

Behandeling in Tweede Kamer

Beleidsartikel

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

     

1.

Belastingen

v link

             

2010

Ja

Technische briefing, besproken in het AO op 15 juni 2011.

1.

Belastingen/Dienstverlening

         

v link

   

2015

Nee

Technische briefing, besproken in het AO op 1 juni 2016.

1.

Belastingen/Toeslagen

           

v link

 

2016

Nee

De beleidsdoorlichting van artikel 1 (onderdeel Uitvoering toeslagen) en de

vragen/antwoorden over de beleidsdoorlichting worden geagendeerd voor een

(verzamel AO, besluitenlijst Financiën 1 februari 2017).

1.

Belastingen/Toezicht en opsporing en massale processen

               

2017

Nee

N.v.t.

2.

Financiële Markten

 

v

           

2011

Ja

Kamerstukken II 2010–2011, 32 013, nr. 16.

3.

Financieringsactiviteiten publiek-private sector

     

v

   

v link

 

2016

Nee

Schriftelijke vragen ingediend op 14 december 2016

(http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/fin/documenten-en-publicaties/ kamerstukken/2013/03/01/bijlage-ibo-staatsdeelnemingen.html).

4.

Internationale financiële betrekkingen

v

         

v link

 

2016

Ja

Betrokken bij overleg (in AO/wetgevingsoverleg/ notaoverleg).

5.

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen/exportkredietgaranties

       

v link

     

2014

Nee

Schriftelijk overleg of schriftelijke vragen met antwoorden voor kennisgeving aangenomen.

5.

Exportkredietverzekeringen, -garanties en investeringsverzekeringen/exportkredietgaranties

           

v link

 

2016

Ja

Nog in behandeling. Feitelijke vragen ingediend 1 december 2016 (Kamerstukken II 2016–2017, 31 935, nr. 312).

6.

Btw-compensatiefonds

v

         

v link

 

2016

Ja

Voor kennisgeving aangenomen.

7.

Beheer materiële activa

v

   

v

       

2013

 

Kamerstukken II 2013–2014, 31 935, nr. 12.

8.

Overig

                     
 

Financieel en economisch beleid van de overheid

v

             

2010

 

Kamerstukken II 2009–2010, 31 123, nr. 52, bijlage 59 692.

 

Projectdirectie vastgoed

 

v

           

2011

 

Uitvoeringsprogramma compacte Rijksdienst.

11.

Financiering staatsschuld

 

v

     

v link

   

2015

Ja

Schriftelijk overleg of schriftelijke vragen met antwoorden voor kennisgeving aangenomen

(http://rijksbegroting.nl/system/files/169/f4.pdf).

12.

Schatkistbankieren

       

v link

     

2014

 

Voor kennisgeving aangenomen

(http://www.rijksbegroting.nl/system/files/18/fin-beidsdoorlichting-schatkistbankieren.pdf),

Kamerstukken II 2014–2015, 31 935, nr. 13).

Toelichting

In de RPE (Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek) is vastgelegd dat al het beleid met een zekere regelmaat dient te worden geëvalueerd in een beleidsdoorlichting. Dit kan bijvoorbeeld eens in de vier jaar en ten minste eens in de zeven jaar. Er moet volgens de RPE sprake zijn van een dekkende programmering van beleidsdoorlichtingen. De meerjarige programmering van beleidsdoorlichtingen voor Financiën wordt in de begroting opgenomen. In dit jaarverslag wordt over de realisatie hiervan teruggeblikt.

In 2016 waren er 5 beleidsdoorlichtingen gepland, alle vier zijn ook afgerond in 2016.

Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen: http://www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties/evaluaties-en-beleidsdoorlichtingen/2016/planning-beleidsdoorlichtingen/ix-financi%C3%ABn-en-nationale-schuld.

Artikel 1 Belastingen

In 2010 is het beleidsartikel voor het eerst doorgelicht, daarna zijn delen van het artikel doorgelicht. De RPE 2014 biedt de mogelijkheid delen van het beleidsartikel door te lichten. De Belastingdienst kent drie beleidsinstrumenten om zijn doelstelling te realiseren: dienstverlening, toezicht en opsporing en massale processen. Deze beleidsinstrumenten hebben elk hun eigen operationele doelstelling. In 2015 is de dienstverlening door de Belastingdienst doorgelicht. In 2016 is de uitvoering van de toeslagenregelingen doorgelicht. In 2017 worden de andere twee beleidsinstrumenten (toezicht en opsporing en massale processen) doorgelicht.

