Base description which applies to whole site

3.2 Het beleid in 2016

3.2.1 Meer goed werk

Met het economisch herstel neemt ook het aantal banen weer toe. Het kabinet vindt het belangrijk dat dit goed werk betreft voor iedereen. Ook het geslacht mag geen belemmering zijn. We zien al een aantal jaar dat het beloningsverschil tussen mannen en vrouwen afneemt in het bedrijfsleven (tabel 3.2.1.1). In de sector overheid is het verschil gestabiliseerd. Als gevolg van de groei van het aantal banen stijgt ook de arbeidsparticipatie. Over de gehele linie zien mensen meer mogelijkheden om aan de slag te gaan (tabel 3.2.1.2). Dit geldt ook voor vrouwen en ouders met kinderen. Het kabinet probeert dit te stimuleren door onder andere de verhoging van de kinderopvangtoeslag.

Tabel 3.2.1.1 Kerncijfers gecorrigeerde beloningsverschillen1 (%)
 

2008

2010

2012

2014

Verschil vrouw-man bedrijfsleven

– 9

– 8

– 8

– 7

Verschil vrouw-man overheid

– 7

– 6

– 4

– 5

Tabel 3.2.1.2 Kerncijfers netto arbeidsparticipatie1 (%)
   

2014

2015

2016

Totaal mannen en vrouwen 15 tot 75 jaar

64,9

65,4

65,8

         

15 tot 75 jaar

vrouwen

59,6

60,3

60,9

 

mannen

70,1

70,4

70,8

15 tot 25 jaar

vrouwen

58,8

61,7

62,1

 

mannen

58,7

59,9

59,6

25 tot 35 jaar

vrouwen

79,0

79,6

79,9

 

mannen

86,3

86,6

87,2

35 tot 45 jaar

vrouwen

76,7

77,0

77,6

 

mannen

88,3

89,1

89,4

45 tot 55 jaar

vrouwen

74,3

74,8

76,1

 

mannen

86,1

86,9

87,7

55 tot 65 jaar

vrouwen

50,4

52,4

54,2

 

mannen

69,4

71,1

72,8

65 tot 75 jaar

vrouwen

5,6

5,6

5,2

 

mannen

16,6

15,1

15,1

         

Moeders (lid van ouderpaar)

 

76,6

76,7

77,6

Vaders (lid van ouderpaar)

 

90,9

90,4

90,8

         

Alleenstaande moeders

 

59,7

59,5

62,2

Alleenstaande vaders

 

75,9

75,7

76,3

         

Moeders met jonge kinderen (0–11)

74,5

75,9

76,5

Vaders met jonge kinderen (0–11)

92,4

93,0

93,3

1

CBS.

Uitwerking sociaal akkoord

Hoewel het aantal mensen met een baan weer toeneemt, daalt het aandeel van werknemers met een vast contract. Met de Wwz probeert het kabinet de balans tussen vast en flexibel werk te verbeteren en de WW meer activerend te maken. In 2016 zijn de laatste WW-maatregelen van kracht geworden. De maximale WW-duur wordt stapsgewijs – één maand per kwartaal – teruggebracht van 38 maanden naar 24 maanden en de opbouw van WW-rechten is aangepast.

Tabel 3.2.1.3 Positie in de werkkring1 (gemiddeld, x 1.000)
 

2014

2015

2016

Werknemers

6.860

6.909

7.000

 

waarvan werknemers met vaste arbeidsrelatie

5.172

5.143

5.158

 

waarvan werknemers met flexibele arbeidsrelatie

1.688

1.767

1.841

Zelfstandigen

1.354

1.384

1.403

1

CBS, Statline.

De bestrijding van schijnconstructies staat ook hoog op de agenda. Een deel van de Wet aanpak schijnconstructies (WAS) is in 2016 ingegaan. Het betreft maatregelen op het terrein van het loon, de onkostenvergoedingen, de ketenaansprakelijkheid, de cao, de openbaarmaking van inspectiegegevens en gegevensuitwisseling. De eerste monitor van de WAS is eind 2016 naar de Tweede Kamer verzonden (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 108, nr. 28). Hiervoor zijn de partijen die het meest betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van de wet bevraagd. Alle partijen geven aan dat de ervaringen nog beperkt zijn, maar benadrukken de preventieve werking van de wet. Er wordt meer gesproken over de juiste beloning van werknemers, overal in de keten. Dat stemt optimistisch.

De arbeidsomstandigheden van payrollwerknemers zijn een punt van aandacht. De motie Hamer verzocht om een gelijke behandeling bij de arbeidsvoorwaarden van payrollers en collega’s die wel rechtstreeks in dienst zijn bij de werkgever. Het kabinet is niet overgegaan tot uitvoering van de motie Hamer omdat er geen overeenstemming bestaat tussen sociale partners over maatregelen die getroffen zouden moet worden. Bij brieven van 21 april (Tweede Kamer, 2015–2016, 29 544, nr. 715) en 5 december 2016 (Tweede Kamer, 2015–2016, 29 544, nr. 761) heeft het kabinet de Tweede Kamer hierover geïnformeerd.

