Base description which applies to whole site

nr. 2MEMORIE VAN TOELICHTING

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1 (begrotingsstaat ministerie)

De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2004 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2004. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2004.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2004 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2 (begrotingsstaat baten-lastendiensten)

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de baten-lastendiensten Agentschap SZW en Inspectie Werk en Inkomen i.o. voor het jaar 2004 vastgesteld. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (Begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de baten-lastendiensten.

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2004

Memorie van toelichting

B. DE BEGROTINGSTOELICHTING

Inhoudsopgaveblz.
   
1.Leeswijzer4
   
2.De beleidsagenda8
   
3.De beleidsartikelen33
   
1.Basisdienstverlening Werk en Inkomen33
2.Stimulering en kwaliteitsbevordering van arbeidsparticipatie41
3.Aanvullende werkgelegenheid58
4.Aangepast werken59
5.Algemene inkomensgarantie op minimumniveau66
6.Inkomensgarantie voor jonggehandicapten78
7.Inkomensaanvulling voor herkeurde arbeidsongeschikten84
8.Inkomensvoorziening voor kunstenaars89
9.Tegemoetkoming in de kosten van kinderen94
10.Maatschappelijke participatie van gehandicapten101
11.Vergroten van mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren102
12.Coördinatie emancipatiebeleid113
13.Verbetering arbeidsomstandigheden, arbozorg en verzuimaanpak122
14.Tegemoetkoming asbestslachtoffers134
15.Rijksbijdragen sociale fondsen137
16.Rijksbijdragen spaarfonds AOW141
17.Structuur uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen143
   
4.De niet-beleidsartikelen146
   
97.Aflopende regelingen146
98.Algemeen148
99.Nominaal en onvoorzien157
   
5.De premiegefinancierde sociale verzekeringsuitgaven158
   
1.Inkomensgarantie bij werkloosheid158
2.Inkomensgarantie bij ziekte en arbeidsongeschiktheid167
3.Reïntegratie180
4.Inkomensgarantie voor nabestaanden189
5.Inkomensgarantie voor ouderen196
6.Financiering premiegefinancierde sociale verzekeringsuitgaven204
   
6.Overige beleidsonderwerpen207
   
1.Arbeidsmarktbeleid207
2.Inkomensbeleid211
3.Overlegstructuren, collectieve arbeidsvoorwaardenvorming en medezeggenschap215
4.Regulering van individuele arbeidsrelaties218
5.Pensioenbeleid221
   
7.De bedrijfsvoering224
   
8.Baten-lastendiensten226
   
9.De verdiepingsbijlage238
   
10.De bijlage moties en toezeggingen275
   
11.De bijlage inzake ZBO'S en RWT'S287
   
12.Bijlage financieel beleid budgetdisciplinesector sociale zekerheid en arbeidsmarkt290
   
13.Bijlage arbeidsmarkt303
   
14.Bijlage internationale kerngegevens310
   
15.Bijlage inkomensbeleid319
   
16.Bijlage sociale zekerheid329
   
17.Bijlage gebruikte afkortingen337
   
18.Trefwoordenregister340

1. LEESWIJZER

Vooraf

De begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) voor 2004 is de derde begroting die is gebaseerd op de uitgangspunten van de operatie Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording (VBTB). Uitgangspunten zijn de volgende vragen:

• Wat wil het kabinet en met name de bewindslieden van SZW in 2004 en volgende jaren bereiken?

• Wat gaat SZW in samenwerking met de uitvoeringsinstellingen daarvoor doen?

• Welke middelen worden daarvoor ingezet?

Deze opzet komt in de beleidsartikelen van deze begroting terug.

In het kader van het terugdringen van het aantal beleidsnota's worden er geen Sociale Nota 2004 en beleidsbrief Emancipatiebeleid uitgebracht. De nu voorliggende begroting moet dit in belangrijke mate opvangen.

Opbouw begroting

De begroting van SZW is opgebouwd uit de volgende elementen:

a. Beleidsagenda

In de beleidsagenda wordt aandacht besteed aan de hoofdlijnen van het beleid van SZW. Daarbij wordt in het bijzonder ingegaan op de vijf prioriteiten WAO, Reïntegratie, Arbeid en Zorg, Arbeidsparticipatie ouderen, Deregulering en Administratieve lastenverlichting. De beleidsagenda neemt daarmee de rol van de sociale nota over.

b. Beleidsartikelen

De belangrijkste beleidsdoelstellingen zijn in de afzonderlijke beleidsartikelen opgenomen. Op de begroting van SZW zijn op dit moment 16 beleidsartikelen onderscheiden (artikel 10 is inmiddels afgesloten). Bij elk van deze doelstellingen worden begrotingsgelden ingezet. Elk beleidsartikel is volgens een vast stramien opgebouwd. Eerst een paragraaf met de algemene doelstellingen, vervolgens de operationele doelstellingen, de budgettaire gevolgen van beleid, de budgetflexibiliteit, de veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming en tot slot de VBTB-paragraaf.

c. Niet-beleidsartikelen

De middelen op de begroting van SZW die niet rechtstreeks aan een doelstelling gekoppeld kunnen worden of omdat het om een technisch administratieve voorziening gaat (onvoorzien, loonbijstelling) of omdat de inzet van beleidsinstrumenten niet vanuit de begroting worden betaald (premie gefinancierde sociale zekerheid, arbeidsverhoudingen) worden op niet-beleidsartikelen begroot.

d. Premiegefinancierde sociale verzekeringsuitgaven

De doelstellingen die het ministerie van SZW wil realiseren door de inzet van de premiegefinancierde uitgaven zijn in een apart onderdeel toegelicht. Deze middelen hoeven niet door het parlement te worden geautoriseerd.

e. Overige beleidsonderonderwerpen

De doelstellingen waarvoor geen middelen op de begroting beschikbaar zijn, maar waar SZW toch beleid opmaakt, worden voor de eerste maal in deze begroting gepresenteerd op vijf aparte artikelen. Van deze artikelen zijn dit jaar uitsluitend de algemene en operationele doelstellingen opgenomen.

f. Bedrijfsvoering

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan specifieke bedrijfsvoeringsthema's zoals de reorganisatie van de ambtelijke top, de mededeling bedrijfsvoering en de ontwikkelingen rond de batenlastendiensten.

f. Baten-lastendiensten

Het ministerie heeft met ingang van 1 januari 2003 de baten-lastendienst Agentschap SZW. Dit agentschap is belast met de uitvoering van de subsidiering ten laste van het Europees Sociaal Fonds, de Communautaire Initiatieven en van enkele eigen SZW-regelingen. De Inspectie Werk en Inkomen is een traject gestart dat moet leiden tot de status van baten-lastendienst per 1 januari 2005. Vooruitlopend daarop wordt IWI als baten en lasten dienst i.o. in deze begroting opgenomen.

g. Verdiepingsbijlage

De verschuivingen tussen de budgetten op de beleidsartikelen zijn hier zichtbaar gemaakt vanaf de stand van de begroting 2003. De veranderingen na de eerste suppletore begrotingswet worden afzonderlijk toegelicht.

h. Bijlage inzake moties en toezeggingen

Een overzicht van de door de Staten-Generaal aanvaarde moties en door bewindslieden aan de Staten-Generaal gedane toezeggingen is opgenomen in deze bijlage.

i. Bijlage inzake ZBO's en RWT's

Deze bijllage bevat een overzicht van alle zelfstandige bestuursorganen (ZBO's) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT's) die onder de verantwoordelijkheid van het departement vallen. Indien een ZBO of RWT een bijdrage van het departement ontvangt is dit in deze bijlage opgenomen.

j. Bijlagen voorheen Sociale Nota

De bijlagen Financieel beleid budgetdisciplinesector sociale zekerheid en arbeidsmarkt, Arbeidsmarkt, Internationale kerngegevens, Inkomensbeleid en de bijlage Sociale zekerheid die voorheen in de Sociale Nota waren opgenomen, zijn nu als hoofdstukken 12 tot en met 16 toegevoegd aan de begroting 2004.

Wijzigingen ten opzichte van de begroting 2003

Met ingang van 1 januari 2004 wordt een flexibel reïntegratiebudget ingevoerd mits de Staten-Generaal het wetsvoorstel Werk en Bijstand (WWB) heeft aanvaard. De voormalige reïntegratiemiddelen van beleidsartikel 2 (Stimulering en kwaliteitsbevordering arbeidsaanbod) en de middelen voor ID-banen van beleidsartikel 3 (Aanvullende werkgelegenheid) zijn vooruitlopend op de behandeling van het wetsvoorstel in één vrij besteedbaar budget op beleidsartikel 2 ondergebracht. Dit heeft tot gevolg dat artikel 3 alleen nog over het begrotingsjaar 2003 zal rapporteren.

Afwijkingen van de Rijksbegrotingsvoorschriften

• De tabel met de budgettaire gevolgen van beleid voldoet niet geheel aan de voorschriften. De programmauitgaven zijn waar mogelijk gesplitst naar de verschillende operationele doelstellingen en daarbinnen naar instrumenten. Binnen de begroting van SZW is dit niet altijd mogelijk omdat sommige instrumenten bijdragen aan meerdere doelstellingen en een toerekening van het mogelijke budgettaire beslag per doelstelling vooraf moeilijk te geven is.

• De streefwaarden in deze begroting zijn in de regel nog niet in maatschappelijke effecten gedefinieerd. In de komende ontwerpbegrotingen zal dit verder worden verbeterd.

• Systeem- versus resultaatverantwoordelijkheid. De minister van SZW kan te allen tijde door het parlement ter verantwoording worden geroepen over het gehele beleidsterrein waar hij actief is. Het onderscheid tussen systeem- en resultaatverantwoordelijkheid doet in die zin weinig af van de eindverantwoordelijkheid die een bewindspersoon altijd heeft. In de beleidsartikelen wordt dat onderscheid als zodanig niet meer gemaakt. In de meeste artikelen wordt kort aangegeven hoe de relatie is tussen beleidsbepalend departement en de daarmee samenhangende sturingsmogelijkheden in relatie tot de eigen (beleids)verantwoordelijkheid voor de uitvoering. Daarmee wordt aangegeven in hoeverre de minister van SZW direct verantwoordelijk is voor de uitvoering van beleid dan wel dat hij derden (gemeenten, UWV, SVB, CWI etc.) in staat stelt uitvoering aan het beleid te geven.

Budgetflexibiliteit

In de begroting wordt bij een aantal beleidsartikelen aangegeven welk deel van het budget naar de huidige inzichten op 1 januari 2004 nog flexibel inzetbaar is. Op de begroting van SZW staan diverse soorten uitgaven waarbij de toepassing van de budgetflexibiliteit niet altijd eenduidig kan worden vastgesteld.

Een groot deel van de middelen op de begroting van SZW ligt door de inrichting van de wet- en regelgeving (voornamelijk uitkeringen) vast. Het gaat daarbij in een aantal gevallen om open einde regelingen waar alleen door wijziging van wet- en regelgeving budgettaire ruimte kan worden gemaakt.

In de ontwerpbegroting 2004 wordt in de beleidsartikelen 15 en 16 en in de niet-beleidsartikelen 97 en 99 geen tabel voor budgetflexibiliteit opgenomen. De rijksbijdragen aan de Sociale Fondsen (beleidsartikel 15) en de bijdrage aan het Spaarfonds AOW (beleidsartikel 16) zijn van een bijzonder karakter. Het gaat hier om begrotingsuitgaven aan (sociale) fondsen. Flexibiliteit is hier alleen te realiseren door aanpassing van wet- en regelgeving bij de betreffende materiewetten. Bij artikel 97 betreft het de uitfinanciering van een aflopende regeling en bij artikel 99 worden de bedragen voor loon- en prijsbijstelling opgenomen.

Bij relevante personele uitgaven is uitgegaan van de vrijval van middelen op basis van een historisch bepaald verloopcijfer bij SZW. In de jaren 2000, 2001 en 2002 is gemiddeld 9% van de formatie via verloop vrij gekomen. Omdat departementen de komende kabinetsperiode uitvoering geven aan een volume- en efficiencytaakstelling is van de veronderstelling uitgegaan dat een verloop van 4,5% per jaar in de komende periode realistisch is.

Belastinguitgaven en ESF-middelen

In de VBTB-begroting streeft het ministerie van SZW een zo integraal mogelijke presentatie van beleid na. Daarom zijn ook de premiegefinancierde regelingen en de overige beleidsonderwerpen in aparte hoofdstukken toegelicht. Ook bij de belastinguitgaven is getracht deze zoveel mogelijk bij de beleidsartikelen zichtbaar te maken in de toelichting op de operationele doelstellingen. Dit is bij beleidsartikelen 2, 11 en 13 het geval.

De programmamiddelen voor ESF-3 en EQUAL lopen buiten begrotingsverband en zijn dus niet in de begrotingsstaat terug te vinden. Zij zijn wel zoveel mogelijk aan de beleidsartikelen toegedeeld waarvan de doelstellingen mede met Europese gelden worden bereikt. Het gaat daarbij om beleidsartikelen 2, 11 en 12. Toekenning van de middelen en verantwoording hierover vindt bij de EU plaats.

Toedeling van de apparaatsuitgaven.

Het ministerie van SZW heeft in deze begroting de apparaatsuitgaven zoveel mogelijk aan de verschillende beleidsartikelen toegerekend. Toerekening van middelen (personeel en materieel) vindt jaarlijks plaats op basis van een herziene, globale toedeling van de personeelsinzet naar de verschillende beleidsartikelen Deze verdeelsleutel wordt ook het departementaal jaarverslag 2004 gehanteerd. Voor 2005 en volgende jaren zijn bij de beleidsartikelen nog geen apparaatsuitgaven geraamd.

De toegerekende apparaatsuitgaven worden niet afzonderlijk bij de beleidsartikelen toegelicht. In artikel 98 «Algemeen» is een integraal overzicht van de inzet van personeel en materieel opgenomen inclusief de verdeling van de personeelsinzet over de verschillende beleidsartikelen, de niet-beleidsartikelen, de premiegefinancierde sociale zekerheidsuitgaven en de overige beleidsonderwerpen. Dit staat gelijk aan de verdeelsleutel.

Evaluatie

In de beleidsartikelen wordt in een afzonderlijke tabel aangegeven wanneer evaluaties naar de doelstellingen zullen worden verricht.

VBTB-paragraaf

Elk artikel bevat een VBTB-paragraaf waarin wordt aangegeven welke verbeteringen in het artikel in de komende jaren noodzakelijk zijn om te komen tot een volwaardige VBTB-begroting. In deze paragraaf is zo goed mogelijk aangegeven wanneer het ministerie van SZW aan alle VBTB-voorschriften zal kunnen voldoen.

2. BELEIDSAGENDA

2.1 Voorwoord

Nederland staat voor ingrijpende keuzes op het terrein van werk en inkomen. Het socialezekerheidsstelsel vraagt om onderhoud, er is een omslag nodig in de ontwikkeling van contractlonen, zowel in de markt als bij de overheid, en het draagvlak voor onze collectieve voorzieningen is nog onvoldoende. Naast deze inhoudelijke aspecten van het beleid is er bovendien een kwaliteitssprong nodig in de uitvoering en de handhaving. Dat zijn de thema's die in de komende jaren het beleid zullen domineren.

Belangrijke onderdelen van ons huidige socialezekerheidsstelsel als de WAO en de bijstand zijn ontworpen in andere tijden. De werkelijkheid waarop deze regelingen waren toegesneden is inmiddels veranderd. Dat vertaalt zich onder meer in het beroep op de regelingen: dit is groter, in het geval van de WAO zelfs vele malen groter, dan bij het ontwerpen werd gedacht en beoogd. Ook schort het aan de uitstroom uit de regelingen. Deze is klein en laat veelal lang op zich wachten. Het verblijf in de regelingen, ten slotte, vormt voor het betrokken individu te vaak een geleidelijk afglijden richting maatschappelijk en economisch isolement. Mensen worden te snel afgeschreven. Een nieuwe vormgeving van deze socialezekerheidsregelingen is dan ook dringend gewenst. De vraag wat mensen nog wel kunnen, in plaats van wat zij niet meer kunnen, moet daarbij centraal komen te staan. Een meer activerende opzet van de sociale zekerheid kan eraan bijdragen dat mensen sneller weer deelnemen aan het economische en maatschappelijke verkeer.

Dat is niet alleen om sociale, maar ook om economische redenen gewenst. Wie in 1945 geboren werd, bereikt in het jaar 2010 de pensioengerechtigde leeftijd. Aangezien het in Nederland nu nog gebruikelijk is om voor het 65e levensjaar te stoppen met werken, zullen grote groepen mensen uit de naoorlogse geboortegolf zich al voor 2010 van de arbeidsmarkt terugtrekken. De vergrijzing is geen vergezicht, maar staat in feite voor de deur. Een steeds kleinere groep mensen zal het economische draagvlak vormen voor de publieke voorzieningen, waar een steeds grotere groep senioren aanspraak op maakt. Dat kan alleen als iedereen die kán bijdragen aan het draagvlak, dat ook doet. Dit betekent dat een stijging van de arbeidsparticipatie noodzakelijk is. Deze stijging moet eerst en vooral worden gezocht bij degenen die nu niet of niet voldoende participeren. Ook daarom is ander en beter beleid nodig ten aanzien van de WAO, de bijstand, en het geheel van arbeid en zorgregelingen.

Het huidige economische dal is dieper dan Nederland in lange tijd heeft meegemaakt; het is ook dieper dan in ons omringende landen. Dat hangt vooral samen met de verslechterde Nederlandse concurrentiepositie. Deze moet verbeteren, wil Nederland straks aansluiting vinden bij een herstel van de internationale economie. Daarmee is de ontwikkeling van de arbeidskosten meer dan in voorgaande jaren een centraal thema in het sociaal-economische beleid. De economische omstandigheden, vooral de snel oplopende werkloosheid, vergen dat de regering op dit punt haar verantwoordelijkheid neemt en de weg van matiging inslaat. Als de sociale partners dit voorbeeld volgen, komt daarmee een gematigde en solidaire inkomensontwikkeling binnen bereik. Vooral in een periode van teruggang vindt de regering dat belangrijk. De regering streeft daarbijnaar een evenwichtige inkomensontwikkeling, die de lasten verdeelt overálle groepen in de samenleving, en die daarbij recht doet aan de draagkracht van een ieder.

Naast de twee hoofdlijnen in het sociaal-economische beleid – meedoen en meer werk – staat ook op andere terreinen veel te gebeuren. Indirect is al de nieuwe Wet werk en bijstand aan de orde gekomen; deze zal gemeenten meer vrijheid en verantwoordelijkheid geven en duurzame reïntegratie van uitkeringsgerechtigden bevorderen. Een nieuwe Pensioenwet moet het speelveld afbakenen voor een solide inkomensvorming voor de oude dag. Een nieuwe levensloopregeling en een verbeterde opzet van de kinderopvang moeten de combinatie van arbeid en zorg vergemakkelijken en een andere verdeling van taken over mannen en vrouwen mogelijk maken. En om het draagvlak voor de sociale zekerheid in stand te houden, zal meer aandacht uitgaan naar het voorkomen en waar nodig bestraffen van misbruik en oneigenlijk gebruik.

De regering maakt ten slotte keuzen in de manier waarop zij beleid voert. Dat uit zich op twee manieren. Ten eerste kiest de regering voor het terugdringen van wetten en regels. Het streven is een overheid die niet de logica van de bureaucratie voorop plaatst, maar die samen met burgers en bedrijven concrete resultaten wil bereiken. Centraal staat dat burgers en bedrijven meer ruimte krijgen voor eigen keuzes en eigen verantwoordelijkheden. Ten tweede gaat deze regering voort op de weg van rekenschap afleggen en transparantie. Voor de belangrijkste beleidsonderdelen op het terrein van werk en inkomen zijn concrete doelstellingen geformuleerd, waarop de bewindslieden van SZW mogen worden aangesproken. Deze twee elementen liggen in elkaars verlengde. Zij hebben immers gemeen dat de rol van de burger groeit, en dat de overheid zich bescheidener zal moeten opstellen om die groei mogelijk te maken.

2.2 Algemeen-economisch beeld

Conjunctuur zit tegen

De internationale economie bevindt zich al enige jaren in een conjunctureel dal. Zowel in Duitsland, onze belangrijkste handelspartner, als in de rest van het eurogebied is de economische groei sinds 2001 buitengewoon laag. Buiten Europa is het beeld wisselend. De Verenigde Staten lijken weer enigszins te herstellen na de schok van 11 september 2001. Dat geldt niet voor Japan, waar de gemiddelde economische groei sinds 1992 niet hoger is dan een magere 1%. Herstel lijkt daar nog ver weg.