Artikel 1 Belastingen (2010)

Conclusies

De eerste conclusie van de doorlichting is dat de Belastingdienst zijn instrumenten heeft gekozen en vormgegeven op basis van theorieën en inzichten die in de wetenschappelijke literatuur als complianceverhogend worden aangemerkt. Dit laat onverlet dat een directe relatie tussen de verschillende ingezette instrumenten en de bereikte compliance in de praktijk moeilijk aantoonbaar is. Op basis van de beschikbare informatie kan niet worden vastgesteld in welke mate het beleid doelmatig en doeltreffend is.

Vervolgacties

In lijn met de rijksbrede wens om beleid in effecten zichtbaar te maken, wordt door de Belastingdienst bezien hoe de huidige input- en outputindicatoren kunnen worden aangevuld met outcome-indicatoren. Aan de fiscale kant staat het effect op de belastingopbrengsten centraal. Het streven is om een zo groot mogelijke zekerheid te krijgen over de juistheid en volledigheid van de belastingopbrengsten. Net als andere landen wil de Belastingdienst ervaring opdoen met het meten van het effect van ingezette instrumenten op deze aspecten. Daarnaast zal de Belastingdienst als regel bij de uitvoering van zijn taken vooraf bepalen welke effecten worden beoogd en hoe deze moeten worden gemeten, op het onderhouden en versterken van de compliance, en daarover ook verantwoorden.

Artikel 1 Belastingen/onderdeel Dienstverlening (2015)

Conclusies

De doorlichting richt zich op de effectiviteit en efficiency van kanalen en instrumenten van dienstverlening in de periode 2010–2014. Afgaande op de huidige normen in de begroting en de beschikbare gegevens hebben de dienstverleningskanalen telefoon, balie en website in de onderzoeksperiode in ieder geval adequaat en in de meeste gevallen goed gefunctioneerd, met uitzondering van de bereikbaarheid van de BelastingTelefoon. Op basis van het beschikbare materiaal kunnen echter geen concrete uitspraken worden gedaan over de effecten van dienstverlening op de compliance en belastingopbrengst, noch over de efficiency van de dienstverleningsinspanningen. In het rapport wordt geconstateerd dat de Belastingdienst steeds meer inzet op digitale dienstverlening (website, portalen, webcare, VoorIngevulde Aangifte (VIA), berichtenbox), maar dat het aantal telefoontjes dat bij de BelastingTelefoon binnenkomt nog niet sterk afneemt. Er is met andere woorden nog veel potentie voor kostenefficiency. De onderzoekers merken op dat de Belastingdienst ten behoeve van de dienstverlening nog maar nauwelijks gebruik maakt van de informatie die hij al in huis heeft over belastingplichtigen ten behoeve van gerichte dienstverlening. Verder wordt geadviseerd meer onderzoek te doen naar de klantbeleving van burgers en bedrijven.

Vervolgacties

In de kabinetsreactie wordt aangesloten bij de initiatieven uit de Brede agenda en de Investeringsagenda. Voor dienstverlening zijn dat de volgende:

  • er komt een webportaal waarin burgers en bedrijven alle zaken in één keer kunnen afhandelen. Dat betekent op termijn veel minder telefoontjes. Met de wet EBV (Elektronisch BerichtenVerkeer) wordt een start gemaakt met de overgang van communicatie per brief naar communicatie op digitale wijze;

  • in lijn met de aanbeveling van de Commissie de Jong wordt gewerkt aan een nieuw bekostigingsmodel. Daarmee kunnen kosten in relatie worden gebracht tot prestaties, waardoor inzicht ontstaat in de bijdrage van processen aan compliance en belastingopbrengst en in de mogelijke ruimte voor kostenefficiency en

  • om een sluitend stelsel van normen te krijgen, die een volledig en juist beeld schetsen van de prestaties van de Belastingdienst, wordt de algemene doelstelling van de Belastingdienst vertaald naar doelstellingen op strategisch, tactisch en operationeel niveau. De doelen worden vervolgens meetbaar gemaakt door het definiëren van kritische prestatie-indicatoren die worden opgenomen in de begroting.

Bij de Investeringsagenda zijn al besparingen ingeboekt als het gaat om het veranderen van de interactie met burger en bedrijf. Deze besparing wordt onder andere gevonden in de afbouw van capaciteit en de afname van het aantal telefoontjes dat de BelastingTelefoon in behandeling neemt. Naar de mening van het kabinet zal een extra 20% besparing onwenselijke gevolgen hebben voor de dienstverlening.