Aanpassing Dagloonbesluit

Sinds de wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen van 1 juli 2015 kan het WW-dagloon voor enkele groepen WW-gerechtigden lager uitkomen. Dit betreft starters, herintreders, flexwerkers en werknemers die twee jaar ziek zijn geweest en aansluitend een beroep doen op de WW. Per 1 december 2016 is het Dagloonbesluit aangepast, waardoor het dagloon voor deze groepen hoger uitkomt (Tweede Kamer, 2015–2016, 34 351, nr. 18). Vanaf 1 april 2017 kunnen betrokkenen over de tussenliggende periode in aanmerking komen voor een eenmalige tegemoetkoming.

Arbeidsmarktpakket

In 2016 heeft het kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over een aantal beleidsvoorstellen die in samenspraak met de sociale partners zijn opgesteld in het kader van het Arbeidsmarktpakket (Tweede Kamer, 2015–2016, 34 351, nr. 17). Hieronder vallen wijzigingen in de Wwz waarmee door werkgevers ervaren knelpunten worden verminderd, maatregelen in de sfeer van loondoorbetalingen en wijzigingen in de systematiek van het minimumloon.

Drie wijzigingen verminderen de knelpunten voor werkgevers in de Wwz. Ten eerste wordt het mogelijk om voor seizoensarbeid bij cao de tussenpoos tussen twee tijdelijke contracten te verkorten van zes naar drie maanden. Hiermee wordt recht gedaan aan het feit dat deze werkzaamheden per definitie slechts gedurende een gedeelte van het jaar uitgevoerd kunnen worden. Ten tweede vervalt de ontslagvergoeding bij ontslag om bedrijfseconomische redenen indien een vervangende regeling in de cao is opgenomen. Ten slotte worden werkgevers vanuit het Algemeen werkloosheidsfonds gecompenseerd voor de verschuldigde transitievergoeding bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid.

Ook de verplichting om het loon van een zieke werknemer gedurende twee jaar door te betalen leidt tot knelpunten voor werkgevers. In 2016 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de invulling van de maatregelen die deze knelpunten verminderen (Tweede Kamer, 2015–2016, 29 544, nr. 717). Werkgevers ervaren onder andere knelpunten bij de re-integratie in het tweede spoor. Daarom worden maatregelen genomen om onduidelijkheid over de beoordeling van het UWV of voldoende re-integratie inspanningen zijn gepleegd weg te nemen. Dit wordt uitgewerkt in een wetsvoorstel. Op korte termijn zal dit voor internetconsultatie aangeboden worden. Ook is in 2016 een convenant verzuimverzekeringen gesloten met het Verbond van Verzekeraars waarin afspraken zijn gemaakt over een transparante premiestelling en een transparante verzuimproduct.

Het wettelijk minimumloon garandeert dat werknemers een maatschappelijk aanvaardbaar, fatsoenlijk loon krijgen voor de door hen verrichte arbeid. Het minimumloon borgt dat werknemers in de primaire levensbehoeften kunnen voorzien. In overleg met de sociale partners heeft het kabinet, in het kader van het Arbeidsmarktpakket, een wetsvoorstel ingediend waarmee een drietal wijzigingen in het bestaande minimumloon worden doorgevoerd (Tweede Kamer, 2015–2016, 34 573, nr. 3).

Ten eerste wordt de leeftijd waarop de volledige hoogte van het volwassenenminimumloon geldt, stapsgewijs verlaagd van 23 naar 21 jaar en wordt de hoogte van het wettelijk minimumjeugdloon voor werknemers van 18 tot en met 20 jaar opwaarts aangepast. Zodoende wordt aansluiting gezocht bij veranderde maatschappelijke opvattingen en beter aangesloten bij wat internationaal gangbaar is. Hiermee krijgen jongeren een gelijkwaardig loon voor gelijkwaardig werk. Naast voorstellen tot wijzigingen in de Wwz is het kabinet met de sociale partners een werkgeverscompensatie voor de verhoging van het minimumjeugdloon overeengekomen. De aanpassingen in het minimumjeugdloon leiden tot hogere loonkosten voor werkgevers. Zij ontvangen compensatie via de Wtl. De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel in januari 2017 aanvaard (Stb. 2017, 24). De aanpassing van het jeugdminimumloon treedt op 1 juli 2017 in werking.

Een tweede aanpassing wordt doorgevoerd in het minimumloon bij betaling op basis van stukloon. Hierbij is het kabinet met de sociale partners overeengekomen dat werknemers, ook als zij op basis van stukloon worden betaald, ten minste het wettelijke minimumloon uitbetaald dienen te krijgen. Hiermee worden handhavingproblemen zoals bij het ontbreken van concrete, meetbare en ook verifieerbare stukloonnormen weggenomen, zodat onderbetaling, verdringing op de arbeidsmarkt en oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden wordt voorkomen.

Ten slotte zijn het kabinet en de sociale partners overeengekomen dat bij meerwerk het minimumloon naar rato verhoogd dient te worden. Het ingediende wetsvoorstel voorziet in de invoering van de genoemde aanpassingen in het minimumloon.