Nederland steeds verder achterop

Na jaren van voorspoed en hoge economische groei is de Nederlandse economie sinds 2002 vrijwel tot stilstand gekomen. In vergelijking met andere landen laat in Nederland magere prestaties zien. Sinds 2001 beweegt de groei in Nederland zich onder het gemiddelde niveau van de EU. Het verschil bedraagt in 2003 en 2004 ¾%-punt repectievelijk 1%-punt. Voor 2004 verwacht het CPB 1% groei voor Nederland en gemiddeld 2% groei voor de vijftien huidige EU-lidstaten. Het economische dal is voor Nederland dieper dan begin jaren negentig, toen de groei nog altijd ongeveer 2% bedroeg.

Grafiek 1a t/m 1d: Ontwikkeling economische kernvariabelen

Ontwikkeling BBP

BBPWerkloosheid

kst-29200-XV-2-1.gif

EMU-saldo

Arbeidskosten per eenheid product in verwerkende industrie (1996 = 100)

kst-29200-XV-2-2.gif

Bron: CPB

Werkloosheid loopt op

Als gevolg van de lage economische groei loopt de werkloosheid snel op. In de periode van maart tot juni 2003 zijn er maandelijks gemiddeld 14 duizend werklozen bijgekomen. Zulke aantallen zijn niet meer voorgekomen sinds begin jaren tachtig, toen Nederland in een diepe recessie verkeerde. In de periode april-juni 2003 waren volgens het CBS gemiddeld 400 duizend mensen werkloos. Het CPB verwacht een verdere stijging tot 540 duizend werklozen in 2004. Het aantal mensen met een werkloosheids- of bijstandsuitkering zal naar verwachting van het CPB oplopen van 665 duizend dit jaar naar 780 duizend volgend jaar.

Onder invloed van de lage economische groei verslechtert ook de budgettaire positie van de overheid. Terugkijkend moet worden geconcludeerd dat de overheid de hoge economische groei te weinig heeft benut voor structurele verbetering van de overheidsfinanciën. Zonder nader beleid zou Nederland volgend jaar dicht in de buurt komen van de tekortgrens van 3% van het BBP, die is vastgelegd in het verdrag van Maastricht.

Verslechterde concurrentiepositie

De lage groeicijfers hangen nauw samen met de hoge loonstijgingen van eind jaren negentig en van het begin van het huidige decennium. In een situatie van schaarste op de arbeidsmarkt werden destijds loonstijgingen gerealiseerd, die uitstegen boven de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. Het gevolg was een snelle toename van de arbeidskosten per eenheid product, de belangrijkste maatstaf voor de Nederlandse concurrentiepositie. In de afgelopen jaren zijn deze kosten sneller gestegen dan in Duitsland en de andere eurolanden. Voor volgend jaar verwacht het CPB licht herstel van de internationale economische conjunctuur, maar door de hoge arbeidskosten zal Nederland daarvan slechts in geringe mate profiteren.

2.3 Sociale zaken en werkgelegenheid in perspectief

Verhouding aantallen werkenden en 65-plussers verslechtert

Het aantal mensen dat gebruik maakt van oudedagvoorzieningen, stijgt door de vergrijzing. Tegelijkertijd krimpt de groep die de middelen voor deze voorzieningen moet opbrengen. Als de arbeidsparticipatie van alle leeftijdscategorieën blijft zoals die nu is, zal het aantal werkenden tot 2040 dalen, tot iets meer dan 7 miljoen mensen. Maar tegelijkertijd stijgt het aantal 65-plussers van meer dan 2 miljoen tot meer dan 4 miljoen.

Grafiek 2a en 2b: Ontwikkeling aantallen werkenden en 65-plussers, en arbeidsparticipatie in EU

Aantallen werkenden en 65-plussers, bij gelijkblijvende arbeidsparticipatie

Arbeidsparticipatie in voltijdsequivalenten in 2002

kst-29200-XV-2-3.gif

Bron: CBS en berekeningen SZW (2a) en Europese Commissie («Employment in Europe», 2b).

Nederlander werkt nog te weinig

De gemiddelde jaarlijkse arbeidsduur van werkenden in Nederland (in 2002 1324 uur) is het laagst van alle landen in de Europese Unie. Ter vergelijking: in een land als Denemarken is de jaarlijkse arbeidsduur gemiddeld 180 uur hoger. Ook het aantal mensen in Nederland met een baan behoort na correctie voor deeltijdwerk («participatie in voltijdsequivalenten») tot de laagste in Europa. Vooral het verschil met Scandinavische landen is groot. Nederland telt nu bijvoorbeeld drie 65-plussers op elke tien werkenden. Als onze arbeidsparticipatie niet verandert, hebben we in 2040 zes 65-plussers op tien werkenden. Als onze arbeidsparticipatie toeneemt tot het huidige Deense niveau, hebben we straks vijf 65-plussers op 10 werkenden, die bovendien gemiddeld geen 25, maar 29 uur per week werken. Zo kunnen de kosten van de sociale zekerheid beter worden gespreid.

Zorgelijke positie achterstandgroepen

Van een aantal bevolkingsgroepen in Nederland blijft de participatie achter bij het gemiddelde. Dit geldt bijvoorbeeld voor ouderen, vrouwen, etnische minderheden en arbeidsgehandicapten.

De arbeidsparticipatie van ouderen (55–64 jaar) is aanzienlijk gestegen sinds 1993, maar het niveau is nog steeds laag. Veel ouderen trekken zich ruim voor hun 65e terug van de arbeidsmarkt.

Figuur 3a t/m 3c: Netto arbeidsparticipatie totaal en ouderen, mannen en vrouwen, en gemiddelde wekelijkse arbeidsduur mannen en vrouwen

Netto arbeidsparticipatie(totaal en ouderen)

Netto arbeidsparticipatie(mannen en vrouwen, 15–64 jaar)

Gemiddelde wekelijksearbeidsduur in uren, incl. overwerk

kst-29200-XV-2-4.gif

Bron: CBS

De participatie van vrouwen stijgt langzaam, maar het verschil met het niveau van mannen is nog groot. De participatiestijging van vrouwen is vooral toe te schrijven aan een toename van het aantal vrouwen dat in deeltijd werkt. Van de vrouwen die meer dan 12 uur werken, heeft bijna 1 op de 5 een baan van minder dan 20 uur. Bij mannen is dit ongeveer 1 op de 40.

De arbeidsparticipatie van niet-Westerse allochtonen is gemiddeld lager dan die van autochtonen (50% versus 66%). Vooral allochtone vrouwen begeven zich relatief weinig op de arbeidsmarkt. Zo heeft slechts één op de drie Marokkaanse en Turkse vrouwen een betaalde baan. Bij enkele groepen is de participatie daarentegen opvallend hoog. Dit geldt bijvoorbeeld voor Surinaamse vrouwen, die sterk gericht zijn op onafhankelijkheid. Zij participeren zelfs vaker dan autochtone vrouwen.

Combinatie arbeid en zorg nog lastig

Mensen zijn in de afgelopen decennia anders gaan leven. Het standaardpatroon uit de vorige eeuw waarin scholing, werken en pensioen centraal stonden voor mannen, en waarin zorg centraal stond voor vrouwen, is tegenwoordig niet meer de regel. De wensen en behoeften voor de combinatie van arbeid en andere activiteiten, waaronder zorg voor anderen, zijn steeds diverser geworden. Bestaande instituties sluiten vaak niet of onvoldoende aan bij deze nieuwe wensen. Vooral mensen in de leeftijd tussen 30 en 50 jaar – het zogenoemde spitsuur van het leven – hebben moeite om arbeid en zorg naar wens te combineren. Financiële druk en tijdgebrek vormen de belangrijkste belemmeringen. In sommige gevallen leidt dat ertoe dat mensen zich terugtrekken van de arbeidsmarkt.

WAO niet onder controle

Het aantal arbeidsongeschikten in Nederland is nog steeds hoog. In 2002 ontvingen 979 duizend mensen een arbeidsongeschiktheidsuitkering. In de eerste helft van de jaren negentig daalde de instroom in regelingen voor arbeidsongeschiktheid. Daarna, in de periode 1997–2001, nam het aantal WAO'ers weer fors toe. De groei van het totale arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (WAO, WAZ en Wajong) is sinds vorig jaar relatief laag, mede als gevolg van de Wet Verbetering Poortwachter, de conjunctuur en premiedifferentiatie (Pemba).

Figuren 4a en 4b: Aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en WAO-instroom per sector

Aantal uitkeringen arbeidsongeschiktheid (WAO, WAZ, Wajong)

WAO-instroom per sector in 2002 (uitschieters)

kst-29200-XV-2-5.gif

Bron: SZW (3a) en UWV (3b)

In 2002 belandden meer dan 92 duizend mensen in de WAO. Het aantal vrouwen (ruim 50 duizend) was hoger dan het aantal mannen (42 duizend). Meer dan de helft van die instromers werd volledig arbeidsongeschikt verklaard. Dat is internationaal bezien nog steeds opvallend veel. Het aantal personen dat in 2002 vanwege psychische klachten in de WAO is beland, is met 35% van de totale instroom verontrustend hoog.

Het risico om arbeidsongeschikt te raken verschilt per sector en per bevolkingsgroep. Uit CBS-cijfers blijkt bijvoorbeeld dat de WAO-instroom onder niet-Westerse allochtonen hoger is dan onder autochtonen. Daarnaast blijkt uit cijfers die het UWV in juni 2003 voor het eerst heeft gepubliceerd, dat de WAO-instroom grote verschillen vertoont tussen sectoren. In sectoren met veel fysiek zware arbeid belanden relatief veel werknemers in de WAO. Dit is bij uitstek het geval voor de reinigingssector en de sector gezondheidszorg en welzijn. Ook in de uitzendsector, waar de werkgever weinig invloed heeft op de arbeidsomstandigheden, is de instroom hoog. Bij Defensie (keuring bij indiensttreding), in de horeca (jong personeel) en in de zakelijke dienstverlening (bureauwerk) is de WAO-instroom relatief laag. De WAO-instroom bij de gehele overheid (inclusief Defensie) is 0,1%-punt lager dan het landelijke gemiddelde.

Werkgelegenheid daalt, werkloosheid stijgt

Na acht jaar stijging is de werkgelegenheid in 2003 voor het eerst in lange tijd weer gedaald. Gemeten in arbeidsjaren neemt de werkgelegenheid af met 1¼%. In 2004 bedraagt de daling ¾%. Dit werkgelegenheidsverlies hangt nauw samen met saneringen die ondernemingen doorvoeren onder druk van de conjunctuur.

De daling van de werkgelegenheid treft vooral jongeren. Het kost schoolverlaters steeds meer moeite een baan te vinden. De werkloosheid onder jongeren, die ruim boven de gemiddelde werkloosheid ligt, neemt snel toe. In 2002 hadden 78 duizend jongeren in de leeftijd van 15 tot 25 jaar geen baan. In het tweede kwartaal van 2003 is dat opgelopen tot ruim 100 duizend. De werkloosheid onder jongeren van 15 tot en met 22 jaar bedroeg in 2002 8,7%.

Figuur 5a en 5b: Ontwikkeling werkgelegenheid (links) en niveau werkloosheid (rechts)

kst-29200-XV-2-6.gif

Bron: CPB (werkgelegenheid) en CBS (werkloosheid), op basis van CBS-indeling in leeftijdscategorieën.

Stijging arbeidskosten hoog

De stijging van de contractlonen en de pensioenpremies leidde in 2001 tezamen nog tot een stijging van de brutoloonkosten voor werkgevers met meer dan 5%. Sindsdien zijn de contractlonen gematigd, maar de pensioenpremies zijn blijven stijgen, vooral in 2003. De stijging van de arbeidskosten als gevolg van contractloonstijgingen en de verhoging van pensioenpremies voor werkgevers bedraagt in 2003 naar verwachting meer dan 4%. Dat is weliswaar lager dan in 2001, maar het illustreert dat de totale arbeidskostenstijging, ondanks de recessie, op een te hoog niveau blijft.

Figuur 6: ontwikkeling contractloonstijging en verandering van pensioenpremies voor werkgevers

kst-29200-XV-2-7.gif

Bron: CPB, berekeningen SZW.

Emancipatie niet voltooid

Het emancipatiebeleid is nog niet af. Slechts 38% van de Nederlandse vrouwen is economisch zelfstandig en verdient meer dan 70% van het minimumloon. Bij laagopgeleide autochtone vrouwen en vrouwen van Turkse en Marokkaanse afkomst is de arbeidsparticipatie lager dan 40%. Bovendien is het aandeel vrouwen in de raden van bestuur, ambtelijke topfuncties, het lokale en provinciale bestuur en universitaire topfuncties nog beperkt. In verenigingsbesturen, wijkraden en belangenorganisaties zijn vrouwen ondervertegenwoordigd. Ook is er nog veel geweld tegen vrouwen. Jaarlijks zijn circa 200 duizend vrouwen slachtoffer van mishandeling door de partner of ex-partner. Vrouwenhandel, gedwongen huwelijken en zwangerschappen, eerwraak en genitale verminking zijn in Nederland een groeiend probleem.

Administratieve lasten en deregulering

Op de beleidsterreinen van SZW (arbeidsmarkt en bijstand, arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en sociale verzekeringen) is sprake van veel regelgeving. Er bestaan circa 55 wetten, 85 algemene maatregelen van bestuur en 150 ministeriële regelingen. Deze regels hebben weliswaar elk hun specifieke legitimering, maar ze vormen tegelijkertijd ook een last voor hen op wie ze betrekking hebben. Naleving ervan kost tijd en geld, en ontneemt handelingsvrijheid. Op het terrein van SZW bedroegen de administratieve lasten voor het bedrijfsleven in 1994 meer dan € 2,8 miljard (in prijzen van 2002). Vorig jaar was dat teruggebracht tot € 2,5 miljard (13% minder dan in 1994).

Figuur 7: Administratieve lasten voor bedrijven, per SZW-beleidsterrein (mln euro, cijfers 2002)

kst-29200-XV-2-8.gif

Bron: SZW.

2.4 Hoofdlijnen in het beleid

Een gematigde ontwikkeling van de arbeidskosten, een verhoging van de arbeidsproductiviteit, en vooral een belangrijke verbetering van de arbeidsparticipatie zijn centrale doelstellingen van het sociaal-economische beleid. Verhoging van de arbeidsparticipatie betekent ten eerste dat burgers niet onnodig de arbeidsmarkt de rug toekeren. Nieuwe regelgeving voor bijstand en arbeidsongeschiktheid en verandering van het fiscale kader voor VUT en prepensioen dragen hier aan bij. Ten tweede betekent participatieverhoging dat iedereen die daar de leeftijd en de capaciteit voor heeft, actief deelneemt aan de arbeidsmarkt. Dit geldt in het bijzonder voor groepen waarvan de participatie nu laag is, zoals ouderen (55 tot 65 jaar), arbeidsgehandicapten, allochtonen en vrouwen. Verbeterde prikkels, ondersteuning bij werkhervatting, maatregelen die de combinatie van arbeid en zorg vergemakkelijken, en een versnelling van het emancipatie- en integratieproces bij groepen in een kwetsbare positie zijn hiervoor de aangewezen instrumenten.

Binnen het bredere palet van werk en inkomen, dat hierna aan de orde komt, verdient het inkomensbeleid bijzondere aandacht. Vanwege de lage economische groei, de oplopende pensioenpremies en de oplopende kosten van de gezondheidszorg zal koopkrachtbehoud de komende jaren niet mogelijk zijn. Wel staan evenwicht en een eerlijke verdeling centraal. Vooral in perioden van teruggang is dat belangrijk. Lasten moeten worden verdeeld naar draagkracht. Bovendien heeft de regering oog voor de positie van kwetsbare groepen (65-plussers en gezinnen met kinderen en een laag inkomen).

Het regeringsbeleid is gericht op verhoging van de participatie. Wie kán meedoen, moet meedoen. Maar een beleid van participatieverhoging kan pas echt effectief zijn als er voldoende werkgelegenheidsgroei is om de toestroom naar de arbeidsmarkt op te vangen. Meedoen lukt alleen als er meer werk komt. Dat onderstreept nog eens de noodzaak van een beheerste arbeidskostenontwikkeling.

Vermindering van regeldruk en administratieve lasten, ten slotte, bezorgt burgers minder rompslomp en geeft bedrijven meer ruimte om te concurreren. Bij een beleid waarin oog is voor de uitwerking van wetten en regels in de samenleving, hoort ook aandacht voor uitvoering, handhaving en de druk van regelgeving.

Nederland zal zich tijdens het EU-voorzitterschap inzetten voor duurzame economische groei, voor werkgelegenheidsgroei en voor invulling van de Sociale Beleidsagenda voor de periode 2006–2010, mede met het oog op de uitbreiding van de EU. Leidraad in die agenda zijn de participatiedoelstellingen uit de zogeheten Lissabonstrategie. Nederland zal daarbij bijzondere aandacht geven aan sociale cohesie. De Sociale Beleidsagenda zal actiepunten bevatten voor de Europese Raad, de Europese Commissie en het Europees Parlement. Hervorming van arbeidsmarkten en een activerende werking van de sociale zekerheid staan centraal. Daarnaast zullen diverse andere thema's tijdens het voorzitterschap op de agenda staan, zoals levensloop, scholing, productiviteit, arbeidsveiligheid, terugdringing van regels en administratieve lasten, emancipatie en integratie van allochtone vrouwen en effectiviteit van het arbeidsmarktbeleid.

2.4.1 Meedoen

Vermindering arbeidsongeschiktheid: beginnen bij preventie

De regering blijft onverminderd aandacht schenken aan preventie van ziekte, verzuim en WAO-instroom. Arboconvenanten zijn hiervoor een belangrijk instrument. In 2004 start de «tweede fase arboconvenanten» in ongeveer twintig sectoren met een hoog risico. Het doel van deze convenanten is het ziekteverzuim en de WAO-instroom met ten minste 20% terug te brengen ten opzichte van het peiljaar 2002. Daarnaast heeft SZW een aantal preventieve programma's opgestart om arbeidsrisico's te verminderen. Zo is het programma Versterking Arbeidsveiligheid gericht op een vermindering van het aantal arbeidsongevallen. Het programma «Versterking Arbobeleid stoffen» heeft als doel op de werkvloer een gezond gebruik van stoffen te bevorderen. Het programma Productbeleid stimuleert de ontwikkeling en het gebruik van veilige en gezonde producten.

Een ander middel om arbeidsongeschiktheid te voorkomen is de blijvende inzet van risico-inventarisaties en -evaluaties (RI&E, zie beleidsartikel 13). Werkgevers kunnen hiermee de arbeidsrisico's in beeld brengen. Branchegewijze ontwikkeling van het RI&E-instrument in combinatie met algemene voorlichting kan de verzuimpreventie bevorderen.

Een nieuw stelsel: streven naar werkhervatting

Vermindering van het aantal arbeidsongeschikten is een van de hoofdprioriteiten van de regering (zie ook premieartikel 2 en 3). Een ingrijpende wijziging van het verzekeringsstelsel voor arbeidsongeschiktheid is daarbij onontkoombaar. De stelselherziening die de regering voorstaat, sluit in overwegende mate aan bij de uitgangspunten van het SER-advies over de WAO en van het rapport «Werk maken van arbeidsongeschiktheid» van de Adviescommissie Arbeidsongeschiktheid:

• Het voorkomen van arbeidsongeschiktheid begint met adequate prikkels voor verzuimpreventie.

• Niet het verzekeren van arbeidsongeschiktheid, maar het activeren van arbeidsgeschiktheid staat centraal.

• Wie écht niet meer in staat is arbeid te verrichten, krijgt een permanente en adequate inkomensbescherming aangeboden. Dit betreft personen die duurzaam én volledig arbeidsongeschikt zijn.

• De primaire verantwoordelijkheid voor preventie en reïntegratie ligt bij werkgevers en werknemers.

• Gedeeltelijk arbeidsgeschikten moeten gelijke kansen krijgen bij de toegang tot de arbeid.

Met deze uitgangspunten stelt de regering zichzelf als doel de instroom van duurzaam volledig arbeidsongeschikte werknemers te beperken tot maximaal 25 duizend per jaar. De regering streeft ernaar de verplichte loondoorbetalingsperiode voor werkgevers te verlengen van één naar twee jaar, zodat zij er meer belang bij krijgen om langdurig verzuim terug te dringen. Om werknemers te stimuleren hun werk te hervatten is het van belang dat bovenwettelijke aanvullingen op de doorbetaling in het tweede ziektejaar achterwege blijven. Een loondoorbetaling in het tweede ziektejaar van 70% zal een belangrijke toegangsvoorwaarde vormen voor de nieuwe arbeidsongeschiktheidsregelingen.