Artikel 1 Belastingen/onderdeel Toeslagen (2016)

Conclusies

Deze beleidsdoorlichting betreft de (doeltreffendheid en doelmatigheid van de) uitvoering van de toeslagenregelingen door de Belastingdienst/Toeslagen in de periode 2012–2015. Het oordeel over het functioneren van de instrumenten die de Belastingdienst tot zijn beschikking heeft (te weten: dienstverlening en communicatie, toezicht en fraudebestrijding en terugvordering) is neutraal tot positief. Wel wordt geconstateerd dat de huidige prestatie-indicatoren niet allemaal even informatief zijn over de beoogde doelen (te weten toekenningzekerheid voor de burger en rechtmatigheid toekenning toeslagen). Ook is de kwaliteit van de bestuurlijke informatie (over resultaten en kosten) nog niet op voldoende niveau. Daardoor kunnen over de effectiviteit geen harde uitspraken worden gedaan in de zin van causaliteit. Wel is het volgens de onderzoekers aannemelijk dat de geconstateerde verbeteringen op het terrein van toekenningzekerheid en rechtmatigheid het resultaat zijn van het beleid en de inspanningen van de dienst. In het rapport wordt een aantal aanbevelingen gedaan:

  • de indicatoren dienen nog eens te worden bezien op doelbereiking en meetbaarheid en invulling van de «witte vlekken»;

  • meer investeren in effectmeting, door het opzetten van een doorlopend evaluatieprogramma waarin periodiek wordt gemeten en op tijd nieuwe indicatoren worden ontwikkeld bij gewijzigd beleid;

  • periodiek aselecte steekproeven doen om een beter beeld te krijgen van het «nalevingtekort» (i.c. ten onrechte toeslagen aanvragen).

Vervolgacties

De aanbeveling om aselecte steekproeven uit te voeren, wordt onderschreven. Ook de aanbeveling om meer inzicht te verkrijgen in de doeltreffendheid van de handhaving wordt onderschreven. Waar mogelijk zal bij nieuwe initiatieven worden gewerkt met een nulmeting of een controlegroep. Belastingdienst/Toeslagen bouwt daarnaast verder aan een set indicatoren om de effectiviteit van het handhavingsbeleid beter te kunnen meten. Verder zal de Belastingdienst een tweetal nieuwe beleidsopties uitwerken, gericht op verdere verhoging van effectiviteit en efficiency:

  • de burger machtigt de Belastingdienst/Toeslagen om lopende het toeslagjaar wijzigingen door te voeren op grond van beschikbare contra-informatie en

  • de betaling van de toeslag vindt maandelijks plaats achteraf in plaats van vooraf.

De in het kader van de 20%-besparingsvariant genoemde opties neemt het kabinet niet over omdat ze contrair zijn aan de lopende initiatieven van de Belastingdienst op het gebied van dienstverlening.

Artikel 3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector

In 2016 heeft de Minister van Financiën door middel van een beleidsdoorlichting onderzoek gedaan naar het deel van dit begrotingsartikel dat zich richt op publiek-private investeringen. In dit deel van de begroting staat de ambitie van het Rijk centraal om een optimaal financieel resultaat te bereiken bij de realisatie van publieke doelen. Met name bij overheidsinvesteringen waarbij samenwerking met de markt plaatsvindt. Het kabinet wil value for money realiseren: meer kwaliteit en/of lagere kosten.

Conclusies

Uit de beleidsdoorlichting blijkt dat de inzet van bedrijfseconomische expertise alsmede toepassing van businesscases én bedrijfseconomische principes leiden tot meer transparantie, kostenbewustzijn en betere prikkels. Door middel van een brede mix van instrumenten, activiteiten en (interdepartementale) regels/afspraken stimuleert Financiën dat departementen op zoek gaan naar meer kwaliteit en/of lagere kosten bij hun investeringen. Hiertoe worden mensen met de juiste kennis, instrumenten en wet- en regelgeving ingezet. Financiën fungeert binnen het Rijk als spil en deelt en verspreidt expertise tussen verschillende onderdelen van het Rijk.

