Base description which applies to whole site

BIJLAGE 14 VOORTGANGSRAPPORTAGE OVER DE INDUSTRIEBRIEF

In de brief Ruimte voor Industriële Vernieuwing; Agenda voor het Industrie- en Dienstenbeleid, beter bekend als de Industriebrief, heeft het kabinet vorig jaar het vernieuwingsvermogen en de concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven geanalyseerd. Op basis van de analyse heeft het kabinet in de Industriebrief een beleidsagenda opgesteld waarmee zij wil bijdragen aan de versterking van het bedrijfsleven in Nederland.

Belangrijkste conclusie uit de Industriebrief is dat het vernieuwingsvermogen van Nederlandse bedrijven achterloopt bij dat van bedrijven in de belangrijkste industrielanden. Volgens de cijfers van het CBS, OESO en Eurostat investeren Nederlandse bedrijven minder in de ontwikkeling van nieuwe producten en processen dan bedrijven in landen als de VS, Duitsland, Japan, Zweden en Finland. Verder zijn er in Nederland relatief minder innovatieve bedrijven en halen Nederlandse bedrijven minder omzet uit nieuwe of sterk verbeterde producten dan hun buitenlandse concurrenten. Recente studies, met name die van Porter en Stern, bevestigen dit beeld.1 De aansluiting met de kopgroep van landen op dit gebied is in ieder geval nog niet gerealiseerd. Verbetering van het vernieuwingsvermogen waar het kabinet in de Industriebrief aandacht voor vraagt, blijft dan ook een belangrijke doelstelling van het kabinetsbeleid.

De sociale partners hebben naar aanleiding van het verschijnen van de Industriebrief hun ideeën over het industrie- en dienstenbeleid op papier gezet2. Daarin onderschrijven zij de analyse, de hoofdlijnen en de aanpak uit de Industriebrief. Uiteraard leggen zij wel hun eigen accenten. Sindsdien voer ik op regelmatige basis overleg met de sociale partners over het industrie- en dienstenbeleid en zijn zij ook – onder erkenning van ieders verantwoordelijkheden – betrokken bij de verdere uitwerking van de beleidsagenda.

Op verzoek van het kabinet heeft ook de SER in haar advies over het sociaal-economisch beleid voor de periode 2000–2004 aandacht besteed aan het industrie- en dienstenbeleid3. In dit advies ondersteunt de SER de hoofdlijnen van het kabinetsbeleid zoals dat in de Industriebrief is weergegeven.

In de Industriebrief worden de belangrijkste knelpunten van het achterblijvende innovatievermogen op een rijtje gezet. Om deze knelpunten weg te nemen heeft het kabinet een beleidsagenda opgesteld, bestaande uit 7 actielijnen. In deze bijlage informeer ik u over de voortgang van de uitvoering van de beleidsagenda. In het onderstaande wordt per actielijn uiteengezet wat het algemene probleem en de algemene doelstelling van de actielijn is en welke specifieke activiteiten in gang zijn gezet.

Daarmee kom ik tegemoet aan mijn toezegging u te informeren over de voortgang van de uitvoering van de agenda4.

Vanzelfsprekend zal het kabinet het komende jaar doorgaan met de uitvoering van de beleidsagenda uit de Industriebrief. Versterking van het innovatievermogen en de concurrentiekracht van de Nederlandse economie zijn immers belangrijke pijlers van het kabinetsbeleid. Uiteraard geldt dat ik u ook in de toekomst over de uitvoering regelmatig zal informeren. In ieder geval zal ik u volgend jaar in de Memorie van Toelichting bij de begroting 2002 een update geven van deze voortgangsrapportage.

Actielijn 1 Mobilisatie van het publieke kennispotentieel

Algemeen probleem:

Het economisch rendement van publieke investeringen in kennisontwikkeling door universiteiten en publieke kennisinstellingen is niet optimaal. De oorzaak hiervan is de suboptimale aansluiting van publiek gefinancierd onderzoek op de behoefte van het bedrijfsleven en de gebrekkige commercialisering van het publieke onderzoek.

Doelstelling:

Verbetering van genoemde aansluiting en verhogen van het maatschappelijk rendement op de – internationaal gezien relatief hoge – investeringen in de publieke kennisinfrastructuur.

 
Versterking fundamen-teel onderzoek ten behoeve van het bedrijfslevenSpecifiek probleem: Het bedrijfsleven investeert minder in fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en wordt hierdoor voor het fundamentele onderzoek steeds meer afhankelijk van de onderzoeksactiviteiten van onze publieke onderzoeksinstellingen. Deze ontwikkeling betekent dat de aansluiting van het onderzoek bij publieke kennisinstellingen bij de behoefte van het bedrijfsleven steeds belangrijker wordt, ook voor wat betreft het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Met fundamenteel onderzoek wordt de basis gelegd voor toekomstige doorbraaktechnologieën. Het bedrijfsleven heeft op dit moment nog te weinig invloed op de inhoud van het wetenschappelijk onderzoek dat in de publieke kennisinfrastructuur verricht wordt.
  
