Base description which applies to whole site

nr. 2MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave

 Blz.
A. Artikelsgewijze toelichting bij het wetvoorstel2
  
B. Begrotingstoelichting3
  
Leeswijzer3
  
BELEIDSAGENDA 20037
  
Accenten8
De begroting 2003 op hoofdlijnen19
Beleidsprogrammering 2003–200624
  
HOOFDDOELSTELLING I: INTERNATIONALE ORDENING41
  
Beleidsartikel 1 Het bevorderen van internationale ordening42
  
HOOFDDOELSTELLING II: VREDE, VEILIGHEID EN STABILITEIT54
  
Beleidsartikel 2 Vrede, veiligheid en conflictbeheersing56
Beleidsartikel 3 Humanitaire hulp69
Beleidsartikel 4 Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw74
  
HOOFDDOELSTELLING III: EUROPESE INTEGRATIE81
  
Beleidsartikel 5 Europese integratie82
HOOFDDOELSTELLING IV DUURZAME ARMOEDEVERMINDERING96
  
Beleidsartikel 6 Bilaterale ontwikkelingssamenwerking99
Beleidsartikel 7 Programma's en fondsen van de Europese Unie116
Beleidsartikel 8 Instellingen van de Verenigde Naties119
Beleidsartikel 9 Internationale financiële instellingen126
Beleidsartikel 10 Samenwerking met maatschappelijke organisaties131
Beleidsartikel 11 Internationaal onderwijs137
Beleidsartikel 12 Samenwerking met het bedrijfsleven141
  
HOOFDDOELSTELLING V: HET BEVORDEREN VAN BILATERALE BETREKKINGEN146
  
Beleidsartikel 13 Politieke en economische belangenbehartiging147
Beleidsartikel 14 Asiel, migratie en consulaire dienstverlening156
Beleidsartikel 15 Internationaal cultuurbeleid164
  
Niet-beleidsartikel 16 Geheim169
Niet-beleidsartikel 17 Nominaal en onvoorzien170
Niet-beleidsartikel 18 Algemeen171
Bedrijfsvoeringsparagraaf175
Agentschapsparagraaf: CBI181
Verdiepingsbijlage191
Bijlage moties en toezeggingen216
Bijlage lijst van afkortingen218
Bijlage trefwoordenregister224

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL

Wetsartikel 1 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

De begrotingstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2003 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2003. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2003.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2003 vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2 (baten-lastendiensten)

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de in de begrotingsstaat opgenomen begrotingen van baten en lasten en van kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de baten-lastendienst Centrum voor de Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI) voor het jaar 2003 vastgesteld. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (Begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de baten-lastendiensten.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. de Hoop Scheffer

B. BEGROTINGSTOELICHTING

LEESWIJZER

Algemeen

De begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken omvat het grootste gedeelte van de uitgaven ten behoeve van het Nederlandse buitenlands beleid. De indeling van deze begroting 2003 is volgens de richtlijnen uit de kabinetsnota «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording» (VBTB). Het beleid staat centraal en is bepalend voor de indeling. Het buitenlands beleid van Nederland is geordend naar vijf hoofddoelstellingen. Deze vijf hoofddoelstellingen zijn hieronder weergegeven en nader onderverdeeld in vijftien beleidsartikelen.

I. Internationale ordening

Beleidsartikel 1: Het bevorderen van internationale ordening

II. Internationale vrede, veiligheid en stabiliteit

Beleidsartikel 2: Vrede, veiligheid en conflictbeheersing

Beleidsartikel 3: Humanitaire hulp

Beleidsartikel 4: Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw

III. Europese integratie

Beleidsartikel 5: Europese integratie

IV. Duurzame armoedevermindering

Beleidsartikel 6: Bilaterale ontwikkelingssamenwerking

Beleidsartikel 7: Fondsen van de Europese Unie

Beleidsartikel 8: Instellingen van de Verenigde Naties

Beleidsartikel 9: Internationale financiële instellingen

Beleidsartikel 10: Samenwerking met maatschappelijke organisaties

Beleidsartikel 11: Internationaal onderwijs

Beleidsartikel 12: Samenwerking met het bedrijfsleven

V. Bilaterale betrekkingen

Beleidsartikel 13: Politieke en economische belangenbehartiging

Beleidsartikel 14: Asiel, migratie en consulaire dienstverlening

Beleidsartikel 15: Internationaal cultuurbeleid.

De beleidsartikelen worden voorafgegaan door een beleidsagenda, waarin de onderlinge relatie tussen de hoofddoelstellingen, aandachtspunten en accenten in het Nederlands buitenlands beleid worden aangegeven. De beleidsagenda bestaat uit twee onderdelen:

– Onderdeel A bevat een algemeen gedeelte en de accenten van het Nederlands buitenlands beleid voor 2003.

– Onderdeel B, de beleidsprogrammering, geeft de accenten van het Nederlandse buitenlands beleid voor 2003 tot en met 2006 weer.

De hoofddoelstellingen en thema's voor het buitenlands beleid worden in beleidsartikelen nader uitgewerkt. Per hoofddoelstelling worden de beleidsartikelen ingeleid met een korte chapeautekst. Deze tekst licht de essentiële uitgangspunten van de hoofddoelstelling kort toe. Ook wordt hierin de samenhang weergegeven tussen de beleidsdoelstellingen die binnen een hoofddoelstelling vallen. De chapeauteksten zijn geen samenvatting van de tekst onder de beleidsartikelen.

In de beleidsartikelen is een indeling gekozen gerelateerd aan de verschillende kanalen waarlangs financiële middelen worden besteed, waardoor de integrale benadering in de beleidsartikelen soms moeilijker is aan te geven. Elk beleidsartikel kent dezelfde opbouw: allereerst wordt ingegaan op de algemene beleidsdoelstellingen (onderdeel A). Vervolgens wordt bij elk beleidsartikel aangegeven hoe de algemene doelstellingen van beleid worden geoperationaliseerd, welke instrumenten hiertoe worden ingezet en welke resultaten hiermee worden beoogd (onderdeel B). Hieronder worden bij de operationalisering van de doelstellingen nieuwe aandachtspunten en beleidsaccenten voor 2003 met name genoemd. Tot onderdeel B behoort ook een zogenoemde groeiparagraaf waarin nader te nemen stappen zijn opgenomen op VBTB-terrein. De onderdelen C, de budgettaire gevolgen van beleid, betreffen de financiële consequenties van elk beleidsartikel. Daarbij geldt dat, in afwijking van de rijksbegrotingsvoorschriften, bij deze budgettaire tabellen geen sprake is van een directe koppeling tussen operationele doelstellingen en financiële (beleids)instrumenten. Door een aantal specifieke eigenschappen van het buitenlands beleid is namelijk veelal geen één op één koppeling tussen operationele doelstellingen en instrumenten aan te geven. Zo worden bijvoorbeeld via het instrument contributies aan internationale organisaties meerdere operationele doelen nagestreefd en ook dienen veel bilaterale programma's meerdere doelstellingen. In de toelichting bij de geoperationaliseerde doelstellingen wordt echter wel ingegaan op welke, verschillende, wijzen het betreffende doel wordt nagestreefd. Bij de budgettaire tabellen is verder een staat toegevoegd inzake de toegerekende apparaatskosten. Deze zijn extra-comptabel. De keuze voor extra-comptabele toerekening hangt samen met de bijzondere structuur van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met zijn netwerk van vertegenwoordigingen in het buitenland en regio-directies op het departement. Deze structuur bemoeilijkt het toerekenen van de apparaatskosten. Door een systeem van tijdschatten voor de posten en het departement is tot een algemeen beeld gekomen van de apparaatskosten per beleidsartikel. In 2004 zal dit systeem geëvalueerd worden; op basis van deze evaluatie zal bezien worden of extra-comptabele toerekening door middel van tijdschatten gecontinueerd zal worden of tot een vorm van intra-comptabele toerekening overgegaan wordt (Zie ook niet-beleidsartikel 18). Tot slot wordt in de onderdelen D en E respectievelijk ingegaan op de budgetflexibiliteit en de veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming.

De vijftien beleidsartikelen worden gevolgd door drie niet-beleidsartikelen, de paragraaf over de baten-lastendienst Centrum voor de Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI), de bedrijfsvoeringsparagraaf, de verdiepingsbijlage en de bijlage moties & toezeggingen. Ten aanzien van het CBI geldt dat in afwijking van de rijksbegrotingsvoorschriften de bijdrage ten laste van beleidsartikel 12 zowel ter dekking van programma als apparaatskosten is. In de verdiepingsbijlage wordt per beleidsartikel de aansluiting gepresenteerd tussen de begroting 2002 en de begroting 2003.

Voor een overzicht van de uitgaven van het buitenlands beleid in de breedste zin wordt verwezen naar de nota Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) welke gelijktijdig met voorliggende begroting aangeboden wordt. De HGIS omvat naast het grootste deel van de BZ-uitgaven (inclusief ontwikkelingssamenwerking) tevens de buitenland-uitgaven van de overige departementen. De HGIS-nota geeft daarnaast weer welk deel van de buitenland-uitgaven als officiële ontwikkelingshulp («ODA») kwalificeert.

VBTB-groeiproces

In de begroting 2002 is een belangrijke eerste stap gezet op het gebied van VBTB. Belangrijk in het VBTB-proces is het streven om telkens sterker de beleidsdoelstellingen, prestaties en geld in hun onderlinge relatie ter presenteren. In de nu voorliggende begroting is voortgebouwd op de resultaten van vorig jaar, met name op het gebied van doelformulering en de ontwikkeling van prestatiegegevens.

De geoperationaliseerde doelstellingen in de begroting 2003 zijn zoveel mogelijk toegespitst op het betreffende begrotingsjaar. Het streven is om in de komende jaren de operationele doelstellingen telkens specifieker en prestatiegerichter op te stellen. Een belangrijk instrument bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken om tot meer concrete doelformuleringen te komen is de inbedding van VBTB in de interne jaarplancyclus van posten en directies. In de beleidsbegroting worden de doelstellingen van het buitenlands beleid geformuleerd. Deze doelstellingen worden vervolgens in de jaarplannen vertaald naar concrete doelen en resultaten van individuele directies en posten die de doelstellingen nader invulling geven. Om deze invulling van VBTB succesvol te laten zijn, wordt getracht om zowel het draagvlak voor VBTB intern als de kwaliteit van de jaarplannen te vergroten. Hiertoe worden intern cursussen verzorgd. Ook is zowel in 2001 als in 2002 een seminar georganiseerd over het jaarplan. Anderzijds draagt deze aanpassing van de interne jaarplancyclus bij aan meer concrete geoperationaliseerde doelstellingen in de begroting 2003. Met andere woorden, op het gebied van VBTB is sprake van een duidelijke wisselwerking tussen de interne jaarplancyclus en de begrotingscyclus.

Operationele doelstellingen dienen beter dan voorheen de mogelijkheid te bieden tot het doen van zinvolle uitspraken bij de verantwoording. Een belangrijk element in dit kader is het meten van prestaties. Voor het meten van de resultaten worden verschillende methoden gehanteerd. Een opvallend kenmerk van het beleidsterrein van Buitenlandse Zaken, met name bij buitenlandpolitieke onderwerpen, is dat (kwantitatieve) prestatiegegevens vaak moeilijk op te stellen zijn. Redenen hiervoor zijn onder meer het feit dat Nederland bij veel beleidsterreinen op het vlak van de internationale betrekkingen slechts één van de vele actoren is en de uiteindelijke resultaten niet één op één op de Nederlandse beleidsinspanningen terug te voeren zijn. Prestatiebeoordeling zal hierbij met name blijven plaatsvinden door middel van het beoordelen van het eigen (Nederlandse) functioneren en de verrichtingen van internationale organisaties. Echter, tegelijk wordt waar mogelijk de nadruk gelegd op een meer systematische werkwijze door het ontwikkelen van evaluatie-onderzoeken en reguliere systemen van periodieke prestatiemeting, conform de ministeriële regeling «Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid». Voor de uitwerking hiervan is binnen Buitenlandse Zaken het gemeenschappelijk kader «Monitoring en Evaluatie» opgezet. Bij deze uitwerking gaat het onder meer om het verbeteren van de kwaliteit van evaluaties en de daarbij horende programmering. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken stelt ieder jaar een evaluatieprogrammering op; deze is als onderdeel van de rijksbrede programmering op 1 juli jl. aan de Tweede Kamer aangeboden. Hierin worden de afgeronde evaluaties opgenomen alsmede de lopende en geplande evaluaties voor de komende vijf jaar. In deze begroting zijn de meest relevante evaluaties opgenomen. Daarnaast is bij deelgebieden, met name op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, sprake van specifieke projecten. Het gaat hierbij om onder meer de monitoring en evaluatie met betrekking tot bilaterale ontwikkelingssamenwerking (beleidsartikel 6), het beoordelingskader voor internationale organisaties (beleidsartikelen 8 en 9) en prestatie-indicatoren bij asiel, migratie en consulaire dienstverlening (beleidsartikel 14). Zie ook de betreffende groeiparagrafen.

Teneinde in de begroting (en verantwoording) betrouwbare beleidsinformatie te kunnen geven is het Ministerie van Buitenlandse Zaken van oudsher mede afhankelijk van gegevens geleverd door derden (de zogenoemde derden-informatie). Zo verloopt bijvoorbeeld een deel van onze begroting via bijdragen aan intgernationale organisaties. In het kader van de VBTB-operatie streeft Nederland er naar om de verslaglegging van derden (internationale organisaties, NGO's en MFO's) meer resultaatgericht te laten zijn. Ook worden eigen initiatieven ontwikkeld dan wel voortgezet om de effecten van beleid dat via deze organisaties vorm krijgt, in beeld te krijgen. Belangrijke resultaten op dit gebied zijn het beoordelingskader voor VN-organisaties en Internationale Financiële Instellingen. Hierbij wordt nu ook samengewerkt met de Utstein-partners. Daarnaast zijn medefinancieringsorganisaties gehouden aan regelmatige effectenrapportages die in de toekomst moeten leiden tot het opstellen van prestatie-indicatoren. Bij de verschillende beleidsartikelen wordt nader ingegaan op de wijze waarop met derdeninformatie wordt omgegaan.

Dit jaar is eveneens een begin gemaakt met de vertaling van de beleidsdoelstellingen naar bijzondere bedrijfsvoeringdoelstellingen in het kader van het «Referentiekader mededeling over de bedrijfsvoering». Zie in dit verband ook de bedrijfsvoeringsparagraaf.

BELEIDSAGENDA 2003

A. ALGEMEEN EN ACCENTEN VOOR 2003

De Nederlandse samenleving verandert, omdat zij internationaal steeds meer verweven raakt. Voor de behartiging van de Nederlandse belangen en het waarborgen van onze waarden, veiligheid, vrijheid en welvaart moeten we verder kijken dan onze grenzen. Oorlogen, conflicten en terroristisch geweld elders herinneren ons eraan dat stabiliteit in ons deel van de wereld en daarmee onze welvaart – niet zonder inspanning tot stand komt of bewaard blijft. Dit kabinet zal die inspanningen doen. Bijvoorbeeld door het waarborgen van de interne en externe veiligheid. Dit vereist bovenal internationale samenwerking. Enerzijds omdat we een internationale ordening die vrede, veiligheid en groei moet waarborgen niet alleen kunnen handhaven, anderzijds omdat we een open wereldsamenleving nodig hebben om ons economisch en op andere terreinen te kunnen ontplooien. Door pragmatisch te opereren, de juiste allianties te sluiten en goede ideeën èn middelen aan te dragen, wil dit kabinet invulling geven aan het buitenlands beleid van het Koninkrijk: Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba.

Dat bereiken we door o.a. te werken aan – de internationale dimensies van – de verschillende binnenlandse beleidsterreinen, een goede internationale concurrentiepositie en een stevige verankering binnen een stabiele Europese en internationale rechtsorde. Dat past binnen de Nederlandse traditie, waarin van oudsher sprake is van een sterke oriëntatie op internationale handel, mondiale verhoudingen, mensenrechten en verbetering van de positie van de allerarmsten in de wereld. Ontwikkelingssamenwerking is daar een integraal onderdeel van. Wij opereren uitdrukkelijk in Europees, Transatlantisch en ander multilateraal verband. Ons breed scala van inspanningen en inzetten omvat bijvoorbeeld diplomatiek overleg en samenwerking met maatschappelijke organisaties, maar ook inzet van militaire middelen, ter bevordering van vrede en veiligheid.

De internationale verwevenheid van onze samenleving kan bij burgers wel eens leiden tot gevoelens van onzekerheid over eigen zeggenschap. Die gevoelens moeten serieus worden genomen, en worden beantwoord. Daarom moet ondubbelzinnig worden duidelijk gemaakt dat juist door ons land en ons beleid in te bedden in internationale organisaties en afspraken, we het behoud van onze eigen identiteit het beste kunnen waarborgen. Want zo kunnen we onze stem laten horen en invloed uitoefenen op ontwikkelingen die het Koninkrijk raken. De reikwijdte van internationale afspraken kent beperkingen en is niet altijd gebaat bij te sterke verdichting van regelgeving.

Stabiliteit en veiligheid in ons eigen land en continent kunnen niet los worden gezien van ontwikkelingen in soms veraf gelegen (armere) delen van de wereld. Zo hebben de terroristische aanslagen van 11 september 2001 aangetoond dat onze stabiliteit kan worden beïnvloed door ontwikkelingen in ook verder weg liggende landen, die ons wel degelijk raken.

Het kabinet zal zich met betrekking tot het totaal van het buitenlands beleid sterk maken voor een integrale benadering met als doel de vergroting van de herkenbaarheid, samenhang en effectiviteit. Dat betekent dat de verschillende terreinen van de internationale politiek, zoals veiligheid, gender ontwikkelingssamenwerking, economie en handel, transport en infrastructuur, milieu, landbouw- en visserij, migratie, conflictpreventie, mensenrechten en cultuur steeds in onderlinge samenhang worden bekeken en de Nederlandse inzet en inspanningen coherent dienen te zijn.

De samenhang van stabiliteit elders met die bij ons versterkt de noodzaak van effectieve armoedevermindering en een sterk multilateraal stelsel van internationale rechtsorde. Daarom blijft het niveau van het budget van ontwikkelingssamenwerking gehandhaafd op 0,8 procent van het BNP, waarvan 0,1 voor milieu. De inzet van dit budget wordt meer dan voorheen onderdeel van een geïntegreerd buitenlands beleid. Zo is het bereiken van ontwikkelingsdoelstellingen en mondiale bijdragen aan vrede en veiligheid en omgekeerd kunnen vrede en veiligheid bijdragen aan het bereiken van ontwikkelingsdoelstellingen – voor een deel afhankelijk van het bevorderen van vrijhandel, in het bijzonder het wegnemen van barrières zodat ontwikkelingslanden toegang krijgen tot de Europese markt.

Een meer samenhangend en effectief buitenlands beleid biedt de mogelijkheid de Nederlandse inbreng te versterken en invloed uit te oefenen.

ACCENTEN

Veiligheid, stabiliteit, rechtvaardige verhoudingen in de wereld en respect voor mensenrechten: vooral die doelstellingen motiveren het kabinet als het gaat om het Nederlandse buitenlands beleid. Het is vanuit die optiek dat dit kabinet een aantal accenten plaatst om zo de Nederlandse belangen optimaal te kunnen behartigen.

Het multilaterale kader verdient actief te worden benut en daardoor versterkt in het licht van het streven naar internationale stabiliteit en vermindering van armoede. Het betreft hier multilaterale fora en instellingen, van EU en OVSE tot NAVO en VN. Hun relevantie wordt in belangrijke mate bepaald door hun bijdrage aan het realiseren van stabiliteit, democratie en armoedevermindering.

Nederland is in de periode 2003 en 2004 achtereenvolgens voorzitter van drie internationale organisaties respectievelijk de OVSE (van januari tot en met december 2003), de Raad van Europa (vanaf november 2003 voor een periode van 6 maanden) en de EU in de tweede helft van 2004. Dat biedt een unieke kans om onze bijdrage te maximaliseren in een onderlinge samenhang en onze visie uit te dragen, alsmede onze belangen te behartigen. Nederland streeft naar het bestendigen van een democratische, veilige en welvarende Europese ruimte, waarin sprake is van stabiliteit, een rechtsstaat en vertrouwen en waar investeringen in kennis, innovatie, infrastructuur en welvaart gedijen.

Het Nederlands voorzitterschap van de OVSE zal in het bijzonder aandacht besteden aan al lang slepende conflicten in de Kaukasus en problemen in Centraal Azië. Het zal als speciaal thema de illegale handel in drugs, wapens en mensen aan de orde stellen. Op alle punten van de brede OVSE-agenda is Russische medewerking essentieel. Met name de OVSE biedt een goed kader voor het streven naar betere betrekkingen met onder andere Rusland.

Het Nederlandse voorzitterschap valt in een periode waarin zowel het mandaat als de slagkracht van de OVSE onderwerp van discussie zijn. Nederland zal zich inzetten om het management van de organisatie te verbeteren. Het kabinet is voornemens de Tweede Kamer voor eind 2002 nader te berichten over de Nederlandse voornemens.

In de periode van november 2003 tot mei 2004 zal Nederland ook het voorzitterschap bekleden van de Raad van Europa. Nederland zal als voorzitter uitvoering geven aan het reguliere werkprogramma van de Raad van Europa en aandacht schenken aan politieke kwesties (follow-up van de toetreding van Bosnië-Herzegovina, Azerbeidzjan, alsook het Russische optreden in Tsjetsjenië en de eventuele toetreding van de Federale Republiek Joegoslavië). Daarnaast bestaat het voornemen dat door Nederland accenten worden gelegd op beleidsterreinen als de multiculturele samenleving (o.a. integratie en inburgering) en sociale cohesie. Tevens bestaat de intentie institutionele vraagstukken op te pakken, zoals de monitoringsactiviteiten van de Raad en de relatie tussen het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg en het Europees Hof in Luxemburg. De Nederlandse voornemens voor het voorzitterschap zullen in de loop van 2003 in een brief aan de Tweede Kamer worden voorgelegd.

In 2003 zullen ook de voorbereidingen voor het Nederlands EU-voorzit- terschap (tweede helft van 2004) in volle gang zijn. Het is evenwel te vroeg om nu reeds de inhoudelijke accenten van dit voorzitterschap aan te geven.

In de NAVO worden voorbereidingen getroffen voor de NAVO-Top van november 2002. Zo wordt gewerkt aan het beter afstemmen van de capaciteiten en bestaande (commando)structuren om een complementaire aanpak – NAVO én EU – van nieuwe dreigingen mogelijk maken. De uitbreidingsprocessen van NAVO en EU moeten de vrede en stabiliteit in het Europa van na de val van de Muur in 1989 consolideren. NAVO-uitbreiding mag niet tot nieuwe scheidslijnen in Europa leiden. Nederland zal zich er sterk voor maken dat aan de NAVO-Rusland Raad daadwerkelijk inhoud wordt gegeven.

Onder de noemer van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB), wordt gewerkt aan de opbouw van een Europese capaciteit tot snelle interventie. Dit beleid, waar Nederland zich voor inzet, richt zich op de situaties waarin de NAVO niet tot actie overgaat en waarin de Europese Unie een belang onderkent. De institutionele structuren in EU-kader die dit mogelijk moeten maken, zijn inmiddels gereed. Het gaat nu vooral om het daadwerkelijk realiseren van de Headline Goals (uitbouw van de benodigde militaire capaciteit en politiesamenwerking). Nederland zal daarbij de complementariteit met de NAVO blijven benadrukken. Finalisering van samenwerkingsmodaliteiten tussen de EU en NAVO maakt de weg vrij voor een grotere EU-rol.

Nederland neemt zijn verantwoordelijkheid en zal dat blijven doen. Dat betekent dat wij ons aandeel blijven leveren in de internationale inspanningen tot handhaving van de vrede. Dit komt momenteel, naast onze rol in Macedonië, tot uiting in onze presentie in Bosnië in het kader van SFOR, in onze deelname aan ISAF in de Afghaanse hoofdstad Kaboel en in Afrika waar Nederland fors bijdraagt aan het ondersteunen van oplossingen van de regionale conflicten, bijvoorbeeld het demobilisatieprogramma Grote Meren en het speciale Hof van Sierra Leone.

De trieste ervaring leert dat waar oorlogen en conflicten zijn ook vaak sprake is van genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden. Sinds kort beschikt de internationale gemeenschap over het Internationaal Strafhof (ICC). Om de effectiviteit van het ICC te verhogen zal er in 2003 naar worden gestreefd om landen die nog geen verdragspartij bij het ICC zijn daartoe te bewegen en daarin te ondersteunen. Dat geldt in het bijzonder voor landen in Midden- en Zuid-Amerika, het Midden-Oosten en in Azië. Het is van groot belang om ook de Verenigde Staten bij de verdere ontwikkeling van het ICC betrokken te houden en om de effecten van de Amerikaanse afzijdigheid te beperken.

Ook op andere terreinen is betrokkenheid van de Verenigde Staten onmisbaar, zeker in multilateraal verband. De Amerikaanse opstellingen in de nieuwe WTO-ronde en het Transatlantic Economic Partnership (TEP) zijn in dit opzicht bijvoorbeeld van groot belang. Via de Europese Unie, maar ook rechtstreeks, zal Nederland uiting geven aan de zorgen die bestaan over de VS-opstelling op terreinen zoals handelspolitiek en het milieu.

De Verenigde Staten spelen bij de bevordering van stabiliteit en vredeshandhaving een grote rol. Door de terroristische aanslagen van 11 september 2001 is de strijd tegen het terrorisme een belangrijk onderwerp in onze bilaterale samenwerking met de VS, maar ook in de samenwerking tussen de EU en de VS en in de beraadslagingen van andere internationale organisaties zoals de NAVO en de VN. De samenwerking op het gebied van politie, justitie en de informatie- en inlichtingendiensten wordt geïntensiveerd. Hierbij zal onder meer worden ingezet op het totstandkomen van een rechtshulp- en uitleveringsovereenkomst tussen de EU en de VS, de bilaterale samenwerking inzake controle op personen- en goederenvervoer in het kader van het «Integrated Borders Initiative», op het beter beveiligen van (persoons-)gegevens en het internet en ook op de bestrijding van drugscriminaliteit.

De beheersing van veiligheidsrisico's door voortschrijdende proliferatie van massavernietigingswapens en hun overbrengingsmiddelen heeft een nieuwe urgentie gekregen. De risico's worden gevormd door zowel statelijke als niet-statelijke actoren, dan wel een combinatie van beide. Massavernietigingswapens vormen een veiligheidsprobleem en zijn terrorismegevoelig. Bijzondere aandacht zal Nederland geven aan versterking van de multilaterale non-proliferatieregimes, effectievere exportcontroles en de vernietiging in Rusland van proliferatiegevoelige materialen.

Wat betreft Irak moet worden nagestreefd dat het land volledig voldoet aan alle ontwapeningseisen, zoals gesteld in VN-resoluties, en in het bijzonder met betrekking tot de toelating van VN-wapeninspecteurs en het uitvoeren van wapeninspecties.

Bij het streven naar stabiliteit moet ook de Russische Federatie worden betrokken. Hoewel niet zonder tegenslagen, is de afgelopen jaren in Rusland in politiek opzicht sprake van toenemende stabiliteit. Dit gaat gepaard met een meer constructieve rol van Rusland in de internationale verhoudingen. De dialoog en de samenwerking die met Rusland in verschillende multilaterale kaders (EU, NAVO, OVSE, VN, Raad van Europa) plaatsvinden, moeten recht doen aan de positie van Rusland als politieke speler. Daarnaast zijn in de bilaterale en multilaterale samenwerkingsvormen ook voortgezette democratische en economische hervormingsprocessen in de Russische Federatie van belang.

Zowel in EU-verband als bilateraal levert Nederland een concrete bijdrage aan programma's die zijn gericht op ondersteuning van transformatie in de Russische Federatie (bilateraal: PSO en Matra).

Een belangrijk deel van de strijd tegen terrorisme vond en vindt plaats in Afghanistan. Het land bevindt zich in een fase, waarbij na een lange periode van oorlog en onderlinge strijd de wederopbouw van de economie ter hand zal moeten worden genomen en het bestuur moet worden ondersteund.

Voorwaarde voor de wederopbouw is allereerst de veiligheid in Afghanistan. Sinds begin 2002 neemt Nederland daarom met ruim 220 militairen deel aan de International Security Assistance Force (ISAF). Ook participeert Nederland in de operatie Enduring Freedom.

Het is van belang dat steun wordt verleend aan de Afghaanse Interim Autoriteit en de Afghaanse transitieregering. Die activiteiten moeten ondersteunend zijn aan die van de VN en in multilateraal kader plaatsvinden. Tevens ijvert Nederland voor inschakeling van de Afghaanse diaspora bij de wederopbouw van het land. In 2003 zal de humanitaire hulp dus geleidelijk kunnen worden afgebouwd.

Daarnaast blijft het tegengaan van de productie en transport van drugs uit Afghanistan en de zogenaamde Gouden driehoek van groot belang.

Ontwikkelingen in Afghanistan kunnen niet los worden gezien van de omringende landen. Door de strijd tegen het terrorisme is de aandacht voor de gehele Centraal-Aziatische regio toegenomen. Tijdens het Nederlandse OVSE-voorzitterschap zal een groot deel van onze inspanningen gericht zijn op de landen die in deze regio lid zijn van de OVSE.

Ook in de Westelijke Balkan zal de zorg voor stabiliteit en goed bestuur een prioriteit zijn. In deze regio zijn de toename van criminaliteit en het relatief zwakke bestuur zorgwekkend. Nederland draagt actief bij aan verbetering van de politieke en veiligheidssituatie onder meer door deelname aan SFOR.

Er is een duidelijke toename van het belang van de Europese Unie in de regio vanwege het Stabilisatie- en Associatieproces en waar het de politieke en veiligheidsbetrokkenheid betreft. Zo speelde de EU een belangrijke rol bij het tot een oplossing brengen van de crisis in Macedonië in 2001/2002 en zal er in 2003 in Bosnië sprake zijn van een door de EU geleide civiele politiemissie. De EU zal eveneens in 2003 actief betrokken blijven bij het zoeken naar een oplossing voor de problemen tussen Servië en Montenegro. De assistentie die de EU in het kader van het Stabilisatie- en Associatieproces en het CARDS-programma verleent, speelt een steeds grotere rol.

Het OS-programma blijft in 2003 in hoofdzaak gericht op het structurele samenwerkingsland Macedonië en de themalanden Bosnië-Herzegovina en Albanië. De hulpverlening in het gebied verschuift steeds meer van crisishulp naar hulp bij wederopbouw. Bij het beleid ten aanzien van de Balkan wordt gestreefd naar een regionale benadering. Het beleid – dat OS-, economische, militaire en politieke aspecten heeft – vormt bij uitstek een voorbeeld van geïntegreerd buitenlands beleid.

De bevordering van stabiliteit en veiligheid is ook een onmisbare pijler van het Nederlandse Afrika-beleid. Voorwaarde voor duurzame stabiliteit en veiligheid in Afrika is ontwikkeling, waarvan effectieve bestrijding van armoede een wezenlijk onderdeel is en vice versa: stabiliteit is voorwaarde voor ontwikkeling. Voor het verbeteren van de situatie in Afrika – of het nu gaat om de strijd tegen armoede, gewelddadige conflicten, aids of corruptie – zijn internationale hulp en samenwerking en betere markintegratie onontbeerlijk als aanvulling op de eigen Afrikaanse inspanningen.

In de betrekkingen met Sub-Sahara Afrika staan armoedevermindering, conflictpreventie, conflictbeheersing en marktintegratie voorop. Om de armoede in Afrika te bestrijden zal het kabinet inspelen op het New Partnership for African Development (NEPAD) dat Afrikaanse leiders thans ontwikkelen. Ook worden formele en informele Afrikaanse organisaties zoals de Afrikaanse Unie, de Economic Community of West African States en de South African Development Community, de Global coalition for Africa en de Club du Sahel and West Africa aangemoedigd in de eigen omgeving een actieve ontwikkelings-, stabiliserende – en vredesbevorderende rol te spelen.

Tegenover de inspanningen van de Afrikaanse landen zullen de donorlanden van hun kant daarop afgestemde ondersteuning moeten zetten. Nederland zet in op een betere coördinatie van die hulpverlening in het kader van het armoedebeleid van de betrokken landen (Poverty Reduction Strategy Papers – PRSP's). Om de internationale armoededoelstellingen ook in Afrika te realiseren zullen goed presterende landen in staat moeten worden gesteld PRSP's uit te voeren. De doelstellingen van die strategieën zijn voor Nederland richtinggevend. Van de Nederlandse bilaterale hulp gaat, ook in 2003, bijna de helft naar Sub-Sahara Afrika. Juist hier kan externe hulp slechts effect sorteren indien het gepaard gaat met een aanmerkelijke versterking van de capaciteit door inzet op institutionele ontwikkeling. Nederland zal daaraan in het hulpbeleid de komende jaren veel aandacht besteden. Daarnaast zal om de doelstellingen van armoedebestrijding in Sub-Sahara Afrika te realiseren met name vooruitgang moeten worden geboekt op het terrein van de AIDS-problematiek, het onderwijs en gender. Zo kan de basis worden gelegd voor de noodzakelijke versnellling van de economische groei. Verbetering van het investeringsklimaat en de markttoegang zal ook Afrika uitzicht moeten bieden op integratie in de wereldmarkt. In 2003 zal de staatssecretaris voor OS, samen met haar collega van EZ, een bezoek brengen aan Afrika in het kader van ondernemen tegen armoede.

De Nederlandse betrokkenheid bij de ontwikkelingen in het Midden-Oosten zal onverminderd groot zijn, om vrede en stabiliteit te bereiken in die regio. Centraal hierbij staan het Israëlisch-Palestijnse conflict en het vraagstuk Irak. Alhoewel het vredesproces in het Midden-Oosten een betreurenswaardige en forse terugslag ondergaat, blijft Nederland – onder meer via contacten met de betrokken partijen – energiek participeren in de zoektocht naar een oplossing die de mensen in de regio een politiek en economisch perspectief geeft – naast het verzekeren van de veiligheid. De Europese Unie dient zich daarbij actief te blijven opstellen met optimale inzet van instrumenten, waaronder de rol van Hoge Vertegenwoordiger Solana. Omdat de betrokkenheid van de Verenigde Staten voor de oplossing van het conflict in het Midden-Oosten onmisbaar blijft, zal Nederland zich ervoor inzetten dat de EU in nauwe samenspraak met de VS en de VN opereert.

De Nederlandse bilaterale relaties met de Europese landen staan in het teken van de Europese samenwerking en integratie van de Europese Unie (EU). Tegen die achtergrond is met een aantal landen structurele samenwerkingsverbanden opgezet. Immers de samenwerking en afstemming van beleid met de EU-landen en binnen de EU vormt op steeds meer terreinen een elementaire voorwaarde om de binnenlandse vraagstukken op adequate wijze te kunnen aansturen en oplossen. Nederland heeft economische en politieke belangen bij een Unie van 28 of meer lidstaten. Investeren in een vitale EU is investeren in de eigen toekomst. Dat neemt niet weg dat de ruimte voor eigen oplossingen en keuzen, van Nederland en de andere EU-lidstaten, dient te worden gewaarborgd.

Met toekomstige lidstaten worden betrekkingen geïntensiveerd met het oog op hun aanstaande lidmaatschap van de EU. Voortzetting van politieke en ambtelijke contacten en vaststellen en uitvoeren van samenwerkingsovereenkomsten op velerlei gebied, zijn belangrijke instrumenten om Nederland optimaal te positioneren. Richtinggevend daarbij zijn de prioriteiten van de notitie «Nieuwe accenten in een groter Europa», zoals de voortzetting van de Utrechtconferentie met Polen en het smeden van coalities in Brussel.

De Europese Unie is essentieel voor Europa en de EU-lidstaten (Nederland) in verband met het bevorderen van vrede en veiligheid, stabiliteit en welvaart. De EU is bovendien een gemeenschap van landen die, elk vanuit de eigen cultuur en traditie, fundamentele normen en waarden delen die zij wensen te beschermen en versterken. Iedere Europese aanpak dient te worden geleid door het subsidiariteitsbeginsel. Dat komt niet alleen de verscheidenheid in en effectiviteit van Europa ten goede, maar ook het behoud van draagvlak en steun voor het Europese integratieproces. Met betrekking tot de Nederlandse beleidsopvattingen inzake onderwerpen van de Europese Unie wordt tevens verwezen naar de Staat van de Unie.

De voorgenomen uitbreiding van de EU is misschien wel de grootste uitdaging waar we in Europa voor staan. Het vormt een nieuwe stap op weg naar stabiele economische en democratische verhoudingen in Europa. Echter bij de toetreding van nieuwe lidstaten dient scherp te worden vastgehouden aan de Kopenhagen-criteria.

In het licht van de aanstaande uitbreiding moet ook de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) worden bezien. Tijdens de Europese Raad te Kopenhagen streeft Nederland naar het vastleggen van de politieke ijkpunten voor de noodzakelijke verdere hervorming hiervan. Het gaat daarbij om de financiële houdbaarheid van het GLB, de belangen van ontwikkelingslanden, voedselveiligheid en dierenwelzijn. Zo meent Nederland dat in het kader van het GLB geen uitbreiding van inkomenssteun naar nieuwe lidstaten dient plaats te vinden. Indien dit onontkoombaar zou zijn, versterkt dit de noodzaak van versnelde uitfasering van die steun in de oude lidstaten, waarover besloten zou moeten zijn voordat de toetreding van nieuwe lidstaten een feit is. De afbouw van inkomenssteun voor de landbouw in EU-verband moet worden gecombineerd met de uitbreiding van mogelijkheden om vergoedingen te geven aan boeren die een actieve bijdrage leveren aan natuur- en landschapsbeheer.

Na de Europese Raad van Kopenhagen van eind 2002, waar zal worden besloten welke landen in 2004 zullen kunnen toetreden, zal 2003 in het teken staan van de goedkeuringsprocedures en referenda. Dit kabinet zal er alles aan doen om de Nederlandse ratificatieprocedure van het toetredingsverdrag zo spoedig mogelijk af te kunnen afronden. Nederland steunt alle pogingen om tot een oplossing te komen voor de delingskwestie op Cyprus, één van de kandidaat-toetreders van de EU, mede om toetreding van dit land tot de EU te faciliteren.

Het belang van de EU voor de Nederlandse samenleving – bijvoorbeeld een gezamenlijke monetaire munteenheid, de Euro, en een GLB – staat incontrast met de geringe betrokkenheid van de bevolking bij de ontwikkeling van de EU. Juist de aanstaande uitbreiding en de discussie over de toekomst van de EU zijn ontwikkelingen die niet zouden moeten passeren zonder levendig maatschappelijk debat. Het kabinet zal de publieke dialoog over de EU initiëren en stimuleren teneinde het draagvlak voor het beleid te vergroten, door de verschillende aspecten van de uitbreiding en de verdieping breed onder de aandacht van het publiek te brengen. Daarbij horen de economische en politieke voordelen en de mogelijkheid om meer greep te krijgen op grensoverschrijdende vraagstukken zoals asiel en migratie, milieu en veiligheid.

Ook de aanbevelingen die de Conventie over de toekomst van Europa in de eerste helft van 2003 zal doen zijn belangrijk voor het vergroten van de betrokkenheid van de burger bij Europa. Op basis van die aanbevelingen zullen de verdragen in een Intergouvernementele Conferentie (IGC) worden aangepast. De Nederlandse regering zal zich in de Conventie en bij de daaropvolgende IGC inzetten voor thema's als legitimiteit, transparantie, slagvaardigheid, constitutionalisering en voor de effectiviteit van het externe beleid. Om de effectiviteit en legitimiteit te versterken en de betrokkenheid van de burgers te vergroten zal de discussie over de toekomst van de EU als kern van Europa ook in eigen land worden gevoerd.

Ook andere vraagstukken, zoals het probleem van de vergrijzing in Europa, zullen moeten worden aangepakt. Lidstaten moeten zich buigen over de vraag hoe zij de financiële last van de vergrijzing op verantwoorde, duurzame wijze op kunnen vangen. De Lissabonstrategie zal eveneens worden voortgezet, om van Europa een moderne kenniseconomie te maken waarin duurzame groei, grote werkgelegenheid en sociale samenhang centraal staan en op geïntegreerde wijze worden aangepakt. (Zie de Staat van de Unie).

Onverminderd belangrijk blijft het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen een van de voornaamste doelstellingen van het kabinet op milieugebied. Na de ratificatie van het Kyoto Protocol door de EU en de vermoedelijke inwerkingtreding ervan in de tweede helft van 2002, zal Nederland met nog grotere vastberadenheid inzetten op het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen. Zo kan worden voldaan aan onze internationale verplichtingen.

Het kabinet zet in op een krachtig internationaal milieubeleid in het algemeen en op Europese coördinatie en harmonisatie in het bijzonder.

De bijdrage aan de regulering van het vreemdelingenverkeer door het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) richt zich op de advisering over de toelating van vreemdelingen (waaronder asielzoekers), alsmede de bijbehorende identiteitsvaststelling, het tegengaan van illegaal verblijf en het bevorderen van terugkeer.

In het kader van de toelating speelt BZ een centrale rol bij de afhandeling van visumaanvragen. Naar verwachting zal in de tweede helft van 2003 het nieuwe visumsysteem worden ingevoerd. Hierdoor wordt de kwaliteit van de visumverlening verder verbeterd en wordt meer bruikbare managementinformatie verkregen. Tevens wordt gewerkt aan de totstandkoming van een wettelijke regeling voor de verlening van visa.

Slachtoffers van vervolging voor wie Nederland de eerste veilige plek is kunnen op grond van het Vluchtelingenverdrag op bescherming rekenen. Het kabinet streeft naar herziening van het Vluchtelingenverdrag, waardoor asiel nog uitsluitend wordt geboden in de regio van herkomst en de vluchtelingenstatus door UNHCR wordt vastgesteld. Een dergelijke wijziging impliceert een situatie waarin in Nederland geen asielaanvragen meer kunnen worden ingediend, doch nog slechts in de regio bij UNHCR. In deze situatie zal Nederland naar evenredigheid verdragsvluchtelingen opnemen die door UNHCR elders moeten worden ondergebracht, waarbij Nederland tevens het voornemen heeft om het functioneren van UNHCR financieel en organisatorisch sterker te ondersteunen.

Deze voorgenomen wijzigingen nopen tot aanzienlijke juridische en praktische aanpassingen, verder reikend dan de herziening van het Vluchtelingenverdrag. In een door BZ in samenwerking met Justitie op te stellen beleidsnota zullen deze verdragswijziging en de te nemen stappen nader worden uitgewerkt.

Het kabinet zal zich blijven inzetten voor de totstandkoming van een gemeenschappelijk Europees asiel- en migratiebeleid en voor snelle implementatie van de maatregelen die zijn genomen ter verwezenlijking van de Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. In dat kader en totdat de hiervoor geschetste situatie van opvang in de regio is gerealiseerd, wordt gestreefd naar doeltreffende Europese afspraken, waaronder afspraken over een effectieve (biometrische) registratie van asielzoekers. Asiel moet daar worden aangevraagd waar men als eerste voet op Europese (EU) bodem zet. De asielaanvraag moet daar in behandeling worden genomen en vandaar zullen de asielaanvragers evenredig worden verdeeld over de lidstaten van de Europese Unie. Hiertoe is het noodzakelijk dat op korte termijn het gemeenschappelijk Europees asielsysteem en de minimumnormen van opvang geregeld zijn.

De bestrijding van illegale migratie zal meer aandacht krijgen. Internationale samenwerking en met name ook samenwerking tussen de landen van de Europese Unie zijn in dit verband geen verlengstuk, maar meer en meer een wezenlijke voorwaarde voor adequate nationale rechtshandhaving, bestrijding van de daarmee samenhangende criminaliteit (zoals mensensmokkel) en regulering van het vreemdelingenverkeer.

De Nederlandse regering zal het terugkeer- en uitzettingsbeleid van uitgeprocedeerde asielzoekers en illegalen verder intensiveren. Waar effectief, zal hierbij een relatie worden gelegd met de Nederlandse ontwikkelingshulp. Zo kan bijvoorbeeld voor alleenstaande minderjarige asielzoekers aan opvang in het land van herkomst worden bijgedragen. Hulp kan als middel dienen om regeringen er toe te bewegen uit hun land afkomstige personen terug te nemen. Er kan gewerkt worden aan een integraal migratiebeleid waarbij zowel de belangen van het vestigingsland als het land van herkomst aan de orde komen. Dit kan bijvoorbeeld door de productieve inzet van financiële overmakingen door migranten in landen van herkomst verder te stimuleren en door migranten in Nederland actief te betrekken bij de ontwikkelingsinspanningen in hun eigen land, zodat hun deskundigheid daaraan mede ten goede komt.

Ook in 2003 zal BZ zich ervoor inzetten dat iedereen die op de consulaire dienstverlening een beroep doet, een snelle, zorgvuldige en rechtvaardige behandeling ten deel valt. Onze diplomatieke en consulaire posten vormen «de eerste lijn» bij de behandeling van een toenemende stroom van verzoeken van personen die naar Nederland willen komen. Het reeds ingezette proces ter verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening aan zowel in het buitenland verblijvende Nederlanders, als aan een groeiend aantal reizigers en aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland, wordt voortgezet.

In 2003 zullen, volgens de in 2001 geïntroduceerde systematiek, duizenden paspoorten worden verstrekt en brondocumenten in het kader van fraudebestrijding worden geverifieerd en zullen de ruim 2100 in het buitenland gedetineerde Nederlandse burgers worden begeleid. Tenslotte zal in 2003 uitvoering worden gegeven aan fase 2 van de Rijkswet van 21 december 2000 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap.

Met het opzetten van een nieuw internationaal cultuurbeleid kreeg ons land in de afgelopen jaren in het buitenland een steviger cultureel profiel en meer bekendheid als ontmoetingsplaats voor de kunstwereld. Op dertien prioriteitsposten is, in samenwerking met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, de culturele functie de afgelopen jaren personeelsmatig en beleidsmatig versterkt. Ook het behoud van het gemeenschappelijk cultureel erfgoed in het buitenland heeft een stevige impuls gekregen. Op de ingeslagen weg wordt in 2003 doorgegaan.

Mondialisering biedt kansen voor Nederland en voor de EU. Mondialisering biedt ook kansen voor armoedevermindering in ontwikkelingslanden. We kunnen het ons niet veroorloven dat een deel van de wereld landen en groepen binnen landen gemarginaliseerd blijft. Iedereen moet de vruchten van mondialisering kunnen plukken. Daar is gericht nationaal en internationaal beleid voor nodig. Dit heeft deels vorm gekregen door de uitkomsten van internationale conferenties in Doha (WTO), Monterrey (Financing for Development) en Johannesburg (WSSD). Nederland vindt uitvoering van hetgeen daar besloten is van groot belang. Integratie van ontwikkelingslanden in de wereldeconomie is een belangrijke voorwaarde om mondialisering ten goede te laten komen aan allen. Verruiming van internationale markttoegang vormt een kernpunt in die integratie-strategie. Het kabinet zal in 2003 dan ook nadruk leggen op de belangen van ontwikkelingslanden in de handelsronde waartoe in Doha werd besloten. In dat verband is verdere versterking van de WTO als spil in het wereldhandelsstelsel belangrijk, bijvoorbeeld door een verbetering van het WTO-geschillenbeslechtingsmechanisme.

De focus van de aanstaande WTO-ronde bewijst hoezeer er internationale consensus bestaat dat maatregelen op het gebied van handel van belang zijn voor ontwikkeling. Tijdens de Financing for Development Conferentie in Monterrey in 2002 werden marktopening en financiering vanuit ontwikkelde landen geïdentificeerd als twee belangrijke voorwaarden voor ontwikkeling. Meetpunt voor succes zijn de acht millennium-ontwikkelingsdoelstellingen, die de internationale gemeenschap is overeengekomen en tegen 2015 hoopt te hebben gerealiseerd.

Nederland zal met kracht het streven naar coherentie van Monterrey ondersteunen en in praktijk brengen. Ook als dit gevolgen heeft voor andere beleidsvlakken, zoals het GLB.

Een coherenter beleid gericht op armoedevermindering is zeker geen Nederlandse aangelegenheid alleen. In EU-kader zijn op dit vlak nog grote stappen te zetten. Op de Europese agenda staan veel voor ontwikkelingslanden relevante thema's zoals handel, landbouw, visserij en voedselveiligheid. Nederland zal de Europese Commissie en andere lidstaten nadrukkelijk aanspreken op de noodzaak een meer samenhangend beleid tot stand te brengen. Bovendien zal Nederland de Commissie blijven aansporen de kwaliteit van de OS (gefinancierd uit het Europees Ontwikkelings Fonds) substantieel te verbeteren.

Toenemende internationale consensus zien we niet alleen waar het de noodzaak van coherentie betreft. We zien het ook als we kijken naar de wijze waarop het ontwikkelingsproces in meer enge zin vorm krijgt. Alleen als het ontvangende land eigenaar is van dit proces is er kans van slagen. Armoedestrategieën moeten door de landen zelf worden uitgewerkt en uitgevoerd. Dat kan bijvoorbeeld in de vorm van Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP's), waarin de internationale afspraken over mileu en duurzaamheid (World Summit on Sustainable Development) worden geïntegreerd.

Nederland geeft hoge prioriteit aan de ecologische duurzaamheid van armoedebestrijding. Nederland houdt daarom ook de komende periode ook vast aan de 0,1 procent van het BNP voor internationaal natuur- en milieubeleid.

Aansluiten bij nationale prioriteiten door samenwerking op sectoraal niveau biedt meer uitzicht op duurzame resultaten. En dat is precies waar Nederland op inzet. In 2003 zal Nederland daarom de PRSP's actief blijven ondersteunen en de nadruk op de sectorale benadering voortzetten en verdiepen.

Ter ondersteuning van de nationale armoedestrategieën (PRSP's) zal Nederland meer energie stoppen in het analyseren en ondersteunen van de institutionele kaders in ontwikkelingslanden. De meeste donoren erkennen hoe cruciaal deze kaders zijn, zeker in combinatie met de kwaliteit van het bestuur. Met respect voor «ownership» zal bekeken worden hoe een dialoog kan worden gevoerd over de noodzakelijke capaciteitsversterking van de verschillende overheden en andere actoren. Alleen zo kan de basis worden gelegd voor gelijkwaardig partnerschap. Sterke nationale overheden zijn nodig die hun taken transparant, controleerbaar en rechtvaardig vervullen in nauw overleg met een mondige samenleving.

Er is overigens aanleiding om het criterium goed bestuur aan te scherpen. Om evaluatie hiervan te verbeteren zullen landenspecifieke indicatoren worden gekozen zodat de bestuurstrend beter kan worden gevolgd.

Nederland zet niet alleen in op intergouvernementele samenwerking. Ook het maatschappelijk middenveld en de particuliere sector hebben een cruciale rol te spelen in het ontwikkelingsproces. Een breed draagvlak, in Nederland en daarbuiten, is essentieel voor de kans van slagen. Nederland staat open voor nieuwe vormen van samenwerking. Dat betekent ook intensivering van de samenwerking met particuliere en niet-gouver- nementele actoren, rond specifieke dossiers (b.v. AIDS). Maar ook kunnen specifieke fora (b.v. EU/OS) en een coherente aanpak en werkwijze de slagkracht van het Nederlandse OS-beleid versterken.

Nederland zal met kracht en inventiviteit proberen om ontwikkelingslanden te ondersteunen bij de verbetering van hun ondernemings- en investeringsklimaat. Hiervoor zullen generieke (o.m. ORET/MILIEV en PSOM) en landenspecifieke initiatieven ontplooid worden. Voor dit laatste zal Nederland nauw overleg voeren met locale en Nederlandse ondernemers in de verschillende ontwikkelingslanden. De inzet van PSOM zal in het licht van de recente evaluatie worden versterkt. Ook het maatschappelijk verantwoord ondernemen in ontwikkelingslanden zal verder worden bevorderd.

In het licht van een effectiever OS-beleid zal Nederland goede resultaten nadrukkelijker gaan steunen: dat geldt zowel voor de landen waar Nederland een directe relatie mee heeft als voor multilaterale instellingen en non-gouvernementele organisaties waaraan Nederland financieel bijdraagt. Om resultaten goed te kunnen beoordelen zal Nederland internationaal ook blijven streven naar een goed beoordelingskader dat meer inzicht geeft in het functioneren van multilaterale instellingen. De nieuwe afspraken over resultaat gericht, financieren met de organisaties van ons maatschappelijk middenveld zullen uiteindelijk een beter beeld geven van de effectiviteit van deze organisaties. En voor onze bilaterale relaties is de kwaliteit van beleid en bestuur richtinggevend.

Dit alles zal echter wel verdere druk leggen op de beheerscapaciteit van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De beschikbare capaciteit blijft een beperkende factor voor effectieve bilaterale presentie. Nederland zal in de komende periode het bilaterale beleid dan ook verder concentreren om zo de kwaliteit te kunnen waarborgen. Om diezelfde reden zullen ook mogelijkheden worden onderzocht om meer gebruik te maken van samenwerking met andere donoren (silent partnerships) en van kanaalfinanciering. Tenslotte zal Nederland meer dan voorheen regionale analyses initiëren.

DE BEGROTING 2003 OP HOOFDLIJNEN

De begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in 2003 omvat in totaal EUR 9,9 miljard aan uitgaven en EUR 0,5 miljard aan ontvangsten. Een groot gedeelte van de uitgaven en alle ontvangsten behoren tot de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). De Nederlandse bijdrage aan de EU en de hieraan gerelateerde vergoeding van de Europese Unie aan Nederland vallen niet onder het regime van de HGIS. Vanaf 2002 worden alle afdrachten aan en vergoedingen van de EU op de BZ-begroting verantwoord.

De begroting kent vijf hoofddoelstellingen onderverdeeld in vijftien beleidsartikelen. In onderstaande grafiek zijn de verwachte HGIS-uitgaven op de begroting van Buitenlandse Zaken voor de periode 2002–2004 per hoofddoelstelling weergegeven (met uitzondering van de EU-afdrachten die buiten de HGIS vallen). Op deze wijze is een inzicht mogelijk in de ontwikkeling van de financiële omvang van elk van de vijf hoofddoelstellingen. Voor de ontwikkeling van de EU-afdrachten zie de verdiepingsbijlage onder beleidsartikel 5.

HGIS-uitgaven op de begroting van Buitenlandse Zaken per hoofddoelstelling 2002–2004kst-28600-V-2-1.gif

Uit het staafdiagram blijkt dat het grootste deel van de uitgaven op de begroting van Buitenlandse Zaken onder de hoofddoelstelling duurzame armoedevermindering (beleidsartikelen 6 tot en met 12) valt. Verreweg de meeste ODA-uitgaven op de begroting vallen onder deze hoofddoelstelling. De HGIS-uitgaven op de begroting van Buitenlandse Zaken voor de vijf hoofddoelstellingen nemen in de aangegeven periode per saldo licht toe. Deze lichte groei hangt samen met de geschatte economische groei in genoemde periode; zoals bekend is de ontwikkeling van de HGIS gekoppeld aan het BNP. Een gedeelte van de ruimte die door deze toename op het HGIS-budget ontstaat, wordt ingenomen door loon- en prijsstijgingen en koersontwikkelingen. Slechts een beperkt deel van de groei kan voor nieuw beleid worden aangewend.

In het Strategisch Akkoord heeft het kabinet taakstellingen opgenomen gericht op het vergroten van de doelmatigheid van de rijksoverheid. Deze taakstellingen zijn uitgesplitst naar een volume- en efficiencykorting en het terugbrengen van de inhuur van externen. Daarnaast is een taakstelling voor subsidies opgenomen. In onderstaand overzicht zijn de budgettaire consequenties van deze taakstellingen weergegeven. In het najaar 2002 vindt nadere besluitvorming over de uitwerking plaats.

(in miljoenen euro's)
 Artikel20032004200520062007 ev
Volume en efficiency taakstelling18.14,27,09,81111
Inhuur externen18.13,43,43,43,43,4
Subsidie taakstelling non-ODA2.7/4.2/5.5/13.21,22,12,93,33,3
Totaal taakstelling strategisch akkoord 8,812,516,117,717,7

Hieronder volgt, gerangschikt naar beleidsartikelen, een overzicht van de belangrijkste wijzigingen bij de uitgaven ten opzichte van de ontwerpbegroting 2002. Alleen de beleidsmatig belangrijkste mutaties zijn opgenomen.

in miljoenen euro's
 20022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 200210 44010 80311 22311 55811 932
Beleidsartikel 1: Internationale ordening     
–Internationaal Strafhof– 415266
Beleidsartikel 2: Vrede, veiligheid en conflictbeheersing     
–Vredesfonds33000
Beleidsartikel 3: Humanitaire hulp     
–Noodhulp ontwikkelingslanden30    
–VN-vluchtelingenprogramma's1414141414
Beleidsartikel 4: Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw     
–Centraal programma GMV2522273017
Beleidsartikel 5: Europese integratie     
–Vierde Eigen Middel EU– 707– 32215214210
–BTW-afdracht– 58– 57– 91– 87– 82
–Landbouwheffingen– 26– 42– 42– 42– 42
–Invoerrechten– 371– 328– 257– 183– 70
Beleidsartikel 6: Bilaterale ontwikkelingssamenwerking     
–Landenspecifieke sectorale samenwerking– 55– 111– 5000
–Thematische samenwerking– 24– 46– 51– 39– 45
–Macro-georienteerde programmahulp– 110– 261– 331– 281– 221
Beleidsartikel 7: Programma's en fondsen van de EU     
–EOF– 51– 44– 39– 39– 39
Beleidsartikel 8: VN-instellingen     
–UNDP1818181818
–Speciale multilaterale activiteiten3534202626
Beleidsartikel 9: Internationale financiële instellingen     
–Partnership programma's WB-groep487310511148
Beleidsartikel 10: Maatschappelijke organisaties     
–Medefinanciering particuliere organisaties– 10091519
–Speciale activiteiten5173614343
Beleidsartikel 12: Samenwerking met het bedrijfsleven     
–Bedrijfslevenprogramma– 105550
Beleidsartikel 14: Asiel, migratie en consulaire dienstverlening     
–Opvang asielzoekers– 6332323232
Niet-beleidsartikel 18: Algemeen     
–Apparaatsuitgaven6356685461
Overige mutaties– 29– 39– 26– 31– 13
Stand ontwerpbegroting 20039 2099 89810 84911 35211 814

Bij beleidsartikel 1 (internationale ordening) is sprake van een significante wijziging in verband met de voorbereiding van de komst van het Internationaal Strafhof naar Den Haag. Om de tijdelijke huisvesting van het Internationaal Strafhof in Den Haag te kunnen accommoderen is in de periode 2003–2007 dit artikel verhoogd. De verlaging in 2002 betreft een verschuiving van middelen naar latere jaren. Bij beleidsartikel 2 (vrede, veiligheid en conflictbeheersing) is als gevolg van de motie Koenders sprake van een verhoging van het Vredesfonds in de jaren 2002 en 2003 ter bevordering van activiteiten in het kader van crisisbeheersing, conflictpreventie en vredesopbouw. Bij beleidsartikel 3 (humanitaire hulp) wordt het budget voor noodhulp in 2002 verhoogd ten behoeve van Afghanistan. Daarnaast wordt de vrijwillige bijdrage aan de UNHCR structureel verhoogd teneinde bij te dragen aan leniging van het tekort tussen geplande uitgaven en inkomsten van deze organisatie. De verhoging bij beleidsartikel 4 (Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw) betreft met name de Nederlandse bijdrage aan het zogenoemde DDR-programma in de Grote Meren ter bevordering van de demobilisatie en reïntegratie in deze regio. De neerwaartse bijstelling van de EU-afdrachten (beleidsartikel 5) in 2002 is voornamelijk het gevolg van het overschot op de EU-begroting 2001. Deze is hoger dan verondersteld bij de Miljoenennota 2002. In 2003 wordt eveneens een daling van de BNP-afdracht geraamd in verband met lager dan geraamde EU-uitgaven in 2003. De stijging van de BNP-afdracht vanaf 2004 hangt samen met lagere ontvangsten, met name invoerrechten, bij de overige afdrachten. De daling van de BTW afdracht wordt veroorzaakt door lager dan geraamde consumptiegroei in Nederland. Dit werkt structureel door naar latere jaren. De landbouwheffingen zijn vanaf 2002 structureel lager door met name de afschaffing van de opslagkostenregeling op suiker. De invoerrechten tenslotte nemen in 2002 aanzienlijk af ten opzichte van de vorige miljoenennota. Dit wordt veroorzaakt door de vertraging van de economische groei in 2002 en in het verlengde daarvan de minder sterke stijging van de import.

Bij beleidsartikel 6 (bilaterale ontwikkelingssamenwerking) wordt het budget, in het licht van de realisatie over 2001, voor de landenspecifieke sectorale samenwerking in 2002 en 2003 verlaagd. De verlaging bij thematische samenwerking is in lijn met het streven om de thema's van dit artikel te integreren in de landenprogramma's of onder te brengen bij particuliere en multilaterale organisaties. Het budget bij macro-georiënteerde programmahulp wordt verlaagd. De verklaring hiervoor is dat traditioneel de meerjarige groei van het ODA-budget op deze begrotingspost wordt geparkeerd. Deze meerjarige ruimte is inmiddels verwerkt, thans zijn hiervoor bestemmingen gevonden. Bij beleidsartikel 7 (Programma's en fondsen van de EU) is de raming voor het EOF verlaagd, en zo meer in lijn gebracht met de realisaties in de afgelopen jaren. De verhoging voor UNDP bij beleidsartikel 8 (VN-instellingen) betreft de Nederlandse bijdrage aan het vigerende partnership-programma; zo wordt effectief bijgedragen aan de taken van deze VN-organisatie. De verhoging van de speciale multilaterale activiteiten is met name bedoeld voor het partnership-programma met WHO en de Nederlandse bijdrage aan GAVI (Global Alliance for Vaccins and Immunization). De forse verhoging van het partnerschap-programma Wereldbank-groep bij beleidsartikel 9 IFI's) hangt samen met de meerjarige Nederlandse bijdrage aan Education for All, het Global Fund to fight AIDS, TB and Malaria. Deze brede samenwerkinsgverbanden maken een gerichte en geïntegreerde aanpak van specifieke problemen mogelijk.

Het budget voor speciale activiteiten bij beleidsartikel 10 wordt verhoogd ter behoeve van activiteiten op het gebied van sociale ontwikkeling (onder meer reproductieve gezondheidszorg in Afrika). Ook wordt in 2003 en 2004 dit budget additioneel verhoogd (EUR 30 miljoen in 2003 en EUR 18 miljoen in 2004) in verband met het nieuwe Programma Thematische Mede-financiering. De ontwikkeling van het budget bij de medefinancieringsorganisaties hangt samen met de koppeling van dit budget aan het BNP. De hogere uitgaven voor het bedrijfslevenprogramma bij beleidsartikel 12 hangen met name samen met de Nederlandse bijdrage aan EAIF (Emerging Africa Infrastructure Fund), om zo bij te dragen aan de ontwikkeling van de particuliere sector in deze regio. Bij beleidsartikel 14 (asiel, migratie en consulaire dienstverlening) is sprake van hogere uitgaven bij de opvang van asielzoekers doordat deze toerekening thans, conform het Strategisch Akkoord, gebaseerd wordt op de werkelijke kosten.

Tot slot is bij niet-beleidsartikel 18 (Algemeen) per saldo sprake van een verhoging. Enerzijds is het budget verhoogd in verband met bouwkundige projecten bij ambassades en residenties en anderzijds met onvermijdelijke loon-, koers- en prijsontwikkelingen. Anderzijds is conform het Strategisch Akkoord het non-ODA-deel van dit artikel verlaagd in het kader van de kortingen op de collectieve sector (zie bovenstaand overzicht).

Voorts zijn hieronder weergeven de belangrijkste beleidsmatige mutaties bij de ontvangsten ten opzichte van de ontwerpbegroting 2002.

in miljoenen euro's
 20022003200420052006
Stand ontwerpbegroting 2002883589601614614
Beleidsartikel 5: Europese integratie     
–Perceptiekostenvergoeding voor inning landbouwheffingen– 8– 11– 11– 11– 11
–Perceptiekostenvergoeding voor inning invoerrechten– 130– 83– 64– 46– 18
Overige mutaties431400– 1
      
Stand ontwerpbegroting 2003788509526557584

Voor beleidsartikel 5 (Europese integratie) geldt dat de met ingang van 2002 ook de ontvangsten terzake, namelijk de perceptiekostenvergoeding voor inning van landbouwheffingen en invoerrechten, op de begroting van Buitenlandse Zaken zijn opgenomen. De lagere ontvangsten weerspiegelen de mutaties bij de landbouwheffingen en de invoerrechten. Zie in dit kader ook de verdiepingsbijlage.

B. BELEIDSPROGRAMMERING 2003–2006

In aansluiting op het Strategisch Akkoord zal het Ministerie van Buitenlands Zaken in de jaren 2003–2006 de volgend uitgangspunten hanteren:

I. Geïntegreerd Buitenlands Beleid van het Koninkrijk der Nederlanden

Het totaal van het buitenlands beleid van het Koninkrijk der Nederlandenvereist een integrale benadering om de herkenbaarheid, samenhang en effectiviteit te vergroten. De verschillende terreinen van de internationale politiek, zoals veiligheid, conflictpreventie, ontwikkelingssamenwerking, economie en handel, transport en infrastructuur, milieu, landbouw en visserij, migratie, mensenrechten, gender en cultuur worden steeds in onderlinge samenhang bekeken. De samenhang tussen de verschillende onderdelen van het buitenlands beleid wordt daadwerkelijk vergroot.

II. Bevordering van Stabiliteit, Vrede, Mensenrechten en Goed Bestuur

Als voorzitter van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) in 2003, de Raad van Europa (vanaf november 2003 voor 6 maanden) en de Europese Unie (tweede helft 2004) wil Nederland bijdragen aan een democratische, veilige en welvarende Europese ruimte. Stabiliteit, vrede, democratie, mensenrechten en goed bestuur zijn belangrijke aandachtspunten voor het beleid van EU, NAVO en OVSE. In de OVSE zullen wij lang slepende conflicten, de illegale handel in drugs, wapens en mensen aan de orde stellen. Daarbij zoekt het kabinet Russische medewerking en maakt zich sterk voor een NAVO-Rusland Raad met inhoud. In de NAVO willen wij capaciteiten en bestaande structuren beter afstemmen. Centrale criteria bij de uitbreiding van de NAVO zijn de voortgang die de aspirant-lidstaten hebben gemaakt en de gevolgen van toetreding voor de effectiviteit van de NAVO en de veiligheidssituatie in Europa als geheel. Het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB) moet de benodigde militaire- en politiële capaciteit realiseren. Wij zullen ons aandeel blijven leveren aan handhaving van vrede en veiligheid. Nederlandse militairen dragen bij aan regionale vredesinspanningen in Macedonië, Bosnië en Afghanistan. Daarnaast zet Nederland zich in voor conflictpreventie en vredesoperaties in Afrika. Aan een nauwe samenwerking met de Verenigde Staten, wiens betrokkenheid van essentieel belang is, zeker ook in multilateraal verband wordt eveneens hard gewerkt.

III. Bevorderen van rechtvaardige verhoudingen en het bestrijden van armoede

Duurzame armoedevermindering in ontwikkelingslanden blijft onverminderd een van de hoofddoelstellingen van het Nederlandse buitenlandse beleid in de komende jaren. Dit vereist niet alleen een effectieve besteding van hulpgelden ter ondersteuning van goed beleid in de ontwikkelingslanden zelf, maar ook dat ontwikkelde landen in hun gehele internationale beleid en de afspraken in internationale organisaties rekening houden met de belangen van de arme landen. Dit sluit aan bij het voornemen van dit kabinet om de samenhang tussen de verschillende onderdelen van het buitenlands beleid te versterken en de inzet van het budget voor ontwikkelingssamenwerking dat gehandhaafd wordt op 0,8 % van het BNP, meer dan voorheen onderdeel te doen zijn van een geïntegreerd buitenlands beleid. Een coherente aanpak van de armoedebestrijding is bij uitstek belangrijk vanwege de vele raakvlakken met diverse beleidsterreinen. Het strategisch akkoord noemt in dat kader met nadruk het belang dat ontwikkelingslanden hebben t.a.v. de bevordering van de vrijhandel en het wegnemen van barrières voor de toegang tot de Europese markt. Dit zal dan ook de Nederlandse inzet zijn in de lopende WTO-handelsronde en de discussies over hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid in de EU.