Het kabinet onderschrijft de hoofdconclusie van de beleidsdoorlichting dat Financiën in de onderzochte periode succesvol een optimaal resultaat bij de realisatie publieke doelen heeft gestimuleerd en dat meerwaarde is gecreëerd. Zo constateert het kabinet op basis van het onderzoek in de beleidsdoorlichting dat bij dossiers zoals DBFM(O) (Design, Build, Finance and Maintain (and Operate)), de verdeling van telecomfrequenties en financiële zekerheid van de ontmanteling van kernreactoren, de inzet van bedrijfseconomische expertise, businesscases en bedrijfseconomische principes veel geld en/of extra kwaliteit heeft opgeleverd voor het Rijk.

Vervolgacties

Het kabinet steunt de aanbeveling uit de beleidsdoorlichting om in de toekomst bij overheidsprojecten meer gestructureerd gebruik te maken van een analysemethodologie op basis van bedrijfseconomische principes. Hierbij zal rekening worden gehouden met de analyse-instrumenten die nu al worden gebruikt, zoals de MKBA (Maatschappelijke Kosten- en BatenAnalyse), PPC (Publiek Private Comparator) en gateway reviews. Tevens wordt aangemoedigd dat een analyse-instrument wordt gebruikt voor zowel de besluitvorming als voor monitoring en sturing gedurende de gehele looptijd van een overheidsproject. De analysemethodologie moet uiteraard voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen en verankerd worden binnen de organisatie van de vakdepartementen. Ook is het wenselijk dat op de correcte toepassing hiervan enige vorm van toezicht gehouden wordt. Het kabinet vindt het daarom verstandig om hierover interdepartementaal afspraken te maken, bijvoorbeeld over het stellen van eisen aan een businesscase en de toepassing daarvan. In de komende periode zal Financiën hierover in overleg treden met betrokken departementen om concrete stappen te zetten naar verdere verbetering van de besluitvorming en uitvoering van overheidsinvesteringen door middel van analyse-instrumenten en bedrijfseconomische principes. De Tweede Kamer zal over de uitkomsten hiervan uiterlijk medio 2017 worden geïnformeerd.

Artikel 4 Internationale financiële betrekkingen

De beleidsdoorlichting van artikel 4 van begroting IX, Internationale financiële betrekkingen, is vanwege de aard van het beleidsterrein een kwalitatieve analyse van de wijze waarop het Ministerie van Financiën opereert in internationale onderhandelingen.

Conclusies

Het ministerie komt uit het onderzoek naar voren als een actieve speler die telkens goed voorbereid aan onderhandelingen deelneemt. Nederland beschikt over meer ambtelijke capaciteit dan kleinere spelers en heeft snelle besluitvormingsprocedures en is daardoor goed in staat om actief en goed voorbereid aan onderhandelingstrajecten deel te nemen. Om invloed te kunnen uitoefenen op de uitkomst van internationale onderhandelingen is het sluiten van coalities met gelijkgezinde landen of instellingen en internationale samenwerking van groot belang. Een enkele uitzondering daargelaten is het voor geen enkel land mogelijk en zeker niet comfortabel om alleen de uitkomst van onderhandelingen te bepalen. Uit het onderzoek blijkt verder dat het ministerie er binnen zijn mogelijkheden in slaagt om invloed uit te oefenen. Een belangrijke nuance die het rapport hierbij geeft is dat Nederland in het Europese en internationale krachtenveld niet eigenstandig de agenda kan bepalen. Een voorzitterschaprol van een internationaal gremium kan een land eerder toegang geven tot informatie en betrokkenheid in een eerdere fase van onderhandelingen mogelijk maken. Het voorzitterschap van de Eurogroep is hier een duidelijk voorbeeld van. De beleidsdoorlichting concludeert ook dat de opstelling van Nederland in de casussen noodzakelijkerwijs per onderwerp verschilt. De besluitvormingsprocedure en de positie van Nederland ten opzichte van het internationale krachtenveld variëren. Gebruik van coalitievorming en samenwerking maken dat de gewenste opstelling en inzet sterk kan verschillen. Nederland neemt gegeven het speelveld de rol die bij de specifieke positie in het krachtenveld past. In samenwerking met andere actoren kan Nederland op die wijze invloed uitoefenen op het verloop en de uitkomst van de onderhandelingen. De manier waarop dit gebeurt, het doel dat hiermee wordt bereikt en de mate waarin een uitkomst aan Nederland kan worden toegeschreven varieert sterk, afhankelijk van het traject en de onderhandelingskwestie.

Vervolgacties

De conclusies en lessen uit de beleidsdoorlichting worden, zoals blijkt uit de beleidsdoorlichting, al in de praktijk gebracht en zullen bij toekomstige onderhandelingen eveneens in acht worden genomen.