Omdat werkhervatting niet altijd binnen twee jaar zal slagen, moeten ook de uitkeringsvoorwaarden in het teken blijven staan van activering. Het stelsel moet stimuleren tot arbeid. Daarnaast moet het voor werkgevers in alle gevallen financieel aantrekkelijk blijven om gedeeltelijk arbeidsongeschikten in dienst te nemen of te houden. Het streven naar werkhervatting is een centraal element in het nieuwe WAO-stelsel dat de regering op 1 januari 2006 wil invoeren. Dit stelsel bevat een inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. Het bevat daarnaast een activeringsregeling voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten (meer dan 35%) en voor volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikten. Personen die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, blijven in dienst van de werkgever. Als zij werkloos raken, kunnen zij op de gebruikelijke wijze aanspraak maken op de WW.

In aanloop naar invoering van het nieuwe stelsel zal per 1 juli 2004 het Schattingsbesluit worden aangescherpt. Hierdoor kunnen de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid beter bij de beoordeling van de mate van arbeidsgeschiktheid worden betrokken. Het nieuwe Schattingsbesluit zal worden toegepast bij de nieuwe instroom in de WAO en bij herbeoordelingen van werknemers die al recht hebben op een WAO-uitkering.

Reïntegratie een prioriteit

Een effectief reïntegratiebeleid is van groot belang om te voorkomen dat mensen langdurig van een uitkering afhankelijk raken. De regering wil de effectiviteit van dit beleid vergroten en heeft zich concreet ten doel gesteld het percentage personen dat na deelname aan een reïntegratietraject uitstroomt naar reguliere arbeid, met een kwart te vergroten. Dit doel moet in 2007 zijn gerealiseerd (zie ook premieartikel 1 en 3 en beleidsartikel 2). Invoering van de nieuwe Wet werk en bijstand en prestatieafspraken met het UWV zijn hiervoor belangrijke instrumenten. Overigens zal de mate waarin de doelstelling wordt gerealiseerd, mede afhankelijk zijn van de macro-economische ontwikkelingen.

Een van de instrumenten om reïntegratie te bevorderen is de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet Rea). De regering heeft deze wet kritisch doorgelicht en ontdaan van overtollige regels. Dit leidt niet alleen tot verlaging van de administratieve lasten voor werkgevers en het UWV, maar ook onder meer tot het regeringsvoorstel de subsidies voor reïntegratietrajecten te schrappen voor werknemers tijdens hun eerste en tweede ziektejaar. Dit voorstel hangt samen met het wetsvoorstel voor verlenging van de loondoorbetalingsperiode bij ziekte en het leidt tot een aanzienlijke besparing. Op de reïntegratietrajecten voor uitkeringsgerechtigden wordt niet bezuinigd. Deze trajecten zijn van groot belang in het nieuwe arbeidsongeschiktheidsstelsel. Ze zijn snel, efficiënt en toegesneden op de individuele cliënt. In de komende kabinetsperiode is hiervoor extra geld beschikbaar.

Aan het werk met de nieuwe Wet werk en bijstand

Iedere burger wordt geacht zelfstandig in zijn eigen bestaan te voorzien. Dit uitgangspunt staat centraal in de nieuwe Wet werk en bijstand (WWB), die op 1 januari 2004 wordt ingevoerd als het parlement daarmee instemt. Wie niet zelf in zijn bestaan kan voorzien, krijgt ondersteuning bij het vinden van werk, en inkomensondersteuning voor zolang dat nodig is. De gemeente heeft een zorgplicht om deze doelen te realiseren.

Met de WWB krijgen gemeenten de beleidsmatige en financiële verantwoordelijkheid voor het reïntegratiebeleid. Van deze overheveling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden aan gemeenten wordt een effectieve stimulans verwacht om de instroom in de bijstand zoveel mogelijk te beperken en om de uitkeringsperiode zo kort mogelijk te houden.

De beleidsruimte die gemeenten hebben, stelt hen in staat maatwerk te leveren om instroom in de bijstand te beperken en uitstroom te bevorderen. De extra mogelijkheden voor maatwerk ontstaan ten eerste door het vrij besteedbare reïntegratiebudget dat gemeenten tot hun beschikking krijgen. Daarnaast wordt het oplossend vermogen op lokaal niveau versterkt door vermindering en vereenvoudiging van de regelgeving.

Bij de volledige verantwoordelijkheid voor de reïntegratie past een eigen budget voor betaling van de uitkeringen. De omvang van dit budget is afhankelijk van de stand van de conjunctuur. Gemeenten krijgen daarmee ook de volledige financiële verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het beleid. Als door een succesvol reïntegratiebeleid een overschot ontstaat op het budget voor de uitkeringslasten, dan mag een gemeente dat naar eigen inzicht besteden.

Voor de cliënt betekent de WWB een aanscherping van zijn rechten én plichten. De mogelijkheid van groepsgewijze ontheffing van de arbeidsverplichting komt in de WWB te vervallen. Aan de andere kant kan de cliënt aanspraak maken op ondersteuning door de gemeente bij de reïntegratie-inspanningen (zie ook beleidsartikelen 2 en 5).

Reïntegratie WW'ers en arbeidsgehandicapten

De regering heeft prestatieafspraken gemaakt met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de reïntegratie van arbeidsgehandicapten en werklozen. Effectieve reïntegratie is gebaat bij een snelle start van het reïntegratietraject. Hiertoe moet 85% van de arbeidsgehandicapten en de werklozen binnen vier weken na vaststelling van de afstand tot de arbeidsmarkt zijn aangemeld bij een reïntegratiebedrijf. Voor de arbeidsgehandicapten gebeurt dit in de vorm van een zogenoemde reïntegratievisie, voor de werkloze na het opstellen van het reïntegratieadvies door het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI). Met ingang van 2003 is resultaatfinanciering de algemene norm. Marktwerking zal in toenemende mate worden toegepast bij de aanbesteding van de trajecten.

Van de relevante groep arbeidsgehandicapten moet 90% binnen 12 maanden na het begin van de uitkeringsperiode een reïntegratietraject aangeboden krijgen; 40% van deze trajecten moet leiden tot een dienstverband van zes maanden of meer. Ten minste 95% van de relevante groep WW'ers moet binnen 12 maanden na het begin van de uitkeringsperiode een reïntegratietraject aangeboden krijgen. De helft van deze trajecten moet leiden tot duurzame uitstroom.

Als blijkt dat een reïntegratietraject niet tot een duurzaam dienstverband heeft geleid, wordt een cliënt niet aan zijn lot overgelaten. Het UWV zal in die situatie analyseren waarom de reïntegratie niet succesvol was. Als deze analyse duidelijk maakt dat verdere hulp zinvol is, komt de cliënt in aanmerking voor een zogeheten tweedekanstraject. Cliënten die niet meewerken aan reïntegratie, worden gekort op hun uitkering (zie ook beleidsartikel 5 en de premieartikelen 2 en 3).

Een hogere arbeidsparticipatie van ouderen

In de afgelopen decennia is het steeds gewoner geworden dat oudere werknemers vóór hun 65e uittreden om zo ruimte op de arbeidsmarkt te creëren voor jongeren. Deze ontwikkeling moet worden gekeerd. De regering streeft er naar, de dalende trend van de netto arbeidsparticipatie van ouderen (55–64 jaar), die gezien de stand van de conjunctuur kan worden verwacht, uiterlijk in 2007 om te keren in een stijgende trend. In het Hoofdlijnenakkoord is hiervoor een breed pakket aan maatregelen afgesproken (zie ook beleidsartikel 2).

Ter bevordering van de arbeidsparticipatie van ouderen zal de regering VUT- en prepensioenregelingen ontmoedigen. Nu vallen die regelingen nog onder de «omkeerregel». Dit betekent dat de premie aftrekbaar is en dat latere uitkeringen belast zijn. De regering wil voor prepensioen terugkeren naar de regel dat premies niet aftrekbaar zijn, en dat de latere uitkeringen zijn vrijgesteld van belasting- en premieheffing. In het Belastingplan 2004 worden de maatregelen en het overgangsrecht nader geconcretiseerd en toegelicht.

De regering wil het risico op werkloosheid bij oudere werknemers helpen terugdringen door werkgevers te laten betalen voor werknemers van 57½ jaar en ouder die in de WW belanden. Deze bijdrage is gelijk aan een deel van de WW-lasten. Tegelijkertijd zullen vanaf 2004 de sollicitatieplicht en de andere verplichtingen gericht op werkhervatting ook weer voor oudere werknemers gaan gelden. Verder zullen aanvullingen van voormalige werkgevers op WW-uitkeringen in mindering worden gebracht op de uitkeringen. Dit geldt zowel voor 57½-plussers als voor jongere werklozen.

Een belangrijk aandachtspunt is de bevordering van de toegankelijkheid van de arbeidsmarkt voor ouderen. Leeftijdsdiscriminatie mag voor hen geen belemmering vormen deel te nemen aan de arbeidsmarkt. Het wetsvoorstel Gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid geeft ouderen betere arbeidsmarktkansen.

Arbeid & zorg combineren

Meedoen betekent niet alleen betaalde arbeid verrichten. Burgers dragen en nemen ook de verantwoordelijkheid voor hun naasten. Vooral vrouwen zorgen – vaak naast hun werk – ook voor anderen. Maar ook voor mannen is het belangrijk dat zij een stimulans krijgen om naast hun baan tijd te besteden aan onbetaalde zorg. Als mannen meer zorgtaken op zich nemen, geeft dit vrouwen ook meer mogelijkheden om te participeren op de arbeidsmarkt. De samenleving heeft baat bij de grotere arbeidsdeelname van vrouwen, onder meer omdat zij het financiële draagvlak voor de sociale zekerheid kunnen vergroten.

In de komende kabinetsperiode zal veel aandacht uitgaan naar het bevorderen van de effectiviteit van de bestaande regelgeving, zoals de Wet aanpassing arbeidsduur (deeltijdarbeid) en de Wet arbeid en zorg (verlofregelingen). Als mogelijk sluitstuk van deze laatste wet beraadt de regering zich op de introductie van een onbetaald recht op langdurend zorgverlof voor mensen met een levensbedreigend zieke partner, ouder of kind. Daarnaast zal de regering in 2004 een levensloopregeling introduceren, die het makkelijker maakt voor werknemers om perioden van onbetaald verlof financieel te overbruggen. Tot slot biedt de nieuwe Wet basisvoorziening kinderopvang (WBK) aan ouders die arbeid (of toeleiding tot arbeid) en zorg combineren, vanaf 2005 een bijdrage in de kosten van geregistreerde kinderopvang naar hun keuze (zie ook beleidsartikel 11). Voorafgaand aan de invoering van de WBK worden in 2004 de fiscale faciliteiten verruimd voor werkgevers die kinderopvang bieden aan hun werknemers. Tevens krijgen gemeenten een specifieke uitkering om de bestaande capaciteit aan gesubsidieerde plaatsen te continueren.

De doelstelling van de regering is om de arbeidsdeelname van vrouwen te verhogen tot 65% in 2010. Een toename van het aantal herintredende vrouwen kan daaraan een belangrijke bijdrage leveren. Via convenanten worden afspraken gemaakt over de instroom van 50 duizend herintreedsters in betaald werk in 2005.

Blijven werken aan emancipatie en integratie

Tot de prioriteiten in het emancipatiebeleid van de regering behoren verbetering van de rechten en van de veiligheid van vrouwen, het bevorderen van hun arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid en het stimuleren van deelname door vrouwen aan besluitvorming en bestuur. Brede implementatie van de resultaten van de experimenten Dagindeling en de herbezinning op de afstemming van werktijden, schooltijden en openingstijden dragen hier aan bij. Daarnaast zal het accent in de komende jaren liggen op positieverbetering van laagopgeleide vrouwen en op allochtone vrouwen die in een kwetsbare positie verkeren. De commissie Participatie Vrouwen uit Etnische Minderheidsgroepen (PaVEM) zal via de ondersteuning van gemeenten stimuleren dat meer vrouwen uit etnische minderheidsgroepen actief participeren in de Nederlandse samenleving en deelnemen aan de arbeidsmarkt.

Er staat veel nieuw emancipatie- en integratiebeleid in de steigers. Zo zal een plan van aanpak voor emancipatie en integratie van allochtone meisjes en vrouwen worden opgesteld. Ook zal het thema integratie centraal staan in het emancipatiesubsidiebeleid voor de komende jaren. Tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de EU zal dit thema bovendien een rol spelen tijdens SZW-activiteiten rond emancipatie. Daarnaast komt er een apart plan van aanpak ter vermindering van alle vormen van geweld tegen vrouwen (zie ook beleidsartikel 12).

De voortgang en uitvoering van het emancipatiebeleid behoort tot de verantwoordelijkheden van de afzonderlijke vakdepartementen. Een onafhankelijke visitatiecommissie zal in de komende jaren bij hen toetsen of de verankering van het emancipatiestreven in het reguliere beleid voldoende vordert.

Vermindering armoedeval: werk moet lonen

Wanneer mensen er financieel niet of weinig op vooruitgaan als zij weer gaan werken, is er sprake van de zogeheten armoedeval. De armoedeval wordt mede veroorzaakt door inkomensafhankelijke regelingen zoals de huursubsidie: wie meer gaat verdienen, verliest een deel van zijn aanspraken. Vanaf 1995 hebben onder andere de intensiveringen in het gemeentelijke beleid gericht op armoedebestrijding er toe geleid dat de armoedeval steeds problematischer werd. In de belastingherziening 2001 is met de invoering van de arbeidskorting en de combinatiekorting een belangrijke stap gezet in het terugdringen van de armoedeval. Ook de verhogingen van de arbeidskorting in 2002 en 2003 hebben hieraan bijgedragen.

In 2004 en latere jaren worden de arbeidskorting en combinatiekorting verder verhoogd. Daarnaast wordt de categoriale bijzondere bijstand afgeschaft. De effecten van dit beleid zullen in de komende jaren zichtbaar worden. In 2003 gaan alleenstaanden er gemiddeld ½% in inkomen op achteruit als zij een baan aanvaarden tegen het minimumloon. In 2004 verbetert hun inkomen gemiddeld met 3½% als ze zo'n baan aanvaarden. Dit is een stap in de goede richting, maar verdere verbetering is noodzakelijk (zie ook Overige beleidsonderwerpen, artikel 2).

Menselijke maat in de uitvoering

In de komende jaren blijft de regering werken aan betere begeleiding van werkzoekenden en uitkeringsgerechtigden, en aan betere ondersteuning en bejegening van cliënten tijdens hun reïntegratietraject. Gemeenten, CWI en het UWV zullen hiervoor hun samenwerking moeten verbeteren. De regering stimuleert deze samenwerking op het gebied van ICT, bedrijfsprocessen en huisvesting in bedrijfsverzamelgebouwen. In 2004 zal worden onderzocht of burgers al grotere klantgerichtheid ervaren. Dit onderzoek maakt deel uit van de evaluatie op deelaspecten van de wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, die tot in 2006 jaarlijks plaatsvindt. In 2006 vindt ook een integrale evaluatie van de wet plaats (zie ook beleidsartikelen 1 en 17 en Overige beleidsonderwerpen, artikel 1).

De inzet van ICT zal een belangrijke rol blijven spelen in de uitvoering. SZW en uitvoeringsorganisaties zullen nagaan waar ICT meer en beter kan worden ingezet om effectiviteit en klantgerichtheid te verbeteren. In de SZW-sector wordt de inrichting van de informatievoorziening en ICT nader uitgewerkt in overeenstemming met het overheidsbrede informatiebeleid.

2.4.2 Meer werk, werk boven uitkering

Aanpassing WW

Om de vergrijzingslasten op te kunnen vangen via structurele verhoging van de arbeidsparticipatie zal de activerende werking van een aantal socialezekerheidsregelingen moeten worden aangescherpt. Een van die regelingen is de WW. Wie een beroep wil doen op de WW, zal in de toekomst 39 van de laatste 52 weken moeten hebben gewerkt. Nu is dat 26 weken uit de laatste 39. In het huidige stelsel ontvangen personen die alleen aan de wekeneis voldoen een kortdurende uitkering. In de nieuwe situatie blijven WW-uitkeringen voorbehouden aan werkloze werknemers die niet alleen aan de wekeneis voldoen, maar bovendien ten minste 4 van de afgelopen 5 jaren hebben gewerkt. Daarnaast wordt de maximale duur van WW-uitkeringen bekort door de vervolguitkering af te schaffen (zie ook premieartikel 1).

De regering zal een verkennende nota over de toekomstbestendigheid van werkloosheidsregelingen opstellen. Deze nota zal onder meer ingaan op arbeidsmarktontwikkelingen, op ontwikkelingen op het terrein van de VUT, WAO en bijstand, op de financiering, op de relatie met levensloopregelingen en op vereenvoudiging van regelgeving en administratieve lastenverlichting. Ook zal de nota een internationale vergelijking van werkloosheidsregelingen bevatten.

In diverse sectoren doen werklozen herhaaldelijk een beroep op de WW voor regelmatig terugkerende, kortdurende (seizoens)werkloosheid. Deze terugkerende werkloosheid leidt tot relatief hoge lasten voor de betreffende bedrijfstak. Werkgevers kunnen een deel van deze lasten voorkomen of beperken door het werk op een andere manier te organiseren. De bestaande financieringsstructuur van de WW stimuleert individuele werkgevers hiertoe onvoldoende. De regering onderzoekt welke financiële prikkels kunnen bijdragen aan het terugdringen van kortdurende herhalingswerkloosheid en op welke manier zij deze prikkels doelmatig kan inzetten.

Vacatureoffensief

Ter bestrijding van de oplopende werkloosheid zijn de Centra voor Werk en Inkomen op 1 juni 2003 gestart met een vacatureoffensief. Dit betekent dat de CWI's in een aantal sectoren meer aandacht geven aan vacatureacquisitie en aan bemiddeling, in aanvulling op hun reguliere dienstverlening. Hiervoor werken de CWI's onder meer samen met uitzendorganisaties. De eerste tranche van het offensief duurt een half jaar en wordt betaald uit de CWI-begroting. Na dit halfjaar beslist de regering hoe het vervolg eruit moet zien. Ook bekijkt de regering of geld uit het Europees Sociaal Fonds kan worden gebruikt voor dat vervolg (zie ook beleidsartikel 1).

Plan van aanpak jeugdwerkloosheid

Door de slechte conjunctuur kost het schoolverlaters steeds meer moeite een baan te vinden. De regering wil dat de jeugdwerkloosheid (15–22 jaar, exclusief studenten en scholieren) in de periode 2003–2007 niet méér bedraagt dan het dubbele van de totale werkloosheid. Gezien de verwachtingen over de ontwikkeling van de economie impliceert dit een niveau van de jeugdwerkloosheid tussen 10 en 15%. De inzet van de regering is dat iedere werkloze jongere binnen een half jaar (weer) aan de slag en/of naar school gaat. Jongeren kunnen zo werkervaring opdoen en, indien nodig, een startkwalificatie behalen. Dat voorkomt langdurige werkloosheid (zie ook Overige beleidsonderwerpen, artikel 1).

Op lokaal niveau zullen werkgevers, werknemers, gemeenten, scholingsinstellingen en andere betrokkenen afspraken moeten maken om te voorkomen dat jongeren langdurig werkloos worden en om het behalen van een startkwalificatie te stimuleren. De rijksoverheid richt een taskforce op die daarbij ondersteuning biedt aan regionale opleidingscentra, CWI's en gemeenten. Ook zullen jongeren worden aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid. De regering zal daarnaast de leeftijdsgrens opheffen in de fiscale stimuleringsregeling waarmee werkgevers hun voormalig werkloze werknemers kunnen laten scholen tot ze een startkwalificatie hebben bereikt. Voorheen gold deze regeling alleen voor werknemers ouder dan 23 jaar. Ook zal SZW in de komende kabinetsperiode verder werken aan de ontwikkeling van leer-werktrajecten tot een breed inzetbaar arbeidsmarktinstrument.

Inkomen: Uitnodiging aan sociale partners

Een belangrijke voorwaarde voor herstel van economische groei en werkgelegenheid is verlaging van de arbeidskosten per eenheid product. Dit vergt een duurzame verhoging van de arbeidsproductiviteit en loonmatiging. De inzet van de sociale partners is daarvoor essentieel, zoals die ook essentieel was in vorige perioden met lage economische groei. Zowel begin jaren tachtig als begin jaren negentig kozen de sociale partners voor een beleid dat recht deed aan de economische omstandigheden.