Sectorplannen

In 2016 is de Tweede Kamer halfjaarlijks geïnformeerd over de voortgang van de sectorplannen. Met de sectorplannen beoogt het kabinet met sociale partners om de Nederlandse arbeidsmarkt toekomstbestendig te maken. Het kabinet heeft in totaal € 600 miljoen beschikbaar gesteld voor de sectorplannen. In de laatste voortgangsbrief van 5 december is gemeld dat er op dit moment 102 sectorplannen in verschillende stadia van uitvoering zijn (Tweede Kamer, 2016–2017, 33 566, nr. 96). Het aantal geregistreerde deelnemers aan de sectorplannen uit de eerste en tweede tranche is toegenomen van 147.000 in oktober 2015 tot 268.000 eind 2016. Met name de maatregelen met betrekking tot om- en bijscholing en gezondheid bereiken relatief veel deelnemers. Vanuit de 26 sectorplannen uit de derde tranche zijn de eerste 3.000 trajecten met scholing, begeleiding en bemiddeling naar nieuw werk in gang gezet.

Omdat naar verwachting niet alle middelen worden uitgegeven, is er voor gekozen € 150 miljoen op een andere manier te besteden aan een toekomstbestendige arbeidsmarkt (Tweede Kamer, 2015–2016, 33 566, nr. 83). € 30 miljoen wordt ingezet voor de herstructurering van de sociale werkvoorziening. Met het resterende bedrag wordt een impuls gegeven aan de transitie naar nieuw werk. In 2016 zijn de regeling scholingsvouchers voor werkzoekenden, de persoonlijke dienstverlening in de WW, de subsidieregeling voor projecten van sociale partners (Regeling DWSRA) en de brug-WW in werking getreden.

Tabel 3.2.1.4 Kerncijfers sectorplannen, financieel (bedragen x € 1 mln)1
 

Maart 2015

(initiële beschikkingen)

Oktober 2015 (bijgestelde beschikkingen)

Augustus 2016 (bijgestelde beschikkingen)

December 2016 (bijgestelde beschikkingen)

1e en 2e tranche

 

Arbeidsmobiliteit

67,8

35,2

28,7

28,1

Behoud vakkrachten

16,3

9,2

3,3

3,3

Scholing

145,3

131,6

112,0

110,1

Bevordering instroom

168,3

150,6

154,4

154,7

Bevordering gezondheid

21,6

19,0

18,3

18,1

Overig

7,9

8,6

8,6

8,0

         

Totaal exclusief overhead

427,2

354,2

325,3

322,3

         

3e tranche

Transities naar nieuw werk

2

2

64,0

64,0

         

Alle sectorplannen

Exclusief overhead

427,2

354,2

389,3

386,3

Inclusief overhead

437,5

367,7

417,8

414,5

1

Agentschap SZW, administratie.

2

De aanvragen voor de 3e tranche waren op dit moment nog in beoordeling.

Tabel 3.2.1.5 Kerncijfers sectorplannen, doelstellingen en deelnemers1
 

Oktober 2015

Augustus 2016

Oktober 2015

Augustus 2016

1e en 2e tranche

 

Aantallen deelnemers (volgens beschikkingen)

Geregistreerd aantal deelnemers

Arbeidsmobiliteit

39.843

37.125

11.771

21.607

Behoud vakkrachten

7.565

23.531

720

13.353

Scholing

228.295

201.744

86.272

147.925

Bevordering instroom

36.987

35.256

18.376

30.425

Bevordering gezondheid

80.005

72.495

26.430

47.270

Overig

2.570

12.080

3.321

7.843

         

Totaal

395.265

382.191

146.890

268.413

         

3e tranche

 

Aantallen deelnemers (volgens beschikkingen)

Geregistreerd aantal deelnemers

Van werk naar werk (ander beroep)

2

4.842

2

927

Van werk naar werk (zelfde beroep)

2

3.432

2

405

Van werkloosheid naar werk

2

7.189

2

1.171

Van overig naar werk

2

2.790

2

550

         

Totaal

2

18.253

2

3.053

1

Agentschap SZW, administratie.

2

De aanvragen voor de 3e tranche waren op dit moment nog in beoordeling.

Meer goed werk in Europa

Nederland heeft zich tijdens het EU-voorzitterschap in de eerste helft van 2016 onder andere gericht op innovatieve groei en banen. SZW heeft zich in het bijzonder ingespannen om steun te krijgen voor een aanpassing van de Detacheringsrichtlijn. Dit is nodig om concurrentie op de arbeidsvoorwaarden tegen te gaan. Nederland is van mening dat gedetacheerde werknemers recht hebben op hetzelfde loon als lokale werknemers op dezelfde werkplek. De Europese Commissie heeft op 8 maart 2016 een voorstel gepresenteerd tot herziening van de Detacheringsrichtlijn (Tweede Kamer, 2015–2016, 22 112, nr. 2104). SZW heeft de onderhandelingen over het voorstel voortvarend opgepakt, ondanks de tegenstand van vooral Oost-Europese lidstaten. In de tweede helft van 2016 heeft het kabinet zich ingezet voor het verder brengen van de onderhandelingen over de Detacheringsrichtlijn. Deze discussie moet nog verder gevoerd worden. Er is nauw contact met de andere lidstaten die net als Nederland voorstander zijn van aanpassing van de Detacheringsrichtlijn.