Voor het Nederlandse beleid gericht op duurzame armoedevermindering vormen de internationale Millennium-ontwikkelingsdoelstellingen het voornaamste richtpunt. Realisatie van die doelstellingen is alleen mogelijk indien de ontwikkelde landen bereid zijn een aanzienlijke inspanning te verrichten als het gaat om de omvang van de hulp. Hierop zullen de Nederlandse inspanningen zijn gericht, waarbij de realisering van de Millennium-doelstellingen centraal staat. Maximale effectiviteit van de uitgaven, versterking van de coördinatie met andere donoren en de eigen verantwoordelijkheid van de betrokken ontwikkelingslanden staan daarbij voorop.

Ontwikkelingssamenwerking is echter geen taak voor overheden alleen. Armoedebestrijding heeft alleen kans van slagen indien er sprake is van een maximale inzet en betrokkenheid van alle geledingen van de maatschappij. Zowel in arme als in rijke landen. Daartoe zal veel nadruk worden gelegd op het samenwerken als partners, ook met de particuliere sector. Het belang van de productieve sectoren en werkgelegenheid in ontwikkelingslanden krijgt expliciet meer aandacht. Er zullen concrete maatregelen worden genomen ter bevordering van particuliere investeringen in ontwikkelingslanden. De dialoog met het bedrijfsleven zal worden versterkt, mede gericht op het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid van bedrijven die in ontwikkelingslanden investeren.

IV. De Europese samenwerking

Iedere aanpak binnen de EU dient te worden geleid door het subsidiariteitsbeginsel, d.w.z. dat de Gemeenschap slechts optreedt, indien de lidstaten dat niet beter zelf kunnen doen. Dat genereert draagvlak en steun voor het integratieproces. Samenwerking met andere landen en een internationale ordening die vrede, veiligheid en een rechtvaardige groei in welvaart waarborgt, zijn echter noodzakelijk voor het in vrijheid en welvaart leven in eigen samenleving. De reikwijdte en mogelijkheden van nationale overheden zijn daarvoor veelal ontoereikend, gegeven de schaal van het maatschappelijk verkeer, het internationale karakter van samenleving en economie en het grensoverschrijdend karakter van samenlevingsvraagstukken. In Europa is de Europese Unie een steeds onmisbaarder voorwaarde en kader voor het realiseren van de overheidstaak in de lidstaten; niet in de plaats van nationale overheden maar, als complement en noodzakelijk verlengstuk daarvan. Belangen vormen daarbij de motor, maar Europese samenwerking berust uiteindelijk op een gemeenschap van waarden, cultuur en uitgangspunten omtrent menswaardig samenleven. Om betrokkenheid van burgers te stimuleren, zal de publieke dialoog die wij voorstaan, ook gaan over meer Europese greep op asiel en migratie, milieu en veiligheid. Op basis van de aanbevelingen van de Conventie over de toekomst van de Europese Unie zal een Intergouvernementele Conferentie (IGC) de verdragsbasis voor de Europese samenwerking aanpassen. Mede om de burger hierbij beter te betrekken zijn Nederlandse ijkpunten, legitimiteit, transparantie, slagvaardigheid, constitutionalisering – d.w.z. de mate van grondwettelijke verankering – en effectiviteit van het externe beleid. Om de kosten van vergrijzing op verantwoorde, duurzame wijze op te vangen en van de Unie de meest moderne kenniseconomie te maken, zal aan duurzame groei, grotere werkgelegenheid en sociale samenhang op geïntegreerde wijze worden gewerkt.

De voorgenomen uitbreiding van de EU vormt een nieuwe stap op de weg naar realisatie van stabiele economische en democratische verhoudingen in Europa. Dat neemt niet weg dat bij de toetreding van nieuwe lidstaten per land scherp wordt vastgehouden aan de Kopenhagen-criteria. Ook meent Nederland dat in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid geen uitbreiding van inkomenssteun naar nieuwe lidstaten dient plaats te vinden. Indien dit onontkoombaar zou zijn versterkt dit de noodzaak van versnelde uitfasering van die steun in de oude lidstaten, waarover besloten zou moeten zijn voordat de toetreding van nieuwe lidstaten een feit is.

V. Internationale Samenwerking op het gebied van Criminaliteits- en Terrorismebestrijding en Rechtshandhaving

Voor het bestrijden van grensoverschrijdende misdaad is internationale samenwerking geen verlengstuk, maar steeds vaker een wezenlijke voorwaarde voor adequate, nationale rechtshandhaving en criminaliteitsbestrijding. Waar nodig worden wetgeving en organisatie aangepast aan de eisen van de internationale samenwerking.

Internationaal terrorisme noopt tot internationale samenwerking en het doordenken van de bevoegdheden en maatregelen om effectiever te kunnen opsporen en handhaven. Nederland is daarbij een betrouwbare partner, die altijd zorgvuldig alle beschikbare pressiemiddelen zal afwegen.

Daarbij zijn het handhaven van de internationale rechtsorde en het tegengaan van straffeloosheid essentieel. Het Internationaal Strafhof heeft daarbij een essentiële rol.

VI. Asiel en Migratie

Slachtoffers van vervolging voor wie Nederland de eerste veilige plek is, kunnen op grond van het Vluchtelingenverdrag op bescherming rekenen. Gestreefd wordt daarnaast naar een situatie waarbij asiel uitsluitend wordt geboden in de regio van herkomst en de vluchtelingenstatus door de UNHCR wordt vastgesteld, op basis waarvan Nederland naar evenredigheid verdragsvluchtelingen zal opnemen. BZ zal in samenwerking met het Ministerie van Justitie een beleidsnota opstellen aangaande eventueel noodzakelijke wijzigingen van het Vluchtelingenverdrag en waarin juridische en praktische aanpassingen worden uitgewerkt, die nodig zijn voor de beoogde opvang in de regio.

Nederland streeft in het kader van de ontwikkeling van het gemeenschappelijk EU asiel- en migratiebeleid naar doeltreffende afspraken, onder meer op het gebied van het tegengaan van illegale immigratie, effectieve (biometrische) registratie van asielzoekers en afhandeling van asielaanvragen in het eerste EU-land van aankomst, alsmede een krachtig Europees terugkeerbeleid.

Invoering van een nieuw visumsysteem zal de kwaliteitsverbetering bij de visumverlening ondersteunen.

Voorts zal in internationaal verband worden onderzocht of in het kader van terrorismebestrijding en bestrijding van illegale immigratie een gemeenschappelijk visumbeleid kan worden opgezet en bij de visumverlening gebruik kan worden gemaakt van biometrie.

Intensivering van terugkeer- en uitzettingsbeleid van afgewezen asielzoekers en illegalen zal waar effectief een relatie leggen met de Nederlandse ontwikkelingshulp. Gewerkt wordt aan een integraal migratiebeleid waarbij zowel de belangen van het vestigingsland als van het land van herkomst aan de orde komen, door het opnemen van terug- en overnameovereenkomsten in bilaterale verdragen, door bijdragen aan opvang van alleenstaande minderjarige asielzoekers in landen van herkomst en door geïntegreerde steun aan terugkeer naar belangrijke herkomstlanden.

VII. Milieu

Het Nederlandse internationale milieubeleid wordt door BZ gecoördineerd. Het gaat daarbij de komende jaren met name, maar niet uitsluitend, om de uitvoering van een groot aantal internationaal overeengekomen instrumenten, zoals het Kyoto Protocol en de afspraken van de Wereldtop over Duurzame Ontwikkeling (WSSD).

VIII. Cultuur

Voor een steviger cultureel profiel van Nederland in het buitenland zal het kabinet het nieuw internationaal cultuurbeleid voortzetten en de culturele betrekkingen met een aantal landen en regio's verder verdiepen.

B. BELEIDSPROGRAMMERING 2003–2006 ALS UITWERKING STRATEGISCH AKKOORD

Voornemens Strategisch AkkoordDoelenActiesActorenDeadlinesBudget
Het kabinet streeft naar behartiging van Nederlandse belangen, bevordering van stabiliteit, vrede, mensenrechten, goed bestuur, rechtvaardige verhoudingen en het bestrijden van armoede (blz. 28). Belangen vormen de motor van de Europese Samenwerking, maar deze berust uiteindelijk op een gemeenschap van waarden, cultuur en uitgangspunten omtrent menswaardig samenleven (blz. 6). Samenwerking met andere landen en een internationale ordening die vrede, veiligheid en een rechtstreekse groei in welvaart waarborgt, zijn noodzakelijk voor het in vrijheid en welvaart leven in eigen samenleving (blz. 6).GEÏNTEGREERD BUITENLANDS BELEIDSamenhang tussen de verschillende onderdelen van buitenlands beleid, zowel intern als extern, versterken.• Versterken interne coherentie binnen BZ, o.m. door dagelijkse afstemming door de ambtelijke- en wekelijkse afstemming met de politieke top.• Versterken externe coherentie, o.m. door het volledig benutten van interdepartementaal overleg, zoals de CoRIA en de COCO, en het aangaan van een actieve dialoog met bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.• Verhogen doeltreffendheid, doelmatigheid, democratisch gehalte internationale instellingen via gerichte beleidsbeïnvloeding en/of financiële steun, b.v. tijdens Nederlandse voorzitterschappen: OVSE, Raad van Europa en Europese Unie. • Nadruk op uitvoering en resultaten o.a. m.b.t. Millennium Development Goals (MDGs). • Opstellen en jaarlijkse monitoring van de voortgang van een lijst van concrete acties. BZ en andere departementen BZ, andere departementen, VN en andere multilaterale organisaties. BZ in overleg met andere departementen. Doorlopend Eind 2002, 2003, 2004, 2005, 2006
I. BEHARTIGING VAN NEDERLANDSE BELANGEN
Behartiging van Nederlandse belangen (blz. 28).Behartiging concrete belangen van Nederlandse burgers in het buitenland. Het opkomen voor Nederlandse politieke belangen. Het bevorderen van de Nederlandse handel en investeringen, alsmede de markttoegang van het Nederlandse bedrijfsleven.• Implementatie normen voor consulaire dienstverlening middels risicoanalyse «consulaire dienstverlening» (pilot in 2002/2003) terugdringen van het aantal klachten van Nederlanders die een beroep doen op consulaire hulp. Kwantificeerbaar in 2004.• Begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland.• Versterken bilaterale contacten en consultaties alsmede versterking multilaterale instellingen.• Beschikbaar stellen van informatie aan exporterend bedrijfsleven en het geven van adequate begeleiding aan Nederlandse bedrijven in het buitenland.BZ, EZ, LNV, V&W belangrijke landen voor Nederland, WTO, EU, postennetDoorlopend proces 2002/2003 2004 
II. BEVORDERING VAN STABILITEIT, VREDE, MENSENRECHTEN EN GOED BESTUUR
Bevordering van stabiliteit, vrede, mensenrechten en goed bestuur (blz. 28).Het verwezenlijken van een grotere mate van stabiliteit, goed bestuur, respect voor mensenrechten, democratie in Europa, in het bijzonder tijdens het Nederlandse Voorzitterschap van de OVSE (2003).• Voorstellen voor versterking OVSE als organisatie.• Werken aan «bevroren conflicten».• Betrekken Russische Federatie bij ontwikkeling OVSE.• Evenwicht tussen democratie, goed bestuuren mensenrechten.• Bijdragen aan VS/RF initiatief New Threats and Challenges for Stability and Security.• Bevorderen ratificatie CSE-verdrag 1999.• Versterken samenwerking tegen illegaal transport van personen, wapes en drugs (OVSE economisch Forum).BZ, andere departementen, OSVE-landenVoorzitterschap eindigt 31.12.2003 tot 31.12.2004 is Nederland lid van OVSE-TrojkaEUR 12,8 miljoen
 Bevordering samenhang tussen Nederlandse voorzitterschappen OVSE, RvE & EU (zie voor EU onder Europese Samenwerking).Bestendigen en versterken van het juridisch stelsel van mensenrechten, de sociale cohesie en functioneren multiculturele samenleving. Bijdrage aan bescherming/bevordering mensenrechten. Intensivering inzet conflictpreventie en vredesopbouw in Afrika.• Ontwikkeling overkoepelend thema.• Versterking van consultatie drie organisaties (voorzitterschappen, secretariaten).• Verbetering relatie EHRM in Straatsburg en Europees Hof in Luxemburg.• Aandacht voor problemen rondom multiculturele samenleving. • Bijdragen aan totstandkoming/versterking nieuwe/bestaande toezichtmechanismen op de naleving.• Integratie van mensenrechten in alle onderdelen van het beleid.• Uitwerking wederzijdse versterking van mensenrechten, ontwikkeling en conflictpreventie/-beheersing. • Nauwe samenwerking met hoofdrolspelers, zowel internationaal als in Afrika.• Steun aan vredesprocessen en overlegfora, ontwapenings- demobi-lisatie- en wederopbouwprogramma's.• Verbreden betrokkenheid door actieve samenwerking met NGO's en bedrijfsleven.BZ, overige departementen, OVSE-landen, RvE-landen, EU BZ, Justitie BZ (inclusief Mensenrechtenambassadeur), VN-organisaties, EU BZ, EU, Lidstaten gelijkgezinde donoren2003–2004 Doorlopend proces Doorlopend proces 
De NAVO blijft hoeksteen van het beleid. Het tweesporenbeleid m.b.t. de versterking van het GBVB en de NAVO wordt voortgezet (blz. 28).Uitbreiding NAVO. Versterking van de militaire capaciteit. Verdere ontwikkeling EVDB.Versterking EU-NAVO-samenwerking en participatie derde landen aan EVDB.Bijdrage aan mondiale stabiliteit.• Inbreng Nederlandse positie. • Samenstelling lijst van Nederlandse extra militaire capaciteiten in NAVO- en EU-kader.• Verdere actie en initiatieven (European Capabilities Action Plan).• Diplomatieke contacten. • Diplomatieke inspanningen.• Voortzetten actieve Nederlandse deelname aan vredesoperaties conform uitgangspunten Toetsingskader.BZ Defensie, BZ BZ, Defensie BZ, Defensie Defensie, BZHerfst 2002 (top Praag) HGIS EUR 713,6 miljoen
III. EFFECTIEF ONTWIKKELINGSSAMENWERKINGSBELEID
Bevorderen van rechtvaardige verhoudingen en het bestrijden van armoede (blz. 28)Het niveau van het budget voor ontwikkelingssamenwerking zal op 0,8 % van het BNP worden gehouden. Daarbij zullen de internationale criteria, waarmee echte ontwikkelingshulp wordt gedefinieerd, strikt worden toegepast. De inzet van dit budget wordt meer dan voorheen onderdeel van een geïntegreerd buitenlands beleid. De effectiviteit van de uitgaven wordt kritisch bezien (blz. 28).Vergroten ownership als voorwaarde voor effectieve partnerships, transparantie en efficiency.• Verhoging van het aandeel programmahulp.• Aansluiten bij de nationale armoededoelstellingen en processen.BZ, andere relevante departementen, Wereldbank, IMF, FIN, donorenDoorlopendTotaal OS-budget bedraagt 0,8% van het BNP (EUR 17,5 miljard)
      
 Verhoging effectiviteit van het multilateraal kanaal.– Verbeteren van beoordelings- kader van het multilaterale kanaal.• Jaarlijkse bestandopname via beoordelingskader voor het multilaterale kanaal en samenwerking terzake met minimaal vier gelijkgezinde donoren.BZ, andere relevante departementen, gelijkgezinde donorenDoorlopend, met rapportage aan TK in 2004 
      
 Implementeren uitkomsten van de Financing for Development Conferentie• Opstellen jaarlijkse monitoring uitvoering MDGs.• Monitoren afspraken verhoging ODA tot tenminste 0,7%.VN, EU, donoren, OESO, DACJaarlijks 
 Bevordering van lokale en buitenlandse particuliere investeringen in ontwikkelingslanden.• Verruiming mogelijkheden voor beroepsonderwijs, beurzen en stages. • Vergroten kennisoverdracht over de financiële sector, belastingverdragen en wetgeving/-inning, corporate governance, nationale en regionale marktwerking. • Op basis van uitkomst evaluatie versterken Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM). • Deelname aan (contra) garantiefaciliteit voor het afdekken van commerciële risico's voor institutionele investeerders.BZ, OC&W, EZ, V&W, LNV, hoger onderwijsinstellingen BZ, MFIN, V&W, NL Bank, financiële ondernemingen, BZ, EZ/Senter BZ, Sida, Dfid, SECO2004 2003–2006 
      
 Vergroting van de maatschappelijke betrokkenheid van het in OS-landen investerende (NL) bedrijfsleven.• Opzetten van tripartiete platforms van lokaal aanwezige NL bedrijven, civil society, nationaal bedrijfsleven. • Versterking van lokale civil society organisaties. • Instellen van regelmatig politiek overleg met het Nederlands bedrijfsleven en NGO'sBZ, EZ, LNV, bedrijfsleven, NGO's2002–2004 
      
 Verbeteren donorcoördinatie.• Gezamenlijke financiering op basis van financiële regelgeving van het ontvangende land, dan wel door onderling afgestemde regelgeving.BZ, gelijkgezinde donoren, OESODoorlopend 
      
 Versterking marktconformiteit en daling van transactiekosten voor ontwikkelingslanden.• Implementatie van bestaande afspraken en concrete stappen voor verdere ontbinding van de ODA (o.m. door bevordering van het onder EU-aanbestedingsregels brengen van alle resterende gebonden hulp). • Bevorderen publiek-private samenwerkingsverbanden.BZ, MFIN, EZ, FMO, Wereldbank, donoren, NL bedrijfsleven2003 
 Vermindering beheerslast en bureaucratie.• Invoeren thematisch medefinancieringssysteem • Uitbreiding van Partnershipprogramma's met multilaterale instellingen. • Uitbreiding van silent Partnerships met andere donoren. • Harmonisering procedures. • Introductie van online management-Informatiesysteem.BZ BZ, NGO's, donoren BZ, multilaterale instellingenJanuari 2003 2003 
      
 Verbetering inzicht bestuursprocessen in ontwikkelingslanden. • Monitoring bestuurstrends d.m.v. landenspecifieke indicatoren BZ 2003 
      
 Verbetering inzicht effectiviteit van bilaterale hulp.• Beoordelingsmemoranda VBTB-proof maken.• Introductie van een activiteiten-waarderingsstelsel en decentraal-monitoring en evaluatiesysteem, waarbij in 2003 een nulmeting wordt verricht. Vanaf 2004 zullen kwantitatieve streefwaarden worden opgenomen ten aanzien van het percentage projecten en programma's dat bevredigend of zeer bevredigend scoort.• Aanscherpen van jaarplaninstrumentarium.BZ2003 Nulmeting: 2003 2004 2003 
Om de ontwikkeling van arme landen te bevorderen zal het kabinet zich moeten inzetten voor de bevordering van vrijhandel en in het bijzonder het wegnemen van barrières voor toegang tot de Europese markt (blz. 28).Verbeteren marktpositie ontwikkelingslanden (ol's) en versterking rol particuliere sector.• Inzet bij WTO-onderhandelingen op lage of nultarieven in EU, voor producten van belang voor ontwikkelingslanden. • Directe steun voor OL's en ondersteuning van exporteurs uit OL's. • Coherentietoets van bestaande en nieuwe EG-regels m.b.t. veiligheid en milieu op WTO-conformiteit. • Rekening houden met belangen van OL's in hervorming GLB en bij de landbouwonderhandelingen in de WTO de instelling van een development box ondersteunen. • Directe technische assistentie bij belemmeringen en WTO-geschillenbeslechting. • Steun aan producenten in lage inkomenslanden om te voldoen aan WTO-conforme EU-eisen m.b.t. voedselveiligheid. • Technische en juridische steun aan OL's ter versterking van onderhandelingscapaciteit en deelname in WTO en standaardisering.BZ, EZ, LNV, CBI, Europese Commissie, andere EU-lidstaten, OL's, exporteurs uit OL's, EU-bedrijfsleven, UNCTAD, Wereldbank, ITC, ACWL en NGO's.31–5-2003 voor modaliteiten voor industrieproducten; 31–12–2004 voor Doha-ronde. Eind 2002 voor MTR in de EU, eind maart 2003 voor modaliteiten van landbouwverdrag WTO en 2004 voor Doha-ronde 
      
 Betere balans in TRIPs-verdrag tussen bescherming van octrooien voor medische producten en toegang tot betaalbare medicijnen in ontwikkelingslanden.• Follow-up Doha verklaring inzake TRIPs in EU- en WTO-kader.• Steun OL's in onderhandelingen en dialoog met farmaceutisch bedrijfsleven.• Financiering in global-health initiatieven en stimulering van R&D voor veronachtzaamde ziektes.BZ, EZ, VWS, EU- en OESO-lidstaten, farmaceutische industrie, WTO, NGO's, WIPO, UNAIDS, WHODoorlopend 
IV. EUROPESE SAMENWERKING
Europese samenwerking.EU: Vrede, veiligheid, stabiliteit, welvaart-stabiele econ. en democratische verhoudingen in EU-landen. Bescherming gedeelde normen en waarden vanuit eigen traditie Lidstaten. Voorwaarde voor oplossen toenemend aantal binnenlandse vraagstukken.• Actieve inbreng in de diverse Raden.BZ en andere relevante departementen EUR 26,5 mrd.
      
 Adequate invulling geven aan het voorzitterschap van de EU (tweede helft 2004) – is middel en doel.• Zorgvuldige voorbereiding EU-voorzitterschap in samenhang met voorzitterschap OVSE en RvE.BZ en andere relevante departementen2004EUR 22,7 miljoen
      
Oog voor gevolgen uitbreiding EU. De EU is essentieel voor Europa en Nederland. Voor Europa in verband met het bevorderen van vrede en veiligheid en voor het bevorderen van stabiliteit en welvaart. Voor Nederland omdat de samenwerking en afstemming van beleid binnen de EU nodig is om de binnenlandse vraagstukken op adequate wijze aan te sturen en op te kunnen lossen. Bij toetreding nieuwe lidstaten per land scherp vasthouden aan de Kopenhagencriteria (blz. 27).Verantwoorde uitbreiding EU: Uitbreiding met landen die gereed zijn voor toetreding.• Stricte toepassing van de Kopenhagen-criteria bij de selectie van nieuwe lidstaten.• Ondersteuning van institutionele capaciteitsopbouw in de toetredende lidstaten (o.a. via Matra-programma, twinning en PSO).BZ en alle andere departementen24 en 25 oktober 2002 (ER van Brussel) 
Geen uitbreiding van inkomenssteun naar nieuwe lidstaten. Als dit onontkoombaar is, versterkt dit de noodzaak van versnelde uitfasering van die steun in de oude lidstaten, waarover besloten zou moeten zijn voor toetreding van nieuwe lidstaten een feit is (blz. 27).Ingezette lijn EU-landbouw- beleid voortzetten en in Europa inzetten op aanpassing non-vaccinatiebeleid.Samenwerking in Europees verband aan voedselveiligheid is van groot belang.Hervorming GLB en structuurfondsen door:– Een moderne marktgerichte en in ecologisch, economisch en sociaal opzicht duurzame landbouwsector.– Bevorderen vrijhandel en afname van barrières voor toegang tot Europese markt.• Onderhandelingen over de Midterm Review van het GLB.• Bevordering van coherentie en cohesie.• Onderhandelingen in kader nieuwe Structuurfondsenverordening.BZ, AZ, LNV, FIN, EZ, SZWER dec 2002 Besluitvorming over GLB en nieuwe FP's 2002/2006.Doha ronde.Besluitvorming over nieuwe financiële perspectieven. 
      
Aan de handhaving van het Stabiliteitspact zal strikt de hand worden gehouden (blz. 26).Stricte handhaving Stabiliteitspact.• Uitdragen in diverse gremia zoals Europese Raad, ECOFIN en Algemene Raad.BZ, FIN, EZ, EU-lidstatenDoorlopend 
      
Het rondpompen van geld tussen de rijke lidstaten en de EU moet worden gestaakt (blz. 22).Afname van de bruto geldstromen tot netto geldstromen.• Onderhandelingen in kader nieuwe Structuurfondsenverordening. Besluitvorming over nieuwe financiële perspectieven 
      
Belang EU staat in contrast met geringe betrokkenheid van bevolking (blz. 27).Grotere betrokkenheid van de bevolking bij ontwikkelingen EU.• Aspecten uitbreiding en verdieping EU onder de aandacht van het publiek brengen. Op basis daarvan maatschappelijk debat over de aanstaande uitbreiding en de toekomst van de EU entameren.BZ en alle andere departementenKabinetsperiode 
      
 EU meest concurrerende kenniseconomie ter wereld• Implementeren van de Lissabonstrategie.EU en EU-lidstaten, BZ, EZ, AZ, FIN, SZW, OC&W, V&WVoor 2010 
Versterking positie en bevoegdheden van instituties van de EU (b.v. Parlement) bespreken in relatie tot belang van daadkracht en draagvlak in de EU. Bevordering doelmatigheid is nodig in de EU besluitvorming (blz. 27).Adequate besluitvormingsstructuur nodig met voldoende democratische basis, uitgaande van subsidiariteitsbeginsel (blz. 28).Bevorderen van doelmatigheid en democratie in de Europese besluitvorming– Inwerkingtreding Verdrag van Nice.– Succesvol EU voorzitterschap 2004 – is middel en doel – door succesvolle Conventie en aansluitende IGC.Herziening Verdrag betreffende de EU.Subsidiariteit.• Opzetten structuur, begroting, programma. • Inwerkingtreding Verdrag van Nice. • Actieve deelname aan Conventie en IGC.BZ, en andere departementen.2004 2003/2004 
      
V. INTERNATIONALE SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN CRIMINALITEITS- EN TERRORISMEBESTRIJDING EN RECHTSHANDHAVING
Het bestrijden van grensoverschrijdende misdaad verdient niet minder aandacht. Internationale samenwerking is geen verlengstuk, maar steeds vaker een wezenlijke voorwaarde voor adequate nationale rechtshandhaving en criminaliteitsbestrijding. Waar nodig worden wetgeving en organisatie aangepast aan de eisen van de internationale samenwerking. Daarnaast noopt internationaal terrorisme tot internationale samenwerking en het doordenken van de bevoegdheden om effectiever te kunnen opsporen en handhaven (blz. 9).In de strijd tegen het internationaal terrorisme is Nederland een betrouwbare partner, waarbij altijd zorgvuldig alle beschikbare pressiemiddelen zullen worden afgewogen (blz. 28).Voorkomen van en strijd tegen het terrorisme.Een zo effectief mogelijke inzet van nationale en internationale instrumenten ter bestrijding van terrorisme.Nationaal:• Internationale aspecten van nationaal actieplan• Opzet/uitvoering van wet- en regelgeving tegen terroristische organisaties• Verbetering effectiviteit bevriezingsinstrumentarium.Internationaal:• Ondersteuning derde landen bij implementatie VN anti-terrrorisme Conventies.• Zonodig voortzetten van de inzet van militaire middelen in het bijzonder Enduring Freedom.• Actieve opstelling in EU-kader bij beleidsbepaling t.a.v. verdere maatregelen op het gebied van terrorismebestrijding.• Consultaties met derde landen over terrorismebestrijding.\   
Verbetering van afstemming tussen nationale en internationale coördinatiestructuren. BZ, JUS, BZK, V&W, FIN, Defensie BZ, Europese Commissie2004 Eind 2003   
 Internationaal Strafhof:Handhaven van de internationale rechtsorde en het tegengaan van straffeloosheid.– Mede in EU-kader bevorderen van de universaliteit van het ICC-statuut.– Uitbreiding van het aantal verdragspartijen tot meer dan 100.• Demarches en diplomatiek overleg.• Operationalisering van het Hof.• Coördinatie van de inrichting en start van het Hof in Den Haag.• Verwezenlijking van de aangepaste tijdelijke huisvesting voor het Hof.• Bouw van de permanente huisvesting.BZ, JUS, BZK, FIN, VROM, Den HaagDoorlopend procesEUR 46 miljoen
      
VI. ASIEL EN MIGRATIE
Beperking toelating vreemdelingen die bijdragen aan de integratieproblematiek (blz. 13).Gestreefd wordt naar herziening van het Vluchtelingenverdrag, waarbij asiel uitsluitend wordt geboden in de regio van herkomst en de vluchtelingenstatus door de UNHCR wordt vastgesteld. In dat kader neemt Nederland naar evenredigheid verdragsvluchtelingen op die door de UNHCR elders moeten worden ondergebracht en maakt Nederland het functioneren van de UNHCR financieel en organisatorisch mede mogelijk (blz. 14). In de tussentijd wordt gestreefd naar doeltreffende Europese afspraken, waaronder afspraken over een effectieve (biometrische) registratie van asielzoekers. Asiel zou slechts kunnen worden aangevraagd zodra men voet zet op Europese bodem, alwaar de asielaanvraag in behandeling wordt genomen, waarna vluchtelingen evenredig worden verdeeld over de lidstaten van de Europese Unie (blz. 14).Asiel geboden in regio van herkomst. Vluchtelingenstatus wordt door UNHCR vastgesteld; Nederland neemt naar evenredigheid Verdragsvluchtelingen op die door UNHCR elders moeten worden ondergebracht. Versterking gemeenschappelijk Europees asiel- en migratiebeleid, o.m. door doeltreffende Europese afspraken over evenredige verdeling van toegelaten vluchtelingen over EU-lidstaten, en afhandeling procedure asielaanvraag in eerste EU land van aankomst. Verbetering kwaliteit visumverlening.• Opstellen van een beleidsnota (BZ in samenwerking met MinJUS) waarin de aanzienlijke juridische (wijziging Vluchtelingenverdrag) en praktische aanpassingen worden uitgewerkt, die nodig zijn voor de beoogde opvang in de regio. • Actief meewerken binnen de EU om op de gestelde data Europese regelgeving operationeel te laten zijn. Daarbij zal Nederland krachtig pleiten voor doeltreffende Europese afspraken over evenredige verdeling van toegelaten vluchtelingen over EU-lidstaten, voor afhandeling van asielaanvragen in het eerste EU land van aankomst, voor een krachtig Europees terugkeerbeleid en voor een geïntegreerd beleid t.a.v. herkomstlanden i.k.v. HLWG. Ook het Nederlandse voorzitterschap zal in dit teken staan.• Afronding Visumwet en invoering van een nieuw systeem ter ondersteuning van de visumverlening.BZ, JUS, UNHCR, en 140 verdragsstaten BZ, JUS, EU-lidstaten, Europese Commissie BZ, JUSEerste helft 2003 Continu proces. Naast genoemde data kan aan eind Nederlands EU-voorzitterschap balans worden opgemaakt van de stand van zaken Nieuw visumsysteem: 2003, inwerkingtreding visumwet: 2004EUR 163,6 mln. EUR 777, 6 miljoen.
      
Actief tegengaan illegaal verblijf van vreemdelingen (blz. 15). In bilaterale verdragen worden bepalingen opgenomen over terugname van uit de betreffende landen afkomstige personen. Regeringen die terugname weigeren, komen niet in aanmerking voor ontwikkelingshulp. Zonodig zal Nederland bijdragen aan opvang in het land van herkomst voor minderjarige asielzoekers.Bestrijding van illegale migratie. Intensiveren terugkeer- en uitzettingsbeleid, met inzet OS-middelen.• Nederland zal genomen initiatieven om illegale immigratie – incl. mensensmokkel – in de EU tegen te gaan krachtig blijven steunen, zoals het initiatief tot aanpak van illegale immigratie overzee.• Gewerkt wordt aan een integraal migratiebeleid waarbij zowel de belangen van het vestigingsland als het land van herkomst aan de orde komen; b.v. door migranten in Nederland actief te betrekken bij de ontwikkelingsinspanningen in hun eigen land, zodat hun deskundigheid daaraan mede ten goede komt.• Opnemen terugnamebepalingen in bilaterale verdragen, waarbij zonodig een relatie zal worden gelegd met inzet van ontwikkelingshulp;• bijdrage uit ontwikkelingshulpmiddelen voor opvang in landen van herkomst van ama's;• opstellen overzicht van belangrijke herkomstlanden waar steun aan terugkeer kan worden ingepast in een geïntegreerd buitenlands- en ontwikkelingsbeleid. Na vaststelling van dit overzicht zullen onderhandelingen met deze landen worden geopend.BZ, JUS, EU-lidstaten, Europese Commissie BZ, JUS herkomstlanden, IOM, andere uitvoerende organisaties van OS-projecten, EU-lidstaten, Europese Commissie, UNHCRKabinetsperiode Kabinetsperiode 
VII. MILIEU
Inzetten voor een krachtig internationaal milieubeleid in het algemeen en Europese coördinatie in het bijzonder (blz. 21).Versterken uitvoering van verplichtingen in internationaal milieubeleid.• Bevorderen internationale milieucoördinatie met andere departementen.• Opstellen follow-up paper t.b.v. concrete uitwerking afspraken (WSSD).• Opname duurzaamheidstrategieën (NSSD's) in nationale armoedestrategieën (PRSP's).• Opzetten partnerschappen voor water en energie.BZ en andere donoren, EU-lidstatenBZ, VROM, LNV en andere departementenBZ, WB, andere donoren BZ, African Development. Bank, donorenDoorlopend proces Eind 2003 Doorlopend 20020,1% BNP
      
VIII. INTERNATIONAAL CULTUURBELEID
Maatschappelijk raakt de internationale samenleving steeds meer verweven (blz. 4).Europese samenwerking berust uiteindelijk op een gemeenschap van waarden, cultuur en uitgangspunten omtrent menswaardig samenleven (blz. 6).Verdieping culturele betrekkingen met geselecteerde landen en regio's.• Ontwikkeling landenspecifieke beleidskaders.BZ, OC&W, postennet, Nlds culturele veld. Doorlopend procesEUR 56 miljoen

HOOFDDOELSTELLING I. INTERNATIONALE ORDENING

De grootschalige terreuraanslagen in de VS op 11 september 2001 hebben pijnlijk en onverwacht duidelijk gemaakt dat in het streven naar internationale ordening, dat wil zeggen naar een vreedzame, welvarende, rechtvaardige en duurzame wereld, rekening gehouden moet worden met dreigingen waaraan tot dan toe nauwelijks was gedacht, zoals grootschalig terrorisme.

Inmiddels hebben die aanslagen het denken over internationale ordening diepgaand beïnvloed. Een illustratie hiervan vormt de dwingende besluitvorming van de Veiligheidsraad over maatregelen tegen het internationale terrorisme, waarbij voor het eerst ook niet van tevoren gedefinieerde individuen door sancties kunnen worden getroffen. Dergelijke vérstrekkende maatregelen zouden vóór 11 september niet mogelijk zijn geweest. Ook het internationale aanpakken van de financiering van het terrorisme impliceert een voorheen nog niet gekende mate van ingrijpen vanuit het internationale niveau. In algemene zin is er op internationaal vlak meer aandacht gekomen voor de veiligheid van samenlevingen en haar burgers.

Dat roept de vraag op naar het juiste evenwicht tussen dat – essentiële – aspect van ordening en andere elementen daarin, zoals de mensenrechten of de mate van samenwerking in multilateraal verband. Op tal van punten wordt thans gezocht naar de antwoorden op de uitdagingen die het terrorisme stelt.

Nederland houdt in die discussie vast aan het ideaal van ordening op basis van gemeenschappelijke normen en regels, en handhaving daarvan via internationale instellingen. Dit vanuit de overtuiging dat niet alleen de internationale rechtsorde, maar ook het Nederlands belang, daarmee meer gediend zijn dan met eigenrichting en het recht van de sterkste.

Ook het internationale terrorisme maakt gebruik, beter gezegd misbruik, van de mogelijkheden die de steeds toenemende mondialisering biedt. Dat illustreert dat mondialisering (in het spraakgebruik meestal «globalisering» genoemd), naast enorme potentiële voordelen, ook negatieve kanten heeft. De uitdaging is om de voordelen te plukken en de negatieve kanten zoveel mogelijk te beperken. Ook daarvoor is een versterkte internationale ordening, met goed toegeruste en adequaat gefinancierde internationale organisaties, geboden.

Voor Nederland is de kern van internationale ordening de internationale rechtsorde. Het Koninkrijk heeft zichzelf hier een grondwettelijke plicht opgelegd: de bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde (Art. 90 Grondwet). Een zichtbare kant van dat streven is het verder uitbouwen van de positie van Den Haag als juridische hoofdstad van de wereld.

Het kabinet onderscheidt verschillende dimensies van internationale ordening. De internationale rechtsorde vormt de kern, met daaraan direct gekoppeld de versterking van internationale instellingen en het beheer van internationale gebieden. De rechten van de mens vormen in de visie van het kabinet een zo centraal onderdeel van de internationale rechtsorde dat afzonderlijke aandacht geboden is; voorts wordt aandacht geschonken aan de financieel-economische en de ecologische dimensie van internationale ordening.

BELEIDSARTIKEL 1. HET BEVORDEREN VAN INTERNATIONALE ORDENING

A. Algemene beleidsdoelstelling

Doel van internationale ordening is een vreedzame, veilige, welvarende en rechtvaardige wereld met een duurzaam milieu. Ordening vraag om rechtsregels, beleidsafspraken en het onderhouden van internationale kaders en relaties.

Tot dit terrein behoren niet alleen de interstatelijke verhoudingen, maar ook de wijze waarop overheden zich tot hun ingezetenen verhouden en de manier waarop zij zich kwijten van hun taken. Deelnemers aan die ordeningsprocessen bestaan in deze tijd niet alleen uit vertegenwoordigers van staten en organisaties van staten; ook de particuliere sector en, meer in het algemeen, het maatschappelijk middenveld spelen een rol.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Bevordering van de internationale rechtsorde

Nederland draagt heel concreet bij aan de bevordering van de internationale rechtsorde doordat het gastland is van vele internationale juridische instellingen. Het in 2002 totstandgekomen Internationale Strafhof verdient daarbij bijzondere aandacht. Op de rol van Nederland als gastland in het algemeen en op het Internationaal Strafhof wordt hieronder in meer detail ingegaan.

Een cruciale bijdrage van Nederland betreft voorts de Nederlandse steun aan internationale instellingen. Deze zijn onontbeerlijk voor internationale ordening, zeker in een wereld van voortschrijdende mondialisering. Internationale instellingen dienen daarom te worden versterkt door voldoende financiering, adequate bevoegdheden, modern management, verhoging van doelmatigheid en doeltreffendheid, heldere mandaten, onderlinge samenwerking en samenhangend optreden. Dit geldt dus evenzeer voor die organisaties waaraan, soms in zeer aanzienlijke mate, wordt bijgedragen uit ontwikkelingsgelden, in hun totaliteit wel aangeduid als de internationale ontwikkelingsarchitectuur. Aan deze organisaties – met name de VN en de Bretton Woods-instellingen – valt een sleutelrol ten deel bij het verwezenlijken van de internationale ontwikkelingsdoelstellingen. De inzet van het kabinet ten aanzien van deze organisaties komt ter sprake in de beleidsartikelen 8 en 9, waarin ook concrete doelstellingen voor 2003 aan de orde komen.

In het kader van de bevordering van de internationale rechtsorde verdienen ook internationale gebieden vermelding, d.w.z. gebieden die niet onder de soevereiniteit van één staat vallen. Dit zijn de volle zee en de diepzeebodem, Antarctica, en de kosmische ruimte met inbegrip van de maan en andere hemellichamen. Het beheer van deze gebieden berust bij de statengemeenschap als geheel. Nederland is medeverantwoordelijk voor het gemeenschappelijk beheer en heeft hier ook belang bij, omdat in het kader van dat beheer gemeenschappelijke regelingen worden opgesteld voor activiteiten van Nederlandse onderdanen. Daarnaast heeft het Koninkrijk er belang bij te voorkomen dat anderen zich (het beheer van de) internationale gebieden toe-eigenen.

a. Nederland gastland

Als gastland van een groot aantal internationale juridische instellingen is Nederland in een unieke positie een bijdrage te leveren aan de bevordering van de internationale rechtsorde. Naast de al van oudsher te Den Haag gevestigde instellingen, zoals het Internationaal Gerechtshof, het Permanente Hof van Arbitrage en de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, hebben het Iran-VS Claims Tribunaal en het Joegoslavië-Tribunaal zich hier gevestigd. Het Internationaal Strafhof komt hier nog in 2002 bij. Daarmee is Den Haag uitgegroeid tot juridische hoofdstad van de wereld.

In de «Desk for International Organisations», die in 2001 op het Ministerie van Buitenlandse Zaken operationeel werd, hebben de 30 in Nederland gevestigde internationale organisaties een eerste aanspreekpunt gekregen. Naast adequate dienstverlening aan de organisaties, richt de Desk zich op de strategische beleidsontwikkeling en de ondersteuning bij het werven van nieuwe organisaties. De Desk zal instrumenteel zijn in het opstellen van het beleidskader voor het goed gastheerschap van Nederland. De resultaten van een Interdepartementaal Beleids Onderzoek (IBO) kunnen hiertoe dienen. Het IBO zal aanbevelingen bevatten voor de werving en opvang van nieuwe internationale organisaties, maar ook voor de stroomlijning van de verschillende regelingen waaronder de internationale organisaties in Nederland gevestigd zijn.

Nederland zal zich inzetten voor:

• een substantiële bijdrage aan de grondige restauratie van het Vredespaleis te Den Haag, alwaar het Internationale Gerechtshof en het Permanente Hof van Arbitrage hun zetel hebben;

• een bijdrage, gedurende de jaren 2003–2005, aan de vernieuwing van het «Academiegebouw» op het terrein van het Vredespaleis, dat onder meer wordt gebruikt door de Haagse Academie voor Internationaal Recht en de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht;

• de totstandkoming van een nieuw strategisch beleidskader voor de werving en opvang van internationale organisaties in Nederland. Dit beleidskader zal ontwikkeld worden op basis van de resultaten van het hierboven genoemde IBO-rapport. Het rapport en beleidskader zullen – na goedkeuring in de Ministerraad – aan de Tweede Kamer worden aangeboden;

• de verwerving van Eurojust. Tijdens de Europese Top van Laken in december 2001 werd Eurojust, een Europees agentschap voor strafrechtelijke samenwerking, voorlopig aan Nederland toegewezen, maar een definitief besluit moet nog worden genomen. Er wordt naar gestreefd deze organisatie, die uit magistraten en ondersteunend personeel uit de lidstaten zal bestaan, in Den Haag gevestigd te krijgen.

> Na te streven resultaten:

• een strategisch beleidskader voor de werving en opvang van internationale organisaties in Nederland;

• verwerving zetel Eurojust.

b. Internationaal Strafhof

Met de neerlegging van het zestigste instrument van ratificatie is het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof per 1 juli 2002 van kracht geworden. Per 1 juli 2002 waren 76 landen verdragspartij bij hetInternationaal Strafhof. De Nederlandse regering stelt zich tot doel, met andere landen binnen en buiten de EU, om via het diplomatieke proces en met behulp van technische assistentie de ratificering en implementatie van het Statuut van het Hof door een groot aantal – met name ontwikkelingslanden te steunen.

De Assemblee van Staten die bij dit verdrag partij zijn, zal in september 2002 voor de eerste keer bijeenkomen in New York. Deze zal zich buigen over de personele en materiële invulling van deze nieuwe en unieke internationale juridische instelling. Een hervatte zitting van de Assemblee in New York, in februari 2003, zal zich onder meer bezighouden met de verkiezing van de rechters en de aanklager. Dit proces zal worden afgesloten met een constituerende zitting van het Hof in Den Haag (in het voorjaar van 2003).

Teneinde alle aspecten gemoeid met de vestiging van het Hof in Nederland goed te laten verlopen is op het Ministerie een zogeheten «Task Force ICC» opgericht. Deze is onder leiding gesteld van een Directeur-Generaal, die wordt bijgestaan door een aantal specialisten. Doel is de probleemloze inrichting en start van het Internationaal Strafhof.

De voorbereiding van de tijdelijke en permanente huisvesting van het Hof in Den Haag is in volle gang. In concreto betreft dit o.a.:

• permanente huisvesting: het terrein dat voor de zetel van het Strafhof is geselecteerd, het voorterrein van de Alexanderkazerne in Den Haag, zal voor de bouw uiterlijk per 1 januari 2005 ter beschikking komen. De oplevering van het gebouw voor het Internationaal Strafhof zal volgens de huidige planning in 2008 plaats hebben. In het jaar 2003 zal een internationaal architectenconcours worden uitgeschreven en zal door een internationaal samengesteld selectiecomité het winnende ontwerp worden aangewezen. De uitverkoren architect heeft dan nog naar schatting twee jaar nodig om het ontwerp te operationaliseren. De Gemeente Den Haag heeft voor financiering van dit concours EUR 0,5 miljoen beschikbaar gesteld;

• tijdelijke huisvesting: als tijdelijke locatie voor het Hof is de «Haagse Arc» gekozen. Het gebouw was tot voor kort in gebruik bij KPN en ligt in Den Haag op de grens met Voorburg. Het gebouw staat het ICC vanaf 1 juli 2002 ter beschikking. De regering heeft toegezegd dat de tijdelijke locatie zal worden opgeleverd met 100 door Nederland gefinancierde werkplekken, inclusief de bijbehorende ICT. Zowel intern als extern zal aan de veiligheid van gebouw en medewerkers de grootst mogelijke aandacht worden besteed.

> Na te streven resultaat:

• verwezenlijking van de aangepaste tijdelijke huisvesting voor het Internationaal Strafhof in 2003;

• operationalisering van het Hof in de zomer van 2003;

• uitbreiding van het aantal verdragspartijen tot meer dan 100 in 2003.

Codificatie, ontwikkeling en naleving van internationaal recht

a. Nalevings- en verificatieprocedures

In de internationale rechtsorde ontbreekt een centraal gezag om toezicht te houden op de naleving en handhaving van internationale rechtsregels. In het kader van multilaterale verdragen wordt deze lacune steeds vaker opgevuld door de instelling van speciale procedures om de naleving en handhaving van deze verdragen te bevorderen en veilig te stellen. Dit geldt in het bijzonder voor milieuverdragen, wapenbeheersings- en ontwapeningsverdragen, mensenrechtenverdragen en verdragen met betrekking tot het internationaal humanitair recht. Nederland draagt uit dat voor deze verdragen effectieve naleving- en handhavingsprocedures moeten worden ingesteld en zal zich in het komende jaar richten op:

• de afronding van de onderhandelingen over een nalevingsprocedure in het kader van het Cartagena-Protocol inzake bioveiligheid;

• de omzetting in een verdrag van de, tijdens de Zevende Conferentie van Partijen bij het Klimaatverdrag overeengekomen, nalevingsprocedure in het kader van het Kyoto Protocol;

• de ontwikkeling van nieuwe initiatieven voor het opstellen van een nalevings- of verificatieprocedure in het kader van het Verdrag inzake Biologische Wapens;

• het Protocol van Montreal ter bescherming van de ozonlaag.

b. Internationale mensenrechtenprocedures

Nederland blijft groot belang hechten aan effectieve klachtprocedures op grond van de mensenrechtenverdragen en zal initiatieven steunen om deze waar mogelijk en nodig te versterken. Nederland zal in 2003:

• in tegen de Nederlandse Staat gerichte klachtprocedures zich niet uitsluitend laten leiden door het belang van het winnen van een procedure, maar evenzeer door de vraag waartoe de mensenrechten de Staat in het concrete geval verplichten;

• de tenuitvoerlegging continueren van de maatregelen, voorgesteld door de Ministeriële Conferentie over het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (Rome 2000), betreffende versterking en hervorming van het Verdrag, waardoor de werklast van het Europese Hof beteugeld kan worden en de nadruk kan komen te liggen op kwesties die van fundamenteel belang zijn voor de Europese rechtsorde;

• het Dertiende Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ratificeren, inhoudende afschaffing van de doodstraf ook in tijden van gewapend conflict.

c. Aansprakelijkheidsregelingen

Activiteiten onder de jurisdictie van een staat kunnen schade veroorzaken aan andere staten of internationale gebieden. De internationale rechtsorde is gebaat bij internationale regelingen die betrekking hebben op het ongedaan maken of vergoeden van grensoverschrijdende schade. In het komende jaar zal Nederland zich richten op:

• de afronding van onderhandelingen over regelingen voor schade als gevolg van bepaalde gevaarlijke activiteiten, namelijk van het gebruik van kernenergie, het transport van ruwe olie, de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen en industriële activiteiten die schade veroorzaken aan grensoverschrijdende rivieren;

• de totstandkoming van een internationaal mandaat voor de opstelling van een regeling voor schade als gevolg van de grensoverschrijdende overbrenging van genetisch gemodificeerde organismen.

Voor het komende jaar staan de volgende onderwerpen op de internationale agenda waarvoor Nederland speciale aandacht heeft:

• In het kader van de Zesde (juridische) Commissie van de AVVN wordt onderhandeld over de totstandkoming van een verdrag inzake staatsimmuniteit.

• Over het misdrijf agressie wordt onderhandeld in het kader van het Statuut voor het Internationaal Strafhof.

• Verdere ontwikkeling van terrorismebestrijdingsverdragen, in het bijzonder de afronding van het Alomvattend Verdrag tegen internationaal terrorisme en het Verdrag tegen Nucleair Terrorisme (al blijven de vooruitzichten op het slagen hiervan miniem), beide in het kader van de Verenigde Naties, alsmede herziening van het Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme in het kader van de Raad van Europa.

Andere belangrijke elementen van de internationale rechtsorde waarvoor Nederland zich in het komend jaar wil inzetten betreffen de volgende punten:

• Nederland is lid van het Management Committee van het Hof in Sierra Leone en draagt derhalve bij aan het van start kunnen gaan van de werkzaamheden van het Hof (in de loop van 2002) als ook aan het beheer daarna;

• een zo spoedig mogelijke afronding van de in de 25ste ATCM te Warschau aangevangen onderhandelingen over de overeenkomsten ter oprichting van het permanente secretariaat van het Antarctisch Verdrag in Buenos Aires;

• de totstandkoming van een VN-verdrag ter bestrijding van corruptie.

> Na te streven resultaat:

• totstandkoming internationale verdragen, zoals onder meer het VN-verdrag ter bestrijding van corruptie, het verdrag inzake staatsimmuniteit en terrorismebestrijdingsverdragen.

Bevordering en bescherming van de rechten van de mens

De bevordering en bescherming van mensenrechten vormen een wezenlijk onderdeel van het buitenlands beleid. De in een reeks van internationale verdragen neergelegde normen beogen een minimumstandaard vast te leggen voor de menselijke waardigheid. Het gaat daarbij om de waardigheid van ieder mens, ongeacht het groter geheel waarvan die mens deel uitmaakt. Mensenrechten zijn per definitie universeel en een legitieme zorg van de internationale gemeenschap. Het kabinet laat zich dan ook leiden door het uitgangspunt dat de internationale gemeenschap op gepaste wijze op moet treden bij gevallen van grove en systematische schendingen van mensenrechten. Deze vinden op vele plaatsen in de wereld op grote schaal plaats. De Nederlandse regering stelt deze schendingen waar mogelijk aan de orde zowel in de multilaterale fora als in bilateraal verband. Daarbij wordt waar mogelijk steeds opgetreden in Europees verband.

Zoals in de Mensenrechtennotitie 2001 staat aangegeven, wordt er van uitgegaan dat de normstelling op het gebied van mensenrechten min of meer voltooid is. Het gaat de regering om de daadwerkelijke implementatie en naleving van de normen. Deelname aan de coalitie tegen het terrorisme betekent zeker geen vrijbrief voor het schenden van mensenrechten in de betreffende landen. Nederland blijft derde landen daarom op dezelfde manier aanspreken als vóór 11 september 2001, ook landen die actief deelnemen aan de coalitie. In de strijd tegen het terrorisme zullen burgers over de gehele wereld zich ervan bewust moeten zijn, dat een zekere mate van inbreuk op hun privacy en het openbare leven noodzakelijk is. Overheden moeten uiteraard wel waken voor een overreactie. Maatregelen dienen in overeenstemming te zijn met de internationaal bij hoge uitzondering toegestane beperkingen op mensenrechten.

De belangrijkste internationale fora waar mensenrechten aan de orde worden gesteld zijn de VN-Mensenrechtencommissie te Genève en de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN. Daarbij hecht het kabinet ook in 2003 met name aan:

• versterking van het internationale toezicht op de naleving van mensenrechtennormen, door te werken aan de zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van het Facultatief Protocol bij het VN-Verdrag tegen Marteling;

• het bevorderen van internationale consensus omtrent de bescherming van mensenrechten door het indienen in de Algemene Vergadering van de tweejaarlijkse resolutie inzake genitale verminking bij vrouwen;

• een grotere allocatie uit het reguliere VN-budget voor de activiteiten van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens.

Nederland is in 2003 voorzitter van de OVSE en in de periode november 2003 tot en met mei 2004 van de Raad van Europa. Het kabinet zal zorg dragen voor voldoende aandacht voor de mensenrechten in de voorbereiding op en gedurende beide voorzitterschappen:

• Nederland zal een actieve bijdrage leveren aan de discussie over hervorming van de zogenaamde jaarlijkse menselijke dimensie implementatiebijeenkomst van de OVSE te Warschau;

• Nederland zal een blijvende inspanning leveren voor capaciteitsversterking van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de verhoging van de effectiviteit van het Hof, zonder dat dit ten koste gaat van het individueel klachtrecht;

• de regering zal werken aan het verstevigen van nationale en internationale netwerken, in de wetenschap dat die netwerken op den duur betere naleving en implementatie van mensenrechten helpen bewerkstelligen. Het engageren van nieuwe partners en het benutten van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën vormen middelen om dit doel te bereiken.

Voor een nadere beschrijving van de voornemens voor het Nederlandse voorzitterschap van de OVSE en de Raad van Europa zij verwezen naar beleidsartikel 2 en 5.

De Mensenrechtenambassadeur heeft bij dit alles tot taak de mensenrechten in alle dossiers van het buitenlands beleid te integreren, de contacten met de samenleving te intensiveren en buitenlandse missies uit te voeren.

De bevordering van mensenrechten neemt ook een essentiële plaats in bij de bevordering van goed bestuur en vredesopbouw. Daarop wordt verder ingegaan bij de bespreking van hoofddoelstelling 2, beleidsartikel 4 (Bevordering van mensenrechten, goed bestuur en vredesopbouw).

> Na te streven resultaten:

• spoedige inwerkingtreding Facultatief Protocol bij het VN-Verdrag tegen Marteling;

• capaciteitsversterking van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.

Bevordering van financieel-economische ordening

De noodzaak van financieel-economische ordening vloeit voort uit de toenemende vervlechting van nationale economieën, zowel in regionaal als mondiaal verband. Kritiek op het bestaande economische stelsel is zeker mogelijk, maar dit noopt eerder tot versterking van de internationale instellingen en regelgeving op dit terrein dan tot afschaffing daarvan. Het gaat om instellingen als de WTO en de OESO, maar ook bijvoorbeeld het IMF en de Wereldbank, die alle van belang zijn voor de internationale financieel-economische ordening en stabiliteit. Juist de armsten hebben sterke internationale instellingen en regelgeving nodig om hun positie op de wereldmarkt te handhaven en waar mogelijk te versterken. Wereldwijde stabiele en duurzame economische groei, die bijdraagt aan een evenwichtiger en rechtvaardige internationale inkomensverdeling, is zonder ordening niet te bereiken. De belangen van de armere ontwikkelingslanden verdienen daarbij de bijzondere aandacht en de Nederlandse inzet zal zich dan ook met name op dit aspect richten. Met een zo harmonieus mogelijke ontwikkeling van de wereldeconomie, waarin alle landen hun plaats vinden, wordt ook een Nederlands belang gediend.

Het kabinet is ook als het gaat om de handelspolitiek een groot voorstander van versterking van de internationale rechtsorde. Regels en disciplines beschermen juist de zwakste landen tegen willekeurige handelsmaatregelen door sterke landen. De WTO vormt het kader waarbinnen deze rechtsorde op steeds meer handelsterreinen gestalte krijgt. Dit gebeurt in de vorm van bindende afspraken. Nederland wil dit verder versterken in de nieuwe handelsronde, waartoe de Vierde Ministeriële Conferentie in Doha (Qatar, november 2001) besloot. Tegenover deze groeiende handelsordening staan de zorgen van maatschappelijke organisaties over de mondialisering. Het is van belang over deze zorgen de dialoog aan te gaan.

In 2003 worden de werkzaamheden van de WTO (zie op dit punt ook de begroting van het Ministerie van Economische Zaken) grotendeels bepaald door de onderhandelingen in het kader van de nieuwe handelsronde en de Vijfde Ministeriële Conferentie in Mexico (waarschijnlijk in september 2003). In Mexico staat het verloop van de tot dan toe gevoerde onderhandelingen op de agenda en zal beslist worden over de wijze waarop onderhandelingen over nieuwe onderwerpen zullen worden gevoerd (dit betreft investeringen, mededinging, overheidsaanbesteding en handelsfacilitatie).

Voor Nederland vormen de vier hoofddoelstellingen die golden voor de ministeriële conferenties van Seattle en Doha, ook het uitgangspunt voor de inzet in de nieuwe onderhandelingen:

• versterking van de WTO als organisatie;

• voortzetting van de handelsliberalisering;

• verdere integratie van ontwikkelingslanden in het internationale handelsstelsel, waarbij zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de speciale positie van die landen;

• erkenning en uitwerking van raakvlakken met andere beleidsterreinen (zoals milieu en voedselveiligheid).

Het in Doha overeengekomen werkprogramma voor de onderhandelingen weerspiegelt de consensus binnen de EU dat bij alle onderwerpen versterkte aandacht uitgaat naar de belangen van ontwikkelingslanden.

De Nederlandse inzet is erop gericht om de EU een voortrekkersrol te laten vervullen bij de concrete invulling van deze ontwikkelingsdimensie. De volgende punten zijn daarbij voor Nederland van bijzonder belang:

• verbetering van markttoegang in sectoren die voor ontwikkelingslanden van belang zijn zoals landbouw, textiel, diensten. In EU-verband pleit Nederland voor het wegnemen van piektarieven en tariefescalatie, verlaging van tarieven en – op het gebied van landbouw – voor vermindering en uiteindelijke afschaffing van exportsubsidies en forse vermindering van binnenlandse steun. Tevens blijft Nederland ervoor waken dat de toenemende voedselveiligheidseisen en andere productnormen een grotere markttoegang niet teniet doen. De Unie roept andere ontwikkelde landen binnen de WTO ook op om haar voorbeeld van het«Everything But Arms» initiatief te volgen en vrijwel volledig vrije markttoegang aan de MOLs te verlenen;

• versterking van WTO-regels en verbetering van het geschillenbeslechtingmechanisme en de toegang van arme landen daartoe;

• een vroegtijdige afronding van nog uitstaande en uit te onderhandelen kwesties inzake de implementatie van de Uruguay Ronde Akkoorden en onmiddellijke uitvoering van de gemaakte afspraken;

• het per akkoord effectief rekening houden met de speciale belangen van ontwikkelingslanden (Special and Differential Treatment). Nederland streeft naar een minder algemene invulling en een betere aansluiting bij de ontwikkelingsprioriteiten van de lage-inkomens- landen en de MOLs;

• het verstrekken van technische assistentie teneinde de onderhandelingscapaciteit van ontwikkelingslanden te vergroten en te bevorderen dat deze landen meer profijt van bestaande en nieuwe WTO-akkoorden kunnen hebben (b.v. het Doha Development Global Trust Fund en het Integrated Framework for Trade-Related Technical Assistance) en assistentie in het vergroten van de toegang tot markten van ontwikkelde landen. Nederland is er voorstander van dat technische assistentie en capaciteitsopbouw op het gebied van handel geïntegreerd worden in de armoedebestrijdingsstrategie van het ontvangende land, zoals gebeurt in het Integrated Framework;

• verdere uitwerking van het akkoord over handelsgerelateerde intellectuele eigendomsrechten (TRIPS) zodat de toegang tot essentiële medicijnen wordt gewaarborgd;

• bevorderen dat steeds meer bedrijven die internationaal ondernemen zich houden aan het kader voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), zoals vastgelegd in de in 2000 herziene OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.

In de OESO staat voor Nederland intern afgestemde beleidsontwikkeling en coherentie voorop. In dat kader functioneert de OESO dan ook als een forum voor discussie, ontwikkeling en verfijning van beleid op een breed gebied van financieel- en sociaal-economische vraagstukken met veelal een grensoverschrijdend en zelfs mondiaal karakter, waar overleg moet leiden tot bindende en niet-bindende (soft law) afspraken tussen de lidstaten. Via zogenaamde peer pressure ziet de OESO erop toe dat de leden zich ook aan deze afspraken houden.

Voor Nederland is het van belang dat bij de behandeling van de OESO- prioriteiten in 2003 een beleidscoherente benadering wordt gerealiseerd, bijvoorbeeld door centrering van de prioriteiten rond een aantal horizontale, OESO-directoraat overstijgende, thema's.

In 2003 zal Nederland in OESO-verband onder meer streven naar:

• opstellen en uitwerking van concrete follow up van de verplichtingen die donoren op zich hebben genomen op de FFD in Monterrey en van de WSSD-top in Johannesburg;

• speciale aandacht voor de integriteit van publieke functionarissen als onderdeel van good governance;

• afronding van het onderzoek naar de wachtlijstproblematiek in de OESO-lidstaten in het kader van het Gezondheidsproject alsmede van het overall assessment van de gezondheidszorgsystemen;

• presentatie van het onderzoek naar verbetering van de vooruitzichten van oudere werknemers op de arbeidsmarkt op ministerniveau;

• afronding van het Gender Mainstreaming-project in het analytische werk van de OESO;

• bewerkstelligen van grotere coherentie tussen handelspolitiek en ontwikkelingssamenwerking o.a. door integratie van de ontwikkelingsdimensie in de verschillende handelspolitiek thema's;

• effectueren van de voorstellen ter verbetering van de architectuur van de ontwikkelingslichamen binnen OESO;

• terugbrengen van het aantal jurisdicties die nu nog worden aangemerkt als tax havens;

• daadwerkelijke bespreking van de verschillende aspecten van het thema veiligheid in de relevante OESO-fora;

• kennismanagement; ontwikkelen van internationaal vergelijkbare indicatoren ook op nieuwe terreinen als kenniseconomie en management van intellectuele eigendom.

> Na te streven resultaten:

• verbetering van markttoegang in sectoren die voor ontwikkelingslanden van belang zijn;

• versterking van WTO als organisatie.

Bevordering van ecologische ordening

Het internationale natuur- en milieubeleid vormt een integraal onderdeel van de internationale ordening. De regering stelt zich tot doel de internationale regelgeving inzake internationaal natuur- en milieubeleid op consistente wijze te bevorderen. Ook streeft Nederland naar een adequate onderlinge taakverdeling tussen internationale milieuorganisaties en naar een zogenaamde externe integratie van milieu. Dat laatste wil zeggen dat op alle beleidsterreinen, zowel nationaal als internationaal, mede milieudoelstellingen verder worden bevorderd, in het bijzonder via het internaliseren van (extra) milieukosten in de prijs van goederen en diensten. Bijzondere vermelding verdient verder nog de regionale samenwerking met het oog op een goed beheer van grenswateren.

In 2003 zal Nederland zich met name richten op:

• het geven van uitvoering aan verplichtingen dan wel activiteiten voortkomend uit het Kyoto Protocol (mitigatie en adaptatie), het protocol inzake bioveiligheid (Cartagena Protocol), het Verdrag inzake de uitbanning van Persistent Organic Pollutants (Verdrag van Stockholm), en het Verdrag inzake de toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter in milieu-aangelegenheden (Verdrag van Aarhus);

• coördinatie van het Nederlandse beleid gericht op het verwerven van broeikasgasreducties in het buitenland via mechanismen als het Clean Development Mechanism, Joint Implementation en emissiehandel; Overigens zal de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) in overleg treden met EZ en VROM om de zin te onderzoeken van een evaluatie van het bij EZ uitgevoerde Joint Implementation in samenhang met de evaluatie van het door BZ uitgevoerde Proefprojecten Programma Joint Implementation, zodat de lessen daarvan kunnen worden meegenomen bij de uitvoering van het Clean Development Mechanism in de komende jaren;

• het verder invulling geven aan de in het kader van de onderhandelingen over International Environmental Governance en Governance for Sustainable Development in 2002 gemaakte afspraken, onder meer door het bevorderen van de versterking van UNEP op zowel inhoudelijk als financieel vlak;

• het tegengaan van bodemdegradatie door het implementeren van National Action Plans (NAPs) op het gebied van woestijnvorming; Nederland zal zich inzetten voor de uitvoering van het werkprogramma van het Biodiversiteitsverdrag;

• het in de context van de in Doha gestarte nieuwe WTO-ronde bereiken van eenduidigheid over de gelijkwaardigheid van internationale natuur- en milieuverdragen en de WTO met het oog op het voorkomen van geschillen;

• het met systeeminnovaties adresseren van de in het NMP4 geïdentificeerde moeilijk oplosbare milieuproblemen; gezien de radicale beleidsverandering is er gekozen voor transities. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft het voortouw bij de agendasetting van de transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen. Die agenda wordt eind 2002 naar het parlement gestuurd. Daarin staan de einddoelen voor 2003 en de te ondernemen stappen voor het bereiken van de ambities. De uitvoering van de transitieagenda en verdere deelname in het interdepartementale proces zijn ook voor 2003 en daarna aan de orde. Dit zal een omvangrijke internationale agenda omvatten, die voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken van belang is en een rol zal spelen bij de voorbereiding van bijvoorbeeld het komende Nederlandse voorzitterschap van de EU;

• het opstarten van multilaterale samenwerking om de nucleaire vervuiling van Noordwest Rusland te bestrijden in het kader van de kaderovereenkomst inzake het Multilateral Nuclear Environmental Programme in Russia (MNEPR) die naar verwachting in de zomer van 2002 gesloten zal worden;

• het verbreden van de grensoverschrijdende samenwerking in het kader van de internationale rivierencommissies Maas en Schelde. De als gevolg van de Europese Kaderrichtlijn Water noodzakelijk geworden herziening van de Maas- en Scheldeverdragen biedt een goede gelegenheid om naast de bestaande samenwerking op het gebied van waterkwaliteit thans ook de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de Partijen voor beheersbaarheid van de waterkwantiteit te verankeren;

• het bevorderen van concrete maatregelen ter bescherming van het Waddenzee-gebied gedurende het Nederlandse Voorzitterschap (2002–2005) van het trilaterale (met Duitsland en Denemarken) samenwerkingsverband voor de Waddenzee;

• het opstarten van het Nederlands Polair Programma 2003–2006, dat naast het bestaande Nederlands AntArctisch Programma (NAAP) nu ook een Nederlands Arctisch Programma omvat. In het kader van het NAP zullen de internationale actieprogramma's voor de bescherming van het Arctische milieu van de Arctische Raad ondersteund worden.

> Na te streven resultaat:

• uitvoering van verplichtingen voortkomend uit het Kyoto Protocol, het Cartagena Protocol, het Verdrag van Stockholm en het Verdrag van Aarhus.

Groeiparagraaf

Op het beleidsterrein van de internationale ordening is het lang niet altijd mogelijk om ten aanzien van de operationele doelstellingen streefwaarden en een tijdshorizon aan te geven. Reden hiervoor is onder meer dat Nederland op het terrein van internationale ordening slechts één van de vele actoren is. Het gaat vaak om gedeelde internationale doelstellingen die ook op dat niveau dienen te worden getoetst. Met andere woorden, op het terrein van internationale ordening is het niet altijd mogelijk om meetbare prestatiegegevens te benoemen die relevant genoeg zijn voor het beoogde effect van het beleid.

Niettemin dient ook bij dit beleidsterrein voortgang op VBTB-gebied bereikt te worden. Belangrijk in dit verband is het streven om operationele doelstellingen steeds meer te richten op het komende begrotingsjaar en specifieker te formuleren. Belangrijk richtpunt is hierbij de relatie met de departementale verantwoording. Getracht wordt de operationele doelstellingen zodanig te formuleren dat achteraf, bij de hierop volgende verantwoording, een zorgvuldige en betekenisvolle kwalitatieve terugblik gedaan kan worden over de Nederlandse bijdrage aan het wel of niet behalen van deze doelstellingen. In dit verband is de verantwoording over 2002 een belangrijk ijkpunt gezien het feit dat de begroting 2002 de eerste formele VBTB-begroting betrof.

Voorts zal verbetering op het gebied van prestatiebeoordeling, conform de ministeriële regeling Prestatiegevens en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid, met name gezocht worden in de richting van dekkende programmering en uitvoering van evaluatieonderzoek.

Voortgegaan zal worden met het systematisch verzamelen van (prestatie) gegevens van VN-organisaties en Internationale Financiële Instellingen (IFI's) waar mogelijk samen met gelijkgezinde (Utstein)landen. Voorts zijn met hen afspraken gemaakt tot nauwere samenwerking bij het verzamelen en onderling uitwisselen van gegevens onder meer via het beoordelingskader en daar waar mogelijk het samen uitvoeren van evaluaties en voorbereiden van beleidsconclusies.