 Specifieke actie: In reactie op het geconstateerde probleem wordt een forse impuls gegeven aan het innovatiegerichte fundamenteel onderzoek. Zie hiervoor paragraaf 4.3 uit de Memorie van Toelichting. EZ heeft voor de komende tien jaar ruim NLG 400 miljoen beschikbaar gesteld om te besteden aan: een verhoging van het budget voor de Innovatiegerichte Onderzoekprogramma's (IOP) met NLG 11 miljoen per jaar naar f 30 miljoen;• investeringen in fundamenteel vraaggericht onderzoek. op een aantal gebieden die van strategisch belang zijn voor de Nederlandse economie (f 305 miljoen op verplichtingenbasis). De keuze van de gebieden is o.a. gebaseerd op de TechnologieRadar uit 1997.• investeringen in ICT-kennisopbouw als follow-up van het actieplan Concurreren met ICT-Competenties. Daarnaast geeft het ministerie van OC&W op dit moment vorm aan de tweede tranche van de vernieuwingsimpuls. De vernieuwingsimpuls is gestart met het Wetenschapsbudget 2000. OC&W en EZ werken samen aan een thematische invulling van deze tweede tranche. De thema's zullen nauw aansluiten bij de behoeften van bedrijven en de gebieden die van belang zijn voor de kenniseconomie. \ De eerste tranche van de vernieuwingsimpuls was bestemd voor niet-thema gerelateerd onderzoek door jonge onderzoekers.
Verbreding co-financiering bij Grote Technologische Instituten (GTI's)Specifiek probleem: De financieringssystematiek van de Grote Technologische Instituten bevat onvoldoende prikkels die de GTI's stimuleren om het economisch rendement van de door hun ontwikkelde kennis te vergroten. Doelfinanciering met de voorwaarde van co-financiering is zo'n prikkel. Slechts voor een aantal instituten (TNO, MARIN, ECN) geldt dat aan een deel van de overheidsfinanciering de voorwaarde is gesteld dat bedrijven meebetalen aan de uitvoering van R&D-projecten (co-financiering).
  
 Specifieke actie: Sinds het uitbrengen van de Industriebrief is met alle GTI's gesproken over een aanpassing van de financieringssystematiek. Om de voordelen van het co-financieringsmodel nog eens te illustreren heeft EZ in juni 2000 een werkconferentie georganiseerd voor alle betrokkenen. Inmiddels geldt dat co-financiering behalve bij TNO, MARIN en ECN, ook is ingevoerd bij DLO, waarvoor mijn collega van LNV verantwoordelijk is. Bij de overige instituten is de beoogde doelstelling nog niet gerealiseerd. Bij WL en GeoDelft heeft het ministerie van V&W inmiddels wel een nieuw financieringsregime ingevoerd, maar is gekozen voor een regime waarbij afspraken zijn gemaakt over de maatschappelijke terreinen waarop de R&D zich moet richten (doelfinanciering). Bij het WL vult EZ dit aan met een vorm van doelfinanciering, waaraan op termijn de eis van co-financiering door bedrijven kan worden toegevoegd. Bij het NLR wordt op dit moment doelfinanciering met co-financiering nog overwogen.
  
Activering octrooibeleid universiteitenSpecifiek probleem: Nederlandse universiteiten en publieke kennisinstellingen zijn traditioneel nogal terughoudend bij het toepassen en vermarkten van in de publieke kennisinfrastructuur ontwikkelde kennis. De vrees is dat het vermarkten van kennis de kwaliteit en de onafhankelijkheid van het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek zal aantasten. EZ en OC&W streven naar een activering van het octrooibeleid bij publieke kennisinstellingen om zo meer publieke kennis te richten op toepassing. Enkele kennisinstellingen waaronder de TU-Delft en de Landbouwuniversiteit Wageningen gelden daarbij als voorloper.
  
 Specifieke actie: Behalve de TU-Delft heeft ook een aantal andere kennisinstellingen inmiddels stappen gezet op weg naar een actiever kennishandelsbeleid. De verschillen tussen de kennisinstellingen zijn echter groot. Om te leren van buitenlandse en binnenlandse ervaringen met een actief octrooibeleid, onderzoeken EZ en OC&W op dit moment de actuele ontwikkelingen en knelpunten bij kennisinstellingen en koepelorganisaties van wetenschap (waaronder KNAW, STW en NWO) en het bedrijfsleven (VNO/NCW en MKB-NL). Tevens vindt een inventarisatie van «best practices» uit het binnenland en buitenland plaats. Het streven is om dit onderzoek eind 2000 af te ronden. De Kamer zal dan worden geïnformeerd.