Tijdens het voorzitterschap ging ook het «Platform bestrijding zwartwerk» van start, dat samenwerking tussen inspectiediensten van de lidstaten tegen schijnconstructies bevordert. Over de handhavingaspecten van betere arbeidsvoorwaarden heeft in februari 2016 een themaconferentie plaatsgevonden. Tevens heeft een ambtelijke EU-werkgroep onder leiding van Nederland aanbevelingen gepresenteerd voor een betere toepassing van de coördinatieregels voor sociale zekerheid bij detacheringen.

3.2.2 Kansen voor iedereen

Inburgering en integratie

In 2015 en 2016 had Nederland te maken met verhoogde asielinstroom. Het kabinet heeft zich in 2016 ingespannen om de instroom in goede banen te leiden. Van de eerste opvang tot de uiteindelijke integratie in de samenleving. Het kabinet heeft daarom met de VNG afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat vluchtelingen met een verblijfsvergunning zo snel mogelijk zelfstandig, volwaardig en gezond aan het werk kunnen, naar school gaan of op een andere manier een bijdrage leveren aan de Nederlandse samenleving. Met dit uitwerkingsakkoord van 28 april 2016 (Tweede Kamer, 2015–2016, 19 637, nr. 2182) wordt naast de al bestaande afspraken uit het bestuursakkoord van 2015 (Tweede Kamer, 2015–2016, 19 637, nr. 2107) een sluitende aanpak gecreëerd. In dit akkoord is afgesproken dat de bijdrage voor maatschappelijke begeleiding door gemeenten verhoogd wordt van € 1.000 naar € 2.370 per vergunninghouder. Dat was al zo voor 2016 en 2017, maar wordt nu structureel gemaakt. Een belangrijk onderdeel van maatschappelijke begeleiding is de participatieverklaring, waarmee nieuwkomers worden gewezen op hun rechten en plichten en de Nederlandse waarden. Het wetsvoorstel is in het najaar van 2016 bij de Tweede Kamer ingediend (Tweede Kamer, 2015–2016, 34 584, nr. 2). Als het parlement akkoord gaat kan de aanpassing per 1 juli 2017 in werking treden. In 2016 hebben gemeenten al de eerste stappen gezet met de uitvoering van de participatieverklaring. Daarnaast is in het bestuursakkoord een intertemporele tegemoetkoming van € 85 miljoen voor 2016 afgesproken. Dit is bedoeld om de feitelijke kosten voor gemeenten door de verhoogde asielinstroom te dekken. De gerealiseerde uitgaven in 2016 zijn bijna € 20 miljoen. De verrekening van de intertemporele tegemoetkoming met de verdeling van het macrobudget participatiewetuitkeringen vindt plaats vanaf 2018.

Het nieuwe inburgeringstelsel leidt nog niet tot de gewenste resultaten. Het aantal inburgeraars dat het examen aflegt binnen de daarvoor gestelde termijn valt lager uit dan verwacht. De Algemene Rekenkamer constateert ook dat de resultaten van het inburgeringsbeleid achterblijven bij de verwachtingen (Tweede Kamer, 2016–2017, 32 824, nr. 181). Op 11 oktober 2016 is in een brief aan de Tweede Kamer uiteengezet welke knelpunten en belemmeringen binnen het huidige inburgeringsstelsel extra inzet of kennis behoeven (Tweede Kamer, 2016–2017, 32 824, nr. 161). Onder verwijzing naar deze brief is ook gereageerd op het rapport van de Algemene Rekenkamer. Hierin is aangegeven hoe SZW met de aanbevelingen zal omgaan.

Na een couppoging in Turkije op 15 juli 2016 zijn de spanningen in de Turks-Nederlandse gemeenschap toegenomen. Het SCP-onderzoek «Werelden van verschil» uit eind 2015 gaf al reden tot zorgen over de gebrekkige binding van veel Turkse Nederlanders met de Nederlandse samenleving (Tweede Kamer, 2015–2016, 32 824, nr. 117). In september heeft een gezamenlijk overleg plaatsgevonden met verschillende organisaties uit de Turkse gemeenschap in een poging om spanningen te kanaliseren en te verminderen. Ook wordt vervolgonderzoek gedaan naar de vier grote Turkse religieuze stromingen. De ontwikkelingen in de Turkse gemeenschap blijven een punt van aandacht. Ook waar buitenlandse ontwikkelingen van invloed zijn op de Turkse Nederlanders en de Nederlandse samenleving.

Beslagvrije voet

De beslagvrije voet wordt regelmatig te laag vastgesteld. Hierdoor houden mensen onvoldoende over om in de (basale) kosten van levensonderhoud te voorzien. Dat is onwenselijk. Daarom heeft het kabinet besloten om de regels rond de beslagvrije voet te vereenvoudigen. Een interdepartementale projectgroep heeft gewerkt aan een nieuw, eenvoudig systeem om de beslagvrije voet te berekenen. Eind 2016 is het wetsvoorstel vereenvoudiging beslagvrije voet ingediend bij de Tweede Kamer. In relatie tot een betere bescherming en naleving/handhaafbaarheid van de beslagvrije voet worden ook de bijzondere incassobevoegdheden bezien. In maart 2017 is het wetsvoorstel aanvaard (Stb. 2017, 110).