Zie in dit verband verder de beleidsartikelen 8 en 9.

C. De budgettaire gevolgen van het beleid

Beleidsartikel 1 Internationale ordening (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Verplichtingen55 00380 90778 88766 48670 42870 34770 772
        
Uitgaven:       
        
Programma-uitgaven totaal53 57581 55779 76266 56170 42870 34770 772
1.1Verenigde Naties45 16352 18452 18452 18452 18452 18452 184
1.2OESO3 9784 7334 8125 0135 1915 0105 010
1.3Bijdragen internationaal recht3 8174 8962 9792 4152 1792 1792 179
1.4AIV454431431431431431431
1.5Overige bijdragen163299255255180180180
1.6Internationaal strafhof019 01419 1016 26310 26310 36310 788
        
Ontvangsten74747474747474
1.20Restituties contributies VN/OESO0pmpmpmpmpmpm
1.21Doorberekening AIV aan Defensie74747474747474
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 1 (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
– departement7 1527 9767 4737 6857 6077 7017 708
– posten19 45421 69720 32720 90520 69320 94920 966
– totaal26 60629 67427 80028 59028 30128 65028 674

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 1 (x 1 miljoen Euro)
  2003 2004 2005 2006 2007
1. Programma-uitgaven 80 67 70 70 71
2. Waarvan juridisch verplicht1%0,90%00% 0% 0% 
3. Waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden99%79,110%6,720%14,230%21,340%28,4
4. Niet onder 2 en 3 begrepen (eventueel reserveringen op basis van een regeling of beleidsprogramma)0%090%60,380%55,870%48,760%42,6
           
Totaal100%80100%67100%70100%70100%71

E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

Langs tal van wegen wordt getracht concrete resultaten te boeken die het ideaal van een welvarende, rechtvaardige en vreedzame wereld met een duurzaam milieu helpen bereiken. Het Nederlandse beleid inzake internationale ordening wordt echter geïmplementeerd in een context waarin Nederland een actieve maar geen doorslaggevende rol speelt. De hieruit voortvloeiende beperkingen drukken onvermijdelijk hun stempel op de resultaten van het Nederlandse optreden.

HOOFDDOELSTELLING II. VREDE, VEILIGHEID EN STABILITEIT

De aanslagen van 11 september 2001 hebben duidelijk gemaakt welk een schade terroristische groeperingen kunnen aanrichten. We kunnen de mogelijkheid niet uitsluiten dat niet uitgeschakelde Al-Qaeda cellen dan wel andere groeperingen wederom terreurdaden zullen beramen. Waakzaamheid blijft dan ook geboden. Tevens dient men bedacht te zijn op de mogelijkheid dat terroristische groeperingen steun ontvangen van specifieke landen. Het kabinet zal terrorisme met kracht blijven bestrijden in nauwe samenwerking met de EU- en NAVO-bondgenoten alsook in breder VN-verband.

De uitbreidingsprocessen van de NAVO en EU moeten vrede en stabiliteit in Europa helpen consolideren. Er dient verder gewerkt te worden aan de opbouw van een Europese militaire en niet-militaire capaciteit tot snelle interventie in situaties waar de NAVO als geheel niet tot actie overgaat. Daarbij blijft de noodzaak van goede samenwerking met de NAVO van belang.

In diverse andere regio's blijven gewelddadige conflicten aandacht opeisen. Dit betreft zowel conflicten binnen als tussen staten en ook mengvormen van intrastatelijke en interstatelijke elementen zoals in het gebied van de Grote Meren. Deze conflicten voorkomen of althans beheersen is geen eenvoudige opgave. Problemen van deze omvang en complexiteit vergen een brede, goed gecoördineerde internationale aanpak. Tevens is het van belang de vele instrumenten die daarbij te pas komen – politiek, economisch, humanitair en zo nodig ook militair – coherent in te zetten.

De bevordering van goed bestuur, democratie en de rechten van de mens maakt hiervan integraal deel uit. Een belangrijk uitgangspunt voor Nederland daarbij is, dat de regie toebehoort aan de vertegenwoordigers van de betreffende landen zelf; zij zijn immers het best in staat de te ondernemen activiteiten in te bedden in de specifieke politieke en sociaal-economische context. Dit impliceert dat het Nederlandse beleid op het gebied van goed bestuur, vredesopbouw en mensenrechten zich vooral richt op de ondersteuning van reeds bestaande positieve initiatieven en ontwikkelingen in deze landen.

Gewelddadige conflicten binnen staten hebben de neiging zich te verspreiden naar omliggende landen. Vluchtelingen, noch gewapende groepen laten zich door staatsgrenzen tegenhouden. Gelet op deze «olievlekwerking» is het van belang om in de relevante fora (o.a. VN, EU) een benadering ten aanzien van de regio als geheel te ontwikkelen. Dit geldt voor (potentiële) conflictgebieden als de Grote Meren, West-Afrika, de Hoorn van Afrika, de Balkan, Centraal-Azië en de Kaukasus. Ook worden regionale en subregionale organisaties aangespoord een rol te spelen en hun structuren te versterken om conflicten te beteugelen.

Als voorzitter van de OVSE kan ons land in 2003 meer dan in het verleden te maken krijgen met de onopgeloste conflicten in de Kaukasus en de problemen in Centraal Azië. Tijdens het Nederlandse OVSE-voorzitterschap zal tevens versterkte aandacht worden gevraagd voor de problematiek van de illegale handel en smokkel (drugs, wapens, mensen et cetera).

Ook de fase van consolidatie van de vrede en wederopbouw na afloop van een conflict vergt speciale aandacht. Er zijn maar al te veel voorbeelden van conflicten die na verloop van tijd weer oplaaiden. Nederland is betrokken bij de verdere stabilisatie van de Balkan. Voorts is ons land voorlopig actief betrokken bij Afghanistan zowel in de vorm van militaire deelname aan de operatie Enduring Freedom en aan de ISAF-vredesoperatie aldaar als in de vorm van humanitaire en wederopbouwhulp. Mede op basis van geleerde lessen in het verleden hanteert het Nederlandse beleid een aantal uitgangspunten bij de ondersteuning van wederopbouw- en vredesprocessen: ownership bij de betreffende bevolking, het belang van een politiek gedragen vredesakkoord en een representatief openbaar bestuur, hervorming van de veiligheidssector, inclusief demobilisatie van ex-combattanten en de noodzaak van coördinatie in multilateraal verband.

Het is noodzakelijk de legale en vooral ook illegale wapenstromen naar conflictgebieden in te dammen. In EU-kader wordt aandacht besteed aan de rol die Midden- en Oost-Europese landen spelen bij de handel in wapens naar spanningsgebieden. In het verlengde van de VN-conferentie over kleine wapens, steunt het kabinet projecten voor de vernietiging van dit soort wapens.

Nederland speelt ook een voortrekkersrol bij de ontwikkeling van een internationaal verdrag inzake ontplofbare oorlogsresten, bijvoorbeeld ten gevolge van clusterwapens.

Tenslotte zullen het multilaterale non-proliferatiebeleid en de verschillende exportregimes met betrekking tot massavernietigingswapens waar mogelijk worden versterkt.

BELEIDSARTIKEL 2 VREDE, VEILIGHEID EN CONFLICTBEHEERSING

A. Algemene beleidsdoelstelling

De algemene beleidsdoelstellingen met betrekking tot het Nederlandse veiligheidsbeleid blijven gericht op:

• de veiligheid van het Nederlandse en het bondgenootschappelijke grondgebied;

• de bevordering van de internationale vrede, veiligheid en stabiliteit, zowel in Europa als mondiaal.

Evenals in voorgaande jaren krijgt dit veiligheidsbeleid met name gestalte via enerzijds internationale samenwerkingsverbanden (waaronder de Verenigde Naties, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de Noord-Atlantische Verdrags Organisatie en de Europese Unie), via eigen politieke, militaire, civiele en financiële beleidsinstrumenten als ook via diverse internationale regimes op het gebied van conventionele wapenbeheersing, ontwapening, non-proliferatie van massavernietigingswapens en wapenexportcontrole. Een coherent geïntegreerd en daardoor effectief beleid op het gebied van conflictvoorkoming en -beheersing is een zaak van lange adem waarvoor Nederland zich ook in 2003 onverminderd zal inzetten. Daarbij laat Nederland zich nadrukkelijk leiden door het brede veiligheidsconcept waarmee het sinds het einde van de Koude Oorlog de multidimensionale veiligheidsuitdagingen van deze tijd tegemoet treedt. Naast de militaire en niet-militaire bronnen van onveiligheid moet sinds 11 september 2001 zeker ook het internationale terrorisme in beschouwing worden genomen. Dit laatste onderstreept het belang van een versterkt instrumentarium om conflicten te voorkomen en op te lossen dan wel te beperken. De hiertoe geëigende politieke, militaire, sociaal-economische en humanitaire beleidsinstrumenten zullen overigens deels ook in een aantal andere beleidsartikelen aan bod komen.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Bestrijding internationaal terrorisme

De even diffuse als gevaarlijke dreiging die van het terrorisme uitgaat, heeft voor de internationale veiligheidsconstellatie ingrijpende gevolgen. Nederland zal als actief lid van de brede coalitie tegen het terrorisme nationaal en internationaal ook in 2003 zijn bijdrage te leveren:

• door zo nodig de feitelijke inzet van militaire middelen voort te zetten, in het bijzonder t.b.v. operatie Enduring Freedom, dan wel d.m.v. het overnemen van bestaande militaire taken van andere landen (zgn. «backfilling»);

• door intensiever uitwisselen van terrorisme-gerelateerde inlichtingen, mede in NAVO- en EU-kader en het opbouwen van verdere capaciteit hiervoor;

• door in te zetten op versterking en verbreding van de geëigende instrumenten waarover de relevante internationale fora beschikken.

Wat betreft de NAVO wordt hierbij onder meer gedacht aan versterking van de bondgenootschappelijke defensiecapaciteiten (Defence Capabilities Initiative, w.o. surveillance, precision guided munition, Theatre Ballistic Missile Defence) en aanpassing hiervan aan de nieuwe dreigingen, uitbouwen van het bestaande Weapons of Mass Destruction Centre tot een kennis centrum en «clearing house». Ook de Europese Unie heeft zich ten doel gesteld de operationele capaciteiten te versterken. Mede op Nederlands initiatief is het European Capabilities Action Plan in het leven geroepen, waarvan een deel van de projectgroepen zich toelegt op de preventie en bestrijding van gevolgen van terrorisme. De initiatieven die in de EU en de NAVO zijn genomen vullen elkaar aan. In OVSE-kader zal Nederland m.n. toezien op implementatie, onder ons voorzitterschap, van het zogenoemde «Boekarest Actie Plan ter bestrijding van Terrorisme».

Deelname aan internationale vredesoperaties

Verschillende delen van de wereld kenmerken zich door instabiliteit en conflicten, die veelal ook gepaard gaan met ernstige schendingen van de mensenrechten. Vredesoperaties zijn, in samenhang met bredere inspanningen tot politieke verzoening en economische wederopbouw, een belangrijk instrument om dergelijke situaties te stabiliseren. Ons land heeft momenteel een relatief groot contingent in Bosnië (SFOR) en kleinere contingenten in Macedonië (operatie Fox, op dit moment onder Nederlands commando) en in/nabij Afghanistan (ISAF en Enduring Freedom). Alles wijst erop dat een aantal van deze operaties ook in 2003 voortzetting zullen behoeven. Meer in het algemeen geldt dat wij er rekening mee moeten houden dat zich ook de komende jaren situaties zullen (blijven) voordoen die om internationale vredesoperaties vragen. Dit kan het geval zijn in en rond Europa maar ook verder weg. Nederland zal zijn aandeel in dergelijke operaties blijven dragen, met inachtneming van het gestelde in Artikel 100 van de Grondwet en het Toetsingskader. Vanzelfsprekend zijn er grenzen aan het aantal vredesoperaties waaraan ons land gelijktijdig kan deelnemen. Daarbij geldt dat Nederland tegelijkertijd gedurende lange tijd moet kunnen deelnemen aan maximaal drie operaties met eenheden van bataljonsgrootte of een equivalent daarvan. Naast vredesoperaties die om de uitzending van hele eenheden vragen, zijn er ook tal van situaties waarin kleinere aantallen militairen of burgers nodig zijn (observatiemissies in VN-, OVSEof EU-verband, politiemissies als onderdeel van vredesoperaties et cetera). Nederland zal ook dit soort kleinere bijdragen blijven leveren.

> Na te streven resultaten:

• Nederland blijft een actief aandeel dragen in de internationale inspanningen om vrede en stabiliteit te bevorderen en schendingen van de internationale rechtsorde tegen te gaan, waar nodig ook door deelname aan vredesoperaties uitgevoerd door de VN, regionale organisaties (NAVO, EU et cetera) dan wel «coalitions of the willing»;

• een toenemende rol van Nederland bij politiemissies, conform de notitie hierover die in 2001 de Staten-Generaal toeging. Daarnaast zal Nederland ook willen bijdragen aan andere componenten van de civiele crisisbeheersing te weten versterking van de rechtsorde, opbouw van civiele administratie en bescherming van de burgerbevolking;

• een actieve inzet van CIMIC-capaciteit bij SFOR en ISAF met als uitgangspunt dat civiele en militaire instanties ieder hun eigen verantwoordelijkheden behouden («zo civiel als mogelijk, zo militair als noodzakelijk»).

De Nederlandse bijdragen aan vredesoperaties worden na afloop geëvalueerd, terwijl ook de sturende internationale organisatie zelf de operatie regelmatig evalueert.

Ondersteuning regionale vredesbevorderende initiatieven

Een aantal al dan niet financiële instrumenten staat Nederland ter beschikking om mondiaal en regionaal vredesbevorderende initiatieven te ondersteunen. Het Nederlandse beleid wordt verder toegespitst op bepaalde regio's, te weten het Afrikaanse continent, de Kaukasus en Centraal-Azië in verband met OVSE-voorzitterschap en terrorismebestrijding, Zuidoost Azië, Indonesië en het Caraïbisch gebied.

Voor wat betreft de Balkan zal Nederland, samen met zijn NAVO-bondgenoten en EU-partners, in 2003 deze regio nadrukkelijker dan tot dusver het geval geweest is, willen stimuleren om verantwoordelijkheid te nemen voor haar eigen toekomst (ownership). In deze door de internationale gemeenschap gevolgde benadering past dan ook een verdere stroomlijning van de NAVO-operaties op de westelijke Balkan. Niettemin blijft Nederland gecommitteerd aan de handhaving van veiligheid en stabiliteit in deze regio. De Nederlandse presentie SFOR (thans ongeveer 1200 militairen) blijft in 2003 nagenoeg gelijk, zodat het Nederlandse aandeel in deze militaire missie relatief toeneemt. Daarnaast levert Nederland ook in Macedonië een zichtbare militaire bijdrage.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt sinds 2001, los van bijvoorbeeld de ODA-middelen en het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid, over een Vredesfonds (EUR 6,8 miljoen op jaarbasis). Dit is een additioneel instrument ter bevordering van activiteiten in het kader van crisisbeheersing, conflictpreventie en vredesopbouw (voorzover deze niet kwalificeren voor financiering uit ODA-middelen). In 2003 zal wederom worden gestreefd naar een goede geografische en functionele spreiding van activiteiten die voor financiering uit het Vredesfonds in aanmerking komen. Hierbij zal veel aandacht aan het Afrikaanse continent besteed worden.

Ook het Vredesfonds zal op reguliere basis worden geëvalueerd, zowel projectmatig als ten aanzien van de algemene doelstellingen hiervan.

> Na te streven resultaten:

• ondersteuning van institutionele regionale vredesbevorderende initiatieven (zoals ECOWAS/ECOMOG) en, indien nodig, van vredesoperaties;

• versterking van lokale opleidingscapaciteit voor vredesoperaties en waarnemers, inclusief ondersteuning vredesmachtoefeningen;

• opbouw van onder civiele controle staande leger en politie in post-conflictsituaties;

• ondersteuning van lokale vredesdialogen en reïntegratieactiviteiten (DDR) voor zover deze niet reeds uit ODA-middelen kunnen worden gefinancierd.

Ook andere projecten op het gebied van crisisbeheersing, conflictpreventie en civiel-militaire samenwerking komen in beginsel voor financiering in aanmerking. Daarnaast blijft Nederland samenwerkingsprojecten ondersteunen, gericht op het democratiseren en moderniseren van defensieapparaten in specifieke landen en regio's zoals Indonesië, Centraal-Azië en de Westelijke Balkan, waar in samenwerking met het Verenigd Koninkrijk de oprichting van een Junior Staff Officers Course (JSOC) zijn beslag krijgt.

Prioriteiten van het OVSE voorzitterschap

In 2003 zal Nederland het Voorzitterschap van de OVSE bekleden. Dat houdt in dat leiding moet worden gegeven aan de Organisatie en dat de Minister van Buitenlandse Zaken in de hoedanigheid van Fungerend Voorzitter («Chairman-in-Office») de politieke verantwoordelijkheid draagt voor de activiteiten van de Organisatie, zowel op beleidsmatig als operationeel terrein. Anders dan bij sommige andere multilaterale organisaties heeft het Secretariaat, gevestigd in Wenen, hierbij een voornamelijk administratief-ondersteunende taak.

Het Voorzitterschap zal een zwaar beslag leggen op het Ministerie. Er zal snel en effectief ingespeeld moeten worden op onvoorziene ontwikkelingen, inclusief acute crises, in de diverse probleemgebieden waar de OVSE actief is. Daarnaast kan Nederland als fungerend Voorzitter een aantal eigen accenten plaatsen. De praktijk heeft uitgewezen dat daaraan wel beperkingen zijn gesteld, omdat actuele ontwikkelingen en de lopende activiteiten van de OVSE op zichzelf al een inhoudsvolle agenda geven. Het kabinet zal de speciale aandachtspunten dit najaar nader uiteenzetten in een separate brief, waarbij ook het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken over het OVSE-voorzitterschap zal worden betrokken. Naar het zich laat aanzien, zullen in ieder geval de volgende terreinen bijzondere aandacht vergen:

a. Versterking organisatorisch-structurele aspecten

De OVSE bevindt zich in een moeilijke periode waarin zowel het mandaat als haar slagkracht als organisatie onderwerp van discussie zijn. Met de oostwaartse uitbreiding van EU en NAVO behoeft de positionering van de OVSE in de Europese veiligheidsarchitectuur herbezinning. Een geografische heroriëntatie met relatief meer aandacht voor meer oostwaarts gelegen regionen, zal ook in de aard en spreiding van de veldstructuur tot uitdrukking moeten komen. Ook de interne organisatie en effectiviteit van de organisatie verdienen nieuwe aandacht. Zo lijkt met name de politieke aansturing van de OVSE-missies te velde voor verbetering vatbaar, maar evenzeer de verantwoording, operationeel en financieel, van de uitvoering van programma's. Het verkrijgen van rechtspersoonlijkheid voor de OVSE blijft van groot belang. Tenslotte zal naar alle waarschijnlijkheid ook de begroting, inclusief de verdeelsleutel voor de bijdragen van de lidstaten, het nodige van het voorzitterschap vergen.

> Na te streven resultaten:

• geografische herschikking en een meer evenwichtig takenpakket van veldmissies;

• verbetering in politieke aansturing van de OVSE-missies te velde en de operationele en financiële verantwoording van de uitvoering van de programma's;

• verbetering onderlinge afstemming van activiteiten van diverse OVSE-instellingen (HCNM, ODIHR e.a.).

b. Accent op crisisbeheersing en -preventie

Het Voorzitterschap zal zich waarschijnlijk met de zich voortslepende en latente problemen in de Kaukasus en Centraal-Azië actief inlaten. In een aantal gevallen lijkt voortgang in de richting van een duurzame oplossing mogelijk. Daarvoor zal veelal de medewerking van de Russische Federatie vereist zijn. Dit is de reden om intensief contact met de Russische Federatie te onderhouden en gezamenlijk met uiteraard de direct betrokken partijen de grenzen en mogelijkheden van een oplossing te onderzoeken. Zulks uiteraard onder erkenning van de rol van andere betrokken instanties, zoals b.v. de VN in het geval van Abchazië, de Raad van Europa voor wat betreft Tsjetsjenië of de Minsk-Groep bij het vraagstuk Nagorno-Karabach.

Wat Centraal-Azië betreft, heeft het internationale seminar, dat maart 2002 in Den Haag gehouden werd, nuttig materiaal aangedragen voor het voorzitterschap.

Vanzelfsprekend zullen ook de Balkanlanden waar getalsmatig nog steeds de grootste betrokkenheid van de OVSE ligt, aandacht blijven vragen, al zal in sommige landen de personele omvang en het takenpakket van de OVSE-missies worden gereduceerd. Tenslotte blijft ook in enkele Oost-Europese landen (bijvoorbeeld Moldavië en Belarus) de rol van de OVSE relevant en zal het Voorzitterschap alert op ontwikkelingen aldaar moeten reageren.

> Na te streven resultaten:

• actieve bemoeienis met (beëindiging van) langslepende conflicten;

• de versterking van de Nederlandse diplomatieke presentie in Centraal-Azië;

• reductie van de personele omvang en het takenpakket van de OVSE-missies in sommige Balkan-landen, mede ten behoeve van een versterkte rol in de Kaukasus en Centraal-Azië.

c. Een evenwichtig beleid

Er bestaat een duidelijke wens om meer evenwicht te brengen in de drie componenten van OVSE beleid – de politiek/militaire, de economische en de menselijke dimensie. Het Voorzitterschap zal trachten meer invulling te geven, binnen de taakstelling en mogelijkheden van de OVSE, aan de economische dimensie, dat wil zeggen de ondersteuning van de economische ontwikkeling. Dit zal vooral een bemiddelende en faciliterende rol moeten zijn. Door opbouw en versterking van instituties die noodzakelijk zijn voor economisch verkeer en het aantrekken van investeringen, kan worden bijgedragen tot een «enabling environment». Daarnaast zal uiteraard het belangrijke takenpakket van de OVSE op het gebied van democratisering en duurzame verbetering c.q. consolidering van de rechtsstaat, het openbaar bestuur, de vrijheid van de media, respect voor mensenrechten en, in het algemeen, de civil society met kracht moeten worden voortgezet.

> Na te streven resultaten:

• meer evenwicht tussen de politiek-militaire, de economische en de menselijke dimensie van OVSE-beleid;

• een krachtig voortgezet OVSE-takenpakket op het gebied van democratisering en duurzame verbetering c.q. consolidering van de rechtsstaat, het openbaar bestuur, de vrijheid van de media, respect voor mensenrechten en in het algemeen de civil society;

• resolute aanpak trafficking-problemen.

Aanpassing en uitbreiding NAVO

Eén van de gevolgen van de terroristische aanslagen op de VS van 11 september 2001 is het besef dat de NAVO meer adequaat uitgerust dient te zijn om de nieuwe veiligheidsuitdagingen aan te kunnen. Het heeft de noodzaak van het proces van verdere modernisering en aanpassing van de NAVO onderstreept, uiteraard zonder dat één en ander afbreuk doet aan de kerntaken van de NAVO.

Dit proces van aanpassing en modernisering, met inbegrip van de interne organisatie van de NAVO, waartoe de top van Praag in november 2002 een belangrijke impuls moet geven en waarover in november een standpuntbepaling aan de Staten-Generaal zal toegaan, bestaat uit de volgende elementen:

• opheffing van militair-operationele tekortkomingen, mede met het oog op «nieuwe dreigingen»;

• uitbreiding met nieuwe leden en handhaving van NAVO «Open Deur»-beleid;

• intensivering van de samenwerking met Rusland;

• intensievere samenwerking met Partnerschapslanden en derde landen;

• aanpassing van de NAVO-commandostructuren;

• interne aanpassing van de NAVO;

• verdere vormgeving van de relatie EU-NAVO.

Ten aanzien van het opheffen van de militair-operationele tekortkomingen zal mede op basis van de resultaten van het Defense Capabilities Initiative (DCI) vastgesteld moeten worden op welke gebieden de individuele en concrete bondgenootschappelijke inspanningen zullen worden vergroot. Hierbij zij overigens benadrukt dat DCI en het in EU-kader ontwikkelde Europees Capaciteiten Actie Plan twee kanten van dezelfde medaille zijn en dat beiden een rechtstreekse bijdrage leveren aan de doelstelling om de militaire capaciteiten te versterken. Met het oog op dat laatste werd ook het inmiddels gemultinationaliseerde hoofdkwartier van het Duits-Nederlands legerkorps in 2002 omgevormd tot één van de snel ontplooibare hoofdkwartieren binnen de nieuwe strijdkrachtenstructuur van de NAVO. Vanaf 2003 is het hoofdkwartier formeel inzetbaar als een NAVO-High Readiness Forces Headquarters.

Tevens zal in Praag worden besloten over een verdere uitbreiding van de NAVO. Het kabinet zal ruim voor de top van november haar standpunt terzake bepalen, op basis van de voortgang die de aspirant-lidstaten hebben gemaakt en een analyse van de gevolgen van de toetreding voor de effectiviteit van de NAVO en voor de veiligheidssituatie in Europa als geheel.

Met de uitnodiging tijdens de NAVO-top in Praag tot lidmaatschap aan een aantal aspirant-toetreders zijn uiteraard de grenzen van het Open Deur-beleid nog niet in zicht. Het zogeheten Membership Action Programme, al dan niet in gewijzigde vorm, blijft het instrument vormen om het proces van verdergaande integratie van huidige dan wel toekomstige aspirant-toetreders te ondersteunen. Nederland geeft hieraan een eigen impuls door middel van bilaterale militaire samenwerkingsprojecten.

Het proces van intensievere samenwerking van de NAVO met Rusland dient in het kader van de nieuwe NAVO-Rusland raad verder geïntensiveerd te worden.

Ter vergroting van de veiligheid en stabiliteit van de Euro-Atlantische regio zal ook de samenwerking met Oekraïne, alsmede de landen van de Euro-Atlantische Partnerschapsraad (EAPR) en de landen van de zogeheten Mediterrane Dialoog verder worden versterkt. Naast intensivering van de politieke dialoog, zal de inzet vooral ook gericht moeten zijn op het, waar mogelijk, verder vorm en inhoud geven van de veiligheidsdimensie. Ten aanzien van de EAPR-landen biedt de zogenoemde herziening van het Partnerschap voor Vrede een goed aanknopingspunt om een regionale focus aan de samenwerking te geven (Kaukasus, Centraal-Azië).

Verdere operationalisering van het EVDB

De eerste operaties van de EU, waaronder de politiemissie in Bosnië en mogelijk een militaire rol in Macedonië, zullen de nodige aandacht vragen. Voor de verdere ontwikkeling van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB), als instrument van het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid, blijven adequate en structurele samenwerkingsmodaliteiten tussen EU en NAVO cruciaal. Zulks niet alleen ter onderstreping van de transatlantische band, maar zeker ook met het oog op het gebruik maken door de EU van NAVO-capaciteiten en middelen bij de uitvoering van EU-geleide crisisbeheersingsoperaties. Dit laatste voorkomt onnodige duplicatie.

> Na te streven resultaten:

• goede uitvoering van de politiemissie van de EU in Bosnië (EUPM). Hetzelfde zal gelden voor het geval de EU de huidige Task Force Fox missie in Macedonië van de NAVO overneemt;

• het bevorderen van de versterking van militaire capaciteiten en implementatie van de doelstellingen in het kader van de Headline Goals;

• ontwikkeling van adequate NAVO-EU samenwerkingsmodaliteiten en goede betrokkenheid van Europese, doch niet-EU-, NAVO-bondgenoten bij het EVDB.

Het is van belang dat deze operaties regelmatig worden geëvalueerd teneinde te bezien of de bestaande EVDB-afspraken in de praktijk ook voldoen. Daarbij zal in het bijzonder gekeken moeten worden naar de aansturing van operaties, de besluitvormingsprocedures en de samenwerking met andere actoren.

Voor het bereiken van de doelstellingen van de Headline Goals, het vermogen van de Unie om in 2003 een strijdmacht van 50 000 tot 60 000 militairen voor minstens een jaar te kunnen uitzenden ten behoeve van de uitvoering van zogeheten Petersberg-taken, is de implementatie van het Europees Capaciteiten Actie Plan van groot belang. Nederland, dat het voortouw heeft genomen bij de ontwikkeling van het genoemde Plan, blijft hieraan een substantiële bijdrage leveren.

Civiele component: De ontwikkelingen op de Balkan en in Afghanistan onderstrepen het belang van een coherente, integrale benadering bij conflicten: civiele en militaire instrumenten moeten hand in hand worden ingezet. Daarom zal Nederland met zijn Europese partners blijven werken aan een versterking van de capaciteiten op het gebied van civiele crisisbeheersing met het oog op daadwerkelijke inzet waar nodig. Deze capaciteitsversterking ligt vooral op het terrein van politie, justitieel personeel en civiele administratie.

Juist ook vanwege het belang van een coherente benadering zal Nederland erop toezien dat de EU Politiemissie in Bosnië een integraal onderdeel uitmaakt van de aanpak van de bestuurlijke problemen aldaar. Door een nauwe afstemming tussen de activiteiten van de EU Politiemissie en andere activiteiten op het gebied van «rule of law» kan de effectiviteit van de missie worden vergroot. Aan deze nieuwe, EU-geleide politiemissie (EUPM) zal Nederland kwantitatief en kwalitatief substantieel bijdragen, met zowel vertegenwoordigers van de reguliere politie als van de Koninklijke Marechaussee. De EUPM moet in Bosnië-Herzegovina een professioneel politieapparaat tot stand helpen brengen dat aan de internationale normen voldoet.

Het tegengaan van proliferatie van massavernietigingswapens

Het huidige multilaterale stelsel ter voorkoming van proliferatie en ter bevordering van wapenbeheersing en ontwapening moet worden versterkt. De proliferatie van massavernietigingswapens en hun overbrengingsmiddelen vormt een toenemend veiligheidsrisico. Indien bepaalde terroristische groeperingen hun handen zouden weten te leggen op nucleaire, biologische, chemische of radiologische middelen, zouden zij er waarschijnlijk niet voor terugschrikken deze ook werkelijk te gebruiken. De proliferatie van dergelijke wapens naar bepaalde landen is eveneens een toenemende bron van zorg. Binnen de VN wordt gestreefd tot afronding te komen van de onderhandelingen over het verdrag tegen nucleair terrorisme. Het non-proliferatiebeleid van het kabinet wordt in eerste instantie gestalte gegeven in EU/GBVB-kader. Het kabinet streeft ook naar een actieve opstelling van zowel de EU als de NAVO ter voorkoming van Nucleair, Biologisch, Chemisch en Radiologisch (NBCR-)terrorisme. Ook nationale maatregelen zoals versterking van exportcontroles zijn van belang.

Wat betreft kernwapens blijft de Nederlandse inzet gericht op de integrale uitvoering van het Non-Proliferatieverdrag (NPV). Dit beleid krijgt niet alleen gestalte in NPV-kader zelf, maar ook in diverse andere fora zoals de Eerste Commissie van de Algemene Vergadering van de VN, de Geneefse Ontwapeningsconferentie, het Internationale Agentschap voor Atoomenergie (IAEA) en de Nuclear Suppliers Group. In 2003 vindt de tweede bijeenkomst plaats van de voorbereidende vergadering van de voor 2005 geplande NPV-toetsingsconferentie. Het kabinet zal zich daarbij inzetten voor een goede uitvoeringsrapportage en voor de totstandkoming van duidelijke afspraken over de verdere uitvoering van het actieprogramma van de vorige toetsingsconferentie in 2000. Voorts streeft de regering naar de inwerkingtreding van het Kernstopverdrag en naar een begin van onderhandelingen over een verdrag ter stopzetting van de productie van splijtstoffen voor kernwapens. In de NAVO zal Nederland zich verder inzetten voor een dialoog met Rusland over vertrouwenwekkende maatregelen ten aanzien van nucleaire wapens.

> Na te streven resultaten:

• versterking van het huidige multilaterale stelsel ter voorkoming van proliferatie en ter bevordering van wapenbeheersing en ontwapening;

• blijvende integrale uitvoering van het NPV;

• dialoog met Rusland over vertrouwenwekkende maatregelen ten aanzien van nucleaire wapens;

• voortgezette ondersteuning via bilaterale en multilaterale projecten van de vernietiging van chemische en nucleaire wapens alsmede andere onderdelen van de Russische (militaire) nucleaire infrastructuur;

• een verdere aanscherping van de richtlijnen van de Australië-groep, wat betreft de exportcontrole op chemische en biologische wapens;

• zo breed mogelijke acceptatie van de gedragscode tegen raketproliferatie (ICOC) die onder Nederlands voorzitterschap is ontwikkeld in het kader van het Missile Technology Control Regime;

• universaliteit van het Chemische-Wapensverdrag en een effectieve uitvoering van alle onderdelen daarvan;

• zo goed mogelijke invulling van de rol van gastland voor de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW); Daarbij zal extra aandacht worden besteed aan de verbetering van de financiële gezondheid van de OPCW.

• een nieuw traject voor de toevoeging van een verificatieprotocol aan het verdrag inzake biologische wapens.

Bevordering van conventionele wapenbeheersing

De meeste slachtoffers van zowel interstatelijke als intrastatelijke conflicten worden veroorzaakt door conventionele wapens, ook nog na afloop van dergelijke conflicten (mijnen, ontplofbare oorlogsresten). Nederland zal het komende jaar een actieve rol spelen bij de ontwikkeling van instrumenten die verplichten tot conventionele wapenbeheersing en de naleving van bestaande instrumenten bevorderen.

Met name ten aanzien van de actuele problematiek van de ontplofbare oorlogsresten, waarover nog geen internationale regelgeving bestaat, heeft Nederland het afgelopen jaar een voortrekkersrol gespeeld. In de internationale wapenbeheersingsonderhandelingen te Genève heeft dit onderwerp sinds een jaar de hoogste prioriteit. Onder Nederlands voorzitterschap vinden in Genève besprekingen plaats die hopelijk zullen resulteren in een onderhandelingsmandaat voor één of meerdere aanvullende protocollen over dit onderwerp bij het huidige Conventionele Wapensverdrag (CWV). Hierbij verdienen zowel de preventieve aspecten als de humanitaire gevolgen aandacht.

> Na te streven resultaten:

• het voortzetten van de internationale voortrekkersrol bij de ontwikkeling van een juridisch instrument inzake ontplofbare oorlogsresten, die bijvoorbeeld door clusterwapens worden veroorzaakt;

• een actieve bijdrage aan andere initiatieven om het CWV te versterken, zoals het versterken van de naleving van het verdrag, de verdere uitbreiding van het aantal partijen bij het verdrag en bijvoorbeeld nadere regelgeving inzake antivoertuigmijnen.

De afgelopen jaren is door Nederland veel aandacht besteed aan het tegengaan van ongecontroleerde verspreiding van kleine wapens. Ook internationaal kreeg dit veel aandacht hetgeen onder meer resulteerde in een VN-Actieprogramma, een OVSE-document terzake en een aantal politiek bindende verklaringen in Afrika en Zuid-Amerika, waarin afspraken zijn opgenomen die proliferatie van en illegale handel in kleine wapens tegengaan. Ook de coördinatie van de activiteiten gericht op de implementatie van deze documenten is van belang, zoals tijdens de Pretoria Conferentie in maart 2002, die mede door Nederland werd georganiseerd.

> Na te streven resultaten:

• implementatie van deze documenten en zowel technische als financiële ondersteuning bieden aan landen die hierbij assistentie nodig hebben;

• het ontwikkelen van internationaal bindende instrumenten voor tussenhandel en «markering en tracering», onder meer door deelname aan een expertgroep van de VN inzake traceerbaarheid van kleine wapens;

• meer transparantie ten aanzien van kleine-wapenleveranties binnen het Wassenaar Arrangement.

De implementatie van het Ottawa Verdrag inzake antipersoneelmijnen heeft inmiddels geresulteerd in een wereldwijde daling van het aantal slachtoffers van deze wapens. De succesvolle strijd tegen de landmijnen zal echter nog lange tijd moeten worden gevoerd en krijgt daarom het komende jaar onverminderd de aandacht. De naleving van de bepalingen van het Ottawa Verdrag inzake het gebruik van antipersoneelmijnen, de mijnenruiming en de vernietiging van de voorraden zal meer aandacht krijgen. De coördinatie van de internationale samenwerking in het kader van het Ottawa Verdrag is versterkt door de instelling van een ondersteunende organisatie te Genève. Nederlandse financiering heeft de oprichting van deze Implementation Support Unit mogelijk gemaakt. Ook draagt Nederland bij aan een trustfund dat deelname van vertegenwoordigers van ontwikkelingslanden aan het overleg te Genève mogelijk maakt. Naar verwachting zal in de loop van 2003 de evaluatie door IOB van de in het kader van de conventionele wapenbeheersing gevoerde beleid gericht op mijnen en activiteiten gericht op mijnontruiming worden voltooid. De resultaten daarvan zullen worden meegenomen in het conventionele wapenbeheersingsbeleid.

> Na te streven resultaten:

• Nederland zal de geprononceerde rol die het heeft bij het Ottawa Verdrag blijven vervullen: het kabinet is van plan door te gaan met actieve ondersteuning van mijnenruimingsprojecten; ook zal verder worden gegaan met het ondersteunen van landen bij de naleving van andere bepalingen van het Ottawa Verdrag; tenslotte zal Nederland zich inzetten voor de bevordering van de toetreding van nieuwe landen tot het Verdrag.

Het Verdrag inzake Conventionele Strijdkrachten in Europa (CSE) is onverminderd van groot belang voor de veiligheid in Europa.

> Na te streven resultaten:

• zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van het in 1999 aangepaste Verdrag inzake Conventionele Strijdkrachten in Europa (CSE) indien aan de voorwaarden daarvoor voldaan is;

• voortgezette ondersteuning, via OVSE Trustfunds, van de terugtrekking van Russische wapens en troepen uit respectievelijk Moldavië en Georgië.

Verder blijft Nederland in internationaal verband de implementatie bevorderen van andere instrumenten die verplichten tot conventionele wapenbeheersing en van vertrouwenwekkende maatregelen. Zo zal in Benelux-verband nauw samengewerkt worden bij de ten uitvoerlegging van het op 1 januari 2002 in werking getreden Open Skies Verdrag.

Een verantwoord wapenexportbeleid en bevordering transparantie in wapentransacties

Nederland zal zijn restrictieve beleid ten aanzien van de export van conventionele wapens voortzetten. Daarmee wordt een goede naleving verzekerd van de EU-gedragscode voor wapenexport. Het kabinet zal zich blijven inspannen voor een meer uniforme toepassing van de gedragscode door de EU-lidstaten.

Nederland hecht belang aan het vergroten van de transparantie in wapenexporten en streeft derhalve naar een zo groot mogelijke deelname aan het VN-wapenregister. Begin 2000 werd als uitvloeisel van het toenmalige Regeerakkoord besloten tot een eenzijdige invoering van een nieuw criterium voor het wapenexportbeleid, te weten de deelname van bestemmingslanden aan het VN-wapenregister, en wel als onderdeel van het zesde criterium. De verwachting bestond dat invoering van dit criterium navolging zou vinden bij de EU-partners en deelname aan het wapenregister zou bevorderen. De stringente toepassing ervan leidde tot een substantieel aantal afwijzingen van exportvergunningen naar landen die niet deelnamen aan het register, maar die voor het overige aan de criteria voldeden. Dergelijke landen bleken echter voor de EU-partners, die niet bereid bleken deze toets eveneens te hanteren, veelal wel aanvaardbare bestemmingen. Voorts leidde de invoering van de toets niet tot grotere deelname aan het wapenregister. In het licht hiervan is besloten dat ingeval een bestemmingsland niet deelneemt aan het VN-wapenregister een exportvergunning slechts zal worden geweigerd indien dit land tevens op een additioneel (onderdeel van een) criterium negatief scoort.

Teneinde de wereldwijde participatie aan het register te bevorderen zal het kabinet wel de effectievere instrumenten die daarvoor voorhanden zijn, zoals internationale workshops over het register en de jaarlijkse demarches bij niet-deelnemende landen, actief blijven inzetten.

Zo heeft Nederland om de participatie door Afrikaanse landen aan het wapenregister te bevorderen, ook met het oog op het tienjarig bestaan van het Register in 2002, regionale seminars in Ghana en Namibië georganiseerd.

Ook in 2003 zal Nederland in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties opnieuw een resolutie indienen die oproept tot bestendiging van en deelname aan het VN-wapenregister.

> Na te streven resultaat:

• mondiale deelname aan het VN-wapenregister en grotere transparantie in de wapenexporten.

Het kabinet hecht grote waarde aan een betrouwbaar en effectief wapenexportbeleid in derde landen. Dit geldt in het bijzonder voor de kandidaat-lidstaten van de EU. Deze landen hebben de EU-gedragscode reeds aanvaard. De uitvoering van de code schiet in een aantal kandidaat-lidstaten echter te kort vanwege lacunes in regelgeving en controle op wapenexport.

Nederland is voornemens om middels het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB) bilaterale steun aan een tweetal kandidaat-lidstaten voor de verbetering van hun wapenexport-controlesysteem te verlenen.

> Na te streven resultaat:

• een daadwerkelijk met de praktijk en regelgeving van de EU in lijn gebracht wapenexportbeleid van deze landen.

Groeiparagraaf

Op het gebied van vrede, veiligheid en conflictbeheersing blijft gelden dat de verdere ontwikkeling van operationele doelstellingen, alsmede van prestatiegegevens, aan grenzen gebonden is. Nederland is immers slechtséén van de internationale actoren. Om die reden blijft ook het beoordelen en meten van de Nederlandse bijdrage aan realisering van doelstellingen op genoemd terrein een lastige opgave.

Het streven blijft hier echter op gericht door continuering van monitoring en evaluatie van:

• programma's als Vredesfonds, Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid;

• projecten, bijv. in het kader van genoemde twee programma's (Vredesfonds en POBB), maar evenzeer kan gedacht worden aan financiering van derde organisaties);

• deelname aan vredesoperaties.

Tevens zal de inzet gericht zijn op evaluatie van de zijde van organisaties als de VN, NAVO, EU of de OVSE.

C. Budgettaire gevolgen van het beleid

Beleidsartikel 2 Vrede, veiligheid en conflictbeheersing (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Verplichtingen29 71433 77832 79229 33329 45929 40429 404
        
Uitgaven:       
        
Programma-uitgaven totaal25 77133 81232 82629 33329 45929 40429 404
2.1NAVO3 8086 1486 3486 3486 3486 3486 348
2.2WEU1 7191 2811 2811 2811 2811 2811 281
2.3OVSE4 2714 3735 3785 4785 4785 4785 478
2.4OPCW1 0051 1751 1751 1281 1281 1281 128
2.5CTBTO1 3841 9631 9631 9631 9631 9631 963
2.6Vredesfonds8 06910 21010 2106 8076 8076 8076 807
2.7POBB/VB2 6425 8833 7103 6013 4923 4373 437
2.8Subsidies en bijdragen2 8732 7792 7612 7272 9622 9622 962
        
Ontvangsten1 106905905905905905905
        
2.20Doorberekening subsidies en bijdragen aan andere ministeries816816816816816816816
2.21Restituties contributies vrede, veiligheid en conflictbeheersing290898989898989

Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 2 (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
–departement9 85110 98610 29310 58510 47810 60710 616
–posten14 64416 33215 30115 73515 57615 76915 782
–totaal24 49427 31825 59326 32026 05426 37626 398

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 2 (x 1 miljoen Euro)
  2003 2004 2005 2006 2007
1.Programma-uitgaven 33 29 29 29 29
2.Waarvan juridisch verplicht5%1,70%00%00%00%0
3.Waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden95%31,390%2783%2472%2160%18
4.Niet onder 2 en 3 begrepen (eventueel reserveringen op basis van een regeling of beleidsprogramma)0%010%217%528%840%11
Totaal100%33100%29100%29100%29100%29

E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

Het Nederlandse beleid inzake vrede, veiligheid en conflictpreventie wordt geïmplementeerd in een context en in organisaties en verbanden, waarin Nederland een actieve maar geen doorslaggevende speler is. Daarnaast kunnen onvoorziene veranderingen in stabiliteit en vrede in landen of regio's van invloed zijn op zowel beleid als resultaten van beleid.

BELEIDSARTIKEL 3 HUMANITAIRE HULP

A. Algemene beleidsdoelstelling

De algemene beleidsdoelstelling van humanitaire hulp is de optimale leniging van levensbedreigende menselijke noden als gevolg van (chronische) crisissituaties en natuurrampen, in principe wereldwijd, maar in het bijzonder in een tiental crisisgebieden in ontwikkelingslanden. Humanitaire ontmijning maakt hiervan deel uit.

In conflictsituaties dient humanitaire hulp bij voorkeur onderdeel te zijn van een geïntegreerde strategie gericht op conflictbeheersing, die eveneens de inzet van politieke, economische en zonodig ook militaire instrumenten kan omvatten. Humanitaire hulp kan en mag geen alternatief zijn voor politieke of diplomatieke actie; politisering van humanitaire hulp zou de effectiviteit en geloofwaardigheid ervan ernstig schaden. Daarom blijven het humanitair imperatief en de humanitaire beginselen als onpartijdigheid en onafhankelijkheid de uitgangspunten voor de inzet van het humanitaire instrumentarium.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Snelle en adequate humanitaire hulpverlening door internationale en niet gouvernementele organisaties in zowel chronische als acute humanitaire crises

Het kabinet zal ook in 2003 bij humanitaire crises ten gevolge van gewelddadige conflicten of natuurrampen, internationale humanitaire organisaties (van de Verenigde Naties en het Rode Kruis en de Rode Halve Maanbeweging) en niet-gouvernementele organisaties (NGO's) financieren om hen in staat te stellen humanitaire hulp te verlenen.

De uitgangspunten voor de keuze van kanalen en activiteiten in 2003 worden vastgelegd in een algemeen beleidskader, een beleidskader Humanitair Ontmijnen en specifieke conflictbeleidskaders voor de chronische crisisgebieden Afghanistan, Angola, Burundi, DR Congo, Irak, Molukken, Soedan, Somalië en Westelijk Afrika. Deze conflictbeleidskaders zijn waar mogelijk geïntegreerde beleidskaders voor zowel humanitaire hulp als vredesopbouw (beleidsartikel 4).

Richtinggevend bij de bepaling van het Nederlandse financieringsbeleid is het Consolidated Appeal Process (CAP), dat onder leiding van het Office for the Co-ordination of Humanitarian Affairs (OCHA), de noodhulpafdeling van het VN-secretariaat, voor elke crisis in gang wordt gezet.

Tevens draagt ons land via de begroting van de Europese Unie (EU) bij aan de inspanningen van ECHO, het bureau voor financiering van humanitaire hulp van de Europese Commissie.

> Na te streven resultaten:

• effectieve, transparante en onpartijdige inzet van de beschikbare gelden voor humanitaire hulpverlening door middel van internationale en niet-gouvernementele organisaties;

• nationaal en internationaal afgestemde beleidskaders op basis waarvan subsidies voor humanitaire hulp en humanitaire ontmijning kunnen worden toegewezen.

Versterking van de nationale en internationale coördinatie van humanitaire hulpverlening

Gebrek aan coördinatie vormt de grootste bedreiging voor de effectiviteit van hulpverlening in crisissituaties. Daarom spant Nederland zich zowel nationaal als internationaal in voor verbetering van de coördinatie bij de verstrekking van humanitaire hulp.

a. Versterking nationale coördinatie

Nationaal vertaalt het streven naar betere coördinatie zich in een verdere invulling van de taak van het Ministerie van Buitenlandse Zaken als coördinator van de Nederlandse inspanning bij rampen in het buitenland. Met andere departementen zoals Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties, Verkeer & Waterstaat en Defensie is in 2002 een structuur opgezet om te komen tot vergroting van de snelheid en kwaliteit van de Nederlandse hulpverlening. Met Defensie worden duidelijke afspraken gemaakt over civil-military co-operation (CIMIC).

b. Verbetering internationale coördinatie

De Nederlandse doelstelling in internationale humanitaire fora (informeel donoroverleg en bestuursvergaderingen van ECHO, de humanitaire VN-organisaties en het Internationale Comité van het Rode Kruis – ICRC) is verbetering van de samenwerking en coördinatie tussen humanitaire actoren en verbetering van de kwaliteit en effectiviteit van humanitaire hulpverlening.

Kern van de Nederlandse inzet is de verbetering van het Consolidated Appeal Process en de versterking van de coördinerende rol van OCHA in Genève en New York en van de coördinator humanitaire zaken van de VN in het veld, waar mogelijk in nauwe samenwerking met het ontvangende land en de Nederlandse ambassade ter plekke. Nederland spoort voorts de Europese Commissie en ECHO aan nauwer samen te werken met de VN.

Humanitaire hulp is per definitie van tijdelijke aard. Het is daarom van belang dat er, zodra dat mogelijk is, een soepele overgang wordt gemaakt van acute noodhulp naar rehabilitatie- en wederopbouwhulp. Nauwe internationale afstemming in een zo vroeg mogelijk stadium is noodzakelijk om een betere aansluiting tussen de verschillende soorten en fasen van hulp te bewerkstelligen. Die afstemming dient plaats te vinden in het kader van het Consolidated Appeal Process. Nederland en andere, gelijkgezinde donoren dringen er bij het United Nations Development Programme (UNDP) op aan vanaf de eerste crisisfase bij dit planningsproces betrokken te zijn en samen met de Wereldbank de rehabilitatie- en wederopbouwhulp te coördineren. Alleen de eerste aanzet tot rehabilitatie komt in aanmerking voor financiering lastens beleidsartikel 3. Een snelle en soepele overgang naar rehabilitatie, wederopbouw en uiteindelijk duurzame ontwikkeling is echter alleen mogelijk als ook in de vervolgfases tijdig en op de situatie toegesneden financieringsconstructies voor handen zijn.

Het kabinet hecht veel belang aan coördinatie van humanitair ontmijnen en streeft naar wereldwijde toepassing van de International Mine Action Standards (IMAS). Inmiddels maakt ontmijning deel uit van het Consolidated Appeal zodat ontmijningsactiviteiten goed aansluiten bij de bredere humanitaire hulpinspanningen.

De Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) zal in de tweede helft van 2003 een evaluatie opzetten naar de relevantie, effectiviteit en efficiëntie van de uitvoering van de noodhulp aan ontwikkelingslanden, toegespitst op nader te bepalen thema's, kanalen of geografische gebieden. De resultaten zullen in 2004 beschikbaar komen.

> Na te streven resultaten:

• versterkte coördinatie door het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de Nederlandse inspanning bij rampen in het buitenland;

• een grotere betrokkenheid van het ontvangende land en de betrokken Nederlandse ambassade in het Consolidated Appeal Process;

• een verbeterd Consolidated Appeal Process en daarmee een betere internationale afstemming in de planning en uitvoering van humanitaire hulp (inclusief humanitaire ontmijning), rehabilitatie- en wederopbouwhulp.

Vergroting van de kwaliteit en effectiviteit van humanitaire hulp

a. Systematischer leren van ervaringen uit het verleden

Om de effectiviteit van hulpinspanningen te beoordelen vindt systematische monitoring plaats van projecten en uitvoerende organisaties. Bovendien financiert Nederland op het gebied van prestatieverbetering het Active Learning Network on Accountability and Performance en de Humanitarian Policy Group en tevens het SPHERE-project. Het doel hiervan is de kwaliteit van de internationale humanitaire hulpverlening te vergroten door het delen van de lessen uit evaluaties en door het ontwikkelen van standaarden voor de primaire sectoren van humanitaire hulpverlening (zoals voedsel, onderdak, gezondheidszorg, water en sanitatie, basisonderwijs).

b. Kanaalfinanciering: intensivering van de beleidsdialoog

Om de aandacht meer te verleggen van beoordeling van plannen en projecten naar output en resultaten is Nederland in 2002 een zogeheten kanaalfinancieringsrelatie aangegaan met de voornaamste humanitaire VN-organisaties (WFP, UNHCR, UNICEF, OCHA) en het International Committee of the Red Cross (ICRC). Daarbij vindt jaarlijks een algemene toekenning van middelen voor humanitaire hulpactiviteiten plaats op basis van een meerjarige samenwerkingsovereenkomst. De toekenning is gekoppeld aan specifieke brandhaarden en vindt plaats op basis van de Nederlandse prioriteiten. De besteding van de kanaalfinancieringsbijdrage is een van de onderwerpen van het reguliere beleidsoverleg dat Nederland jaarlijks met de betreffende organisaties voert.

Deze vorm van financiering stelt de ontvangende organisatie in staat vroegtijdig te reageren op crisissituaties, bevordert de betrouwbaarheid en voorspelbaarheid van Nederland als donor en vergroot de Nederlandse invloed op het beleid van de organisatie.

c. Follow-up kwaliteitsconferentie

In 2001 heeft in Den Haag een conferentie plaatsgevonden over de effectiviteit van humanitaire hulp en de controle op de kwaliteit van de activiteiten en uitvoeringskanalen. Nederland is betrokken bij de uitvoering van de conclusies van deze conferentie. De uitvoerende hulporganisaties onderzoeken de mogelijkheid van een intern kwaliteitssysteem. Enkele donoren organiseren in november 2002 een vervolgconferentie over «good donorship». De conferentie is het startpunt voor beleidsontwikkeling endialoog op het gebied van «good donorship». Aan de orde zullen komen: de implicaties van de toenemende bilateralisering van humanitaire hulp, kwaliteitseisen die aan het humanitaire hulpbeleid van donoren gesteld kunnen worden, indicatoren voor de monitoring van donorbeleid, vaststelling van een beleidsagenda en aanwijzing van trekkers voor uitwerking van de voornaamste aanbevelingen. De aanbevelingen zullen in 2003 worden uitgewerkt.

> Na te streven resultaten:

• systematischer monitoring van humanitaire hulpactiviteiten en uitvoerende organisaties;

• versterking van de beleidsdialoog met de voornaamste internationale humanitaire VN-organisaties en het ICRC;

• uitwerking van de aanbevelingen van de internationale kwaliteitsconferentie over good donorship.

Groeiparagraaf

Op dit moment vindt monitoring voornamelijk plaats via projectrapportages. In 2002 is opdracht gegeven voor een systematische analyse van deze rapportages om conclusies te kunnen trekken over de effectiviteit van de verleende hulp, de effectiviteit van de betreffende uitvoeringsorganisaties en de kwaliteit van de rapportages zelf. De analyse moet uitmonden in de definiëring van relevante en bruikbare prestatie-indicatoren, die recht doen aan de humanitaire beginselen en aansluiten op de standaarden die in internationaal verband worden ontwikkeld (zie onder de geoperationaliseerde doelstelling Vergroting van de kwaliteit en effectiviteit van humanitaire hulp). De invoering van prestatie-indicatoren als vereiste voor subsidieaanvragen en projectrapportages zal eind 2003 haar beslag krijgen.

C. Budgettaire gevolgen van het beleid

Beleidsartikel 3 Humanitaire hulp (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Verplichtingen247 110246 569213 962211 693209 424209 424209 424
        
Uitgaven:       
        
Programma-uitgaven totaal250 218246 569213 962211 693209 424209 424209 424
3.1Noodhulp Ontwikkelingslanden144 176146 052113 445111 176108 907108 907108 907
3.2Noodhulp niet-DAC landen4 3384 5384 5384 5384 5384 5384 538
3.3Ontmijnings- en kleine wapen fonds16 05615 88215 88215 88215 88215 88215 882
3.4VN-Vluchtelingenprogramma's58 24952 69852 69852 69852 69852 69852 698
3.5Wereldvoedselprogramma27 22727 22727 22727 22727 22727 22727 227
3.6Internationaal Comite Rode Kruis172172172172172172172
        
Ontvangsten32323232323232
        
3.20Doorberekening ICRC aan Defensie32323232323232
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 3 (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
–departement2 2732 5352 3752 4432 4182 4482 450
–posten2 4082 6862 5162 5882 5622 5932 596
–totaal4 6825 2214 8925 0314 9805 0415 045

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 3 (x 1 miljoen Euro)
  2003 2004 2005 2006 2007
1.Programma-uitgaven 214 212 209 209 209
2.Waarvan juridisch verplicht2%4,30% 0%00%00%0
3.Waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden71%152,166%13958%12151%10644%91
4.Niet onder 2 en 3 begrepen (eventueel reserveringen op basis van een regeling of beleidsprogramma)27%57,634%7342%88,349%10356%118
Totaal100%214100%212100%209100%209100%209

E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

De uitvoerbaarheid van de hulp veronderstelt de beschikbaarheid van adequate hulpkanalen, terwijl de effectiviteit van de hulp mede wordt bepaald door de kwaliteit van het samenspel van internationale en nationale actoren. Daarom zet Nederland zich in voor versterkte VN-coördinatie (zie onder de geoperationaliseerde doelstelling Versterking van de nationale en internationale coördinatie van humanitaire hulpverlening). Doublures in bestaande coördinatiemechanismen voor de internationale respons op natuurrampen en conflictsituaties leiden tot inefficiëntie en doen daarmee afbreuk aan het Nederlandse streven. Nederland is dan ook geen voorstander van een apart EU-coördinatiemechanisme en zal ook in EU-verband steeds het belang onderstrepen van aansluiting bij bredere (VN-)structuren, ter vergroting van de effectiviteit (zie beleidsartikel 7). Daarnaast wordt de effectiviteit van de humanitaire hulp beïnvloed door de mate van coherentie met andere instrumenten (politieke, economische en militaire) die in concrete crisissituaties worden ingezet.

Ten aanzien van de raming geldt dat slechts een deel van de humanitaire hulptaken voorspelbaar is. Nieuwe conflicten en, a fortiori, natuurrampen kunnen onvoorziene hulpbehoeften scheppen. Jaarlijkse statistieken van uitgaven voor humanitaire hulp vertonen een grillig beeld door de ongelijke spreiding van noden en daarmee hulpinterventies in de tijd.

BELEIDSARTIKEL 4 GOED BESTUUR, MENSENRECHTEN EN VREDESOPBOUW

A. Algemene beleidsdoelstelling

De algemene beleidsdoelstelling betreft het bevorderen van mensenrechten, goed bestuur en vredesopbouw in geselecteerde landen. Deze landen worden gesteund bij het opzetten, versterken dan wel hervormen van op lokale omstandigheden toegesneden capaciteit om duurzame vrede, respect voor mensenrechten en een goed functionerend bestuur ten dienste van de samenleving te bewerkstelligen. Zie ook beleidsartikel 1 en beleidsartikel 6.

In structurele samenwerkingslanden vormen de verschillende aspecten van goed bestuur een geïntegreerd onderdeel van de (mede) met Nederlandse middelen gefinancierde programma's. Daarnaast wordt samengewerkt met een aantal landen waar de voorwaarden voor een dergelijke samenwerking vooralsnog ontbreken. Deze landen, de zogeheten GMV-landen, ontvangen Nederlandse hulp die specifiek is gericht op het bevorderen van goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw. De hulp in deze landen vindt plaats op basis van GMV-beleidskaders, die in consultatie met overheid en civil society zijn opgesteld. Voorts wordt in een aantal (post)-conflictlanden vredesopbouw activiteiten ontplooid. Met zestien landen in Midden- en Oost Europa zal worden samengewerkt in het kader van het Matra-programma, waarbinnen de thema's democratisering, goed bestuur en mensenrechten eveneens een centrale plaats innemen. Zie ook beleidsartikel 6.

> Na te streven resultaten GMV-landen:

• ondersteuning van reeds in gang gezette positieve initiatieven in deze landen op het gebied van mensenrechten, goed bestuur en vredesopbouw;

• implementatie van een coherent en gecoördineerd Nederlands beleid op basis van landenspecifieke GMV-beleidskaders;

• ondersteuning van initiatieven ter versterking van de rechtsstaat en maatschappelijke organisaties in de Matra-landen.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Mensenrechten

a. Integratie van mensenrechten in het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid

Het nog uit te brengen advies van de AIV inzake de relatie tussen het ontwikkelings- en mensenrechtenbeleid zal naar verwachting een bijdrage leveren aan de beleidsvorming op dit terrein. Het recht op ontwikkeling neemt in deze discussie een bijzondere plaats in. De Mensenrechtenambassadeur speelt daarbij een belangrijke rol. Het kabinet zal het werk van de onafhankelijk expert van de VN voor het recht op ontwikkeling, dr. Arjun Sengupta, blijven steunen. Aan de hand van de resultaten van door hem te verrichten concrete studies naar de implementatie van het recht op ontwikkeling, die in 2003 beschikbaar komen, zal nadere uitwerking van het beleid op dit gebied plaatsvinden.

> Na te streven resultaat:

• uitgewerkt beleid inzake de relatie tussen het ontwikkelings- en mensenrechtenbeleid.

b. Verdere versterking van de beleidsrelatie tussen mensenrechten en conflicten

Niet alleen leiden gewelddadige conflicten vrijwel altijd tot schendingen van mensenrechten, maar in veel gevallen ligt het verband ook andersom: mensenrechtenschendingen zijn de oorzaak van conflicten. Integratie van mensenrechtenbeleid met conflictpreventie en conflictbeheersing blijft in 2003 dan ook de aandacht van het kabinet krijgen. Bovendien dienen mensenrechten en democratisering ook in de post-conflict wederopbouwfase een belangrijke plaats in te nemen. Een goed voorbeeld hiervan is Afghanistan, waar Nederland ook in 2003 een belangrijke bijdrage zal leveren aan de wederopbouw. Naleving van mensenrechten, met bijzondere aandacht voor de positie en de rechten van vrouwen, wordt daarbij essentieel geacht. Ten aanzien van de relatie tussen mensenrechten en conflicten past ook een adviesaanvraag in 2002 van de regering aan de AIV inzake mensenrechten en niet-statelijke actoren. Dit advies kan weer de aanzet zijn voor verdere beleidsvorming gedurende 2003. Ook het tegengaan van straffeloosheid via het in Den Haag te vestigen Internationaal Strafhof past in dit beleid. Ondersteuning voor het Joegoslavië en Rwandatribunaal wordt voortgezet.

Het IOB zal in 2003 een evaluatie uitvoeren naar de uitvoering van het mensenrechtenbeleid, waarbij de gefinancierde activiteiten centraal zullen staan.

> Na te streven resultaten:

• beleidsvorming over relatie tussen mensenrechten en conflicten;

• ondersteuning initiatieven tegen straffeloosheid.

Goed bestuur

Voor Nederland zijn de volgende thema's op het gebied van de versterking van goed bestuur prioritair: democratisering, begrotingsbeleid, decentralisatie en corruptiebestrijding.

a. Ondersteuning van democratische processen

Nederland stelt zich ten doel bij te dragen aan het verhogen van het democratisch gehalte en de legitimiteit van het politieke bestel in ontwikkelingslanden en OVSE-landen. Een belangrijk middel hiertoe zijn verkiezingen. Deze kunnen dan ook in 2003 in principe op Nederlandse steun rekenen door financiële ondersteuning van verkiezingsprocessen en het afvaardigen van waarnemers naar verkiezingen, waar dit politiek wenselijk wordt geacht. Het is evenwel evident dat verkiezingen alleen dit doel niet altijd dichterbij brengen. Een adequaat geïnformeerd electoraat en een actieve rol van vrije media, politieke partijen en non-gouvernementele organisaties zijn eveneens onontbeerlijk. Met dit doel zullen organisaties worden ondersteund in 2003 zoals het onlangs geëvalueerde Institute for support of Democracy and Electoral Assistance (IDEA) en het Institute for Multi-party Democracy (IMD). Een evaluatie van de Nederlandse inspanningen op het gebied van directe verkiezingsondersteuning is voorzien voor 2004. In het kader van Matra wordt in de desbetreffende landen eveneens aandacht besteed aan versterking van politieke partijen en maatschappelijke organisaties door twinning.

> Na te streven resultaat:

• verhoogd democratisch gehalte en legitimiteit van het politieke bestel in een aantal ontwikkelings- en OVSE-landen.

b. Versterking begrotingsbeleid in structurele samenwerkingslanden

Goed beheer van de begroting is een belangrijk element van goed bestuur. In de landen waarmee een structureel samenwerkingsverband bestaat, streeft Nederland een verbeterde samenhang na tussen het beoogde en het gevoerde beleid en de effecten ervan, bijvoorbeeld op het gebied van armoedevermindering. Het resultaat dat Nederland hiermee beoogt, is een beter gebruik van bestaande instrumenten ter beoordeling van de begrotingsvoorbereiding, uitvoering en verantwoording. Het gaat hier om instrumenten gericht op de vertaling van armoedebestrijdingsstrategieën in de jaarlijkse overheidsbegroting (Medium Term Expenditure Frameworks), op het inzichtelijk maken van de kwaliteit van de uitvoering (Public Expenditure Reviews) en op de financiële verantwoording (Country Financial Accountability Assessments). Toepassing van deze instrumenten vindt plaats onder leiding van het ontvangende land. Nederland zal in dit verband in 2003 een aantal activiteiten ondernemen. Opbouw van lokale capaciteit zal door middel van gezamenlijke initiatieven van ontvangende landen, de internationale financiële instellingen, de VN-organisaties en bilaterale donoren worden ondersteund. Nederland zal ertoe bijdragen dat onderdelen van deze instrumenten genderspecifiek gemaakt worden, waardoor de effecten van het beleid op vrouwen duidelijker zichtbaar worden. In 2003 zal de frequentie waarmee deze instrumenten in de structurele ontwikkelingssamenwerking worden toegepast en de mate waarin deze instrumenten genderspecifiek (gemaakt) zijn in kaart worden gebracht. Tevens is in dit verband vermeldenswaard de samenwerking met de Nederlandse Rekenkamer ten behoeve van de versterking van rekenkamers in een groot aantal Afrikaanse landen.

> Na te streven resultaten:

• verbeterd gebruik van bestaande instrumenten ter beoordeling van begrotingsvoorbereiding, uitvoering en verantwoording;

• vaststelling van de mate van genderspecificiteit van deze instrumenten.

c. Ondersteuning van decentralisatieprocessen en versterking van lokaal bestuur

Om zeker te stellen dat het op macro-niveau geformuleerde armoedebeleid effectief is, dient dit op decentraal en lokaal niveau eveneens invulling te krijgen. Nederland stelt zich ook in 2003 ten doel decentralisatieprocessen te ondersteunen gezien de bijdrage die deze kunnen leveren aan een effectiever en efficiënter bestuur en derhalve aan een verantwoord armoedebeleid. Hiervoor is participatie nodig. Nederland richt zich dan ook op versterking van structuren op het lokale niveau. Activiteiten op het terrein van capaciteitsopbouw bij zowel de overheid als bij de civil society zullen in 2003 ondersteund worden. Verwezen moge worden naar de in april 2002 uitgebrachte notitie «Decentralisatie en lokaal bestuur». In 2003 en 2004 zal een evaluatie plaatsvinden van de uitvoering van het decentralisatiebeleid in Afrikaanse landen. Naar verwachting zal deze evaluatie zich toespitsen op de vraag in hoeverre decentralisatie heeft bijgedragen aan armoedevermindering, waarbij ook aandacht zal worden besteed aan de positie van vrouwen.

d. Terugdringen van corruptie

Corruptie vormt een belangrijke belemmering voor ontwikkeling zowel in economisch, sociaal als politiek opzicht. In veel ontwikkelingslanden is corruptie een structureel probleem mede veroorzaakt – naast een aantal institutionele belemmeringen – door de wijze waarop de sociale en politieke verhoudingen in deze samenlevingen zijn georganiseerd. Hoewel quick fixes dan ook niet tot de mogelijkheden behoren en resultaten van de Nederlandse inspanningen op korte termijn niet goed meetbaar zijn, wijst de praktijk uit dat er bij corruptiebestrijding wel degelijk belangrijke vooruitgang kan worden geboekt. Nederland stelt zich ten doel, bij voorkeur in samenwerking met andere donoren, ook in 2003 de strijd tegen corruptie te ondersteunen door middel van de volgende activiteiten:

• het aangaan van de politieke dialoog met de autoriteiten over hun inzet bij de bestrijding van corruptie (bijvoorbeeld tijdens Consultatieve Groep bijeenkomsten);

• het bijdragen aan capaciteitsopbouw van op dit gebied relevante instellingen (bijvoorbeeld justitieel apparaat, regelgeving publieke aanbestedingen);

• aandacht voor corruptiebestrijding bij alle onderdelen van de bilaterale samenwerkingsprogramma's.

Verder ondersteunt Nederland – als onderdeel van het Utstein actieplan ter bestrijding van corruptie – met centrale middelen een aantal landenoverstijgende activiteiten op het gebied van corruptiebestrijding, zoals steun aan Transparency International, de ontwikkeling in nauwe samenwerking met de Utstein-partners van een Virtual Resource Centre on Fighting Corruption. In 2003 zal een inventarisatie worden gemaakt van de wijze waarop het thema corruptie aan de orde komt in de PRSP's van landen waarmee Nederland een structurele ontwikkelingsrelatie onderhoudt. Deze zal een indicatie moeten geven van de tot dan geboekte resultaten en verder te ondernemen acties.