Actielijn 2 Verbeteren klimaat technostarters

Algemeen probleem

Het aantal startende ondernemingen op nieuwe technologiegebieden is in Nederland aan de lage kant. Daarmee blijft het potentieel van technostarters bij het in de markt zetten van nieuwe wetenschappelijke kennis en bij het verbeteren van de innovatiekracht onderbenut.

Doelstelling

Het verbeteren van het klimaat voor technostarters.

 
Bundeling regionale initiatieven TechnostartersSpecifiek probleem: Op regionaal en lokaal niveau worden door diverse partijen initiatieven ontwikkeld voor technostarters. Deze initiatieven zijn niet altijd goed op elkaar afgestemd. Dit kan leiden tot een versnipperde aanpak van de technostartersproblematiek, wat de effectiviteit van de initiatieven niet ten goede komt. Actie: Diverse instellingen zoals universiteiten, onderzoeksinstituten, regionale ontwikkelingsmaatschappijen, etc. ontwikkelen initiatieven om technostarters te stimuleren. EZ beoogt de slagkracht van deze initiatieven te vergroten via een integrale visie en instrumentatie op regionaal niveau. Provincies wordt gevraagd om projectplannen op te stellen voor hun regio. Hiervoor wordt een ministeriële regeling ontworpen, waarmee deze projectplannen financieel ondersteund kunnen worden tot een maximum van NLG 0,5 mln. per provincie. Op 9 december 1999 hebben EZ en IPO een convenant getekend waarin zij afspraken gemaakt hebben over de coördinerende rol van de provincies en de regionale co-financiering. Voor het einde van 2000 zal de eerste tranche met 4 provinciale projecten (NLG 2 miljoen) worden gecommitteerd.
  
Meer aandacht voor ondernemerschap in het onderwijsSpecifiek probleem: In het technische en wetenschappelijke onderwijs wordt nog te weinig aandacht besteed aan ondernemersvraagstukken en -vaardigheden. Actie: Minister Hermans en staatssecretaris Ybema hebben op 19 april 2000 de Commissie «Ondernemerschap en Onderwijs» ingesteld, die in de nota De Ondernemende Samenleving is aangekondigd (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 736 nr. 1). Op dit moment werkt de Commissie aan een stimuleringsmaatregel voor de ontwikkeling van leermiddelen en leermethoden rond ondernemerschapshouding en -vaardigheden. Uiteindelijke doel is dat deze leermiddelen en leermethoden een structurele plaats krijgen in het curriculum in het basis, middelbaar en hoger onderwijs. Verder ondersteunt de nieuwe regeling projecten die leerlingen, docenten en bestuurders van onderwijsinstellingen meer bewust maken van ondernemerschap en het draagvlak voor ondernemerschap in het onderwijs vergroten. \ In samenwerking met deze Commissie wordt voor het hoger onderwijs een bundel ontwikkeld met «best-practices» van initiatieven waarmee hogere onderwijsinstellingen ondernemerschap stimuleren.
  
Ontwikkeling van Technostartersclusters (verbreding integrale aanpak van technostarters-problematiek)Specifiek probleem: Technostarters en potentiële technostarters komen in de praktijk vaak uiteenlopende problemen tegen. Zij moeten hun financiering rond krijgen, geschikte huisvesting vinden, belangrijke strategische keuzes maken etc. Enige hulp daarbij blijkt vaak zeer wenselijk, mits deze hulp een integrale benadering van de technostartersproblematiek omvat. Met een dergelijke aanpak wordt de ontwikkeling van technostartersclusters bevorderd. Bij Twinning en in het Actieplan Life Sciences wordt deze aanpak toegepast. Vraag is hoe deze aanpak kan worden verbreed naar andere technologie/marktgebieden.
 Actie: Om de integrale aanpak à la Twinning en het Actieplan Life Sciences te verbreden naar andere technologie/marktgebieden is inmiddels een platform opgericht: Dreamstart, platform voor technostarters. Dreamstart tracht dit doel te bereiken door: 1. het verschaffen van informatie, met name door het overzichtelijk en toegankelijk maken van bestaande en opkomende initiatieven voor technostarters o.a. via een website;2. het stimuleren van hightech ondernemerschap in Nederland;3. het bij elkaar brengen van partijen die technostarters kunnen stimuleren, om te komen tot een meer geïntegreerde aanpak van technostarters.Daarnaast is besloten tot een financiële impuls (NLG 100 mln. voor de periode 2001 – 2004) voor het organiseren en ontwikkelen van de technostarters- en venture capitalmarkt op 4 technologiegebieden. Zie paragraaf 4.4 van de Memorie van Toelichting voor een uiteenzetting van de activiteiten rond Dreamstart en voor de financiële impuls. Om meer inzicht te verkrijgen in de effectiviteit van dit beleidsinitiatief wordt een internationaal vergelijkend onderzoek naar het aantal en de aard van de technostarters voorbereid.
 Verder wordt nagegaan hoe het starten van ondernemingen vanuit bestaande bedrijven kan worden bevorderd en welke rol Corporate Venturing (CV) daarbij kan spelen. Bij CV gaat het om strategische allianties tussen grote en kleine bedrijven, waarbij in het algemeen grote bedrijven een minderheidsaandeel nemen in de kleine onderneming. In opdracht van EZ is een onderzoek naar CV verricht1 dat u parallel aan de MvT wordt toegezonden. In het businessplan van Dreamstart is opgenomen dat het platform de voorlichting over de werkwijze en succesfactoren van CV ter hand zal nemen. Ook de netwerkfunctie zal hiervoor worden ingezet. Het rapport is ook aangeboden aan het GrowthPlus Platform, een internationaal platform voor snelgroeiende bedrijven.
  