Kansen op werk voor kwetsbare groepen

De gemeenten en het UWV hebben de ambitie geformuleerd om in twee jaar (medio 2015 tot en met medio 2017) 23.000 jongeren met een uitkering te matchen op werk. Wat het eerste uitvoeringsjaar betreft is die ambitie behaald, zo blijkt uit de gegevens die Regioplan heeft opgehaald ten behoeve van Matchen op werk en die binnenkort aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Uit de regionale plannen van aanpak blijkt dat de gemeenten en het UWV de totale ambitie voor het daaropvolgende uitvoeringsjaar met 5.500 jongeren hebben verhoogd. Met onderzoeken, pilots, handreikingen, trainingen en regionale en landelijke bijeenkomsten zet Team Aanpak Jeugdwerkloosheid zich in om de uitvoering van Matchen op werk in de arbeidsmarktregio’s verder te verbeteren. Daarnaast werkt Team Aanpak Jeugdwerkloosheid in de City Deal in twaalf steden met twintig vmbo- en vijftien mbo-scholen, vijf hogescholen en drie universiteiten samen om discriminatie en negatieve beeldvorming te overbruggen en om ruim 9.000 scholieren beter voor te bereiden op de arbeidsmarkt. In dit schooljaar (2016–2017) worden tien pilots uitgevoerd en eind 2017 worden die pilots onderzocht en geëvalueerd.

In 2016 is het actieplan «50plus werkt» afgerond. Het actieplan bestond uit netwerktrainingen, individuele begeleiding en inspiratiedagen voor werkzoekenden en werkgevers. Daarnaast bestond het plan uit een subsidieregeling waarmee vijftigplussers via de werkgever of op eigen aanvraag scholing(svouchers) kunnen krijgen of die intermediairs een plaatsingsfee toekent wanneer zij een oudere werkzoekende duurzaam (minimaal 3, 6 of 12 maanden) aan een baan helpen. De Tweede Kamer is gedurende de looptijd op diverse momenten geïnformeerd over de voortgang van het actieplan. In de eerste helft van 2017 wordt een eindverslag naar de Tweede Kamer gestuurd.

In navolging van het actieplan «50plus werkt» is in juni 2016 het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers» naar de Tweede Kamer gestuurd (Tweede Kamer, 2015–2016, 29 544, nr. 724). Het actieplan is samen met de sociale partners opgesteld. De aanpak bestaat – naast de bestaande instrumenten zoals de mobiliteitsbonus – uit nieuwe maatregelen die werkzoekenden gerichte ondersteuning moet bieden bij het vinden van werk. Daarnaast worden werkgever en de werkzoekende met elkaar in contact gebracht, zodat vijftigplussers een eerlijke kans krijgen om werk te vinden. Tevens richten de maatregelen zich op het voorkomen van werkloosheid door werkende vijftigplussers meer wendbaar te maken: zoals een tweedeloopbaanadvies, training voor leidinggevenden en een centraal aanspreekpunt voor werkgevers. Verder is er budget vrijgemaakt voor experimenten om kansen bij werkgevers te benutten die nu onbenut blijven, zoals in de techniek en de ambachten. Het actieplan wordt ondersteund door een campagne om de beeldvorming over vijftigplussers te verbeteren. Oud-international John de Wolf speelt als boegbeeld van het actieplan hier een belangrijke rol in. Het actieplan loopt tot en met 2018. Na 2018 zal op basis van een evaluatie van de aanpak en de arbeidsmarktsituatie van vijftigplussers worden bezien of en welke aanpak er verder nodig is.

Participatiewet

Met de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten geeft het kabinet samen met de sociale partners mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt meer kans op werk. De cijfers van de één-meting van de banenafspraak laten zien dat er eind 2015 ten opzichte van de nulmeting voor mensen met een arbeidsbeperking 21.057 banen bij reguliere werkgevers zijn gerealiseerd (Tweede Kamer, 2015–2016, 34 352, nr. 34). Het gaat om 15.604 banen bij de sector markt en 5.453 banen bij de sector overheid. Dit betekent dat werkgevers eind 2015 voor op schema lagen en het niet nodig was de quotumregeling te activeren. Het aantal banen zal ten opzichte van de nulmeting jaarlijks moeten blijven toenemen. Het blijft dan ook noodzakelijk om te blijven kijken waar belemmeringen kunnen worden weggenomen. Daarom zijn in 2016 enkele wettelijke wijzigingen doorgevoerd om tegemoet te komen aan belemmeringen die in de praktijk werden ervaren. Zo is in de wet stroomlijning loonkostensubsidies Participatiewet en enkele andere wijzigingen (Tweede Kamer, 2015–2016, 34 514, nr. 3) een vereenvoudiging in de berekening van loonkostensubsidies ingevoerd die het gebruik van dit instrument vergemakkelijkt (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 514, nr. 7) en is de mogelijkheid geopend om gedurende maximaal de eerste zes maanden van het dienstverband een forfaitaire loonkostensubsidie te verstrekken ter hoogte van 50% van het wettelijk minimumloon. Daarnaast is de no-riskpolis voor de doelgroep banenafspraak en beschut werk structureel gemaakt (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 514, nr. 8). Dit moet de onzekerheid wegnemen bij werkgevers om duurzame dienstverbanden aan te gaan.