> Na te streven resultaten:

• geïntensiveerde dialoog met een aantal ontwikkelingssamenwerkingslanden over bestrijding van corruptie;

• versterkte capaciteit op dat gebied in deze landen;

• inventarisatie van het thema corruptie in een aantal PRSP's.

Vredesopbouw

Bij de Nederlandse inspanningen op het terrein van vredesopbouw gaat het met name om de ondersteuning van vredesprocessen, de rol van de media hierbij, civiele controle op de strijdkrachten en demobilisatie en reïntegratieprogramma's. In tegenstelling tot beleidsartikel 2 betreft het hier financiering lastens ODA-middelen. Daarnaast zal het streven van de regering naar gender-gelijkheid worden ingebed in het Nederlandse beleid op het vlak van vredesopbouw. De VN-Veiligheidsraadsresolutie 1325 biedt ten aanzien van conflict en vredesopbouw concrete aanknopingspunten voor Nederland om in 2003 zowel in multilateraal (bijvoorbeeld via UNIFEM) als in bilateraal verband initiatieven te ondersteunen waarin vrouwen betrokken worden bij vredesopbouw en bij conflictpreventie en -oplossing.

a. Ondersteuning van vredesprocessen

Waar mogelijkheden zich voordoen, stelt Nederland zich tot doel in 2003 vredesprocessen te ondersteunen gericht op het komen tot een politiek vergelijk op basis van representativiteit en inclusiviteit. Het betreft hier steun aan zowel formele vredesdialogen als aan niet-gouvernementele organisaties, die aan dit soort processen een bijdrage kunnen leveren. Voorbeelden van beide benaderingen zijn de Nederlandse bijdragen aan de inter-Congolese dialoog in het kader van de uitvoering van het Lusaka- akkoord en ondersteuning van informele vredesprocessen in onder meer Somalië, Rwanda, Mozambique en Macedonië door middel van financiële steun aan het Wartorn Societies Project. Daarnaast zal Nederland in 2003 meer aandacht schenken aan het bevorderen van de positieve rol die media bij conflicten kunnen spelen. Vaak kan alleen al het verspreiden van objectieve feitelijke informatie van groot belang zijn. Een in 2002 uitgevoerde evaluatie van een aantal door Nederland gefinancierde media-activiteiten zal richting geven aan vanaf 2003 te financieren media-interventies.

> Na te streven resultaten:

• ondersteuning van geselecteerde formele en informele vredesdialogen;

• versterkte positieve rol van de media bij conflicten.

b. Versterken van de civiele controle over de veiligheidssector

Binnen de internationale donorgemeenschap is het inzicht gegroeid dat de veiligheidssector een (potentieel) cruciale rol kan spelen bij gewelddadige conflicten. Zoals aangegeven in de notitie «Wederopbouw» (april 2002) dient hervorming van de veiligheidssector onderdeel uit te maken van ontwikkelingssamenwerking, iets dat tien jaar geleden nog niet goed denkbaar was. In 2003 zal de Nederlandse aandacht uitgaan naar aspecten van goed bestuur met betrekking tot de veiligheidssector. Activiteiten zullen zich enerzijds richten op de bevordering van de transparantie van de defensiebegroting (zie de begrotingsbeleid-instrumenten) en anderzijds op de ontwikkeling van de justitiële sector. Deze omvat voor de veiligheidssector relevante onderdelen als de politie, het gevangeniswezen en het strafrecht (zie onder meer het Nederlandse programma in Uganda).

> Na te streven resultaten:

• verhoogde transparantie van de defensiebegroting in enkele structurele ontwikkelingssamenwerkingslanden;

• bijdrage aan de positieve ontwikkeling van voor de veiligheidssector relevante onderdelen in het kader van de Nederlandse steun aan justitiële sectorprogramma's.

c. Ondersteuning van demobilisatie-programma's

Demobilisatie- en reïntegratie-programma's vormen een essentiële brug tussen vredesakkoord en normalisering van de samenleving. Gewapende ex-strijders zijn bij uitstek in staat het vredesproces te ondermijnen. Nederland zal dan ook in 2003 ruimhartig bijdragen aan deze programma's, met name in Afrika. Zo zal Nederland de bijdrage voortzetten aan een door de Wereldbank opgezet meerjarig demobilisatie- en reïntegratie-programma voor de Grote Meren regio. Mede aan de hand van, door het programma zelf, ontwikkelde prestatie-indicatoren zal Nederland in nauwe samenwerking met alle betrokkenen de voortgang en mate van succes gaan monitoren.

> Na te streven resultaat:

• demobilisatie en reïntegratie door middel van mede door Nederland gefinancierde programma's.

Groeiparagraaf

Bij de uitvoering van het beleid moet aandacht zijn voor monitoren en evalueren. Het beoordelen van de bijdrage van Nederland aan de voortgang in complexe veranderingsprocessen op het terrein van mensenrechten, goed bestuur en vredesopbouw in ontwikkelingslanden blijft uitermate moeilijk. Voor dergelijke veranderingsprocessen worden in multilateraal kader vooral op het terrein van goed bestuur indicatoren ontwikkeld. In OESO/DAC-verband wordt hieraan gewerkt samen met UNDP en de Wereldbank.

Voor periodieke prestatiemeting wordt verwezen naar het waarderingssysteem in beleidsartikel 6.

C. Budgettaire gevolgen van het beleid

Beleidsartikel 4 Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Verplichtingen91 846183 09350 44054 12450 55254 43649 444
        
Uitgaven:       
        
Programma-uitgaven totaal60 23985 41781 82785 51986 93972 83155 831
4.1Centraal programma GMV in ontwikkelingslanden26 16048 21344 66648 75850 87436 96619 966
4.2Matra/goed bestuur30 65433 75233 75733 35732 66132 46132 461
4.3POBB/MR884684908908908908908
4.4Gemeente Initiatieven2 5412 7682 4962 4962 4962 4962 496
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 4 (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
–departement3 9554 4114 1324 2504 2074 2594 262
–posten6 5467 3016 8407 0346 9637 0497 055
–totaal10 50111 71110 97211 28311 16911 30711 317

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 4 (x 1 miljoen Euro)
  2003 2004 2005 2006 2007
1.Programma-uitgaven 82 86 87 73 56
2.Waarvan juridisch verplicht37%3019%165%40% 0% 
3.Waarvan complementair noodzakelijk En/of bestuurlijk gebonden0%00%00%00%00%0
4.Niet onder 2 en 3 begrepen (eventueel reserveringen op basis van een regeling of beleidsprogramma)63%5281%7095%83100%73100%56
Totaal100%82100%86100%87100%73100%56

E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

Daar de thema's goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw dwars door het Nederlandse buitenlandse en ontwikkelingsbeleid lopen, is niet alleen een sterke interdepartementale maar ook internationale coördinatie en samenwerking een belangrijke voorwaarde voor het behalen van resultaat. Met een aantal bilaterale (onder andere de Utstein-partners) en multilaterale donoren wordt bij de implementatie van vredesopbouw activiteiten nauw samengewerkt in het Conflict Prevention and Post Conflict rehabilitation Network. Ook wordt gewezen op het belangrijke verband tussen dit beleidsartikel en hoofddoelstelling IV (Duurzame armoedevermindering). Ten aanzien van de raming geldt dat slechts een deel van de uitgaven voorspelbaar is. Verder geldt dat het succesvol uitvoeren van het beleid met betrekking tot vredesopbouw en goed bestuur nauw samenhangt met het politieke en economische krachtenveld waarin het betreffende land zich bevindt.

HOOFDDOELSTELLING III. EUROPESE INTEGRATIE

Onder «Europese integratie» wordt hier verstaan het algehele regeringsbeleid ten aanzien van de integratie en samenwerking zoals deze in Europa plaatsvindt, met name in de Europese Unie. Het Europese integratieproces is doel en middel tegelijk. Enerzijds is het zelf een van de (hoofd-)doelstellingen, anderzijds draagt het ook bij aan de overige (hoofd-)doelstellingen van buitenlands beleid (behartiging Nederlandse belangen in het buitenland en bevordering internationale rechtsorde), alsmede aan diverse doelstellingen van binnenlands beleid.

Van 1 november 2003 tot 31 mei 2004 zal Nederland het voorzitterschap bekleden van de Raad van Europa. De regering zal zich tijdens het voorzitterschap inzetten voor handhaving en uitbreiding van het acquis, ofwel het normen- en waardenstelsel, van de Raad van Europa. Tevens streeft zij naar verdere verbetering van het functioneren van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Het voorjaar van 2003 zal in het teken staan van de voorbereidingen voor het voorzitterschap van de Raad van Europa.

In de Europese Unie (EU) zullen in 2003 de laatste voorbereidingen moeten plaatsvinden van twee belangrijke gebeurtenissen die in 2004 worden voorzien: de uitbreiding van de EU en de afsluiting van de Intergouvernementele Conferentie (IGC) over de toekomst van de Unie. Wat betreft de uitbreiding, streeft de regering naar tijdige ondertekening en ratificatie van het toetredingsverdrag, zodanig dat de daarvoor in aanmerking komende landen als lidstaten kunnen deelnemen aan de verkiezingen van het Europees Parlement in juni 2004. Wat betreft de toekomst van de Unie, zet de regering in op een succesvolle afsluiting van de Conventie medio 2003 en een grondige voorbereiding van de IGC die in 2004 zal moeten worden afgesloten.

Deze ontwikkelingen zijn voor Nederland van bijzonder belang aangezien Nederland in de tweede helft van 2004 het voorzitterschap van de EU zal bekleden. Er is dus gerede kans dat de IGC met een uitgebreide Unie onder Nederlandse leiding zal worden afgesloten. Meer in algemene zin zullen in 2003 alle organisatorische voorbereidingen voor het EU-voorzitterschap moeten worden voltooid; het streven is om medio 2003 de noodzakelijke structuren – zowel per departement als interdepartementaal – gereed te hebben.

Nederland verkeert in de unieke positie dat het, voorafgaand aan het voorzitterschap van de Raad van Europa en de EU, ook nog het voorzitterschap van de OVSE zal bekleden (1 januari–31 december 2003). Ofschoon deze organisaties verschillen qua doelstellingen en lidmaatschap, zal de regering bevorderen dat haar voorzitterschappen inhoudelijk zoveel mogelijk op elkaar aansluiten.

BELEIDSARTIKEL 5 EUROPESE INTEGRATIE

A. Algemene beleidsdoelstellingen

De regering heeft ten aanzien van het Europese integratieproces de volgende algemene doelstellingen:

• verdieping van de integratie;

• uitbreiding van de Europese Unie (EU);

• versterking van het externe beleid van de Unie.

Daarnaast bevordert de regering het versterken van het stelsel van normen en waarden, met name zoals ontwikkeld in de Raad van Europa.

Buiten de eigen beleidsagenda in Europa is het Ministerie van Buitenlandse Zaken ook verantwoordelijk voor de coördinatie van de Nederlandse inbreng in de Europese besluitvorming. Dit omvat onder andere de interdepartementale afstemming inzake vraagstukken betreffende de Europese integratie en de instructies aan de Nederlandse vertegenwoordiging bij de EU. Tevens is het Ministerie verantwoordelijk voor de coördinatie van de Nederlandse inbreng in juridische zaken die in Luxemburg en Straatsburg spelen en verzorgt het de procesvoering terzake. Genoemde coördinatie omvat zowel de beleidsmatige als de juridische aspecten. De juridische aspecten worden gecoördineerd in de Interdepartementale Commissie Europees Recht (ICER), terwijl de departementen ondersteuning wordt geboden door het Expertise Centrum Europees Recht (ECER) dat recent door het Ministerie is ontwikkeld.

Het Nederlandse beleid ten aanzien van de Europese integratie wordt, zoals gebruikelijk, uitgebreid behandeld in de Staat van de Unie, die gelijktijdig met deze Memorie van Toelichting aan het Parlement wordt aangeboden.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

De regering zal in 2003 het beleid voortzetten om de Europese integratie mede te bevorderen door versterking van de bilaterale relaties met de lidstaten en kandidaat-lidstaten van de Unie. Zie tevens beleidsartikel 13.

Verdieping van de integratie

Bij verdieping van de integratie beschouwt de regering de volgende onderwerpen als prioritair:

• het toekomstdebat;

• de kenniseconomie;

• landbouw en visserij;

• veiligheid;

• milieu en transport.

a. Het toekomstdebat

De Europese Conventie zal in de eerste helft van 2003 haar aanbevelingen voor de toekomstige inrichting van de EU vaststellen. Deze aanbevelingen zullen een belangrijke rol spelen in de onderhandelingen die de lidstaten daaropvolgend zullen voeren in het kader van de IGC om de Europese verdragen aan te passen. Het is van belang dat de Conventie voorstellen doet die op brede steun in Europa kunnen rekenen, zowel bij de burgers als bij de regeringen en parlementen. De Nederlandse regering zal dan ook via haar vertegenwoordiger en door directe bijdragen aan het debat ervoor zorgdragen dat de in haar ogen belangrijke thema's voldoende aandacht krijgen, zowel in de Conventie als in nationaal verband. Zo een gedachtewisseling moet ook bijdragen aan de wens dat nieuwe structuren beter de behoeften en ambities van burgers weerspiegelen en vertolken. De wens de band tussen de burger en zijn Unie te versterken moet als een rode draad door de discussie blijven lopen.

> Na te streven resultaten:

• voldoende aandacht in de Conventie voor democratische legitimiteit, transparantie, slagvaardigheid, constitutionalisering en een effectief extern beleid van de EU;

• een brede discussie over de toekomst van de Europese Unie in eigen land, zowel met het parlement als met maatschappelijke organisaties.

b. De kenniseconomie

Met de Lissabonstrategie, die de Europese Raad maart 2000 heeft vastgesteld, streeft Europa ernaar om in 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld te worden. Hierin staan duurzame groei, een grote werkgelegenheid en een hechte sociale samenhang centraal. De Europese Raad heeft hiertoe een groot aantal actiepunten opgesteld, o.a. op het gebied van ICT. In dit kader is het e-Europe actieplan opgesteld dat een belangrijke bijdrage levert aan het realiseren van de kennismaatschappij. De Europese Raad toetst elk jaar de voortgang inzake de Lissabonstrategie. Nederland maakt zich er sterk voor dat de Unie zijn sociaal-economische agenda inclusief de milieuaspecten nauwgezet en effectief uitvoert. Het kabinet legt daarbij de nadruk op implementatie: het tijdig nakomen van afspraken, het meten van prestaties, het vergelijken van het gevoerde beleid dat tot die prestaties leidt en de openbare beoordeling die daarbij hoort.

Het kabinet acht een geïntegreerde aanpak van de drie beleidsvelden (economisch, sociaal en milieu) in de Lissabonstrategie van groot belang. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat maatregelen op het ene terrein tevens ten goede komen aan doelstellingen op het andere. Mede op Nederlands initiatief houdt de Lissabonstrategie sinds de Europese Raad van Stockholm (maart 2001) expliciet rekening met de gevolgen van de belangrijkste sociaal-economische ontwikkeling op de lange termijn: de vergrijzing. Zij maakt vergroting van de productiviteit en de arbeidsparticipatie meer dan ooit van belang. Natuurlijk blijft een gezond begrotingsbeleid een randvoorwaarde voor een voorspoedige economische ontwikkeling. Het kabinet blijft dan ook onverminderd voorstander van het Stabiliteits- en Groeipact: begrotingsdiscipline en schuldreductie.

> Na te streven resultaten:

• een voorjaars-Europese Raad die voortbouwt op eerdere resultaten en die de drie beleidsvelden (economisch, sociaal en milieu) geïntegreerd aanpakt;

• een grondig debat in Europees verband over de aanpak van de gevolgen van de vergrijzing.

c. Landbouw en visserij

Het kabinet zal in 2003 verder werken aan nieuwe oriëntaties voor de Europese landbouw in het kader van de mid-term review van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) die in de zomer van 2002 van start is gegaan. Doelstelling van het regeringsbeleid is dat de landbouw een moderne, marktgerichte bedrijfstak wordt, die minder wordt gestuurd door subsidies, heffingen en regels. Zowel interne als externe factoren vragen om zo'n verandering: aan de ene kant meer aandacht voor veilig voedsel, dierenwelzijn en milieu, aan de andere kant de financiële houdbaarheid van het GLB in het zicht van de uitbreiding van de Unie en de verdere liberalisering van de internationale landbouwmarkten als gevolg van afspraken in de WTO. In het algemeen streeft Nederland naar verlaging van de ondersteuning van de landbouwsector. Bij de herziening van het (interne) Landbouwbeleid zijn ook de coherentie aspecten met het externe beleid van de Unie van belang. De uitbreiding van de Unie vormt een extra reden om het huidige beleid aan te passen: het oude, vooral op de productie gerichte beleid, biedt geen stimulans voor de noodzakelijke herstructurering van de landbouw in de kandidaat-lidstaten (zie ook het Interdepartementaal Beleidsonderzoek over de financiering van het GLB na uitbreiding van de EU, voorjaar 2001). In dit licht zou de Europese Raad van Kopenhagen (december 2002) concrete afspraken over de toekomst van het GLB moeten vastleggen. Het kabinet is van mening dat geen uitbreiding van inkomenssteun naar nieuwe lidstaten dient plaats te vinden. Indien dit onontkoombaar zou zijn, versterkt dit de noodzaak van versnelde uitfasering van die steun in de oude lidstaten, waarover besloten zou moeten zijn voordat de toetreding van nieuwe lidstaten een feit is. De afbouw van inkomenssteun voor de landbouw in EU-verband moet worden gecombineerd met de uitbreiding van mogelijkheden om vergoedingen te geven aan boeren die een actieve bijdrage leveren aan natuur- en landschapsbeheer.

Het kabinet zal zich in 2002 en 2003 inzetten voor een hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid, aan de hand van de uitgangspunten: bevordering van de ecosysteem benadering en voorzorgsbenadering; stimulering van de marktwerking in de sector; terugdringing van de subsidiëring in het visserijbeleid, zowel op nationaal als Europees niveau en bevordering van de coherentie in het externe EU-visserijbeleid, waarvoor de Commissie in 2002 voorstellen heeft gedaan. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de EU-wateren, maar ook daarbuiten. Het kabinet wenst verantwoorde visserijafspraken met landen buiten de EU, die veelal ontwikkelingslanden zijn. Dergelijke overeenkomsten moeten een duurzame visstand waarborgen en mogen geen negatieve effecten op de lokale visserijsector hebben. Op termijn worden alle subsidies, zowel nationaal als communautair, afgebouwd. Coherentie met het beleid voor ontwikkelingssamenwerking is een sleutelbegrip.

> Na te streven resultaten:

• concrete afspraken over de toekomst van het GLB;

• verantwoorde en coherente visserijafspraken binnen en buiten de EU.

d. Veiligheid

Het actieprogramma van «Tampere» met betrekking tot een gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid en politie- en justitiesamenwerking heeft niet aan geldigheid en actualiteit ingeboet. Zo zien de Unie en haar lidstaten zich nog immer geconfronteerd met stromen asielzoekers en migranten, waarvoor op nationaal niveau geen toereikende oplossingen kunnen worden gevonden. Nederland geeft prioriteit aan harmonisatie van het asiel- en migratiebeleid teneinde meer solidariteit tussen de lidstaten te bewerkstelligen. Voorts wenst Nederland illegale immigratie te bestrijden door verdere ontwikkeling van het EU-visumbeleid en een betere samenwerking bij de bescherming aan de grenzen van de Unie. De Unie moet daarnaast met meer landen van herkomst terug- en overname overeenkomsten sluiten. Tegelijkertijd biedt de Unie hulp bij het tegengaan van illegale migratie en het verbeteren van levensomstandigheden van potentiële migranten.

Om verder te werken aan de verwezenlijking van één justitiële ruimte in Europa zal het kabinet zich inzetten voor gemeenschappelijke onderzoeksteams. Met de oprichting van dergelijke politieteams wordt een betere samenwerking beoogd tussen lidstaten bij de bestrijding van de grensoverschrijdende misdaad. Naast intensivering van Europese samenwerking op het gebied van criminaliteitsbestrijding, wenst het kabinet harmonisatie van straffen op ernstige grensoverschrijdende delicten, zoals drugshandel, seksuele uitbuiting van kinderen en milieucriminaliteit.

De gezamenlijke bestrijding van terrorisme moet in 2003 voor een belangrijk deel zijn beslag krijgen. Dan moeten de lidstaten verscheidene kaderbesluiten – genomen na 11 september 2001 – in nationale wetgeving hebben omgezet. Het kabinet zal zich ervoor inzetten dat ook andere maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, waaronder intensievere samenwerking tussen de Europese inlichtingen- en veiligheidsdiensten, voluit worden uitgevoerd. In dit verband moet ook de samenwerking tussen de EU en de VS worden versterkt. Voorts wenst het kabinet de rol van Europol te versterken en de samenwerking tussen Europol en Eurojust bij het opsporen van georganiseerde criminaliteit te verbeteren.

Nederland blijft aandringen op het verder integreren van de JBZ-component in het externe beleid van de Unie. Met het oog op de naderende uitbreiding moet een extra inspanning worden gedaan om de kwaliteit van de rechtsstelsels in de kandidaat-lidstaten op niveau te brengen.

> Na te streven resultaten:

• toegenomen aandacht voor de noodzaak van harmonisatie van het asiel- en migratiebeleid van de lidstaten;

• verdere ontwikkeling van het EU-visumbeleid, verbeterde samenwerking bij grenscontroles en toename van het aantal terug- en overnameovereenkomsten met derde landen;

• oprichting gemeenschappelijke onderzoekteams in het kader van de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit;

• Europese afspraken over definities van en straffen op drugshandel, seksuele uitbuiting van kinderen en milieucriminaliteit;

• omzetting in de nationale wetgevingen van alle kaderbesluiten en overige maatregelen die zijn afgesproken in het kader van de strijd tegen het terrorisme.

e. Milieu en transport

Het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen blijft een van de voornaamste doelstellingen op milieugebied. Naar verwachting zal in de tweede helft van 2002 het Kyoto Protocol in werking treden. Het kabinet blijft zich inzetten voor een aanpak waarbij enerzijds een aanzienlijk deel van de emissiereducties in eigen land worden gerealiseerd en anderzijds optimaal van de mogelijkheden van het Protocol gebruik wordt gemaakt om de reducties tegen lagere kosten in het buitenland te realiseren. Tegelijk wordt druk op de VS uitgeoefend om, desnoods buiten het kader van Kyoto Protocol, de uitstoot van broeikasgassen in vergelijkbare mate terug te dringen.

Voorts blijft het kabinet in EU-kader streven naar voortgang inzake het chemische stoffenbeleid, verbetering van water- en luchtkwaliteit, verhoging van de normen op het gebied van externe veiligheid en spoedige totstandkoming van de richtlijn inzake milieu-aansprakelijkheid, gericht op het voorkomen en herstellen van milieuschade. Nederland zal zich inzetten voor actieve monitoring van de afspraken die de kandidaat-lidstaten gemaakt hebben met betrekking tot de veiligheid van hun kerncentrales.

De integrale nota biotechnologie is het uitgangspunt voor het kabinet bij de beoordeling van de Strategie Biotechnologie die de Europese Commissie in maart 2002 heeft gepresenteerd. De strategie bevat een gemeenschappelijke visie gericht op het versterken van de concurrentiepositie van de Europese biotechnologie-sector binnen maatschappelijke randvoorwaarden, waarbij flink geïnvesteerd dient te worden in onderzoek, opleiding en kennisuitwisseling. Op het gebied van de markttoegang van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders hecht het kabinet aan de centrale rol voor de Europese Voedselautoriteit, die een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van mens, dier en milieu moet waarborgen. Tevens streeft het kabinet naar spoedige ratificatie van het Bioveiligheidsprotocol (mei 2000) door de overige lidstaten en de EG.

Het kabinet zal zich in 2003 inzetten voor een voortvarende behandeling van het Witboek «Het Europees Vervoersbeleid tot het jaar 2010». Nederland is voorstander van een heldere doelstelling voor het tot stand brengen van een duurzaam verkeers- en vervoersysteem. Belangrijke elementen hiervan zijn de verwachte Commissie voorstellen over transportheffingen waarmee de kosten van onder andere veiligheid en milieu in de prijs van het vervoer moeten worden verwerkt. Ook zal de verdere liberalisering van het spoorvervoer gestalte moeten krijgen. Aandacht zal verder uitgaan naar de transportveiligheid, onder andere door de oprichting van de European Maritime Safety Agency (EMSA), mogelijk een vergelijkbaar agentschap voor spoorveiligheid en de start van de werkzaamheid van de European Air Safety Agency (EASA). Op luchtvaartgebied zal het kabinet zich inspannen voor de totstandkoming van een gemeenschappelijk Europees luchtruim (single European sky), dat in 2004 dient te worden gerealiseerd.

Het satelliet-navigatiesysteem Galileo bevindt zich in 2003 in de ontwikkelingsfase. Het kabinet zal de kostenbeheersing centraal stellen, blijven inzetten op een zo hoog mogelijke particuliere bijdrage en benadrukken dat Galileo een civiel programma onder civiel beheer is. Tenslotte zal het kabinet hechte samenwerking tussen het Europese Ruimte-agentschap (ESA) en de EU bevorderen, gericht op de gezamenlijk overeengekomen Europese ruimtevaartstrategie, waarbij de eigen verantwoordelijkheden van beide organisaties tot hun recht komen.

> Na te streven resultaten:

• consensus over de noodzaak van instelling van een energieheffing, het opzetten van een Europees stelsel voor de handel in emissierechten en het bereiken van een aanzienlijk percentage energie opgewekt uit hernieuwbare bronnen;

• vergrote aandacht voor de totstandkoming van de richtlijn inzake milieu-aansprakelijkheid en voor ratificatie van het Bioveiligheidsprotocol (mei 2000) door de overige lidstaten en de EG;

• afronding van de noodzakelijke voorbereidingen voor de totstandkoming in 2004 van een gemeenschappelijk Europees luchtruim (single European sky).

Uitbreiding van de EU

Op het gebied van de uitbreiding is 2003 voor de meeste kandidaat-lidstaten een overgangsjaar, waarin de pre-accessiefase afloopt en daadwerkelijke toetreding voor 2004 wordt voorbereid. Na afronding van de onderhandelingen zal de aandacht uitgaan naar de goedkeuringsprocedures in de betrokken parlementen en naar de verschillende referenda. Tegelijkertijd biedt 2003 de laatste mogelijkheid voor intensivering en nieuwe accenten in het pre-accessie steunbeleid.

Nederland streeft met de Unie naar afronding van de toetredingsonderhandelingen met de eerste groep toetreders eind 2002. Naar verwachting zal de Europese Raad van Kopenhagen (december 2002) hiertoe finale besluiten moeten nemen. Het kabinet streeft ernaar dat deze Raad ook politieke ijkpunten vastlegt voor de noodzakelijke verdere hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Unie. Vervolgens zal begin 2003 met nieuwe toetreders het toetredingsverdrag kunnen worden getekend. Het kabinet streeft ernaar om de nationale ratificatieprocedure vervolgens in 2004 af te ronden. Doel is en blijft immers dat deze toetreders als lidstaten kunnen deelnemen aan de Europese verkiezingen in 2004.

Drie kandidaat-lidstaten zullen in ieder geval niet tot de eerste groep toetreders behoren: Bulgarije, Roemenië en Turkije. De onderhandelingen met Bulgarije en Roemenië zullen in 2003 worden voortgezet. Nederland streeft ernaar dat de Europese Raad van Kopenhagen voor deze landen een herziene onderhandelingskalender (road map) vastlegt, met duidelijke en passende einddoelen. Met Turkije wordt nog niet onderhandeld zolang het land niet voldoet aan de politieke criteria voor lidmaatschap. Wel is de pre-toetredingsstrategie verder geïntensiveerd. Hier is het zaak de ontwikkelingen intensief te blijven volgen en te bezien wanneer verdere stappen richting lidmaatschap op zijn plaats zouden zijn. De Turkse regering werkt actief aan de uitvoering van het Partnerschap voor Toetreding en het Nationaal Programma voor de overname van het acquis. Het land streeft ernaar op zo kort mogelijke termijn aan de politieke Kopenhagen-criteria te voldoen.

Op het moment van toetreding zullen de pre-accessieprogramma's moeten worden afgerond voor de eerste groep toetreders. Dat betekent voor de EU eerst een laatste intensivering van de betalingen (tot 2004) gevolgd door geleidelijke uitfasering (tot 2006). Tegelijkertijd wordt voorzien in extra aandacht voor de landen die niet tot de eerste groep toetreders zullen behoren. Ook zal Turkije (met specifieke accenten) in aanmerking komen voor preaccessiesteun onder een aparte Verordening, zoals het vanaf eind 2000 al in aanmerking kwam voor Matra en PSO. De intensivering en differentiatie van het Matra-programma, al naar gelang de behoefte in de ontvangende landen, zal worden voortgezet. De regering zal bevorderen dat met het bilaterale steuninstrumentarium (Matra en PSO) zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de (intensivering en uitfasering van de) communautaire programma's (Phare/Twinning, ISPA, Sapard en Cards), zoals beschreven in de notitie «Nieuwe Accenten in een groter Europa». Speciale aandacht zal worden gegeven aan de versterking van het draagvlak voor de uitbreiding, door voorlichting in het kader van de nieuwe Matra-faciliteit voor Kleine Plaatselijke Activiteiten (KPA).

Het is IOB voornemens het door Nederland gevoerde pre-accessiebeleid in de komende jaren te laten evalueren op effectiviteit en efficiëntie.

Om de voortgang van het proces van institution building in een uitgebreide Unie te verzekeren, zal de regering actief bijdragen aan de ontwikkeling van «post-accessie» samenwerking. Bestaande Nederlandse samenwerkingsrelaties, zoals met Polen (Utrecht-Conferenties), Tsjechië, Hongarije en Slowakije, zullen ook na toetreding worden voortgezet – indien betrokken landen dat wensen.

> Na te streven resultaten:

• afronding van de toetredingsonderhandelingen met de eerste groep toetreders, gevolgd door ondertekening van het toetredingsverdrag;

• aanvang en afronding van de nationale ratificatieprocedure van het toetredingsverdrag;

• extra aandacht voor de landen die niet tot de eerste groep van toetreders zullen behoren;

• ontwikkeling van «post-accessie» samenwerking.

Versterking van het externe beleid van de Unie

a. Ontwikkeling van het extern optreden in het algemeen

De Unie heeft in het externe optreden een toenemende ambitie en effectiviteit. Bijzondere prioriteit voor de regering in 2003 zullen onder meer zijn de bestrijding van het terrorisme, de betrekkingen met landen aan de grenzen van de uitgebreide Unie en duurzame armoedebestrijding. In beleidsartikel 2 is ingegaan op de beleidsvoornemens ten aanzien van het Europees Veiligheidsen Defensiebeleid (EVDB), dat bij de versterking van het externe beleid van de Unie een belangrijke rol speelt.

Bij deze uiteenlopende onderwerpen is het van groot belang dat de regering aandacht blijft vragen voor coherentie in het externe beleid. Een effectief extern optreden is ook pijleroverstijgend: de regering zal in 2003 de nauwe samenwerking tussen de Hoge Vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) en de Europese Commissie aanmoedigen. Door synergie na te streven tussen het GBVB/EVDB en andere EU-instrumenten op het gebied van het externe beleid – zoals de diverse hulpprogramma's (zie ook beleidsartikel 7) en handelspolitiek – kan de effectiviteit van het extern optreden verder worden versterkt.

De prioriteiten van de Unie moeten wel worden omgezet in concrete doelstellingen. Zo zullen de Gemeenschappelijke Strategieën voor de Middellandse Zee, Oekraïne en Rusland verder moeten worden geoperationaliseerd door frequenter gebruik te maken van de mogelijkheid van besluitvorming per gekwalificeerde meerderheid. De regering zal in dit kader aandringen op concrete uitvoering van de werkplannen die het voorzitterschap tweejaarlijks opstelt, zoals de Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB in 2001 in zijn evaluatie van het instrument GS heeft voorgesteld.

Een beperking bij de vertaling van beleid naar concrete uitvoering zijn evenwel de wensen en prioriteiten van de individuele lidstaten in relatie tot de beperkte financiële ruimte in Categorie IV (extern beleid) en V (administratieve uitgaven) van de EU begroting. De regering zal in 2003 wederom bepleiten dat het jaarlijkse prioriteitendebat van de Algemene Raad beter aansluit bij de EU-begrotingscyclus en dat de Raad ook duidelijke posterioriteiten stelt. Nederland meent dat programma's die niet effectief zijn of aan drastische onderuitputting lijden moeten worden gekort.

Nederland zal ook in 2003 aandacht blijven vragen voor de internationale strijd tegen het terrorisme. In de dialoog tussen de EU en derde landen dient terrorisme een vaste plaats te krijgen op de agenda. Ook dienen in alle nieuwe pijleroverstijgende overeenkomsten tussen de EU en derde landen anti-terrorismeclausules te worden opgenomen. De regering zal de Commissie oproepen om in haar hulpprogramma's aandacht te besteden aan de implementatie van VN Veiligheidsraadsresolutie 1373.

> Na te streven resultaten:

• vergrote aandacht van alle betrokken partijen voor de noodzaak van coherentie tussen de verschillende beleidsterreinen en van een pijleroverstijgende aanpak;

• vergrote aandacht van alle betrokken partijen voor de noodzaak van concrete uitvoering van de opgestelde werkplannen met duidelijke prioriteiten en posterioriteiten.

b. Relaties met EU en derde landen

De regering zal in 2003 streven naar verdere verdieping en verbreding van de betrekkingen tussen de uitgebreide Unie en haar (nieuwe) buren. De uitbreiding van de EU mag niet leiden tot nieuwe barrières tussen de Unie en de aangrenzende landen in het zuidoosten (de vijf landen in de Westelijke Balkan), het zuiden (Noord Afrika en het Midden-Oosten) en het oosten (in het bijzonder Rusland en Oekraïne). In het bijzonder hecht de regering groot belang aan intensivering van de JBZ-samenwerking aan en voorbij haar grenzen. Aandachtspunt daarbij is bestrijding van diverse vormen van trafficking (drugs, mensen, wapens, illegale financiën).

Westelijke Balkan

Het CARDS-programma (zie ook beleidsartikel 7) krijgt een sterkere focus op institution building en het instrument van Twinningprojecten zal trapsgewijs worden ingevoerd. De regering streeft ernaar in 2003 onderhandelingen over een Stabilisatie- en Associatieovereenkomst te openen met de nieuwe Unie Servië en Montenegro (mits de samenwerking met het Joegoslavië Tribunaal verbetert), de onderhandelingen met Albanië af te sluiten en de overeenkomsten met Kroatië en Macedonië te ratificeren. Nederland zal een actieve inbreng hebben in de EU-politiemissie in Bosnië (EUPM). Met genoemde maatregelen toont de EU haar blijvende politieke betrokkenheid bij deze regio.

Noord-Afrika en Midden-Oosten

De regering zal ijveren voor afsluiting van een associatie-akkoord met Syrië – het laatste land van de Middellandse Zeeregio zonder akkoord – in het kader van het Barcelonaproces. Daarnaast zal in de loop van 2002 en 2003 het ratificatieproces van de akkoorden met Egypte, Algerije en Libanon moeten worden afgerond. In de verschillende fora waarin dit partnerschap wordt vormgegeven zal de regering de nadruk leggen op mensenrechten, migratie-aangelegenheden, versterking van het economisch partnerschap, bestrijding van terrorisme en daar waar mogelijk bijdragen aan een oplossing voor het conflict in het Midden-Oosten.

Oost-Europa

De regering streeft naar voortgang in de toetredingsonderhandelingen van Rusland en Oekraïne tot de WTO. Ook zal Nederland werken aan vooruitgang in de onderhandelingen met deze landen over een terug- en overnameovereenkomst. Nederland zal een pragmatische aanpak van de kwestie Kaliningrad bevorderen, onder andere op het gebied van personenverkeer waarbij het Schengen-verdrag richtinggevend zal zijn. Wat betreft Rusland, Oekraïne en Centraal-Azië zal de regering rechtsstatelijke aspecten en mensenrechten op de agenda blijven zetten. Samenwerking tussen EU, Raad van Europa en OVSE is hierbij van belang, mede gelet op de Nederlandse voorzitterschappen van deze organisaties in 2003 en 2004.

Transatlantische betrekkingen

De regering zal zich inzetten voor verdere versterking van het strategische partnerschap tussen de EU en de Verenigde Staten, gericht op bevordering van de stabiliteit in de wereld en op de behartiging van gemeenschappelijke waarden en belangen. In dit kader is een belangrijke rol weggelegd voor samenwerking bij het verloop van de nieuwe WTO-ronde (zie ook beleidsartikel 1). De regering wenst de transatlantische dialoog een sterker politiek accent te geven, onder andere door gezamenlijk op te trekken bij de strijd tegen het terrorisme. Daarnaast geeft de regering in 2003 prioriteit aan samenwerking op de terreinen van milieu (Kyoto Protocol), Galileo en JBZ.

Latijns-Amerika en het Caraïbisch Gebied

De regering zal zich inzetten voor concrete uitwerking van de verdere samenwerking tussen de twee regio's zoals ingevuld tijdens de tweede EU-LAC top (mei 2002), met name van de Nederlandse initiatieven met betrekking tot maritieme samenwerking en samenwerking op het gebied van de sociale zekerheid. Tevens streeft de regering naar spoedige afsluiting van de onderhandelingen over handelsliberalisering tussen de EU en de Mercosur.

Azië

De EU-inspanningen in Azië zullen zijn gericht op consolidatie van het nieuw strategisch partnerschap met Azië, zoals de Commissie in 2001 heeft voorgesteld. Een belangrijk deel van de inspanningen, zowel politiek als financieel, zal gericht zijn op Afghanistan en zijn buurlanden. De regering zal zich inzetten voor een duidelijke ondersteuning door de EU van het Bonn-proces, waarbij de voorbereidingen en de follow-up van de Loya Jirga en de overgang van de interim-administratie naar een stabiele en multi-etnische regering een belangrijke plaats innemen. Daarnaast zullen veiligheid (ontmijning, demobilisatie van strijdkrachten) en het tegengaan van de opium-productie belangrijke thema's zijn waaraan de Unie een bijdrage kan leveren door middel van effectieve politieke ondersteuning en hulpprogramma's. Voor wat betreft hulp bij de wederopbouw dringt de regering er binnen de Unie sterk op aan om de financiële middelen van de EU onder de coördinatie en de vlag van de VN te brengen.

Naast Afghanistan zal de regering blijven ijveren voor aandacht binnen de EU voor ontwikkelingen in Indonesië, Birma, en het Koreaans schiereiland. Ook de situatie in China zal in de Unie onderwerp van periodiek gesprek moeten blijven, vanwege de mensenrechten maar ook de uitwerking van de WTO-toetreding.

ACS landen in Afrika, het Caraïbisch gebied en de Stille Oceaan

De regering zal constructief maar kritisch bijdragen aan de discussie over de landen- en regiostrategieën en de nationale en regionale indicatieve programma's voor de besteding van het 9e Europees Ontwikkelingsfonds. Daarnaast zal de regering de belangrijke rol blijven steunen die de EU speelt in de verschillende regionale vredesprocessen in Afrika, onder andere in de Grote Meren-regio en West-Afrika.

De regering blijft in 2003 inzetten op een voortvarend gebruik van de politieke instrumenten van de Cotonou-overeenkomst ter bevordering van mensenrechten, democratie, rule of law en goed bestuur en ter voorkoming van conflicten in de ACS-regio. Het gaat hierbij in eerste instantie om de algemene politieke dialoog tussen EU en ACS-landen en de voorgeschreven consultaties in het geval een van beide partners tekortschiet op deze essentiële en fundamentele elementen van de overeenkomst.

> Na te streven resultaat:

• ten aanzien van alle regio's zijn er verschillende na te streven resultaten op de diverse gebieden, waarvoor wordt verwezen naar de Staat van de Unie 2003–2004.

c. EU-ontwikkelingsbeleid

Op het gebied van armoedebestrijding blijft Nederland kwaliteitsverbetering van de EU-ontwikkelingssamenwerking propageren. De regering zal ook in 2003 het belang van de 0.7%-norm in Brussel actief uitdragen en zich, onder andere met behulp van het smeden van coalities, ervoor inzetten dat de gemaakte afspraken terzake – zoals de hernieuwde committering tijdens de Financing for Development Conference (maart 2002) ook daadwerkelijk worden uitgevoerd.

Daarnaast zal de regering grote aandacht besteden aan aspecten van coherentie van ontwikkelingssamenwerking met handel, landbouw, visserij en migratie en conflictpreventie. Nederland zal de samenwerking met gelijkgezinde overheden op dit gebied versterken, alsmede met andere EU-lidstaten met het oog op het bevorderen van coherentieaspecten in het EU-beleid. Daarnaast zal Nederland de DG Ontwikkeling blijven aanspreken op haar rol als waakhond voor coherentievraagstukken en insisteren op een bevredigende invulling van het focal point voor coherentie. De kracht van NGO's om de Brussels beleidsagenda te beïnvloeden zal beter worden benut.

Voor wat betreft de Nederlandse inspanningen ten aanzien van het verbeteren van de effectiviteit van de EU-hulp kan verwezen worden naar beleidsartikel 7. Sleutelwoorden hierbij zijn steun voor verdere hervormingen en het toezien op de implementatie van de Algemene Beleidsverklaring van de Europese Hulp (november 2000).

> Na te streven resultaten:

• actieve monitoring op naleving van de in Monterrey gemaakte afspraken;

• versterkte samenwerking met gelijkgezinde en andere overheden op het gebied van coherentie teneinde coherentieaspecten beter in te bedden in het Europese beleid.

Raad van Europa

In november 2003 zal Nederland voor een periode van zes maanden het voorzitterschap gaan bekleden van de Raad van Europa. De voorbereidingen vinden plaats in nauw interdepartementaal overleg. Bij de keuze van de tijdens het voorzitterschap te leggen accenten wordt gekeken naar elementen als de specifieke toegevoegde waarde van de Raad, het draagvlak in de organisatie en onder de leden, alsmede de praktische uitvoerbaarheid. Tevens zullen de drie voorzitterschappen van Nederland in de periode 2003–2004 (respectievelijk OVSE, Raad van Europa en EU) waar mogelijk in hun samenhang worden bekeken. Een concrete invulling van het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van Europa zal later worden bekend gesteld.

In dat kader zal de regering in 2003, evenals in voorgaande jaren, nadruk leggen op handhaving en uitbreiding van het acquis, ofwel het normen- en waardenstelsel, van de Raad van Europa. Nederland zal door actieve deelname aan de monitoring-mechanismes van het Comité van Ministers bevorderen dat recent toegetreden lidstaten voldoen aan het huidige acquis. Zo zal de regering zich wat betreft Azerbeidzjan blijven inspannen op het gebied van politieke gevangenen. Voor wat betreft het in 2002 toegetreden Bosnië-Herzegovina zal de regering toezien op de naleving van de aangegane post-accessievoorwaarden. Aangezien bescherming van de rechten van de mens een van de centrale thema's is van de Raad van Europa zal de regering zich kritisch blijven opstellen ten aanzien van de ontwikkelingen in Tsjetsjenië. De ontwikkelingen in Servië en Montenegro (de voormalige FRJ en een volgende potentiële lidstaat van de Raad van Europa) zullen nauw worden gevolgd, ook al omdat toetreding tot de Raad van Europa veelal wordt gezien als eerste stap naar verdere integratie in Europa en toetreding tot de EU.

De uitbreiding van het acquis krijgt gestalte via talrijke activiteiten van werk-, stuur- en rapporteursgroepen in het kader van de intergouvernementele samenwerking . Deze vindt plaats op een veelvoud van vakgebieden, zoals volksgezondheid, bio-ethiek, onderwijs, jeugd en welzijn, sport, milieu en de rechten van de mens. Deze activiteiten hebben tot dusverre uitgemond in circa 180 verdragen en conventies van de Raad van Europa. De regering neemt actief deel aan deze discussie. Zo draagt Nederland in een multidisciplinaire taakgroep bij aan de verdere formulering van de rol van de Raad van Europa op het gebied van terrorismebestrijding en aan de totstandkoming van afspraken over onder meer patiëntenrechten en sociale cohesie.

De regering zal tevens streven naar verdere verbetering van het functioneren van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Terugdringing van de overweldigende werklast, waarvoor in 2002 extra financiële middelen beschikbaar zijn gesteld, zal mogelijk worden door het aantrekken van extra personeel (in 2001 werden ruim 30 000 klachten ingediend en werden er 9000 afgehandeld. Op 1 januari 2002 waren er 20 000 klachten aanhangig). Daarnaast zal Nederland zich beijveren voor aanvaarding door het Comité van Ministers van de aanbevelingen van de Evaluatiecommissie inzake de verhoging van de effectiviteit van het Hof, zonder dat dit ten koste gaat van het individuele klachtrecht. Het betreft aanbevelingen op het gebied van de tenuitvoerlegging van Hofuitspraken, de financiering van het Hof en aanpassing van de Europese Conventie voor de Rechten van de Mens zoals versoepeling en stroomlijning van procedures waardoor de werklast voor de rechters kan worden teruggedrongen. Ook tracht de regering een brug te slaan tussen de rechtspraak van het Hof van de Europese Unie te Luxemburg en het EHRM te Straatsburg.

> Na te streven resultaten:

• een geslaagd Nederlands voorzitterschap van de Raad van Europa in 2003–2004. Onder meer tot uitdrukking komend in het ontstaan van een discussie in de Raad over integratie en inburgering van minderheden, verhoogde aandacht voor het thema «grondrechten en multiculturele vraagstukken», versterking van de positie van patiënten in de gezondheidszorg en aanvaarding van sport als middel om met name jongeren sociale vaardigheden, verantwoordelijkheden en een gezonde levensstijl bij te brengen;

• voortdurende aandacht voor handhaving en uitbreiding van het acquis;

• verbetering van het functioneren van het EHRM door terugdringing van de huidige werklast.

Groeiparagraaf

De verantwoording van het Nederlandse beleid ten aanzien van de Europese integratie wordt zoals gebruikelijk gekenschetst door het ontbreken van een directe relatie tussen de middelen en de resultaten. De in Nederland geïnde Eigen Middelen van de Unie vloeien immers rechtstreeks naar Brussel en worden eerst daar naar de onderscheidenlijke budgetten gealloceerd.

Dat neemt niet weg dat door middel van interne en externe evaluaties inzicht kan worden verkregen in de mate van effectiviteit van het gevoerde beleid te Brussel. Het gaat hierbij onder meer om evaluaties van Europese instellingen als de Commissie en de Europese Rekenkamer. Bij veel programma's wordt bij instelling al voorzien in een (tussentijdse) evaluatie. In 2003 zal aldus de mid term review van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid plaatsvinden. In 2003 zal ook het nieuwe Financieel Reglement ingaan, dat de Commissie handvaten biedt voor een meer gestructureerde prestatiemeting à la VBTB. Los daarvan zal de regering bij de instellingen van de EU blijven aandringen op het ontwikkelen van verdere mechanismen en activiteiten die Nederland en andere lidstaten in staat stellen de resultaten van het optreden van de EU beter te meten, onder andere teneinde de Commissie décharge te kunnen verlenen. Tenslotte wordt door rapportage over de jaarlijkse begrotingsprocedure verantwoording afgelegd over de Nederlandse inbreng bij de aanwending van de EU middelen, inclusief de Nederlandse afdrachten. Hiervoor wordt verwezen naar de geannoteerde agenda's en verslagen van de Begrotingsraad.

Daarnaast kan met eigen rapportages aan de Tweede Kamer en rapporten van subsidieontvangers verantwoording worden afgelegd over de overige uitgaven en ontvangsten in het kader van Europese integratie.

C. De budgettaire gevolgen van het beleid

Beleidsartikel 5 Europese Integratie (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
        
Verplichtingen1 701 5085 218 9635 886 0896  617 2936 842 8657 113 1297 256 145
Uitgaven:       
        
Programma-uitgaven totaal1 699 4475 219 9005 888 0896 618 7346 844 8657 115 1297 258 145
        
5.1 Vierde eigen middel EU1 681 4272 272 8002 786 0273 934 1124 007 5304 138 5414 137 342
5.2 BTW-afdrachten–-1 231 0001 301 382765 127794 073820 441843 656
5.3Landbouwheffingen–-246 000230 000230 000230 000230 000230 000
5.4 Invoerrechten–-1 450 0001 547 0001 666 0001 790 0001 903 0002 024 000
5.5 Matra/pre accessie9 94111 85015 42915 24415 01114 89614 896
5.6 Raad van Europa7 3387 7827 7827 7827 7827 7827 782
5.7 Europese bewustwording741468469469469469469
        
Ontvangsten102691 690444 250474 000505 000533 250563 500
        
5.20 Restituties contributie RvE102pmpmpmpmpmpm
5.21 Vergoeding voor inning lanbouwheffingen–-101 19057 50057 50057 50057 50057 500
5.22 Vergoeding voor inning invoerrechten–-590 500386 750416 500447 500475 750506 000
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 5 (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
–departement9 51310 6109 94010 22210 11910 24410 253
–posten21 86224 38322 84423 49223 25523 54223 562
–totaal31 37634 99332 78433 71533 37433 78633 815

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 5 (x 1 miljoen Euro)
  2003 2004 2005 2006 2007
1.Programma-uitgaven 5 888 6 618 6 844 7 115 7 258
2.Waarvan juridisch verplicht0%60%20%00%00%0
3.Waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden100%5 876100%6 601100%6 831100%7 100100%7 228
4.Niet onder 2 en 3 begrepen (eventueel reserveringen op basis van een regeling of beleidsprogramma)0%60%150%150%150%30
Totaal100%5 888100%6 618100%6 844100%7 115100%7 358

E. Veronderstellingen in effectberekening, doelmatigheid en raming

Europese integratie is in eerste instantie een politiek proces. Aangezien hierbij op zowel nationaal als communautair niveau een groot aantal actoren is betrokken, zijn de resultaten in de regel compromissen, gesloten in een complex onderhandelingsproces. De doelstellingen waarmee een lidstaat het onderhandelingsproces ingaat, zijn maar zelden identiek aan de uitkomst daarvan. De beoordeling van resultaten gaat dan over de marge van aanvaardbaarheid ten opzichte van de eerder geformuleerde doelstelling. Dit is veelal een politieke toetsing, meer dan een feitelijke vaststelling.

Een evaluatie van de effectiviteit en doelmatigheid van het beleid en de Nederlandse inzet moet ook rekening houden met de nieuwe methode van open coördinatie, waarbij lidstaten gezamenlijke uitdagingen en doelstellingen identificeren maar een ruime marge krijgen voor het nationale beleid. Meetpunten kunnen worden vastgesteld en de gegevens van het best presterende land binnen of buiten de EU- worden beschouwd als de referentiewaarden (benchmarking). De overige landen stellen zich ten doel deze waarden te evenaren. Door regelmatig gegevens uit te wisselen, van elkaar te leren (best practices) en elkaar de maat te nemen (peer pressure) kan het beleid van de afzonderlijke lidstaten convergeren. In het kader van de Lissabonstrategie (zie hierboven) zijn zelfs formele streefcijfers tot stand gekomen. Hier kan wel worden bepaald of de doelstellingen zijn gehaald, zij het dat dit Europese doelstellingen zijn.

HOOFDDOELSTELLING IV. DUURZAME ARMOEDEVERMINDERING

Duurzame armoedevermindering is de centrale doelstelling van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Over armoedevermindering bestaat internationaal een grote mate van consensus. Dat heeft geresulteerd in een concrete invulling in de vorm van acht Millennium-ontwikkelingsdoelstellingen (Millennium Development Goals – MDG's). Die doelstellingen vormen het richtsnoer voor de uitvoering van de Millenniumverklaring van de VN, waarvoor de gehele mondiale gemeenschap verantwoordelijkheid heeft genomen. Ook voor het Nederlandse beleid gericht op duurzame armoedevermindering vormen de Millennium-ontwikkelingsdoelstellingen het voornaamste richtpunt. De eerste van die doelstellingen is het halveren van het percentage armen in de periode tot 2015. In de MDG's zijn de zogenoemde zeven pledges opgenomen die in de toelichting op de begroting van 2002 werden genoemd. Niet opgenomen zijn de pledges over reproductieve gezondheidszorg. Deze doelstellingen, die al op de bevolkingsconferentie in Caïro in 1995 zijn vastgelegd, blijven echter nadrukkelijk deel uitmaken van de uitgangspunten voor het Nederlandse beleid.

Voorts hanteert Nederland als uitvloeisel van de UNCED-conferentie in Rio de Janeiro (1992) een doelstelling om 0,1% BNP uit te geven aan internationaal natuur- en milieubeleid. Daarbinnen valt de doelstelling zoals aanvaard in het Regeringsstandpunt Tropisch Regenwoud om EUR 68 miljoen uit te geven aan internationaal bossenbeleid, waarvan minstens een derde, EUR 23 miljoen, voor activiteiten gericht op het tropisch regenwoud.

Voor het meten van de jaarlijkse vooruitgang in het bereiken van de Millennium-ontwikkelingsdoelstellingen hanteren de betrokken internationale instellingen een set van ontwikkelingsindicatoren. Het beeld dat naar voren komt is dat er weliswaar vooruitgang wordt geboekt maar dat een versnelling van het proces absoluut noodzakelijk is om de doelstellingen in 2015 daadwerkelijk te realiseren. Vooral in Afrika schiet de huidige trend tekort. Die versnelling is alleen haalbaar in een gezamenlijke internationale aanpak op basis van een samenhangend beleid. Verhoging van de omvang en kwaliteit van de ontwikkelingshulp staat in een dergelijke strategie centraal. Als alle rijke landen invulling zouden geven aan de toezegging tenminste 0,7 procent van hun BNP voor effectieve hulp ter beschikking te stellen zou de financiering van de MDG's geen probleem opleveren. De door Nederland geïnitieerde campagne om dit te bewerkstelligen zal in 2003 worden voortgezet.

Nederland heeft er nadrukkelijk voor gekozen de eigen hulpbijdrage in een dergelijk internationaal kader te plaatsen. Dat betekent dat de MDG's op het niveau van afzonderlijke ontwikkelingslanden worden vertaald in landenspecifieke armoedebestrijdingsstrategieën waaraan de internationale hulp, waaronder de Nederlandse, wordt gekoppeld. Zowel het ontwikkelingsland als het donorland wordt zo gebonden in een partnerschap op basis van wederzijdse verplichtingen.

Voor een effectief op armoedevermindering gericht beleid is een heldere analyse nodig van de processen die armoede veroorzaken en in stand houden. Armoede is niet alleen een gebrek aan voedsel of andere materiële zaken. Armoede is ook een staat van machteloosheid en kwetsbaarheid.

De combinatie van factoren die armoede bepalen verschilt per land en deanalyse zal dan ook zo veel mogelijk ter plekke gemaakt moeten worden onder verantwoordelijkheid van de desbetreffende regering.

Armoede komt tot uitdrukking in de leefomstandigheden van individuen, families en gemeenschappen. Die situatie van de armen zelf, op micro-niveau, blijft het uitgangspunt van armoedebestrijding. Hun situatie moet vervolgens worden gerelateerd aan belemmeringen en kansen op het hogere macro-niveau: nationaal en in toenemende mate ook internationaal. Effectieve armoedebestrijding houdt in dat actie wordt ondernomen op het niveau waar de complexe keten van oorzaken begint en waar ingrijpen de meeste vruchten afwerpt. Cruciaal is dat bij de bepaling van het beleid op alle niveaus, of het nu gaat om macro-economisch beleid of maatregelen op sectorniveau, de gevolgen voor de armen centraal staan.

Deze analyse weerspiegelt zich direct in de hoofdpunten van het Nederlandse beleid. Kernbegrippen als coherentie en ownership staan daarin voorop. Coherentie omdat armoede alleen succesvol bestreden kan worden als alle oorzaken op alle niveaus geïntegreerd aangepakt worden. Die behoefte aan samenhang begint binnen de Nederlandse beleidsvorming. De gestarte verdiepingsslag waarbij de relatie tussen armoedevermindering en de overige hoofddoelstellingen van het buitenlands beleid in kaart wordt gebracht zal in 2003 worden voortgezet. Dat geldt ook voor het aanbrengen van een sterkere armoedefocus in het perso- neelsbeleid door het geven van gerichte training en opleiding en afstemming in de functieprofielen. Daarnaast zal meer menskracht worden ingezet op het beter afstemmen van beleid dat van invloed is op de situatie van de armen. De in 2002 opgerichte Coherentie Eenheid speelt daarin een centrale rol. Dat zal er toe moeten leiden dat bij beleidsbeslissingen de gevolgen voor het realiseren van de armoededoelstelling in de afweging worden betrokken.

Het beginsel ownership is een belangrijk uitgangspunt van het Nederlands ontwikkelingsbeleid. Een armoedebestrijdingsstrategie moet in het betrokken land zelf breed gedragen worden. De regievoering door het ontvangende land stelt het kader waarbinnen Nederland en andere donoren als partners opereren. De totstandkoming van de strategie dient zo veel mogelijk te zijn gebaseerd op een breed gedragen proces, waarin parlement, civil society en nadrukkelijk ook de armen zelf kunnen participeren. In de armste landen waarop de Nederlandse steun zich richt krijgt deze aanpak zijn beslag in zogeheten Poverty Reduction Strategy Papers (PRSPs). Nederland zal in 2003 dit PRSP-proces actief blijven ondersteunen. Door overheden en maatschappelijke organisaties in de betrokken landen te helpen om het participatieve karakter van het proces te versterken. Door als partner in dat proces de dialoog over samenwerking aan te gaan. Door de eigen bilaterale hulpprogramma's volledig in te passen in de nationale strategie. En tenslotte door andere donoren en de internationale hulpinstellingen er toe te bewegen eveneens prioriteit te geven aan een gecoördineerde en adequate financiering van de PRSPs.

In de praktijk worden de Nederlandse middelen ingezet via een veelheid van hulpkanalen waarbij in grote lijnen onderscheid wordt gemaakt tussen bilaterale samenwerking van overheid tot overheid, multilateraal via internationale organisaties en particuliere hulp via maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. Elk van die kanalen heeft zijn eigen sterke punten waarvan in een samenhangende inzet gebruik gemaakt wordt. Bij die kanaalkeuze vormen kwaliteit en effectiviteit ook in 2003 de harde criteria.

Bij bilaterale samenwerking komt dit tot uitdrukking in de landenselectie, met nadruk op de armste landen, het leveren van maatwerk per land, het volgen van een sectorale benadering en een actieve rol in PRSP-processen. De meeste hulp gaat naar arme landen met een redelijke beleidsomgeving en bestuur. Bij het multilaterale kanaal staat beleidsbeïnvloeding voorop, waarbij het steunen van afzonderlijke organisaties nadrukkelijk gekoppeld is aan een kritische en systematische beoordeling van de effectiviteit van hun activiteiten. Hulp wordt uitdrukkelijk niet alleen op overheden gericht maar ook op het ondersteunen van een sterke civil society en het ruimte bieden aan particulier initiatief.

De inzet van middelen wordt beoordeeld op basis van de effectiviteit in termen van duurzame armoedevermindering. Dat veronderstelt dat resultaten ook daadwerkelijk getoetst worden via monitoring en evaluatie. Voortgang in het bereiken van de MDG's vormt daarbij de uiteindelijke toetssteen voor succes. Door de complexe praktijk van de beleidsuitvoering in de armste landen zal voortgang slechts geleidelijk kunnen plaatsvinden. Gezien het geaggregeerde en lange termijn karakter van deze doelstellingen zullen daarnaast ook op lagere niveaus doelstellingen worden gehanteerd. Zo zullen op het landenniveau iedere PRSP en elke daarvan afgeleide sectorstrategie concrete doelstellingen bevatten in welk kader het resultaat van de Nederlandse steunverlening kan worden geplaatst. Daarvan afgeleid zal Nederland zelf een waarderingssysteem voor de eigen activiteiten en sectoren hanteren dat in 2003 operationeel zal zijn.

BELEIDSARTIKEL 6 BILATERALE ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

A. Algemene beleidsdoelstelling

Als richtsnoer voor de bilaterale samenwerking gelden de acht Millennium-ontwikkelingsdoelstellingen (Millennium Development Goals – MDG's) en de doelstelling over reproductieve rechten. Nederland streeft naar een zo effectief mogelijke bijdrage aan armoedevermindering. Daartoe werkt Nederland in een beperkt aantal landen. In navolging van de DAC Guidelines on Poverty worden meerdere dimensies onderkend, zoals economische, sociale en maatschappelijke dimensies. Sleutelwoorden in het beleid waarbinnen de MDG's en DAC-dimensies geplaatst worden, zijn ownership, coherentie en global governance. Waar mogelijk wordt aangesloten bij het Poverty Reduction Strategy (PRS)-proces.

Beleidsmatig wordt gewerkt van overheid tot overheid in een langdurige structurele samenwerkingsrelatie met negentien ontwikkelingslanden, in samenwerking met andere donoren. De hulp vindt plaats via een sectorale benadering en waar mogelijk met macrohulp. Voor de uitvoering kunnen alle kanalen worden gebruikt. In de themalanden richt de relatie zich op een beperkter samenwerkingsverband ten aanzien van respectievelijk milieu en goed bestuur. Betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld, inclusief de particuliere sector, is een belangrijk uitgangspunt bij zowel beleidsvorming als uitvoering van de hulp.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Effectieve samenwerking van overheid tot overheid vergt een beleidsomgeving gericht op armoedevermindering, een krachtig bestuurlijk apparaat en de participatie van het maatschappelijk middenveld. Het aantal landen waarmee een bilaterale ontwikkelingsrelatie wordt onderhouden en de manier van werken dient gebaseerd te zijn op een realistische inschatting van de Nederlandse capaciteit, zowel in geld als in menskracht. Dit dwingt tot een strategische inzet van middelen en instrumenten gericht op maximale effectiviteit van armoedevermindering. In dat kader zijn voor 2003 de volgende geoperationaliseerde doelstellingen in het bijzonder van belang:

1. Concentratie van de structurele bilaterale hulp op een beperkt aantal arme ontwikkelingslanden waar kwaliteit van bestuur en beleid voldoende waarborgen biedt voor uitvoering van een armoedestrategie. Alsmede de samenwerking met een beperkt aantal landen inzake de thema's milieu en goed bestuur.

2. Versterking van de kennis over institutionele capaciteit van de ontvangende landen, op grond waarvan de optimale mix van instrumenten en kanalen in de bilaterale ontwikkelingsrelatie beter kan worden bepaald. Overeenkomstig het geaccordeerde beleidskader voor technische assistentie zal de nadruk op transformatie en het begeleiden van veranderingsprocessen richting bestuurlijke hervorming komen te liggen.

3. Bevordering van donorcoördinatie en harmonisatie van procedures.

4. Waar mogelijk verhoging van het aandeel programmahulp in de fbilaterale hulp, zowel in de vorm van sectorale programmahulp als in de vorm van algemene macrosteun ingebed in PRSP-processen.

5. Bevordering van beleidscoherentie door het vroegtijdig signaleren van mogelijke coherentiekwesties en het werken aan oplossingen in nauw overleg met betrokken ontwikkelingslanden.

6. Verhoging van de kwaliteit van de bilaterale hulp door versterking van de prestatiemeting en intensieve monitoring door middel van een waarderingssysteem.

1. Concentratie van de structurele bilaterale hulp op een beperkt aantal landen, kwaliteit en opbouw van de beleidsomgeving en brede samenwerking

De afgelopen jaren is de bilaterale ontwikkelingssamenwerking fundamenteel veranderd. Zo is ter vergroting van de effectiviteit gekozen voor concentratie van de bilaterale hulp op een beperkt aantal landen met redelijk beleid en bestuur. Daarnaast wordt met een aantal landen samengewerkt op het thema milieu en/of goed bestuur en bestaat er voor een aantal andere landen de mogelijkheid voor samenwerking op het gebied van het bedrijfsleven (zie ook beleidsartikel 12).

Landen die zijn geselecteerd voor een structurele bilaterale relatie kunnen in beginsel alle soorten hulp ontvangen. De aard en samenstelling van het bilaterale programma worden bepaald door factoren zoals de vraag van het ontvangende land, de taakverdeling met de overige donoren, kwaliteit van de armoedestrategie (zo mogelijk in de vorm van een PRSP), absorptiecapaciteit, schuldensituatie en institutionele capaciteit. In de betrokken landen wordt onder leiding van het ontvangende land (ownership) en rekening houdend met lokale bestuurlijke en beleidsmatige omgevingsvariabelen, een landenspecifieke aanpak gevolgd teneinde tot effectieve armoedebestrijding te komen. De doelstellingen van het programma worden bepaald door het land zelf in de vorm van een landenspecifieke vertaling van de internationaal aanvaarde ontwikkelingsdoelstellingen.

AIDS en ontwikkeling

De HIV/AIDS epidemie heeft zeer ernstige gevolgen voor de economische ontwikkeling van landen, basis sociale voorzieningen, goed bestuur en de sociale en fysieke zekerheid van arme mensen. De epidemie beïnvloedt gender-verhoudingen, familieverbanden, huishoudvoedselzekerheid, de gezondheid-, onderwijs-, en industriesector, landbouwsystemen, de bevolkingsopbouw van een land en de nationale economische productie. Door de HIV/AIDS epidemie dreigen steeds meer Afrikaanse landen ten zuiden van de Sahara de basis voor effectieve ontwikkeling te verliezen.

De bestrijding van het ontwikkelingsprobleem AIDS heeft een hoge prioriteit binnen het OS-beleid. Vanuit een multi-sectorale benadering wordt de verdere verspreiding van HIV/AIDS verminderd en de nadelige gevolgen van de epidemie tegengegaan. Het vergroten van de betrokkenheid van politieke leiders, het stimuleren van samenwerking tussen de publieke en de particuliere sector, toezien op het naleven van de mensenrechten van getroffenen, aandacht voor kwetsbare groepen en «People Living with HIV/AIDS» (PLWHA) en vasthouden aan het continuüm van preventie, zorg, ondersteuning en behandeling vormen de rode draad in de strategie.

Met dit beleid draagt Nederland bij aan het bereiken van de Millennium-ontwikkelingsdoelstelling over AIDS en aan de uitvoering van de Declaration of Commitment-global crisis-global action van de Verenigde Naties.

Milieu en gender zijn twee thema's die dwarsdoorsnijdend zijn. Instrumenten op het gebied van milieu zijn de Rio-milieuverdragen, die de aanpak van wereldwijde lange termijn milieuproblemen tot doel hebben. Er wordt steun gegeven bij het integreren van milieubeleid in het PRSP. Daarnaast hebben veel landen nationale uitvoeringsprogramma's voor de Rio-verdragen ontwikkeld waar Nederland bij aansluit. Zo zal Nederland zich bijvoorbeeld inzetten om het werkprogramma, zoals dit is overeengekomen tijdens de zesde Conferentie van Partijen van het Biodiversiteitsverdrag (Den Haag, april 2002), uit te voeren. Ook maakt een Nederlandse bijdrage aan het Verdrag ter bestrijding van Verwoestijning het mogelijk bodemdegradatie tegen te gaan door het implementeren van de National Action Programme.

Programma's voor duurzame ontwikkeling worden in samenhang met klimaatverandering, afname van biodiversiteit en landdegradatie aangepakt. Het Ministerie verleent hierbij steun aan de ambassades om de internationale afspraken te vertalen naar bilateraal beleid en om anderzijds de lessen vanuit de bilaterale samenwerking terug te koppelen naar de discussie in de internationale fora. Voor alle duidelijkheid geldt dat milieu in alle sectoren belangrijk is, waarbij activiteiten geen negatief milieu effect mogen hebben en ecologisch duurzaam dienen te zijn. Op verzoek levert Nederland via de commissie MER-expertise voor de uitvoering van milieu-effectrapportages bij grootschalige interventies.