Bevorderen «Facility Sharing»Specifiek probleem: Technostarters en andere kleine innovatieve bedrijven kunnen behoefte hebben aan dure apparatuur, goede testfaciliteiten en een hoogwaardige bedrijfsruimte, maar hebben daar vaak geen toegang toe. Grote bedrijven en onderzoeksinstellingen hebben deze faciliteiten wel en zouden deze ook aan technostarters en kleine bedrijven ter beschikking kunnen stellen. Initiatieven om deze faciliteiten te delen komen echter niet of onvoldoende van de grond.
 Actie: Het ministerie werkt samen met het bedrijfsleven en OC&W aan een actieplan Facility Sharing. Dit actieplan is begin 2001 gereed en zal zich eerst richten op de technostarters. Dreamstart, platform voor technostarters, zal bij de uitvoering van het actieplan een belangrijke rol spelen. Bij gebleken succes zal EZ de activiteiten uitbreiden naar bestaande MKB-bedrijven.

1 «Eindrapport onderzoek Corporate Venturing», Berenschot, januari 2000.

  
Verbetering van het fiscale klimaat voor technostartersSpecifiek probleem: Het klimaat voor technostarters wordt in belangrijke mate beïnvloed door het belastingsstelsel. Bij de inrichting van het nieuwe belastingsstelsel is dan ook rekening gehouden met de consequenties voor startende hightech ondernemingen. Zie ook actielijn 5. Een specifiek probleem in het oude belastingstelsel voor technostarters betrof de belastingheffing op opties. Technostarters ondervinden vaak problemen bij het belonen en binden van personeel. De liquide middelen daarvoor ontbreken in veel gevallen en bovendien zijn de bedrijfsrisico's naar verhouding erg groot. In principe is betaling met opties een adequaat middel om personeel te belonen en aan de onderneming te binden. Maar volgens het oude Nederlandse belastingstelsel moeten de ontvangers van opties direct belasting betalen over de ontvangen opties. Het was daardoor voor werknemers niet aantrekkelijk om in opties betaald te worden.
 Actie: Inmiddels is dit probleem opgelost door een aanpassing in de belastingwetgeving. De aanpassing betreft het invoeren van een keuzemogelijkheid voor de ontvanger van de opties, waarbij deze kan kiezen tussen belastingheffing op het moment dat hij de opties ontvangt op basis van de huidige waarderingsformule of voor belastingheffing op het moment hij het optierecht uitoefent. In het laatste geval moet hij wel belasting betalen over het totale vermogensresultaat. U bent hierover geïnformeerd (Kamerstukken II, 1999–2000, 26 941, nr. 3).

Actielijn 3 Versterking van het innovatieve clusterbeleid

Algemeen probleem:

Innovaties komen tegenwoordig vooral tot stand in clusters van toeleveranciers en uitbesteders en van grote en kleine ondernemingen. De relatief lage innovatiekracht van de Nederlandse economie dwingt dan ook tot een versterking van het innovatieve clusterbeleid.

Doelstelling:

Bevordering samenwerking tussen grote en kleine bedrijven, verbetering aansluiting op (regionale) initiatieven, intensivering strategische informatievoorziening en ontwikkelen innovatief aanbestedingsbeleid.