Artikel 5 Exportkredietverzekering, -garanties en investeringsverzekeringen (onderdeel Exportkredietgaranties)

Dit betrof een doorlichting die specifiek over de ExportKredietGarantie (EKG) ging. Dit onderdeel van de exportkredietverzekeringfaciliteit was aanvankelijk tijdelijk toegevoegd aan het instrumentenpalet na de kredietcrisis. De exportkredietgarantie beoogde de beschikbaarheid van concurrerend geprijsd exportkrediet te vergroten. De beleidsdoorlichting is gebruikt om een besluit te kunnen nemen over het handhaven van de exportkredietgarantie. In 2016 is het gehele beleidsartikel doorgelicht in een nieuwe beleidsdoorlichting.

Conclusies

In de beleidsdoorlichting wordt geconstateerd dat het aannemelijk is dat de exportkredietgarantie doeltreffend en voor zover dat kon worden beoordeeld doelmatig is. Sinds een wijziging van het instrument in 2012 werd en wordt er in toenemende mate gebruik van gemaakt en wordt de doelstelling om de beschikbaarheid van concurrerend geprijsd exportkrediet te vergroten bereikt. Er hebben zich geen schades voorgedaan dus voor zover bekend is de premie (ruimschoots) kostendekkend. Maar aangezien de kans op het zich voordoen van schade bij de exportkredietgarantie bijzonder klein is, kan dat beter beoordeeld worden na een (veel) langere periode. De onafhankelijk deskundige onderschreef de conclusies en vond het van groot belang dat de exportkredietgarantie zou worden gecontinueerd. Gezien de uitkomsten van de beleidsdoorlichting heeft de Staatssecretaris van Financiën besloten het instrument te handhaven als onderdeel van het gehele instrumentarium. In die hoedanigheid is de EKG ook opnieuw geëvalueerd in de beleidsdoorlichting van 2016.

Artikel 5 Exportkredietverzekering, -garanties en -investeringsverzekeringen

De doorlichting EKI (ExportKrediet- en Investeringsverzekering) 2016 had het doel om het gehele beleidsartikel te evalueren. Hiertoe is onderzocht in hoeverre de middelen die op de begroting aan het beleidsartikel zijn toegewezen doeltreffend en doelmatig zijn ingezet in de periode 2008–2015.

Conclusies

De beleidsdoorlichting 2016 concludeert dat het aannemelijk is dat de exportkredietverzekering doeltreffend en doelmatig is. De faciliteit is ruimschoots kostendekkend: in de onderzochte periode 2008–2015 heeft de Staat in totaal € 721 miljoen meer ontvangen dan uitgekeerd. Ook wanneer rekening wordt gehouden met het uitstaande risico van circa € 11 miljard is volgens het zogeheten BERB-model sprake van een duidelijk positief resultaat. Uit berekeningen van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) blijkt dat in de periode 2010–2015 ongeveer € 7,8 miljard aan bruto (dus inclusief toeleveranciers) toegevoegde waarde is gegenereerd met EKV-gedekte transacties, of bijna 20.000 arbeidsjaren per jaar. Een internationaal gelijkwaardig speelveld wordt grotendeels, maar niet volledig gerealiseerd. Door de zogeheten risicodracht wordt geborgd dat de EKV in Nederland aanvullend op de markt is.

Vervolgacties

De beleidsdoorlichting bevat een aantal aanbevelingen, die in de loop van 2017 zullen worden uitgevoerd of die onderdeel zullen blijven uitmaken van het beleid voor exportkredietverzekeringen. Het gaat om:

  • het (blijven) inzetten in internationaal overleg op het verder realiseren van een internationaal gelijkwaardig speelveld (voortgang IWG (Internationale WerkGroep), minimumpremies voor schepen, toetsing van milieu- en sociale effecten voor kortlopende transacties, omkopingsbeleid);

  • het monitoren van de concurrentiepositie van Nederlandse exporteurs op het gebied van beschikbaarheid van exportfinanciering;

  • het (blijven) inzetten op uitbreiding van de Club van Parijs;

  • vereenvoudiging van de (lagere) regelgeving;

  • het beëindigen van een niet langer benodigd memorandum of understanding met MIGA;

  • vereenvoudigen van begrotingsartikel 5;

  • bezien of bredere inzet van het instrumentarium mogelijk en wenselijk is;

  • updaten van het BERB-model;

  • afschaffen en aanpassen van een aantal verouderde of niet meer benodigde product(variant)en en bij de volgende beleidsdoorlichting opnieuw bezien of dit nodig is en

  • vooruitlopend op de volgende beleidsdoorlichting onderzoeken of er een methode te bedenken valt waarmee de additionaliteit beter kan worden aangetoond.