Ter uitvoering van het Kabinetsstandpunt «Gender Mainstreaming» wordt gender-gelijkheid verder ingebed in het armoedeverminderingsbeleid. Uitgangspunt daarbij is dat ongelijkheid tussen mannen en vrouwen duurzame ontwikkeling in ontwikkelingslanden belemmert. De MDG's gaan expliciet in op gelijke rechten, kansen en toegang voor vrouwen tot natuurlijke hulpbronnen en publieke en particuliere diensten. Daarom is het van groot belang dat PRSP's en sectorale programma's worden opgesteld met als oogmerk het bereiken van positieve effecten voor vrouwen en gender-gelijkheid. Deze impact wordt zichtbaar wanneer instrumenten als Poverty en Social Impact Analyses en Public Expenditure Reviews gender-specifiek zijn. Nederland zal zich ervoor inspannen om de effecten van armoedebestrijding en gender-gelijkheid hierdoor beter zichtbaar te maken. Daartoe zal het instrument van gender-budgettering samen met andere donoren en counterparts verder worden ontwikkeld. Beoogd resultaat is dat meer gebruik wordt gemaakt van instrumenten voor gender-impactanalyse in de structurele samenwerkingslanden en dat de vrouwenorganisaties meer in staat zijn bij hun regeringen aan te dringen op gebruik daarvan ter analyse van de openbare financiën. Verder zullen zogenaamde «best practices» op het gebied van gender en PRSP's/Sectorale Benadering van ambassades worden gedocumenteerd en uitgewisseld. De vorig jaar gepubliceerde Guiding Principles on Gender Equality in Sector Wide Approaches zullen onder auspiciën van de DAC met een aantal partnerlanden worden besproken in workshops. Nederland zal hieraan actief bijdragen. Gender-deskundigheid op de posten in de samenwerkingslanden blijft gehandhaafd waarbij meer aandacht zal worden besteed aan de themalanden, zodat ook daar de gender-deskundigheid op ambassades wordt versterkt. Gender-trainingen zullen worden voortgezet en zijn vooral gericht op ambassadepersoneel dat betrokken is bij ontwikkelingssamenwerking. Daarbij zal aandacht worden besteed aan de relatie tussen armoedebestrijding, gender-gelijkheid en goed bestuur. Het Vrouwenfonds blijft beschikbaar voor financiering van innovatieve en katalyserende activiteiten met als doel bevordering van gender mainstreaming en versterking van lokale en nationale vrouwenorganisaties in DAC-landen. Verwacht resultaat is dat in de sectorale benadering meer aandacht komt voor gender-impact en vrouwen worden ondersteund bij het agenderen van gender-gelijkheid in de politiek en het bestuur in hun land.

ONDERWIJS EN GENDER

De Millennium Development Goals bevatten twee doelstellingen die afgeleid zijn van de afspraken gemaakt in Dakar in 2000 en die ingaan op basisonderwijs:

Basic education voor iedereen. In 2015 moeten alle kinderen, waar ook ter wereld, jongens en meisjes, in staat zijn het basisonderwijs te volgen en af te maken.

• Gender-gelijkheid bevorderen en vrouwen weerbaarder maken. Gender-verschillen in basis en voortgezet onderwijs uitbannen in 2005 en op alle andere niveaus niet later dan 2015.

Het Nederlandse beleid heeft zowel sociale rechtvaardigheid door het bevorderen van gelijke kansen voor met name kansarme bevolkingsgroepen om deel te nemen aan onderwijs, als het terugdringen van de gender-ongelijkheid in de deelname aan het onderwijs en het bevorderen van rechtvaardige gender-verhoudingen in de maatschappij hoog op de agenda staan.

In diverse landen zijn reeds positieve resultaten geboekt. In India gingen veel meisjes, vooral op het platteland, niet naar school, omdat ze voor hun broers en zussen moeten zorgen, verantwoordelijk zijn voor het huishouden of op jonge leeftijd trouwen. Het District Primary Education Programme (DPEP) wordt uitgevoerd in 237 districten (van een totaal van 580) in 18 deelstaten. Het programma richt zich vooral op scholen in de armere regio's en is actief in de districten waar de meeste vrouwelijke analfabeten te vinden zijn. Een van de activiteiten van het DPEP richt zich op het stimuleren van meisjes om naar school te gaan. Hiervoor nemen gemeenschapsleiders de verantwoordelijkheid op zich om de gemeenschap er van te overtuigen dat het belangrijk is dat kinderen (en vooral meisjes) naar school toe gaan. Er gaan nu veel meer meisjes naar school, mede doordat de school dichter bij de gemeenschap staat. De Indiase overheid heeft zich ten doel gesteld alles sociale verschillen in het onderwijs, waaronder gender-ongelijkheid, in 2007 te hebben overbrugd.

In Jemen is er een groot verschil tussen het aantal meisjes en het aantal jongens dat naar school gaat. De overheid geeft aan onderwijs voor meisjes veel prioriteit. Hierdoor stijgt het aantal meisjes dat naar school gaat nu sneller dan het aantal jongens, vooral in rurale gebieden, waar de achterstand het grootst was. De opvattingen van de ouders ten aanzien van onderwijs voor hun dochters wordt langzamerhand steeds positiever. De Nederlandse bijdrage aan de onderwijssector is specifiek gericht op meisjes en het verkleinen van de gender-kloof.

In Bolivia is binnen de onderwijshervorming gender een van de specifieke aandachtspunten. Er wordt niet alleen aandacht besteed aan het verhogen van het aantal meisjes dat naar school gaat, maar ook aan gender mainstreaming in het curriculum en in de opleiding van leerkrachten. Hierdoor wordt het onderwijs relevanter, ook voor meisjes, en zijn leerkrachten zich bewuster van bestaande gender-ongelijkheden in het onderwijs en de samenleving in zijn geheel. Er gaan nu bijna net zo veel meisjes als jongens naar school en de schooluitval van meisjes neemt ook af. Nederland heeft bijgedragen aan het versterken van de institutionele capaciteit van het Ministerie van Onderwijs op het gebied van gender mainstreaming door het inzetten van technische assistentie.

Ondanks al deze positieve resultaten zal gender-gelijkheid in onderwijs een aandachtspunt blijven. Een recente Wereld Bank studie geeft aan dat behalen van de Millennium-ontwikkelingsdoelstelling op het gebied van gender-gelijkheid in 2005 in onderwijs met name in Sub Sahara Afrika onwaarschijnlijk is. Het expliciet maken van de maatregelen die getroffen worden in de 19+3 landen om tot gender-gelijkheid in onderwijs te komen is derhalve nog steeds noodzakelijk.

In de volgende tabel zijn de landenallocaties opgenomen voor de negentien (+ drie) landen voor 2003. Hierin is alle hulp onder beleidsartikel 6 aan deze landen opgenomen. Deze omvat steun aan de concentratiesectoren, macro-economische steun, hulpprogramma's in de dwarsdoorsnijdende thema's en ondersteuning die wordt gegeven in het kader van het exitprogramma in de afbouwsectoren. De allocaties voor 2003 zijn interne planningen grotendeels gebaseerd op behoefte- en prestatiecriteria.

Verdeling landenallocatie structurele hulp landen over gekozen sectoren in 2003 (in EUR) (Macrosteun onder voorbehoud)
BangladeshGezondheid10 800 000Onderwijs10 800 000Rurale Elektrificatie11 700 000Water/beheer13 500 000Sector doorsnijdende progr. 4 250 700Macrosteun6 217 000Totaal57 267 700BeninNog geen sectorkeuze2 700 000Macrosteun9 147 000Totaal11 847 000BoliviaProductieve Rurale Ontwikkeling6 300 000Onderwijs8 338 500Decentralisatie en Institutionele Ontwikkeling2 970 000Sector doorsnijdende progr.1 800 000Exit1 542 600Macrosteun12 570 000Totaal33 521 100Burkina FasoRurale Ontwikkeling7 200 000Onderwijs5 490 000Gezondheid en AIDS bestrijding3 600 000Sector doorsnijdende progr.945 000Macrosteun10 346 000Totaal27 581 000Eritreanog geen sectorkeuze9 850 500Totaal9 850 500EthiopiëGezondheidszorg9 000 000Onderwijs4 500 000Voedselzekerheid3 600 000Sector doorsnijdende progr.2 790 000Exit1 800 000Macrosteun2 677 000Totaal24 367 000GhanaMilieu4 207 500Gezondheidszorg17 280 000Sector doorsnijdende progr.204 300Macrosteun11 208 000Totaal32 899 800 IndiaAndra PradeshStedelijk milieu8 100 000Onderwijs0Rurale ontwikkeling8 580 600GujaratMentale gezondheidszorg450 000Geïntegreerd waterbeheer9 255 600Onderwijs22 973 400Exit (Gujarat)2 620 800KeralaLokaal Bestuur585 000Geïntegreerd waterbeheer3 062 700NationaalSectordoorsnijdend progr.3 942000Exit8 198 100Macrosteun45 000 000Totaal112 768 200JemenLandbouw5 400 000Onderwijs16 200 000Gezondheid6 120 000Water5 400 000Sector doorsnijdende progr.5 760 000Macrosteun7 124 000Totaal46 004 000MacedoniëRurale Ontwikkeling2 250 000Onderwijs4 140 000Openbare Financiën4 410 000Sector doorsnijdende progr. 13 500 000Macrosteun18 000 000Totaal42 300 000MaliGezondheidszorg3 780 000Onderwijs9 384 300Plattelandsontwikkeling7 623 000Sector doorsnijdende progr.219 600Macrosteun12 297 000Totaal33 303 900MozambiqueOnderwijs5 130 000Gezondheidszorg5 040 000Water en sanitatie3 330 000Milieu4 140 000Sector doorsnijdende progr.3 600 000Exit0Macrosteun19 300 000Totaal40 540 000NicaraguaProductieve Rurale Ontw.3 150 000Micro- en Kleinbedrijf1 620 000Gezondheidszorg2 070 000Sector doorsnijdende progr.2 961 900Macrosteun7 261 000Totaal17 062 900 RwandaNog geen sectorkeuzeTotaal16 335 000
Sri LankaPlattelandsontwikkeling1 746 000Milieu3 757 500Relief/Rehabilitation & Reconcilation5 143 500Sector doorsnijdende progr.135 000Totaal10 782000TanzaniaParticuliere sector ihb MKB4 500 000Onderwijs27 900 000Lokaal Bestuur7 920 000Gezondheid/drinkwater10 286 100Sector doorsnijdende progr.2 144 700Exit741 600Macrosteun17 788 000Totaal71 280 400UgandaJuridische Sector450 000Onderwijs16 380 000Lokaal Bestuur6 750 000Sector doorsnijdende progr.4 194 000Macrosteun17 500 000Totaal45 274 000VietnamGezondheid4 050 000Milieu/bossen &biodiversiteit5 040 000Waterbeheer en -transport4 050 000Sector doorsnijdende progr.3 849 300Macrosteun10 165 000Totaal27 154 300 ZambiaOnderwijs8 140 500Gezondheidszorg11 205 000Economische Ontwikkeling3 859 200Sector doorsnijdende progr.1 869 300Macrosteun2 859 000Totaal27 933 000EgypteWatermanagement6 313 500Drinkwater/sanitatie2 025 000Sector doorsnijdende progr.1 300 500Exit3 430 800Marcosteun4 084 000Totaal17 153 800IndonesiëCommunity Recovery10 440 000Goed Bestuur7 464 600Onderwijs30 600 000Water5 202000Sector doorsnijdende prog7 065 000Exit900 000Totaal61 671 600Zuid-AfrikaOnderwijs6 607 800Jeugd4 669 200Lokaal Bestuur3 378 600Justitie5 303 700Sector doorsnijdende progr.256 500Totaal20 215 800

Themalanden

Landen die op een themalijst voorkomen ontvangen hulp die is afgestemd op dat specifieke thema. Ook in de themalanden wordt het instrumentarium zo veel mogelijk op de landenspecifieke situatie en doelstellingen afgestemd en worden waar mogelijk de principes van de sectorale benadering gevolgd.

Met dertien landen bestaat een thematische samenwerkingsrelatie op het gebied van milieu waar een sectoraal milieuprogramma wordt opgezet: Brazilië, China, Colombia, Ecuador, Filippijnen, Guatemala, Kaapverdië, Mongolië, Nepal, Pakistan, Peru, Senegal en Bhutan. De landen met een milieuprogramma worden ondersteund vanuit het Ministerie om de samenhang tussen de verschillende milieuthema's en tussen milieu en armoede zodanig op te pakken dat de effecten voor duurzame armoedevermindering zo groot mogelijk zijn. De internationaal overeengekomen verdragsafspraken over milieu en armoede zijn hierbij instrumenteel. Daarin zijn voor alle partijen bij die verdragen doelen en aanpak en verantwoordelijkheden afgesproken, die nationaal vertaald moeten worden.

> Na te streven resultaten:

• betere zichtbaarheid van effecten van armoedebestrijding en gender-gelijkheid. Daartoe wordt het instrument van gender-budgettering samen met andere donoren verder ontwikkeld. Beoogd resultaat is meer gebruik van instrumenten voor gender-impactanalyse in de structurele samenwerkingslanden en dat de vrouwenorganisaties meer in staat zijn bij hun regeringen aan te dringen op gebruik daarvan ter analyse van de openbare financiën.

• documentatie en uitwisseling van zogenaamde best practises op het gebied van gender en PRSP's/Sectorale Benadering van ambassades.

Het beleid en de na te streven resultaten op het gebied van goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw staan reeds vermeld onder beleidsartikel 4.

2. Institutionele capaciteit van de ontvangende landen

Uitvloeisel van het Nederlandse OS-beleid is de financiële en beleidsmatige integratie van hulp in lokale structuren op nationaal en decentraal niveau. De omgevingsvariabelen verschillen aanzienlijk tussen de bilaterale samenwerkingslanden. In veel van deze landen wordt integratie belemmerd door een zwakke institutionele capaciteit. Donoren geven hier doorgaans te weinig aandacht aan hetgeen leidt tot niet-duurzame parallelle structuren. Maar de overtuiging groeit dat institutionele dynamiek juist het uitgangspunt van ontwikkelingsinspanningen zou moeten zijn. Instituties vormen de sleutel tot economische en sociale stabiliteit en duurzame armoedevermindering.

Overeenkomstig het gestelde in het beleidskader voor technische assistentie, kan dit instrument worden aangewend ten behoeve van capaciteitsopbouw en institutionele versterking. Hiertoe is technische assistentie een mogelijk integraal onderdeel van de sectorale aanpak. Voordat een beroep op deze vorm van ondersteuning wordt gedaan is het van belang dat de uitvoerende capaciteit van partnerorganisaties, hun institutionele werkomgeving en financiële verantwoordingsstructuren, goed in kaart zijn gebracht. Het personeel op het departement en de posten is daarom in de afgelopen jaren opgeleid om institutionele sector- en organisatieanalyses te kunnen verrichten. Dit inhoudelijke veranderingsproces is nu in volle gang. De uitkomsten van de analyses laten zien dat capaciteitsproblemen in de betrokken landen een belangrijk knelpunt blijven bij de daadwerkelijke uitvoering van het armoedebeleid. Het gaat hierbij om een scala van complexe institutionele problemen, die betrekking hebben op de kwantiteit en kwaliteit van de beschikbare staf, en op de coördinatie tussen verschillende uitvoerende instanties en tussen de verschillende bestuurlijke niveaus. In elk geval geven vijftien posten te kennen het aandeel sector- en organisatieanalyses te zullen intensiveren.

> Na te streven resultaat:

• institutionale versterking onder meer door vergroting van kennis over institutionele sector- en organisatie-analyses en het intensiveren van het aandeel sectoren organisatie-analyses.

3. Donorcoördinatie en harmoniseren van procedures

Donorcoördinatie, inclusief een duidelijke onderlinge taakverdeling, is een essentieel onderdeel van effectieve ontwikkelingssamenwerking. Een belangrijke uitdaging was en is de internationale consensus over ontwikkelingsprioriteiten nader te operationaliseren op landenniveau in nationale armoedestrategieën zoals het PRS. In 2003 verleent Nederland daarom wederom actieve steun aan de totstandkoming van PRSP's. De taakstelling voor donorcoördinatie verschuift in landen waar een PRS is geformuleerd geleidelijk van beleidsformulering naar beleidsuitvoering. Belangrijkste onderwerpen van donoroverleg worden dan de focus op resultaten, het verbeteren van de gemeenschappelijke taal van donoren, het harmoniseren van de donorprocedures met die van de ontvangende landen en het volgen van beleid in begrotingsuitvoering. Het departement speelt hierop in door versterking van de kennis op het departement over de PRS en de Public Expenditure Reviews.

Nederland zal ook in 2003 een voortrekkersrol vervullen op het terrein van harmonisatie van donorprocedures. De inspanningen concentreren zich hierbij vooralsnog op een kleinere groep gelijkgezinde donoren. Mogelijk zal ook Nederland regelgeving en rapportage-vereisten in het kader van donorcoördinatie moeten aanpassen. In 2003 gaat de aandacht vooral uit naar samenwerking bij de ex-ante toetsing van de beheers- en implementatiecapaciteit van ontvangende landen, bij het harmoniseren van eisen en instrumentarium voor (financiële) verantwoording en het poolen van middelen voor technische assistentie, met name op het gebied van financieel management en capaciteit ten aanzien van monitoring en evaluatie.

Beleidsinhoudelijke en beheersmatige afstemming vindt plaats in het Development Assistance Committee (DAC) van de OESO, maar ook in kleiner verband met gelijkgezinde donoren, onder andere met de Utstein-partners, en op landenniveau. Ook de bijdragen via multilaterale organisaties zijn een uiting van het streven naar gezamenlijke interventies in ontwikkelingslanden. Nederland zal aandringen op verdere ontbinding van de hulp.

> Na te streven resultaten:

• actieve steun aan de totstandkoming van PRSP's; de taakstelling voor donorcoördinatie verschuift in landen waar een PRS is geformuleerd geleidelijk van beleidsformulering naar beleidsuitvoering; belangrijkste onderwerpen van donoroverleg worden dan de focus op resultaten, het verbeteren van de gemeenschappelijke taal van donoren, het harmoniseren van de donorprocedures met die van de ontvangende landen en het volgen van beleid in begrotingsuitvoering;

• een voortrekkersrol op het terrein van harmonisatie van donorprocedures. De inspanningen concentreren zich op een kleinere groep gelijkgezinde donoren. Mogelijk moet Nederland regelgeving en rapportage-vereisten in het kader van donorcoördinatie aanpassen; de aandacht gaat uit naar samenwerking bij de ex-ante toetsing van de beheers- en implementatiecapaciteit van ontvangende landen, bij het harmoniseren van eisen en instrumentarium voor (financiële) verantwoording en het poolen van middelen voor technische assistentie, met name op het gebied van financieel management en capaciteit ten aanzien van monitoring en evaluatie;

• actieve inzet van Nederland in fora op een verdere ontbinding van de hulp.

4. Toename van ownership, transparantie en efficiency door verhoging van het aandeel programmahulp in de bilaterale hulp

Nederland streeft ook in 2003 naar een vergroting van het aandeel programmahulp in de bilaterale ontwikkelingsrelaties. Programmahulp omvat macro-georiënteerde programmahulp (macrohulp) en sectorale programmahulp. Macrohulp heeft betrekking op alle programmahulp die niet ten behoeve van individuele sectoren wordt gealloceerd en omvat in de praktijk betalingsbalanssteun, schuldverlichting, algemene begrotingssteun en (co-)financiering van structurele aanpassings-programma's op multisectoraal en/of sectoroverstijgend niveau. Sectorale programmahulp is programmahulp die in één sector wordt gealloceerd en omvat in de praktijk sectorale begrotingssteun, sectorale (programmatische) basket-financiering en (co-)financiering van sectorale aanpassingsprogramma's.

Met deze vormen van hulp wordt het ontvangend land op basis van een vertrouwensrelatie maximaal in staat gesteld aan ownership invulling te geven.

Indien een ontwikkelingsland een overeengekomen PRS heeft, zal Nederland haar hulp (macrohulp, sectorale programmahulp en projectsteun op nationaal c.q. sectoraal niveau) afstemmen op de financiële behoefte die daaruit voortvloeit. Hierbij wordt meer aandacht gegeven aan monitoring op resultaten op basis van overeengekomen landenspecifieke indicatoren. Ook in 2003 wordt in de ontvangende landen extra aandacht besteed aan analyse en ondersteuning van het begrotingsmanagement en de institutionele capaciteit hiervoor op nationaal niveau.

Het beschikbaar stellen van macrohulp en sectorale programmahulp vergt een continue beleidsdialoog over het (sectorale) ontwikkelingsbeleid en de noodzakelijke (sectorale) hervormingen. Hierbij wordt tevens aandacht besteed aan het verbeteren van het nationale/sectorale begrotings- en verantwoordingsproces (Public Finance Management). Dat gebeurt onder andere door steun te verlenen aan nationale instituties (zoals Rekenkamers) en financiële allocatieprocessen transparant te maken (bijv. via Public Expenditure Reviews) en steun aan sectorministeries. Hierbij zijn de relaties die worden gelegd met capaciteitsopbouw en transparante pro poor budgetkeuzes essentieel. Waar mogelijk participeert Nederland in multi-donor verband.

De structurele macrosteun die integraal onderdeel uitmaakt van de landenallocatie wordt zoveel mogelijk verleend vanuit een meerjarenperspectief. Deze hulp is beperkt tot de bilaterale samenwerkingslanden en enkele landen in Midden- en Oost-Europa (Armenië, Bosnië-Herzegovina, Georgië, Kirgizië, Moldavië; zie brief 26-2-1999, TK, 1998–1999, 26 433, nr 1). De samenwerking met de Midden- en Oost-Europese landen verloopt uitsluitend via het multilaterale kanaal, met name cofinanciering met de Wereldbank.

Nederland gaat in 2003 door met het verlenen van incidentele macrosteun. Deze is erop gericht dat ontvangende landen een houdbaar schuldenniveau bereiken binnen een stabiel en op groei gericht macro-economisch kader. Incidentele steun omvat Nederlandse bijdragen aan het Heavily Indebted Poor Countries (HIPC) Trust Fund, kwijtschelding van bilaterale schulden van HIPC landen en schuldverlichting in het kader van Club van Parijs overeenkomsten. Nederland blijft zich ook in 2003 inzetten voor de volledige financiering van het multilaterale HIPC. Daarnaast beoogt Nederland door kwijtschelding van bilaterale en multilaterale schuldendiensten bij te dragen tot het houdbaar maken van de schuld voor de landen waarmee het een structurele samenwerkingsrelatie onderhoudt.

Eerste overweging voor het verlenen van incidentele macrosteun is het herstellen dan wel verankeren van macro-economische stabiliteit. De kwaliteit van de nationale armoedebestrijdingsstrategie vormt een tweede belangrijke overweging. Direct aanknopingspunt voor besluitvorming over vorm en omvang van incidentele macrosteun in de vorm van betalingsbalans- of begrotingssteun is het voorkomen van aantasting van de uitvoering van de PRS door exogene tegenvallers (bijv. ruilvoetverliezen). Gestreefd wordt naar het maken van afspraken met internationale financiële instellingen over monitoring van de effecten van exogene schokken, zodat problemen bij de implementatie van armoedebestrijdingsstrategieën zo snel mogelijk zullen worden gesignaleerd. De inzet van middelen ten behoeve van incidentele macrosteun zal vooraleerst bepaald kunnen worden als de aard en omvang van exogene schokken is vastgesteld en de budgettaire mogelijkheden zijn ingeschat.

Tanzania

Begin 2002 heeft Tanzania in de Club van Parijs het Enhanced HIPC completion point bereikt op basis waarvan in de komende jaren een bedrag van ongeveer US$ 3 miljard of US$ 2,026 miljard NPV zal worden kwijtgescholden. Als redenen hiervoor werd aangevoerd dat Tanzania:

a. conform de eisen gesteld in het Poverty Reduction Strategy Paper (PRSP) een goed onderbouwd en door alle betrokkenen aanvaard armoedebeleid heeft ontwikkeld en sindsdien ook daadwerkelijk uitgevoerd,

b. op basis van met IMF overeengekomen uitgangspunten een goed macro-economisch beleid heeft gevolgd,

c. belangrijke overeengekomen beleidshervormingen met name binnen de overheid heeft doorgevoerd.

De prioritaire sectoren, waaraan in het kader van de PRSP aandacht wordt geschonken zijn: basis gezondheidszorg, basis onderwijs, landbouwonderzoek en -extensieprogramma's, constructie van rurale wegen, verbetering van het juridische systeem en de aanpak van het HIV/Aids-probleem. Parallel aan het PRSP is door de overheid in de Tanzania Assistance Strategy (TAS) een visie ontvouwd over de gewenste samenwerking op middellange termijn met donoren. Ten behoeve van resultaatsmeting van het PRSP werd via een uitgebreid consultatieproces een Poverty Monitoring Masterplan opgesteld.

Ter ondersteuning van een door de overheid gewenst «ownership» van het armoedebeleid werd ondermeer een Poverty Reduction Budget Support (PRBS) Facility ingesteld. Deze faciliteit biedt de mogelijkheid aan donoren om via macrosteun bij te dragen aan de financiering van het PRSP. Een toenemend aantal donoren heeft voor de komende jaren steun toegezegd. Nieuw is de koppeling aan het PRBS van het Performance Assessment Framework, een overeenkomst tussen donoren en de overheid, die de basis vormt voor het voortgangsoverleg tussen de Tanzaniaanse autoriteiten en donoren over de ontwikkelingen op macroniveau. Voortgang van de uitvoering van het PRSP-beleid wordt door de Public Expenditure Review (PER) groep van overheid met donoren in wekelijkse bijeenkomsten nauwlettend gevolgd.

Een goed functionerend PRBS, gekoppeld aan goede voortgang in het PRSP zal de basis moeten vormen voor donoren om meer macrosteun in te zetten in Tanzania en daarmee, conform de wens van de Tanzaniaanse autoriteiten, bij te dragen aan lagere beheerslasten van donor-assistentie.

> Na te streven resultaten:

• vergroting van het aandeel programmahulp in de bilaterale ontwikkelingsrelaties, door:

– het onderhouden van een continue beleidsdialoog waarbij aandacht wordt besteed aan Public Finance Management;

– steun te verlenen aan nationale instituties als Rekenkamers en het transparanter maken van financiële allocatieprocessen via Public Expenditure Reviews;

• meer aandacht geven aan monitoring van resultaten op basis van overeengekomen landenspecifieke indicatoren bij hulp op basis van de overeengekomen PRSP;

• bij andere donoren en in internationale fora pleiten voor volledige financiering van het HIPC-initiatief.

5. Bevordering van beleidscoherentie.

Nederland bevordert synergie tussen het beleid gericht op armoedevermindering en andere beleidsterreinen die van invloed kunnen zijn op ontwikkelingslanden, zoals het Europees handels-, landbouw-, visserij- en voedselveiligheidsbeleid. Dit streven naar coherent armoedeverminderingsbeleid vertaalt zich in de bilaterale ontwikkelingssamenwerking in een inzet gericht op het vroegtijdig signaleren van incoherenties en het werken aan oplossingen in nauw overleg met de betrokken ontwikkelingslanden.

De Nederlandse vertegenwoordigingen in ontwikkelingslanden hebben een belangrijke signalerende functie op dit gebied. Zij verzamelen informatie over coherentiekwesties, onder meer via hun netwerken met overheid, particuliere sector en maatschappelijke organisaties. De Coherentie Eenheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal een impuls geven aan de gecoördineerde aanpak van coherentie binnen het Ministerie. Samen met andere Departementen zullen adequate oplossingen op de betreffende coherentiedossiers worden verkend en bevorderd. Hierbij worden ook middelen voor onderzoek, capaciteitsopbouw en technische assistentie in het betrokken ontwikkelingsland ingezet. Tevens kan agendering in het EU Heads of Mission overleg in het betreffende ontwikkelingsland aan de orde zijn.

In 2003 zal in het bijzonder aandacht worden besteed aan de effecten van Europese regelgeving op het gebied van productnormen – zoals SPS (Sanitary & Phytosanitary Standards) en MRL's voor pesticiden (Maximum Residu Levels) – en aan capaciteitsversterking op dit terrein in ontwikkelingslanden. Daarmee wordt voorgebouwd op de activiteiten die in 2002 zijn gestart, waaronder een MRL-impact onderzoek in Zambia, Ethiopië en Ghana. Dit onderzoek is in samenwerking met het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij uitgevoerd.

Coherentie met betrekking tot de Europese Visserijakkoorden wordt onder meer bevorderd door steun aan onderzoek naar visbestanden in Mauritanië, om de voor eind 2003 geagendeerde revisie van het akkoord met Mauritanië op dit onderdeel met wetenschappelijke gegevens te voeden (zie kader).

Vanuit de posten zal tevens worden bevorderd dat de potentie van PRSP's als instrument voor een coherent nationaal beleidskader gericht op armoedevermindering ten volle wordt benut en overwegingen op het gebied van onder meer handels- en landbouwbeleid expliciet zijn geïntegreerd.

Naar coherente visserijakkoorden

In juli 2001 sloot de EU een nieuw visserijakkoord met Mauritanië voor de periode van 5 jaar, met een totale vergoeding vanuit het visserijbudget van 430 miljoen euro. Op het onderdeel inktvis/koppotigen werd, mede op Nederlands aandringen, een «revisie clausule» ingebouwd: eind 2003 zal op basis van de dan beschikbare wetenschappelijke bestandsgegevens in onderling overleg bekeken worden of aanpassing van de afspraken over visrechten voor de Europese vloot nodig is.Bij de onderhandelingen in 2001 ontbraken duidelijke bestandsgegevens met betrekking tot de visbestanden nabij de Mauritaanse kust, maar veel wees op overbevissing van met name inktvis. De in het nieuwe visserijprotocol overeengekomen uitbreiding van de Europese vloot zou op dit punt dus mogelijk niet duurzaam zijn en bovendien de ontwikkeling van de lokale kleinschalige visserij kunnen belemmeren.

Om voor de beoogde revisie-discussie in 2003 en de heronderhandelingen in 2006 wel betrouwbare gegevens beschikbaar te krijgen, wordt momenteel in overleg met het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij overwogen om steun te verlenen aan onderzoek van het Mauritaanse visserij-instituut CNROP. Het onderzoek betreft de belangrijkste visbestanden dicht onder de kust, inclusief de inktvis. Door gerichte inzet van OS-middelen kan zo een bijdrage worden geleverd aan meer coherente visserijakkoorden, ter aanvulling van de beleidsinzet die Nederland in Brussel reeds levert in de algemene discussie over het externe visserijbeleid van de Unie.

> Na te streven resultaten:

• het signaleren van coherentiedossiers en het verkennen van mogelijke oplossingen waaraan in samenwerking met het desbetreffende land wordt gewerkt;

• bijzondere aandacht besteden aan de effecten van Europese regelgeving op het gebied van productnormen en aan capaciteitsversterking op dit terrein in ontwikkelingslanden;

• bevordering vanuit de posten dat de potentie van PRSP's als instrument voor een coherent nationaal beleidskader gericht op armoedevermindering ten volle wordt benut en overwegingen op het gebied van onder meer handels- en landbouwbeleid expliciet zijn geïntegreerd.

6. Verhoging van de kwaliteit van de bilaterale hulp door versterking van de prestatiemeting en intensieve monitoring door middel van een waarderingssysteem

De Nederlandse hulp is uitdrukkelijk ingepast in een breder internationaal kader, gebaseerd op de internationale ontwikkelingsdoelstellingen. Voor de toetsing van resultaten dienen op internationaal niveau systemen te worden opgezet. Donoren monitoren in principe op basis van dezelfde indicatoren. De Task Force on Donor Practices van de DAC is het platform waar deze lijnen kunnen worden uitgezet. Eind 2002 zullen de eerste verkenningen over de mogelijkheden voor harmonisatie op het gebied van goedkeuringsprocedures, monitoring en rapportage beschikbaar komen. De nadruk zal uiteraard moeten liggen op het verbeteren van mogelijkheden die ontwikkelingslanden zelf hebben om de resultaten van hun ontwikkelingsstrategie te monitoren.

In aanvulling op deze internationale inspanning maakt Nederland voor het bewaken van de kwaliteit van de eigen hulpverlening gebruik van een uitgebreid systeem van monitoring en evaluatie. Met de introductie van het Beleids Informatie Systeem per 1 januari 2003, wordt het mogelijk om goedgekeurde activiteiten te monitoren op overeengekomen doelstellingen. Er zal een management rapportage systeem worden opgezet waarbij de bijdrage van de Nederlandse hulp aan de MDG's kan worden geregistreerd. Kennis over de effectiviteit van het Nederlandse hulpprogramma wordt verder ontleend aan reviews en evaluaties aan het einde van een activiteit en aan beleidsevaluaties door de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB).

In de loop van 2002 wordt de nieuwe programmering van IOB voor 2002–2004 vastgesteld en aan de Kamer toegezonden. IOB zal conform de toezegging aan de Tweede Kamer circa 2006 een evaluatie in de programmering opnemen die «het internationaal op nieuwe leest geschoeide rurale ontwikkelingsbeleid, met een scala aan nieuwe instrumenten» (zoals aan de Kamer is toegezegd) zal beoordelen op effectiviteit. Tevens zal omstreeks die tijd opvolging worden gegeven aan de toezegging aan de Tweede Kamer om het kabinetsstandpunt Tropisch Regenwoud door IOB te laten evalueren. Sinds 2002 is de helpdesk-functie bij IOB operationeel, waardoor een meer systematische ondersteuning voor de door de beleidsdirecties en ambassades ondernomen beleidsevaluaties mogelijk is.

Versterking van het systeem voor monitoring en evaluatie heeft meer urgentie gekregen door de invoering van integraal management en delegatie van taken en bevoegdheden, de specifieke eisen van de sectorale benadering en de algemene aandacht voor resultaatgericht werken en transparante bedrijfsvoering. Medio 2002 zal een nieuw beleidskader zijn ontwikkeld voor de decentrale evaluatie functie (de niet door IOB uitgevoerde evaluaties). Gestreefd wordt naar een opzet waarbij korter durende evaluatiestudies een grotere impact op de beleidsformulering kunnen krijgen. Daarnaast zal er meer aandacht komen voor de compliance, de mate waarin er ook iets met de aanbevelingen van evaluatiestudies wordt gedaan. Met het oog op deze ontwikkelingen wordt een systeem van waarderingen ingevoerd, zowel op het activiteitenniveau als op het niveau van een sector. Daarnaast wordt gewerkt aan een matrix van doelstellingen op verschillende niveaus: van de activiteit op microniveau tot de uiteindelijke beleidsdoelstellingen, de doelstellingen van het ontvangende land en de internationale ontwikkelingsdoelstellingen. Dit biedt een samenhangend kader voor de beoordeling van coherentie van doelstellingen, monitoring van activiteiten, toerekening van resultaten naar hogere beleidsniveau's, reviews en de evaluatie van impact. De invoering van het systeem heeft gefaseerd plaatsgevonden vanaf begin 2001. Het startte met een proefproject in vier landen. In de eerste helft van 2002 is gewerkt aan brede introductie van het systeem in de 19+3 posten. Al deze Posten zijn bezocht door een lid van het Projectteam Monitoring en Evaluatie die de introductie begeleid heeft met behulp van trainingen aan de hand van ervaringen uit de aanloopfase. Gelijktijdig is het Beleid Informatie Systeem geïntroduceerd, waardoor per januari 2003 geautomatiseerde informatie ter beschikking komt over de OS-portefeuille. Het Projecteam Monitoring en Evaluatie staat onder leiding van een projectdirecteur en beschikt over een zestal medewerkers.

> Na te streven resultaten:

• succesvolle introductie en uitrol van het Beleids Informatie Systeem per 1 januari 2003;

• implementatie van het eind 2002 overeen te komen beleidskader voor decentrale evaluaties. Met de Ambassades en Haagse themadirecties zullen in het kader van de opstelling van het Jaarplan 2003 afspraken worden gemaakt over aantal en soort uit te voeren decentrale evaluaties in 2003;

• meer aandacht voor de compliance, de mate waarin er ook iets met de aanbevelingen van evaluatiestudies wordt gedaan.

Groeiparagraaf

Zie geoperationaliseerde doelstelling 6.

C. Budgettaire gevolgen van het beleid

Beleidsartikel 6 Bilaterale ontwikkelingssamenwerking (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Verplichtingen1 685 8031 155 3871 037 2731 193 9151 443 9631 653 0071 881 210
Waarvan garanties221pmpmpmpmpmpm
        
Uitgaven:       
        
Programma-uitgaven totaal1 471 1561 233 3641 111 1901 265 5631 515 5841 724 6551 952 858
6.1Landenspecifieke sectorale samenwerking693 599771 263705 587789 650846 955846 955846 955
6.2Thematische samenwerking185 24586 41292 84588 159100 64994 52494 524
6.3Macro-georiënteerde programmahulp455 819266 303226 232303 497483 723698 919927 112
6.4Deskundigenprogramma24 78120 5151 7151 7151 7151 7151 715
6.5Garanties Internationale samenwerking21 30915 88215 88215 88215 88215 88215 882
6.6Rentesubsidies en apparaatskosten NIO65 28164 07260 01257 74357 74357 74357 743
6.7Tijdelijke Middelenvoorziening NIO20 066pmpmpmpmpmpm
6.8Macro-steun niet DAC-landen5 0568 9178 9178 9178 9178 9178 917
        
Ontvangsten107 69165 31634 23320 78121 25820 08420 084
6.20Inkomsten uit leningen OS en garantiebetalingen NIO47 74614 75013 05712 60513 08211 90811 908
6.21Tijdelijke financiering van de NIO45 15320 066pmpmpmpmpm
6.22Diverse ontvangsten OS14 79230 50021 1768 1768 1768 1768 176
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 6 (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
–departement18 74720 90919 58920 14519 94220 18820 205
–posten74 42783 00977 76779 97679 16880 14680 213
–totaal93 175103 91897 356100 12299 110100 334100 417

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 6 (x 1 miljoen Euro)
  2003 2004 2005 2006 2007
1.Programma-uitgaven 1 111 1 265 1 515 1 725 1 952
2.Waarvan juridisch verplicht37%42118%2288%11414%2440%0
3.Waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden38%42666%84055%84749%84743%847
4.Niet onder 2 en 3 begrepen (eventueel reserveringen op basis van een regeling of beleidsprogramma)25%26416%19737%53437%63457%1 105
Totaal100%1 111100%1 265100%1 515100%1 725100%1 952

E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

De effectiviteit van de Nederlandse bilaterale hulp hangt af van de gezamenlijke inspanning van het ontvangende land en de donoren. Dit betekent dat de kwaliteit van beleid en bestuur in ontvangende landen bepalend is voor het resultaat van de samenwerking, maar evenzeer de kwaliteit van de donoractiviteiten, waaronder de Nederlandse bilaterale hulp. Naast aandacht voor capaciteit en instituties in ontwikkelingslanden wordt daarom veel nadruk gelegd op het tot stand brengen van afspraken over vereenvoudiging en harmonisatie van donorprocedures, coördinatie van donoractiviteiten, ontbinding van hulp en het bestrijden van corruptie. Daartoe worden alle daarvoor geschikte fora gebruikt: multidonorverband (DAC), de Wereldbankfamilie en VN-organisaties, alsook waar mogelijk vormen van samenwerking in het veld, bijvoorbeeld in het kader van de samenwerking in Utstein-verband.

De bilaterale hulp is gebaseerd op de aanbevelingen van hulpevaluaties uit de afgelopen decennia, waaronder de rapporten van onze eigen inspectiedienst IOB (onder andere samen gebracht in «Bevindingen en Aanbevelingen 1984–1994» die werd uitgebracht in 1995 en een actualisering ervan in 1999). Het nieuwe landenbeleid en de gewijzigde vormgeving van de bilaterale relaties hebben tot forse aanpassingen geleid, zowel aan de ontvangende kant als op het departement en de posten. Bij de ontvangende kant wordt aangedrongen op explicitering van de eigen beleidsprioriteiten en betrokkenheid van het maatschappelijke middenveld. Ook Nederland zelf heeft ingrijpende veranderingen doorgevoerd die verder gaan dan nieuwe regelgeving of delegatie van bevoegdheden. Meer dan voorheen beweegt Nederland zich midden in de maatschappelijke discussie ter plaatse om de dialoog over dwarsdoorsnijdende thema's te voeren. In plaats van een projectbeoordeling wordt nu gekeken naar het functioneren van een ministerie of een onderdeel daarvan ten einde te bezien of het in aanmerking komt voor begrotingssteun.

Nederland werkt op internationaal en lokaal niveau actief mee aan harmonisatie van regelgeving en andere vormen van donorcoördinatie. De bredere micro-macro ontwikkelingsvisie die de sectorale benadering vereist, vergt van de Nederlandse staf nieuwe kennis, vaardigheden, attitudes en rolopvattingen. Verankering van deze veranderingen kost tijd. In het optimaliseren van het veranderingsproces en het aanpassen van de skillmix van de staf, wordt verder in 2003 geïnvesteerd. Dit zal leiden tot het aantrekken van extra staf, deskundig op het gebied van economische en institutionele analyses.

De volgende externe ontwikkelingen zijn ook in 2003 in het bijzonder relevant voor het bereiken van de doelstellingen en de activiteiten op het gebied van macrosteun:

• internationale economische ontwikkelingen (zoals ruilvoetverslechtering) en de gevolgen daarvan voor het macro-economische kader waarbinnen ontwikkelingslanden moeten opereren;

• de voortgang in het PRS-proces waarbij het aankomt op de formulering van participatieve PRSP's én de succesvolle implementatie van de opgestelde armoedebestrijdingsstrategieën;

• ontwikkelingen in het internationale schuldverlichtingsbeleid, met name voor wat betreft de uitvoering van het HIPC-initiatief; en

• de voortgang in hulpcoördinatie en de daarmee samenhangende mogelijkheden voor gezamenlijke financiering van PRSP's.

BELEIDSARTIKEL 7 PROGRAMMA'S EN FONDSEN VAN DE EUROPESE UNIE

A. Algemene beleidsdoelstelling

Nederland draagt ook via de EU bij aan de hoofddoelstelling van ontwikkelingssamenwerking, de duurzame vermindering van armoede. Het gaat hierbij om de bevordering van duurzame integratie van hulpontvangende landen in de wereldeconomie en het bevorderen van rechtsstaat en democratie. Voor het realiseren van deze doelstelling heeft de EU zowel regionale als thematische fondsen beschikbaar. In regionaal kader kunnen het EOF (Europees Ontwikkelingsfonds), ALA (Azië en Latijns Amerika), MEDA (het Mediterrane gebied), TACIS (de landen van de voormalige Sovjet-Unie) en CARDS (de Westelijke Balkan) worden genoemd. Onder de thematische EU-fondsen vallen onder meer de budgetlijnen Voedselhulp, Mensenrechten en Democratie, Noodhulp (ECHO) en Media. De samenwerking met de ACS-landen (landen in Afrika, het Caraïbisch gebied en de Stille Oceaan) is vooral gericht op duurzame armoedevermindering, terwijl er in de samenwerking met de ALA, MEDA, TACIS en CARDS-landen meer ruimte voor differentiatie is. Hierdoor ontstaan ruimere mogelijkheden voor activiteiten gericht op institutionele versterking van overheden, milieu, transport, midden- en kleinbedrijf, cultuur en justitie en binnenlandse zaken. Van deze fondsen en programma's wordt het EOF als enige separaat verantwoord op de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangezien het gebaseerd is op intergouvernementele verdragen. Nederland onderschrijft de doelstellingen voor deze programma's en fondsen.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Het streven naar verbetering van de Europese externe hulp, dat met het aantreden van de nieuwe Commissie in de zomer van 1999 is begonnen, is ook in 2003 een belangrijk aandachtspunt van de regering. Het hervormingsproces waarin de Commissie zich bevindt, is daarbij van cruciaal belang. Nederland meent dat de hervormingen zowel betrekking moeten hebben op de inhoud van het beleid als op de werkwijze van de Commissie.

Verbetering van de inhoud van het EU-hulpbeleid

Belangrijke doelstelling van Nederland ter verbetering van de EU-hulp is dat de EU-programma's gebaseerd zullen zijn op de volgende uitgangspunten: aansluiting bij het PRSP-proces (ownership), nadruk op de sectorale benadering en focus op die sectoren waar de EU toegevoegde waarde kan hebben, zoals integratie van OS-landen in de wereldeconomie, regionale integratie, institutionele capaciteitsopbouw, macro-economische steun met name in de sociale sectoren onderwijs en gezondheidszorg, infrastructuur, plattelandsontwikkeling en voedselzekerheid.

Bovengenoemde elementen moeten hun weerslag vinden in de Country Strategy Papers (CSP's), landbeleidsdocumenten waarin de samenwerking tussen de EU en het ontvangende land wordt vastgelegd. In 2001 is hiertoe een begin gemaakt. Ook in 2003 zal Nederland het opstellen van deze documenten intensief volgen en ondersteunen, waarbij genoemde elementen de basis vormen van de Nederlandse inzet. De regering zal er bij de Commissie op aandringen te streven naar afronding van alle CSP's zo vroeg mogelijk in 2003.

Daarnaast zal Nederland blijven streven naar het vergroten van coherentie bij de Europese beleidsinspanningen op extern terrein. De regering meent dat naast hulp ook de gevolgen van ons beleid op andere terreinen, zoals handel, landbouw en visserij en migratie nadrukkelijker in de relatie met derde landen dienen te worden meegewogen. Nog te vaak is het interne beleid van de EU strijdig met de externe doelstellingen die worden nagestreefd, hetgeen ten koste gaat van de effectiviteit van de hulp. Ook in 2003 zal de regering in verschillende Raden derhalve weer aandacht vragen voor de coherentieaspecten van het externe beleid. Tevens zal Nederland de samenwerking met gelijkgezinde overheden op coherentiedossiers intensiveren. Over de Nederlandse inspanningen met betrekking tot coherentie is de Kamer onder meer geïnformeerd door middel van de reguliere verslagen van de OS-Raad, de coherentiebrief (TH 28 318, nr. 1) en de nota «Handelsbelemmeringen voor Ontwikkelingslanden» (BuZa-02–172). Zie ook beleidsartikel 6.

Verbetering van de werkwijze ten aanzien van het EU-hulpbeleid

Nederland streeft naar verbetering van de werkwijze van de Commissie zodat een betere programmering en versnelling van de uitvoering van de programma's tot stand gebracht kan worden. Aandachtspunten voor Nederland betreffen onder meer de bestendiging van de in 2001 doorgevoerde delegatie van bevoegdheden naar het veld, verbeteringen in het financieel management waaronder realistische raming van de uitgaven, harmonisatie van procedures en het ontwikkelen van meetbare indicatoren voor de effectiviteit van de hulp. Deze hervormingen zullen in de loop van 2003 hun beslag moeten krijgen. Nederland blijft de Commissie terzake kritisch constructief ondersteunen, zowel op Raadsniveau door het monitoren en richting geven aan de hervormingen als in het veld, bijvoorbeeld door operationele samenwerking van de Nederlandse ambassades met de EU-vertegenwoordigingen.

Op het gebied van donorcoördinatie streeft Nederland naar een zo breed mogelijke afstemming, bij voorkeur onder leiding van het ontvangende land. Nederland is geen voorstander van een apart EU-coördinatiemechanisme en zal steeds het belang onderstrepen van aansluiting bij bredere, veelal VN-coördinatiestructuren ter vergroting van de effectiviteit.

Het is nadrukkelijk de Nederlandse inzet om niet op micro-niveau (bijv. in de beheerscomités) vorm te geven aan de EU-programma's en -fondsen, maar op macro-niveau, bijvoorbeeld via dialoog met Commissie en overige lidstaten in de OS-raad, het jaarlijkse debat in de AR over het Externe Optreden en de herziening van het Financieel Reglement.

> Na te streven resultaten:

• meer aandacht voor coherentie in Europees beleid;

• verdere verbetering van de kwaliteit van het Europees hulpbeleid.

Groeiparagraaf

Zoals aangegeven is het nadrukkelijk de Nederlandse inzet om niet op micro-niveau vorm te geven aan de EU-programma's en -fondsen, maar op macro-niveau. Het blijft derhalve moeilijk om het effect van de eigen inzet op de resultaten van de EU-hulp te meten. Wel wordt bij de Commissie aangedrongen op voortgang in de ontwikkeling van de indicatoren die Nederland en andere lidstaten in staat zullen stellen de effectiviteit van de hulp te beoordelen. Ten aanzien van coherentie streeft Nederland naar periodieke rapportages van de Commissie over coherentiedossiers. Nederland zal zich bij de beoordeling van de EU-programma's en fondsen baseren op onafhankelijke evaluaties van onder meer de Europese Rekenkamer, zoals die in Raadskader aan de orde komen. Daarnaast is IOB als voorzitter van een stuurgroep betrokken bij de gezamenlijke evaluatie door de evaluatiediensten van de lidstaten en de Commissie van de doorwerking in de praktijk van de drie c's (coördinatie, complementariteit en coherentie) van de Europese ontwikkelingshulp, zoals vastgelegd in het Verdrag van Maastricht.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 7 Programma's en fondsen van de EU (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Verplichtingen720 358000000
        
Uitgaven:       
Programma-uitgaven totaal43 39171 045100 071105 071105 071105 0711 05 071
7.1Europees Ontwikkelingsfonds43 39171 045100 071105 071105 07 1105 071105 071
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 7 (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
–departement1 6841 8781 7591 8091 7911  8131 814
–posten610681638656649657658
–totaal2 2942 5582 3972 4652 4402 4702 472

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 7 (x 1 miljoen Euro)
  2003 2004 2005 2006 2007
1.Programma-uitgaven 100 105 105 105 105
2.Waarvan juridisch verplicht100%100100%105100%105100%105100%105
3.Waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden0% 0% 0% 0% 0% 
4.Niet onder 2 en 3 begrepen (eventueel reserveringen op basis van een regeling of beleidsprogramma)0%00%00%00%00%0
Totaal100%100100%105100%105100%105100%105

E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

Het succes van het hervormingsproces zal van groot belang zijn voor het realiseren van de beleidsdoelstellingen.

BELEIDSARTIKEL 8 INSTELLINGEN VAN DE VERENIGDE NATIES

A. Algemene beleidsdoelstelling

Via de instellingen van de Verenigde Naties (VN) draagt Nederland bij aan de hoofddoelstelling van ontwikkelingssamenwerking, de duurzame vermindering van armoede. Als instrumenten worden zowel het leveren van financiële bijdragen als beleidsbeïnvloeding van de desbetreffende instellingen gehanteerd. Richtinggevend daarbij zijn de Millennium-ontwikkelingsdoelstellingen (Millennium Development Goals - MDG's), afgeleid van de Millenniumverklaring die unaniem is aanvaard tijdens de Millennium Top van september 2000.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Bevordering van de effectiviteit van instellingen door gerichte financiering en een intensievere samenwerking en coördinatie tussen de belangrijkste multilaterale instellingen op het terrein van ontwikkelingssamenwerking, met name de VN-instellingen en de Wereldbank

De Nederlandse financiële bijdragen aan VN-instellingen betreffen de verplichte contributies aan het VN-secretariaat en de Gespecialiseerde Organisaties waarvan Nederland lid is, vrijwillige bijdragen aan de VN-fondsen en -programma's, aan partnerschap-programma's en bijdragen voor specifieke activiteiten.

Deze bijdragen zijn omvangrijk. Alleen al daarom hecht Nederland groot belang aan bevordering van de effectiviteit van de VN-instellingen. Vergrote effectiviteit is ook cruciaal in de strijd tegen armoede. Daarbij horen adequate financiering en een gezond financieel beheer.

Van adequate financiering is over het algemeen geen sprake. De uitvoeringscapaciteit bij met verplichte contributies gefinancierde instellingen is door de nu al jarenlang volgehouden praktijk van (veelal nominale) nulgroei van de reguliere begrotingen aanzienlijk uitgehold, met als gevolg onder meer dat de Wereldbank zich steeds meer taken eigen maakt en er een proliferatie van allerlei financieringsmechanismen buiten de VN om waarneembaar is, zoals het Global Health Fund. Bij VN-fondsen en -programma's die geheel van vrijwillige bijdragen afhankelijk zijn, geldt dat hun inkomsten over het algemeen een dalende trend vertonen, waardoor ook hun uitvoeringscapaciteit ernstig onder druk is komen te staan. Daarnaast is de financiering in een te hoge mate afkomstig van een kleine groep van donorlanden.

Nederland zal zich daarom ook in 2003 blijven inzetten voor een eerlijke en aan de ernst van de uitdagingen aangepaste financiering van VN-instellingen. Uitgangspunt voor de begrotingen van de internationale organisaties blijft de reële nulgroei. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om daar waar door financiële beperkingen het verrichten van essentiële taken wordt belemmerd, ruimere financiële taken wordt belemmerd, ruimere financiële armslag voor die organisaties te scheppen. Dit wordt per geval bezien. In Nederland wordt zulks in HGIS-kader opgevangen. Daarnaast spant Nederland zich in om de donorlanden wier vrijwillige bijdragen tot nu toe achterblijven hun verantwoordelijkheid te laten nemen voor een passend aandeel in de gezamenlijke inspanning. Nederland streeft ook naar meer samenhang tussen de reguliere begrotingen en de extra-budgettair gefinancierde activiteiten; wederzijdse versterking en complementariteit is nodig. Ook zal Nederland zich blijven inzetten om de procedures die donoren bij extra-budgettaire bijdragen hanteren, te vereenvoudigen en op elkaar af te stemmen.

Nederland voldoet prompt aan zijn verplichtingen tot betaling van de verplichte contributies aan VN-organisaties. Daarnaast steunt Nederland goed functionerende organisaties in een aantal gevallen via partnerschap-programma's. Dit beleidsinstrument, dat in nauw overleg met de betrokken VN-organisatie tot stand komt, bundelt de «losse» activiteiten die voorheen bij die instellingen werden gefinancierd, vermindert de beheerslast zowel voor de organisaties als voor Nederland, geeft de desbetreffende instelling meerjarige zekerheid over een deel van haar inkomsten en schept een platform voor een alomvattende beleidsdialoog met die instellingen. In de praktijk is voorts gebleken dat partnerschap-programma's een katalyserende rol kunnen spelen in de middelentoewijzing binnen de organisatie in kwestie, zowel op organisatorisch als op thematisch terrein; vooral binnen de ILO zijn hiervan tekenen te bespeuren. Aldus dragen de partnerschap-programma's bij aan de vergroting van de samenhang terzake.

Hiertegenover staat dat de vrijwillige bijdragen aan organisaties zullen worden verminderd of stopgezet indien de regering de kwaliteit als onvoldoende beoordeelt en er geen of onvoldoende uitzicht op verbetering bestaat. Als aanvullend instrument om te beoordelen hoe internationale instellingen functioneren, hoe zij onderling coördineren en hoe zij met de Wereldbank samenwerken werd het zgn. Beoordelingskader ontwikkeld. In 2001 werd daartoe een vragenlijst uitgezet onder Nederlandse ambassades, permanente vertegenwoordigingen en vakdepartementen. In 2002 werden gelijkgezinde (Utstein)landen bij deze exercitie betrokken, waarmee werd gehoopt een breder fundament te leggen onder de beoordeling. Beoogd wordt in 2003 voort te gaan op deze weg teneinde aldus op grond van zoveel mogelijk informatie een oordeel over de effectiviteit van de betrokken instellingen te kunnen vellen.

De Millennium-ontwikkelingsdoelstellingen worden door de Secretaris-Generaal van de VN als leidraad genomen voor voorstellen voor verbetering en stroomlijning van het werk van het gehele VN-stelsel, inclusief de diverse intergouvernementele organen, zoals de AVVN en de ECOSOC; ook Wereldbank en IMF worden betrokken bij het opstellen van de voorstellen. Dat streven naar een meer samenhangend en beter functionerend multilateraal stelsel wordt door Nederland van harte gesteund.

Naast de bestaande instellingen zijn gedurende de afgelopen jaren verschillende publiek-private samenwerkingsverbanden gecreëerd, vooral op het gebied van specifieke gezondheidsproblemen of -programma's. VN-organisaties en de Wereldbank zijn bij verschillende van deze initiatieven nauw betrokken en zijn hierdoor ook gedwongen activiteiten beter op elkaar af te stemmen. Deze innovatieve vormen van samenwerking kunnen zeker nut hebben, maar de regering is van mening dat zij niet als alternatief gezien mogen worden voor reeds bestaande en effectief gebleken VN-organisaties; zij moeten dus toegevoegde waarde hebben. Nederland is bij diverse van deze initiatieven nauw betrokken. Zo is in 2002 het Global Fund to fight Aids, Tuberculosis and Malaria (GFATM) gelanceerd na een intensieve voorbereiding, waaraan ook Nederland actief deelnam. Steun en inhoudelijke betrokkenheid bij de Global Alliance for Vaccines and Immunization (GAVI) en de Global TB Drug Facility zal worden voortgezet; evenals steun aan het in 2002 gelanceerde International Partnership on Microbicides, dat zich richt op de ontwikkeling van middelen voor Aidspreventie die specifiek door vrouwen gebruikt worden. In 2003 zal een voorstel voor voortzetting van de structurele financiële ondersteuning aan het International Aids Vaccine Initiative (IAVI) worden ontwikkeld en uitgewerkt.

De conferentie Financing for Development (Mexico, 18–22 maart 2002) heeft meer succes opgeleverd dan algemeen voor mogelijk was gehouden. De drie beleidsprioriteiten van Nederland – hulpvolume, coherentie en partnerschap – zijn goed in het slotdocument gekomen en het slotdocument heeft daarnaast een duidelijke focus op de MDG's. De follow-up van de verworvenheden van Monterrey dient volgens de regering met name plaats te vinden in bestaande organisaties en kaders zoals WTO en HIPC. De ECOSOC heeft een belangrijke rol te vervullen in het samenbrengen van de rapportage over de inspanningen van landen bij het implementeren van het Monterrey slotdocument (de Consensus-tekst). De verhoging van het hulpvolume, zoals in Monterrey overeengekomen, wordt in DAC-verband gevolgd.

> Na te streven resultaten:

• grotere effectiviteit van VN-instellingen;

• groei van begrotingen van goed functionerende instellingen;

• betere samenwerking tussen VN-instellingen en Wereldbank;

• meer samenhangend en beter functionerend multilateraal stelsel;

• follow-up van resultaten van Monterrey.

Beïnvloeding van het beleid van VN-instellingen in het licht van de Millennium-ontwikkelingsdoelstellingen; bevordering van ownership en hulpcoördinatie

Bij de beleidsbeïnvloeding van VN-instellingen tijdens zittingen van de VN (waaronder de beheerslichamen), bilaterale beleidsoverleggen en dergelijke zullen vooral de Millennium-ontwikkelingsdoelstellingen (MDG's) centraal staan. Bij het meten van de voortgang daarvan zal Nederland de doelstellingen, resultaten en indicatoren uit de UN Roadmap – een praktische uitwerking van de Millenniumverklaring – als leidraad hanteren. Op het niveau van ontvangende landen staat het Poverty Reduction Strategy-proces centraal. Een goed gecoördineerde inbreng van de VN-instellingen daarin dient gewaarborgd te worden via het interne VN-coördinatiemechanisme (het UN Development Assistance Framework, UNDAF), dat door de UN Development Group te New York, waarin de belangrijkste OS-instellingen van de VN samenwerken, wordt aangestuurd. Nederland steunt de UNDG met geld en personeel.

Nederland zal zich binnen de VN inzetten voor de ontwikkeling van een internationale agenda die recht doet aan de integratie van alle drie de componenten van duurzaamheid: economische groei, milieubescherming en sociale ontwikkeling. De inspanningen zullen outputgericht zijn met een focus op overdracht van kennis, technologie en financiering.

Een ander mechanisme dat de regering hanteert voor beleidsbeïnvloeding zijn de partnerschap-programma's die met een aantal VN-instellingen zijn overeengekomen (WHO, ILO, FAO, UNICEF, UNDP en UNDGO). Deze geven Nederland en de organisatie in kwestie de gelegenheid om in den brede van gedachten te wisselen over invulling van de gekozen samenwerkingsthema's en over het beleid van die instellingen in het algemeen; ook kan het Nederlandse OS-beleid nader worden toegelicht. De ervaringen die inmiddels zijn opgedaan met de eerste partnerschap-programma's zijn positief. In 2002 zijn daarom de partnerschap-programma's met de WHO en de ILO verlengd met twee respectievelijk vier jaar. In 2003 zal ook met UNEP een dergelijk programma worden opgezet, gericht op het beter inzetten van thans nog versnipperd gegeven middelen voor armoedevermindering en het daaraan ondersteunend maken van milieudoelstellingen. Ook zal in 2003 naar verwachting het partnerschap-programma met UN-Habitat operationeel worden. Ten aanzien van het partnerschap- programma met het VN-coördinatiebureau UNDGO, dat in 2001 van start ging, zal in 2003 worden bezien of verlenging wenselijk is. Verder zal in 2003 de nieuwe termijn van het partnerschap-programma met de FAO ingaan. Ingezet zal worden op een betere ondersteuning door de FAO van nationale initiatieven en nadruk op agro-biodiversiteit, bossen en voedselzekerheid.

In 2002 werden de onderhandelingen over de GEF-3 middelenaanvulling afgerond. De middelen zullen onder meer gebruikt worden voor activiteiten binnen de twee nieuwe focalareas van het GEF, te weten landdegradatie en persistent organic pollutants.

De World Summit on Sustainable Development (Rio+10), die in september 2002 in Zuid-Afrika gehouden is, zal internationale aandacht mobiliseren voor duurzame ontwikkeling. Het momentum ten aanzien van de internationale ontwikkelingsinspanningen dient na de Financing for Development-conferentie in Monterrey gecontinueerd te worden. WSSD dient een mondiaal partnerschap op te leveren teneinde duurzame ontwikkeling in een «globaliserende» wereld te bevorderen en aldus de «Monterrey-consensus» te verdiepen. Naar verwachting zal WSSD, naast de traditionele politieke verklaring en actieprogramma, ook een voedingsbodem vormen voor het initiëren van netwerkallianties van verschillende partners om specifieke doelstellingen te implementeren. Nederland zal zich hierin een actieve partner tonen, waarbij de MDG's als uitgangspunt zullen dienen.

Hulpcoördinatie zal in 2003 nog meer aandacht krijgen. In VN-, EU- en Utsteinverband zal, daar waar mogelijk, regelmatig met andere donoren overlegd worden om beleidsbeïnvloeding nader op elkaar af te stemmen. Het is echter niet de bedoeling dat Nederland zich in heldere standpuntbepalingen beperkingen laat opleggen door partners in instellingen waaraan die partners weinig of niets bijdragen.

> Na te streven resultaten:

• actief beheer van huidige partnerschap-programma's en uitbreiding daarvan naar UNEP en HABITAT;

• meer aandacht voor hulpcoördinatie in VN-, EU- en Utsteinverband.

Groeiparagraaf

Voortgegaan zal worden met het systematisch verzamelen van (prestatie) gegevens van VN-organisaties en Internationale Financiële Instellingen (IFI's) waar mogelijk samen met gelijkgezinde (Utstein)landen. Voorts zijn met hen afspraken gemaakt tot nauwere samenwerking bij het verzamelen en onderling uitwisselen van gegevens, onder meer via het Beoordelingskader, en daar waar mogelijk bij het gezamenlijk uitvoeren van evaluaties en voorbereiden van beleidsconclusies.

Daarnaast leggen de instellingen zelf verantwoording af aan hun beheerslichamen. De regering beschouwt de uitkomsten van het Beoordelingskader als een nuttige aanvulling op de informatie van de instellingen zelf. Hiermee kan het verstrekken van financiële bijdragen beter en directer dan tot nu toe het geval was, worden gekoppeld aan de kwaliteit van de betreffende instellingen als kanaal voor ontwikkelingssamenwerking. Zo is bij de toewijzing van extra middelen in het najaar van 2001 hieraan speciale aandacht gegeven en enkele goed presterende VN-instellingen zoals WHO, UNICEF en UNFPA hebben daarvan geprofiteerd. De regering is voornemens het parlement in 2004 een vervolg notitie te sturen over de relevantie en de meerwaarde van de VN-instellingen en de IFI's als instrument om de MDG's naderbij te brengen

Het aantal VN-instellingen dat zelf prestatiegegevens hanteert is groeiende. UNDP heeft als eerste VN-instelling een Results-Oriented Annual Report (ROAR) uitgebracht. Ook andere VN-instellingen zoals UNICEF, WHO, FAO en het UNFPA zijn doende de koppeling tussen hun doelstellingen, middelen en resultaten via rapportage zichtbaar te maken. Nederland wenst door de VN-instellingen adequaat geïnformeerd te worden over welke resultaten met de verstrekte middelen (waaronder dus ook die uit Nederland) worden bereikt. Bij VN-instellingen die op dit terrein nog achterblijven, zoals FAO en WFP, zal worden aangedrongen op een inhaalslag.

In 2003 zal de IOB-evaluatie van de multi-bi financiering met de FAO verschijnen. Het partnerschap-programma met de ILO zal in 2003 onderwerp van een IOB-evaluatie zijn. Voorts zal de gezamenlijke evaluatie van de achterliggende principes van het Comprehensive Development Framework (CDF) onder leiding van de Wereldbank en met betrokkenheid van IOB in 2003 verschijnen. Deze evaluatie zal lessen bevatten die voor het PRSP-proces van belang zijn, en daarin zullen worden meegenomen. Ook is IOB betrokken bij de gezamenlijke evaluatie van UNFRA en IPPF, waarbij de Duitse evaluatiedienst de leidende rol heeft.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 8 VN-instellingen (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Verplichtingen576 092351 818405 819294 406335 463376 757322 171
        
Uitgaven:       
        
Programma-uitgaven totaal443 827381 762371 598358 266382 924382 678380 078
8.1UNDP83 95093 02593 02593 02593 02593 02593 025
8.2UNICEF43 50247 30044 70047 30044 70047 30044 700
8.3UNFPA78 05160 53858 53858 53858 53858 53858 538
8.4UNIFEM/Instraw3 8573 7893 7893 7893 7893 7893 789
8.5UNAIDS23 37017 92417 92417 92417 92417 92417 924
8.6UNCDF7 2617 2607 2607 2607 2607 2607 260
8.7UNEP4 9927 3928 26811 56511 79211 79211 792
8.8GEF/Montreal Protocol17 89719 57920 27815 30735 65932 81332 813
8.9Verwoestijningsverdrag178259259259259259259
8.10IFAD14 97511 8239 4009 4009 4009 4009 400
8.11Gemeenschappelijk grondstoffenfonds255661408408408408408
8.12Speciale multilaterale activiteiten145 81788 00187 74973 49180 17080 17080 170
8.13Multilateraal deskundigenprogramma19 72224 21120 00020 00020 00020 00020 000
        
Ontvangsten860860860860860860860
8.20Doorberekening UNEP aan andere ministeries860860860860860860860
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 8 (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
–departement5 2135 8145 4475 6025 5455  6135 618
–posten7 6358 5157 9778 2048 1218 2218 228
–totaal12 84814 32913 42413 80513 6661 3 83513 846

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 8 (x 1 miljoen Euro)
  2003 2004 2005 2006 2007
1.Programma-uitgaven 372 358 383 383 380
2.Waarvan juridisch verplicht38%14118%6522%840%00%0
3.Waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden33%12328%10021%8017%6414%52
4.Niet onder 2 en 3 begrepen (eventueel reserveringen op basis van een regeling of beleidsprogramma)29%10854%19357%21983%31986%328
Totaal100%372100%358100%383100%383100%380

E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

Nederland zal aan de onder B. genoemde instrumenten (stabiele financieringsbasis voor de VN en vergroting van de effectiviteit van de VN) in 2003 een maximale bijdrage leveren, en daar waar mogelijk zal met andere partners samengewerkt worden. In het geval van vrijwillige bijdragen bepalen de leden van de VN zelf hoeveel zij financieel wensen bij te dragen. Veel landen zijn in dat opzicht terughoudend en Nederland stelt regelmatig de evenredige lastenverdeling («burden sharing») aan de orde en roept andere donoren regelmatig in diverse gremia op genereuzer bij te dragen aan VN-fondsen en -programma's. Het vaststellen van de begroting van VN-organisaties is daarentegen een zaak waarover de lidstaten gezamenlijk besluiten. Nederland is dus afhankelijk van de mogelijkheden om ten aanzien daarvan een consensus te bereiken.

Ten aanzien van de Nederlandse invloed op de vergroting van de effectiviteit van de VN geldt hetzelfde. Niet alleen is Nederland één van de vele VN-lidstaten, daarnaast is het realiseren van grotere effectiviteit primair een zaak van de VN-organisaties zelf. Uiteraard vormt dit een belangrijk onderwerp bij beleidsoverleggen en beheersraden en wordt er bij de VN-instellingen aangedrongen op vergroting van de effectiviteit en het beter presenteren van bereikte resultaten, gekoppeld aan inzet van menskracht en financiële middelen.

BELEIDSARTIKEL 9 INTERNATIONALE FINANCIËLE INSTELLINGEN

A. Algemene beleidsdoelstelling

Via de Internationale Financiële Instellingen (IFI's) draagt Nederland bij aan de hoofddoelstelling van ontwikkelingssamenwerking, de duurzame vermindering van armoede. Als instrumenten worden gebruikt: financiële bijdragen aan de IFI's en beïnvloeding van het beleid van de desbetreffende instellingen. Richtinggevend daarbij zijn de Millennium-ontwikkelingsdoelstellingen (Millennium Development Goals - MDG's), die zijn afgeleid van de Millenniumverklaring die unaniem is aanvaard tijdens de Millennium Top van september 2000. In ontwikkelingssamenwerking hebben multilaterale kanalen vaak een meerwaarde boven andere kanalen; deze visie is uiteengezet in de notitie «Samen Werken voor Effect: Op weg naar een Internationale Ontwikkelingsarchitectuur» (TK 27 237, 1999–2000).