Ook nu ligt de sleutel voor verlaging van de arbeidskosten bij de sociale partners. Het is aan hen om meerjarige loonmatiging en toekomstbestendige pensioenarrangementen tot stand te brengen. Ook gematigde pensioenpremies dragen bij aan matiging van de arbeidskosten per eenheid product. Verdere stijgingen van pensioenpremies kunnen onder andere worden beperkt door het ambitieniveau van pensioenregelingen aan te passen.

In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat de ontwikkeling van het bruto minimumloon en de uitkeringen gelijk oploopt met de gematigde contractloonstijging van ambtenaren. In 2004 zal ook de kinderbijslag deze ontwikkeling volgen. De regering nodigt de marktsector nadrukkelijk uit ook de weg van gematigde loonontwikkeling in te slaan. Op deze wijze komt een solidaire inkomensontwikkeling binnen handbereik. Dit ondersteunt tevens de ontwikkeling van de werkgelegenheid. De verslechterde economische ontwikkeling vertaalt zich dit jaar en volgend jaar in een sterke stijging van de verhouding tussen het aantal inactieven en actieven. Deze verhouding, de zogeheten I/A-ratio, is maatgevend voor de toepassing van de koppeling van het minimumloon en de uitkeringen aan de lonen in de marktsector en bij de overheid. Volledige koppeling komt binnen bereik, als het niveau van de I/A-ratio in deze kabinetsperiode daalt tot onder 70%. Als de verwachte waarde van de I/A-ratio boven 70% uitkomt, kan van volledige koppeling worden afgezien en volgt richtinggevende koppeling aan de contractlonen van ambtenaren. De verwachte I/A-ratio in 2004 bedraagt 72½% (zie ook Overige beleidsonderwerpen, artikel 2).

Een evenwichtige inkomensontwikkeling, ook in slechtere tijden

In het licht van de economische teruggang is een achteruitgang in koopkracht onvermijdelijk. Wel blijft het uitgangspunt dat sprake moet zijn van een evenwichtige inkomensontwikkeling voor de verschillende groepen. Het Hoofdlijnenakkoord wijst daarbij specifiek op de positie van kwetsbare groepen (65-plussers zonder aanvullend pensioen of met een klein aanvullend pensioen en gezinnen met kinderen en een laag inkomen). In 2004 zullen burgers er gemiddeld genomen tussen 0% en 1% in koopkracht op achteruit gaan. De verhoging van de kinderkorting beperkt het koopkrachtverlies voor gezinnen met kinderen en een laag inkomen, ook als rekening wordt gehouden met het achterwege blijven van de bijzondere verhoging van de kinderbijslag voor het eerste kind. Zoals aangegeven in het Hoofdlijnenakkoord zal de regering in het koopkrachtbeleid rekening houden met huishoudens die extra zwaar getroffen worden door de maatregelen in de zorg. Het gaat hierbij om ouderen, die over het algemeen meer zorg nodig hebben dan jongeren, en om mensen die hun zorgvraag niet kunnen beïnvloeden omdat ze chronisch ziek of gehandicapt zijn (zie ook Overige beleidsonderwerpen, artikel 2).

Een evenwichtige inkomensontwikkeling betekent ook dat bovenmatige stijgingen van topinkomens achterwege blijven. Zulke stijgingen staan niet alleen haaks op de gewenste loonmatiging, maar ook kunnen ze schade toebrengen aan de bereidheid van werknemers om genoegen te nemen met een gematigde inkomensontwikkeling. Hoofdstuk 3 van de Miljoenennota en hoofdstuk IX-b van de Rijksbegroting bevatten meer informatie over de kabinetsvoornemens hieromtrent.

Blijvend vertrouwen in pensioenen

De regering hecht onverminderd aan het handhaven van een goede inkomensvoorziening voor gepensioneerden. Een nieuwe, gemoderniseerde Pensioenwet zal er aan bijdragen dat het bestaande vertrouwen in ons pensioensysteem in stand blijft, onder meer door explicitering van de eisen die aan de financiële soliditeit van pensioenfondsen moeten worden gesteld en door meer nadruk te leggen op de door pensioenuitvoerders te betrachten transparantie (zie ook Overige beleidsonderwerpen, artikel 5).

De maatregelen gericht op de financiële houdbaarbeid van het pensioenstelsel kunnen leiden tot hogere pensioenpremies, een (tijdelijke) aanpassing van de omvang van de indexeringen of versobering van de regeling. Hierbij bestaat een afruil tussen het leggen van de lasten bij de gepensioneerde generatie en degenen die nog aan de opbouw van hun pensioen werken. De sociale partners zullen hier een afweging moeten maken.

2.4.3 Minder regels en administratieve lasten, betere handhaving

Deregulering

De doeltreffendheid van overheidsoptreden kan worden vergroot door regelgeving te vereenvoudigen, uit te dunnen en te vervangen door andere instrumenten. De regelgeving wordt daarmee ook transparanter en begrijpelijker voor uitvoerders, burgers en bedrijven. Regels die door hun omvang of complexiteit verstarrend gaan werken, dragen niet of onvoldoende bij aan het oplossen van maatschappelijke problemen.

De regering streeft naar solide, inzichtelijke regels die beter uitvoerbaar en naleefbeer zijn, en die de eigen verantwoordelijkheden van bedrijven en burgers in stand houden. Strikte handhaving van de regels hoort daarbij.

In november 2002 heeft SZW het Actieplan vereenvoudiging SZW-regelgeving gepresenteerd1. Dit actieplan bevat concrete projecten, die SZW zal uitvoeren in samenwerking met de zelfstandige bestuursorganen. Deze projecten hebben betrekking op uiteenlopende beleidsterreinen, zoals arbeidsmarkt en bijstand, arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en sociale verzekeringen. De regering neemt de uitvoering van het actieplan uiteraard verder ter hand. De Kamer ontvangt in 2003 een analyse van de dereguleringsmogelijkheden in de Arbeidstijdenwet. Separaat bij de begroting voor 2004 ontvangt de Tweede Kamer ook een voortgangsrapportage over de uitvoering van het actieplan.

Administratieve lasten

In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat de administratieve lasten die de rijksoverheid veroorzaakt voor burgers en bedrijven, in de jaren 2003–2007 met een kwart worden verminderd. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft zich de taak gesteld op zijn minst een evenredige bijdrage te leveren aan het behalen van deze doelstelling.

De komende jaren zal vereenvoudiging van regelgeving en vermindering van administratieve lasten onder meer worden gerealiseerd door een betere afstemming van de regelgeving op het terrein van de sociale verzekeringen en de belastingen. De inning van de premies voor de sociale verzekeringen wordt ondergebracht bij de Belastingdienst, zodat de werkgevers nog maar met één loket van doen hebben. Ook zal de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) worden ingetrokken.

Betere handhaving van regels

Deregulering leidt tot minder en betere regelgeving. Van burgers en bedrijven mag worden verwacht dat die regels ook daadwerkelijk worden nageleefd. Om burgers en werkgevers hun eigen verantwoordelijkheid te kunnen laten nemen, is naleving en handhaving van die regels van groot belang. Het ministerie van SZW zal zijn handhavingsinspanningen vergroten.

In de komende kabinetsperiode komt een landelijk dekkend netwerk van interventieteams tot stand, waarmee de Arbeidsinspectie, UWV, de Belastingdienst, gemeenten en de Sociale Verzekeringsbank gezamenlijk controles zullen uitvoeren. De teams hebben als taak de bestrijding van illegale tewerkstelling en fraude op het terrein van de sociale zekerheid, zoals premiefraude, uitkeringsfraude en identiteitsfraude. De regering zal hiertoe de inspectiecapaciteit van de Arbeidsinspectie uitbreiden. Hiernaast zal de invoering van de zogeheten eerstedagsmelding voor werkgevers de mogelijkheid tot frauderen verder beperken. Ook de introductie van bestuurlijke boetes in de Wet Arbeid Vreemdelingen en in de Arbeidstijdenwet maken betere handhaving mogelijk.

Ter bestrijding van zware en complexe fraude op SZW-terrein is de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst (SIOD) opgericht. Deze dienst van het ministerie van SZW heeft bijzondere opsporingsbevoegdheden en vormt daarmee een aanvulling op reguliere opsporingsdiensten. Ook in het komende jaar zal de capaciteit van de SIOD worden uitgebreid.

2.5. DE VIJF BELEIDSPRIORITEITEN

DoelstellingMaatregelenFinancieel kaderRealisatiemomentVoorwaarden
WAO: Vermindering van de instroom van duur- zaam volledig arbeidsongeschikte werknemers tot maximaal 25 000 per jaar. Verlenging loondoorbetaling per 1–1-2004 Wetsvoorstel nieuwe arbeidsongeschiktheidsregeling. Wetgeving naar de Kamer uiterlijk 1-6-2004.Invoering op 1–1-2006. Arboconvenanten in samenspraak met sociale partners over o.a. voorkoming arbeidsrisico's, beperking van ziekteverzuim en WAO-instroom in bedrijfstakken met een hoog arbeidsonge- schiktheidsrisico uiterlijk 1–7-2004. Programma's versterking arbeidsveiligheid.Besparing als gevolg van de stelselherziening op uitke- ringslasten en uitvoeringskosten ten opzichte van ongewijzigd beleid oplopend tot € 700 miljoen in 2007Na invoering van het wets- voorstel nieuwe arbeidsonge- schiktheidsregeling in 2006 en in elk jaar daarna. Beperking van loondoorbetaling in het tweede ziektejaar tot 70% van het laatst verdiende loon Gezamenlijke inspanning van werkgever en werknemer gericht op preventie, herstel en reïntegratie.
     
Reïntegratie: streven naar toename met een kwart in 2007, van het percentage dat uitstroomt naar reguliere arbeid na te hebben deelgenomen aan een reïntegratietraject, via decentralisatie WWB enerzijds en resultaatfinanciering anderzijds.1Invoeren Wet werk en bijstand (WWB) per 1–1-2004 (onder andere nieuwe budgetteringssystematiek, vrij besteedbaar reïntegratiebudget, betere afstemming rechten en plichten) Invoeren nieuwe activeringsregeling per 1–1-2006, als onderdeel van de nieuwe arbeidsongeschiktheidsregeling (onder andere werken beter belonen dan niet-werken en meer werken beter belonen dan minder werken) Sturing op resultaat via prestatie-afspraken met UWV over reïntegratie WW-ers en arbeidsgehandicapten. Besparing oplopend tot € 850 mln op het reïntegratiebudget (voor 80% op de begroting van SZW en 20% bij het UWV) en € 250 mln op de uitkeringslasten van de bijstand in 2006. Besparing oplopend tot € 250 mln op het reïntegratiebudget voor arbeidsgehandicapten in 2007.Binnen drie jaar na invoering van WWB bij een effectieve reïntegratiemarkt. 
     
Arbeidsparticipatie: De dalende trend van de netto arbeidsparticipatie van ouderen (55–64 jaar) zal in 2007 zijn gekeerd in een stijgende trend. Afschaffen van de fiscale faciliëring voor VUT en prepensioen vanaf 2005 met uitzondering van lopende uitkeringen. Invoering van een werkgeversbijdrage aan de werkloosheidslasten van werknemers die na het bereiken van de leeftijd van 57½ jaar worden ontslagen (dit is de WWOW, invoeringsdatum afhankelijk van behandeling in parlement) Gefaseerde herinvoering van de sollicitatieplicht voor werklozen ouder dan 57½ jaar, invoering tegelijk met WWOW Invoering van Wetsvoorstel gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid, naar verwachting per 1 december 2003. Afschaffen van de vervolguitkering WW. Invoering met terugwerkende kracht voor nieuwe instroom in de WW per 11-8-2003. Voorlichtingscampagne ter bestrijding van vooroordelen over oudere werknemers en ter stimulering van langer doorwerken, vanaf begin 2004. Besparing VUT en prepensioen van € 750 miljoen in 2005, € 1 190 miljoen in 2006 en € 1 650 miljoen in 2007. Herinvoering sollicitatieplicht van 57,5 plussers in de WW en invoering van een werkgeversbijdrage leiden gezamenlijk tot een bespa- ring op de WW-lasten die oploopt van € 50 mln in 2007 tot € 120 mln structureel. Afschaffing van de Vervolg- uitkering WW levert in totaal (jongeren en ouderen) in 2007 ruim € 300 mln op. Structureel is met deze maatregel een besparing gemoeid van € 500 mln.In 2007. 
     
Arbeid en zorg: Verminderen van het verschil tussen de gewenste en de feitelijke mate van combineren van arbeid en zorgtaken met een kwart.2Invoering WBK per 1 januari 2005 Invoering Levensloop-regeling per 1 januari 2004 Implementatie resultaten Stimuleringsmaatregel Dagindeling Intensivering van € 100 mln structureel voor de over- heidsbijdrage in het nieuwe stelsel van kinderopvang vanaf 2005. Intensivering van structureel € 200 miljoen voor de levensloopregeling vanaf 2004.Realisatie van de doelstelling in 2007. 
Vermindering van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven met 25% op het terrein van SZW, onder andere via deregulering3.Uitvoering van de voor vermindering administratieve lasten relevante actiepunten uit het Actieplan vereenvoudiging SZW-regelgeving, dat in november 2002 is ingediend bij de Tweede Kamer. De voorstellen in het actieplan lopen door tot in 2005. Twee belangrijke onderdelen van het actieplan zijn de invoering van de Wet Administratieve Lastenverlichting en Vereenvoudiging in de Sociale Verzekeringen («Walvis», gefaseerde inwerkingtreding vanaf 2005) en de gezamenlijke heffing van premies en loon- belasting door de Belastingdienst («SUB», vanaf 1 januari 2006).De administratieve lasten op het terrein van SZW worden teruggebracht van € 2 457 miljoen in 2002 (exclusief kinderopvang) tot maximaal € 1 842 miljoen in 2007. Het geld dat het bedrijfsleven bespaart door 'Walvis' en SUB (€ 196 miljoen en € 80 miljoen), maakt onderdeel van die reductie. De invoering van Walvis en SUB vergt van het Rijk een investering van € 189 miljoen en een sociaal plan dat € 161 miljoen kost. In 2007. 
     
 Tot de overige maatregelen behoren: vereenvoudiging risico-inventarisatie en evaluatie; verbetering van informatievoorziening over arboverplichtingen en vereenvoudiging van aanbestedingsregels voor reïntegratiebedrijven.   

1 De precieze vormgeving van deze doelstelling zal nog nader worden bezien in het licht van de vraag hoe de meting van resultaten en effecten zonder administratieve belasting en onnodige regelgeving vorm kan krijgen. In het kader van de WWB wordt de gemeentelijke informatievoorziening gestroomlijnd. Ten tijde van implementatie van dit traject kan de precieze vormgeving worden bepaald. De reïntegratietrajecten van bijstandsgerechtigden, arbeidsongeschikten en werklozen zullen zoveel mogelijk via marktwerking worden aanbesteed.

2 De precieze vormgeving van deze doelstelling zal nog nader worden bezien in het licht van de vraag hoe meting van feitelijk en gewenste mate van combineren van arbeid en zorg vorm kan krijgen.

3 De doelstelling van vermindering van de administratieve lasten met 25% door SZW is nog onder voorbehoud. In het voorjaar 2004 zal bekend worden welke doelstelling voor SZW specifiek zal gelden.

Tabel 2.1: Aansluitingstabel van de uitgaven begroting 2003 naar de begroting 2004 (x € 1 miljoen)
UitgavenArtnr.200320042005200620072008
Ontwerpbegroting 2003 20 624,121 149,424 803,224 996,225 407,0 
        
Beleidsmatige mutaties sociale zekerheid       
Centra voor werk en inkomen142,855,338,231,028,8 
Jeugdwerkoosheid24,111,411,411,411,4 
Praktijkscholing2   – 30,0– 64,8 
SVWW (hoofdlijnenakkoord)2 – 40,0– 70,0– 70,0– 70,0 
ID-banen338,5     
WSW (amendement Bussemaker)416,5     
FWI-weglek, verschuivingen, volume en overig5– 29,4240,7288,0311,8418,1 
FWI (weglek maatregelen hoofdlijnenakkoord)5  173,5323,7385,0 
FWI implementatie WWB514,01,0    
Langdurigheidstoeslag5 20,724,632,539,2 
Handhaving (amendement Verburg)510,010,010,010,010,0 
Wajong (amendement Verburg)611,511,511,511,511,5 
Wajong (taakstelling hoofdlijnenakkoord)6  – 1,3– 1,3– 1,3 
Wajong (aanvullend pakket6 1,1– 15,2– 23,3– 17,8 
AKW 16/17 jarigen910,030,033,018,011,0 
AKW correctie woonlandbeginsel916,018,04,05,06,0 
AKW (aanvullend pakket)9 – 10,0– 30,0– 50,0– 60,0 
Financiering fiscale regeling Arbeid en Zorg11– 100,0– 552,9– 200,0– 200,0– 200,0 
Arbeidsomstandigheden (amendement Verburg)135,05,05,05,05,0 
Rijksbijdrage WAZ15  – 9,8– 9,8– 9,8 
Rijksbijdrage BIKK AOW15– 106,8– 259,5– 4 068,8– 4 008,5– 4 108,8 
Rijksbijdrage BIKK ANW15– 29,3176,4125,4163,3186,0 
Storting ouderdomsfonds (nota van wijziging)151 195,0930,02 224,02 362,02 362,0 
Storting ouderdomsfonds15 210,0    
Mutaties Voorjaarsnotadiv282,8349,5489,9470,1408,6 
        
Beleidsmatige mutaties apparaatsuitgaven       
Ombuigingstaakstellingen hoofdlijnenakkoord98– 0,5– 3,4– 5,4– 6,8– 9,5 
Uitbreiding WAV inspecteurs984,16,06,06,06,0 
        
Overig       
Loon- en prijsbijstellingdiv429,3472,7478,2475,6478,5 
Mee- en tegenvallers, volume-aanpassingendiv– 230,5– 179,5– 392,4– 513,8– 573,8 
        
Ontwerpbegroting 2004 22 207,222 653,423 933,024 319,624 658,325 033,2
Tabel 2.2: Aansluitingstabel van de ontvangsten begroting 2003 naar de begroting 2004 (x € 1 miljoen)
OntvangstenArtnr.200320042005200620072008
Ontwerpbegroting 2003 541,9458,2459,6595,7459,6 
        
Beleidsmatige mutaties       
Sluitende reintegratie (amendement Bussemaker)216,5     
Extra ontvangsten Scholing & Activering WIW250,0     
WSW (1e suppletore begroting)450,0     
Bestuurlijke boetes13 0,91,81,81,8 
Opbrengsten SIOD98 12,615,715,715,7 
Taakstelling handhaving (HA)99 0,414,620,020,0 
        
Technische bijstellingen       
Boedelscheiding Arbvo/desaldering CWI130,0     
Loonbijstelling412,812,812,812,812,8 
Terugontvangsten WSW42,545,010,0   
Desaldering agentschap981,51,21,01,01,0 
        
Restituties en terugontvangstendiv234,52,9    
        
Ontwerpbegroting 2004 939,7534,0515,5647,0510,9510,9

3. BELEIDSARTIKELEN

BELEIDSARTIKEL 1 BASISDIENSTVERLENING WERK EN INKOMEN (CWI)

1.1 Algemene doelstelling

Het bevorderen van de werking van de arbeidsmarkt door het bij elkaar brengen van vraag en aanbod.

De regionale Centra voor Werk en Inkomen, die deel uitmaken van de Centrale Organisatie Werk en Inkomen (CWI), bieden een belangrijke bijdrage aan de transparantie en de flexibiliteit van de arbeidsmarkt. Deze centra zijn van grote betekenis om concreet inhoud te geven aan de algemene doelstelling uit het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet: bevordering van het meedoen aan de samenleving.

De dienstverlening in de uitvoeringspraktijk die daartoe wordt ingezet, is het doeltreffend ondersteunen van werkzoekenden (met of zonder uitkering) bij het zo snel mogelijk vinden van betaalde arbeid en werkgevers in staat stellen om hun vacatures op zo kort mogelijke termijn naar tevredenheid te vervullen.

Voor de arbeidsmarkt betekent dit het nastreven van een optimale participatiegraad van de beroepsbevolking. De netto participatiegraad, die de afgelopen jaren aanzienlijk is verbeterd, bedroeg in 2002 66%. Het kabinet streeft er naar de participatiegraad nog verder te laten stijgen. In het licht van de thans scherp oplopende werkloosheid is dit een zware opgave. Tegelijk is, om die toenemende werkloosheid zo goed mogelijk het hoofd te kunnen bieden, het effectief functioneren van de Centra voor Werk en Inkomen (in nauwe samenwerking met de gemeenten en het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen)) van groot maatschappelijk belang.