Artikel 6 Btw-compensatiefonds

In 2016 is er een beleidsdoorlichting van het Btw-CompensatieFonds (BCF) uitgevoerd. De beleidsdoorlichting gaat over de periode van 2010 tot en met 2015. In de doorlichting wordt met name ingegaan op de beleidswijzigingen sindsdien, in het bijzonder het per 2015 ingevoerde uitgavenplafond op het BCF.

Conclusies

De conclusie luidt dat de algemene en operationele doelstelling van het BCF worden behaald: door de invoering van het BCF speelt btw geen rol meer bij de afweging zelf doen of uitbesteden. Hierdoor ontstaat er een grotere vrijheid voor gemeenten en provincies in de keuze tussen in- en uitbesteden en kan er een efficiëntievoordeel worden bereikt. Verder is geconcludeerd dat het plafond niet afdoet aan de effectiviteit van het BCF. Wat betreft doelmatigheid wordt het BCF gekenmerkt door relatief lage uitvoeringskosten ten opzichte van de totale uitgaven van het BCF van € 2,9 miljard. Het BCF kent jaarlijks een totaal van circa € 10 miljoen aan uitvoeringskosten bij gemeenten, provincies en de Belastingdienst tezamen.

Vervolgacties

In het rapport wordt gesteld dat de uitvoering verder vereenvoudigd kan worden door de afschaffing van voorschotten en de voorlopige afrekening van het plafond. Momenteel wordt, in overleg met de gemeenten en provincies, gekeken of en zo ja hoe deze opties tot vereenvoudiging in praktijk kunnen worden gebracht.

Artikel 11 Financiering staatsschuld

Conclusies

De beleidsdoorlichting heeft laten zien dat het huidige risicokader de afgelopen jaren in grote lijnen heeft voldaan aan de hoofddoelstelling om de staatsschuld te financieren tegen zo laag mogelijke rentekosten onder acceptabel risico voor de begroting. De doelmatigheid komt onder andere tot uiting in het feit dat de combinatie van schulduitgifte en swaps in de periode 2012–2015 nagenoeg dezelfde rentelasten kende als financiering volgens de benchmark. Door het toepassen van de afwijkingen op de benchmark is dit gepaard gegaan met lagere renterisico’s op lange termijn. Dit beleid heeft bijgedragen aan budgettaire zekerheid doordat rentelasten voor een relatief lange periode worden vastgelegd. In de doorlichting wordt geconstateerd dat het beleid in grote lijnen doeltreffend is geweest.

Vervolgacties

Hoewel het risicokader in grote lijnen doeltreffend is geweest, zijn om verschillende redenen voor de jaren na 2015 andere keuzes gemaakt. Allereerst maken ontwikkelingen ten aanzien van zowel kosten als risico’s een nieuwe afweging noodzakelijk. De kosten van verlengen zijn op dit moment historisch gezien laag. Dit geldt voor zowel de relatieve als absolute kosten. De relatieve kosten worden bepaald door de mate waarin het renteniveau oploopt als leningen voor langere tijd worden vastgezet, bijvoorbeeld het verschil in rente tussen een 5-jaars en een 20-jaars lening. De absolute kosten worden bepaald door het niveau van de rentecurve. Hierdoor is het nu mogelijk om lage rentes voor langere tijd vast te zetten. Tegelijkertijd leiden de uitzonderlijk lage rentes van dit moment tot een toename van het renterisico. De potentiële omvang van een renteschok en het effect daarvan op de begroting is nu groter dan bij de hogere renteniveaus uit het verleden. Dit effect wordt nog versterkt door de toename van de staatsschuld.

Om bovenstaande redenen wordt in de periode tot en met 2019 de looptijd van de schuld verder verlengd en daarmee het sinds 2012 ingezette beleid voortgezet. Er wordt naar gestreefd om de gemiddelde looptijd in 2019 uit te laten komen op 6,4 jaar, binnen een bandbreedte van +/- 0,25 jaar, in vergelijking met een looptijd van 4,5 jaar eind 2014. Een dergelijke verlenging is in lijn met keuzes die veel andere landen hebben gemaakt. Mocht de situatie op de financiële markten significant wijzigen en rentes sterk toenemen, zal het risicokader tussentijds heroverwogen worden.