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Beïnvloeding van het beleid van de IFI's in het licht van de Millennium-ontwikkelingsdoelstellingen; bevordering van ownership en hulpcoördinatie

De beleidsbeïnvloeding van de IFI's (de Wereldbankgroep, de regionale ontwikkelingsbanken en de PRGF-faciliteit van het IMF) spitst zich toe op drie instrumenten:

a. Het Poverty Reduction Strategy (PRS)-proces

• de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) hebben een krachtige beleidsimpuls gegeven aan duurzame armoedevermindering door het introduceren van het instrument Poverty Reduction Strategy Paper (PRSP). De intensieve beleidsdiscussies met de Wereldbank en het IMF over het PRS-proces zullen in 2003, onder andere in Utstein-verband, worden gecontinueerd. Nadat in 2002 een groot deel van de betreffende landen de formulering van de PRSP's zal hebben afgerond, zullen in 2003 de uitvoering en monitoring van de PRSP's centraal staan. Nederland zal zich in de beleidsdialoog met Bank en Fonds inzetten voor het realiseren van de volgende punten: allocatie van meer middelen voor Poverty and Social Impact Analysis (PSIA);

• totstandkoming van een brede consultatie in ontwikkelingslanden over de armoedestrategie;

• integratie van PRSP, de sectorbeleidsplannen en de nationale strategieën voor duurzame ontwikkeling;

• versterking van algemeen begrotingsbeheer, met name de monitoring van uitgaven voor armoedevermindering;

• harmonisatie van donorprocedures.

Ook oefent Nederland invloed uit op de beleidsformulering door middel van strategische detacheringen bij IFI's en door middel van de beschikbaarstelling van fondsen ter ondersteuning van de capaciteit van ontwikkelingslanden bij het formuleren, uitvoeren en monitoren van de PRSP's.

b. De Poverty Reduction and Growth Facility (PRGF) van het IMF

Wat betreft de beleidsdiscussie met het IMF zal Nederland er in 2003, gezamenlijk met de Utstein-partners, op aandringen dat de hierna genoemde aspecten van de PRGF (nog) meer aandacht krijgen:

• het verband tussen armoedebestrijding en het macro-economisch raamwerk; het effect van macro-economische maatregelen op de armoedesituatie en werkgelegenheid in ontvangende landen (PSIA) moet via analyse vooraf in beeld worden gebracht;

• invulling geven aan de begrippen pro-poor en labour-intensive growth;

• realistische groeiscenario's en een macro-economisch beleid dat is gebaseerd op de PRSP's;

• verder stroomlijnen en uitdiepen van de samenwerking met de Wereldbank: betere afstemming van conditionaliteiten tussen IMF en WB, betere coördinatie tussen IMF- en WB-steun aan het voorwaardescheppende klimaat voor private sectorontwikkeling, financiële sectorontwikkeling en handelsliberalisatie en meer steun van de WB aan het IMF op het terrein van Poverty and Social Impact Analysis (PSIA);

• een geregelde dialoog tussen het IMF en donoren over het macro-economische beleid van het IMF- en het PRGF-programma;

• een effectiever, duidelijker op armoede gericht PRGF.

c. Partnerschap-programma's met de Wereldbankgroep

Het partnerschap-programma met de Wereldbank is een doorlopend programma, dat voor een deel wordt ingezet om het beleid van de Wereldbank te beïnvloeden op voor Nederland belangrijke beleidsterreinen, zoals gender, goed bestuur, milieu en handel. Via omvangrijke waterprogramma's bij de Wereldbank (als onderdeel van het partnerschap-programma) en de regionale ontwikkelingsbanken wordt beoogd ondersteuning te geven aan armoedegerichte beleidsvorming van de ontwikkelingsbanken op het gebied van geïntegreerd waterbeheer en de uitvoering daarvan. Een deel van het partnerschap-programma wordt direct ingezet voor ondersteuning van het PRS-proces. Anderzijds fungeert dit beleidsartikel als de financiële enveloppe voor Nederlandse bijdragen aan omvangrijke internationale initiatieven waarvoor de Wereldbank als penningmeester fungeert, zoals op het terrein van habitat, onderwijs en gezondheidszorg (Education for All, Global Fund for Health).

Het in 2002 overeengekomen partnerschap-programma met de International Finance Corporation (IFC) draagt bij aan het versterken van de particuliere sector in ontwikkelingslanden, opdat ook via dit kanaal wordt bijgedragen aan de realisatie van de MDG's. Verder wordt dit instrument ingezet met het doel het beleid van deze instelling ten aanzien van de ontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf verder te ontwikkelen en te versterken.

> Na te streven resultaten:

• groter budget bij Wereldbank en IMF voor het uitvoeren van PSIA;

• brede consultaties in ontwikkelingslanden over armoedestrategieën met een duidelijke rol voor de lokale maatschappelijke groeperingen en het bedrijfsleven;

• geïntegreerde ontwikkelingsstrategie;

• verbeterd begrotingsbeheer;

• versnelde uitvoering van onderwijsplannen voor het bereiken van de Education for All doelstellingen (EfA) voor 2015 (Zie ook beleidsartikel 6, box basisonderwijs en gender).

Bevordering van een intensievere samenwerking en coördinatie tussen de belangrijkste multilaterale instellingen op het terrein van ontwikkelingssamenwerking, met name de Wereldbank en de VN-instellingen

In concreto gaat het om betere samenwerking en coördinatie zowel in het veld als op centraal niveau, waarbij iedere instelling bijdraagt op basis van comparatief voordeel en wordt voorkomen dat instellingen hun mandaat (te veel) oprekken. Zowel op hoofdkantoorniveau als op uitvoeringsniveau in ontwikkelingslanden bevordert Nederland de samenwerking tussen de IFI's onderling en tussen IFI's en VN-instellingen. Op centraal (politiek) niveau wordt dit streven uitgedragen tijdens de gezamenlijke bijeenkomst van ECOSOC en het Development Committee. Het is tevens een vast thema tijdens jaarvergaderingen van de IFI's en bij de onderhandelingen over middelenaanvullingen van de zachte fondsen; ook is het een vast agendapunt in gesprekken met het management. Het gaat om onderwerpen als harmonisatie van donorprocedures, het gezamenlijke gebruik van elkaars analyses en evaluaties, gezamenlijke financiering en andere samenwerkingsverbanden in het kader van de zogenaamde Sector Wide Approaches. Daarnaast zal Nederland bij de IFI's en de VN-instellingen aandringen op verdergaande onderlinge samenwerking op beleidsterreinen zoals post-conflict-landen, HIV/AIDS en monitoring van de MDG's. Tevens zal Nederland, als medeoprichter, ernaar streven het «Philadelphia-overleg» – een forum van inmiddels acht landen voor informele uitwisseling van informatie ter bevordering van coherentie tussen standpunten die worden uitgedragen bij de Bretton Woods Instellingen in Washington en binnen de VN in New York – uit te breiden naar andere VN-hoofdsteden (zoals Genève) en het concept te promoten ter navolging door andere groepen landen.

De coördinatiemechanismen van IFI's en VN-instellingen op centraal niveau laten onverlet dat de coördinatie van activiteiten in ontwikkelingslanden bij de centrale overheid van het ontvangende land dient te liggen. Op landenniveau zullen de Nederlandse ambassades zich blijven inzetten voor een intensievere samenwerking tussen IFI's onderling, tussen IFI's en VN-instellingen en tussen IFI's en bilaterale donoren, hetzij in het kader van het door het ontvangende land geleide PRS-proces, dan wel in het kader van de sectorale benadering. Zie ook beleidsartikel 6.

> Na te streven resultaten:

• «Philadelphia-overleg» in andere VN-hoofdsteden;

• concrete afspraken over hulpcoördinatie tussen IFI's en VN-instellingen over procedures, gebruik van elkaars analyses en evaluaties en gezamenlijke financiering van activiteiten;

• betere hulpcoördinatie in de 19+3 landen.

Groeiparagraaf

Zie groeiparagraaf beleidsartikel 8.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 9 Internationale Financiële Instellingen (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Verplichtingen106 915211 63364 99989 999119 07688 64143 641
        
Uitgaven:       
        
Programma-uitgaven totaal85 07698 948127 865157 741158 303105 06560 065
9.1Partnership Programma's Wereldbankgroep70 33180 971105 854137 432143 61690 45745 457
9.2IMF/PRGF10 21110 21010 21010 2104 5384 5384 538
9.3Speciale Multilaterale Activiteiten IFI's4 5347 76711 80110 09910 14910 07010 070
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 9 (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
–departement3 2753 6533 4223 5193 4843  5273 530
–posten1 4611 6301 5271 5701 5551 5741 575
–totaal4 7365 2834 9495 0905 0385 1005 105

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 9 (x 1 miljoen Euro)
  2003 2004 2005 2006 2007
1.Programma-uitgaven 128 158 158 105 60
2.Waarvan juridisch verplicht82%10763%10646%720%00%0
3.Waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden8%105%93%4,58%4,56%3,5
4.Niet onder 2 en 3 begrepen (eventueel reserveringen op basis van een regeling of beleidsprogramma)10%1332%4352%81,593%100,594%56,5
Totaal100%128100%158100%158100%105100%60

E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

Wat betreft de realisatie van de onder B. genoemde doelstellingen is er een verband tussen de Nederlandse invloed en het gewicht van Nederland in de Raden van Bewindvoerders van de IFI's. Besluitvorming door Bewindvoerders vindt doorgaans plaats op basis van eenstemmigheid, maar uiteraard speelt het gewicht van de leden van de IFI's daarbij een belangrijke rol. Nederland heeft een eigen Bewindvoerder bij de Wereldbank en het IMF, waardoor Nederland relatief veel speelruimte heeft voor beleidsbeïnvloeding. Rekening moet echter gehouden worden met het feit dat de Nederlandse Bewindvoerder spreekt namens een kiesgroep waarvan ook lenende landen deel uitmaken. Bij bepaalde onderwerpen kan het voorkomen dat de belangen van Nederland als donor niet geheel sporen met de belangen van de lenende landen van de kiesgroep. In die gevallen is een compromis noodzakelijk. Bij de andere ontwikkelingsbanken is er geen eigen Nederlandse Bewindvoerder, waardoor de Nederlandse directe invloed doorgaans minder groot is.

BELEIDSARTIKEL 10 SAMENWERKING MET MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES

A. Algemene beleidsdoelstelling

De algemene beleidsdoelstelling heeft betrekking op de versterking van het «maatschappelijk middenveld» oftewel de civil society in ontwikkelingslanden, via autonome Nederlandse of internationale maatschappelijke organisaties in het kader van duurzame armoedevermindering.

Duurzame armoedevermindering en de ontwikkeling van een civil society zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Duurzame armoedevermindering is alleen mogelijk als er sprake is van goed of althans redelijk bestuur. Een goed georganiseerde civil society speelt een cruciale rol in het bevorderen daarvan. In landen zonder redelijk bestuur is de ondersteuning van civil society door noordelijke niet-gouvernementele organisaties (NGO's) vaak de enige weg waarlangs aan verbetering van dat bestuur gewerkt kan worden. Organisaties zoals politieke partijen, belangengroeperingen, vakbonden en andere civil society organisaties (CSO's) maken participatie van de bevolking bij beleidsvorming en -uitvoering mogelijk.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Faciliteren van Nederlandse en internationale maatschappelijke organisaties om een effectievere bijdrage te leveren aan structurele armoedevermindering

Noordelijke maatschappelijke organisaties kunnen een cruciale rol spelen in opbouw en versterking van het maatschappelijk middenveld in het Zuiden. De aanwezigheid van een krachtig maatschappelijk middenveld is een voorwaarde voor duurzame armoedevermindering. Het is derhalve van belang de noordelijke maatschappelijke organisaties in staat te stellen hun ondersteunende rol naar het maatschappelijk middenveld in het Zuiden goed in te vullen

a. Start van een nieuw subsidiesysteem

Per 1 januari 2003 zal het nieuwe subsidiesysteem in werking treden voor Nederlandse en internationale maatschappelijke organisaties die bijdragen aan structurele armoedevermindering in het Zuiden. Civil Society organisaties (CSO's) stellen in samenspraak met hun partners in ontwikkelingslanden eigen beleidsprioriteiten vast, binnen de met het Ministerie overeengekomen beleidskaders. CSO's worden derhalve niet beschouwd als uitvoerders van Nederlands overheidsbeleid, maar als autonome organisaties. Het nieuwe subsidiesysteem gaat uit van de autonome positie van civil society. Meer dan voorheen zijn ownership, vraaggerichtheid en werken vanuit een armoede-analyse in ontwikkelingslanden uitgangspunt voor financiering. De nadruk bij toekenning van subsidies komt meer te liggen op het doelmatig en doeltreffend faciliteren van endogene armoedebestrijdingsprocessen dan op de precieze en gedetailleerde bepaling van de inhoud.

Organisaties die hun kwaliteiten bewezen hebben, komen in aanmerking voor een instellingssubsidie. Daarmee wordt recht gedaan aan de eigenstandige en autonome rol en positie van de desbetreffende organisaties.

b. Opbouw van het subsidiesysteem

Het subsidiesysteem dat per 1 januari 2003 in werking treedt, bestaat uit een drietal onderdelen: het deel dat betrekking heeft op de medefinancieringsorganisaties, het zogenoemde Medefinancieringsprogramma breed, het gedeelte dat betrekking heeft op gespecialiseerde organisaties en de regeling voor kleine particuliere initiatieven. De beleidskaders voor de eerste twee onderdelen zijn door de Kamer geaccordeerd. Het laatste onderdeel moet in 2002 nog worden uitgewerkt.

• Het Medefinancieringsprogramma «breed» betreft NGO's met een brede, alomvattende benadering ten aanzien van structurele armoedevermindering. Een onafhankelijke commissie zal in september 2002 advies uitbrengen over de toelating (voor de periode 2003–2006) van organisaties tot dit medefinancieringsprogramma «breed», alsmede over de hoogte van de financiering.

• Het tweede onderdeel betreft NGO's die aan structurele armoedevermindering werken vanuit een bepaalde specialisatie, zoals vastgelegd in het beleidskader «Thematische Medefinanciering»;

• Voor door particulieren geïnitieerde kleine projecten zal een nieuw loket beschikbaar zijn: het zogenoemde frontoffice.

c. Ondersteuning organisaties op terrein van technische assistentie

Per 1 januari 2002 heeft SNV zich conform de aanbevelingen van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) «Uitzending personeel» juridisch verzelfstandigd. In het IBO-rapport wordt gesteld dat een heldere scheiding van verantwoordelijkheden een noodzakelijke voorwaarde is om te komen tot sturing op output. Per 1 januari 2003 zullen ook de financiële, personele en materiële ontvlechting gerealiseerd zijn. Zie voor technische assistentie (TA) ook beleidsartikel 6.

> Na te streven resultaten:

• de werking van een transparante regeling voor het particuliere kanaal op basis waarvan subsidies worden toegewezen;

• toename van aantal gesubsidieerde CSO's dat resultaatgericht rapporteert;

• algehele verzelfstandiging van SNV.

Versterken van de inhoudelijke beleidsdialoog

In de notitie «Civil society en structurele armoedebestrijding» wordt de noodzaak van een beleidsdialoog van het Ministerie met maatschappelijke organisaties onderstreept. Het belang hiervan is om elkaar kritisch te bevragen en om tot goede afstemming te komen over (invulling) van rollen en taken van de verschillende spelers op het terrein van duurzame armoede bestrijding

Beleidskaders

Het verstrekken van gelden aan particuliere organisaties vindt plaats op basis van beleidskaders die in goed overleg met de desbetreffende CSO's werden opgesteld in het licht van relevante beleidsnota's en toetsingskaders die voortvloeien uit internationale afspraken, in het bijzonder de acht internationale doelstellingen.

Conform de notitie «Civil Society en Structurele Armoedebestrijding» zullen de betrokken delen van het departement periodieke gesprekken voeren met de CSO's om het beleid met betrekking tot de rol van civil society per thema, sector of specialisatie nader in te vullen. Het gaat daarbij om inhoud en proces en het ontwikkelen van een toetsingskader om voortgang te meten.

In 2002 is aan de Tweede Kamer een tweetal notities gezonden: de notitie «Informatie- en Communicatietechnologie en Ontwikkeling» en de notitie «Platformbevordering Onafhankelijke Omroepen in Afrika». In 2003 zal de uitwerking van deze notities in het kader van het communicatieprogramma verder vorm krijgen.

In het kader van het onderzoekprogramma is in Maastricht een internationaal seminar georganiseerd met het doel de vergroting van de maatschappelijke relevantie van het ontwikkelingsgericht onderzoek door een grotere vraaggerichtheid te bespreken. In de loop van dit jaar zal worden nagegaan hoe in vervolg daarop in 2003 (en latere jaren) een grotere vraaggerichtheid bij andere donoren van ontwikkelingsgericht onderzoek bevorderd zou kunnen worden.

Organisaties werkzaam op de terreinen humanitaire hulp, goed bestuur, decentralisatie, mensenrechten, vrede en veiligheid zullen ook in 2003 ondersteund worden. Zie beleidsartikel 3 en beleidsartikel 4.

> Na te streven resultaten:

• de instelling en uitvoering van periodiek overleg per thema, sector of specialisatie tussen CSO's en het desbetreffende onderdeel van het Ministerie;

• toename aandacht voor Civil Society in sectorale en thematische beleidsnota's;

• toegenomen participatie van CSO's in ontwikkelingslanden bij processen van beleidsvorming, in het bijzonder voor wat het opstellen van Poverty Reduction Strategy Papers (PRSP's) betreft; meer ruimte voor oppositionele CSO's (counterveiling power);

• inzicht in het aantal Nederlandse CSO's en hun partners dat een bijdrage levert aan de internationale lobby voor beleidscoherentie (op terreinen als schulden, handel, milieu en Europees beleid);

• versterking vraaggerichte onderzoekscapaciteit in ontwikkelingslanden;

• versterking van de onafhankelijke media, met name in Afrika.

Ondersteuning en versterking van het maatschappelijk draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking

Een belangrijk aspect van de lokale inspanningen op het terrein van ontwikkelingssamenwerking is het bevorderen van mondiale bewustwording en het creëren van een draagvlak in de Nederlandse samenleving. Zonder draagvlak onder de bevolking heeft ontwikkelingssamenwerking geen wortels en geen toekomst. Behoud en versterking van het draagvlak is daarom uiterst belangrijk; dit wordt onder meer door middel van educatieve activiteiten van het de NCDO nagestreefd.

Ondersteuning van de NCDO vindt ook in 2003 weer plaats; in het nieuwe beleidskader MFP-breed en Thematische Medefinanciering (TMF) is daarnaast ruimte gemaakt voor educatieve activiteiten.

> Na te streven resultaat:

• de versterking van het Nederlandse draagvlak voor en vergroting van de directe betrokkenheid van Nederlandse burgers bij ontwikkelingssamenwerking.

Groeiparagraaf

Binnen het nieuwe subsidiesysteem is resultaatgericht werken van de subsidieontvanger een centraal uitgangspunt.

De effectevaluaties van de Medefinancieringsorganisaties (MFO's) dragen bij aan de ontwikkeling van indicatoren en het operationaliseren van doelstellingen. In de subsidieaanvragen voor 2003–2006 als mede in het jaarplan 2003 zullen de MFO's hier verder invulling aan geven. Gezien de zeer complexe en veelomvattende werkterreinen zal het hier gaan om een meerjarig proces.

Dit geldt eveneens voor de gespecialiseerde organisaties. Ook daar geldt dat het een langer durend leerproces zal zijn.

Het beoordelen en het meten van veranderingsprocessen in ontwikkelingslanden is en blijft uitermate complex en lastig. Het vereist een goed monitoring- en evaluatiesysteem inclusief de ontwikkeling van indicatoren op verschillende niveaus. Nederlandse NGO's leveren veelal via intermediaire organisaties in het Zuiden een bijdrage aan armoedevermindering. Het gaat derhalve om een keten van organisaties, wat monitorings- en evaluatie gecompliceerder maakt. Met name bij een aantal organisaties in ontwikkelingslanden blijken deze systemen nog niet goed te functioneren. De ontwikkeling van een samenhangend systeem op alle niveaus dat recht doet aan de eigen wensen en vragen van elk der schakels in de keten zal een meerjarentraject zijn.

Alle organisaties die subsidie ontvangen zijn gehouden aan regelmatige evaluaties. Deze zullen ook in 2003 plaatsvinden. In 2003 zullen onder meer de eerste evaluaties IOB met betrekking tot het medefinancieringsprogramma plaatsvinden. Voorts is in 2003 het resultaat te verwachten van de evaluatie van IOB naar de inschakeling van de Vereniging Nederlandse Gemeenten bij de versterking van lokaal bestuur. IOB zal in de daar op volgende periode nieuwe onderwerpen uit beleidsartikel 10 in de programmering opnemen, waaronder onderwerpen uit het medefinancieringsprogramma thematisch.

Met betrekking tot de participatie van CSO's aan beleidsprocessen, zoals de PRSP, blijkt de informatie over de deelname aan PRSP's en de voortgang van PRSP's van verschillende kwaliteit; het is moeilijk om op basis daarvan duidelijke uitspraken te doen. De toegenomen participatie van NGO's aan beleidsprocessen in ontwikkelingslanden, zoals PRSP's, zal in 2003 beoordeeld worden. Bronnen zullen zijn: rapportages van de ambassades, andere donoren, de Wereldbank en EURODAD.

Initiatieven die genomen worden ter versterking van de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld in de voorbereiding en uitvoering van de PRSP's en Sectorale Benadering zullen vooral gevolgd en beoordeeld worden door middel van de jaarverslagen en rapportages van de ambassades. De ambassades zullen daartoe een instructie ontvangen dit aandachtspunt systematisch in hun jaarplan en jaarverslag op te nemen.

Ook zal wederom aan de medefinancieringsorganisaties gevraagd worden om over de ervaringen op dit terrein van hun partnerorganisaties te rapporteren.

Het beoordelen van een effectieve bijdrage van Nederlandse NGO's aan de internationale lobby voor beleidscoherentie, zoals aangegeven in de Memorie van Toelichting Begroting 2002, blijkt onhaalbaar. Wel is het mogelijk om aan te geven of er toename is van het aantal lobby-acties. Voorlopig zal op dit punt gerapporteerd worden. De Nederlandse SCO's zal gevraagd worden hierover te rapporteren in hun jaarverslagen. In 2003 zal dan vooral sprake zijn van een eerste meting. Pas in de daarop volgende jaren zal over al dan niet toename kunnen worden gerapporteerd.

De versterking van het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking zal gemeten worden aan het aantal samenwerkingsverbanden van de MFO's en gespecialiseerde organisaties met particuliere organisaties en de aanvragen bij het Front Office.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 10 Samenwerking met Maatschappelijke organisaties (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Verplichtingen571 8651 752 752153 457289 857181 3852 357 894124 995
        
Uitgaven:       
        
Programma-uitgaven totaal547 734620 412652 094666 049672 950695 617712 566
10.1Medefinanciering particuliere organisaties383 871394 028409 151431 003450 383468 551485 500
10.2SNV60 68079 13376 53880 59584 86689 36589 365
10.3Kleine Plaatselijke Activiteiten4 5384 5383 6303 6303 6303 6303 630
10.4Speciale activiteiten50 91494 717117 330105 33087 33087 33087 330
10.5Voorlichting op het terrein van OS14 63414 68713 38613 43213 43213 43213 432
10.6Communicatieprogramma8 9708 4878 4878 4878 4878 4878 487
10.7Onderzoeksprogramma24 12724 82223 57223 57224 82224 82224 822
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 10 (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
–departement5 5466 1865 7955 9605 8995  9725 977
–posten9491 0589921 0201 0091 0221 023
–totaal6 4957 2446 7866 9796 9096 9947 000

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 10 (x 1 miljoen Euro)
  2003 2004 2005 2006 2007
1.Programma-uitgaven 652 666 673 696 713
2.Waarvan juridisch verplicht94%61189%59281%54182%5590%0
3.Waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden0%04%253%202%151%10
4.Niet onder 2 en 3 begrepen (eventueel reserveringen op basis van een regeling of beleidsprogramma)6%419%5916%12516%12299%703
Totaal100%652100%666100%673100%696100%713

E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

In de beleidskaders van het nieuwe subsidiesysteem wordt de autonomie van de CSO's erkend. Het beleid van deze organisaties is uiteraard mede bepalend voor het behalen van beleidsdoelstellingen. Om die reden is het belang van een periodieke en kritische dialoog in de beleidskaders vastgelegd.

Daarnaast is het «klimaat» voor NGO-activiteiten in de samenwerkingslanden tevens een factor die invloed heeft op de resultaten en doelmatigheid. Dit klimaat bepaalt mede de mogelijkheden voor toename van participatie van het maatschappelijk middenveld en de mogelijkheden om initiatieven te nemen.

Vergroting van het draagvlak kan in gevaar komen als er om welke reden ook zeer negatieve publiciteit rond ontwikkelingssamenwerking komt.

BELEIDSARTIKEL 11 INTERNATIONAAL ONDERWIJS

A. Algemene beleidsdoelstelling

Het Nederlandse internationaal onderwijsbeleid is gericht op duurzame capaciteitsopbouw en kennisontwikkeling ten behoeve van armoedevermindering. De vraag uit ontwikkelingslanden is daarbij richtinggevend. Het gaat vooral om versterking van hoger onderwijs en scholing van professioneel middenkader in ontwikkelingslanden. Het internationaal onderwijsbeleid is uiteengezet in de brieven aan de Kamer van 31 mei 1999 («Kabinetsstandpunt ten aanzien van de uitkomst van het IBO-IO», TK, 1998–1999, 26 576, nr. 1) en 23 februari 2001 («Beleidskader nieuwe Internationaal Onderwijs Programma's», TK, 2000–2001, 22 452, nr. 16).

In 2003 zal de meeste aandacht uitgaan naar de aansturing van de Nuffic – die in 2002 als nieuwe intermediaire organisatie is aangewezen – en naar de monitoring van de eerste fase van de nieuwe internationaal onderwijsprogramma's.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

De geoperationaliseerde doelstellingen zijn de volgende:

1. institutionele versterking van hoger onderwijs en trainingscapaciteit in ontwikkelingslanden;

2. vermindering van kwantitatieve en kwalitatieve tekorten aan geschoold middenkader in ontwikkelingslanden;

3. bevordering van kennisontwikkeling en kennisuitwisseling.

Instrumenten voor het realiseren van deze doelstellingen zijn:

• programma voor institutionele versterking (doelstelling 1);

• programma's voor beursverlening (doelstelling 2);

• het programma Samenwerking Internationale Instituten – SII (doelstellingen 1 en 2);

• de subsidie aan het Koninklijk Instituut voor de Tropen – KIT (doelstelling 3).

Programma's voor beursverlening en institutionele versterking

Voor institutionele versterking en het verminderen van tekorten aan geschoold middenkader bestonden tot nu toe zeven Nederlandse programma's. Deze worden in de periode 2002 – 2005 afgebouwd. In dezelfde periode worden drie nieuwe programma's opgebouwd: twee beurzenprogramma's voor het volgen van opleidingen in Nederland en één programma voor institutionele versterking van hoger onderwijs en trainingscapaciteit in ontwikkelingslanden. Vanaf 2003 komen uit de afbouw van de oude programma's financiële middelen beschikbaar, waarmee met de nieuwe programma's een start gemaakt wordt.

Om vraaggerichtheid en flexibiliteit van de programma's te bevorderen is tussen het departement, de posten, de intermediaire organisatie (Nuffic) en de betrokken instellingen in Nederland en in ontwikkelingslanden de volgende taakverdeling afgesproken:

Het departement is verantwoordelijk voor de externe monitoring en evaluatie op programmaniveau en zal de Nuffic controleren op de wijze waarop deze het programma beheert. Posten hebben een taak ten behoeve van het bevorderen van de synergie met het bilaterale beleid. De Nuffic monitort of Nederlandse onderwijsinstellingen de beursverlening aan de geselecteerde kandidaten en de programmacriteria goed uitvoeren.

In 2003 en volgende jaren zal worden gekeken hoe de nieuwe elementen van de programma's werken. In 2003 ligt daarbij de nadruk op de vraagsturing, de taakverdeling en samenwerking, en de selectie van bursalen.

> Na te streven resultaten:

Een belangrijk resultaat in 2003 moet een goed werkend sturingsmodel voor de Nuffic zijn. Daarbij wordt Nuffic afgerekend op geleverde prestaties zoals het

• spelen van een faciliterende rol bij prioriteitsstelling in ontwikkelingslanden;

• ontwikkelen en toepassen van een model van kwaliteitsbewaking;

• inventariseren van het opleidingenaanbod in Nederland;

• verstrekken van informatie over dit opleidingenaanbod;

• ontwikkelen van een tenderprocedure voor het koppelen van vraag uit ontwikkelingslanden aan aanbod in Nederland.

Bij de opbouw van de nieuwe programma's voor internationaal onderwijs zal in 2003 worden begonnen met het gebruik van de effectiviteitsindicatoren voor goed beheer door de Nuffic.

Programma Samenwerking Internationale Instituten (SII)

Het SII-programma is een instrument dat bijdraagt aan zowel institutionele versterking van hoger onderwijs en trainingscapaciteit in ontwikkelingslanden, als vermindering van kwantitatieve en kwalitatieve tekorten aan geschoold middenkader in ontwikkelingslanden. Bij dit programma gaat het specifiek om institutionele versterking van hoger onderwijs in ontwikkelingslanden via regionale samenwerking en om het vergroten van studiemogelijkheden in deze landen, zodat middenkader in de eigen regio kan worden opgeleid («studie in de regio»).

Met het SII-programma wordt als resultaat beoogd dat het hoger onderwijs in ontwikkelingslanden in kwalitatief en kwantitatief opzicht verbetert.

Evenals in voorgaande jaren zullen in 2003 uit dit programma voor Zuid-Zuid samenwerking landenoverstijgende activiteiten van internationaal opererende instellingen en organisaties ondersteund worden. Voorbeelden zijn regionale seminars voor beleidsmakers en het bevorderen van samenwerking tussen ministeries van onderwijs en de ontwikkeling van regionale masters opleidingen. In 2003 wordt de overeenkomst met het Study Programme van de Association of African Universities vernieuwd.

> Na te streven resultaten:

• ondersteunde initiatieven voor onderwijsverbetering;

• verleende ondersteuning aan regionale onderwijsinstellingen.

Subsidie Koninklijk Instituut voor de Tropen

Activiteiten die het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) met deze subsidie uitvoert, resulteren in een verbetering van kennisopbouw en kennisontwikkeling in ontwikkelingslanden (bijvoorbeeld op het vlak van cultuur of gezondheidszorg), alsmede kennisuitwisseling met deze landen.

In 2003 ontvangt het KIT een nieuwe subsidiebeschikking. Hierin worden de aanbevelingen van de in 2002 afgeronde evaluatie verwerkt, en worden duidelijke afspraken gemaakt over producten en diensten die het KIT zal leveren. Deze bestaan uit onderzoek, advisering, voorlichting, educatie en capaciteitsopbouw op voor ontwikkelingssamenwerking belangrijke terreinen.

> Na te streven resultaat:

• nieuwe afspraken over te leveren producten en diensten.

Groeiparagraaf

Beoordeling van effectiviteit zal de komende jaren voornamelijk plaatsvinden via evaluaties.

In 2004 zal worden geëvalueerd in hoeverre het SII-programma bijdraagt aan het realiseren van twee van de beleidsdoelstellingen voor internationaal onderwijsbeleid, te weten institutionele versterking van hoger onderwijs en trainingscapaciteit in ontwikkelingslanden, en vermindering van kwantitatieve en kwalitatieve tekorten aan geschoold middenkader in ontwikkelingslanden. Bezien zal worden op welke wijze de ondersteunende activiteiten hebben bijgedragen aan de verbetering van hoger onderwijs in kwalitatief en kwantitatief opzicht.

In 2005 zal worden geëvalueerd in hoeverre de opzet van de drie nieuwe programma's voor internationaal onderwijs recht doet aan de gekozen beleidsuitgangspunten. Het gaat dan bijvoorbeeld om:

• de vraaggerichtheid (hoe effectief is het overleg in ontwikkelingslanden dat voor de behoeftenbepaling nodig is?);

• de aansluiting bij de bilaterale OS programma's;

• flexibiliteit en onderlinge samenhang tussen de drie programma's.

Voorts zal bij het meten van effectiviteit van de nieuwe programma's op termijn gebruik gemaakt kunnen worden van zogenoemde tracer studies. Hierbij wordt bij oud-studenten een aantal jaren na afloop van de opleiding nagegaan wat het effect van de opleiding is geweest voor henzelf en in breder verband voor de instelling waar zij werken.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 11 Samenwerking op het terrein van Internationaal onderwijs (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Verplichtingen24 049132 41368 24868 29170 08581 10481 104
        
Uitgaven:       
        
Programma-uitgaven totaal81 55287 30186 46985 96787 90588 33088 768
11.1Internationaal Onderwijs Programma81 55287 30186 46985 96787 90588 33088 768
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 11 (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
– departement1 7171 9151 7951 8461 8271 8491 851
– posten2 1682 4172 2652 3292 3062 3342 336
– totaal3 8854 3334 0594 1754 1324 1834 187

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 11 (x 1 miljoen Euro)
  2003 2004 2005 2006 2007
1. Programma-uitgaven 86 86 88 88 89
2. Waarvan juridisch verplicht94%8193%8090%7990%790%0
3. Waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden0%00%00%00%00%0
4. Niet onder 2 en 3 begrepen (eventueel reserveringen op basis van een regeling of beleidsprogramma)6%57%610%910%9100%89
Totaal100%86100%86100%88100%88100%89

E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

Voor de nieuwe internationaal onderwijsprogramma's is vraagsturing van groot belang.

In 2003 zullen de eerste ervaringen op het gebied van vraagsturing, vraag-en aanbodkoppeling en doelmatigheid van de tenderprocedures worden opgedaan.

Voor wat betreft de vraagsturing is een flexibele, aan de specifieke omstandigheden in ontwikkelingslanden aangepaste aanpak nodig. Daarnaast geldt dat het overleg met betrokken actoren in Nederland op constructieve wijze wordt voortgezet. Ook het samenspel van de Nuffic met de andere betrokken partners blijft belangrijk en zal dus in 2003 actief worden gevolgd. Alleen zo kunnen de nieuwe programma's effectief en doelmatig opstarten.

BELEIDSARTIKEL 12 SAMENWERKING MET HET BEDRIJFSLEVEN

A. Algemene beleidsdoelstelling

De algemene beleidsdoelstelling is het stimuleren van de ontwikkeling van de particuliere sector in ontwikkelingslanden. Dit geschiedt door middel van een breed scala aan activiteiten, zowel op internationaal en nationaal niveau, als door middel van rechtstreekse ondersteuning van lokale bedrijvigheid. Te denken valt aan vergroting van markttoegang, schuldverlichting, handelsgerelateerde capaciteitsopbouw, bevordering van een goed voorwaardenscheppend en flankerend beleid ten gunste van de particuliere sector in ontwikkelingslanden en aan investeringsbevordering. Deze drie beleidsterreinen zijn nader uitgewerkt in de notitie «Ondernemen tegen Armoede» (TK 27 467, nr 1) en in de «Aanvulling op de notitie Ondernemen tegen Armoede» (TK 27 467, nr 6).

In dit beleidsartikel komt een aantal specifieke instrumenten aan de orde die de handels-, ondernemers- en investeringscapaciteit van bedrijven in ontwikkelingslanden helpen bevorderen. Zoals in «Ondernemen tegen Armoede» en de «Aanvulling» is toegelicht is dit geen uitputtende lijst: verschillende instrumenten lopen via andere kanalen en zijn ondergebracht onder de betreffende begrotingsartikelen. Zie ondermeer de Investment Facility van de Europese Investeringsbank (beleidsartikel 5), het partnerschap-programma met de Internationale Arbeidsorganisatie ILO (beleidsartikel 8) en de partnerschapprogramma's met de International Finance Corporation (IFC) en de Wereldbank (beleidsartikel 9).

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Vergroten van ondernemerscapaciteit bij bedrijven in ontwikkelingslanden op het gebied van bedrijfsvoering en marktontwikkeling

Bedrijven in ontwikkelingslanden stuiten regelmatig op een gebrek aan kennis, zowel op het terrein van management als specifieke technische kennis omtrent zaken als productieprocessen en marktontwikkeling. Een drietal instrumenten die voornamelijk tot doel hebben kennis over te dragen aan bedrijven in ontwikkelingslanden zijn:

• InvesteringsBevordering en Technische Assistentie (IBTA).

Dit FMO-programma, dat ondersteuning biedt aan bedrijven in ontwikkelingslanden bij het verbeteren van hun bedrijfsvoering en haalbaarheidsstudies voor nieuwe investeringen ondersteunt, zal in 2003 worden geëvalueerd. In 2002 zijn met de FMO nadere afspraken gemaakt over de wijze waarop over IBTA richting de Staat wordt gerapporteerd. In 2003 zal een evaluatie plaatsvinden inzake de effectiviteit van IBTA;

• Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM).

Het PSOM, uitgevoerd door Senter, heeft in de afgelopen periode ruim 70 Nederlandse proefinvesteringen in een aantal ontwikkelingslanden ondersteund. Deze pilot-investeringen moeten uitmonden in lokale commerciële vervolginvesteringen of langdurige handelsrelaties. In 2002 heeft een eerste review van het programma plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot het besluit dit programma te continueren.

• Programma Uitzending Managers (PUM). Het PUM adviseert jaarlijks honderden individuele bedrijven in ontwikkelingslanden die niet in staat zijn advies in te huren op de markt. Op basis van de evaluatie van 2002 is geconcludeerd dat de Stichting PUM zich in de komende jaren verder zal moeten professionaliseren en dat in de aangeboden diensten niet tezeer afgeweken moet worden van de oorspronkelijke doelstelling: het verlenen van adviezen ter vergroting van de duurzame productieve bedrijvigheid bij ondernemers in ontwikkelingslanden.

> Na te streven resultaten:

• helderder informatie omtrent de behaalde resultaten van het IBTA;

• PSOM moet leiden tot een toename van het aantal nieuwe Nederlandse commerciële investeringen in een aantal ontwikkelingslanden;

• een meer professionele PUM-uitvoeringsorganisatie.

Opbouw van handelscapaciteit bij ondernemers in ontwikkelingslanden ten einde toegang tot internationale markten te vergroten

Naast kennisvergroting op het terrein van bedrijfsvoering en marktontwikkeling hebben veel bedrijven in ontwikkelingslanden ook behoefte aan informatie over kansen en eisen die een bepaalde markt aan producten stelt. Het Centrum ter Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI) is het belangrijkste bilaterale instrument om het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden te informeren over exportmogelijkheden naar westerse landen. Het CBI blijft voorlichting geven over exportmogelijkheden naar Europa, andere markten en toegangseisen tot deze markten. Naast lokale cursussen worden e-mail en internet een steeds belangrijker bron van informatie- en kennisverspreiding. Bovendien blijft het organiseren van deelname van bedrijven uit ontwikkelingslanden aan belangrijke internationale beurzen een belangrijk instrument voor handelsbevordering. In 2003 zal het CBI mogelijkheden onderzoeken om zijn diensten ook ter beschikking te stellen aan handelsbevorderende organisaties in ontwikkelingslanden, waarbij wordt gestreefd naar koppeling van databases van vergelijkbare instellingen in andere landen. Ook wordt onderzocht in hoeverre de samenwerking met organisaties als de EU, de WTO en andere spelers kan worden verbeterd. Zie ook de agentschapsparagraaf.

Voorts zal in 2005 het functioneren van het CBI als agentschap worden geëvalueerd.

> Na te streven resultaten:

• verbeterde informatievoorziening door het CBI;

• meer inzicht in samenwerkingsmogelijkheden met andere op dit terrein werkzame organisaties.

Vergroten van de investeringscapaciteit

Financieringsmogelijkheden voor lokale bedrijven worden dikwijls beperkt door een slecht ontwikkelde financiële sector en kapitaalmarkt. Voor het vergroten van de investeringscapaciteit in ontwikkelingslanden staan de volgende twee instrumenten ter beschikking: participaties in en leningen aan bedrijven en financiële instellingen door FMO en de ondersteuning van investeringen in de sociale en fysieke infrastructuur door middel van subsidiëring van ontwikkelingsrelevante export-transacties (ORET/MILIEV).

De FMO concentreert zich op de financiële sector (banken, leasemaatschappijen, verzekeringsbedrijven en hypotheekinstellingen) en de sectoren energie, infrastructuur en informatie- en communicatietechnologie (ICT). In 2003 heeft FMO zichzelf tot doel gesteld het rendement op het Eigen Vermogen inclusief het Ontwikkelingsfonds op te voeren richting 5–6%. In 2003 zal een begin worden gemaakt met een evaluatie van de directe en indirecte financieringen van de FMO, mede in het licht van het feit dat conform de Overeenkomst Staat-FMO van 1998 de bijdragen vanuit Ontwikkelingssamenwerking aan het Ontwikkelingsfonds in 2005 zullen stoppen. Herziening van de relatie Staat-FMO wordt dus noodzakelijk.

Naast de reguliere bijdrage in het Ontwikkelingsfonds worden aan de FMO ook meerdere doelsubsidies verstrekt, teneinde de FMO als financieringsloket in staat te stellen ontwikkelingsrelevante, maar zeer risicovolle investeringen te ondersteunen: lokale valutaleningen aan lokale banken ten behoeve van het lokale MKB (Kleinbedrijffonds), risicodragend kapitaal in lokale valuta voor startende ondernemers in met name Afrika (Seed Capital), risicodragend vermogen voor bestaande ondernemingen om investeringen van buitenlandse investeerders te matchen (NIMF), investeringen in de sociaal-economische infrastructuur van de Minst Ontwikkelde Landen (MOL-fonds). In de loop van 2002 zijn afspraken gemaakt met de FMO om de relatie met de Staat op dit terrein meer te stroomlijnen, vergelijkbaar met de afspraken die zijn gemaakt met de medefinancieringsorganisaties en de partnerschap-programma's met multilaterale instellingen als IFC. Beoogd is onder meer om duidelijker en eenduidiger informatie te krijgen omtrent prestaties en effecten van de ondersteunde activiteiten. 2003 is het eerste uitvoeringsjaar van deze nieuwe samenwerkingsvorm.

De ondersteuning via de ORET/MILIEV-regeling, die sinds maart 2002 onder mandaat door FMO/NIO uitgevoerd wordt, wordt voortgezet. De regeling maakt het voor ontwikkelingslanden mogelijk commercieel niet-haalbare maar economisch renderende investeringen te doen in de fysieke en sociale infrastructuur voorzover deze een Nederlandse importcomponent hebben. Dit gebeurt door 35% van de totaal voor de investering benodigde middelen door middel van een schenking aan de afnemer ter beschikking te stellen. 2003 zal het eerste volledige kalenderjaar zijn waarin de regeling «op afstand» wordt uitgevoerd. Eerste indicaties van de beoogde grotere efficiëntie en effectiviteit zullen zichtbaar moeten worden.

> Na te streven resultaten:

• duidelijkheid over de koers van FMO voor de komende jaren en de rol van de Staat daarbij;

• meer gestroomlijnde informatie vanuit FMO omtrent de prestaties en effecten van activiteiten waarvoor FMO van de Staat subsidie ontvangt;

• verbeterde uitvoering van de ORET/MILIEV-regeling.

Groeiparagraaf

In deze begroting zijn de geoperationaliseerde doelstellingen weergegeven. In 2002 zijn met verschillende partijen (FMO, PUM) afspraken gemaakt om in komende jaren beter inzicht te krijgen in de doelmatigheid en doeltreffendheid van de instrumenten. Dit zal leiden tot meer en eenduidiger informatie omtrent de concrete resultaten die met de verschillende instrumenten worden geboekt.

De instrumenten die voor de doelstelling in dit artikel worden ingezet worden door middel van evaluaties beoordeeld op hun doelmatigheid, doeltreffendheid en relevantie.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 12 Samenwerking met het bedrijfsleven (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
        
Verplichtingen362 902445 93146 51940 268145 243190 921190 921
        
Uitgaven:       
        
Programma-uitgaven totaal154 180224 656252 757250 590239 284237 837237 837
12.1Bedrijfslevenprogramma93 055126 445136 381129 8701 30 516124 685124 685
12.2FMO50 59184 693102 600106 68494 43298 5 1698 516
12.3CBI10 53413 51813 77614 03614 33614 63614 636
        
Ontvangsten0000000
        
12.20Eenmalige uitkering aan moederdepartement0000000
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 12 (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
–departement1 2391 3811 2941 3311 3181 3341 335
–posten4 8595 4195 0775 2215 1685 2325 237
–totaal6 0986 8016 3716 5526 4866 5666 571

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 12 (x 1 miljoen Euro)
  2003 2004 2005 2006 2007
1.Programma-uitgaven 253 251 239 238 238
2.Waarvan juridisch verplicht90%22685%21184%19956%1310%0
3.Waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden0%00%00%00%00%0
4.Niet onder 2 en 3 begrepen (eventueel reserveringen op basis van een regeling of beleidsprogramma)10%2815%4016%4044%107100%238
Totaal100%253100%251100%239100%238100%238

E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

De hierboven beschreven instrumenten worden ingezet omdat het ondernemersklimaat in de betreffende landen nog onvoldoende is om investeringen volledig aan de markt over te kunnen laten. De instrumenten zijn dan ook bedoeld om een aantal tekortkomingen en/of hogere risico's tijdelijk te compenseren, terwijl de betreffende overheden de kans krijgen het ondernemersklimaat te verbeteren.

Het succes van de instrumenten wordt daarmee in hoge mate bepaald door structurele verbeteringen in de nationale enabling environment. In landen die zich nog in een overgangfase naar een markteconomie bevinden is het risico het hoogst.

De Directie Duurzame Economische Ontwikkeling (DDE) concentreert zich daarom op het bijdragen aan de verbetering van de nationale en internationale enabling environment teneinde deze risico's te mitigeren.

HOOFDDOELSTELLING V. HET BEVORDEREN VAN BILATERALE BETREKKINGEN

De bilaterale betrekkingen van Nederland met andere landen hebben, afhankelijk van de intensiteit daarvan, een breed scala van thema's als onderwerp. Gedacht kan worden aan buitenlandse politiek, veiligheid, ontwikkelingssamenwerking, handel en investeringen, transport, cultuur en wetenschap, milieu en consulaire aangelegenheden, asiel en migratie. De bilaterale inspanningen zijn niet alleen gericht op het onderhouden van relaties met de betreffende landen, maar vooral ook op het bereiken van de Nederlandse doelstellingen op deze verschillende terreinen. Via deze bilaterale activiteiten wordt tevens de Nederlandse positie in multilateraal kader versterkt. Door onder meer wederzijdse bezoeken en dialoog, uitwisselingen en samenwerkingsprogramma's wordt aan deze betrekkingen inhoud gegeven. Sinds de ontwikkelingen van 11 september is terrorismebestrijding een centraal onderwerp geworden in de bilaterale besprekingen en is het van invloed op de invulling van de bilaterale agenda.

In de bilaterale betrekkingen spelen de andere departementen een steeds nadrukkelijker rol, nopend tot meer coördinatie van activiteiten en inhoud van de besprekingen.

Speciale vermelding verdient het postennet. De diplomatieke posten vertegenwoordigen Nederland in het buitenland, dragen het Nederlandse standpunt uit, hebben vanuit een veelheid van contacten en informatiebronnen een informerende taak richting Den Haag, verlenen consulaire en maatschappelijke diensten aan in het buitenland verblijvende Nederlanders, zijn betrokken bij de controle op migratiestromen, staan Nederlandse bedrijven en andere organisaties bij in hun activiteiten in het betreffende land en dragen voorts bij aan de uitvoering van bilaterale samenwerkingsprogramma's en instrumenten (uitgewerkt in beleidsartikel 6). Door de verdere verbreding van het buitenlands beleid werken de posten steeds nadrukkelijker voor alle Ministeries in Den Haag. Het postennet wordt regelmatig getoetst zowel op adequate personele bezetting als op de inzet op bepaalde thema's.

De bilaterale activiteiten moeten in samenhang worden gezien met de uitvoering van de in voorgaande hoofdstukken behandelde doelstellingen, bijvoorbeeld vrede en veiligheid (hoofddoelstelling II), Europese integratie (hoofddoelstelling III) en ontwikkelingssamenwerking (hoofddoelstelling IV). In de navolgende beleidsartikelen beperken we ons grotendeels tot het langs bilaterale weg behartigen van politieke en economische belangen (beleidsartikel 13), consulaire dienstverlening, asiel en migratie (beleidsartikel 14) en het Nederlands internationaal cultuurbeleid (beleidsartikel 15).

BELEIDSARTIKEL 13 POLITIEKE EN ECONOMISCHE BELANGENBEHARTIGING

A. Algemene beleidsdoelstelling

De bilaterale betrekkingen met landen die voor Nederland belangrijk zijn, omvatten een veelheid van onderwerpen. Voor een optimale behartiging van de bilaterale betrekkingen met een bepaald land is het van belang dat deze verschillende onderwerpen in nauwe onderlinge samenhang worden bezien. Hieronder wordt primair ingegaan op de politieke en economische facetten.

Bij de politieke belangenbehartiging gaat het vooral om de verwezenlijking van de Nederlandse politieke doelstellingen in relatie tot andere landen, zoals bijvoorbeeld de bilaterale afstemming met de partnerlanden in de Europese Unie en NAVO. Relaties krijgen ook vorm in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Deze doelstellingen zijn terug te vinden in de meer thematisch getinte artikelen van deze Memorie van Toelichting. Dit artikel concentreert zich met name op de invulling van de bilaterale agenda, het postennetwerk en de economische belangenbehartiging.

De behartiging van economische belangen zijn gericht op het bevorderen van de Nederlandse handel en investeringen en van de markttoegang van het Nederlandse bedrijfsleven. Naast het vergaren en ter beschikking stellen van informatie aan het exporterend bedrijfsleven is de inzet gericht op verdergaande liberalisering en op voorkoming van concurrentieverstoring. Als handelsland heeft Nederland belang bij marktopening en eerlijke concurrentie.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Coördinerende rol van Buitenlandse Zaken

Het behartigen van bilaterale betrekkingen met landen betekent voortdurende aandacht voor de diverse aspecten van de betrekkingen met de betrokken landen. Voor de slagkracht van het buitenlands beleid, waarin de verschillende departementen op een steeds breder terrein steeds actiever participeren, is het essentieel dat er samenhang is tussen de diverse aspecten ervan, zodat de Nederlandse inspanningen elkaar waar mogelijk versterken. Dat vereist nauwe afstemming en coördinatie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken voert het voorzitterschap van de hoog- ambtelijke commissie die zorg draagt voor de interdepartementale afstemming en coördinatie van internationale aangelegenheden (CoRIA).

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken draagt, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken, bij aan het bevorderen van de Nederlandse handel en investeringen op buitenlandse markten. Deze ondersteuning krijgt o.a. vorm door de inzet van het diplomatieke postennetwerk, aangevuld met 16 economische steunpunten in veelbelovende regio's in Brazilië, China, Frankrijk, India, Mexico en Polen (informatie, assistentie, contacten). Bij de uitvoering hiervan wordt samengewerkt met een aantal andere betrokken departementen (naast EZ ook LNV, V&W, VROM en OC&W) en particuliere organisaties. Een deel van de activiteiten krijgt vorm via opdrachtverlening aan uitvoerders (met name de EVD en Senter).

Instrumenten

Bij de invulling van de bilaterale betrekkingen staat de regering, naast het eerder besproken OS-instrumentarium, een aantal instrumenten ter beschikking:

• staats- en officiële bezoeken, politieke en ambtelijke werkbezoeken, ontmoetingen in multilateraal verband, culturele en wetenschappelijke uitwisselingen en het organiseren van handelsmissies;

• het opereren van het postennet en de economische steunpunten;

• programma's gericht op het versterken van partnerschappen (zo worden met partnerlanden speciale evenementen georganiseerd, die de bilaterale betrekkingen meer diepgang verlenen en tevens zichtbaarder maken);

• financiële instrumenten:

– Het Programma Kleine Projecten (PKP) is een gedelegeerd, beleidsondersteunend fonds voor alle beroepsposten en strekt zich uit over alle terreinen van het buitenlands beleid.

– Het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB) richt zich op de financiering van activiteiten ter ondersteuning van de doelstellingen van het Nederlandse buitenlands beleid. Hierbij kan het zowel gaan om lange termijn beleidsdoelstellingen als om activiteiten gerelateerd aan actuele ontwikkelingen, die invloed hebben op het Nederlandse buitenlands beleid.

Bij de integratie en coördinatie van het buitenlands beleid spelen de posten een vooruitgeschoven rol. Zij hebben een antennefunctie vanuit het land van vestiging, hebben zicht op de Nederlandse inspanningen en de effecten ervan in het betreffende land en adviseren vanuit deze positie, met inbreng van attachés van andere departementen binnen de ambassade. Het postennet wordt regelmatig getoetst zowel op adequate personele bezetting als op de inzet op bepaalde thema's. In 2003 zal de gehele presentie in de Verenigde Staten aan een nader onderzoek worden onderworpen en zal de economische functie in Duitsland nader worden bezien. De Nederlandse inzet gericht op het hebben van posten in alle landen van de Europese Unie wordt afgerond met de opening van een ambassade in Cyprus en in Malta.

Het Nederlandse netwerk van economische steunpunten is opgezet in het kader van de intensivering van de economische functie van de Nederlandse vertegenwoordigingen en zijn bedoeld om het Nederlandse bedrijfsleven te ondersteunen bij het betreden van moeilijk toegankelijke markten. Van dit netwerk van 16 economische steunpunten, zullen volgend jaar de in China functionerende steunpunten worden geëvalueerd. Sinds 2001 is daarnaast een zogenaamd «sterrensysteem» van toepassing op de economische afdelingen van de Nederlandse vertegenwoordigingen. Vertegenwoordigingen in economisch belangrijke landen krijgen drie of twee sterren en minder belangrijke één. Het dienstverleningspakket van de post correspondeert met het aantal sterren. Dit maakt de dienstverlening van het Nederlandse postennetwerk voor het Nederlandse bedrijfsleven inzichtelijker.

Inzet van het bilaterale beleid

De doelstelling van het Nederlands beleid in West-Europa is het bestendigen van goede bilaterale verhoudingen. Het beleid ten opzichte van deze landen wordt mede bepaald door het steeds toenemende belang van de bilaterale betrekkingen bij besluitvorming in met name de EU. De inspanningen op dit vlak zijn wederkerig: ook door de betreffende landen is de wens te kennen gegeven nauw met Nederland samen te werken. Centraal staan intensieve contacten op politiek en hoog ambtelijk niveau. Met de «founding fathers» van de Unie alsmede met het Verenigd Koninkrijk en Spanje wordt via diverse activiteiten aan verdere intensivering gewerkt. Naast het feit dat de Benelux-partners deel uitmaken van de «founding fathers», blijft Nederland in het kader van de Benelux een intensieve band met België en Luxemburg houden. Ook faciliteert het Ministerie van Buitenlandse Zaken contacten van vertegenwoordigers van het Nederlands maatschappelijk middenveld met hun tegenhangers in de respectieve landen met als doel dat deze contacten duurzaam worden. Mede in dit licht vinden met Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en België jaarlijks bilaterale conferenties plaats, wisselend in Nederland en het partnerland, over een actueel maatschappelijk thema. Met Frankrijk wordt gewerkt aan de uitvoering van het in 2002 gezamenlijk genomen besluit tot intensievere bilaterale samenwerking, onder andere tot uitdrukking komend in de oprichting van een samenwerkingsraad, die toeziet op een verscheidenheid aan gezamenlijke activiteiten. Met Spanje en Italië krijgt de relatie via (diplomatieke) seminars een impuls.

Om het intensiveringsbeleid inhoud te geven wordt beschikt over enige financiële middelen, waaruit genoemde conferenties en andere activiteiten (seminars, publicaties e.d.) worden bekostigd. Tevens is er een beperkte ruimte voor subsidiëring van maatschappelijke activiteiten die de politieke contacten tussen de bedoelde landen ondersteunen.

Met Midden-Europa worden de bilaterale betrekkingen versterkt met het oog op het komende EU-lidmaatschap en de daarmee samenhangende gedeelde belangen. Voortzetting van politieke en ambtelijke contacten en het vaststellen en uitvoeren van samenwerkingsovereenkomsten op velerlei gebied zijn belangrijke instrumenten om Nederland optimaal te positioneren, ook wanneer deze landen EU-lid zijn geworden. Bij de activiteiten staat uitvoering van de notitie «Nieuwe accenten in een groter Europa» (maart 2002) centraal. Daarnaast zullen de komende voorzitterschappen van Raad van Europa en de OVSE een speciale inhoud aan deze activiteiten geven.

Met Polen zal de Utrechtconferentie als nucleus voor de brede samenwerking tussen onze landen worden voortgezet, met een centrale plaats voor de preaccessie-onderwerpen. De partnerschappen met Hongarije, Tsjechië en Slowakije zullen in 2003 worden gecontinueerd. Met Bulgarije en Roemenië zal meer intensief worden samengewerkt met het doel deze landen te assisteren hun relatieve achterstand in het toetredingsproces weg te werken. Daartoe zullen thematische partnerschappen worden ontwikkeld.

Met Estland, Letland, Litouwen en Slovenië zal het bilaterale overleg op buitenlands en economisch gebied, aanvullend op lopende sectorale samenwerkingsrelaties, worden geïntensiveerd.

Het bilaterale beleid t.o.v. Turkije heeft evenals in 2002 als doel het hervormingproces in Turkije te ondersteunen, mede met het oog op het toetredingsproces van dit land tot de Europese Unie. De notitie «De betrekkingen tussen Nederland en Turkije; een inventarisatie van de bilaterale samenwerking op rijksoverheidsniveau» vormt het kader voor de in 2003 te ondernemen activiteiten.

Nederland stelt zich ten doel bij te dragen aan een politieke oplossing voor de kwestie-Cyprus, mede met het oogmerk toetreding van het eiland tot de EU te faciliteren. Daartoe zal het door de VN begeleide onderhandelingsspoor tussen de twee bevolkingsgroepen op het eiland actief worden ondersteund. Mede om de contacten met de twee bevolkingsgroepen te ondersteunen wordt in 2002 in Nicosia een ambassade geopend en in 2003 verder ingericht; dit past in het staande beleid om op het moment van toetreding in alle lidstaten vertegenwoordigd te zijn. Tevens zal Nederland zich inspannen om het noorden van het eiland verder te betrekken bij de toenadering van Cyprus tot de EU.

Nederland ziet een belangrijke stimulans uitgaan van het integreren van de landen in de Westelijke Balkan in de Euro-Atlantische structuren voor stabiliteit in de regio. Het proces wordt in een aantal landen ondersteund met bilaterale programma's (Matra en OS-instrumenten). Daarnaast blijft Nederland de economische ontwikkeling van deze landen verder steunen met inzet van Nederlandse instrumenten als PSO en bepaalde activiteiten uit het OS-programma.

Ook in 2003 zal de extra impuls voor het brede scala aan bilaterale betrekkingen met de Russische Federatie benut kunnen worden die is uitgegaan van het staatsbezoek van Hare Majesteit de Koningin aan de Russische Federatie in 2001. Dit jaar kan de relatie verder worden versterkt door het tegenbezoek van president Poetin dat naar alle verwachting eind 2002 zal worden gerealiseerd. Op basis van het Gezamenlijk Nederlands-Russisch Actieprogramma 2001–2003, ondertekend tijdens het staatsbezoek van Koningin Beatrix, wordt gewerkt aan de versterking en uitbreiding van de algemene bilaterale samenwerking en de politieke dialoog met de Russische Federatie.

De op basis van het Actieprogramma gevoerde reguliere politieke dialoog biedt de mogelijkheid behalve onderwerpen van direct bilaterale betekenis, ook geregeld thema's te bespreken met de Russische autoriteiten die onze beide landen op internationaal niveau aangaan. Als onderdeel van een constructieve discussie kunnen ook minder eenvoudige kwesties als Tsjetsjenië, non-proliferatie en moeilijke veiligheidszaken serieus worden behandeld. De Russische federale en Petersburgse autoriteiten bereiden een reeks grootschalige feestelijkheden en bijeenkomsten voor met betrekking tot de viering in 2003 van het driehonderdjarig bestaan van de stad St. Petersburg, waarbij veel ruimte geboden wordt voor buitenlandse inbreng. Nederland, met een zo speciale band met deze door Peter de Grote gestichte stad, zal zich in het kader van deze viering niet onbetuigd laten en verschillende culturele en sociaal-maatschappelijke activiteiten organiseren.

De aanwezigheid van een nieuwe Nederlandse ambassade in Tbilisi, Georgië, die de belangen met de drie Zuid-Kaukasische landen behartigt, vergroot de mogelijkheden om de Nederlandse betrokkenheid met de Kaukasus nader concreet in te vullen.

De strijd tegen het terrorisme leidt tot verdere versterking van de transatlantische samenwerking met de Verenigde Staten en Canada – en wel op een breed scala aan beleidsterreinen zoals politiek, handel, militair, politie en justitie. In 2003 zal verder opvolging worden gegeven aan de interdepartementale conferentie die in 2001 in Washington werd gehouden. Voorts zullen de Nederlandse vertegenwoordigingen in de Verenigde Staten speciale aandacht besteden aan het opzetten van een systeem van «Public Diplomacy», waarbij ook specifieke aandacht uitgaat naar ontwikkelingen binnen de EU. Bij publieksdiplomatie gaat het vooral om het vergroten van de zichtbaarheid en de verankering van Nederland in den vreemde en dit alles op een wijze die (positieve) publiciteit en «goodwill» genereert. Dit gebeurt onder meer door het faciliteren van journalistenbezoeken aan Nederland, het onderhouden van een goede informatieve website, het uitgeven van brochures over Nederland en Nederlandse thema's, het distribueren van Nederlandse films en de organisatie van thematische evenementen.

Samenwerking inzake de bestrijding van drugscriminaliteit – ook in de Caraïben – blijft in 2003 een belangrijke pijler van de bilaterale relatie van het Koninkrijk met de VS.

De op gang gekomen intensivering van de relatie met Canada wordt voortgezet, onder andere door het uitwerken van concrete samenwerkingsactiviteiten in overleg met betrokken departementen, bedrijfsleven en instellingen.

Voor het onderhouden van bilaterale relaties met Afghanistan, het behartigen van Nederlandse belangen en voor het uitdragen van Nederlandse overwegingen inzake de organisatie en monitoring van de wederopbouw, die naar verwachting in 2003 vorm heeft gekregen, zal Nederland in 2003 beschikken over een afdoende geoutilleerd kantoor. Nederland zal zich inspannen voor het bevorderen van de inschakeling van de Afghaanse diaspora bij de wederopbouw van hun land, waaronder in Nederland verblijvende Afghanen. Hierbij zal worden samengewerkt met gespecialiseerde internationale organisaties. Het zal nog jaren kosten voordat de volledig verwoeste economie van het land weer enigszins op gang is gekomen. De Nederlandse bijdrage aan de wederopbouw zal via het multilaterale Afghanistan Reconstruction Trust Fund worden geleid.

In aanvulling van eerdere passages over de terugslag van het vredesproces kan worden vermeld dat Nederland aanzienlijke belangen heeft in het Midden-Oosten en de Golf-regio. Een eerste doelstelling van het beleid van Nederland in 2003 is dan ook de bilaterale betrekkingen met relatief belangrijke landen als Israël, Egypte en Saoedi-Arabië te versterken, en die met Iran, hoewel de situatie aldaar zorgwekkend blijft, zo mogelijk verder uit te bouwen. Het aanhalen van de banden met de staten in de Golfregio verdient vermelding als een afzonderlijke component. De bilaterale relaties tussen Nederland en de landen in het Midden-Oosten kunnen evenwel niet los worden gezien van ingrijpende omgevingsfactoren in de regio, dat wil zeggen spanningen en conflicten zoals de Israëlisch-Palestijnse kwestie en het vraagstuk Irak. De tweede doelstelling van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is dan ook om de relaties met de landen in de regio, die over het algemeen goed zijn, maximaal aan te wenden teneinde, uiteraard naast de inzet in EU-kader, vredes- en stabilisatieprocessen in het Midden-Oosten en de Golfregio te ondersteunen.

Nederland ondersteunt het politieke en economische transitieproces in Indonesië en spoort de Indonesische autoriteiten aan voortvarender gestalte te geven aan de hervormingsagenda. Het komende jaar richt de overwegend via multilaterale kanalen lopende ondersteuning zich in hoofdzaak op versterking van de rechtsstaat en armoedebestrijding. Concreet gaat het hierbij onder meer om bijdragen aan multilaterale programma's voor juridische en bestuurlijke hervormingen, training van de Indonesische politie, basisonderwijs, zelfhulpactiviteiten en waterbeheer. Nederland ondersteunt daarnaast in woord en daad de uitvoering van het Malino-akkoord voor vrede op de Molukken, onder meer in de vorm van wederopbouwen verzoeningshulp.

De toetreding van China tot de WTO vormt een nieuwe mijlpaal in de groeiende economische en politieke rol van China in Oost-Azië. Een verruiming van de toegang tot een meer transparante Chinese markt zal tot een verdere groei in de Nederlandse export en investeringen kunnen leiden. Het bewaken van de WTO-uitvoeringsbesluiten zal een taak zijn voor overheid en bedrijfsleven. Al gaat het China economisch voor de wind, de mensenrechtensituatie blijft zorgelijk. Problemen zoals het veelvuldig – toepassen van de doodstraf, de behandeling van politieke dissidenten en etnische en religieuze minderheden en een onzorgvuldige rechtsgang worden door Nederland zowel in bilaterale contacten als in EU-verband en andere multilaterale fora aan de orde gesteld.

In de relatie met Latijns Amerika en de Caraïben gaat de aandacht vooral uit naar de thema's veiligheid en stabiliteit, regionale integratieprocessen en economische ontwikkeling. Bij veiligheid en stabiliteit zet het Koninkrijk in op bestrijding van de drugscriminaliteit en op goed bestuur, vredesopbouw en mensenrechten. Het is de verwachting dat regionale integratieprocessen een belangrijke trend zullen zijn op het Westelijk Halfrond. In dit verband zal Nederland, mede uit het oogpunt van handelsbelangen, een stimulerende rol spelen in de samenwerking tussen de EU en Latijns Amerika.

Door de ligging van twee landen van het Koninkrijk op het Westelijk Halfrond onderhoudt het Koninkrijk speciale relaties met deze regio. Er bestaat een speciale verantwoordelijkheid voor het behartigen van de belangen van de Nederlandse Antillen en Aruba. De samenwerking tussen het departement in Den Haag en de Directies Buitenlandse Betrekkingen te Willemstad en Oranjestad zal in 2003 verder worden versterkt door uitwisseling van personeel en ondersteuning bij de stroomlijning van werkzaamheden. De regionale samenwerking in het Caraïbisch gebied zal waar mogelijk worden gestimuleerd, hetgeen in het bijzonder geldt voor de economische banden die de Nederlandse Antillen en Aruba met landen in de regio onderhouden. De betrekkingen met het buurland Venezuela vergen speciale aandacht, onder andere de samenwerking op maritiem gebied en de bestrijding van illegale drugshandel.

Ter bestrijding van de drugscriminaliteit heeft, zowel op bilaterale- als op multilaterale basis uitbreiding van de samenwerking met de landen in het Caraïbisch gebied plaats, evenals verbetering van de afstemming van wetgeving tegen het witwassen van uit illegale drughandel verkregen fondsen.

De Nederlandse investeringen in Latijns-Amerika, met name in de landen van de Mercosur, Chili en Mexico, zijn ondanks de crisis in Argentinië in de afgelopen periode stabiel gebleven. Het beleid van het Koninkrijk jegens deze landen staat dan ook voor een belangrijk deel in het teken van het bestendigen en waar mogelijk verder uitbouwen van de handels- en investeringsrelaties. In de regio's Midden-Amerika, Andes en het Caraïbisch gebied bepalen naast de commerciële belangen, de belangenbehartiging van de Caraïbische Koninkrijksdelen en ontwikkelingssamenwerking de aard van de betrekkingen.