Voorrang wordt gegeven aan werk boven uitkering. Dit is mogelijk doordat het zoeken naar werk en het aanvragen van een uitkering niet langer gescheiden zijn. CWI tracht zoveel mogelijk zijn dienstverlening in één loket vorm te geven. De CWI verzorgt zowel de ondersteuning bij de uitstroom naar werk, als de uitkeringsintake.

In eerste instantie kijkt de CWI of er geschikt werk is voor de klant en bemiddelt deze dan direct naar werk. Daarnaast bepaalt de CWI de kans van de werkzoekende op het vinden van werk en adviseert hoe die kans kan worden verbeterd. De CWI en de ketenpartners (UWV en gemeenten) kunnen op basis van deze informatie de juiste dienstverlening verstrekken. De werkzoekende kan op basis van deze informatie een beter inzicht krijgen in de eigen mogelijkheden op de arbeidsmarkt.

In geval de werkzoekende niet direct naar werk kan worden bemiddeld, verzamelt de CWI de uitkeringsgegevens die de ketenpartners (UWV en gemeenten) nodig hebben, voor het bepalen van het recht op een uitkering.

Een snelle en goede aansluiting van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt vergt dat partijen zoveel mogelijk beschikken over relevante marktinformatie. Deze informatie is essentieel voor de zelfwerkzaamheid van de individuele belanghebbenden. In dit kader verzamelt de CWI alle relevante gegevens en presenteert die zodanig dat zij een goed inzicht in de situatie op de arbeidsmarkt (algemeen, naar regio, sector en beroepsgroep) biedt. De CWI verstrekt voorts informatie en advies over arbeid, arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Verder zal de CWI waar nodig ondersteuning leveren bij sectorale, regionale of categorale initiatieven.

De minister van SZW is verantwoordelijk voor de SUWI-wet en de daarin neergelegde beleidsdoelstellingen. Hij is politiek verantwoordelijk voor het geheel.

Tegelijk is er nadrukkelijk gekozen voor een scheiding van beleid, uitvoering en toezicht, waarbij de wetgever verantwoordelijkheden en bevoegdheden inzake de uitvoering rechtstreeks heeft opgedragen aan zelfstandige bestuursorganen. De ministeriële verantwoordelijkheid van de minister van SZW voor de uitvoering is daarom geconcentreerd op de hoofdlijnen in de vorm van het jaarlijks toetsen en goedkeuren van het jaarplan en de begroting, het goedkeuren van het besluit tot vaststelling van de jaarrekening en zijn oordeel over het jaarverslag en jaarrekening. Daarnaast kan de minister de leden van de raad van bestuur benoemen, schorsen en ontslaan. Ook heeft hij de bevoegdheid tot het geven van aanwijzingen en het vernietigen van besluiten.

Zowel de minister als de CWI hebben dus verantwoordelijkheden inzake de wijze waarop de wettelijke taakopdrachten nader worden ingevuld. De sturing door de minister vindt plaats via de planning- en controlcyclus. Het jaarplan 2004 wordt op 1 oktober door CWI aan de minister aangeboden. Op 1 december dient de minister zijn oordeel over het jaarplan uit te spreken. Dit impliceert dat de streefwaarden voor 2004, die in onderstaande tabellen worden gepresenteerd, nog kunnen worden bijgesteld na overleg tussen de minister en CWI over het gepresenteerde jaarplan.

Tussentijdse beleidswijzigingen worden zoveel mogelijk vermeden. Slechts in incidentele gevallen van groot politiek of maatschappelijk gewicht wordt in goed onderling overleg tot tussentijdse wijzigingen/aanpassingen besloten, waarbij afspraken over eventueel additionele kosten of posterioriteiten zijn gemaakt. Hoewel de minister (politiek) eindverantwoordelijk is voor de samenhang in de SUWI-keten wordt van de CWI verwacht dat zij regelmatig overleg voert met haar ketenpartners (inclusief Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)/gemeenten). De minister zal de CWI daarop zonodig aanspreken.

Overzicht beleidsevaluatiess

De doelstellingen van SUWI zijn werk boven uitkering, de cliënt centraal en de doelmatigheid van de uitvoering. Deze doelstellingen zijn voor een belangrijk deel verwoord in de opgenomen operationele doelstellingen. Op basis van de bevindingen over 2002 kan worden gesteld dat de eerste stappen zijn gezet bij de realisatie van de SUWI-doelstellingen, die per 1 januari 2006 moeten zijn bereikt. Er heeft in 2003 een eerste evaluatie van de SUWI-wet plaatsgevonden. Deze evaluatie had betrekking op drie onderdelen van de SUWI-wet (andere taken, eisen reïntegratiecontracten en prikkelwerking), die geen betrekking hadden op het functioneren van CWI. In 2004 en 2005 zal een tussentijdse evaluatie van de SUWI-wet plaatsvinden. De eindevaluatie zal in 2006 plaatsvinden.

Tabel 1.1: Overzicht beleidsevaluaties

 2002200320042005200620072008
Evaluatie SUWI-wet XXXX  
Gehele artikel (begroting)X    X 

1.2 Operationele doelstellingen

1. Het aanbieden van passende activerende dienstverlening aan bij de CWI ingeschreven werkzoekenden.

2.Het aanbieden van passende dienstverlening aan werkgevers die bij de CWI een vacature aanmelden.

3. Het binnen acht dagen na aanvraag opbouwen, controleren en overdragen van uitkeringsdossiers aan UWV of gemeenten alsmede het op juiste en bruikbare wijze overdragen van werkdossier aan UWV of gemeenten.

4. Het zorgen voor efficiënte en betrouwbare gegevensuitwisseling.

Operationele doelstelling 1. Het aanbieden van passende activerende dienstverlening aan bij de CWI ingeschreven werkzoekenden.

Iedere bij de CWI ingeschreven werkzoekende krijgt passende activerende dienstverlening aangeboden in de vorm van bemiddeling naar werk zodat werkzoekenden op een zo kort mogelijke termijn aan het arbeidsproces kunnen deelnemen. Indien nodig, wordt een dossier ten behoeve van een aanvraag van een uitkering opgebouwd. Om iedere ingeschrevene passende dienstverlening te kunnen bieden heeft de CWI een aantal instrumenten tot haar beschikking: informatie en advies, matching via werk.nl, activerende bemiddeling voor fase 1-cliënten. De CWI adviseert (reïntegratieadvies) UWV en gemeente voor die werkzoekenden voor wie de dienstverlening van de CWI naar verwachting niet volstaat.

Hoewel in beginsel zelfredzaam, zullen fase 1 cliënten met regelmaat worden opgeroepen en geconfronteerd worden met vacatures. Naast actieve bemiddeling voor alle fase 1 cliënten is ook een specifieke doelstelling opgesteld voor de etnische minderheden. Voor deze groep geldt een minimaal evenredige bemiddeling naar arbeid (zie ook artikel 2). Ten behoeve van herintredende vrouwen voert de CWI activiteiten uit in het kader van het «Convenant herintredende vrouwen». Voorts levert de CWI een bijdrage aan de bestrijding van de jeugdwerkloosheid en wordt voor de groep 57,5-jarigen de sollicitatieplicht ingevoerd (zie ook artikel 2).

Met personen van wie de kans op het snel vinden van werk geringer wordt geacht, wordt een nader beoordelingsgesprek (kwalitatieve intake) gevoerd. Dit leidt tot een nadere inschatting van de afstand tot de arbeidsmarkt in een aantal groepen (fase 2, 3 en 4). Onderdeel van het nadere gesprek is ook dat een globaal advies wordt opgesteld ten behoeve van de uitkeringsinstantie (reïntegratieadvies). In overleg met de uitkeringsinstanties kan de CWI ook voor deze groepen diensten aanbieden.

Tabel 1.2 Prestatie indicatoren-operationele doelstelling 1

DoelgroepCriteriumStreven 2002Realisatie 2002Streven 2003Streven 2004
Potentiële WW-uitk.Preventiequote WW25%15%
Potentiële Abw-uitk.Preventiequote Abw25%30%
Fase 1-cliënt WWUitstroomquote WW 50%
Fase 1 cliënt AbwUitstroomquote Abw 50%
 Aandeel etnische minderheden in uitstroomquote t.o.v. aandeel autochtonen  evenredigevenredig

Het aanbieden van passende dienstverlening aan werkzoekenden wordt vanaf 2003 op een aantal manieren gemeten:

• De preventiequote geeft aan het percentage potentieel uitkeringsgerechtigden (WW of Abw) dat uitstroomt vóór overdracht aan de ketenpartners UWV en gemeenten.

• De uitstroomquote geeft aan het percentage werkzoekenden (waarvoor een uitkeringsrecht WW of Abw is geïndiceerd) dat binnen 6 maanden na de eerste werkloosheidsdag bij CWI uitstroomt.

• Het aandeel etnische minderheden in de preventie en uitstroomquote.

De streefwaarden van de preventiequote 2004 zijn gebaseerd op de realisaties van CWI in de eerste helft van 2003. Als gevolg hiervan wordt de streefwaarde voor de preventiequote WW in 2004 naar beneden bijgesteld. De streefwaarde van de preventiequote Abw wordt in 2004 naar boven bijgesteld.

Operationele doelstelling 2. Het aanbieden van passende dienstverlening aan werkgevers die bij de CWI een vacature aanmelden.

Iedere werkgever die bij de CWI een vacature aanmeldt krijgt passende dienstverlening aangeboden, hetzij via toegang tot de website www.werk.nl, hetzij in de vorm van het actief aanbieden van geschikte kandidaten voor de vervulling van een vacature, zodat deze op zo kort mogelijke termijn wordt vervuld. De actieve dienstverlening en bemiddeling hebben ook betrekking op de dienstverlening van werkgevers. De CWI biedt werkgevers (kosteloos) de mogelijkheid om vacatures te presenteren. Het doel is zoveel mogelijk vacatures in de databank te krijgen, om zo de kans te vergroten dat werkzoekenden aan het werk komen. De CWI zal actief bemiddelen bij de vervulling van de vacatures. Ter realisatie van een evenredige bemiddeling naar arbeid voor etnische minderheden biedt de CWI ten behoeve van deze groep tevens passende dienstverlening aan werkgevers.

De klant kan zelf gebruik maken van de website www.werk.nl. De werkzoekende kan vacatures zoeken en de werkgever kan geschikte kandidaten zoeken.

De CWI-vestigingen zijn een open marktplein waar werkgever, werknemer en andere partijen elkaar ontmoeten. Om de ketendienstverlening zo klantvriendelijk, effectief en efficiënt mogelijk te maken zijn casemanagement en een tijdige en afgestemde overdracht van cliënten tussen partijen in de keten tot belangrijke uitgangspunten gemaakt in de gekozen werkwijze. Het is bovendien van belang om zo veel mogelijk gerelateerde diensten ook fysiek in elkaars nabijheid te brengen. Daartoe is het concept van bedrijfsverzamelgebouw ontwikkeld. Het streven is dan ook dat de publieksloketten van gemeentelijke sociale diensten, de UWV en de CWI zoveel mogelijk gezamenlijk gehuisvest worden.

Tabel 1.3 Prestatie indicatoren operationele doelstelling 2

DoelgroepCriteriumStreven 2002Realisatie 2002Streven 2003Streven 2004
WerkgeverVervullingquote van de vacaturesn.v.t.n.v.t.60%60%
WerkgeverMarktbereik vacatures32%20,5%42%30%

De bepaling van de kwaliteit van de dienstverlening aan de werkgevers vindt aan de hand van de volgende indicatoren plaats:

• de vervullingquote: het aantal vervulde vacatures ten opzichte van het aantal aangemelde vacatures;

• het marktbereik van vacatures: geregistreerde vacatures met tussenkomst van de CWI ten opzichte van de totale vacaturemarkt.

De streefwaarde van het marktbereik vacatures in 2004 is gebaseerd op de realisatie van het marktbereik in het eerste kwartaal van 2003, zoals aangegeven in het Kwartaalverslag 1e kwartaal 2003, CWI.

Operationele doelstelling 3. Het binnen acht werkdagen na aanvraag opbouwen, controleren en overdragen van uitkeringsdossiers aan UWV of gemeenten alsmede het op juiste en bruikbare wijze overdragen van werkdossiers aan UWV of gemeenten.

• Uitkeringsdossiers moeten binnen acht werkdagen na indiening van de aanvraag juist en volledig worden opgebouwd, gecontroleerd en overgedragen aan het UWV of aan gemeenten.

• Werkdossiers (informatie en reïntegratieadviezen) moeten na de (her)fasering op heldere bruikbare wijze worden overgedragen aan het UWV of aan gemeenten. Na de kwalitatieve intake draagt de CWI fase 2, 3 en 4 cliënten voor hun reïntegratie over aan gemeenten en UWV.

Er zijn afspraken gemaakt tussen CWI, UWV en gemeenten over de tijdigheid en volledigheid van de uitkeringsintake en de kwaliteit van de reïntegratieadviezen. CWI is wettelijk verplicht om ieder dossier binnen 8 werkdagen over te dragen ook indien het dossier nog niet volledig is. Om die reden zijn er ook afspraken gemaakt om de volledigheid te meten.

Tabel 1.4 Prestatie indicatoren operationele doelstelling 3

DoelgroepCriteriumStreven 2002Realisatie 2002Streven 2003Streven 2004
gemeentenTijdigheid van de gegevensoverdracht aan gemeenten80%91%80%80%
UWVTijdigheid van de gegevensoverdracht aan UWV80%77%80%80%
gemeentenVolledigheid van de gegevensoverdracht aan gemeenten80%63%80%80%
UWVVolledigheid van de gegevensoverdracht aan UWV gemeenten/80%71%80%80%
UWVReïntegratieadviezen die voldoenien aan de kwaliteitseisenn.v.t. n.v.t.PM

Operationele doelstelling 4. Het zorgen voor efficiënte en betrouwbare gegevensuitwisseling.

Het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) vormt een verbindende schakel in de SUWI-keten door het onderhouden van voorzieningen en standaarden waarmee de SUWI-organisaties gegevens op een efficiënte en betrouwbare manier kunnen uitwisselen. De taak van het BKWI is het beheer van en verzorgen van afstemming met betrekking tot ketenafspraken en -standaarden voor elektronische gegevensuitwisseling; met betrekking tot de fysieke infrastructuur verzorgt het BKWI het beheer van centrale Suwinet-voorzieningen en coördinatie van beheer van decentrale Suwinet-voorzieningen. Ten slotte heeft het BKWI een adviserende en coördinerende rol bij de projectmatige doorontwikkeling van Suwinet.

Voor het BKWI kunnen de volgende prestatie-indicatoren onderscheiden worden.

• beschikbaarheid van centrale componenten: het percentage dat de raadpleegfunctie van (onderdelen van) Suwinet-inkijk ten behoeve van de eindgebruiker beschikbaar is;

• doorvoeren van benodigde wijzigingen voor ketenstandaarden: het percentage functionele en technische wijzigingen dat volgens de vastgestelde procedure wordt aangemeld, geanalyseerd en uitgevoerd.

Tabel 1.5 Prestatie indicatoren operationele doelstelling 4

DoelgroepCriteriumstreven 2003streven 2004
KetenpartnersBeschikbaarheid centrale componenten Suwinet op jaarbasis99%
KetenpartnersWijzigingsverzoek wordt binnen een maand na de aanmelding geanalyseerd en verwerkt conform releasebeleid90%

1.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.6 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

1Basisdienstverlening werk en inkomenArtikelonderdeel/omschrijving2002200320042005200620072008
 Verplichtingen435 636426 584350 187310 040300 590297 390296 390
 Uitgaven435 613426 584350 187310 040300 590297 390296 390
         
 Apparaatsuitgaven4725541 847    
1Personeel4355121 771    
2Materieel374276    
         
 Programmauitgaven435 141426 030348 340310 040300 590297 390296 390
 Operationele doelstelling 1, 2, en 3       
1Centra voor Werk en Inkomen (CWI)421 179407 030339 790301 490293 790290 590289 590
 Operationele doelstelling 4       
2BKWI13 96211 3008 5508 5506 8006 8006 800
3Handhaving 7 700     
         
 Ontvangsten033 00000000

Het is niet wenselijk om de uitgaven ten behoeve van de operationele doelstellingen 1 tot en met 3 op een gedetailleerder niveau te presenteren. Uit hoofde van de Wet SUWI zijn de ZBO's budgetverantwoordelijk. Ook in de begroting en rekening van CWI zijn de kosten niet naar deze operationele doelstellingen verdeeld. De uitvoering van de activiteiten van de operationele doelstellingen 1 tot en met 3 hangen nauw met elkaar samen en zijn bedoeld om de algemene doelstelling te bereiken.

De programma-uitgaven van CWI hebben uitsluitend betrekking op de uitvoeringskosten. CWI onderhoudt hiervan een netwerk van 130 vestigingen en verzorgt de dienstverlening aan 935 000 werkzoekenden en 321 500 werkgevers. Van de programmauitgaven CWI in de begroting 2004 is een bedrag van € 339,8 miljoen aan middelen beschikbaar gesteld ten behoeve van de reguliere dienstverlening CWI.

Naar verwachting kan CWI in de periode tot en met 2006 in het kader van ESF, gebruik maken van de mogelijkheden om projecten (zoals vacatureoffensief), mede te laten financieren door de EU.

Tevens worden in 2004 middelen beschikbaar gesteld ten behoeve van de additionele kosten die voortvloeien uit de boedelscheiding van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie ter hoogte van € 11 miljoen. In de programmauitgaven die in 2004 aan CWI ter beschikking worden gesteld is geen rekening gehouden met de transformatieprojecten die CWI uitvoert op het gebied van personeel en opleidingen, huisvesting, ICT en werkprocessen, en communicatie. Hiervoor is in 2004 een bedrag van € 11,8 miljoen gereserveerd op de aanvullende post van Financiën.

Voor het BKWI is in 2004 een bedrag van € 6,8 miljoen beschikbaar ten behoeve van de beheeractiviteiten. Voor de projectmatige doorontwikkeling van Suwinet is voor 2004 € 1,75 miljoen geraamd.

1.4 Budgetflexibiliteit

Voorafgaand aan het begrotingsjaar worden in overleg met CWI de prestaties afgesproken. De CWI dient daartoe jaarlijks een exploitatiebegroting in bij de minister. De minister beoordeelt deze begroting, waarna een overeenkomst wordt aangegaan tussen de CWI en de minister. Om die reden is de budgetflexibiliteit in het begrotingsjaar zelf gering.

Tabel 1.7 Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel (x € 1 000) 2004 2005 2006 2007 2008
Totaal geraamde kasuitgaven350 187 310 040 300 590 297 390 296 390 
Waarvan apparaatsuitgaven1 847 0 0 0 0 
           
Programmauitgaven348 340%310 040%300 590%297 390%296 390%
Waarvan op 1 januari 2003          
Juridisch verplicht 100        
Bestuurlijk verplicht   100 100 100 100

De bijdrage in de kosten van de Centra voor Werk en Inkomen en het BKWI is voor het overgrote deel bestemd om de personele en materiële lasten te financieren. De taken van CWI en BKWI zijn in zijn geheel rechtstreeks aan de (SUWI-)wet ontleend. Dat betekent dat de flexibiliteit van het budget zonder aanpassing van de wet in feite zeer beperkt is.

Daarnaast is bij de invoering van de SUWI als een van de doelstellingen geformuleerd dat in de uitvoering doelmatiger gewerkt zou worden. In dit kader zijn ook met CWI lange termijn afspraken gemaakt. Door een goed functionerende organisatie zou CWI stapsgewijs moeten kunnen komen tot een besparing op de uitvoeringskosten van 20% in 2005. Voor 2006 en 2007 is nog een beperkte besparing op de uitvoeringskosten met CWI afgesproken. Deze meerjarenafspraak met CWI is verdisconteerd in de geraamde kasuitgaven. De opgelegde taakstelling komt ook tot uitdrukking bij de programmauitgaven in het verschil tussen juridisch verplicht en bestuurlijk verplicht.

1.5 Veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming

De streefwaarden die in dit artikel zijn vermeld zijn deels afhankelijk van de autonome effecten en geven deels de verwachte effecten van ingezet beleid weer. De economische ontwikkeling geldt als belangrijkste autonoom effect. Met name de streefwaarden bij de operationele doelstellingen 1 (preventiequote en de uitstroomquote) en 2 (marktbereik vacatures) gaan uit van de huidige verwachtingen. Een verder stijgende werkloosheid en een afnemend aantal vacatures zal de mogelijkheden om de ingezette streefwaarden te behalen, verminderen.