Tenslotte zal getracht worden de afhankelijkheid van renteswaps verder te verminderen om eerdergenoemde problemen te adresseren. Dit betekent dat bij nieuwe leningen niet meer automatisch renteswaps worden afgesloten. Dit laat onverlet dat swaps in het nieuwe beleidskader een regulier instrument blijven om renterisico’s bij te sturen.

Artikel 12 Kasbeheer

Dit betrof een doorlichting van het schatkistbankieren. Schatkistbankieren houdt in dat instellingen hun publieke middelen risicoarm aanhouden in de schatkist. Hiermee worden de doelstellingen van risicoreductie, doelmatig kasbeheer en een verlaging van de EMU-schuld nagestreefd. Schatkistbankieren leidt tot risicoreductie omdat publieke middelen niet langer worden uitgezet in de markt. Het kasbeheer wordt door schatkistbankieren doelmatiger doordat binnen de collectieve sector geldstromen gebundeld worden. Hierdoor hoeft het Rijk minder op de kapitaalmarkt te lenen en daalt de EMU-schuld.

Conclusies

De conclusie van deze beleidsdoorlichting is dat de beoogde effecten van schatkistbankieren ook daadwerkelijk worden behaald. Doordat deelnemers hun collectieve middelen in de schatkist aanhouden en niet bij commerciële partijen, wordt er minder risico gelopen. De doelmatigheid van het kasbeheer wordt vergroot doordat tekorten en overschotten van deelnemers in de schatkist worden gebundeld. Door alle tekorten en overschotten te bundelen in de schatkist kan het Rijk de externe financiering van de benodigde middelen verzorgen. Het Rijk kan dit tegen gunstigere rentetarieven doen dan individuele deelnemers. Doordat deelnemers hun liquide middelen in de schatkist aanhouden is ook de EMU-schuld aantoonbaar lager (2% van het bbp) dan zonder schatkistbankieren het geval was geweest. Het beleid is in het algemeen doeltreffend en doelmatig. Alternatieve manieren om het kasbeheer doelmatig in te richten gaan gepaard met hogere uitvoeringskosten en risico’s.

Vervolgacties

In het licht van het maatschappelijke debat over de wenselijkheid van schulden aflossen, zal nog voor de volgende beleidsdoorlichting in 2018 nagegaan worden op welke manier belemmeringen voor vervroegd aflossen van leningen bij de schatkist weggenomen kunnen worden. Daarbij zullen ook de budgettaire gevolgen voor het Rijk meegewogen worden.

Voor verschillende groepen deelnemers gelden verschillende rentetarieven voor dezelfde producten. Onderzocht zal worden welke mogelijkheden er zijn om hier meer uniformiteit in aan te brengen. Dit komt de transparantie, uitlegbaarheid en uitvoerbaarheid ten goede. In 2016 is gestart met het vormgeven van de renteharmonisatie voor verschillende deelnemers. De aanpassingen van de rentetarieven zullen naar verwachting in werking treden met de Comptabiliteitswet 2016 per 1 januari 2018.

In 2016 is een enquête uitgevoerd onder de (potentiële) deelnemers van het schatkistbankieren en de banken die het schatkistbankieren faciliteren. Onderzocht is welke voor- en nadelen deelnemers ervaren bij het schatkistbankieren, welke overwegingen bestaan om vrijwillig deel te nemen en welk effect schatkistbankieren heeft op de kosten die banken voor het betalingsverkeer van de deelnemers in rekening brengen. De uitkomsten van de enquête zullen op de website9 van het Agentschap gepresenteerd worden.

Specifiek focusonderwerp

Voor de begroting van Financiën en Nationale Schuld heeft de vaste commissie voor Financiën de volgende beleidsdoorlichtingen als casus geselecteerd om de kwaliteit van de betreffende doorlichting te toetsen in de verantwoording over 2016: exportkredietgarantie 2014, risicomanagement staatsschuld 2015 en belastingen en toeslagen 2016.

 

Eisen

Exportkredietgarantie (2014)

Risicomanagement staatsschuld (2015)

Belastingen en toeslagen (2016)

1

Tijdigheid van verzending

De beleidsdoorlichting is in december 2014 naar de Tweede Kamer gestuurd.

De doorlichting is in juni 2015 op tijd naar de Tweede Kamer gestuurd.

De doorlichting is niet voor Prinsjesdag 2016 aan de Kamer gestuurd, maar wel voor het jaareinde, namelijk op 9 december.