 
Bevorderen samenwerking tussen grote en kleine bedrijven Aansluiting op (regionale) initiatieven Intensiveren strategische informatievoorzieningSpecifiek probleem: In de Industriebrief wordt ingegaan op het toegenomen belang van innovatieve samenwerking tussen grote en kleine bedrijven en tussen bedrijven en kennisinstellingen. Om dit te stimuleren wordt op regionaal en nationaal niveau een groot aantal initatieven ontplooid. Deze initiatieven zijn echter niet altijd even goed op elkaar afgestemd, wat de effectiviteit niet ten goede komt. Daarnaast wordt innovatieve samenwerking gehinderd door grote onzekerheden en gebrekkige informatie over nieuwe kennisgebieden en doorbraaktechnologieën. Het gebrek aan informatie leidt er bovendien toe dat clusters niet tot stand komen, omdat partijen elkaar niet weten te vinden.
 Actie: Het Ministerie van EZ inventariseert welke kansen er liggen voor samenwerking tussen MKB en grote bedrijven in de clusters maakindustrie, bouw en commerciële diensten. Najaar 2000 worden hiervan de resultaten bekend op grond waarvan concrete initiatieven zullen worden ontplooid. De samenwerking tussen grote en kleine bedrijven is ook aan de orde gekomen in het onderzoek naar Corporate Venturing. Zie ook actielijn 2. Deze invalshoek wordt in het vervolgtraject meegenomen.
 Het nationale en regionale beleid met betrekking tot innovatieve clustervorming zal de komende jaren beter op elkaar worden afgestemd. Daartoe zal de afstemming tussen de activiteiten van EZ en de ROM's vanaf 2001 worden versterkt.
 Innovatieve clusters maken Nederland aantrekkelijk voor nieuwe buitenlandse bedrijven. Op hun beurt leveren buitenlandse bedrijven een bijdrage aan de versterking van bestaande clusters en een versnelde verspreiding van nieuwe kennis en technologie. Waar mogelijk worden acquisitiebeleid en clusterbeleid op elkaar afgestemd. Dit betekent bijvoorbeeld dat de kracht van het ICT-cluster Amsterdam en het chemie-cluster Rotterdam worden benut om nieuwe buitenlandse bedrijven te werven. Het betekent anderzijds dat ook aandacht uitgaat naar buitenlandse bedrijven die bestaande clusters versterken en de ontwikkeling van nieuwe clusters bevorderen.
 Op het terrein van ICT heeft het kabinet in de nota Concurreren met ICT-Competenties een aantal initiatieven aangekondigd dat innovatieve clusterprojecten moet stimuleren. Hierbij gaat het onder andere om samenwerkingsverbanden rond ICT-doorbraaktechnologieën en de ontwikkeling van next-generation toepassingen van ICT.
 In het kader van het intensiveren van de strategische informatievoorziening zijn de volgende resultaten geboekt: • De eerste monitorstudies voor de clusters multimedia, bouw en elektromagnetische vermogenstechnologie (EMVT) zijn afgerond. Op basis hiervan hebben de diverse betrokken partijen afspraken gemaakt over blijvende versterking van de desbetreffende clusters.• De eerste roadmap die nu wordt ontwikkeld, richt zich op Toeleveren & Uitbesteden. Grote uitbestedende bedrijven zijn bezig om samen met hun belangrijkste toeleveranciers tot nieuwe technologieontwikkeling en nieuwe vormen van samenwerking te komen. Op korte termijn zal ook een roadmap gestart worden op het gebied van katalyse.• De TechologieRadar zal dit jaar resulteren in een aantal strategische clusterprojecten, onder andere op het gebied van genomics en nanotechnologie. Zie ook paragraaf 4.3 uit de Memorie van Toelichting en actielijn 1.
  