Met de wet verplichtstelling beschut werk en invoering praktijkroute, die ook in 2016 is aangenomen, is geregeld dat gemeenten vanaf 2017 mensen die uitsluitend in een beschutte werkomgeving kunnen functioneren beschut werk moeten aanbieden (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 578, nr. 2). Aanleiding hiervoor was eerder onderzoek van de Inspectie SZW waaruit bleek dat beschut werk in gemeenten nauwelijks van de grond kwam (Tweede Kamer, 2015–2016, 34 352, nr. 19). In het voorjaar van 2016 bood ruim een kwart van de gemeenten beschut werk in het geheel niet aan en in gemeenten die beschut werk wel wilden aanbieden staan in de Statistiek Registratie Gemeenten op 1 juli 2016 110 beschutte werkplekken geregistreerd (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 352, nr. 50). Het aantal beschutte werkplekken blijft daarmee achter bij de ramingen. In dezelfde wet is ook de mogelijkheid opgenomen dat mensen bij wie op de werkplek op grond van een loonwaardemeting is vastgesteld dat zij niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen, via de zogenoemde praktijkroute worden opgenomen in het doelgroepregister van de banenafspraak.

Tabel 3.2.2.1 Kerncijfers re-integratie
   

2014

WWB

2015

Participatiewet

2016

Participatiewet

Aantal gestarte banen na re-integratievoorziening door gemeenten1 (x 1.000)

47

43

20

         

Werkenden met een voorziening Participatiewet2 (x 1.000, ultimo)

37

33

35

 

waarvan personen met een loonsubsidie Participatiewet

nvt

1,2

2,2

 

waarvan personen met beschut werk

nvt

<0,1

<0,1

 

waarvan tijdelijke loonkostensubsidie voor werklozen of ID/WIW

8

5,2

3,7

         

Werknemersbestand Wsw3 (x 1.000)

103

96

Aantal detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen3 (%)

30

36

Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen3 (%)

6,5

6,6

       

Aantal voorzieningen Participatiewet/WWB2 (x 1.000, ultimo)

214

209

222

         

Aantal personen met een voorziening Participatiewet/WWB2 (x 1.000, ultimo)

170

166

170

1

CBS, uitstroom na re-integratie. Het cijfer over 2016 betreft de eerste twee kwartalen.

2

CBS, statistiek re-integratie gemeenten, het cijfer 2016 betreft de eerste twee kwartalen.

3

Realisatiecijfers over het aantal personen in de Wsw eind 2016 zijn nog niet beschikbaar. Deze worden begin juni gepubliceerd in de meicirculaire van het Gemeentefonds 2017.

Armoede en schulden

In 2014 leefden meer dan 400.000 kinderen in een huishouden met een laag inkomen. Het is belangrijk dat alle kinderen in Nederland kansrijk kunnen opgroeien, ook kinderen in armoede. Daarom heeft het kabinet vanaf 2017 – naast de € 100 miljoen uit het Regeerakkoord – nog eens jaarlijks € 100 miljoen extra beschikbaar gesteld om álle kinderen kansen op participatie te geven (Tweede Kamer, 2016–2017, 24 515, nr. 378). De extra middelen gaan in natura naar de kinderen die het nodig hebben. Met de VNG is een convenant afgesloten dat door gemeenten wordt uitgevoerd in samenwerking met alle partners die belangrijk zijn om de kinderen waar het om gaat te bereiken en dat niet ten koste mag gaan van bestaand beleid. Deze partners zijn maatschappelijke instellingen zoals het Jeugdsportfonds, Jeugdcultuurfonds, Stichting Leergeld, Jarige Job, Nationaal Fonds Kinderhulp Centrum voor Jeugd en Gezin, scholen, sportverenigingen, buurtmedewerkers en vele anderen. Via de gemeenten zal € 85 miljoen, in samenwerking met de fondsen en stichtingen, bij kinderen terecht komen. € 1 miljoen is bestemd voor kinderen in Caribisch Nederland die met armoede te maken hebben. Tot slot is het restant van € 14 miljoen bestemd voor bovenregionale en landelijke initiatieven van eerdergenoemde maatschappelijke instellingen gericht op armoedebestrijding en participatie van kinderen door in natura beschikbaarstelling.

Herbeoordelingen

Herbeoordelingen van arbeidsongeschikten zijn een noodzakelijk instrument voor het bepalen of iemand recht heeft op een uitkering en dragen bij aan de activering van arbeidsongeschikten. De achterstanden bij de herbeoordelingen als gevolg van een tekort aan verzekeringsartsen zijn een hardnekkig probleem. Daarom is met het UWV een integraal plan opgesteld om de achterstanden weg te werken (Tweede Kamer, 2015–2016, 26 448, nr. 569). In een viermaandelijkse monitor rapporteert het UWV over de meest actuele ramingen van de totale werkvoorraad en de ontwikkeling van de beschikbare artsencapaciteit. Op basis van de uitkomsten van deze monitor wordt waar nodig aanvullende maatregelen getroffen. Met het UWV is afgesproken om de achterstand op de herbeoordelingen eind 2016 terug te brengen tot 6.100 herbeoordelingen. Deze doelstelling is ruimschoots gehaald.