2

Afbakening van beleidsonderdelen, budget en periode

De beleidsdoorlichting gaat specifiek over de EKG, een onderdeel van het EKV-instrumentarium. Het gehele artikel is in 2016 doorgelicht. De EKG is in 2009 ingevoerd en in 2013 voor het eerst toegepast. De onderzoeksperiode was dus 2009–2014. In de onderzoeksperiode is € 620.000 aan premie geïnd waar geen uitgaven tegenover stonden.

De doorlichting richt zich op de periode 2012–2015 en beslaat het gehele artikel conform de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE).

De doorlichting richt zich op de uitvoering van de toeslagen over de periode 2009–2016. Budgettair gezien beslaat dit +/- 10% van het gehele artikel.

3

Inzicht en dekkendheid van de onderliggende evaluaties voor synthese

Er zijn geen onderliggende (externe) evaluaties.

De beleidsdoorlichting is een volledige, op zichzelf staande evaluatie geweest die niet gebaseerd was op onderliggende evaluaties.

Een overzicht van onderliggende evaluaties, inclusief bronvermelding, is niet in de doorlichting opgenomen.

       

Het onderliggende materiaal bestaat voornamelijk uit door de Belastingdienst opgestelde indicatoren, weinig andere bronnen die dekkendheid van de evaluaties kunnen vergroten.

4

Onderzoeksmethode, beleidstheorie en beleidsreconstructie

Het onderzoek is uitgevoerd door middel van bureauonderzoek. De aanleiding voor het beleid wordt beschreven en is actueel.

Het onderzoek is uitgevoerd door middel van bureauonderzoek. De aanleiding voor het beleid wordt beschreven en is actueel. De beleidstheorie en wijzigingen daarin worden in de doorlichting beschreven.

Het onderzoek is uitgevoerd door middel van bureauonderzoek en door gebruik te maken van indicatoren. Op basis van deze methode kan geen uitspraak worden gedaan over doeltreffendheid en doelmatigheid.

   

In de beleidsdoorlichting wordt toegelicht waarom de Staat kiest voor het aanbieden van de EKG en niet voor marktverstorende instrumenten.

 

De doorlichting benut de beschikbare informatie optimaal.

       

De aanleiding voor de doorlichting wordt beschreven en is actueel.

       

De doorlichting kijkt alleen naar de uitvoering, niet naar het beleid van de toeslagen.

5

Planning

Aan de Kamer was toegezegd dat een beslissing zou worden genomen over het continueren van de EKG op basis van een evaluatie. Hieraan is invulling gegeven met een volledige beleidsdoorlichting van het instrument.

De doorlichting is conform planning afgerond.

De doorlichting is conform planning afgerond.

6

Invulling van beleidsopties bij significant minder middelen

Dit was bij de start van de beleidsdoorlichting nog geen verplicht onderdeel van een beleidsdoorlichting. Het budgettair beslag van de EKG was € 620.000 aan inkomsten voor de Staat in twee jaar.

In de beleidsdoorlichting wordt uitgelegd dat bij significant minder middelen (20%) de randvoorwaarde van acceptabel risico wordt losgelaten. De beleidsopties zijn zo bezien beperkt.

De «– 20% variant» is opgenomen, waarbij vijf maatregelen zijn gepresenteerd die samen iets meer dan 20% besparing opleveren.

7

Rol van onafhankelijke deskundige

De onafhankelijk deskundige was werkzaam bij De Nederlandsche Bank (DNB), maar opereerde op persoonlijke titel. Hij onderschreef de conclusies en wees op het grote belang van continuering van de EKG.

De onafhankelijke deskundigen van het CBS en DNB zijn gedurende het proces betrokken geweest in een klankbordgroep. Zij hebben de conclusies van het rapport onderschreven en een aantal aanbevelingen geformuleerd.

De onafhankelijke deskundige was gelieerd aan de Vrije Universiteit (VU) en gaf aan dat de doorlichting, voor zover mogelijk, zorgvuldig is uitgevoerd.

8

Behandeling door de Tweede Kamer

Schriftelijk overleg of schriftelijke vragen met antwoorden zijn voor kennisgeving aangenomen.

Er heeft een technische briefing plaatsgevonden in de vaste Kamercommissie voor Financiën. Daarnaast zijn er Kamervragen1 over de beleidsdoorlichting beantwoord.

 
1

Kamerstukken 2015–2016, 31 935, nr. 24 en 25.

Licence