Innovatief aanbestedingsbeleidSpecifiek probleem: De gezamenlijke overheden kunnen innovatie bevorderen en een betere prijs/kwaliteitsverhouding bedingen door hoge eisen te stellen bij inkopen en aanbestedingen en door meer werkzaamheden integraal over te laten aan de markt. Deze aanpak wordt toegepast bij overheidsopdrachten, maar dient verder te worden verbreed. (Zie ook de brief aan de Tweede Kamer van 3 december 1999, Kamerstukken II, 1999–2000, 26 966 nr. 1).
 Actie: Op tal van fronten is inmiddels beweging zichtbaar. Zo zal Rijkswaterstaat in 2000 zo'n 30 infrastructuurprojecten innovatief aanbesteden. De Minister van V&W wil tot enkele tientallen procenten van het RWS-budget in 2005 besteden via innovatieve contractvormen. NS Railinfrabeheer, een andere grote opdrachtgever, werkt al overwegend met «innovatief aanbesteden». Ook bij de aanleg van de infrastructuur voor energie in bijvoorbeeld een nieuwe woonwijk lijkt innovatief aanbesteden voordelen te bieden. EZ ontwikkelt het juridische kader hiervoor. (Zie brief van 28 april 2000: Kamerstukken II, 1999–2000, 26 800 XIII nr. 54).
 Marktpartijen (opdrachtgevers, ingenieursbureaus, aannemers) hebben onlangs onder de koepel van CROW1 een standaardcontract opgesteld, dat (overheids-)opdrachtgevers en bedrijven kunnen gebruiken voor innovatieve bouwopdrachten. Dit zal de drempel voor toepassing flink verlagen, bijvoorbeeld voor kleinere opdrachten van gemeenten en waterschappen. Tevens hebben Vianed (de Vereniging van bouwers van infrastructuur) en de VNG deze zomer een serie bijeenkomsten georganiseerd over innovatief aanbesteden van kleinere bouwopdrachten.
 Innovatief aanbesteden is in het Actieplan Professioneel Inkopen en Aanbesteden (Actieplan PIA) samengevoegd met twee andere invalshoeken van het overheidsaanschaffingenbeleid: meer Europees aanbesteden en meer elektronisch aanbesteden. \ De uitvoering van het Actieplan PIA zal de komende drie jaar in handen zijn van een klein interdepartementaal projectbureau, aangestuurd door een Stuurgroep van de secretarissen-generaal van V&W, VWS, Financiën en EZ. Daarvoor is NLG 25 miljoen gereserveerd op de begroting van EZ in de periode 2000–2003. Het projectbureau zal naar verwachting eind 2000 van start gaan. In de aanloopfase zal EZ samen met de andere departementen de eerste onderdelen van het Actieplan PIA uitvoeren. Het projectbureau zal 3 jaar bestaan en de taak hebben om interdepartementale projecten op te zetten op vijf gebieden: 1. Analyse: wie koopt wat hoe in? 2. Inkopen en aanbesteden van meerdere departementen gezamenlijk organiseren;3. Professionaliteit verhogen; 4. Europees aanbesteden; 5. a. Electronisch aanbestedenb. Rijks-intranet inkopen en aanbesteden.

1 Kenniscentrum voor Verkeer, Vervoer en Infrastructuur, gevestigd in Wageningen.

Actielijn 4 Knelpunten arbeidsmarkt

Algemeen probleem:

De toenemende tekorten aan gekwalificeerd personeel vormen een rem op het vernieuwingsvermogen van bedrijven en een bedreiging voor de economische groei.

Doelstelling:

Het ontwikkelen van praktische initiatieven ter vermindering van knelpunten op de arbeidsmarkt.

In mijn brief van 17 april 2000 heb ik u geïnformeerd over de concrete activiteiten van het Ministerie van Economische Zaken op het terrein van arbeid en onderwijs (kenmerk: EZ 00–221). Voor een deel gaat het daarbij om activiteiten die reeds enige tijd geleden in gang zijn gezet, voor een deel ook om activiteiten die zijn gestart of binnen enige tijd zullen worden gestart (Arbeidsradars, scholingsimpuls, kenniscentrum EVC en Projectbureau Investors in people). Daarnaast past in dit kader de Taskforce Werken aan ICT, gericht op het verminderen van de grote tekorten aan ICT-deskundigen. Er wordt ook gekeken of en hoe juridische barrières voor het aantrekken van buitenlandse specialisten kunnen worden weggenomen.

Ten behoeve van al deze activiteiten zijn in het kader van de Voorjaarsnota extra middelen beschikbaar gekomen (in totaal NLG 133 mln.). Van deze NLG 133 mln heeft het kabinet NLG 42 mln gereserveerd voor het wegnemen van de knelpunten op de ICT-arbeidsmarkt.

De sociale partners op centraal en decentraal niveau beraden zich op mogelijkheden om de aantrekkelijkheid van het beroepsonderwijs ten opzichte van het algemeen onderwijs op peil te houden, liefst nog te verbeteren. Dit gebeurt op verschillende manieren. In de eerste plaats krijgt dit invulling via een Task Force Beroepsonderwijs. Deze Task Force, waarin EZ en OC&W als waarnemer zijn vertegenwoordigd, moet het draagvlak voor investeringen in het beroepsonderwijs vergroten en de uitwisseling van best practices tussen sectoren stimuleren. Daarnaast zullen onder deze brede Task Force stuurgroepen worden ingesteld om activiteiten van afzonderlijke sectoren te ontplooien en te coördineren. Zeven branches hebben inmiddels belangstelling getoond. EZ en OC&W beraden zich op de wijze waarop zij de initiatieven van sociale partners (ook financieel) kunnen ondersteunen en zullen hierover een besluit nemen zodra er meer duidelijkheid bestaat over de beleidsagenda van de Task Force en de daaronder opererende stuurgroepen.

Actielijn 5 Fiscale prikkels kennisklimaat

Algemeen probleem:

Door de steeds intensievere beleidsconcurrentie tussen landen wordt het belang van het belastingstelsel als element van het ondernemings- en vestigingsklimaat steeds groter.

Doelstelling:

Verbetering van het fiscale stelsel om te zorgen voor een stimulerend en concurrerend kennisklimaat.