Nederland steunt Suriname bij het versterken van de banden met de landen in de regio. Een van de doelstellingen hierbij is dat de versterkte relaties leiden tot een economische impuls in dat land. Nederland heeft de hulprelatie met Suriname weer opgepakt en zal de nog uitstaande verdragsmiddelen besteden via de sectorale benadering en in een multi-donor kader, op basis van voorstellen van de Surinaamse overheid. Waar kan worden samengewerkt bij de uitbouw van de Surinaamse rechtstaat en Nederland kan helpen bij de opbouw van juridische systemen, zullen bijdragen worden geleverd. Net als in het Caraïbisch gebied is Nederland betrokken bij de bestrijding van de drugscriminaliteit en staat het begeleiden van gedetineerden hoog op de Nederlandse agenda.

Nederland streeft naar een groter engagement in de relatie met Marokko. Dit zal ook de Marokkaanse gemeenschap en haar integratie in de Nederlandse samenleving ten goede komen. Nederland staat positief tegenover het hervormingsproces in Marokko en ondersteunt dat via de bilaterale contacten en in EU-verband binnen het kader van het Barcelona proces. Doel is de Nederlandse belangen nog effectiever te behartigen en de economische en culturele betrekkingen te verbreden. Het regelmatige overleg van de verschillende departementen, die bij de formulering en uitvoering van het beleid betrokken zijn, zal worden voorgezet.

Na de totstandkoming van de Euro-mediterrane vrijhandelszone volgend decennium zal Marokko tot de buitenste schil van de Europese markt behoren. Door middel van een meer resultaatgericht Barcelona-proces wil de Nederlandse regering Marokko bij de sociaal-economische ontwikkeling van Europa betrekken.

In Sub-Sahara Afrika richt Nederland zich in eerste instantie op de landen waarmee een structurele bilaterale ontwikkelingsrelatie wordt onderhouden. Dat zijn Burkina Faso, Ghana, Benin, Mali, Eritrea, Ethiopië, Tanzania, Rwanda, Uganda, Mozambique en Zambia. Tevens zijn de banden intensief met Nigeria en Zuid-Afrika, twee belangrijke Afrikaanse landen met een aanzienlijke regionale en continentale uitstraling, onder meer ter bevordering van vrede en stabiliteit op het continent.

De activiteiten gericht op conflictpreventie en conflictbeheersing hebben meestal ook een landenoverstijgende, regionale aanpak. Nederland richt zich vooral op de Grote Meren, de Hoorn van Afrika en de landen van de Mano River Union (Sierra Leone, Liberia en Guinee). Ook wordt in het Lusaka-vredesproces de inter-Congolese dialoog gesteund, alsmede de vredesbesprekingen inzake Burundi (het Arusha-proces), de International Governmental Authority for Development (IGAD) ten behoeve van het vredesproces in Sudan, de regionale vredesactiviteiten van de Economic Community of West African States (ECOWAS) in West-Afrika en het vredesproces in Angola. Centraal staan de ontwapening, demobilisatie en reïntegratie in de samenleving van voormalige strijders. Daarnaast speelt het Vredesfonds een grote rol bij de financiering van de hervorming van de veiligheidssector in (post)conflictlanden.

Nederland zal zich in 2003 blijven richten op het ondersteunen van Afrikaans ownership door Afrikaanse institutionele capaciteit op nationaal en sub-nationaal niveau, alsmede die van regionale organisaties te versterken. Nederland richt zich daarbij op de Afrikaanse Unie, de African Capacity Building Foundation (ACBF), de South African Development Community (SADC) en de Economic Community of West African States (ECOWAS).

De Global Coalition for Africa (GCA) heeft sinds 2002 weer een duidelijke toegevoegde waarde op wat er in andere internationale fora gaande is. De GCA zal zich in de komende periode met name richten op het New Partnership for Africa (NEPAD), waarbij politiek gevoelige elementen opgepakt zullen worden. Nederland hoopt dat de eigen rol van de regio via NEPAD spoedig tot wasdom komt, zodat de Nederlandse bemoeienis kan worden afgebouwd.

In 2003 geeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verder uitvoering aan de behartiging van de belangen van het Nederlands bedrijfsleven in een aantal Afrikaanse landen, in het bijzonder Zuid-Afrika, Tanzania, Uganda, Ghana en Nigeria. Bij de uitvoering van de economische belangenbehartiging speelt het postennet een belangrijke rol.

> Na te streven resultaten:

• door middel van het onderhouden en evalueren van een adequaat postennetwerk wordt aan de Nederlandse belangen en de bilaterale politieke- en economische betrekkingen in den vreemde op een goede manier invulling gegeven;

• in 2003 zullen bilaterale conferenties worden georganiseerd met Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en België. Daarnaast zal een samenwerkingsverband worden opgericht met Frankrijk en zullen diplomatieke seminars plaatsvinden met Spanje en Italië;

• er zal verder vorm worden gegeven aan de versterking en uitbreiding van de samenwerking en de politieke dialoog met de Russische Federatie op basis van het Gezamenlijk Nederlands-Russisch Actieprogramma 2001–2003.

Groeiparagraaf

Prestatiebeoordeling zal met name blijven plaatsvinden door middel van interne evaluaties en kwalitatieve terugblikken. In 2003 zal de gehele presentie in de Verenigde Staten evenals de economische functie in Duitsland worden geëvalueerd. Het netwerk van acht economische steunpunten voor het bedrijfsleven in China zal eveneens worden geëvalueerd. Voorts zullen de resultaten van de evaluaties van IOB inzake de wijze waarop het Ministerie van Buitenlandse Zaken de buitenlandse belangen van respectievelijk de Nederlandse Antillen en Aruba behartigt, een rol spelen bij de verdere vormgeving van die belangenbehartiging in de komende jaren. De evaluaties van IOB verschijnen in de tweede helft van 2002.

De interne inspectiedienst ISB zal ook in 2003 weer een aanzienlijk aantal posten in het buitenland toetsen op hun functioneren en hierover rapporteren.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 13 Politieke en Economische Belangenbehartiging (EUR 1 000)
 2001200220032004200520062007
Verplichtingen19 87216 92724 21535 54322 83818 26018 260
        
Uitgaven:       
        
Programma-uitgaven totaal17 71316 92724 21535 54322 83818 26018 260
13.1Programma kleine projecten6 9088 8498 8498 1688 1688 1688 168
13.2POBB/Algemeen7 2274 4595 6755 5935 8075 7665 766
13.3Voorzitterschappen en Staatsbezoeken2 9022 9619 03020 4407 5212 9842 984
13.4Diverse bijdragen392431434434434434434
13.5Internationale Manifestaties284227227908908908908
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 13 (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
–departement15 91217 74716 62617 09916 92617 13517 149
–posten108 526121 039113 396116 617115 439116 865116 962
–totaal124 438138 786130 023133 716132 365134 000134 111

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 13 (x 1 miljoen Euro)
  2003 2004 2005 2006 2007
1.Programma-uitgaven 24 36 23 18 18
2.Waarvan juridisch verplicht8%20%00%00%00%0
3.Waarvan complementair noodzakelijk En/of bestuurlijk gebonden46%1261%220%00%00%0
4.Niet onder 2 en 3 begrepen (eventueel reserveringen op basis Van een regeling of beleidsprogramma)46%1039%12100%23100%18100%18
Totaal100%24100%36100%23100%18100%18

E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

De bilaterale relaties staan in aanzienlijke mate in functie van de multilaterale agenda. Dat betekent dat de verdere invulling van de hier beschreven activiteiten en de daaruit voortvloeiende resultaten rechtstreeks verband houden met de activiteiten en de voortgang in de multilaterale organisaties. Zo zullen de verdere voorbereiding en invulling van de toetredingsagenda voor de EU en de NAVO, de mogelijk naderende nieuwe WTO-ronde en onze voorbereiding voor opeenvolgende Nederlandse voorzitterschappen van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), de Raad van Europa en de EU van invloed zijn op zowel prioriteitenstelling als uiteindelijke effecten van het voorgenomen beleid.

In de bilaterale relaties is sprake van een toenemende rol van andere departementen in het internationale veld. Het toenemend aantal spelers onderstreept overigens het belang van goede coördinatie.

BELEIDSARTIKEL 14. ASIEL, MIGRATIE EN CONSULAIRE DIENSTVERLENING

A. Algemene beleidsdoelstellingen

Het beleidsterrein heeft twee algemene doelstellingen:

• het leveren van een bijdrage aan het reguleren van het vreemdelingenverkeer, zowel van het legale personenverkeer en van migranten, als van de toestroom van asielzoekers en het tegengaan van illegale migratie;

• het verlenen van consulaire diensten aan Nederlanders in het buitenland.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Personenverkeer en migratie

De bijdrage aan de regulering van het vreemdelingenverkeer door het Ministerie van Buitenlandse Zaken richt zich op het geven van beoordelingsadvies ten aanzien van de toelating van vreemdelingen en asielzoekers en het tegengaan van illegaal verblijf en waar nodig het bevorderen van terugkeer. Voorts wordt een bijdrage geleverd aan het ontwerpen van beleid in EU-kader. Dit alles vindt in nauwe samenwerking plaats met het Ministerie van Justitie.

a. Toelating vreemdelingen: visumaanvragen

• Het binnen wettelijke termijnen toetsen van aanvragen voor een visum, het nemen van een kwalitatief verantwoorde beslissing en het klantgericht afwikkelen ervan.

De verlening van machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv's) maakt onderdeel uit van de visumverlening. Jaarlijks worden ruim 40 000 mvv's verleend. In samenwerking met Justitie wordt gewerkt aan verbetering en bekorting van de mvv-procedure. In de eerste helft van 2002 is het nieuwe visuminformatiesysteem opgestart. Naar verwachting in de tweede helft van 2003 zal dit systeem worden geïmplementeerd. Hiermee kan de kwaliteit van de visumverlening worden verbeterd en managementinformatie worden verkregen waarmee het proces beter kan worden gestuurd. In internationaal verband zal worden onderzocht of in het kader van terrorismebestrijding en bestrijding van illegale immigratie een gemeenschappelijk visumbestand kan worden opgezet en bij de visumverlening gebruik kan worden gemaakt van biometrie. In nationaal verband wordt binnen de vreemdelingenketen gewerkt aan de (geautomatiseerde) uitwisseling van informatie en het gebruik van biometrie voor de identificatie van vreemdelingen.

De werkzaamheden m.b.t. de totstandkoming van de Visumwet worden in 2003 voortgezet. De inwerkingtreding van de Visumwet wordt voorzien in 2004, waarmee de nationale regels en procedures zullen zijn verankerd. Met de autoriteiten van de Nederlandse Antillen en Aruba zal verder worden overlegd over de harmonisatie van de visumverlening binnen het Koninkrijk. Ten aanzien van het gemeenschappelijk visumbestand is momenteel op Europees niveau besluitvorming gaande over een haalbaarheidsstudie naar een gemeenschappelijk databestand.

De kosten van de visumverlening worden voornamelijk bepaald door personele en materiële uitgaven, zoals huisvesting. Deze componenten worden slechts deels beïnvloed door het aantal visumaanvragen. Fluctuaties in de aantallen hebben dus niet direct gevolgen voor de totale uitgaven t.b.v. de visumverlening. Fluctuaties hebben uiteraard wel gevolgen voor de ontvangsten. De fluctuaties zijn moeilijk te voorspellen omdat deze het gevolg zijn van politieke, economische en sociale ontwikkelingen, zowel wereldwijd als regionaal. De gebeurtenissen van 11 september 2001 zijn een voorbeeld hiervan.

Tabel. Prestatie-indicatoren visumverlening
  200120022003
Aantal aangevraagde visaaantal x 10003991425425
Gemiddelde kosten per visumEUR40,5644,7045,90
Totale uitgaven visain EUR mln16,219,019,5
     
Gemiddelde opbrengst per visumEUR27,25226,4526,45
Totale opbrengstin EUR mln10,9311,211,2

1 Gevolgen aanslagen 11 september 2001.

2 Zie noot 1

3 Zie noot 1

b. Toelating asielzoekers: ambtsberichten

• Het uitbrengen van kwalitatief hoogwaardige algemene ambtsberichten over belangrijke landen van herkomst aan het Ministerie van Justitie;

• Het uitbrengen van kwalitatief hoogwaardige individuele ambtsberichten aan het Ministerie van Justitie; hieronder vallen ook onderzoeken ten behoeve van de identiteitsvaststelling van alleenstaande minderjarige asielzoekers;

• Het streven naar een verdere verlaging van de algemene doorlooptijd van de individuele asielonderzoeken.

Tabel Prestatie-indicatoren ambtsberichten
 200120022003
Aantal uitgebrachte algemene ambtsberichten455050
Aantal uitgebrachte individuele ambtsberichten1 4531 5001 500
Gemiddelde doorlooptijd individuele asielonderzoeken24,5 weken23 weken18 weken

Het aantal verzoeken om ambtsberichten wordt bepaald door het Ministerie van Justitie; het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft hier geen invloed op. Op basis van ervaringscijfers en asielinstroomverwachtingen beschikt het Ministerie van Buitenlandse Zaken over voldoende capaciteit op het departement en de posten om aan de verwachtingen te voldoen.

Er is een traject gestart om in 2003 de doorlooptijd naar aanvaardbare omvang terug te dringen. Daartoe zullen indien nodig posten (tijdelijk) versterkt worden en zullen nieuwe procedure-afspraken met de IND worden gemaakt, o.a. op het terrein van identiteitsonderzoeken.

c. Toelating asielzoekers: streven naar opvang in de regio

• De regering streeft naar een asielbeleid waarbij asiel uitsluitend wordt geboden in de regio van herkomst en de vluchtelingenstatus door UNHCR wordt vastgesteld, en waarbij Nederland naar evenredigheid verdragsvluchtelingen opneemt die door UNHCR elders moeten worden ondergebracht.

• Daartoe zal een beleidsnota worden opgesteld door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in samenwerking met het Ministerie van Justitie, waarin de aanzienlijke juridische en praktische aanpassingen worden uitgewerkt die nodig zijn voor de beoogde opvang in de regio; in dezelfde beleidsnota zullen de stappen worden uitgewerkt ter realisering van de beoogde opvang in de regio; na goedkeuring van de nota door de Ministerraad zullen de vastgestelde stappen worden uitgevoerd, inclusief zo nodig financiële en organisatorische steun aan de UNHCR.

d. Tegengaan van illegale binnenkomst en van illegaal verblijf in Nederland

• Het bevorderen van de terugkeer van uitgeprocedeerde en afgewezen asielzoekers naar hun land van herkomst of veilige landen van eerder verblijf door een inhoudelijke (en onder bepaalde voorwaarden financiële) bijdrage aan de totstandkoming van terugkeerregelingen. Hierbij zal op strategische wijze gebruik worden gemaakt van de Nederlandse ontwikkelingshulp. Zonodig zal uit ontwikkelingsgelden worden bijgedragen aan de organisatie van opvang voor minderjarigen in landen van herkomst van alleenstaande minderjarige asielzoekers.

• Om de strategische inzet van ontwikkelingshulp vorm te geven zal een beleidsnota worden opgesteld waarin wordt onderzocht welke landen zich lenen voor een terugkeerregeling met inzet van ontwikkelingshulp; daarbij zal met name worden gezocht naar belangrijke herkomstlanden en veilige landen van doorreis die bereid zijn onderdanen terug te nemen en waar steun aan terugkeer kan worden ingepast in een geïntegreerd buitenlands en ontwikkelingsbeleid (te denken valt aan een beleid gericht op conflictpreventie, -beheersing of wederopbouw na conflict). Na goedkeuring van deze nota zullen onderhandelingen worden geopend (of lopende onderhandelingen worden geïntensiveerd) met de geselecteerde landen om het beoogde terugkeerprogramma te realiseren.

• Een eerste proefproject voor terugkeer van minderjarigen (inclusief opvang) en volwassenen naar Angola, beheerd door de IOM, zal van 1 september 2002 tot maart 2004 worden uitgevoerd. Ook voor andere landen te ontwikkelen opvangprojecten voor minderjarigen zullen bij voorkeur deel uitmaken van algemene terugkeerprogramma's (ook voor volwassenen).

• Ook in 2003 zullen in Benelux-verband onderhandelingen worden gevoerd om het aantal landen waarmee Nederland een terug- en overnameovereenkomst (T&O) heeft, uit te breiden; waar dat effectief is, zal een relatie worden gelegd met de inzet van Nederlandse ontwikkelingshulp. Daarnaast zal de Europese Unie in toenemende mate terug- en overnameovereenkomsten afsluiten. Op dit moment wordt reeds onderhandeld met Macao, Marokko, Pakistan, de Russische Federatie en Sri Lanka, terwijl er reeds een Europese T&O met Hong Kong is afgesloten. Nagegaan wordt met welke landen op korte termijn onderhandelingen over een Europese T&O kunnen worden begonnen.

e. Europese samenwerking

• Verdere ontwikkeling van het EU-kader van het asiel- en migratiebeleid, met specifieke aandacht voor het harmoniseren van regelgeving met betrekking tot de toelating en de opvang van asielzoekers alsmede het tegengaan van illegale migratie; daarbij zal Nederland krachtig pleiten voor doeltreffende Europese afspraken over evenredige verdeling van toegelaten vluchtelingen over EU-lidstaten, evenals voor afhandeling van asielaanvragen in het eerste EU-land van aankomst;

• Het formuleren van een geïntegreerd asiel- en migratiebeleid gericht op landen van herkomst en doortocht. Terug- en overnameregelingen met derde landen dienen een integraal deel van de externe betrekkingen van de EU uit te maken. Standaard dienen in overeenkomsten tussen de EU en derde landen terugen overnameclausules te worden opgenomen, waarin deze landen zich verplichten hun eigen onderdanen en derden terug te nemen en op verzoek van de Europese Unie onderhandelingen te starten over specifieke T&O's;

• Het ontwikkelen van een geïntegreerde, mondiale en gebalanceerde benadering om de basisoorzaken aan te pakken die leiden tot destabiliserende migratiestromen;

• Verdere uitwerking en uitvoering van een Europees terugkeerbeleid op basis van het Groenboek van de Commissie.

• Het beter integreren van migratie in het externe optreden van de Unie. Uitgangspunt blijft een evenwichtige benadering, gericht op samenwerking met landen van herkomst en doorreislanden op het gebied van migratie.

f. Overige doelstellingen

• Het binnen de wettelijke termijn behandelen van bezwaarschriften1 en beroepszaken en het nemen van verantwoorde beslissingen. Sinds 2001 adviseert op het Ministerie van Buitenlandse Zaken een onafhankelijke commissie over bezwaarschriften op consulair terrein. De inspanningen van deze commissie moeten op termijn leiden tot een vermindering van het aantal bezwaar- en beroepszaken op dit terrein.

Tabel Inkomende bezwaarschriften en beroepszaken
 bezwaarberoeptotaal
20001 0692831 352
20011 1522381 390
2002± 11505±300±1450

5 geëxtrapoleerd vanuit gegevens over januari-april 2002.

• Het leveren van een bijdrage aan de bestrijding van document- en identiteitsfraude zowel nationaal als door middel van afstemming in EU-verband, met als doel het voorkomen van het opnemen van onjuiste gegevens in de (Nederlandse) administratie en het voorkomen van illegale immigratie;

• Het binnen redelijke termijn klantgericht afwikkelen van legalisatieverzoeken van documenten en in dat verband in te stellen verificatieverzoeken, alsmede parlementaire behandeling van de Legalisatiewet. In 2001 is circa 30% van de legalisatieaanvragen in de zogenoemde probleemlanden afgewezen.

Consulaire dienstverlening

De consulaire dienstverlening aan Nederlanders in het buitenland omvat een breed scala aan activiteiten, zoals het verstrekken van paspoorten1, het uitbrengen van reisadviezen, het bijstaan van Nederlanders in nood, het begeleiden van Nederlandse gedetineerden, bemiddeling bij het afleggen van examens in het buitenland, werkzaamheden in het kader van de burgerlijke stand en het notariaat, ondernemen van actie bij kinderontvoeringen, bemiddeling bij rechtshulpverzoeken en dienstverlening aan (oud-)Nederlanders en vreemdelingen die het Nederlanderschap willen verwerven binnen het kader van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

a. Nationaliteitsrecht

• Uitvoering geven aan fase 2 van de Rijkswet van 21 december 2000 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap. De sterk gewijzigde wetgeving stelt onder andere een aanzienlijk aantal oud-Nederlanders in staat om het Nederlanderschap te herkrijgen en biedt Nederlanders onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid om een andere nationaliteit te verwerven zonder dat dit leidt tot verlies van het Nederlanderschap.

De inwerkingtreding van de gewijzigde Rijkswet op het Nederlanderschap vergt met name in de sfeer van opleidingen van uitvoerenden en adequate voorlichting aan in het buitenland woonachtige belanghebbenden een inspanning van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de in het buitenland gevestigde diplomatieke en consulaire posten.

b. Gedetineerdenbegeleiding

• Het verlenen van adequate consulaire begeleiding aan in het buitenland gedetineerde Nederlanders, thans (april 2002) circa 21002. In het kader van deze begeleiding houden posten binnen de daarvoor gestelde regels toezicht op de rechtsgang alsmede op de detentie-omstandigheden;

• Als uitvloeisel van de ronde-tafelconferentie over de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland, die op 4 oktober 2001 heeft plaatsgevonden, is sinds 1 januari 2002 een aantal nieuwe begeleidingsnormen van kracht. Deze begeleidingsnormen vormen de nadere invulling van de zorgnorm ten behoeve van gedetineerden, waarom de Tweede Kamer in de motie Hoekema/Verhagen in 2000 heeft verzocht.

c. Overige doelstellingen

• Het verlenen van snelle en adequate hulp aan Nederlanders in nood, bijvoorbeeld als gevolg van diefstal, arrestatie, ziekenhuisopname, overlijden, rampen en andere calamiteiten;

• Voorbereidingen starten voor de deelname van in het buitenland woonachtige Nederlanders aan de verkiezingen voor het Europese Parlement in 2004;

• Verdere verhoging van de kwaliteit van de verstrekte reisadviezen en evacuatieplannen, waartoe in de eerste helft van 2002 een aparte eenheid op het departement is opgericht.

> Na te streven resultaten:

• een operationele database waarin legalisatieaanvragen geregistreerd worden;

• een teruggebrachte gemiddelde doorlooptijd van ambtsberichten;

• de ingebruikname van het nieuwe informatiesysteem t.b.v. de visumverlening (ter vervanging van het huidige VIS/CONVOS) in begin 2004;

• visumstickers zijn voorzien van een gescande foto van de aanvrager.

Groeiparagraaf

Gegevens over visumverlening, waaronder doorlooptijden, kunnen pas worden gegeven nadat het nieuw te bouwen visumafgifte-systeem operationeel is, naar verwachting in 2003. Voor individuele ambtsberichten is in 2002 is een nieuw registratiesysteem in gebruik genomen, waardoor het mogelijk wordt in te gaan op doorlooptijden en eventuele oorzaken van vertragingen. In 2003 zal de database waarin legalisatie/verificatieaanvragen worden geregistreerd operationeel zijn. Hierdoor zal er een beter inzicht zijn in de doorlooptijden van legalisaties en verificaties. Wat betreft de bezwaar- en beroepszaken: in najaar 2002 zal een nieuw automatiseringsysteem in gebruik worden genomen, waarin zowel de doorlooptijden als het aantal gewonnen en verloren zaken centraal kunnen worden geregistreerd.

De uitkomst van het in 2002 afgeronde evaluatieonderzoek naar de effectiviteit van de maatregel aanwijzing probleemlanden op het gebied van schriftelijk bewijs is mede bepalend voor de verdere ontwikkeling van het beleid ten aanzien van fraudebestrijding. Over de follow-up zal besluitvorming plaatsvinden.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 14 Asiel, migratie en consulaire dienstverlening (x EUR 1 000)
 2001200220032004200520062007
Verplichtingen170 460118 230203 593202 595202 595202 595202 595
        
Uitgaven:       
        
Programma-uitgaven totaal170 327118 230203 593202 595202 595202 595202 595
14.1Opvang asielzoekers163 468104 144194 420194 420194 420194 420194 420
14.2Asiel en migratie1 4261 7881 7881 7881 7881 7881 788
14.3Consulaire dienstverlening2 0261 9641 8601 8601 8601 8601 860
14.4Gedetineerden begeleiding7031 2241 1801 1801 1801 1801 180
14.5Overig2 7049 1104 3453 3473 3473 3473 347
        
Ontvangsten20 29418 85918 85918 85918 85918 85918 859
        
14.20 Kanselarijrechten en paspoortgelden20 29418 85918 85918 85918 85918 85918 859
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 14 (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
–departement12 20313 61012 75013 11212 98013 14013 151
–posten101 334113 018105 881108 889107 789109 120109 211
–totaal113 537126 628118 631122002120 769122 260122 362

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 14 (x 1 miljoen Euro)
  2003 2004 2005 2006 2007
1.Programma-uitgaven 204 203 203 203 203
2.Waarvan juridisch verplicht1%20%00%00%00%0
3.Waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden49 %10139%8032%6426%5219%39
4.Niet onder 2 en 3 begrepen (eventueel reserveringen op basis van een regeling of beleidsprogramma)49 %10161%12368%13974%15181%164
Totaal100%204100%203100%203100%203100 %203

E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

De vraag naar dienstverlenende activiteiten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het kader van asiel en migratie en consulaire aangelegenheden is sterk afhankelijk van externe ontwikkelingen, zoals de instroom van asielzoekers en migranten. De instroom wordt vooral bepaald door politieke, humanitaire en economische ontwikkelingen in de wereld om ons heen. De aantallen visa, ambtsberichten en andere producten kunnen dan ook sterk fluctueren van jaar tot jaar. Dit maakt dat de ramingen met de nodige onzekerheid omkleed zijn, evenals een doelmatige aanwending van middelen. Consulaire dienstverlening en gedetineerdenbegeleiding zijn vraagafhankelijke producten van overheidszorg waarbij de overheid nauwelijks of geen invloed kan uitoefenen op de vraagfactoren.

Ook externe factoren zijn bepalend voor de effectiviteit van het beleid, bijvoorbeeld een toe- of afname van het aantal probleemlanden inzake migratie, wijzigingen van de bepalingen van de Algemene Wet Bestuursrecht en het in Europees verband gevoerde asiel- en migratiebeleid.

BELEIDSARTIKEL 15 INTERNATIONAAL CULTUURBELEID

A. Algemene beleidsdoelstellingen

Het internationale cultuurbeleid (ICB) heeft twee algemene beleidsdoelstellingen:

– De versterking van het internationaal cultureel profiel van Nederland;

– De verdieping van de culturele betrekkingen met een aantal prioritaire landen en regio's.

Dit beleid is verder uiteengezet in brieven aan de Kamer van 14 juli 1999 (Internationaal cultuurbeleid en besteding van HGIS-cultuurmiddelen, TK 00–01, 26 682, nr. 1) en 15 oktober 1999 (Cultuurbeleid 2001–2004, TK 265 491, nr. 3). In de brief van 9 januari 2001 (TK, 00–01, 26 682, nr. 6) wordt het voornemen om de rol van de fondsen bij de besteding van de HGIS-cultuurmiddelen verder te versterken, nader toegelicht. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zijn samen verantwoordelijk voor het ICB.

B. Geoperationaliseerde beleidsdoelstellingen en instrumenten

De algemene doelstellingen kunnen nader worden gepreciseerd in de volgende vijf geoperationaliseerde doelstellingen:

1. Het bevorderen van Nederlandse cultuuruitingen in het buitenland en versterken van de culturele infrastructuur

Voor de tenuitvoerlegging van deze component van het ICB is gekozen voor een aantal prioriteitslanden. De selectie van deze prioriteitslanden is gebaseerd op een aantal criteria; het belang voor de ontwikkeling van de Nederlandse cultuur, de omvang van de uitwisseling tussen Nederland en het betreffende land en de algemene buitenlands politieke overwegingen staan hierbij voorop.

Een belangrijk instrument voor het welslagen van het ICB is de versterking van de culturele functie op – in eerste instantie twaalf ambassades (Parijs, Berlijn, Londen, Rome, Boedapest, Praag, Moskou, Pretoria, Tokio, Madrid, Jakarta en Ottawa) en een consulaat-generaal (New York). Deze posten beschikken over een «eigen» cultuurbudget PCAP en hebben meerjarige cultuurbeleidsplannen opgesteld.

> Na te streven resultaat:

• een landenspecifieke aanpak bij de implementatie van het ICB tengevolge van de meerjarige plannen; per land zijn sectoren geïdentificeerd waar het ICB zich met name op zal richten.

2. Het in het buitenland meer bekendheid geven aan Nederland als ontmoetingsplaats voor de kunstwereld

Dit wordt uitgewerkt in het programma «Nederland vrijhaven». Onder dit thema vallen vele soorten projecten in diverse disciplines: dans, theater, muziek, mime, fotografie, film en festivals, al dan niet multidisciplinair. In 2003 zal in dit kader ondersteuning worden gegeven aan buitenlandse presentaties in Nederland, internationale co-producties, grote internationale culturele conferenties in Nederland en internationale festivals.

3. Het gemeenschappelijk werken aan duurzaam behoud van het gemeenschappelijk cultureel erfgoed

Het belangrijkste aspect, ook in 2003, is het gemeenschappelijk met de partnerlanden werken aan het duurzaam behoud van het erfgoed. Politieke en inhoudelijke betrokkenheid van de partnerlanden is dan ook een eerste voorwaarde voor samenwerking. Prioriteit wordt daarbij toegekend aan landen waar in meerdere erfgoedsectoren aanknopingspunten voor samenwerking bestaan. Dit zijn India, Indonesië, Sri Lanka, Ghana, Suriname, Rusland en Zuid-Afrika. Bij de invulling van het programma wordt vooral gelet op het gemeenschappelijk draagvlak van de activiteiten.

> Na te streven resultaten:

• nadere invulling aan de belangrijkste conclusies van de in 2002 gehouden thematische gemeenschappelijk cultureel erfgoed conferentie te Bandung. Deze conclusies zijn dat:

– de landenspecifieke aanpak nog altijd wordt onderschreven. Voor Zuid-Afrika, Sri Lanka en Ghana zal naar alle waarschijnlijkheid in 2003 een landenspecifiek beleidskader worden afgesloten;

– er meer aandacht moet komen voor het immateriële erfgoed;

– een goede culturele infrastructuur voorwaarde is voor een succesvolle en duurzame samenwerking op het terrein van het gemeenschappelijk cultureel erfgoed;

– monitoring en evaluatie van projecten meer aandacht zullen krijgen.

• follow up hebben gegeven aan het interdepartementaal beleidskader «Nederlandse historische scheepsvindplaatsen en -vondsten in buitenlandse kustwateren» dat in 2002 naar de Tweede Kamer is gestuurd.

4. Het bevorderen van de zichtbaarheid van de Nederlandse cultuurinbreng

Dit wordt ook in 2003 met name gerealiseerd via deelname aan grootschalige culturele manifestaties, die zonder ondersteuning vanuit HGIS-cultuurmiddelen niet mogelijk zou zijn. Door een zichtbare, gebundelde culturele inbreng wil Nederland bijdragen aan zijn internationale culturele profilering.

5. Het bevorderen van de juridische waarborgen ten aanzien van internationale culturele samenwerking en bescherming van cultureel erfgoed

Het betreft hier het uitonderhandelen, sluiten, ratificeren en implementeren van multilaterale verdragen op cultureel gebied. Hierbij kan zowel een algemeen internationaal cultureel belang als een specifiek Nederlands belang worden onderscheiden. Als voorbeeld diene het op 2 november 2001 tot stand gekomen UNESCO-verdrag inzake de bescherming van cultureel erfgoed onder water. Dit verdrag is van aanmerkelijk belang voor het duurzaam behoud van dat erfgoed, waaronder schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, waarvan Nederland immers eigenaar is. Momenteel worden de mogelijkheden van toetreding en implementatie bezien. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is daarbij penvoerend, doch het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daarbij een aanzienlijke adviserende rol. Een dergelijke rol geldt ook ten aanzien van de ratificatie van het in 1999 tot stand gekomen Tweede Protocol van het UNESCO-verdrag inzake bescherming van cultureel erfgoed in het geval van een gewapend conflict. Ook de onderhandelingen ten aanzien van restitutie of recuperatie van culturele kostbaarheden kunnen onder deze subdoelstelling worden geschaard, nu hieraan internationaal-juridisch verbindende instrumenten ten grondslag liggen.

Instrumenten

De programma's die onder dit artikel worden verantwoord zijn integraal onderdeel van het Internationaal Cultuurbeleid. Overige ICB-programma's worden op de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappenen verantwoord. Voor het realiseren van de eerste vier subdoelstellingen zijn de volgende financiële instrumenten beschikbaar:

– HGIS-cultuurprogramma. Dit programma valt onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

– Het Programma Culturele Ambassade Projecten (PCAP): aan de 13 prioriteitsposten gedelegeerde middelen voor het ondersteunen van locale culturele activiteiten;

– Middelen die samenhangen met de samenwerking met Vlaanderen; de commissie Nederland Vlaanderen (CVN) en de Nederlandse Taalunie blijven een centrale rol spelen in de culturele betrekkingen met Vlaanderen.

– Het Programma Internationale Culturele Betrekkingen (PICB): een budget dat bestemd is voor lokale activiteiten in de landen die niet als prioritair zijn aangemerkt.

– De bijdragen aan de Nederlandse instituten in Parijs (Institut Néerlandais) en Jakarta (Erasmus Huis). Deze instituten leveren een bijdrage aan de tenuitvoerlegging van het ICB in respectievelijk Frankrijk en Indonesië.

Groeiparagraaf

De Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) heeft begin 2002 een evaluatie van het Internationaal Cultuurbeleid afgerond. Het inspectierapport is in mei 2002 aan het Parlement toegezonden. Mede op basis van de externe evaluaties zullen richtlijnen worden ontwikkeld voor interne monitoring en evaluatie. Ook zal bij de verantwoording in 2003, waar mogelijk, worden ingegaan op uitkomsten of resultaten van specifieke activiteiten die in het kader van het Internationaal Cultuurbeleid zijn gefinancierd.

De Raad voor Cultuur is in Nederland de aangewezen instantie die vanuit een multidisciplinaire invalshoek een gedegen inhoudelijk oordeel kan vellen over de artistieke merites van culturele producties en evenementen. In 2003 zal een mid term review van het ICB door de Raad plaatsvinden. Deze mid term review zal aan de Tweede Kamer worden gezonden.

C. Budgettaire gevolgen van beleid

Beleidsartikel 15 Internationaal cultuurbeleid (x EUR 1 000)
 2001200220032004200520062007
Verplichtingen16 49912 74014 01914 01913 90513 90513 905
        
Uitgaven:       
        
Programma-uitgaven totaal11 03314 46514 01914 01913 90513 90513 905
15.1Internationaal cultuurbeleid9 58612 92912 56612 56612 45212 45212 452
15.2Bijdragen aan instituten1 4471 5361 4531 4531 4531 4531 453
Apparaatskosten (extracomptabel) bij beleidsartikel 15 (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
–departement4 7215 2654 9335 0735 0215 0835 088
–posten20 32022 66321 23221 83521 61421 88121 899
–totaal25 04027 92826 16426 90726 63526 96426 987

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 15 (x 1 miljoen Euro)
  2003 2004 2005 2006 2007
1.Programma-uitgaven14 14 14 14 14 
2.Waarvan juridisch verplicht64%929%47%14%0,50%0
3.Waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden18%2,57%10%00%00%0
4.Niet onder 2 en 3 begrepen (eventueel reserveringen op basis van een regeling of beleidsprogramma)18%2,564%993%1396%13,5100%14
Totaal100%14100%14100%14100%14100%14

E. Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

Basis van het ICB is samenwerking met een aantal landen en regio's. Daarbij is enerzijds de stabiliteit van de bilaterale betrekkingen en wederzijdse interesses van invloed. Anderzijds is de efficiënte interdisciplinaire samenwerking tussen de culturele actoren in Nederland (instellingen, fondsen, etc.), met beide Ministeries (Buitenlandse Zaken en OC&W) en de cultureel attachés op de posten medebepalend voor de uitkomsten en effecten van het beleid.

Bij de bepaling van effectbereiking, doelmatigheid en raming dient voorts bedacht te worden dat de culturele samenwerking plaatsvindt in de volgende context:

• de feitelijke culturele uitwisselingen vinden plaats door het Nederlandse en buitenlandse veld;

• de vorm van de uitwisseling is afhankelijk van de omstandigheden in het land waarmee uitwisseling plaatsvindt;

• een belangrijk deel van de HGIS-cultuurmiddelen is gedelegeerd naar de fondsen en instellingen. Hier zijn in het verleden goede ervaringen mee opgedaan. In 2003 en latere jaren zal de delegatie van middelen in zowel in relatieve als absolute zin worden verhoogd.

NIET-BELEIDSARTIKEL 16. GEHEIM

Op dit artikel worden geheime uitgaven verantwoord.

C. Budgettaire gevolgen van het beleid

Niet-beleidsartikel 16 Geheim (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Verplichtingen5000000
Uitgaven5000000

NIET-BELEIDSARTIKEL 17. NOMINAAL EN ONVOORZIEN

Op dit artikel worden de uitgaven verantwoord die samenhangen met de HGIS-indexering en onvoorziene uitgaven.

C. Budgettaire gevolgen van het beleid

Niet-beleidsartikel 17 Nominaal en Onvoorzien (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Verplichtingen2613627 36754 59381 820109 047136 274
        
Uitgaven:       
Uitgaven totaal2613627 36754 59381 820109 047136 274
17.1HGIS-indexering0027 23154 45781 684108 911136 138
17.2Onvoorzien26136136136136136136

NIET-BELEIDSARTIKEL 18. ALGEMEEN

Onder dit artikel vallen de apparaatsuitgaven van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag en van het postennet. Het omvat de verplichtingen en uitgaven aangaande het ambtelijk personeel, overige personele uitgaven, materieel en voorlichting.

Het ambtelijk personeel betreft de algemene leiding van het departement (inclusief de ministers en de staatssecretaris), de beleidsdirecties, de ondersteunende diensten, het uitgezonden personeel op de posten inclusief themadeskundigen en het lokaal aangenomen personeel op de posten. Daarnaast worden op dit artikel de buitenlandvergoedingen aan uitgezonden personeel, overige vergoedingen en diverse overige personele uitgaven verantwoord. Tevens zijn de uitgaven ten behoeve van het post-actieve personeel van het Ministerie opgenomen.

De materiële uitgaven hebben betrekking op de uitgaven voor de exploitatie van en investeringen in het departement in Den Haag en de posten in het buitenland. Hieronder vallen onder andere de verplichtingen en uitgaven voor huur van kanselarijen, residenties, personeelswoningen en het gebouw in Den Haag, beveiligingsmaatregelen, automatisering en communicatiemiddelen, klein onderhoud en bouwkundige projecten.

Tot slot worden de voorlichtingsuitgaven die betrekking hebben op de algemene informatievoorziening over het buitenlandbeleid van Nederland, de nieuwsvoorziening van het Ministerie en de informatie over Nederland in het buitenland op dit artikel verantwoord.

Apparaatskosten

Zoals in de Memorie van Toelichting Begroting 2002 al toegelicht, verhindert de bijzondere structuur van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met zijn netwerk van vertegenwoordigingen in het buitenland en regiodirecties op het departement het precies toerekenenen van apparaatsuitgaven aan de respectievelijke beleidsartikelen. Daar waar andere departementen hele dienstonderdelen kunnen toeschrijven aan een beleidsartikel, werken medewerkers op de posten en regiodirecties van het Ministerie van Buitenlandse zaken voor meerdere beleidsterreinen. In dit verband is er in 2001 voor gekozen de apparaatskosten extracomptabel toe te rekenen aan de beleidsartikelen. Per beleidsartikel zijn net als vorig jaar de apparaatskosten als extra informatie opgenomen.

De werkwijze die dit jaar gevolgd is om te komen tot de apparaatskostentoerekening wijkt niet af van de werkwijze van vorig jaar: wederom is bij alle posten en bij alle beleidsdirecties een tijdschattingsformulier uitgezet waarop betrokkenen dienden aan te geven welk deel van hun tijd zij aan welk beleidsartikel hadden besteed. Met behulp van speciaal hiervoor ontwikkelde software en op basis van de ingevulde formulieren zijn vervolgens zowel personele als materiële kosten verdeeld over de beleidsartikelen. Het systeem van extracomptabele toerekening zal in 2004 worden geëvalueerd. Dan zal gekeken worden of de toerekeningssystematiek zoals deze nu wordt toegepast nog voldoet aan de informatiebehoefte van – uiteindelijk – de Tweede Kamer.

Onderstaande tabel is een totaaloverzicht van de toerekening van de apparaatsuitgaven naar de vijftien beleidsartikelen. Het bedrag dat bij 18. Algemeen is opgenomen betreft de niet-toerekenbare, ofwel centrale, apparaatsuitgaven.

Totaaloverzicht toerekening apparaatsuitgaven 2003
 departementpostentotaal (EUR)totaal (%)
1.Internationale ordening7 47320 32727 8004,4%
2.Vrede, veiligheid en conflictbeheersing10 29315 30125 5934,1%
3.Humanitaire hulp2 3752 5164 8920,8%
4.Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw4 1326 84010 9721,7%
5.Europese integratie9 94022 84432 7845,2%
6.Bilaterale ontwikkelingssamenwerking19 58977 76797 35615,4%
7.Programma's en fondsen van de EU1 7596382 3970,4%
8.VN-instellingen5 4477 97713 4242,1%
9.Internationale financiële instellingen3 4221 5274 9490,8%
10.Samenwerking met maatschappelijke organisaties5 7959926 7861,1%
11.Internationaal onderwijs1 7952 2654 0590,6%
12.Samenwerking met het bedrijfsleven1 2945 0776 3711,0%
13.Politieke en economische belangenbehartiging16 626113 396130 02320,6%
14.Asiel, migratie en consulaire dienstverlening12 750105 881118 63118,8%
15.Internationaal cultuurbeleid4 93321 23226 1644,2%
18.Algemeen119 5370119 53718,7%
     
Totaal apparaatsuitgaven*225 659404 579630 238100,0%

* De taakstelling van Buitenlandse Zaken die samenhangt met de afspraken uit het Strategisch Akkoord en de Augustusbrief is reeds verwerkt in de totaalstand van de apparaatsuitgaven. In afwachting van de nadere invulling van de taakstelling is het in 2003 te bezuinigen bedrag volledig ten laste van de post «algemeen» gebracht.

Kengetallen

In onderstaande tabellen worden de uitgaven aan personeel en materieel ten behoeve van het departement en de posten gerelateerd aan het totaal aantal fte's (uitgezonden en departementale ambtenaren). De uitgaven voor lokaal personeel zijn apart toegelicht.

Kengetallen Personeel en materieel
 2001200220032004200520062007
Totaal loonkosten ambt. personeel (A+B+C)       
Gemiddelde bezetting3 0763 1663 1933 1373 0773 0252 971
Gemiddelde prijs54 69960 01961 03262 06563 07464 07965 090
Toegelicht begrotingsbedrag168 254190 020194 850194 711194 060193 836193 411
        
A) Loonkosten departement       
Gemiddelde bezetting1 8171 8891 8791 8311 7921 7601 725
Gemiddelde prijs52 67156 96058 00059 00060 00061 00062000
Toegelicht begrotingsbedrag (x1000 EUR)95 704107 598108 956108 054107 545107 376106 951
        
B) Loonkosten posten (excl. themadeskundigen)       
Gemiddelde bezetting1 1931 2071 2341 2271 2061 1881 170
Gemiddelde prijs57 05064 22265 00066 00067 00068 00069 000
Toegelicht begrotingsbedrag (x1000 EUR)68 06177 52480 19580 95680 81580 76480 764
        
C) Loonkosten themadeskundigen (posten)       
Gemiddelde bezetting66708079787776
Gemiddelde prijs68 01570 10071 0007200073 00074 00075 000
Toegelicht begrotingsbedrag (x 1000 EUR)4 4894 8985 6995 7015 7005 6965 696
        
Vergoedingen       
Gemiddelde bezetting1 2591 2771 3141 3061 2841 2651 246
Gemiddelde kosten56 25358 82156 41556 65257 51658 40759 262
Toegelicht begr.otingsbedrag (x 1000 EUR)70 82275 11574 13173 97673 86673 86673 866
        
Lokaal personeel       
Gemiddelde bezetting1 9581 9981 9831 9831 9801 9801 980
Gemiddelde prijs30 89331 8783200032000320003200032000
Toegelicht begrotingsbedrag (x 1000 EUR)60 48963 69363 46663 46663 36463 36463 364
        
Materieel       
Gemiddelde bezetting (incl att.)5 3145 4645 4765 4205 3575 3055 251
Gemiddelde kosten53.253.145.549.949.451.452.1
Toegelicht begrotingsbedrag282 554290 117249 085270 216264 656272 893273 431
        
Totaal toegelicht begrotingsbedrag582 119618 945581 532602 369595 946603 959604 072
        
Overige apparaatskosten*13 77054 85548 70638 71531 40129 79029 252
        
Totaal artikel 18.1 Apparaatsuitgaven**595 899673 800630 238641 084627 347633 749633 324

* Overige apparaatskosten hebben onder meer betrekking op bedrijfsvoering posten, opleidingen, vernieuwing personeelsbeleid, automatisering en wachtgelden.

** De taakstelling van Buitenlandse Zaken die samenhangt met de afspraken uit het Strategisch Akkoord en de Augustusbrief is reeds verwerkt in de totaalstand van de apparaatsuitgaven. In afwachting van de nadere invulling van de taakstelling (volume, efficiency en inhuur externen) is het te bezuinigen bedrag volledig ten laste van de post «overige apparaatskosten» gebracht.

Corporate rate

Met ingang van de begroting 2003 zal het Ministerie naar verwachting de zogenaamde corporate rate invoeren. Het moment van invoering hangt samen met de implementatie van het nieuwe financiële systeem (Piramide). Deze nieuwe systematiek houdt in dat de begrotingsbelasting van de uitgaven en verplichtingen op artikelniveau plaatsvindt op een vooraf vastgestelde omrekenkoers voor vreemde valuta voor het hele begrotingsjaar. De verantwoording van de invloed van koersfluctaties van vreemde valuta ten opzichte van deze vooraf vastgestelde omrekenkoers (de zogenaamde corporate rate) komt alléén tot uitdrukking in de verantwoording van het artikel «koersverschillen» onder het niet-beleidsartikel 17 (nominaal en onvoorzien). Slechts bij een grote afwijking van de corporate rate ten opzichte van de feitelijke koersontwikkeling kan er sprake zijn van tussentijdse aanpassing van de corporate rate. Via deze aanpassing kunnen de effecten van grote verschillen tussen de corporate rate en de feitelijke koersontwikkeling grotendeels worden geneutraliseerd. Overigens zal de invoering van de corporate rate niet leiden tot een verhoging van het risisco van de generale problematiek.

D. Budgettaire gevolgen

Niet-beleidsartikel 18 Algemeen (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Verplichtingen611 140664 273626 425637 235623 500634 142633 714
        
Uitgaven:       
Uitgaven totaal596 799674 190630 628641 474627 737634 139633 714
18.1Apparaatsuitgaven595 899673 800630 238641 084627 347633 749633 324
18.2Koersverschillen900390390390390390390
        
Ontvangsten11 18710 05710 05710 05710 05710 05710 057
18.2Algemeen11 18710 05710 05710 05710 05710 05710 057
Apparaatskosten (extracomptabel) bij niet-beleidsartikel 18 (x EUR1000)
 2001200220032004200520062007
–departement105 696127 076119 537115 832107 418105 882105 014
–posten0000000
–totaal105 696127 076119 537115 832107 418105 882105 014

D. Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel 18 (x 1 miljoen Euro)
  2003 2004 2005 2006 2007
1.Programma-uitgaven 631 641 628 634 634
2.Waarvan juridisch verplicht78%48473%46572%45471%45471%454
3.Waarvan complementair noodzakelijk en/of bestuurlijk gebonden13%827%453%202%102%10
4.Niet onder 2 en 3 begrepen (eventueel reserveringen op basis van een regeling of beleidsprogramma)9%6520%13125%15428%17028%170
Totaal100%631100%641100%628100%634100%634

BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

In de voorliggende bedrijfsvoeringsparagraaf zal Buitenlandse Zaken alleen die ontwikkelingen op het terrein van de bedrijfsvoering aan de orde stellen die het reguliere karakter «te boven» gaan. Hiermee is een eerste stap gezet op weg naar de invulling van het «Referentiekader mededeling over de bedrijfsvoering», zoals aangenomen door de Ministerraad en ter behandeling aangeboden aan de Tweede Kamer.

Het betreft nadrukkelijk een eerste stap. Een meer systematische vertaling van beleiddoelstellingen naar bijzondere bedrijfsvoeringdoelstellingen maakt onderdeel uit van het traject beschreven in de groeiparagraaf. Dit traject moet nagenoeg nog geheel worden doorlopen.

In het onderstaande wordt eerst ingegaan op de bijzondere bedrijfsvoeringdoelstellingen over 2003. De bedrijfsvoeringdoelstellingen met een directe relatie met één van de beleidsdoelstellingen van Buitenlandse Zaken zijn vermeld. Daarna komen de meer algemene bedrijfsvoeringdoelstellingen aan bod. Tot slot wordt een beeld geschetst van de wijze waarop Buitenlandse Zaken invulling gaat geven aan het groeitraject naar de invoering van de mededeling over de bedrijfsvoering in het departementale jaarverslag over begrotingsjaar 2004.

Internationale ordening en bedrijfsvoering

De oprichting en vestiging van het Internationaal Strafhof (International Criminal Court – ICC) per 1 juli 2002 in Den Haag betreft een complex project onder grote tijdsdruk. De publieke opinie speelt hierbij een grote rol. Het project is onderwerp van intensief en gecompliceerd internationaal overleg tussen een 150-tal landen. Dat maakt de beheersbaarheid lastig. De verschillende aspecten die komen kijken bij de vestiging van het ICC in Den Haag, vragen betrokkenheid van in het bijzonder de volgende ministeries: Buitenlandse Zaken (leidend departement), Justitie, VROM/RGD, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden en Financiën; tevens is de Gemeente Den Haag nauw betrokken.

Een interdepartementale stuurgroep onder leiding van de secretaris-generaal van BZ begeleidt de werkzaamheden van een opgerichte «Task Force ICC». De Task Force kent de structuur van een projectgroep, gevormd door de projectleiders van de verschillende vraagstukken die in werkgroepverband onder leiding van het meest betrokken departement worden behandeld. Kritische succesfactoren van dit internationaal sterk gedomineerde project zijn: beheersing in tijd, kwaliteit en geld.

De realisatie van adequaat beveiligde en goed geoutilleerde huisvesting voor de eerste lichting van de ICC-staf is voor 2002 en 2003 van wezenlijk belang. De budgettaire ramingen zullen moeten worden geactualiseerd en gepreciseerd, mede in het licht van de resultaten van het internationaal overleg over de organisatie van de werkzaamheden van het Hof.

Vrede, veiligheid, conflictbeheersing en bedrijfsvoering

Het OVSE (Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa) voorzitterschap in 2003 zal vanzelfsprekend een extra beheerslast op delen van het departement leggen. Hierin is reeds voorzien door de allocatie van EUR 12,7 mln. ten behoeve van dit voorzitterschap. Een speciale OVSE task-force is inmiddels opgericht, die aan het voorzitterschap, samen met de – versterkte – Permanente Delegatie in Wenen, vorm zal moeten geven. Administratieve en beheersmatige ondersteuning van dit voorzitterschap is echter nog onderbelicht gebleven, en is voor 2003 een aandachtspunt.

Op het terrein van Vrede en Veiligheid zijn de beheerslasten in verband met de toegenomen financiële middelen de laatste tijd sterk gegroeid. Dit geldt in de eerste plaats voor de recent ontwikkelde projectfondsen Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid en het Vredesfonds. Er wordt naar gestreefd om het beheer van deze fondsen, zowel voor wat betreft de controllersfunctie als die van de huidige twee financieel-administratieve- en projectmedewerkers, structureel te versterken.

Bilaterale hulp en bedrijfsvoering

Bij de bilaterale ontwikkelingssamenwerking wordt gestreefd naar bevordering van donorcoördinatie en harmonisatie van procedures. De veranderende rol in donorcoördinatie vergt training, opleiding en coaching van eigen medewerkers om de nieuwe rol op de beoogde wijze te kunnen vervullen. Voor de periode van 2002 tot 2005 zijn middelen vrijgemaakt om op de kennisbehoefte op het gebied van Public Finance Management in te spelen. Hiervoor wordt een model gehanteerd van externe coaching van ambassadestaf.

Effectieve donorcoördinatie vergt dat de donoren onderling en met de ontvangende overheden dezelfde taal spreken. Hiertoe heeft Nederland samen met de Wereldbank een initiatief genomen dat het ontwerp behelst van een gezamenlijk training-programma voor PRS (Poverty Reduction Strategy) gerelateerde onderwerpen voor een groep van acht donoren. Dit pilot-model zal in 2003 verder worden uitgewerkt en toegepast.

Waar mogelijk zal het aandeel van programmahulp in de bilaterale hulp worden verhoogd, zowel in de vorm van sectorale programmahulp als in de vorm van algemene macrosteun.

Het verlenen van structurele macrosteun in een meerjarenperspectief vergt aanpassing in de wijze van contractering, de vereisten ten aanzien van rapportage en monitoring en de vorm van sanctiebepaling. Hiertoe zal ook in 2003 gezocht worden naar die contractuele vormen die recht doen aan de landspecifieke vereisten, zowel voor donoren als voor ontvangende landen, en tevens recht doen aan het streven naar harmonisatie van procedures.

Binnen Buitenlandse Zaken bestaat de checklist organisational capacity assessment kortweg cocalijst. Buitenlandse Zaken gebruikt dit instrument om een inschatting te maken van de betrouwbaarheid van een partner bij de uitvoering van haar beleid. Het instrument speelt met name bij de uitvoering van de bilaterale ontwikkelingssamenwerking een rol. De cocalijst wordt gebruikt door ambassades en beleidsdirecties wanneer zij nieuwe verplichtingen aangaan met externe organisaties. Ambassades en beleidsdirecties hebben daardoor een groot aantal gegevens beschikbaar over externe organisaties. Omdat ambassades en beleidsdirecties vaak samenwerken met dezelfde organisaties, is het efficiënt wanneer zij gebruik maken van elkaars gegevens. Buitenlandse Zaken probeert dit te bereiken door in 2002 de gegevens op te slaan in een database. De gegevens in deze database worden in eerste instantie centraal ingevoerd. In 2003 worden de ambassades en beleidsdirecties in staat gesteld de gegevens zelf te actualiseren.

Asiel, migratie, consulaire dienstverlening en bedrijfsvoering

Het in ontwikkeling zijnde nieuwe geautomatiseerde visum informatie, consultatie en voorlegsysteem zal naar verwachting in 2003 leiden tot verbeterde ondersteuning van het visumverleningproces. Een zorgvuldige inbedding van het nieuwe informatiesysteem in de totale wereldwijde informatiehuishouding van BZ vormt in 2003 een belangrijk aandachtspunt.

Algemene bedrijfsvoeringsdoelstellingen

De volgende algemene bedrijfsvoeringsdoelstellingen hebben betrekking op meerdere beleidsdoelstellingen.

a. Integriteit

Integriteit staat bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) prominent op de agenda. Reeds in 2001 zijn voorbereidingen gestart voor het project «Coördinatie Integriteits- en Corruptiebeleid», dat in 2003 afgerond zal worden. Het project is ingezet om de aandacht voor integriteit en corruptie binnen de BZ-organisatie te intensiveren. Belangrijk resultaat is het bereiken van een gemeenschappelijk kader van normen en waarden van Buitenlandse Zaken, vastgelegd in de gedragscode BZ. Andere belangrijke resultaten zijn het vergroten van de bekendheid van integriteitregelgeving en -maatregelen en het verbeteren van het functioneren van het interne vangnet – de onderlinge samenhang en werking van de verschillende integriteitmeldpunten – van Buitenlandse Zaken. De projectgroep vervult een rol in de bewaking van de implementatie van de aanbevelingen die uit het project voortvloeien. Het project wordt in 2003 afgesloten met een eindrapport over het verloop van het project en de bereikte resultaten.

b. Kwaliteitsimpuls functies financieel beheer

Het in 2000 gestarte project «Transparante Herinrichting Bedrijfsvoering Posten» (THB) gaat in 2003 een belangrijke fase in. Mede door nieuwe beleidsmatige- en beheersmatige ontwikkelingen (o.a. de sectorale benadering) worden andere eisen gesteld aan de inrichting van de financiële functie. Doel is o.a. verbetering van de kwaliteit van beheersmedewerkers zodat betere beheersmatige ondersteuning kan worden gegeven aan de primaire beleidsprocessen en financiële beheer-risico's beter worden geadresseerd. Bij 30% van de beheersmedewerkers zal worden nagegaan in hoeverre de vaardigheden en, waar nodig kennis, aansluiten op de veranderde eisen. Op basis van de uitkomsten hiervan zullen zij gericht aan hun eigen ontwikkeling werken. Tevens zal worden nagegaan op welke wijze in 2003 de opleidingen aan bovengenoemde veranderingen kunnen worden aangepast.

c. Normbudgetten voor de bedrijfsvoering

Sinds 2000 ontvangen de posten voor de bedrijfsvoering een gedelegeerd budget. Dit budget dient voor de financiering van materiële uitgaven, maar ook de uitgaven voor lokaal op de posten geworven personeel. De filosofie achter het verstrekken van gedelegeerde budgetten is dat de posten, met hun kennis van de specifieke lokale omstandigheden, de middelen doelmatiger kunnen inzetten dan bij centrale toewijzing het geval is. BZ heeft in 2002 deze delegatie geëvalueerd. Doel is om niet alleen een verdere vereenvoudiging te kunnen realiseren, maar vooral ook om de budgetten beter te laten aansluiten op de beleidsdoelstellingen en beoogde prestaties. Het voornemen is om de nieuwe systematiek in te voeren in 2003.

d. Eigentijds Begroten

In de Miljoenennota 2001 heeft het kabinet aangekondigd om per 1 januari 2006 over te willen stappen van het kas-verplichtingenstelsel naar een baten-lastenstelsel, het zogenoemde Eigentijds Begrotingsstelsel (EBS). Voortbouwend op reeds in 2001 in gang gezette activiteiten worden in de jaren 2002 tot en met 2005 medewerkers met nieuwe kennis en vaardigheden toegerust, de informatiesystemen aangepast, de bestaande activa geïnventariseerd en gewaardeerd, alsmede wijzigingen in interne regelgeving doorgevoerd.

Het belangrijkste resultaat in 2003 is het vertalen van de uitgangspunten van het EBS naar vormgeving in de praktijk (van denken naar doen). Belangrijkste pijlers daarbij zijn het inventariseren en waarderen van de activa en het inventariseren van de consequenties voor de informatievoorziening en interne regelgeving.

e. Versterking monitoring en evaluatie van activiteiten

Intensieve monitoring zal bijdragen aan de verhoging van de kwaliteit van onder andere de bilaterale hulp. Daartoe is in 2002 voor de bilaterale hulp een waarderingssysteem voor activiteiten en sectoren ingevoerd.

In ministeriebreed verband is het daarbij belangrijk dat de Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid (RPER) wordt vertaald en ingericht voor de gehele organisatie van BZ. Ten behoeve van de organisatorische inbedding van de RPER is een verdere uitwerking van de rol(len) van de «audit»-diensten binnen het departement gepland. De evaluatie – vooraf of tussentijds – van activiteiten vormt een hulpmiddel bij de uitvoering van activiteiten. Voor verdere invoering van de evaluatiefunctie zal in 2003 het handboek bedrijfsvoering Buitenlandse Zaken moeten worden aangepast. Daarnaast zal uitvoering worden gegeven aan een communicatie plan en trainingen inzake de RPER.

f. Verbetering informatievoorzieningfunctie

Onder deze gemeenschappelijke noemer lopen bij Buitenlandse Zaken verschillende trajecten:

• Implementatie Piramide

Onder de projectnaam Piramide is in 2002 een start gemaakt met de uitrol van het nieuwe informatiesysteem voor de financiële, personele en activiteitenadministratie van BZ. Hiermee wordt in belangrijke mate de integratie bevorderd tussen de beheersmatige informatie (onder meer tussen het financiële en personele proces) en beleidsmatige informatie (op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking) van BZ.

Bij dit omvangrijke project worden wereldwijd alle ambassades en directies op dit in Oracle Applications (Enterprise Resource Pakket) ontwikkelde systeem aangesloten.

Deze implementatie zal tot in 2004 doorlopen. Gedurende deze tijd zal de BZ-organisatie een stevig migratietraject doorlopen dat ongeacht de zorgvuldige aanpak een zwaar beroep zal doen op de flexibiliteit en betrokkenheid van de BZ-organisatie. Onder aansturing van de departementsleiding zullen de overzienbare risico's nadrukkelijk gemonitord worden opdat de reguliere processen hierdoor geen problemen van ondervinden.

• Documentaire informatievoorziening

Teneinde de documentaire informatievoorziening van BZ beter te laten aansluiten bij de externe omgeving (die massaal digitaal gaat), de kwaliteit van dienstverlening te kunnen blijven waarborgen en beter te kunnen inspelen op de behoeften van de burger, zullen de komende jaren stapsgewijs een aantal noodzakelijke vernieuwingen worden doorgevoerd. In 2003 zal dit leiden tot een vernieuwde organisatie van de documentaire informatievoorziening en een nieuw toekomstgericht geautomatiseerd archiefsysteem.

• Juridische kennisbanken

Van grote betekenis voor de verbetering van de (juridische) beleidsvorming bij BZ is de werking in 2003 van kennisbanken op Europeesrechtelijk en internationaalrechtelijk terrein. De eerste maakt onderdeel uit van het in 2002 gestarte Expertisecentrum Europees recht (ECER), de tweede van het Expertisecentrum internationaal recht (ECIR). De expertisecentra zijn mede van belang in het kader van de coördinerende functie van BZ, o.m. gericht op Europeesrechtelijke en internationaalrechtelijke consistentie in de regelgeving en in het optreden van de onderscheiden departementen.

• Uitwijkvoorzieningen informatie- en communicatiesystemen

Teneinde de continuïteit van de belangrijkste centrale informatie- en communicatie-systemen van BZ beter te kunnen waarborgen zal op het departement in Den Haag een tweede computercentrum worden ingericht. Betrouwbare informatievoorziening en communicatie zijn voor een wereldwijd opererend en coördinerend Ministerie als Buitenlandse Zaken van vitaal belang.

g. Groeitraject richting mededeling over de bedrijfsvoering

De mededeling over de bedrijfsvoering zal vanaf verslagjaar 2004 onderdeel uit gaan maken van het departementaal jaarverslag als bedrijfsvoeringsparagraaf «nieuwe stijl». De mededeling is een uitspraak van de minister waarin hij/zij aangeeft dat er sprake is van «beheerste bedrijfsprocessen». De mededeling wordt gedaan in de vorm van een uitzonderingsrapportage. In de mededeling wordt alleen ingegaan op de bedrijfsprocessen waarbij niet aan tevoren gestelde eisen is voldaan onder vermelding van genomen verbetermaatregelen.

Het referentiekader mededeling bedrijfsvoering (kortweg: referentiekader) schetst een eindperspectief dat over het begrotingsjaar 2004 moet zijn gerealiseerd. Het groeitraject naar dit eindperspectief is uitgewerkt in een plan van aanpak, waarvan de activiteiten doorlopen tot in 2004. Als belangrijkste verbetermaatregelen staan voor de komende jaren de volgende zaken op de agenda:

• Buitenlandse Zaken heeft haar visie op de besturing en beheersing van processen, een variant op het concept van integraal management, en het hierbij voor de integraal managers beschikbare instrumentarium in een handleiding beschreven. Deze handleiding wordt geactualiseerd aan de laatste ontwikkelingen die op het gebied van de bedrijfsvoering bij Buitenlandse Zaken spelen;

• Speciale aandacht zal uitgaan naar het versterken van de koppeling tussen voorgenomen beleidsdoelstellingen en eventueel daaraan verbonden bijzondere of extra maatregelen in de sfeer van de bedrijfsvoeringsprocessen. Dit zal met name in de fase van beleidsontwikkeling en de planningsfase van beleidsuitvoering moeten gebeuren;

• Het gebruik van het instrument van de risicoanalyse voor het opstellen van jaarplannen zal worden versterkt. Op het gebied van de bedrijfsvoeringsprocessen zijn wat dit betreft al de nodige resultaten bereikt. Met name op het gebied van het halen van beleidsdoelstellingen kan de inzet van dit instrument mogelijk nog toegevoegde waarde hebben;

• Extra aandacht zal uitgaan naar verbreding van de tussentijdse monitoring van de bedrijfsvoering. Nu gaat veel aandacht uit naar de financiële component van de bedrijfsvoering. De monitoring gaat zich daarnaast ook richten op de stand van zaken rond de realisatie van bijzondere bedrijfsvoeringsdoelstellingen;

• De integraal managers van Buitenlandse Zaken leggen over het verstreken jaar een verantwoording af in de vorm van een jaarverslag. Dit jaarverslag wordt intern beoordeeld. De status van deze toetsing zal worden versterkt. De consolidatie van de bevindingen uit de individuele jaarverslagen naar de mededeling over de bedrijfsvoering in het departementale jaarverslag (inclusief eventuele consequenties voor de jaarplannen) zal nader uitgewerkt worden;

• Bovenstaande maatregelen zullen in de planning- en controlcyclus van Buitenlandse zaken worden geborgd.

Bij de invulling van bovenstaande maatregelen zal nadrukkelijk de aansluiting worden gezocht bij andere verbetertrajecten in de bedrijfsvoering, zoals de invoering van de «Regeling prestatiegegevens en evaluatieonderzoek Rijksoverheid» en het «Kwaliteitsplan auditfunctie Rijksoverheid». De eisen die in het referentiekader worden gesteld ten behoeve van het doen van een onderbouwde mededeling over de bedrijfsvoering zijn deels overlappend met deze trajecten.

AGENTSCHAPSPARAGRAAF

Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI)

A. Algemene Beleidsdoelstelling

De algemene doelstelling van het CBI is het bijdragen aan de economische ontwikkeling van landen uit de lagere inkomenscategorieën, en wel door mee te helpen dat voorwaarden worden geschapen voor de duurzame versterking van het concurrentievermogen van het bedrijfsleven uit die landen op de internationale en dan met name West Europese markt. Dit gebeurt onder meer door technische assistentie en kennisoverdracht aan ondernemers en bedrijfsondersteunende organisaties. Deze doelstelling van het CBI past binnen de hoofddoelstellingen van het Nederlandse OS-beleid van economische verzelfstandiging en armoedebestrijding zoals ook neergelegd in de Regeringsnota «Ondernemen tegen armoede».

In 2003 streeft het CBI – zowel uit een oogpunt van doelmatigheid als van doeltreffendheid – naar een nog bredere en meer coherente aanpak, zowel binnen zijn eigen programma's als in samenhang met relevante interventies van andere donoren, de Europese Commissie et cetera. CBI zal zich derhalve in 2003 extern sterker gaan positioneren en naar optimale complementariteit streven met andere relevante internationale instellingen die zich richten op het versterken van het exportpotentieel in ontwikkelingslanden. Hierbij komen ook in aanmerking relevante projecten die in het kader van het Integrated Framework zijn geïdentificeerd.

Na een intensief herstructureringsproces in 2000 en 2001 is het CBI pas in 2002 daadwerkelijk als baten-lastendienst van start kunnen gaan. Het evaluatieonderzoek naar het functioneren van het CBI als baten-lastendienst zal in 2005 plaatsvinden.

B. Geoperationaliseerde doelstellingen en instrumenten

Het CBI verstrekt assistentie en diensten in vijf hoofdproducten. In het kader daarvan zullen in 2003 allerlei activiteiten ontplooid worden (zie hieronder).

Vanaf medio 2001 werkt het CBI als baten-lastendienst aan een fundamentele herziening van zijn evaluatiesysteem. Doel is te komen tot een samenhangend systeem voor het meten en interpreteren van resultaten en effecten van het CBI-werk. De theoretische basis hiervoor zal medio 2002 afgerond zijn. Daarna zullen de geformuleerde prestatie-indicatoren in de praktijk moeten worden getoetst. Namelijk door een vertaalslag te maken naar de verschillende programma's, de waardering van de prestatie-indicatoren vast te stellen op basis van ervaringen, nulmetingen uit te voeren en nieuwe evaluatiemethodieken in het veld te testen. In de Memorie van Toelichting Begroting 2004 zal het CBI deze prestatie-indicatoren nader hebben uitgewerkt.