3.2.3 Met de blik op de toekomst

Oudedagsvoorziening

In 2016 heeft het kabinet besloten de invoering van de kostendelersnorm AOW verder uit te stellen tot 2019. Daarmee voert het kabinet Rutte/Asscher de kostendelersnorm niet meer in. Op het gebied van de aanvullende pensioenen heeft het kabinet, zoals beoogd, de Tweede Kamer het perspectief op een nieuw pensioenstelsel geboden. In de brief van 8 juli 2016 (Tweede Kamer, 2015–2016, 32 043, nr. 337) heeft het kabinet de hoofdlijnen uit de brief van 6 juli 2015 verder ingevuld. Naar aanleiding van het onderzoek naar het (niet-)gebruik van de OBR is de regeling per 1 oktober 2016 nogmaals uitgebreid (Tweede Kamer, 2015–2016, 32 163, nr. 41). Met de uitbreiding kan een OBR-uitkering tot maximaal 1 jaar met terugwerkende kracht worden aangevraagd. Daarnaast geven de uitkomsten van het onderzoek naar het (niet)-gebruik van de OBR aanleiding om de dienstverlening vanuit de SVB te intensiveren. Dit gebeurt door potentiële OBR-gerechtigden gerichter te rappelleren. Tot slot heeft het kabinet de Tweede Kamer in het najaar van 2016 geïnformeerd over de voorgenomen wetswijziging op het gebied van waardeoverdracht binnen de tweede pensioenpijler (Tweede Kamer, 2016–2017, 32 043, nr. 350). Met de maatregel wordt de afkoop van kleine pensioenen ontmoedigd door deze zoveel mogelijk binnen het systeem van waardeoverdracht te brengen. Dit is deels in lijn met de landenspecifieke aanbeveling van de Europese Commissie om de pensioenpremies in de tweede pijler transparanter, intergenerationeel billijker en schokbestendiger te maken.

Ouderschaps- en kindregelingen

Het basisbedrag in de kinderbijslag is vanaf 2016 verhoogd met € 34 op jaarbasis (Stb. 2016, nr. 59). Daarnaast is het extra bedrag aan kinderbijslag voor een alleenstaande ouder of een alleenverdienende ouder met een thuiswonend kind dat intensieve zorg behoeft verhoogd.

Het kabinet hecht er waarde aan dat iedereen mee kan doen op de arbeidsmarkt. Mogelijkheden om werk en zorgtaken te combineren dragen bij aan dit doel. In 2016 heeft het kabinet de kinderopvangtoeslag geïntensiveerd. Met deze intensivering was € 290 miljoen structureel gemoeid. De maatregel heeft vermoedelijk bijgedragen aan een stijging in het beroep op de kinderopvangtoeslag. Daarnaast intensiveert het kabinet per 2017 de kinderopvangtoeslag met structureel € 200 miljoen extra. De arbeidsparticipatie van (alleenstaande) vaders en moeders stijgt (tabel 3.2.1.2) en ook het aantal gewerkte uren van moeders met jonge kinderen stijgt (tabel 3.2.3.1).

Tabel 3.2.3.1 Kerncijfers ontwikkeling in gewerkte uren1 (gemiddelde binnen de groep vrouwen met een baan van meer dan 1 uur, jaarcijfers)
 

2014

2015

2016

Vrouwen 15 tot 75 jaar

25,3

25,3

25,6

Moeders met jonge kinderen (0–11 jaar)

25,2

25,5

25,8

1

CBS.

Verder zet het kabinet met diverse wetsvoorstellen in op de kwaliteit en financiële toegankelijkheid van de kinderopvang en voorschoolse voorzieningen. In september 2016 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het besluit tot heroriëntatie op het wetsvoorstel Directe Financiering kinderopvang (Tweede Kamer, 2015–2016, 31 322, nr. B). Daarnaast is in het najaar 2016 het wetsvoorstel Innovatie en kwaliteit in de kinderopvang aan de Tweede Kamer aangeboden, als gevolg van het gesloten akkoord met veldpartijen. Tot slot is in het najaar van 2016 het wetsvoorstel harmonisatie peuterspeelzaalwerk en kinderopvang aan de Tweede Kamer verzonden (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 596, nr. 3). Hiermee worden verschillen in kwaliteitseisen aan en financiering van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang opgeheven. Beide wetsvoorstellen zijn door de Tweede Kamer aangenomen.

Om een financieel toegankelijk aanbod aan voorschoolse voorziening te helpen realiseren voor peuters van niet-werkende ouders heeft het kabinet een bestuurlijk akkoord gesloten met gemeenten waarin zij zich committeren aan dit doel. In 2016 is voor dit doel € 10 miljoen beschikbaar gesteld en verdeeld over de gemeenten. Structureel stelt het Rijk € 60 miljoen beschikbaar voor de financiering hiervan.

Caribisch Nederland

Op 1 januari 2016 is de wet kinderbijslagvoorziening BES in werking getreden. Evenredig naar de verhoging in Europees Nederland is bij de invoering van de kinderbijslag op de BES-eilanden de toeslag verhoogd tot $ 40 per maand. In overeenstemming met de openbare lichamen zijn de kinderbijslagbedragen voor St. Eustatius en Saba extra verhoogd tot $ 42 per maand. Met deze maatregelen is de inkomenspositie van gezinnen met kinderen verbeterd.