1.6 VBTB-paragraaf

Met de CWI kijkt het departement naar de operationele doelstellingen en de indicatoren die iets over het bereiken van die doelstellingen kunnen aangeven. Ook voor de CWI is het zoeken naar de juiste indicatoren en zeker in het begin kunnen de inzichten nog snel veranderen. Niettemin zijn de nodige prestatie-indicatoren ontwikkeld.

De preventiequote is in 2003 voor het eerst opgenomen. Voor 2004 kan SZW de streefwaarde staven aan de hand van de ervaringen opgedaan in het eerste halfjaar van 2003. Voor de uitstroomquote geldt dat deze in de loop van 2002 is ingevoerd. Er is informatie beschikbaar over de laatste twee kwartalen van 2002. Een handicap bij het bepalen van de streefwaarden is het ontbreken van een historisch referentiekader. In de loop van de tijd zal het departement hierin een beter inzicht krijgen onder andere door benchmarking.

Tabel 1.8 Beschikbare en beschikbaar komende prestatie-indicatoren en kengetallen

Operationele doelstelling InformatieStand van zaken
1.11Preventiequote uitgesplitst naar WW en Abwvanaf 2003
 2Uitstroomquote uitgesplitst naar WW en Abwvanaf 2003
 3Aandeel etnische minderheden in uitstroomquote t.o.v. aandeel autochtonenvanaf 2003
1.24Vervullingsquote van de vacaturesvanaf 2003
 5Marktbereik vacaturesvanaf 2003
1.36Tijdigheid en volledigheid van de gegevensoverdracht aan ketenpartners. Uitgesplitst in 4 indicatorenvanaf 2002
 7Reïntegratieadviezen die voldoen aan de kwaliteitseisenvanaf 2003
1.48Beschikbaarheid centrale componenten Suwinet op jaarbasisvanaf 2004
 9Wijzigingsverzoek wordt binnen een maand na de aanmelding geanalyseerd en verwerkt conform releasebeleidvanaf 2004

BELEIDSARTIKEL 2 STIMULERING EN KWALITEITSBEVORDERING ARBEIDSPARTICIPATIE

2.1 Algemene doelstelling

Toename van duurzame arbeidsparticipatie

De algemene doelstelling «toename van duurzame arbeidsparticipatie» bevat twee componenten:

1. toename duidt op het vergroten van het volume

2. duurzame arbeidsparticipatie duidt op langdurige deelname aan het arbeidsproces. Dit vereist dat de kwalificaties van de mensen die aan het werk zijn voldoende zijn voor een flexibele inzet in het arbeidsproces.

Om een duurzame arbeidsparticipatie te kunnen realiseren is het van belang dat Nederland beschikt over een kwantitatief en kwalitatief toereikend arbeidsaanbod. Een groter arbeidsaanbod kan worden bereikt door een afname van de (langdurige) werkloosheid. Eveneens kan het arbeidsaanbod toenemen door de arbeidsparticipatie van groepen met een lage arbeidsparticipatie te stimuleren, waaronder gedeeltelijk gehandicapten, etnische minderheden, vrouwen, laag opgeleiden en ouderen. Naast de participatiegraad en daarmee de omvang van het arbeidsaanbod is de kwaliteit en duurzaamheid van het arbeidsaanbod voor zowel nog niet participerenden als werkenden een punt van aandacht.

Een toename van duurzame arbeidsparticipatie kan onder meer worden bereikt door de realisatie van onderstaande operationele doelstellingen:

1. Afname langdurige werkloosheid.

2. Daling aandeel werkenden en werklozen zonder startkwalificatie in de beroepsbevolking van 25–64 jaar tot minder dan 20 procent in 2010.

3. Vergroten van de netto-arbeidsparticipatie van doelgroepen.

De mate waarin de operationele doelstellingen worden gerealiseerd, is mede afhankelijk van macro-economische ontwikkelingen. In de presentatie van de operationele doelstellingen wordt duidelijk afgebakend waar de minister van SZW verantwoordelijk voor is.

De regering wil de effectiviteit van het reïntegratiebeleid algemeen vergroten en heeft zich concreet ten doel gesteld het percentage personen dat na deelname aan een reïntegratietraject uitstroomt naar reguliere arbeid, met een kwart te vergroten. Dit doel moet gerealiseerd zijn in 2007 (zie ook de beleidsagenda van deze begroting en premieartikel 3).

De middelen die begroot zijn voor reïntegratietrajecten staan weergegeven in tabel 2.1. Naast de begrote middelen staan in de tabel het aantal begrote trajecten, het aantal plaatsingen en de plaatsingsresultaten opgenomen. Voor 2002 en 2003 zijn de geraamde resultaten opgenomen.

Tabel 2.1: Middelen voor en resultaten van reïntegratietrajecten

  2002 geraamd2003 geraamd2004 begroot
Middelen voor inkoop reïntegratietrajectenWAO222 mln238 mln200 mln
 WW75 mln65 mln80 mln
 Abw+overig3891 mln3931 mln1 5632 mln
 Totaal686 mln696 mln1 843 mln
Aantal reïntegratietrajectenWAO48 00050 00033 250
(Abw: prestatie-afspraken AvdT)WW17 00018 70023 000
 Abw95 00095 00090 000
 Totaal160 000163 700146 250
Aantal plaatsingenWAO16 80018 50013 300
(Abw: afspraak AvdT)WW6 8007 50011 500
 Abw9 80022 90035 100
 Totaal33 40048 90059 900
PlaatsingsresultatenWAO35%37%40%
(Abw: afspraak AvdT)WW40%40%50%
 Abw340%40%40%
 Abw, effectief9%16%23%

Bronnen: UWV (WW en WAO) en SZW

1 Exclusief terugontvangsten

2 Voor 2004 is het budget voor reïntegratietrajecten (WIW scholings- en activeringsbudget) samen met de budgetten voor WIW- en ID banen opgenomen in het flexibel reïntegratiebudget voor gemeenten. Dit budget ontstaat als de Staten-Generaal instemt met wetsvoorstel Wet Werk en Bijstand (WWB). Het totale budget is hier weergegeven, terwijl voor de jaren 2002 en 2003 alleen het scholings- en activeringsbudget is weergegeven.

3 Een plaatsingsresultaat van 40% is de afspraak die met gemeenten is gemaakt in het kader van de Agenda voor de Toekomst over het aantal plaatsingen in de periode tot en met 2006 van gestarte trajecten in de periode 1 juli 2001 tot en met 2004. Omdat in 2002 en 2003 nog een groot deel van de gestarte trajecten niet beëindigd is, is het effectieve plaatsingspercentage in deze jaren derhalve lager.

In de tabel 2.2 is een overzicht van reïntegratiemiddelen opgenomen. Naast de reïntegratiemiddelen die op de begroting van SZW staan (zie ook tabel 2.7), zijn ook reïntegratiemiddelen opgenomen die via de sociale zekerheidsfondsen beschikbaar zijn voor UWV (zie verder hoofdstuk premieartikelen 1 en 3), en ESF-cofinancieringsmiddelen. Middelen voor reïntegratie vanuit belastingmaatregelen zijn opgenomen in tabel 2.9.

Tabel 2.2: Reïntegratiemiddelen (x € 1 miljoen)

Beschikbare reïntegratiemiddelen200320042005200620072008
Sluitende reïntegratie1691     
WIW dienstbetrekkingen en WEP131     
ID banen977     
Stimulering regulier maken ID banen817416   
Flexibel reïntegratiebudget2 1 5831 6131 6311 6311 631
Doelgroepen2215111111 
Kinderopvang ABW7085    
Scholing centrum voor vakopleiding8065656535 
RWI sectorale initiatieven13181158  
Reïntegratiemiddelen UWV3658080808080
REA reïntegratietrajecten3, 48110510710811087
REA reïntegratietrajecten51579521  
REA premiekorting6113113113113113113
ESF7253234238243  
Totaal beschikbare reïntegratiemiddelen2 7342 4652 2602 2611 9811 911

1 Sluitende reïntegratie is inclusief WIW normbudget en budget WIW scholing en activering (in dit deelbudget is het extra budget sluitende aanpak opgenomen)

2 Vanaf 2004 worden de budgetten Sluitende reïntegratie, WIW dienstbetrekkingen, WEP en ID banen omgezet in een flexibel besteedbaar reïntegratiebudget (voor gemeenten)

3 REA reïntegratietrajecten en reïntegratiemiddelen UWV zijn premie gefinancierd.

4 Trajecten na tweede ziektejaar.

5 Trajecten eerste twee ziektejaren (inclusief scholing tijdens trajecten).

6 REA premiekorting is een raming van SZW

7 Dit betreft geen middelen van de Rijksbegroting. Inclusief ESF-cofinancieringsmiddelen voor OC&W.

In het onderstaande overzicht zijn de voorgenomen beleidsevaluaties vermeld.

Tabel 2.3: Overzicht beleidsevaluaties

Gedeelte van de algemene doelstellingStartdatumEinddatumOnderwerp
Toename van duurzame arbeidsparticipatieNajaar 2003Begin 2004Realisatie en effectiviteit van het beleid op het terrein van de sluitende aanpak (operationele doelstelling 1)
Idem20082008WWB (operationele doelstelling 1)
Idem20052005Regeling schoonmaakdiensten (operationele doelstelling 1)

2.2 Operationele doelstellingen

1. Afname langdurige werkloosheid.

2. Daling aandeel werkenden en werklozen zonder startkwalificatie in de beroepsbevolking van 25–64 jaar tot minder dan 20 procent in 2010.

3. Vergroten van de netto-arbeidsparticipatie van doelgroepen.

Operationele doelstelling 1: Afname langdurige werkloosheid.

Om een afname van de langdurige werkloosheid te realiseren is het van belang om de instroom te beperken en de uitstroom te stimuleren. Hierbij is het uitgangspunt het percentage langdurig werklozen volgende de definitie van geregistreerde werkloosheid (GWL). Langdurige werkloosheid is volgens de definitie geregistreerde werkloosheid (GWL): een jaar of langer ingeschreven bij CWI, in staat en bereid om binnen twee weken met baan te beginnen van minimaal 12 uur per week. In het eerste kwartaal van 2003 is de langdurige werkloosheid 0,9% van de beroepsbevolking (totaal werkloosheid: 3,3%). Bij de beoordeling zal zowel naar het percentage als naar de absolute getallen gekeken worden. De afname van de langdurige werkloosheid is mede afhankelijk van autonome oorzaken. De geformuleerde streefwaarden zijn uitgaande van de huidige verwachtingen t.a.v. bijvoorbeeld werkgelegenheid, werkloosheid e.d. zoals het CPB die heeft verwerkt in de MEV.

Met de invoering van de WWB krijgen gemeenten meer verantwoordelijkheid en een belangrijker rol toebedeeld bij de van reïntegratie van bijstandsgerechtigden. De Minister van SZW is verantwoordelijk voor de werking van het systeem en blijft hiermee verantwoordelijk voor het uiteindelijke eindresultaat. De minister zal in de evaluatie van de WWB de werking van het systeem betrekken.

De minister van SZW maakt jaarlijks prestatie afspraken met UWV over het behalen van arbeidsmarkt gerelateerde doelstellingen. Deze doelstellingen zijn in normpercentages in het premiegefinancierde gedeelte (zie premieartikelen 1 en 3) opgenomen.

Om een afname van langdurige werkloosheid te bereiken, worden de volgende instrumenten ingezet:

1) Sluitende Aanpak

2) Agenda voor de Toekomst

3) Inspanningen UWV

4) Wet Werk en Bijstand

5) Tijdelijke stimuleringsregeling regulier maken ID-banen

6) RSP

7) SVWW/RWI

8) Kinderopvang

9) Praktijkscholing

10) ESF

11) EQUAL

Een toelichting per instrument:

Sluitende Aanpak

Om langdurige werkloosheid zoveel mogelijk te voorkomen en te verminderen krijgen alle nieuwe ingeschreven volwassen werklozen met een arbeidsverplichting1 die niet zelf aan het werk komen binnen 12 maanden een aanbod voor een activiteit gericht op arbeidsreïntegratie of sociale activering; voor jongeren geldt dat binnen 6 maanden een aanbod moet worden gedaan. De sluitende aanpak wordt uitgevoerd door gemeenten en UWV. Gemeenten zijn daarbij verantwoordelijk voor de begeleiding van bijstandsgerechtigde werklozen en sinds 1-1-2002 ook voor de begeleiding van werkloze niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-gerechtigden. UWV is verantwoordelijk voor de sluitende aanpak van werklozen met een WW-uitkering. De sluitende aanpak van de nieuwe instroom is op verzoek van de Tweede Kamer uitgebreid naar langdurig werklozen. In het kader van de Agenda voor de Toekomst is afgesproken dat gemeenten zich zullen inspannen om de sluitende aanpak voor het zittend bestand te realiseren. Prestatiegegevens over het bereik en de resultaten van de sluitende aanpak van het zittend bestand komen naar verwachting voor het eerst over het jaar 2003 beschikbaar.

Ook voor 2004 hanteert SZW de ambitie om een sluitende aanpak van 100% te realiseren. De streefcijfers zijn de afgelopen jaren niet gehaald door het beslag dat de reorganisatie van de uitvoering van de sociale zekerheid op de uitvoeringsorganisaties heeft gelegd.

Tabel 2.4: Prestatie-indicatoren en streefcijfers sluitende aanpak nieuwe instroom

DoelgroepCriteriumrealisatie 2000realisatie 2001realisatie 2002streven 2003streven 2004
Nieuw ingeschreven werklozen < 23 jaarMate van sluitendheid aanpak werklozen100%100%100%100%100%
Nieuw ingeschreven werklozen volwassenenMate van sluitendheid aanpak werklozen86%85%83%100%100%
Nieuw ingeschreven werklozen volwassenenInstroom in langdurige werkloosheid21%23%27%**17%**< 17%**
Nieuw ingeschreven werklozen met trajectDuurzame plaatsing*Niet bekend50%57%> 60%>62%

Bron: Regioplan, onderzoeken sluitende aanpak

* Met duurzame plaatsing wordt bedoeld dat binnen 6 maanden na plaatsing geen inschrijving als werkzoekende meer plaatsvindt

** Dit is inclusief van arbeidsplicht onthevenen.

Agenda voor de Toekomst (inclusief klantmanagement)

De sluitende aanpak wordt mede bereikt via de Agenda voor de Toekomst. De afspraken die in dit kader zijn gemaakt hebben tot doel het arbeidsaanbod onder bijstandsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden te vergroten.

Er zijn afspraken gemaakt dat gemeenten tot en met 2004 circa 300 000 trajecten realiseren om bijstandsgerechtigden te activeren. Overeengekomen is dat in 2006 40% van de trajecten die in de periode tot en met 2004 zijn gestart tot uitstroom naar werk moet hebben geleid. In het kader van de bestuurlijke afspraken zijn ook middelen beschikbaar voor projecten en experimenten, kinderopvang en regionale samenwerking. In de jaarlijkse Voortgangsrapportage van de Agenda voor de Toekomst wordt het beeld van de uitvoering gegeven, inclusief kwantitatieve prestatiegegevens.

Inspanningen UWV

De minister maakt prestatieafspraken met UWV over het normpercentage sluitende aanpak WW-ers (ontslagwerklozen). Daarnaast zal extra aandacht zijn voor WW-ers die vroegtijdig een traject beëindigen om andere reden dan uitstroom naar werk of opleiding. Voor deze groep heeft UWV een aparte aanbesteding om langdurige werkloosheid te voorkomen. In het premie gefinancierde gedeelte van deze begroting (premieartikel 1 en 3) worden de afspraken rondom aanbesteding en sluitende aanpak verder omschreven.

Wet Werk en Bijstand

Het werkdeel van de Wet Werk en Bijstand (WWB) moet worden ingezet voor voorzieningen die arbeidsinschakeling tot doel hebben. Dit flexibel reïntegratiebudget ontstaat als de Staten-Generaal met het wetsvoorstel WWB hebben ingestemd. Met de invoering van de WWB vervallen de WIW en het Besluit In- en doorstroombanen. De financiële systematiek van de WWB zet gemeenten aan tot een effectief en efficiënt reïntegratiebeleid. Gemeenten zijn vrij in de wijze waarop zij hun reïntegratiebeleid invullen en vrij om te bepalen welke voorzieningen zij willen inzetten. Zij kunnen bijvoorbeeld nieuwe voorzieningen ontwikkelen of gesubsidieerde arbeid inzetten als voorziening. De WWB schrijft gemeenten geen sluitende aanpak voor, maar biedt gemeenten wel de ruimte voor het realiseren van een sluitende aanpak.

De minister van SZW is verantwoordelijk voor de werking van het systeem. De regering streeft ernaar in 2006 5% minder bijstandslasten te hebben dan zonder de WWB het geval zou zijn. Met name als gevolg van de verwachte conjuncturele ontwikkeling zullen de totale bijstandslasten echter stijgen. Voor het bepalen van het afzonderlijke effect van de WWB op de bijstandslasten achteraf is een afzonderlijke analyse nodig.

Tevens beoogt de regering met de WWB een grotere effectiviteit van reïntegratietrajecten: de mate waarin een reïntegratietraject leidt tot uitstroom naar regulier werk. Hierover zijn nog geen gegevens bekend zodat hier voor de WWB nog geen nadere precisering van de (in de beleidsagenda) opgenomen algemene reïntegratiedoelstelling kan worden geformuleerd.

Tijdelijke Stimuleringsregeling regulier maken ID-banen

De tijdelijke stimuleringsregeling vloeit voort uit de tijdens het Najaarsoverleg 2002 gemaakte en in het Convenant Gesubsidieerde Arbeid 2003 vastgelegde afspraken. In het kader van dit convenant hebben andere departementen (BZK, OCenW, VWS en SZW (Kinderopvang)) aanvullende middelen beschikbaar gesteld voor werkgevers van ID-werknemers in de betreffende sectoren van deze departementen. In totaal is hiervoor bij SZW € 170 miljoen beschikbaar.

RSP

Bij de Regeling Schoonmaakdiensten Particulieren (RSP) gaat het om reguliere banen waarvoor de werkgever een subsidie in de loonkosten ontvangt als voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden, zoals het in dienst nemen van langdurig werklozen en het laten verrichten van huishoudelijke diensten bij particulieren.

Over 2002 was de bezetting 661 fte's. De realisatielijn van de afgelopen jaren doortrekkend is het streefcijfer 720 fte's voor het jaar 2003 en 740 fte's voor het jaar 2004.

De Ondernemersorganisatie Schoonmaak- en Bedrijfsdiensten (OSB) ontvangt voor de uitvoering van de regeling een vergoeding. Hierbij handelt OSB overeenkomstig de afspraken die in de uitvoeringsovereenkomst tussen het ministerie en OSB zijn opgenomen. Tot de werkzaamheden die OSB in het kader van handhaving uitvoert, behoren het controleren van declaraties en jaaropgaven.

Herbezinning over de toekomst van de RSP is uitgesteld naar 2004.

Tabel 2.5: Budget en volume loonkostensubsidies

 200220032004
Uitgaven x € 1 mln   
Totaal6 6517 4967 496
– RSP-loonkostensubsidie6 5117 3307 330
– RSP-uitvoeringskosten140166166
    
Volume   
Aantal contracten (op basis van 32 uur)661720740
    
Subsidiebedrag per werknemer (x € 1)9 85010 1809 905

Bron: FEZ declaratiegegevens RSP.

SVWW/Raad voor Werk en Inkomen (RWI)

In het Hoofdlijnenakkoord is gekozen voor overheveling van de adviestaken van de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) naar de Sociaal-Economische Raad (SER) en het afschaffen van de RWI-subsidieregeling (SVWW). De afbouw van de subsidietaken van de RWI is ter hand genomen, teneinde de financiële taakstellingen voor 2004 (€ 40 miljoen) en 2005 en volgende jaren (€ 70 miljoen) veilig te stellen. De evaluatie van de overige taken van de RWI zal in 2004 aan de Tweede Kamer worden voorgelegd.

Kinderopvang

De regeling Kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders (KOA-regeling) stelt gemeenten in staat om kinderopvang in te kopen voor alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering. Beoogd wordt om door het aanbieden van kinderopvang belemmeringen weg te nemen voor uitstroom naar werk, het volgen van scholing of deelname aan sociale activering. De KOA-regeling is een tijdelijke regeling, die doorloopt tot de inwerkingtreding van de Wet basisvoorziening kinderopvang (Wbk) in 2005.