 
WBSOSpecifiek probleem: Het totale bedrag van de WBSO is gebudgetteerd, waardoor een toename van het beroep leidt tot een daling van de tegemoetkoming per bedrijf. Dit geeft veel onzekerheid bij bedrijven over de omvang van de fiscale tegemoetkoming. Extra onzekerheid ontstaat doordat de hoogte van de percentages tweemaal per jaar vastgesteld worden. Actie: Vorig jaar heeft het kabinet de regeling zodanig aangepast dat bovenstaande problemen zijn opgelost. Het subsidiepercentage wordt nu nog maar een keer per jaar vooraf vastgesteld.Daarnaast zijn door het kabinet extra middelen uitgetrokken om het gebruik van de WBSO door kleine bedrijven en technostarters te vergroten.
Het fiscale «ondernemerspakket»Specifiek probleem: Bezien hoe een aantal fiscale regelingen voor ondernemingen effectiever en efficiënter kan worden gemaakt. Actie: Het fiscale ondernemerspakket bevat een aantal voorstellen om het ondernemerschap in Nederland te versterken. De invoering van het pakket hangt samen met de belastingherziening die op 1 januari 2001 ingaat. De eerste tranche van het pakket is ingevoerd op 1 januari 2000. Een belangrijk onderdeel hiervan is de verlaging van het Vpb-tarief over de eerste 50 000 gulden van de winst van 35% naar 30%. Het wetsvoorstel voor de tweede tranche is op 27 juni 2000 naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II, 1999–2000, 27 209, nr. 1–2). Onderdeel van de tweede tranche is een fiscale faciliteit voor durfkapitaal (in plaats van de Tante Agaath-regeling). Ten opzichte van de Tante Agaath-regeling kent deze faciliteit een verruiming van de verliesrekening en zijn nu ook leningen mogelijk aan B.V.'s. Deze aanpassingen passen in het beleid dat gericht is op verbetering van het klimaat voor technostarters, actielijn 2 uit de Industriebrief. Beoogde ingangsdatum van de tweede tranche is 1 januari 2001.

Actielijn 6 Terugdringing administratieve lasten

Algemeen probleem:

De administratieve lastendruk in Nederland is hoog en blijft maar stijgen. De tussenrapportage van de Commissie Slechte heeft laten zien dat actie op dit terrein hard nodig is.

Doelstelling:

Komen tot een effectieve aanpak van de problematiek van de administratieve lastendruk.

De activiteiten van de Commissie Slechte hebben een belangrijke impuls gegeven aan het Kabinetsbeleid dat gericht is op een structurele aanpak van de administratieve lastenverlaging. Inmiddels is de infrastructuur om de reductie tot stand te brengen gereed. Zij omvat drie kernactiviteiten:

• Het instellen van ACTAL; het Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten is een onafhankelijke extern orgaan dat gaat toezien op de wijze waarop bij voorgenomen regelgeving aandacht wordt besteed aan de administratieve lasten.

• Het opstellen van departementale actieprogramma's: elk ministerie heeft een actieprogramma opgesteld gericht op de reductie van administratieve lasten van bestaande regelgeving. De ministeries rapporteren over de voortgang jaarlijks aan de Kamer in de departementale jaarverslagen. Tevens wordt er tussen ministeries samengewerkt aan harmonisatie van begrippen zoals het loonbegrip en het ondernemersbegrip.

• Het ontwikkelen van een ICT-groeimodel: via het ontwikkelen van een ICT-groeimodel wordt ICT optimaal gebruikt om tot lastenreductie te komen. Belangrijk is dat alle overheidsformulieren via het internet zijn op te vragen. Verschillende initiatieven zijn reeds in gang gezet, bijvoorbeeld Elektronische Heerendiensten, Bedrijvenloketten en het Basisbedrijvenregister. U bent hierover geïnformeerd met mijn brief van 30–6-2000 (Kamerstukken II, 1999–2000 26 643 nr. 7).

Actielijn 7 Stroomlijning en modernisering van het bedrijfsgericht technologie-instrumentarium

Algemeen probleem:

Het bedrijfsgerichte technologie-instrumentarium is niet altijd even goed toegankelijk voor potentiële gebruikers, is onnodig gecompliceerd en sluit niet altijd goed aan bij de veranderende marktomstandigheden.

Doelstelling

Het ontwikkelen van een toegankelijk, overzichtelijk en modern bedrijfsgerichte technologie-instrumentarium.

Afhankelijk van Brusselse goedkeuring moeten de nieuwe bedrijfsgerichte technologie instrumenten op 1 mei 2001 van kracht worden.