Eind 2016 hebben beide Kamers ingestemd met de ministeriële regeling waarmee het basisbedrag in de algemene onderstand op de BES-eilanden wordt verhoogd tot 40% van het plaatselijk minimumloon. Hiermee wordt de bestaanszekerheid van de onderstandsgerechtigden verbeterd.

Inspectie SZW

In 2016 heeft ABDTopConsult onderzoek gedaan in hoeverre de capaciteit van de Inspectie toereikend is (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 550-XV, nr. 14). In het onderzoek is vastgesteld dat het niet mogelijk is een eenduidig en kwantitatief onderbouwd antwoord te geven op de vraag of de capaciteit van de Inspectie SZW toereikend is omdat daarvoor niet de juiste informatie beschikbaar is en omdat een politiek vastgestelde norm ontbreekt. Uit de bredere analyse naar inspectieplannen, inspectieproces en verantwoording volgt de voorzichtige uitspraak dat in het functioneren van de Inspectie als geheel geen significant tekort kan worden vastgesteld. Wel wordt geconstateerd dat er druk is op het werkterrein van de Inspectie SZW. Tijdens de parlementaire behandeling van de SZW-begroting 2017 zijn een motie (uitbreiding van de capaciteit van de Inspectie SZW voor de aanpak van schijnconstructies en ondersteuning bij handhaving van cao-partners vanaf 2019) (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 550-XV, nr. 3) en een amendement (gericht op de bestrijding arbeidsmarktdiscriminatie in 2017 en 2018) (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 550-XV, nr. 21) aangenomen. Om de afwegingen rond capaciteit en naleving explicieter te kunnen maken wordt in 2017 een Inspectie Control Framework (ICF) opgesteld. Hierin worden onder meer gemaakte keuzes inzichtelijk gemaakt en de gegevens rond doelgroep, beoogd effect, nalevingstekort en Inspectie-inzet voor alle programma’s en daarmee voor het geheel van de Inspectie op een rij gezet. Het ICF kan behulpzaam zijn bij besluitvorming over eventuele investeringen in de inspectie.

Informatie over de verschillende uitkeringen (aantallen en kosten), alsmede een nadere uitwerking van cijfers rond fraude en handhaving per wet staan verspreid over de diverse relevante beleidsartikelen, bij de relevante materiewetten. Samenvattende cijfers rond fraude en handhaving worden hieronder vermeld.

De kerncijfers opsporing laten een daling van het totaal opgelegde boetebedrag zien voor zowel het UWV, de SVB als de gemeente (tabel 3.2.3.2). In 2015 is deze daling onder andere het gevolg van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 november 2014. Naar aanleiding van deze uitspraak is het sanctiebeleid versoepeld, waardoor er minder hoge boetes zijn opgelegd. Bij het UWV is de daling van het aantal geconstateerde overtredingen, het totale benadelingsbedrag en het totaal opgelegde boetebedrag een gevolg van de invoering van de inkomstenverrekening van de Wwz per 1 juli 2015.

De incassoratio’s in tabel 3.2.3.3 laten een stabiel beeld zien. De incassoratio zal de komende jaren nog verder toenemen omdat in de Fraudewet is bepaald dat invordering van het benadelingsbedrag en de boete gedurende 10 jaar kan plaatsvinden. Ook blijkt dat voor UWV, SVB en gemeenten gezamenlijk na drie jaar 58% van de over 2014 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd.

Tabel 3.2.3.2 Kerncijfers opsporing UWV, SVB en gemeenten
 

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

Totaal benadelingsbedrag

(x € 1 mln)

Totaal opgelegde boetebedrag

(x € 1 mln)

 

2014

2015

2016

2014

2015

2016

2014

2015

2016

UWV1

50

32

17

88

62

41

55

16

10

SVB2

3,3

3,3

2,6

7,5

9,6

8,8

3,1

1,7

1,6

Gemeenten3

11

11

11

62

66

71

19

14

9

                   

Totaal

64

47

31

157

137

121

77

32

20

1

UWV, Jaarverslag.

2

SVB, Jaarverslag.

3

CBS, Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

Tabel 3.2.3.3 Kerncijfers incassoratio’s en geïnd bedrag UWV, SVB en gemeenten
 

2014

na 1 jaar

2015

na 1 jaar

2016

na 1 jaar

2013

na 2 jaar

2014

na 2 jaar

2015

na 2 jaar

2013

na 3 jaar

2014

na 3 jaar

Incassoratio (%)

               

UWV1

22

30

25

50

48

54

61

67

SVB2

23

21

24

56

40

41

62

65

Gemeenten3

13

14

14

22

16

20

23

25

                 

Totaal

19

22

19

45

37

37

53

58

                 

Geïnd bedrag (x € 1 mln)

               

UWV1

31,1

22,9

12,9

47,5

68,6

41,4

57,8

83,4

SVB2

2,5

2,4

2,5

7,6

4,3

4,6

8,4

5,0

Gemeenten3

10,5

11,3

11,2

6,1

13

16,1

6,3

14,6

                 

Totaal

44,1

36,5

26,6

61,2

85,8

62,2

72,5

102,9

1

UWV, Jaarverslag.

2

SVB, Jaarverslag.

3

CBS, Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

Licence