Over 2002 beschikt SZW voor het eerst over indicatieve gegevens over de mate van sluitendheid voor alleenstaande ouders in de bijstand. Uit kwantitatief onderzoek van Regioplan blijkt dat voor mensen met een ontheffing van de arbeidsplicht, waaronder veel alleenstaande ouders met kinderen onder de vijf jaar, in 2002 een mate van sluitendheid van 61% werd gerealiseerd (nieuwe instroom met een aanbod voor een traject of uitstroom naar werk). Aanvullend komt de Algemene Rekenkamer (TK 2002–2003, 28 875, nr. 2) op basis van dossieronderzoek tot de conclusie dat tussen 1999 en oktober 2002 39% van de alleenstaande ouders met kinderen tussen 0 en 12 jaar met een traject is gestart, en tevens dat 23% van de alleenstaande ouders in deeltijd werkt, naast de Abw uitkering. Ook zij kunnen gebruik maken van de KOA-regeling.

In 2004 moet het aantal alleenstaande ouders dat ofwel deelneemt aan een traject, ofwel parttime werkt naast de uitkering, zijn toegenomen ten opzichte van de huidige situatie. De afgelopen jaren werd de regeling niet volledig benut. Dit werd gedeeltelijk veroorzaakt door capaciteitstekorten en hoge prijsstijgingen en door de administratieve lasten voor de uitvoering en een gebrek aan flexibiliteit in de regeling. Om deze knelpunten op te lossen, is de regeling in 2003 gewijzigd, waardoor de administratieve lasten voor gemeenten verminderen en kinderopvang flexibeler kan worden ingekocht.

Praktijkscholing

De Stichting Centrum Vakopleiding was een belangrijke aanbieder van praktijkscholing (volgens de methode van de Hoofdelijk Versnelde Scholing (HVS) gericht op reïntegratie van werkzoekenden.

De activiteiten van de Stichting Centrum Vakopleiding zijn per januari 2003 overgenomen door een groot aantal Regionale Opleidingencentra (ROC's). Naast dat de reïntegratie-opdrachtgevers vrij zijn om de aan hen beschikbaar gestelde algemene reïntegratiebudgetten in te zetten voor inkoop van praktijkscholing, reserveert het Rijk de komende jaren in aanvulling hierop een bedrag van € 64,8 miljoen voor borging van de HVS-methode. Dit gebeurt in de vorm van een subsidie voor de periode 2003 t/m 2005 aan de ROC's die per 2003 activiteiten van de Stichting Centrum Vakopleiding hebben overgenomen. Voor 2006 wordt vooralsnog een bedrag van circa € 35 mln. geraamd voor de afwikkeling van de HVS-subsidies aan de ROC's, voor de in liquidatie verkerende Stichting Centrum Vakopleiding en voor gemeenten en UWV is een geoormerkt budget beschikbaar voor praktijkscholing.

Europees Sociaal Fonds (ESF)

Het ESF is het voornaamste financiële instrument voor de Europese Unie om de strategische doelstellingen op het terrein van het werkgelegenheidsbeleid in concrete acties om te zetten.

Het ministerie van SZW stelt jaarlijks een beleidskader vast en is verantwoordelijk voor de uitvoering van het ESF 3. Hiervoor is voor de periode 2000–2006 in totaal € 1.728,2 miljoen beschikbaar (inclusief ESF-middelen voor OC&W).

De voor de Sluitende Aanpak verantwoordelijke partijen (gemeenten en UWV) kunnen bijvoorbeeld co-financiering verkrijgen via de ESF-middelen. Het betreft hier Europese subsidies, die niet in de rijksbegroting zijn opgenomen.

EQUAL

Het doel van het ESF-EQUAL programma (2000–2006) is het via transnationale samenwerking stimuleren van nieuwe benaderingen voor de bestrijding van arbeidsmarktgerelateerde discriminatie en ongelijkheid van welke aard dan ook. Hiervoor wordt aan vernieuwende EQUAL-projecten budget toegekend. Positieve resultaten uit de projecten worden geïmplementeerd in het Nederlands arbeidsmarktbeleid.

Operationele doelstelling 2: Daling aandeel werkenden en werklozen zonder startkwalificatie (MBO-2 niveau) in de beroepsbevolking van 25–64 jaar tot minder dan 20 procent in 2010.

Laagopgeleiden vormen een kwetsbare groep op de arbeidsmarkt. Het niveau dat voldoende geacht wordt voor duurzame arbeidsparticipatie is het startkwalificatieniveau. Scholing van laagopgeleiden tot dit niveau is, ook als zij werken, erg belangrijk. In tabel 2.6 is uitgegaan van de beroepsbevolking van 25–65 jaar, omdat internationaal tot de groep jongeren personen worden gerekend van maximaal 24 jaar (in Nederland maximaal 22 jaar).

Tabel 2.6: Prestatie-indicator en streefcijfer

DoelgroepCriteriumRealisatie 2002Streven 2003–2010Streven 2010
Beroepsbevolking van 25–65 jaarNiet in bezit van startkwalificatie26%< 20%
 Aantal personen dat tot 2010 jaarlijks geschoold dient te worden tot startkwalificatieniveau 50 000

Om dit te kunnen bereiken worden de volgende instrumenten ingezet:

– Een fiscale afdrachtsvermindering onderwijs ter vergoeding van de loonkosten van werknemers die de beroepsbegeleidende leerweg (leerlingwezen) volgen. Voor budgettaire gegevens wordt verwezen naar de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

– Een fiscale faciliteit voor werkgevers die voormalig werkloze werknemers van 23 jaar en ouder scholen tot startkwalificatieniveau. In het kader van bestrijding van jeugdwerkloosheid en vermindering van het aantal jongeren zonder startkwalificatie wordt deze regeling per 1 januari 2004 uitgebreid naar personen jonger dan 23 jaar.

– Via de subsidieregeling ESF kunnen onder meer projecten gefinancierd worden voor scholing van werkenden tot startkwalificatieniveau, opscholing tot MBO-4 niveau en sectoroverstijgende scholing (raming circa 10 000 werknemers per jaar).

Voor de daling van het aandeel werkenden en werklozen van 25–64 jaar zonder startkwalificatie is de ontwikkeling van het aandeel jongeren zonder startkwalificatie mede bepalend (zie ook operationele doelstelling 3).

Operationele doelstelling 3: Vergroten van de netto-arbeidsparticipatie van doelgroepen.

Het is de komende jaren zowel economisch als sociaal gezien noodzakelijk om het effectieve arbeidsaanbod van groepen die nu nog een lage arbeidsparticipatie kennen te vergroten.

Uitgangspunt van dit beleid is dat het een aanvulling is op het algemene arbeidsmarktbeleid. Daar waar het algemene beleid onvoldoende resultaten oplevert voor specifieke groepen, is een extra impuls noodzakelijk. Partijen binnen en buiten de (rijks)overheid, die verantwoordelijk zijn voor en betrokken zijn bij het arbeidsmarktbeleid worden gestimuleerd, waar nodig door middel van een onorthodoxe aanpak (zoals de convenantsaanpak), interventies te plegen en de effectief gebleken interventies te implementeren in het algemene beleid. Op deze wijze wordt het effectieve arbeidsaanbod van groepen die een relatief lage arbeidsparticipatie hebben vergroot.

De te onderscheiden doelgroepen zijn:

1) etnische minderheden

2) jongeren

3) ouderen en

4) herintredende vrouwen.

Een toelichting per doelgroep:

Etnische minderheden

De afgelopen jaren hebben ook etnische minderheden profijt gehad van de sterke groei van de economie. De werkloosheid is in een periode van 6 jaar gedaald met 12 procentpunt, de arbeidsparticipatie is in die zelfde periode gestegen met 11 procentpunt. Voor de komende jaren wordt gestreefd naar een jaarlijkse toename van de arbeidsparticipatie van etnische minderheden met ¾ procentpunt van 51% in 2001 tot 54% in 2005. Wat betreft de werkloosheid moet er minimaal voor gezorgd worden dat de winst die de afgelopen jaren is behaald wordt vastgehouden. Etnische minderheden mogen niet onevenredig getroffen worden door de verslechtering van de arbeidsmarkt. Cijfers over 2002 laten zien dat hiervan vooralsnog geen sprake is. Relatief gezien is de toename van de werkloosheid onder etnische minderheden en autochtonen vergelijkbaar; voor etnische minderheden van 9% in 2001 naar 10% in 2002 en voor autochtonen van 3% in 2001 naar 3,5% in 2002.

Naast afspraken met CWI, gemeenten en UWV, leveren de volgende instrumenten mede een bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen:

– Raamconvenant Grote Ondernemingen: Met 110 grote ondernemingen zijn convenanten afgesloten ter bevordering van de in- en doorstroom van etnische minderheden en het voeren van multicultureel personeelsbeleid. De bedrijven worden bij de uitvoering van de afspraken ondersteund door de projectorganisatie Ruim Baan voor Minderheden. Het Raamconvenant Grote Ondernemingen kent een looptijd tot medio 2004.

– Wet SAMEN: De Wet SAMEN is bedoeld als ondersteunend instrument op het niveau van individuele ondernemingen bij het voeren van multicultureel personeelsbeleid. De wet loopt af per 31 december 2003. Na de zomer van 2003 wordt op basis van de evaluatie van de wet alsmede de ervaringen die zijn opgedaan met andere instrumenten gericht op de vraagkant van de arbeidsmarkt, zoals het Raamconvenant Grote Ondernemingen, beslist over de vormgeving van vervolgbeleid.

– Stimuleringsprojecten Allochtone Groepen (SPAG): Om een extra impuls te geven aan de arbeidstoeleiding van etnische minderheden met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt is aan 28 gemeenten een subsidie toegekend ten behoeve van een projectmatige aanpak gericht op activering en begeleiding naar werk of scholing. Deze subsidieregeling loopt medio 2004 af. In dit laatste subsidiejaar ligt het accent op implementatie van effectief gebleken methodieken.

– Duale trajecten: De regering heeft de SER en de RWI gevraagd om voor 1 oktober 2003 een advies uit te brengen over de wijze waarop duale trajecten, trajecten waarbij verwerving van de Nederlandse taal wordt gecombineerd met arbeid(stoeleiding), met succes op grote schaal kunnen worden gerealiseerd. Een onderzoek naar duale trajecten, dat in de eerste helft van 2003 is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van SZW, is hiertoe aan de SER en de RWI aangeboden. Het onderzoek en het advies van de SER en de RWI zullen worden gebruikt voor het beleidsplan dat begin 2004 het licht zal zien.

– Frontoffice Inburgering: De bij inburgering betrokken departementen (Justitie, SZW, OCenW, VWS) zijn ook in 2004 gezamenlijk verantwoordelijk voor de financiering en aansturing van deze opvolger van de Taskforce Inburgering. De Frontoffice Inburgering heeft als belangrijkste opdracht om gemeenten, als regisseur van de inburgering, vraaggericht te ondersteunen bij het verbeteren van de uitvoering. De activiteiten van de Frontoffice Inburgering zullen zich onder meer toespitsen op de inzet van duale trajecten.

Jongeren

De werkloosheid onder jongeren tot 23 jaar is in 2002 opgelopen tot 8,7%, tegenover een totale werkloosheid van 4,1%. Voor de komende jaren wordt een verdere oploop van de werkloosheid voorzien tot ruim 6% in 2007. In het Plan van aanpak jeugdwerkloosheid, welke in juni 2003 aan de TK is aangeboden, formuleert de regering de volgende doelstellingen:

– Een jeugdwerkloosheid die in de kabinetsperiode 2003–2007 niet meer bedraagt dan het dubbele van de totale werkloosheid. De regering spant zich in om met behulp van alle partijen de jeugdwerkloosheid te beperken tot een percentage van 10% tot 15%. Voor deze bandbreedte is gekozen omdat de jeugdwerkloosheid zeer conjunctuur gevoelig is.

– Inzet is iedere werkloze jongere binnen een half jaar (weer) aan de slag en/of op school te krijgen, zodat langdurige werkloosheid wordt voorkomen.

Bij het voorkomen van (langdurige) werkloosheid wordt nauw samengewerkt met het ministerie van OCenW. Via (verbetering van) preventief beleid moet voortijdig schoolverlaten worden voorkomen. Ook bij het toeleiden van jongeren naar de arbeidsmarkt – waaronder ook voortijdig schoolverlaters voor wie terugkeer naar school geen reële optie is – wordt samengewerkt met verschillende lokale en regionale partijen zoals onder meer: Regionale meld- en coördinatiefunctie (RMC-functie), Regionale opleidingscentra (ROC's), leerplichtambtenaar en CWI.

In de komende periode 2004 – 2007 worden in het kader van het plan van aanpak jeugdwerkloosheid vanuit het ministerie van SZW (in samenwerking met het ministerie van OCenW) de volgende instrumenten in gezet:

– (Convenants)afspraken: De regering streeft er naar via (convenants)afspraken met werkgevers(organisaties), CWI, de vereniging Centraal orgaan landelijke organen beroepsonderwijs (Colo) en raad voor Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (BVE-raad) en andere betrokkenen, in de periode 2003–2007 40 000 extra (leer)werkplekken te realiseren: 2003: 5000; 2004 t/m 2007 jaarlijks 8 750. Voor het leveren voor de eerste 10 000 leerwerkplekken hebben MKB-Nederland en het ministerie van OCenW onlangs een convenant gesloten.

– Fiscale faciliteit: De bestaande fiscale faciliteit voor werkgevers die voormalig werkloze werknemers van 23 jaar en ouder scholen tot startkwalificatieniveau wordt ook opengesteld voor jongeren onder de 23 jaar (sluit aan bij operationele doelstelling 2).

– CWI: Het CWI krijgt de beschikking over een budget voor «drempelslechting». Uit dit budget kunnen voor de groep risico-jongeren waarvoor bemiddeling alleen niet volstaat, korte activiteiten worden bekostigd zoals individuele begeleiding, sollicitatietraining, korte functie gerichte cursus e.d. Jaarlijks gaat het om 7000 jongeren (overwegend voortijdig schoolverlaters) voor wie een gemiddeld budget van € 1 000 per jongere beschikbaar gesteld wordt. Voor de periode 2003 -2007 is daarvoor € 35 mln uitgetrokken.

– Taskforce: Een Taskforce met als belangrijkste taken: het voorbereiden van convenantsafspraken met het oog op het realiseren van 30 000 extra (leer)werkplekken, verzorgen van een voorlichtingscampagne onder jongeren waarbij zij worden uitgedaagd zelf verantwoording te nemen voor hun loopbaanontwikkeling en het ondersteunen van lokale samenwerking en regie. Voor de Taskforce is voor de periode 2004–2007 jaarlijks € 3,4 mln uitgetrokken.

Voor alle te financieren onderdelen geldt dat onderzocht wordt of inzet van ESF mogelijk is. Via het instellen van een Helpdesk ESF worden werkgevers en gemeenten ondersteund bij ESF-aanvragen.

Ouderen

De arbeidsdeelname van ouderen is de laatste jaren flink toegenomen tot 37% in 2002. De regering streeft ernaar de dalende trend van de netto arbeidsparticipatie van ouderen (55–64 jaar), die gezien de stand van de conjunctuur kan worden verwacht, uiterlijk in 2007 om te keren in een stijgende trend. De regering streeft naar een toename van de participatiegraad van ouderen (55–64 jaar) tot 50% in 2020. Om deze ambitie te realiseren worden verschillende maatregelen getroffen:

– WWOW en Sollicitatieplicht 57,5+: De WWOW (Wet Werkgeversbijdrage WW-lasten oudere Werknemers) is in mei 2003 ingediend bij de TK. De sollicitatieplicht voor 57,5 plussers zal opnieuw worden ingevoerd bij de inwerkingtreding van de WWOW. De verwachting is dat beide maatregelen begin 2004 worden ingevoerd.

– Afschaffen fiscale faciliëring prépensioen en VUT: In het hoofdlijnenakkoord heeft de regering aangekondigd dat de fiscale en andere regelingen die stoppen met werken bevorderen zullen worden beperkt. Zo zal de fiscale faciliëring van VUT- en prépensioenregelingen (met in achtneming van overgangsrecht) worden afgeschaft vanaf 2005.

– Follow-up Taskforce Ouderen en Arbeid (TOA): Eind 2003 komt de TOA met aanbevelingen voor de vormgeving van overheidsbeleid gericht op het stimuleren van een mentaliteitsverandering bij werkgevers en werknemers ten behoeve van het behoud van oudere werknemers voor de arbeidsmarkt. Op de aanbevelingen van de TOA volgt eind 2003 een kabinetsreactie, welke aan de TK zal worden aangeboden. In de kabinetsreactie wordt aangegeven welke weg de komende vier jaar bewandeld zal worden om de arbeidsparticipatie van ouderen te bevorderen.

Herintredende en allochtone vrouwen

De arbeidsdeelname van vrouwen is de afgelopen jaren flink toegenomen. In 1987 werkte slechts één op de drie vrouwen. In 2002 is de netto arbeidsparticipatie gestegen tot 54%, tegenover een netto arbeidsparticipatie van 77% onder mannen.

Doelstelling van de regering is om de arbeidsdeelname van vrouwen te verhogen tot 65% in 2010. Hiertoe worden de volgende maatregelen getroffen:

Convenantsafspraken: Een belangrijke bijdrage aan de doelstelling kan geleverd worden door een extra instroom van herintredende vrouwen. Het ministerie van SZW heeft in 2002 met diverse partijen – waaronder de VNG en de CWI – een «intententieverklaring inzake de arbeidsparticipatie van herintredende vrouwen» getekend. Op basis hiervan zijn/worden in 2003 18 en in 2004 nog eens 7 regionale convenanten afgesloten resulterend in afspraken over de instroom van 50 000 herintreedsters in betaald werk in 2005.

In de convenanten worden concrete afspraken gemaakt over plaatsingen, reïntegratietrajecten, aanpassing van werktijden en dergelijke. Het ministerie ondersteunt de convenanten door middelen beschikbaar te stellen voor communicatieactiviteiten gericht op vrouwen en werkgevers.

Per regionaal convenant kan een subsidieaanvraag tot maximaal € 75 000 worden ingediend. Ook de partijen die participeren in het landelijke convenant kunnen een voorstel indienen. Voor 2004 is geraamd dat 15 regionale en 3 landelijke convenantspartners/-partijen een voorstel indienen.

Commissie allochtone vrouwen:

Ter bevordering van de arbeidsparticipatie van allochtone vrouwen is in 2003 de tijdelijke commissie PaVEM (Participatie van vrouwen uit Etnische Minderheidsgroepen) geïnstalleerd. De commissie krijgt een «makelaarsfunctie». Zij heeft als taak gemeenten te ondersteunen bij het voeren van beleid ter bevordering van de participatie van allochtone vrouwen. Gemeenten hebben op dit gebied een regierol. De commissie zal zich in eerste instantie richten op de dertig grootste gemeenten. De commissie is ingesteld voor twee jaar en zal halfjaarlijks verslag uitbrengen aan de minister.

2.3 Budgettaire gevolgen van het beleid

Tabel 2.7: Stimulering en kwaliteitsbevordering arbeidsparticipatie (bedragen x € 1 000)

2Artikelonderdeel/omschrijving2002200320042005200620072008
 Verplichtingen1 732 1371 386 3801 968 7241 746 5911 748 8071 677 1451 665 152
 Uitgaven1 287 5171 230 1612 034 9111 809 0911 748 8071 677 1451 665 152
         
 Apparaatsuitgaven24 04731 00512 0737 9817 9819 9718 971
1Personeel4 0724 1283 460    
2Materieel212261132    
3Bijdrage aan Agentschap SZW19 76326 6168 4817 9817 9819 9718 971
         
 Programmauitgaven1 263 4701 199 1562 022 8381 801 1101 740 8261 667 1741 656 181
 Operationele doelstelling 1:       
1Sluitende reïntegratie688 597691 209     
2Wiw dienstbetrekkingen en WEP290 260130 667     
3Praktijkscholing96 07880 22964 82964 82934 829  
5Kinderopvang Abw57 60470 00084 500    
6SVWW/RWI14 20722 32227 16724 16717 1677 6677 667
7Agenda voor de Toekomst99 586176 322150 22746 74421 119593 
8Flexibel reïntegratiebudget  1 582 6131 613 0081 631 3491 631 3491 631 349
9EQUAL projecten/AG SZW  6 8076 8076 807  
10ID-banen       
11RSP  7 6787 7247 7247 7247 724
12Stimuleringsregeling ID  74 00016 000   
 Operationele doelstelling 3:       
4Doelgroepenbeleid9 51821 68414 62111 44511 44511 44545
         
 Overig       
97Subsidies en overige beleidsuitgaven6 4885 3878 7488 7388 7386 7487 748
98Voorlichting 168     
99Onderzoek en beleidsinformatie1 1321 1681 6481 6481 6481 6481 648
         
9Ontvangsten40 673282 15616 70117 701153 83517 70117 701

1. Apparaatsuitgaven

Bijdrage aan Agentschap SZW

De uitvoering van subsidieregelingen is voor een belangrijk deel opgedragen aan het Agentschap SZW. Een aantal taken in o.a. coördinatie, bewaking, onderzoek en evaluatie wordt door onderdelen van het ministerie of door derden uitgevoerd. Voor de programmaperiode 2000 – 2006 worden ESF 3 en het Communautair Initiatief EQUAL uitgevoerd. Tevens heeft het agentschap opdrachten in de door de minister vastgestelde (subsidie)regelgeving op het terrein van werk en inkomen, zoals in de «Stimuleringsregeling voor Allochtone Groepen» (SPAG).

