Base description which applies to whole site

3.1 Artikel 1 Grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis

Het verstrekken van de grondwettelijke uitkeringen krachtens artikel 1 van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH).

De Minister van Algemene Zaken is verantwoordelijk voor het beheer van de begroting van de Koning (artikel 4.3 lid 1, Comptabiliteitswet 2016).

Niet van toepassing.

Tabel 1 Budgettaire gevolgen artikel 1 Grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie1

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2020

2021

2022

2023

2024

2024

2024

Verplichtingen

8.583

8.829

10.869

11.368

12.043

11.640

403

        

Uitgaven

8.583

8.829

10.869

11.368

12.043

11.640

403

        

Grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis

8.583

8.829

10.869

11.368

12.043

11.640

403

        

Institutionele inrichting

8.583

8.829

10.869

11.368

12.043

11.640

403

        

Ontvangsten

0

0

1.818

1.789

1.895

1.831

64

1

Door afronding kan de som van de delen afwijken van het totaal.

Uitgaven

De grondwettelijke uitkeringen zijn opgebouwd uit twee componenten: een A-component, die het inkomensbestanddeel vormt, en een B-component die betrekking heeft op personele en materiële uitgaven.

De personele uitgaven binnen de B-component hebben met name betrekking op de hofhouding en een aantal andere personeelsleden die hun instructie rechtstreeks van de uitkeringsgerechtigde leden ontvangen. Tot de hofhouding behoren het management van de Dienst van het Koninklijk Huis en adviseurs. De materiële uitgaven hebben betrekking op activiteiten met een hoog representatief karakter die samenhangen met de functie van de Kroondrager.

Zoals vastgelegd in de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH) volgt het inkomensdeel van de uitkeringsgerechtigde leden van het Koninklijk Huis (de A-component) de ontwikkeling van de netto bezoldiging van de vicepresident van de Raad van State. De cao-ontwikkeling van de sector Rijk is hierbij het uitgangspunt. Het gedeelte van de B-component dat betrekking heeft op de personele uitgaven, en daarmee de salarissen van de hofhouding, volgt de salarisontwikkeling van de rijksambtenaren. Het gedeelte van de materiële uitgaven in de B-component wordt geindexeerd op basis van de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

De verplichtingen en de uitgaven in dit begrotingsartikel betreffen de definitieve bedragen.

Tabel 2 Grondwettelijke uitkering aan: (bedragen x € 1.000)
 

A

B

Totaal

De Koning

1.122

5.912

7.033

De echtgenote van de Koning

445

768

1.213

De Koning die afstand heeft gedaan van het koningschap

634

1.269

1.902

De vermoedelijke opvolger van de Koning

332

1.562

1.894

Totaal

2.532

9.512

12.043

In de ontwerpbegroting van de Koning 2024 is voor de A-component, het feitelijke inkomen van de grondwettelijke uitkeringen in 2024, rekening gehouden met de cao-ontwikkeling zoals vastgelegd in de cao afspraken van de sector Rijk van 2022 tot en met juni 2024. Voor de berekening van de raming van de A-component voor de tweede helft van 2024 is gebruik gemaakt van de loonindexatie 2024 zoals opgenomen in de raming van het Centraal Economisch Plan (CEP) van maart 2023. Voor de B-component, de vergoeding voor personele en materiële uitgaven van de grondwettelijke uitkeringen, is de raming van de personele uitgaven ook voor de helft geindexeerd op basis van de cao-ontwikkeling van de sector Rijk 2022-2024 en voor de tweede helft op basis van de loonverwachting van het CEP van maart 2023. De materiële uitgaven zijn geraamd op basis van de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

De feitelijke realisatie van het inkomen (de A-component) wordt gebaseerd op de werkelijke ontwikkeling van de netto bezoldiging van de vicepresident van de Raad van State. De uitwerking van de cao-ontwikkeling voor de sector Rijk werkt ook door naar de personele uitgaven in de B-component.

De hogere realisatie van het inkomen (A-component) en de personele kosten binnen de B-component van de grondwettelijke uitkeringen over het jaar 2024 is het gevolg van het onderhandelingsresultaat CAO Rijk 2024-2025, geldend per juli 2024. Daarnaast werkt de hogere consumentenprijsindex (CPI) van het CBS door naar de materiële uitgaven in de B-component.

Ontvangsten

De Minister-President heeft op 11 juni 2021 de Tweede Kamer geïnformeerd (Kamerstukken II 2020/21, 35570 I, nr. 15) over het besluit van de Prinses van Oranje dat zij vooralsnog haar grondwettelijke uitkering zal terugstorten. Op 7 mei 2024 is de Tweede Kamer per brief geïnformeerd over het besluit dat met ingang van 1 januari 2025 de Prinses van Oranje zal stoppen met het terugstorten van de Grondwettelijke onkostenvergoeding (de B-component). Haar inkomensbestanddeel (de A-component) zal zij terug blijven storten tot het einde van haar studie (Kamerstukken II 2023/24, 36410 I, nr. 13).

De uitkering die de Prinses van Oranje in 2024 heeft ontvangen, is teruggestort.

Licence