 
Kennisoverdracht-regelingenUit evaluaties blijkt dat de instrumenten van het kennisoverdrachtsinstrumentarium op zichzelf goed functioneren, maar dat zij onvoldoende op elkaar zijn afgestemd. Bovendien kan de uitvoeringsstructuur verbeterd worden. Gedacht wordt om de bestaande regelingen onder te brengen in twee nieuwe instrumenten: 1. één gericht op de intermediaire organisaties; 2. één gericht op de bedrijven. De nieuwe regeling voor intermediaire organisaties beoogt het vernieuwend vermogen van het MKB te versterken door actieve verspreiding van en bemiddeling in praktisch toepasbare kennis over innovatie. Met de invoering van de nieuwe regeling worden de oude SBT en SKK als zelfstandige regelingen opgeheven. De nieuwe regeling voor bedrijven zal het vernieuwend vermogen van het MKB versterken door specifiek advies op het gebied van innovatie te ondersteunen. Als dit nieuwe instrument in werking treedt dan komen de HMKB en de KIM-regeling te vervallen. Het huidige TNO-MKB-initiatief wordt ook in de nieuwe regeling opgenomen.
  
Technisch ontwikkelings-instrumentariumDe stroomlijning van het technologische kredietinstrumentarium (TOK, MPO en Kredo) is in volle gang. Gedacht wordt aan één nieuwe regeling, de TOP (Technische OntwikkelingsProjecten). Met de invoering van deze nieuwe regeling verdwijnen de bestaande kredietregelingen. De nieuwe regeling TOP richt zich op het stimuleren van ontwikkelingsprojecten (producten, processen en diensten) waaraan substantiële technische en daaruit voortvloeiende financiële risico's zijn verbonden en die voor hun financiering niet of onvoldoende terecht kunnen op de kapitaalmarkt. De regeling staat in beginsel open voor alle ondernemingen; er is geen maximale bedrijfsomvang. Met de inwerkingtreding van de TOP wordt de TOK ingetrokken. MPO en Kredo zullen eind van dit jaar aflopen.
Samenwerkings-instrumentariumOnderzocht wordt hoe de BTS, BIT, SMO en eventueel de EET-regeling kunnen worden samengevoegd tot één nieuwe subsidieregeling voor het stimuleren van nationale en internationale technologische samenwerkingsprojecten. De huidige regelingen ondersteunen samenwerkingsprojecten op het terrein van fundamenteel en industrieel onderzoek. Gekeken wordt of verbreding van deze categorieën wenselijk is. Verder wordt ook bestudeerd hoe het nieuwe instrument specifieke samenwerking met MKB-bedrijven en kennisinstellingen kan stimuleren. Over de integratie van EET in het nieuwe samenwerkingsinstrument vindt overleg plaats met de Ministeries van VROM en OC&W.
  
Bijzondere FinancieringSpecifiek probleem: In het kader van de gewenste stroomlijning van het EZ-instrumentarium zal worden onderzocht of de BF-regeling nog bestaansrecht heeft. Actie: De evaluatie van de BF-regeling is afgerond. De conclusie is dat de regeling in principe bestaansrecht heeft op grond van haar toegevoegde waarde, maar dat aanpassingen noodzakelijk zijn om het additionele karakter van de regeling te waarborgen. De regeling kan wellicht meer marktconform en tegen lagere kosten worden uitgevoerd. Besloten is om de regeling voort te zetten (binnen de begroting van het ministerie van Financiën), maar daarbij de voorwaarden aan te scherpen. Hiernaar wordt momenteel een nader onderzoek gedaan. U wordt hierover nader geïnformeerd.
  
Vergroten toegankelijkheid instrumentariumSpecifiek probleem: De toegankelijkheid van het bedrijfsgerichte technologie-instrumentarium is niet optimaal. Bedrijven hebben moeite om de regeling te vinden waarvoor zij in aanmerking kunnen komen. Bovendien is de aanvraagprocedure onnodig complex en tijdrovend. Actie: Het elektronische zoeksysteem waarmee bedrijven gemakkelijk de juiste regeling kunnen vinden, is in ontwikkeling. Een proefwebsite met een beperkt aantal regelingen zal na de zomer gereed zijn. Deze site zal stapsgewijs worden uitgebreid met overige EZ-regelingen. Het systeem zal in juni 2001 volledig operationeel zijn. Tegelijkertijd wordt gewerkt aan de mogelijkheid om elektronisch subsidie aan te vragen. Begonnen is met de WBSO. De eerste elektronische aanvraag voor de WBSO wordt dit najaar verwacht, de mogelijkheid om elektronisch aan te vragen bij andere regelingen zal volgen. Alle nieuwe en gewijzigde R&D-regelingen zullen van meet af aan in het systeem worden opgenomen. De doelstelling is dat uiterlijk 2002 alle steun voor innovatie elektronisch kan worden aangevraagd.
Licence