Sectoraal exportpromotieprogramma

Algemeen doel van de sectorale exportpromotie is door middel van meerjarige programma's voorwaarden te creëren waardoor geselecteerde bedrijven uit ontwikkelingslanden in staat zijn om zelfstandig nieuwe markten te betreden en/of hun positie op bestaande markten te consolideren. De programma's richten zich met name op output op een aantal specifieke bedrijfsinterne terreinen welke bepalend zijn voor exportsucces, zoals marktkennis, productontwikkeling, kwaliteit, marketing en exportervaring.

Specifiek doel in 2003 is om, naast de gebruikelijke interventies op bedrijfsniveau, meer aandacht te geven aan de rol die de bedrijfsondersteunende organisaties spelen bij het versterken van het concurrentievermogen van de desbetreffende sector. Daartoe zullen relevante instanties, zoals Kamers van Koophandel, handelsbevorderende organisaties, brancheverenigingen en kennisinstituten actiever bij de programma's worden betrokken, met alle synergie van dien. Dit om ook zodoende het concurrentievermogen in een bepaalde sector te verbeteren.

Evaluaties van exportprestaties van deelnemers vinden 2 jaar na afloop van de laatste beursdeelname plaats. In 2003 zijn evaluaties voorzien van 3 programma's waarbij gekeken wordt naar de toename van de export en/of het verbeterd internationaal concurrentievermogen.

In 2003 streeft het CBI er naar om 24 programma's uit te voeren gericht op specifieke productgroepen in de sectoren industrie, landbouw, visserij, bosbouw, informatietechnologie en toerisme.

> Na te streven resultaten:

• afstemming doel en inhoud van de programma's met bedrijfsondersteunende organisaties en andere actoren middels introductieworkshops en identificatiemissies. Tevens direct contact met tenminste 240 bedrijven;

• bedrijfsanalyses en technische assistentie tijdens 370 bedrijfsbezoeken;

• verdere technische begeleiding op afstand aan omstreeks 590 bedrijven;

• sectorgerichte trainingen in Nederland aan managers van ca. 135 bedrijven gericht op vergroting van bewustwording, kennis en vaardigheden op het gebied van exportmarketing en -management;

• training middels lokale workshops gericht op de specifieke problematiek in een bepaalde sector en/of regio voor tenminste 460 managers van (voornamelijk) bedrijven;

• deelname door ca. 220 bedrijven aan 15 internationale Europese vakbeurzen om contacten te leggen met potentiële afnemers.

Human Resources Development Programma

Algemeen doel van het Human Resources Development Programma (HRD) is om het functioneren van managers bij exporterende bedrijven, leveranciers en het georganiseerde bedrijfsleven in ontwikkelingslanden te verbeteren op het gebied van export marketing en exportpromotie.

Meer specifiek betekent dit dat door middel van kennisoverdrachtelijke activiteiten op dit gebied bewustwording, kennis en vaardigheden worden vergroot. Deze vorm van assistentie kan verschillende vormen aannemen zoals seminars, workshops et cetera. In 2003 zal het onderstaande INTFAIR programma worden geëvalueerd.

De trainingsactiviteiten zijn gericht op de bedrijfsondersteunende organisaties en ondernemers.

Eén HRD programma (diverse workshops) richt zich op het exportbewust maken van het bedrijfsleven in een bepaalde sector of ten aanzien van een bepaald thema.

> Na te streven resultaten:

• de volgende programma's en activiteiten zullen in 2003 worden uitgevoerd: zes programma's (FAME, Market Intel, CAPITA, INT-/TOURFAIR, Commercial Attachés en een NTB seminar), waaronder 12 trainingsactiviteiten voor bedrijfsondersteunende organisaties;

• meer trainingsactiviteiten zullen op locatie worden georganiseerd om het effect van de training voor de organisatie als geheel te optimaliseren.

Marktinformatieprogramma

Algemeen doel van het marktinformatieprogramma is door middel van diverse publicaties en on-line informatiebronnen het vergroten van de transparantie en het inzicht in de trends, structuur en kenmerken (inclusief marktvereisten) van de EU markten voor de meest relevante productsectoren in de CBI-doellanden. Eind 2002 zal de evaluatie van dit hoofdproduct zijn afgerond.

> Na te streven resultaten:

• het tweemaandelijkse magazine CBI News Bulletin in een gelijkblijvende totaaloplage van 39 000 stuks;

• marktstudies/strategische marketing gidsen voor 51 relevante productsectoren (oplage 35 700 stuks; een verlaging t.o.v. 2002 vooral door verbeterde afstemming aanbod op informatiebehoefte bij de doelgroep);

• 2 modeprognoses (7 800 stuks);

• 1 manual (7 500 stuks).

De on-line informatiebronnen van het CBI zullen ook in 2003 in toenemende mate een centrale rol gaan spelen in het verstrekken van marktinformatie. Er kan zonder noemenswaardige extra kosten méér informatie aangeboden worden, actualisering van gegevens kan efficiënter doorgevoerd worden. De kosten, vooral voor informatievergaring en content beheer zullen naar verwachting wel iets oplopen in 2003. Echter, de verwachting is dat met name door het gebruik van nieuwe media zoals het Internet, de doeltreffendheid en doelmatigheid van het hoofdproduct «Marktinformatie» aanzienlijk zullen toenemen.

> Na te streven resultaat:

• In 2003 zal de nieuwe CBI website, opgeleverd begin 2002, doorgroeien naar een geschat aantal van 84 000 bezoekers.

Informatie en voorlichting over geconstateerde knelpunten op het gebied van technische non-tarifaire handelsbelemmeringen op de West-Europese markt, zullen in 2003 worden geïntensiveerd o.a. middels de on-line database AccessGuide. Op dit belangrijke terrein wordt meer samenwerking gezocht met relevante instanties zoals de Wereldbank, Europese Commissie, ITC et cetera.

> Na te streven resultaat:

• Het aantal bezoekers aan de AccessGuide wordt geschat op 36 000 in 2003.

Bedrijfsbemiddeling programma

Algemeen doel van het bedrijfsbemiddeling programma is het in contact brengen van geselecteerde bedrijven in de CBI doellanden met het importerende bedrijfsleven in Nederland en omringende EU-landen teneinde te bevorderen dat zakelijke relaties tot stand worden gebracht.

Specifiek doel in 2003 is dit hoofdproduct langs verschillende wegen te verbeteren, onder meer door: opwaardering bedrijfsbestanden door uitsluitend exporteurs toe te laten die in staat geacht worden te kunnen exporteren naar West Europa.

> Na te streven resultaten:

• de bedrijfsbemiddeling als functionaliteit toegevoegd aan de nieuwe CBI website;

• méér intensieve begeleiding aan exporteurs door o.m. inzet van CBI consultants in het bemiddelingsproces;

• bemiddeling van 1 200 exporteurs door CBI in 2003.

Business Support Organisation Development Programma

Algemene doelstelling van het Business Support Organisation Development Programma is het versterken van de capaciteit van bedrijfsondersteunende organisaties.

Specifieke doelstelling is ter plaatse voorwaarden te creëren om de dienstverlening aan het bedrijfsleven op het gebied van handelsbevordering te verbeteren. Bij deze vorm van assistentie staat duurzaamheid en lokale inbedding van kwalitatieve handelsbevordering voorop. Evaluatie vindt plaats na de uitvoering van een programma. De eerste evaluatie zal plaatsvinden in 2004.

> Na te streven resultaten:

• In 2003 zijn drie maatwerkprogramma's gepland, waarbinnen verschillende op de klant gerichte activiteiten vallen, zoals train the trainer modules en verbetering van marktinformatiesystemen.

Dientengevolge variëren resultaten dan ook van verbetering van de informatiestructuren tot vergroting van kennis en vaardigheden van betrokken partijen.

Overig

a. Nederlandse bijdrage aan het ITC

Het CBI is budgethouder voor de Nederlandse bijdrage aan het Netherlands Trust Fund(NTF) en aan het Global Trust Fund (GTF) bij het International Trade Centre (UNCTAD/WTO) te Genève. Het gaat hierbij om het inhoudelijk en financieel aansturen en monitoren van de bijdragen en de daaruit geselecteerde projecten. Aandacht voor LDC's en complementariteit met CBI programma's zijn hierbij het sleutelwoorden.

Uit het NTF zullen in 2003 weer 5 projecten worden ondersteund die variëren van assistentie aan verschillende sectoren in Afrikaanse landen, publicaties over internationale verpakkingsregelgeving tot het ondersteunen van informatiebeheersystemen bij bedrijfsondersteunende organisaties.

Gedurende 2002 is het besluit gevallen dat Nederland ook aan het GTF een bijdrage zal geven. Het selectieproces van te financieren projecten is nog niet afgerond.

b. Bijdrage aan projecten van de European Fair Trade Association (EFTA)

EFTA heeft als doelstelling de voorwaarden voor eerlijke handel bij kleine producenten in ontwikkelingslanden te verbeteren. Het CBI wil projecten van de EFTA en aangesloten organisaties ondersteunen aangezien de door haar ontwikkelde projecten zich direct en in concreto richten op het realiseren van deze doelstelling. Eind 2002 zal de evaluatie van enkele door het CBI gefinancierde EFTA-projecten zijn afgerond.

c. E-learning

Doel is de toegankelijkheid van kennisoverdrachtelijke en bewustwordingsactiviteiten van het CBI op het gebied van exportmarketing en exportbevordering te verbeteren. E-learning activiteiten worden in eerste instantie gerelateerd aan fysieke trainingsactiviteiten.

Een eerste opzet van puur virtuele (e-learning) activiteiten die niet gekoppeld zijn aan de traditionele kennisoverdrachtelijke activiteiten wordt ontwikkeld in 2003.

Totale begrote kosten per hoofdproduct (x EUR x 1000)
Hoofdproducten20022003200420052006
Sectorale exportpromotie programma's6 8327 1007 2007 3007 400
Human Resources Development programma's1 5201 84020002 1602 320
Markinformatieprogramma's1 8001 5801 5001 4001 300
Bedrijfsbemiddelingsprogramma300350400500600
Business Support Organisation Development programma's530530560600640
      
Overige*950790790790790
ITC1 5861 5861 5861 5861 586
Totaal13 51813 77614 03614 33614 636

Kengetallen 2003

In onderstaande tabel volgt een indeling van de belangrijkste activiteiten per hoofdproduct. In het kader van de vereiste kwaliteitsverbeteringen in het functioneren van de baten-lastendienst CBI, werd in 2001 een herdefiniëring van CBI's hoofdproducten en onderliggende activiteiten ingevoerd. Als gevolg van het volledig toesnijden van het financieel beheer op het baten-lastenstelsel in 2002 moet 2002 derhalve als ijkjaar worden beschouwd. De financiële gegevens en kengetallen voor 2003 zijn deels gebaseerd op extrapolatie van de kengetallen over 2002. Slechts op basis van meerjarenreeksen kan – met inachtneming van het feit dat veel activiteiten maatwerk worden geleverd – toelichting worden verstrekt over schommelingen in p en q.

(EUR)200120022003
 qpp x qqpp x qqpp x q
Sectorale Export Promotie Programma         
totaal:  5 940 000  6 832 050  7 100 000
*Werving en selectie         
–Kick-off workshops499672,5335 60012846,810 161601 204,372 255
–Identificatie missie   1772 464,8436 2741772 464,8436 274
*Technische assistentie         
–Adaptatie missies3503 0361 062 6003703 504,11 296 5143703 504,11 296 514
–Begeleiding op afstand   5741 386,5795 8495 901392,7821 676
*Training bedrijven         
–Seminars (Expro's, overige)2075 416,11 121 1361497 166,61 067 8271367 161,3973 938
Workshops5091 013,6515 9194251 734,4737 1194571 766,3807 209
*Market entry         
–Beursdeelname1618 768,31 411 7002189 127,31 989 7462189 127,31 989 746
Human Resource Develop.         
totaal:  1 251 821  1 523 856  1 846 960
*Seminars voor BSO's1755 688,9995 5532364 908.81 158 4742844 661,71 323 920
*Overige workshops2441 050,3256 2683201 141.8365 3823841 362,1523 040
          
Marktinformatie         
totaal:  1 192 179  1 743 915  1 581 671
*Publicaties (edities)         
–EU market surveys and EUOplage  Oplage  Oplage  
strategic marketing guides48 65214,3697 06145 62320910 20035 70023,8849 506
–CBI News Bulletin37 1003,2118 07339 0005,2201 31339 0005,2201 313
–Forecasts8 00012,197 0515 80017,8103 1307 80013,5105 376
–Manuals75013,710 267   7 5005,440 451
*Online informatiebronnen         
–AccessGuide (* leden,hits)*650374,8243 60024 00016,4393 06536 0007,2258 418
–Website (aantal hits)55 0000060 0001,8109 60084 0001,2100 000
*HDC(aantal bezoekers)45058,126 12750053,226 60750053,226 607
          
Bedrijfsbemiddeling500132,466 200800379303 2001 200293,3352000
BSO Development prog.1318 600318 6003177 094531 2833177 067531 200

C. Veronderstellingen in effectberekening, doelmatigheid en raming

Een groot aantal ontwikkelingslanden ziet hun achterstand in concurrentiekracht op met name hoogontwikkelde markten groter worden als gevolg van het complexer worden van internationale markten en regelgeving.

Van belang daarbij zijn:

• steeds strengere vereisten aan de kwaliteit van de producten en het productieproces;

• gebrek aan kennis en bewustzijn van deze vereisten (is als zodanig misschien wel de grootste handelsbelemmering).

Deze en andere exogene factoren en internationale ontwikkelingen kunnen het consolideren in ontwikkelingslanden van de positieve effecten van CBI's activiteiten bemoeilijken. Anderzijds maken zij de noodzaak van een geïntensiveerde maar tevens doelmatige en coherente aanpak alleen maar groter.

D. Financieel

Op de volgende pagina's van deze baten-lastenbegroting worden overzichten gepresenteerd die nadere financiële informatie over (onder andere) begrotingsjaar 2003 verschaffen. Het betreft:

• een begroting van baten en lasten;

• een kasstroomoverzicht;

• een overzicht vermogensontwikkeling.

De begroting van baten en lasten (EUR x 1000) van de baten-lastendienst CBI
 2001200220032004200520062007
Baten       
opbrengst moederdepartement9 31611 93112 18912 44912 74913 04913 049
bijdrage moederdepartement m.b.t. ITC*1 3611 5861 5861 5861 5861 5861 586
opbrengst overige departementen0000000
opbrengst derden157180180180180180180
Rentebaten0254343434343
buitengewone baten0000000
Totaal baten10 83413 72213 99814 25814 55814 85814 858
        
Lasten       
Apparaatskosten       
*personele kosten1 1871 7601 7711 7771 7791 7871 800
*materiële/programmakosten8 13510 21110 47110 75011 04211 36111 375
bijdrage ITC*1 3611 5861 5861 5861 5861 5861 586
Rentelasten22899976
Afschrijvingskosten       
*materieel11714615012513110680
*immaterieel0000000
dotaties voorzieningen12111111111111
buitengewone lasten0000000
        
Totaal lasten10 83413 72213 99814 25814 55814 85814 858
        
Saldo van baten en lasten0000000

*Om de inzichtelijkheid te vergroten zijn deze regels zelf toegevoegd.

Baten

De post opbrengst moederdepartement omvat de bijdrage in de uitvoeringskosten van het CBI, rekening houdend met alle baten en lasten. Alle uitgaven van het moederdepartement aan het CBI geschieden in het kader van beleidsartikel 12.

Ten aanzien van de post opbrengst overige departementen kan gemeld worden dat het CBI geen opdrachtgever(s) kent anders dan zijn eigen moederdepartement.

De post opbrengst derden blijft naar verwachting per saldo constant. Bijdragen aan seminars zullen wellicht tot een stijging van opbrengsten kunnen leiden. Daarentegen is te verwachten dat de opbrengsten van publicaties zullen dalen door de mogelijkheid deze van het internet te downloaden.

De post rentebaten betreft de rentevergoeding op de middelen in rekening courant (rentepercentage is 5%). Dit bedrag is gebaseerd op gemiddeld saldo per kwartaal dat op de rekening courant staat bij tijdige overmaking van het moederdepartement voor de geleverde en te leveren diensten.

Lasten

De personele kosten zijn de kosten van zowel het reguliere CBI-personeel (22 fte's) als de kosten van 7 detachanten en 2 uitzendkrachten. Totaal een formatie van 31 personen.

De materiële/programmakosten zijn de directe kosten van de CBI-hoofdproducten.

CBI is budgethouder voor de bijdrage aan het ITC (post bijdrage ITC).

De rente- en afschrijvingslasten (posten rentelasten en afschrijvingskosten) hangen samen met de vaste activa van het CBI en de financiering daarvan middels o.a. de leenfaciliteit van Financiën. Het rentepercentage waartegen wordt geleend bedraagt 5%. De in voorgaande jaren gebruikte afschrijvingenstermijnen zijn niet in alle gevallen overeenkomstig de vastgestelde normen van het Ministerie van Financien. Investeringen vanaf 2002 zullen worden afgeschreven volgends de hiervoor genoemde normeringen. De afschrijvingskosten kunnen als volgt worden uitgesplitst naar afschrijvingstermijnen:

Afschrijvingen naar termijnen (in EUR):
 2001200220032004200520062007
10 jaar (=10%)21 07121 07113 7260000
5 jaar (=20%)54 50279 30879 01875 41372 97645 80527 000
4 jaar (=25%)40 72040 72040 7199 789000
3 jaar (=33%)05 00016 66740 00058 33360 00053 333
Totaal116 293146 099150 130125 202131 309105 80580 333

De relatief hoge rentelasten in het jaar 2001 zijn te wijten aan een negatief saldo op de rekening courant bij de RHB. De rentelasten leenfaciliteit waren EUR 10 000 (afgerond) en de rentelasten RHB EUR 12000 (afgerond).

De post dotaties voorzieningen betreft de voorziening voor dubieuze debiteuren.

Het bedrag verantwoord onder totaal lasten (en totaal baten) is in een eerdere tabel is uitgesplitst naar de verschillende hoofdproducten die het CBI voert.

Kasstroomoverzicht 2003 (EUR x 1000)Baten-lastendienst CBI
 2001200220032004200520062007
1.Rekening courant RHB 1 januari2 621– 40– 13– 2192833
2.Totaal operationele kasstroom– 2 420100100100100100100
3a.-/- totaal investeringen– 161– 170– 50– 110– 50– 50– 110
3b.+/+ totaal boekwaarde desinvesteringen0000000
3.Totaal investeringskasstroom– 161– 170– 50– 110– 50– 50– 110
4a-/- eenmalige uitkering aan moederdepartement– 7000000
4b.+/+ eenmalige storting door moederdepartement0000000
4c.-/- aflossingen op leningen– 73– 73– 89– 79– 91– 95– 80
4d.+/+ beroep op leenfaciliteit0170501105050110
4.Totaal financieringskasstroom– 8097– 3931– 41– 4530
        
5.Rekening courant RHB 31 december (=1+2+3+4)– 40– 13– 219283353
(maximale roodstand EUR 0,5 mln)       

Ad 3a. De investeringskasstroom omvat hoofdzakelijk vervangingsinvesteringen.

Ad 4a. De eenmalige uitkering aan het moederdepartement in 2001 betreft de terugbetaling van een deel van de reserve aangezien deze reserve aan het door het Ministerie van Financiën bepaald maximum is gebonden.

Ad 4c. De aflossingen op leningen zijn opgenomen conform het aflossingsschema van de leenfaciliteit.

Ad 4d. Alle investeringen worden gefinancierd met de door het Ministerie van Financiën geboden leenfaciliteit.

Overzicht vermogensontwikkeling baten-lastendienst CBI (EUR x 1 000)
 2001200220032004200520062007
1.Eigen vermogen per 1/1447341341341341341341
2.Saldo van baten en lasten0000000
3a.uitkering aan moederdepartement– 7000000
3b.bijdrage moederdepartement ter versterking Eigen vermogen0000000
3c.overige mutaties– 99000000
3d.directe mutaties in het Eigen vermogen0000000
        
4.Eigen vermogen per 31/121+2+3341341341341341341341

De post uitkering aan moederdepartement omvat de terugbetaling van een deel van de reserve aangezien deze reserve aan een door Financiën bepaald maximum is gebonden. Vergelijk deze post met regel 4a uit het kasstroomoverzicht. Het gaat telkens om dezelfde geldstroom.

De post overige mutaties omvat een afboeking in 2001 van een vordering op het moederdepartement in het kader van de bestemmingsreserve die werd aangehouden in verband met vervangingsinvesteringen. Aangezien alle investeringen in vaste activa vanaf 2002 worden gefinancierd door middel van de leenfaciliteit van Financiën, heeft deze bestemmingsreserve geen betekenis meer.

De post eigen vermogen per 31/12 blijft vanaf 2003 gelijk aangezien wordt uitgegaan van een sluitende exploitatie in de komende jaren.

VERDIEPINGSBIJLAGE

De verdiepingsbijlage geeft aan, per beleidsartikel van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de opbouw van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de stand ontwerpbegroting 2002 naar de stand ontwerpbegroting 2003. In de toelichting worden de belangrijkste mutaties toegelicht.

Beleidsartikel 1: Internationale ordening

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 t/m 20002001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002  80 12848 97161 97748 97161 741 
mutatie 1e suppletore begroting 2002  1 30430 4415 03421 9829 031 
nieuwe mutaties  – 525– 525– 525– 525– 425 
Stand ontwerpbegroting 200354 70355 00380 90778 88766 48670 42870 34770 772
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 73 74355 35655 59255 35655 356 
mutatie 1e suppletore begroting 2002 8 33924 93111 49415 59715 416 
nieuwe mutaties – 525– 525– 525– 525– 425 
Stand ontwerpbegroting 200353 57581 55779 76266 56170 42870 34770 772

Toelichting

De mutaties bij 1e suppletore begroting voor de periode 2002–2006 betreffen gedeeltelijk stijgingen van contributies aan de verschillende organisaties van de Verenigde Naties (EUR 8 miljoen structureel bij zowel de verplichtingen als de uitgaven). Oorzaken hiervoor zijn prijsstijgingen en wisselkoersaanpassingen. Verder is de subsidie aan de Carnegie-stichting in 2002 met EUR 2,5 miljoen verhoogd, enerzijds bedoeld om de eerdere verlaging van de reguliere subsidie ongedaan te maken, anderzijds voor de restauratie van het Vredespaleis. De resterende mutaties voor de periode 2002–2006 hangen met name samen met de komst van het Internationaal Strafhof naar Den Haag. Het Statuut voor het Strafhof is in 2002 in werking getreden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is coördinerend departement bij de voorbereiding van de komst van het Strafhof naar Den Haag. Nederland stelt huisvesting aan het Strafhof ter beschikking vrij van huur voor een periode van 10 jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van het Statuut. In dit tijdvak zal het Strafhof eerst in tijdelijke huisvesting worden ondergebracht en later in de nieuw te bouwen permanente huisvesting. De verhoging van dit beleidsartikel voor de periode 2003–2007 (EUR 15 miljoen in 2003, EUR 2 miljoen in 2004 en EUR 6 miljoen in 2005–2007) hangt met name samen met een bijstelling van de raming inzake de kosten van de tijdelijke huisvesting. Het gaat hierbij met name om de structurele en incidentele kosten betreffende het inrichten en beveiligen van de tijdelijke huisvesting. Tot slot is een bedrag van EUR 2,4 miljoen van 2002 naar 2003 doorgeschoven; aanvankelijk was geraamd dat louter in 2002 sprake zou zijn van incidentele kosten.

De nieuwe mutatie (EUR 525 000 structureel) betreft een overheveling naar artikel 18 (apparaatskosten) in verband met de invulling van de Task Force voor het Internationaal Strafhof van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 7474747474 
Stand ontwerpbegroting 200374747474747474

Toelichting

Geen mutaties.

Beleidsartikel 2: Vrede, veiligheid en conflictbeheersing

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 t/m 20002001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002  29 82529 82229 82230 05730 057 
mutatie 1e suppletore begroting 2002  5 0583 233– 217– 217– 217 
nieuwe mutaties  – 1 105– 263– 272– 381– 436 
Stand ontwerpbegroting 200332 64029 71433 77832 79229 33329 45929 40429 404
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 29 82529 82229 82230 05730 057 
mutatie 1e suppletore begroting 2002 5 0923 267– 217– 217– 217 
nieuwe mutaties – 1 105– 263– 272– 381– 436 
Stand ontwerpbegroting 200325 77133 81232 82629 33329 45929 40429 404

Toelichting

De hogere uitgaven in 2002 en 2003 conform eerste suppletore begroting hangen met name samen met het feit dat conform de motie Koenders de in 2000 onbestede middelen van het Vredesfonds ad EUR 6,8 miljoen toegevoegd zijn aan het budget voor 2002 en 2003 (EUR 3,4 miljoen per jaar). Verder is voor 2002 het budget voor het POBB verhoogd met EUR 2,5 miljoen voor inspanningen ter verbetering van de nucleaire veiligheid in Midden- en Oost-Europa en het Chemische wapens project in Gorny. De Nederlandse bijdrage aan de NAVO is licht verlaagd in verband met vertragingen bij de NAVO-nieuwbouw.

De nieuwe mutatie betreft met name een overheveling van het OVSE-budget naar de personeelsbegroting (artikel 18) in verband met verschillende plaatsingen bij de OVSE samenhangende met het komende Nederlands voorzitterschap van deze organisatie. Voorts is vanaf 2003 sprake van een verlaging van het POBB-programma in verband met de subsidietaakstelling ten gevolge van het Strategisch Akkoord.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 905905905905905 
Stand ontwerpbegroting 20031 106905905905905905905

Toelichting

Geen mutaties.

Beleidsartikel 3: Humanitaire hulp

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 t/m 20002001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002  202 558200 289198 020195 751195 751 
mutatie 1e suppletore begroting 2002  44 01113 67313 67313 67313 673 
Stand ontwerpbegroting 2003306 623247 110246 569213 962211 693209 424209 424209 424
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 202 558200 289198 020195 751195 751 
mutatie 1e suppletore begroting 2002 44 01113 67313 67313 67313 673 
Stand ontwerpbegroting 2003250 218246 569213 962211 693209 424209 424209 424

Toelichting

Het budget voor noodhulp ontwikkelingslanden in 2002 is bij eerste suppletore begroting met EUR 30,3 miljoen verhoogd. Dit is bedoeld voor noodhulp aan Afghanistan. De hulpverlening verloopt voornamelijk via de VN-hulporganisaties, waarbij de Nederlandse prioriteiten liggen bij ontmijning, terugkeer van vluchtelingen en ontheemden, landrehabilitatie en onderwijs. Daarnaast is de vrijwillige bijdrage aan de VN vluchtelingenorganisatie UNHCR structureel verhoogd met EUR 13,7 miljoen teneinde bij te dragen aan leniging van het tekort tussen geplande uitgaven en inkomsten van deze organisatie.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 3232323232 
Stand ontwerpbegroting 2003323232323232 

Toelichting

Geen mutaties.

Beleidsartikel 4: Goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 t/m 20002001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002  58 84353 76757 85151 95256 036 
mutatie 1e suppletore begroting 2002  114 782– 2 727– 2 72700 
nieuwe mutaties  9 468– 600– 1000– 1400– 1600 
Stand ontwerpbegroting 2003159 39091 846183 09350 44054 12450 55254 43649 444
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 59 24760 15459 24658 33957 431 
mutatie 1e suppletore begroting 2002 19 24622 27327 27330 00017 000 
nieuwe mutaties 6 924– 600– 1000– 1400– 1600 
Stand ontwerpbegroting 200360 23985 41781 82785 51986 93972 83155 831

Toelichting

Nederland heeft een meerjarige bijdrage van EUR 112 miljoen toegezegd voor het Trust Fund Demobilisation Disarmament Reintegration (DDR) Programma Grote Meren, waarvan EUR 10 miljoen in 2002. De Nederlandse bijdrage zal de spoedige uitvoering van een aantal prioritaire activiteiten in dit verband mogelijk maken en andere donoren aanmoedigen ook aan het programma deel te nemen. Verder wordt het budget voor uitgaven voor 2002 met EUR 5 miljoen verhoogd voor wederopbouw in Afghanistan (onderdeel Nederlandse toezegging op internationale donorconferentie in Tokio). Ook wordt het budget voor vredesopbouw en goed bestuur voor 2002 in de Balkan verhoogd. Het Matra-programma wordt in 2002 met EUR 1,5 miljoen verhoogd in verband met een herverdeling (EUR 1,2 miljoen) binnen het Matra-budget tussen beleidsartikelen 4 en 5 en een overheveling uit het POBB van EUR 0,3 miljoen ten behoeve van de opleiding van Kaukasische diplomaten. Deze laatste overheveling vindt ook in 2003 en 2004 plaats. Het budget voor POBB/mensenrechten wordt met EUR 224 000 verlaagd in verband met een herverdeling binnen het POBB budget (beleidsartikel 2) ten gunste van een veiligheidsproject. Het budget voor het programma Gemeentelijke Samenwerking met Ontwikkelingslanden (GSO) wordt voor 2002 verhoogd met EUR 272 000 in verband met een hogere toekenning aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Dit extra programmabudget zal worden ingezet in het kader van de samenwerkingsverbanden tussen Nederlandse gemeenten en steden in het Zuiden.

Tot slot wordt als nieuwe mutatie het budget voor het centraal programma Goed Bestuur, Mensenrechten en Vredesopbouw voor 2002 met bijna EUR 7 miljoen verhoogd ter financiering van een aantal additionele projecten en programma's, met name in het gebied van de Grote Meren (onder meer bijdragen aan het Emergency Fund van de Wereldbank en de radiozender Okapi). De neerwaartse bijstelling vanaf 2003 hangt samen met de subsidietaakstelling ten gevolge van het Strategisch Akkoord.

Beleidsartikel 5: Europese integratie

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 t/m 20002001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002  6 381 7386 634 6116 856 1477 013 7327 198 670 
mutatie 1e suppletore begroting 2002  – 900 282– 348 530– 348 530– 348 530– 348 530 
nieuwe mutaties  – 262 493– 399 992109 676177 663262 389 
Stand ontwerpbegroting 20031 716 5071 701 5085 218 9635 886 0896 617 2936 842 8657 113 1297 256 145
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 6 383 1106 636 6116 857 5887 015 7327 200 670 
mutatie 1e suppletore begroting 2002 – 900 718– 348 530– 348 530– 348 530– 348 530 
nieuwe mutaties – 262 492– 399 992109 676177 633262 989 
Stand ontwerpbegroting 20031 699 4475 219 9005 888 0896 618 7346 844 8657 115 1297 258 145

Toelichting

De mutaties hangen met name samen met de Nederlandse afdrachten aan de Europese Unie (zie ook hieronder). Daarnaast is sprake van een kleine neerwaartse stelling bij het Matra-programma als gevolg van de taakstelling subsidies conform het Strategisch Akkoord.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 829 306536 822548 734561 213561 213 
Mutatie 1e suppletore begroting 2002 – 100 158– 80 420– 80 420– 80 420– 80 420 
Nieuwe mutaties – 37 458–12 1525 68624 70752 457 
Stand ontwerpbegroting 2003102691 690444 250474 000505 000533 250563 500

Toelichting

De mutaties hangen samen met de perceptiekostenvergoedingen (inning landbouwheffingen en invoerrechten) in verband met de EU-afdrachten (zie ook hieronder).

EU-afdrachten Nederland

Tabel 3 geeft de verwachte ontwikkeling weer van de Nederlandse afdrachten aan de EU tot en met 2007. Het totaal van de afdrachten aan de Europese Unie neemt in de loop van de jaren toe, doordat de uitgaven van de EU conform de Financiële Perspectieven van Berlijn tot en met 2006 toenemen (de raming voor 2007 betreft een extrapolatie). De stijging is met name te verklaren door het bedrag dat vanaf 2004 beschikbaar is gesteld voor toetreding van de landen in Midden- en Oost-Europa tot de EU.

Ingevolge het nieuwe Besluit Eigen Middelen, dat per 1 maart 2002 van kracht is, treedt vanaf 2002 een verschuiving op van de traditionele eigen middelen (landbouwheffingen en invoerrechten) en de BTW-afdrachten naar de BNP-afdrachten. Conform het Besluit Eigen Middelen zijn de perceptiekostenvergoedingen voor het heffen van de landbouwheffingen en invoerrechten verhoogd, is het maximum heffingspercentage voor de BTW-afdrachten verlaagd en geldt een korting op de financiering van de VK-compensatie voor Nederland, Duitsland, Zweden en Oostenrijk.

In 2002 zijn de Nederlandse (netto) afdrachten door incidentele factoren aanzienlijk lager dan in 2003. Ten eerste leidt het overschot op de EU-begroting 2001 (circa EUR 15 miljard), dat in 2002 verrekend wordt met de BNP-afdrachten van de lidstaten, tot een eenmalige meevaller van circa EUR 700 miljoen. Ten tweede ontvangt Nederland in 2002 eenmalig EUR 238 miljoen door de verhoging van de perceptiekostenvergoedingen die met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2001 van toepassing is.

Tabel 3: Nederlandse afdrachten aan de EU, in mln euro's
 200220032004200520062007
Uitgavenkant      
5.1BNP-afdracht2 2732 7863 9344 0084 1394 137
5.2BTW-afdracht1 2311 301765794820844
5.3Landbouwheffingen246230230230230230
5.4Invoerrechten1 4501 5471 6661 7901 9032 024
Totaal EU-afdrachten (bruto)5 2005 8646 5956 8227 0927 235
Ontvangstenkant      
5.21Perceptiekostenvergoeding voor inning landbouwheffingen1015858585858
5.22Perceptiekostenvergoeding voor inning invoerrechten591387417448476506
Totaal perceptiekostenvergoedingen692444474505533564
Totaal EU-afdrachten (netto)4 5085 4206 1216 3176 5596 671

Tabel 4 geeft een toelichting op de mutatie van de Nederlandse afdrachten aan de EU tussen Miljoenennota 2002 en Miljoenennota 2003.

De BNP-afdracht (het vierde eigen middel) is voor 2002 neerwaarts bijgesteld. Dit is hoofdzakelijk het gevolg van het overschot op de EU-begroting 2001 dat 15 mrd euro hoger is dan verondersteld bij Miljoenennota 2002. Voor Nederland betekent dit een eenmalig voordeel van circa EUR 700 miljoen. In 2003 wordt eveneens een daling van de BNP-afdracht geraamd (circa EUR 320 miljoen). De daling kan o.a. worden toegeschreven aan lager dan geraamde EU-uitgaven in 2003. De stijging in de raming vanaf 2004 wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door lager dan geraamde EU-ontvangsten uit de eerste drie eigen middelen, met name lagere invoerrechten. Deze lagere ontvangsten zullen gecompenseerd worden door een verhoging van de BNP-afdrachten door de lidstaten. Per saldo is deze verschuiving voor Nederland gunstig. Daarnaast zal naar verwachting de economische groeivertraging (uitgedrukt in nominale termen) in Nederland beperkter zijn dan in de andere lidstaten. Het stijgend aandeel van het Nederlandse BNP in het Europese BNP betekent vervolgens dat Nederland relatief meer BNP-afdrachten zal dienen af te dragen.

Voor 2002 wordt een daling van de BTW-afdracht geraamd van EUR 58 miljoen. Dit wordt met name veroorzaakt door een lager dan geraamde consumptiegroei in Nederland die leidt tot een verkleining van de grondslag waarover de BTW-afdracht wordt geheven. Dit heeft een structurele doorwerking naar latere jaren. De landbouwheffingen zijn vanaf 2002 structureel EUR 26 miljoen lager, hoofdzakelijk door de afschaffing van de opslagkostenregeling op suiker. Bovendien vallen de heffingen vanaf 2003 structureel EUR 16 miljoen lager uit door een lagere productieheffing op suiker als gevolg van een lagere wereldmarktprijs. De mutaties in de perceptiekostenvergoeding weerspiegelen de mutaties in de landbouwheffingen. De invoerrechten nemen in 2002 aanzienlijk af ten opzichte van vorige Miljoenennota. Dit wordt veroorzaakt door de vertraging van de economische groei in 2002 met als gevolg een minder sterke stijging van de import. De vertraging werkt door in 2003 en latere jaren, maar zal door een verondersteld aantrekken van de economische groei geleidelijk aan wegebben. De mutaties in de perceptiekostenvergoeding weerspiegelen de mutaties in de invoerrechten.

Tabel 4: Verticale toelichting Nederlandse EU-afdrachten, in mln euro's
 20022003200420052006
– 1 MJN 2002 Totaal EU-afdrachten (bruto)6 3616 6146 8346 9927 176
      
mutaties:     
5.1BNP-afdracht– 707– 322152142110
5.2BTW-afdracht– 58– 57– 91– 87– 82
5.3Landbouwheffingen– 26– 42– 42– 42– 42
5.4Invoerrechten– 371– 328– 257– 183– 70
– 2 Totaal mutaties– 1 162– 750– 239– 170– 84
      
(3=1+2) MJN 2003 Totaal EU-afdrachten (bruto)5 2005 8646 5956 8227 092
– 4 MJN 2002 Totaal perceptiekostenvergoedingen829537549561561
      
Mutaties:     
5.21Perceptiekostenvergoeding voor inning landbouwheffingen– 8– 11– 11– 11– 11
5.22Perceptiekostenvergoeding voor inning invoerrechten– 130– 82– 64– 46– 17
– 5 Totaal mutaties– 138– 93– 75– 56– 28
      
(6=4+5) MJN 2003 Totaal perceptiekostenvergoedingen692444474505533
(7=3–6) MJN 2003 Totaal EU-afdrachten (netto)4 5085 4206 1216 3176 559

Beleidsartikel 6: Bilaterale ontwikkelingssamenwerking

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR 1000)
 t/m 20002001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002  1 348 1491 466 2431 634 5541 771 9051 926 574 
mutatie 1e suppletore begroting 2002  – 201 382– 292 743– 358 699– 295 954– 221 242 
nieuwe mutaties  8 620– 136 227– 81 940– 32 015– 52 325 
Stand ontwerpbegroting 20033 158 2121 685 8031 155 3871 037 2731 193 9151 443 9361 653 0071 881 210
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 1 445 3401 561 1601 727 2021 864 5532 019 222 
mutatie 1e suppletore begroting 2002 – 222 382– 313 743– 379 699– 316 954– 242 242 
nieuwe mutaties 10 406– 136 227– 81 940– 32 015– 52 325 
Stand ontwerpbegroting 20031 471 1561 233 3641 111 1901 265 5631 515 5841 724 6551 952 858

Toelichting

Bij beleidsartikel 6 is bij 1e suppletore begroting het budget voor landenspecifieke samenwerking voor 2002 en 2003 met respectievelijk EUR 90 en EUR 41 miljoen verlaagd. Bij de begroting 2002 was dit budget flink verhoogd; in het licht van de realisatie in 2001 wordt dit nu weer neerwaarts aangepast. Verder is het budget voor thematische samenwerking verlaagd aangezien deze thema's geïntegreerd worden in de landenprogramma's of via core funding en partnerships ondergebracht worden bij particuliere en multilaterale organisaties. Het gaat hierbij om EUR 7 miljoen in 2002, EUR 34 miljoen in 2003 en EUR 39 miljoen in 2004 en 2005. Het budget voor macro-georiënteerde programmahulp is structureel verlaagd omdat bestemmingen zijn gevonden voor de groei van het ODA-budget. Op het macrohulp-budget is meerjarig de groei van het ODA-budget geparkeerd. Voor 2002 is het budget met EUR 100 miljoen verlaagd, voor 2003 en 2004 gaat het om respectievelijk EUR 207 en EUR 311 miljoen. De uitgaven voor basic education zullen, gezien de in de Tweede Kamer aangenomen motie Hessing, waarin de regering wordt verzocht de middelen voor onderwijs in drie jaar te verhogen tot 15% van de OS-begroting, worden verhoogd. Het budget voor het deskundigenprogramma wordt in 2002 met EUR 3,4 miljoen verlaagd als gevolg van het feit dat het merendeel van de contracten van deskundigen in 2002 afloopt. Daarnaast zullen in het kader van de afbouw van het deskundigenprogramma geen nieuwe contracten worden afgesloten. In volgende jaren wordt het artikel dan ook verder verlaagd (circa EUR 8 miljoen). Bij het sub-beleidsartikel rentesubsidies en apparaatskosten is sprake van een structurele verlaging van de uitgaven met EUR 21 miljoen als gevolg van de lagere rentestand en de afnemende leningenportefeuille.

De nieuwe mutaties voor 2002 betreffen met name een verhoging van het budget voor de landenspecifieke samenwerking en een verlaging van het budget voor de thematische samenwerking. Landenspecifieke sectorale samenwerking wordt in 2002 met EUR 35 miljoen verhoogd vanwege de Nederlandse bijdrage aan het Afghanistan Reconstruction Trust Fund (ARTF). De thematische samenwerking wordt per saldo in 2002 met ruim EUR 16 miljoen verlaagd. Enerzijds wordt het programma voor sociale ontwikkeling en het programma met betrekking tot economie en werkgelegenheid met respectievelijk EUR 20 miljoen en EUR 1,5 miljoen verlaagd. Anderzijds wordt het centraal programma voor milieu verhoogd met EUR 5 miljoen in verband met de voorbereidingen van de World Summit on Sustainable Development. In 2003 en 2004 wordt het budget voor landenspecieke samenwerking met respectievelijk EUR 70 miljoen en EUR 50 miljoen verlaagd. Verder wordt vanaf 2003, conform het Strategisch Akkoord, de automatische verhoging van het ODA-budget ter compensatie van de ontvangsten uit aflossingen door de Nederlandse Antillen en Aruba van vroegere ODA-leningen afgeschaft. Dit leidt tot een verlaging van het budget voor macro-georienteerde programmahulp. Het gaat hierbij om structureel EUR 24 miljoen. Een verdere verlaging van dit budget hangt samen met de bijgestelde meerjarige raming van het BNP. Op het betreffende sub-artikel wordt doorgaans de meerjarige ontwikkeling van het ODA-budget geparkeerd.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 23 92922 22322 04222 76822 768 
mutatie 1e suppletore begroting 2002 41 387– 990– 1 261– 1 510– 2 684 
Nieuwe mutaties  13 000    
Stand ontwerpbegroting 2003107 69165 31634 23320 78121 25820 08420 084

Toelichting

In 2002 en 2003 zal sprake zijn van een op incidentele basis veel grotere terugvordering van restfondsen van internationale organisaties dan de hiervoor opgenomen algemene stelpost. Tevens wordt in 2002 het saldo ten laste van de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO) op de rekening-courant bij de Staat aangezuiverd.

Beleidsartikel 7: Programma's en fondsen van de Europese Unie

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 t/m 20002001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002  00000 
Stand ontwerpbegroting 20031 411 130720 358000000
7 Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 122 203144 071144 071144 071144 071 
mutatie 1e suppletore begroting 2002 – 62 158– 20 000– 15 000– 15 000– 15 000 
nieuwe mutaties 11 000– 24 000– 24 000– 24 000– 24 000 
Stand ontwerpbegroting 200343 39171 045100 071105 071105 071105 071105 071

Toelichting

Gezien de realisaties van het EOF in het verleden heeft Nederland tijdens de besprekingen in Brussel gepleit voor een realistischer raming van de uitgaven van het EOF. De ramingen van het EOF zijn per saldo neerwaarts bijgesteld op basis van realisaties in het verleden. Naar verwachting zal in verband met de hervormingen binnen de commissie de uitputting vanaf 2003 een beter resultaat te zien geven.

Beleidsartikel 8: Instellingen van de Verenigde Naties

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 t/m 20002001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002  264 054407 744264 622316 988233 039 
mutatie 1e suppletore begroting 2002  81 285– 1 92529 784– 1 925143 718 
nieuwe mutaties  6 4790020 4000 
Stand ontwerpbegroting 2003906 219576 093351 818405 819294 406335 463376 757322 171
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 321 978320 628315 657336 009333 163 
mutatie 1e suppletore begroting 2002 50 07050 97042 60946 91549 515 
nieuwe mutaties 9 7140000 
Stand ontwerpbegroting 2003443 827381 762371 598358 266382 924382 678380 078

Toelichting

De verhogingen bij de verplichtingen bij de 1e suppletore begroting hangen met name samen met het nieuwe meerjarige partnership-programma met UNEP alsmede een verhoging van de vrijwillige bijdrage aan UNEP. Verder is in verband met een correctie van de verplichtingenstand het verplichtingenbudget voor de vrijwillige bijdrage aan UNICEF verhoogd. Daarnaast is het verplichtingenbudget voor de ILO verhoogd in verband met een verlenging van het partnershipprogramma van twee naar vier jaar. Bij de uitgaven betreft de verhoging met name het partnership-programma UNDP (EUR 18 miljoen structureel). Daarnaast wordt het budget voor UNEP verhoogd. Enerzijds wordt de vrijwillige bijdrage verhoogd (EUR 2,3 miljoen structureel); anderzijds wordt dit artikel verhoogd om het nieuwe partnership-programma te financieren (EUR 2,4 miljoen in 2002 oplopend tot EUR 6,3 miljoen in 2005 en 2006). Ook wordt het uitgavenbudget voor speciale multilaterale activiteiten (onder meer GAVI en partnerschap-programma WHO) verhoogd met EUR 29 miljoen in 2002, EUR 33 miljoen in 2003, EUR 20 miljoen in 2004 en EUR 26 miljoen in 2005 en 2006. Tot slot wordt het budget voor multilaterale deskundigen in het licht van de realisatie in 2001 structureel verlaagd met EUR 9 miljoen.

De nieuwe mutaties betreffen het grondstoffenfonds, speciale multilaterale activiteiten en het multilateraal deskundigenprogramma. Het gemeenschappelijk grondstoffenfonds wordt licht verhoogd (EUR 253 000) in 2002 teneinde lopende verplichtingen uit ontwikkelingsprojecten met betrekking tot grondstoffen te kunnen financieren. Bij de speciale multilaterale activiteiten VN worden de bestaande partnership-programma's met de ILO en de WHO in 2002 opgehoogd. Het PP ILO is verhoogd door het thema kinderarbeid in het bestaande programma in te voegen. Bij WHO gaat het om de bijdrage aan GAVI. Tot slot is bij het multilateraal deskundigenprogramma abusievelijk aan het begin van 2002 een te laag budget voor dit programma aangevraagd (namelijk EUR 20 miljoen). Echter, de uitgaven zullen naar schatting circa EUR 24 miljoen bedragen.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 860860860860860 
Stand ontwerpbegroting 2003860860860860860860860

Toelichting

Geen mutaties.

Beleidsartikel 9: Internationale Financiële Instellingen

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 t/m 20002001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002  40 27339 70542 99539 70539 705 
mutatie 1e suppletore begroting 2002  183 92638 93645 64679 3713 936 
nieuwe mutaties  – 12 566– 13 6421 358045 000 
Stand ontwerpbegroting 2003252 037106 915211 63364 99989 999119 07688 64143 641
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 52 75252 18452 18446 51246 512 
mutatie 1e suppletore begroting 2002 51 402100 681115 557111 79113 553 
nieuwe mutaties – 5 206– 25 000– 10 000045 000 
Stand ontwerpbegroting 200385 07698 948127 865157 741158 303105 06560 065

Toelichting

De Wereldbank fungeert als penningmeester voor verschillende internationale initiatieven. In verband met de Nederlandse bijdrage aan deze initiatieven is bij eerste suppletore begroting het verplichtingenbudget voor 2002 met EUR 184 miljoen verhoogd. Het budget wordt verhoogd teneinde een meerjarige bijdrage van EUR 135 miljoen voor het door de Wereldbank op te zetten Fast Track Initiative Education for All mogelijk te maken. Op deze wijze wordt deels tegemoet gekomen aan de door de Tweede Kamer aangenomen motie Hessing cs (28 000 V nr. 32), waarin de regering wordt verzocht meer prioriteit te geven aan onderwijs binnen ontwikkelingssamenwerking, meer in het bijzonder gericht op het bereiken van de internationale doelstelling «basisonderwijs voor iedereen in 2015». Hiertoe zouden de middelen voor onderwijs moeten toenemen tot 15% van de OS-begroting binnen drie jaar, waarbij de stijging vooral plaats zal vinden binnen basic education. Het budget wordt ook verhoogd vanwege het nieuwe Global Fund to Fight AIDS, TB and Malaria. Dit is opgericht met het doel geld te verzamelen voor het (op grote schaal) bestrijden van deze ziektes. Het idee voor het oprichten van dit internationale fonds werd gepresenteerd op de G8 bijeenkomst in Genua in juli 2001. Dit nieuwe fonds zal vooral werken met partnerschappen tussen de particuliere sector, NGOs, overheden en andere partijen met het doel samen duurzame lange termijn resultaten te bereiken. Nederland heeft het voornemen om EUR 135 miljoen voor de periode 2002–2004 aan dit fonds bij te dragen, waarvan EUR 15 miljoen in 2002. Daarnaast wordt in verband met het nieuw aangegane partnerschap-programma met de Internationale Financieringsmaatschappij (IFC) dit beleidsartikel met EUR 11 miljoen verhoogd. IFC draagt bij aan de groei van de private sector in ontwikkelingslanden; activiteiten van IFC liggen in het verlengde van het in de notitie «Ondernemen tegen Armoede» geschetste beleidskader. Door middel van dit programma kan gekomen worden tot een meer gestructureerde en strategische inzet van de Nederlandse steun aan IFC. Vanwege het aangaan van het Partnership Programma met het tot de Wereldbankgroep behorende IFC wordt de grondslag en de naam van het artikel uitgebreid van Wereldbank Partnership Programma tot Partnership Programma's Wereldbankgroep. Tot slot wordt ter financiering van in 2001 aangegane meerjarige verplichtingen (onder meer het Nile Basin Initiatief en het programma op het gebied van drinkwater en sanitatie) dit artikel in 2002 verhoogd met EUR 17,5 miljoen.

De nieuwe mutaties hangen samen met sub-beleidsartikel 9.1 (Partnership Programma's Wereldbankgroep). Het uitgavenritme bij Fast Track Initiative Education for All over de jaren is aangepast als gevolg van een aangepaste raming van de uitputting; de totale meerjarige bijdrage van EUR 135 miljoen blijft gehandhaafd. Bij de uitgaven is verder in 2002 sprake van een verhoging van dit budget vanwege de Nederlandse bijdrage van EUR 2,2 miljoen in 2002 aan het Financial Sector Strengthening Initiative (FIRST). Dit betreft een initiatief om technische assistentie en capaciteitsopbouw te financieren in de financiële sectoren in ontwikkelingslanden. De Wereldbank beheert een multi-donor Trust Fund voor FIRST. Verder is sprake van een additionele bijdrage aan het Trustfund voor Statistical Capacity Building. Bij de verplichtingen is, ondanks bovengenoemde intensiveringen, per saldo sprake van een verlaging vanwege een andere fasering van het verplichtingenritme bij het partnership-programma met de Internationale Financieringsmaatschappij (IFC).

Beleidsartikel 10: Samenwerking met maatschappelijke organisaties

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 t/m 20002001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002  936 354157 6401 078 897151 0601 028 852 
mutatie 1e suppletore begroting 2002  767 023– 32 887– 805 79030 3251 237 091 
nieuwe mutaties  49 37528 70416 750 91 951 
Stand ontwerpbegroting 20031 762 314571 8651 752 752153 457289 857181 3852 357 894124 995
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 568 786573 308586 089599 170614 007 
mutatie 1e suppletore begroting 2002 30 68254 33859 98866 10271 334 
nieuwe mutaties 20 94424 44819 9727 67810 276 
Stand ontwerpbegroting 2003547 734620 412652 094666 049672 950695 617712 566

Toelichting

De grote mutaties bij het verplichtingenbudget in 2002, 2004 en 2006 bij eerste suppletore begroting zijn toe te schrijven aan de nieuwe subsidieovereenkomst voor het medefinancieringsprogramma. Hierbij is ook sprake van een nieuw verplichtingenritme. Ook is het verplichtingenritme bij SNV gewijzigd (eens per vijf jaar in plaats van eens per jaar) in verband met de nieuwe subsidie overeenkomst die in 2001 is afgesloten en te maken heeft met de ontvlechting van SNV en Buitenlandse Zaken. Bij de uitgaven is het budget voor de medefinanciering van particuliere organisaties in 2002 verlaagd met EUR 7 miljoen, met name vanwege de lagere raming van het BNP. In latere jaren is sprake van een verhoging van dit sub-beleidsartikel in verband met een verhoging van de subsidie aan PSO en het Vakbondsmedefinancieringsprogramma. Het uitgavenbudget voor de SNV wordt stelselmatig verhoogd: EUR 1,9 miljoen in 2002 tot EUR 18 miljoen in 2007. Deze verhoging is gebaseerd op de reguliere begroting van SNV aangevuld met het bedrag samenhangend met het wegvallen van de NEDECO-regeling en een reservering in verband met de autonome kostenstijging. Het budget voor speciale activiteiten wordt in 2002 met EUR 34 miljoen en in de jaren 2003–2007 met EUR 43 miljoen verhoogd. Het gaat hierbij gedeeltelijk om een verhoging van het budget voor sociale ontwikkeling (onder meer reproductieve gezondheidszorg in Afrika). Verdere verhoging betreft met name een overheveling van fondsen op het gebied van sociale ontwikkeling en milieu uit het budget van thematische samenwerking (artikel 6.2), in het verlengde van de beleidslijn dat de nadruk meer op particuliere en multilaterale programma's komt te liggen.

De nieuwe mutaties bij de verplichtingen in 2002 hangen enerzijds samen met de aanpassing van het budget voor medefinancieringsorganisaties als gevolg van de bijstelling van het BNP. Daarnaast wordt het verplichtingenbudget bij de speciale activiteiten flink verhoogd (EUR 32,9 miljoen). Dit hangt met name samen met het overhevelen van activiteiten uit sub-beleidsartikel 6.2. In 2002 leidt dit tot een verhoging van ruim EUR 16 miljoen bij het uitgavendbudget. Tot slot is sprake in 2002 van hogere verplichtingen (ruim EUR 9 miljoen) en uitgaven (ruim EUR 6 miljoen) bij het SNV-programma. In verband met de ontvlechting van SNV uit de BZ-organisatie is sprake van herpositionering- en frictiekosten (trainingen, ondersteuning veranderingsproces bij veldkantoren enzovoort) bij de SNV die conform bestaande afspraken ten laste van de begroting van Buitenlandse Zaken komen. Voorts wordt bij het sub-beleidsartikel speciale activiteiten zowel het verplichtingen- als het uitgavenbudget in 2003 en 2004 met respectievelijk EUR 30 miljoen en EUR 18 miljoen verhoogd in verband met het nieuwe Programma Thematische Medefinanciering.

Beleidsartikel 11: Internationaal onderwijs

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 t/m 20002001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002  128 66369 99870 04170 08581 104 
mutatie 1e suppletore begroting 2002  – 1 250– 1 750– 1 750   
nieuwe mutaties  5 000   
Stand ontwerpbegroting 2003113 20624 049132 41368 24868 29170 08581 10481 104

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 86 68987 08587 49087 90588 330 
mutatie 1e suppletore begroting 2002  612– 616– 1 523  
Stand ontwerpbegroting 200381 55287 30186 46985 96787 90588 33088 768

Toelichting

Het budget voor internationaal onderwijs wordt per saldo in 2002 licht verhoogd en in 2003 en 2004 licht verlaagd. Enerzijds wordt het budget voor het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) Erfgoed Extra Project verhoogd (EUR 1,8 miljoen in 2002, EUR 1,1 miljoen in 2003 en EUR 0,3 miljoen in 2004). De meerjarige kasgevolgen van deze in 2000 aangegane verplichting waren nog niet in de begroting verwerkt. Het betreft hier een project voor het behoud van de historische collecties uit het Zuiden. De activiteiten zijn gericht op het wegwerken van de conserveringsachterstand van de collectie van het KIT. Anderzijds wordt de raming op basis van de realisatie in 2001 voor het verbrede programma Samenwerking met Internationale (onderwijs)Instituten (SII) voor de periode 2002–2004 met EUR 1,25 miljoen verlaagd. De nieuwe mutatie bij de verplichtingen (EUR 5 miljoen) betreft reorganisatiekosten in de periode 2003–2008) bij de niet-commerciële activiteiten van het KIT.

Beleidsartikel 12: Samenwerking met het bedrijfsleven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 t/m 20002001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002  245 250239 527233 015233 321233 321 
mutatie 1e suppletore begroting 2002  190 454– 194 525– 194 264– 89 695– 44 117 
nieuwe mutaties  10 2271 5171 5171 6171 717 
Stand ontwerpbegroting 2003760 902362 902445 93146 51940 268145 243190 921190 921

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 246 203240 480233 969234 275234 275 
mutatie 1e suppletore begroting 2002 7 48110 76015 1043 3921 845 
nieuwe mutaties – 29 0281 5171 5171 6171 717 
Stand ontwerpbegroting 2003154 180224 656252 757250 590239 284237 837237 837

Toelichting

De verplichtingenmutatie in 2002 bij eerste suppletore begroting is met name het gevolg van het aangaan van een aantal meerjarige verplichtingen in het kader van het bedrijfslevenprogramma. In het verlengde hiervan kan het verplichtingenbudget voor het bedrijfslevenprogramma in latere jaren worden verlaagd; verder wordt het verlichtingenbudget verlaagd als gevolg van het feit dat de verplichting voor het MOL-fonds, onderdeel van het FMO, in 2001 voor vier jaar is aangegaan. De verhoging van het uitgavenbudget hangt samen met de jaarlijkse bijdrage van EUR 5,8 miljoen voor het Emerging Africa Infrastructure Fund (EAIF, voorheen APIFF). Het EAIF is een Brits initiatief, gericht op het katalyseren van private middelen voor de financiering van infrastructuur in Afrika. Verder is sprake van een verhoging van de bijdrage aan het CBI. De ervaring leert dat de programma-activiteiten van het Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI) steeds meer op maat gesneden zijn. Deze «tailormade» programma's zijn duurder dan standaardprogramma's. Tot slot is sprake van een aanpassing van het kasritme van de uitfinanciering bij deelbudgetten van het sub-beleidsartikel FMO (MOL-fonds en IBTA, Investeringsbevordering en Technische Assistentie).

Ten aanzien van de nieuwe mutaties geldt dat zowel bij het programma PSOM als ORET sprake is van een vertraging bij de uitvoering van projecten. Het budget wordt dan ook met respectievelijk EUR 4 en EUR 9,3 miljoen verlaagd. Ook bij het programma Emerging Africa Infrastructure Fund (EAIF) is sprake van vertraging (EUR 3,6 miljoen). Naar verwachting zal komend jaar de uitputting wel op schema liggen. Voorts heeft FMO aangegeven niet in staat zijn om de eerder geplande uitbetalingen onder het nieuwe MOL-fonds in 2002 te realiseren. Teneinde bij FMO geen fondsvorming te laten ontstaan wordt de bijdrage van Buitenlandse Zaken nu verlaagd.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 20020pmpmpmpmpmpm
Stand ontwerpbegroting 20030pmpmpmpmpmpm

Toelichting

Geen mutaties.

Beleidsartikel 13: Politieke en economische belangenbehartiging

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 t/m 20002001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002  18 08426 25536 69223 07818 541 
mutatie 1e suppletore begroting 2002  – 227– 249– 2494747 
nieuwe mutaties  – 930– 1 791– 900– 287– 328 
Stand ontwerpbegroting 20039 79819 87216 92724 21535 54322 83818 26018 260

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 18 08426 25536 69223 07818 541 
mutatie 1e suppletore begroting 2002 – 227– 249– 2494747 
nieuwe mutaties – 930– 1 791– 900– 287– 328 
Stand ontwerpbegroting 200317 71316 92724 21535 54322 83818 26018 260

Toelichting

De verlaging van dit artikel bij eerste suppletore begroting is het saldo van een aantal positieve en negatieve mutaties die op dit artikel hebben plaatsgevonden. De belangrijkste hiervan zijn de reallocatie in 2002 van POBB middelen vanwege een groot Chemische wapens-project in Gorny (overheveling naar artikel 2 van EUR 886 000). Tegelijkertijd werd het conferentiebudget op dit artikel voor 2002 verhoogd als gevolg van een technische compensatie binnen de HGIS (EUR 908 000). Daarnaast heeft voor de opleiding van Kaukasische diplomaten heeft een overheveling plaatsgevonden naar het Matra-programma van EUR 296 000 voor de komende drie jaar. Twee kleinere mutaties zijn structureel doorgevoerd voor representatie en loon- en prijsbijstelling.

De nieuwe mutaties betreffen vooral overhevelingen naar artikel 18 (apparaatskosten) in verband met het komende Nederlandse Voorzitterschap van de OVSE. Daarnaast is sprake van een kleine verlaging van het POBB-programma in verband met de subsidietaakstelling uit het Strategisch Akkoord.

Beleidsartikel 14: Asiel, migratie en consulaire dienstverlening

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 t/m 20002001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002  179 203171 962170 964170 964170 964 
mutatie 1e suppletore begroting 2002  – 60 826– 61 347– 61 347– 61 347– 61 347 
nieuwe mutaties  – 14792 97892 97892 97892 978 
Stand ontwerpbegroting 2003166 325170 460118 230203 593202 595202 595202 595202 595

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 179 203171 962170 964170 964170 964 
mutatie 1e suppletore begroting 2002 – 60 826– 61 347– 61 347– 61 347– 61 347 
nieuwe mutaties – 14792 97892 97892 97892 978 
Stand ontwerpbegroting 2003170 327118 230203 593202 595202 595202 595202 595

Toelichting

Naar aanleiding van nieuwe raming van de instroom van asielzoekers is op aanwijzing van het Ministerie van Justitie bij eerste suppletore begroting de ODA-bijdrage voor 2002 en latere jaren met circa EUR 60 miljoen verlaagd.

Conform het Strategisch Akkoord is thans vanaf 2003 sprake van hogere uitgaven (structureel EUR 93 miljoen) bij de opvang van asielzoekers doordat deze toerekening voortaan gebaseerd wordt op de werkelijke kosten.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 18 85918 85918 85918 85918 859 
Stand ontwerpbegroting 200320 29418 85918 85918 85918 85918 85918 859

Toelichting

Geen mutaties.

Beleidsartikel 15: Internationaal cultuurbeleid

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 t/m 20002001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002  12 54813 91013 91013 79613 796 
mutatie 1e suppletore begroting 2002  192109109109109 
Stand ontwerpbegroting 200321 72616 49912 74014 01914 01913 90513 90513 905

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 12 54813 91013 91013 79613 796 
mutatie 1e suppletore begroting 2002 1 917109109109109 
Stand ontwerpbegroting 200311 03314 46514 01914 01913 90513 90513 905

Toelichting

Het budget voor Internationaal Cultuurbeleid wordt verhoogd in verband met het doorschuiven van onbestede middelen uit 2001 naar 2002. Daarnaast wordt het budget voor de Commissie Vlaanderen-Nederland met EUR 64 000 verhoogd ter nadere invulling van het culturele verdrag tussen Vlaanderen-Nederland en ter compensatie voor loon- en prijsbijstellingen van de afgelopen jaren. Voor het opwaarderen van de faciliteiten van het Erasmushuis (Indonesische leeszalen) is in 2001 budget doorgeschoven naar 2002.

Niet-beleidsartikel 16: Geheim

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 t/m 20002001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002  00000 
Stand ontwerpbegroting 200305000000

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 00000 
Stand ontwerpbegroting 20035000000

Toelichting

Geen mutaties.

Niet-beleidsartikel 17: Nominaal en onvoorzien

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 t/m 20002001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002  27 36354 59081 816109 043136 270 
mutatie 1e suppletore begroting 2002  – 27 227– 27 223– 27 223– 27 223– 27 223 
Stand ontwerpbegroting 200302613627 36754 59381 820109 047136 274

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 27 36354 59081 816109 043136 270 
mutatie 1e suppletore begroting 2002 – 27 227– 27 223– 27 223– 27 223– 27 223 
Stand ontwerpbegroting 20032613627 36754 59381 820109 047136 274

Toelichting

De structurele mutatie is het saldo van een verhoging van EUR 10,279 miljoen en een verlaging van EUR 37,506 miljoen. De verhoging is benodigd om het artikel op het niveau te brengen dat toereikend is om de voorgestelde overboekingen naar diverse begrotingen (waaronder begrotingsartikelen van Buitenlandse Zaken) te kunnen uitvoeren. De verlaging is het totaal van de overboekingen naar loon-, prijs- en koersgevoelige artikelen op de volgende begrotingen.

Niet-beleidsartikel 18: Algemeen

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 t/m 20002001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002  600 816570 907568 922569 376573 235 
mutatie 1e suppletore begroting 2002  54 26547 92067 55760 63668 844 
nieuwe mutaties  9 19215 24411 1526 6346 459 
Taakstelling non-oda strategisch akkoord   – 7 646– 10 396– 13 146– 14 396 
Stand ontwerpbegroting 2003164 256611 140664 273626 425637 235623 500634 142633 714

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 610 733575 111573 162573 617573 235 
mutatie 1e suppletore begroting 2002 54 26547 91967 55660 63268 841 
nieuwe mutaties 9 19215 24411 1526 6346 459 
Taakstelling non-oda strategisch akkoord  – 7 646– 10 936– 13 146– 14 396 
Stand ontwerpbegroting 2003596 799674 190630 628641 474627 737634 139633 714

Toelichting

De verhoging van dit artikel bij eerste suppletore begroting 2002 betreft het saldo van een groot aantal mutaties. Als gevolg van loon-, koers- en prijsontwikkelingen wordt het artikel verhoogd met een bedrag van EUR 36,3 miljoen. De ontwikkelingen doen zich voor op de lonen van personeel, zowel op het departement als op de posten, de buitenlandvergoedingen van uitgezonden personeel en de materiële bedrijfsvoeringbudgetten van de posten en het departement. In het kader van het Individuele Keuzemogelijkheden in het Arbeidsvoorwaardenpakket (IKAP) wordt dit artikel verhoogd met EUR 4,1 miljoen. De regeling biedt ambtenaren met ingang van 1 februari 2002 diverse mogelijkheden om hun arbeidsvoorwaardenpakket af te stemmen op hun persoonlijke wensen. De rest van de meerjarige mutatie kan hoofdzakelijk verklaard worden door gelden die zijn toegekend voor onder andere onderhoud, renovatie en nieuwbouw van ambassades, consulaten-generaal en permanente vertegenwoordigingen. De investeringen die hiermee gemoeid zijn, zijn noodzakelijk om de huidige presentatie – en daarmee deels de uitstraling – van Nederland in het buitenland op peil te houden.

Wat betreft de nieuwe mutaties, na de eerste suppletore begroting 2002 heeft zich nog een aantal wijzigingen voorgedaan die hebben geleid tot verhoging van dit artikel. In het kader van automatiseringsprojecten is in 2002 EUR 5,1 miljoen, in 2003 EUR 11,5 miljoen, in 2004 EUR 8,5 miljoen en vanaf 2005 EUR 5,5 miljoen toegevoegd in verband met de uitbreiding van de transportcapaciteit (bandbreedte) van het netwerk. Deze uitbreiding is nodig aangezien steeds meer applicaties over het netwerk lopen, de functionaliteit van deze applicaties bovendien toeneemt en – tenslotte – de applicaties vaker en intensiever gebruikt worden. Daarnaast is in 2002 en 2003 EUR 474 000 en in 2004 EUR 700 000 toegevoegd als gevolg van de verhoogde bijdrage van het Ministerie van Economische Zaken ter dekking van de kosten van technisch-wetenschappelijke attachés op verschillende posten. Het restant van de mutatie wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door verschillende budgetoverhevelingen naar de personeelsbegroting. Voorbeelden hiervan betreffen (tijdelijke) uitbreidingen in zowel Den Haag als Wenen in het kader van het voorzitterschap van de OVSE (EUR 930 000 in 2002, EUR 1,7 miljoen in 2003 en EUR 695 000 in 2004), detacheringen en plaatsingen van verschillende personen bij de OVSE, SFOR, de Europese Unie Monitoring Missie, de Office of the High Representative in Bosnië en het Nederlands kantoor in Pristina voor een totaalbedrag dat loopt van EUR 951 000 in 2002 tot EUR 75 000 in 2005 en de invulling van de Taskforce Internationaal Strafhof plus ondersteuning voor een jaarlijks bedrag van EUR 525 000 tot en met (voorlopig) 2006.

De in de tabel opgenomen taakstelling betreft de budgettaire inboeking van de volume/efficiencykorting en de vermindering van de inhuur van externen die voortvloeien uit het Strategisch Akkoord en de Augustusbrief. In het najaar van 2002 vindt nadere besluitvorming over de uitwerking plaats.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (EUR1000)
 2001200220032004200520062007
Stand ontwerpbegroting 2002 9 5239 5239 5239 5239 523 
nieuwe mutaties 534534534534534 
Stand ontwerpbegroting 200328 61210 05710 05710 05710 05710 05710 057

Toelichting

De nieuwe mutatie betreft terugbetalingen op verstrekte aanloopvoorschotten van uitgezonden personeel.

Licence