Voor de uitvoering van de regelingen ESF 3 en voor het communautaire initiatief EQUAL in de lopende periode 2000 – 2006 is de cofinanciering die door de lidstaat wordt ingezet, samen met de Europese subsidie opgenomen.

2. Programma-uitgaven

Sluitende reïntegratie en Wiw-dienstbetrekkingen en werkervaringsplaatsen:

Met ingang van 2004 zijn de middelen vanuit de WIW en ID overgeheveld naar het flexibel reïntegratiebudget voor gemeenten. In verband met de uitfinanciering van aflopende verplichtingen WIW en ID zijn nog enige nabetalingen te verwachten. Tevens zijn mogelijk uitgaven te verwachten voor de slotdeclaraties REA-plaatsingen WIW en de Subsidieregeling Bevordering Uitstroom Ex-Banenpoolers.

Praktijkscholing

Door het Rijk wordt tot en met 2005 € 64,8 miljoen gereserveerd voor praktijkscholing in het kader van de reïntegratie van werkzoekenden. ROC's die per 2003 activiteiten van de Stichting Centrum Vakopleiding hebben overgenomen ontvangen tot en met 2005 een subsidie. In 2006 is nog ca € 35 mln. beschikbaar voor de afwikkeling van de subsidie aan de ROC's en voor de in liquidatie verkerende Stichting Centrum Vakopleiding en voor gemeenten en UWV is een geoormerkt budget beschikbaar voor praktijkscholing.

Kinderopvang

Het budget voor de KOA-regeling bedraagt in 2004 € 83,5 miljoen. Daarnaast wordt in 2004 evenals in 2003 € 18 miljoen beschikbaar gesteld voor kinderopvang en met kinderopvang samenhangende kosten om gemeenten te ondersteunen bij het realiseren van de afspraken over de inzet van trajecten in het kader van de «Agenda voor de Toekomst». Deze middelen hangen samen met de afspraken en de aanvullende financiering voor case management.

SVWW/RWI

Na de afbouw van de subsidietaken van de RWI, zal afhankelijk van de evaluatie van de overige taken van de RWI die in 2004 aan de Tweede Kamer wordt voorgelegd – worden beslist hoe de resterende middelen worden besteed.

Flexibel reïntegratiebudget gemeenten

Dit artikelonderdeel omvat het flexibel reïntegratiebudget voor gemeenten. Hier zijn de beschikbare budgetten ondergebracht die eerder meerjarig voor de WIW en de ID-regeling opgenomen waren. Op dit onderdeel is tevens de taakstelling die rust op het reïntegratiebudget voor gemeenten vanaf 2004 (€ 600 miljoen) en latere jaren (2005 € 680 miljoen) ingevuld. Van het budget 2004 zal nog een deel aangewend worden voor afwikkeling van reeds aangegane verplichtingen, waardoor er€ 1 563 mln verdeeld kan worden over gemeenten.

Doelgroepenbeleid

In 2004 is voor doelgroepenbeleid in totaal € 3,2 miljoen beschikbaar voor het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van etnische minderheden, herintredende vrouwen en allochtone vrouwen. Voor de periode 2004 t/m 2007 zijn binnen de SZW-begroting extra middelen vrijgemaakt voor de uitvoering van het Plan van aanpak jeugdwerkloosheid.

Tabel 2.8: Doelgroepenbeleid (x € 1 mln)

 2004200520062007
Etnische Minderheden0,60,050,050,05
Jongeren11,411,411,411,4
Herintredende Vrouwen1,4   
Allochtone vrouwen1,2   
Totaal14,611,4511,4511,45

EQUAL projecten

Vanaf 2001 is aanvulling van cofinanciering voor EQUAL projecten in het programma 2000–2006 in de begroting opgenomen. Het betreft projecten die onder coördinatie van SZW worden uitgevoerd.

ID

Met ingang van 2004 wordt het ID-budget opgenomen in het flexibel reïntegratiebudget gemeenten.

RSP

In het kader van de RSP wordt een loonkostensubsidie verstrekt en ontvangt de uitvoeringsorganisatie OSB een vergoeding voor de uitvoeringskosten.

Stimuleringsregeling ID

De middelen voor de ID stimuleringsregeling (€ 170 miljoen), voor aanvragen in 2003 en 2004, zijn verdeeld over 2003 t/m 2005. Middelen voor 2005 zijn nodig omdat realisaties van de stimuleringsregeling later in het jaar plaatsvinden dan verwacht.

2.4 Fiscale uitgaven

Tabel 2.9: Meerjarenraming van belastinguitgaven (x € 1 mln)

Maatregel200220032004200520062007
Heffingskorting voor toetreders10852  
Arbeidskorting voor ouderen73102104108112116
Afdrachtsvermindering scholing – w.v. WVA startkwalificatie61433374146
Afdrachtvermindering lage lonen98561440920500
Afdrachtvermindering langdurig werklozen17115010050130

Heffingskorting voor toetreders

De toetrederskorting, die op 1 januari 2002 werd ingevoerd, is per 1 januari 2003 afgeschaft. Belangrijke redenen hiervoor waren complexe regelgeving, beperkt gebruik en slechts een tijdelijke aanpak van de armoedeval, waar een structurele aanpak wenselijk is, via bijvoorbeeld verhoging van de arbeidskorting. De volgende overgangsregeling is van kracht. Wie in het belastingjaar 2002 voor het eerst in aanmerking kwam voor de toetrederskorting, en aan alle voorwaarden blijft voldoen, maakt ook aanspraak op deze korting in de twee daarop volgende belastingjaren. Dit geldt ook voor mensen die in 2002 vanuit een gesubsidieerde baan of een uitkering (bijstand, WIK, of arbeidsongeschiktheidsuitkering ) een reguliere baan hebben aanvaard, maar pas in 2003 in aanmerking komen voor de toetrederskorting omdat ze dan pas voldoen aan de eis dat je minstens zes maanden hebt gewerkt. Zij hebben over de belastingjaren 2003, 2004 en 2005 recht op de toetrederskorting. Wie een reguliere baan aanvaardt in 2003, heeft geen recht op de toetrederskorting. Het eerste jaar is de korting maximaal € 1 361, het tweede en het derde jaar maximaal € 454.

Arbeidskorting voor ouderen

Voor ouderen vanaf 57 jaar geldt vanaf 2002 een hogere arbeidskorting dan de gebruikelijke arbeidskorting. De extra arbeidskorting van personen van 57, 58, en 59 jaar is in 2003 € 235 van personen van 60 of 61 € 470 en van personen van 62, 63, 64 jaar € 705.

Om de arbeidsdeelname voor ouderen ook in de komende jaren verder te laten toenemen wordt door gegaan met de omzetting van regelingen om vervroegd uit te treden (VUT-regelingen) in pré- en flexpensioenregelingen. Daarnaast wordt de fiscale faciliëring van VUT en prepensioenregelingen afgeschaft vanaf 2005.

Afdrachtvermindering onderwijs – WVA startkwalificatie

De WVA-startkwalificatie is een onderdeel van de afdrachtsvermindering onderwijs. Het betreft een fiscale faciliteit voor werkgevers die voormalig werkloze werknemers van 23 jaar en ouder scholen tot startkwalificatieniveau. In 2004 wordt deze regeling uitgebreid tot onder de 23 jaar in verband met het plan van aanpak Jeugdwerkloosheid.

Afdrachtvermindering lage lonen (SPAK)

Werkgevers komen in aanmerking voor de afdrachtvermindering lage lonen indien zij werknemers van 23 jaar en ouder in dienst hebben van wie het loon in het desbetreffende tijdvak niet meer bedraagt dan het toetsloon voor dat tijdvak.

In het Strategisch Akkoord 2002 is afgesproken dat de SPAK per 2006 wordt afgeschaft. In 2003 is de eerste stap gezet en is de SPAK voor jongeren afgeschaft, het maximale SPAK-bedrag verlaagd tot €1 687,- en het toetsloon bevroren. In de jaren na 2003 zal het SPAK-bedrag in drie stappen worden afgebouwd tot nul in 2006. Het toetsloon wordt in die jaren wel geïndexeerd.

Afdrachtvermindering langdurig werklozen (VLW)

De afdrachtvermindering langdurig werklozen komt toe aan werkgevers die werknemers in dienst nemen die beschikken over een verklaring langdurig werkloze en van wie het loon in het desbetreffende loontijdvak niet meer bedraagt dan het toetsloon over het dat tijdvak. Een werkgever kan per werknemer maximaal 4 jaar deze afdrachtvermindering ontvangen.

Ook de VLW wordt in vier jaar afgebouwd. Daarom worden vanaf 31-12-2002 geen nieuwe VLW-verklaringen meer afgegeven waardoor er geen nieuwe instroom meer plaatsvindt. Hierdoor wordt de regeling in vier jaar afgebouwd. Tevens is in 2003 het toetsloon bevroren. In 2004 en 2005 zal het toetsloon wel worden geïndexeerd. Om dit budgetneutraal vorm te geven zal het VLW bedrag in die jaren met € 48 p.p. worden verlaagd.

2.5 Budgetflexibiliteit

De onderdelen van dit artikel bestaan uit een mix van wettelijke regelingen, convenanten en bestuurlijke afspraken. Aanpassing van deze onderdelen vergt vaak ofwel wijziging van wet- en regelgeving, ofwel openbreken van afspraken. Bij de gebudgetteerde onderdelen van het artikel is in vele gevallen sprake van verdeelafspraken over gemeenten, die zich niet zonder bestuurlijke- en budgettaire gevolgen (immers, gemeenten stellen begrotingen vast op toegezegde middelen) laten openbreken. Dit geldt in het bijzonder voor het reïntegratiebudget dat aan gemeenten verstrekt wordt op grond van de WWB.

Over het algemeen is sprake van meerjarige bestuurlijke afspraken met het veld (kinderopvang, doelgroepenbeleid en praktijkscholing), die niet zonder meer zijn terug te draaien. Voor casemanagement is sprake van meerjarige toekenningen die juridisch vastliggen. De RSP is een open einde-regeling. Uit dien hoofde betekent het aangaan van een arbeidsovereenkomst door de werkgever een verplichting voor het ministerie. Derhalve is de regeling budgettair gezien niet flexibel.

Tabel 2.10: Budgetflexibiliteit

 20042005200620072008
Totaal geraamde kasuitgaven2 034 9111 809 0911 748 8071 677 1451 665 152
Waarvan apparaatsuitgaven12 0737 9817 9819 9718 971
      
Programmauitgaven2 022 8381 801 1101 740 8261 667 1741 656 181
Waarvan op 1 januari 2003     
Juridisch verplicht10%6%1%  
Bestuurlijk maar niet juridisch gebonden85%93%96%97%97%
Beleidsmatig gereserveerd ogv een regeling of beleidsprogramma5%1%3%3%3%
Beleidsmatig nog niet ingevuld     
Totaal100%100%100%100%100%

2.6 Veronderstellingen in effectberekening, doelmatigheid en raming

De streefwaarden die in dit artikel zijn vermeld zijn deels afhankelijk van autonome ontwikkelingen en geven deels de verwachte gevolgen van ingezet beleid weer. De belangrijkste autonome oorzaak is de economische ontwikkeling. De streefwaarden geven in dat geval de ramingen van de desbetreffende onderdelen weer, uitgaande van de huidige verwachtingen t.a.v. bijvoorbeeld werkgelegenheid, werkloosheid e.d. zoals het CPB die heeft verwerkt in de MEV. Een lagere economische ontwikkeling dan verwacht zal dan de mogelijkheden om de ingezette streefwaarden te halen, verminderen. Dat geldt vooral voor de sluitende aanpak instroom en zittend bestand, WWB en de werkloosheidsdoelstelling voor minderheden. Voor een indicator als startkwalificatie geldt dit in mindere mate.

Conjuncturele ontwikkelingen hebben in het bijzonder invloed op het behalen van de doelstellingen/prestatie-indicatoren die voor de WWB zijn geformuleerd. Als gevolg van de plaats van de WWB ten opzichte van de WW en WAO in het sociale zekerheidsstelsel doen deze effecten zich met enige vertraging voor. Beleidsmatige ontwikkelingen binnen en buiten het domein van SZW zijn tevens van invloed.

2.7 VBTB-paragraaf

Tabel 2.11: Beschikbare en beschikbaar komende prestatie-indicatoren en kengetallen

Operationele doelstellingInformatieStand van zaken
1. Afname langdurige werkloosheid– Mate van sluitendheid nieuwe werklozenBeschikbaar, gegevens over 2004 in juni 2005 bekend
 – Mate van sluitendheid zittend bestand (langdurig werklozen)Streven beschikbaar in 2005 (over 2004)
 – Percentage instroom in langdurige werkloosheidBeschikbaar in 2005 (over 2004)
 – Percentage duurzame plaatsing nieuw ingeschreven werklozen met trajectBeschikbaar, gegevens over 2004 in juni 2005 bekend
 – Percentage trajecten dat heeft geleid tot uitstroom naar werkBeschikbaar, gegevens over 2004 in juni 2005 bekend
 – Aantal regulier gemaakte ID-banenBeschikbaar
 – Aantal fte's dat gebruik maakt van de RSPBeschikbaar
 – Aantal alleenstaande ouders in de bijstand die deelnemen aan een trajectStreven beschikbaarheid obv gegevens over de deelname van mensen met een vrijstelling
 – Aantal alleenstaande ouders in de bijstand dat parttime werkt naast de uitkeringStreven beschikbaarheid
 – Vermindering aantal langdurig bijstandsgerechtigdenBeschikbaar, cijfers over medio 2004 zijn bekend in juni 2005
 – Vergroten effectiviteit reïntegratietrajectenBeschikbaar, cijfers over 2004 zijn bekend in juni 2005
2. Daling aandeel werkenden en werklozen zonder startkwalificatie in de beroepsbevolking– Percentage van de beroepsbevolking dat (niet) in het bezit is van startkwalificatieBeschikbaar
3. Vergroten van de netto-arbeidsparticipatie van doelgroepen– Arbeidsparticipatie van etnische minderhedenBeschikbaar. Cijfers over 2004 komen beschikbaar in juli 2005
 – Percentage werkloze jongeren (<23 jaar)Beschikbaar. Cijfers over 2004 komen beschikbaar in april 2005
 – Participatiegraad van ouderen (55–64 jaar)Beschikbaar. Cijfers over 2004 komen beschikbaar in april 2005
 – Participatiegraad van vrouwenBeschikbaar. Cijfers over 2004 komen beschikbaar in april 2005
 – Aantal herintreedsters dat instroomt naar betaald werkBeschikbaar. Cijfers over 2004 komen beschikbaar in juli 2005

Gegevens die uit de Monitor Scholing en Activering komen en een beeld geven over heel 2004 zijn in juni 2005 beschikbaar. Verder is de uitstroom naar werk bekend, maar hierbij is geen onderscheid te maken tussen de uitstroom naar regulier of gesubsidieerd werk.

BELEIDSARTIKEL 3 AANVULLENDE WERKGELEGENHEID

Beleidsartikel is met ingang van het begrotingsjaar 2004 geïntegreerd met beleidsartikel 2 «Stimulering en kwaliteitsbevordering arbeidsparticipatie».

Op beleidsartikel 3 worden nog wel de uitgaven van de begrotingsjaren 2002 en 2003 verantwoord.

Tabel 3.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

Nr.Artikelonderdeel omschrijving2002200320042005200620072008
 Totaal verplichtingen1 925 2501 066 679     
 Totaal uitgaven986. 6271 066 679     
         
1Apparaatsuitgaven5822 080     
 Personeel545545     
 Materieel3735     
         
2Programmauitgaven986 0451 066 099     
 1 ID-banen979 394977 103     
 2 RSP6 6517 496     
 3 Stimuleringsregeling ID 81 396     
 98 Voorlichting 104     
         
3Ontvangsten26 3302 645     

BELEIDSARTIKEL 4 AANGEPAST WERKEN

4.1 Algemene doelstelling

Het bevorderen van de arbeidsparticipatie van personen met lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen, door hen op zo kort mogelijke termijn aangepaste arbeid onder zo regulier mogelijke omstandigheden te bieden, indien zij daarop zijn aangewezen, en zo mogelijk door te laten stromen naar een reguliere, niet-gesubsidieerde arbeidsplaats.

De Wet sociale werkvoorziening (Wsw) biedt de mogelijkheid tot aangepaste werkgelegenheid aan personen die vanwege lichamelijke, verstandelijke of psychische handicaps uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn. Op basis van deze wet is aan gemeenten de zorgplicht toebedeeld om de benodigde arbeidsplaatsen voor personen die tot de Wsw zijn toegelaten tot stand te brengen.

De Wsw valt onder de beleidsverantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en wordt voor het overgrote deel gefinancierd door het Rijk. Eventuele tekorten bij de uitvoering van de Wsw worden door gemeenten aangevuld. Met de Wsw maakt het Rijk aangepaste arbeid voor arbeidsgehandicapten mogelijk, die niet of moeilijk op de reguliere arbeidsmarkt arbeid kunnen vinden. Met het streven naar aangepaste arbeid onder zo regulier mogelijke omstandigheden wordt de emancipatie van arbeidsgehandicapten op de arbeidsmarkt versterkt.

In 2001 heeft een eerste evaluatie van de per 1 januari 1998 ingevoerde nieuwe Wsw plaatsgevonden. De uitkomsten van deze evaluatie zijn aanleiding geweest tot het nemen van een aantal beleidsbeslissingen, zoals de overdracht van de indicatiestelling Wsw naar het CWI in 2004. Met deze overdracht wordt de onafhankelijkheid ten opzichte van de uitvoering versterkt.

In 2005 vindt de volgende wettelijk bepaalde evaluatie van de Wsw plaats.

Tabel 4.1 Prestatie-indicator algemene doelstelling

beleidsartikel 4200220032004
Effectindicator95%96%97%
Prestatie-indicator97%98%99%
Doelmatigheidsindicator100100102

De effectindicator geeft het aantal personen in het Wsw-werknemersbestand weer tegenover de totale doelgroep (werknemersbestand plus wachtlijst). De prestatie-indicator geeft de realisatie van arbeidsplaatsen weer in relatie tot het aantal waarvoor subsidie is toegekend. De doelmatigheidsindicator geeft de ontwikkeling weer van de (geïndexeerde) kosten per standaardeenheid ten opzichte van het jaar 2002 (gesteld op 100). In 2004 speelt de afname van de SPAK/VLW, waardoor in de uitvoering ongeveer € 40 miljoen minder beschikbaar zal zijn. Dit betekent dat de doelmatigheid (bestede rijksoverheidsmiddelen per standaardeenheid) iets toeneemt.

4.2 Operationele doelstellingen

1. Het realiseren van aangepaste arbeid voor diegenen die hiervoor zijn geïndiceerd.

2. Het bevorderen van arbeidsbekwaamheid van de SW-werknemer, mede met het oog op het kunnen verrichten van arbeid onder zo normaal mogelijke omstandigheden.

Het Rijk verdeelt volgens een financieel verdeelmodel per arbeidsplaats jaarlijks een totaal aantal arbeidsplaatsen over gemeenten met bijbehorende subsidie per arbeidsplaats. Indien gemeenten hun Wsw-taken integraal hebben overgedragen aan een werkvoorzieningschap op grond van de Wet gemeenschappelijke regeling (Wgr) wordt de rijkssubsidie aan dat werkvoorzieningschap verstrekt.

Aangepaste arbeid kan binnen het kader van de Wsw op vier manieren worden gerealiseerd.

1. Beschutte arbeid in een dienstbetrekking bij de gemeente.

2. Detachering vindt zowel individueel als groepsgewijs plaats vanuit een dienstbetrekking bij de gemeente of een daartoe door de gemeente aangewezen rechtspersoon en feitelijk werkzaam bij een reguliere werkgever (CAO Wsw).

3. Een door de gemeente aangewezen rechtspersoon die als aangewezen werkgever optreedt, waarbij deze werkgever namens de gemeente de arbeidsovereenkomst aangaat, met inachtneming van de Wsw-CAO. Dit kan zowel beschutte arbeid als detachering betreffen.

4. Begeleid werken in een dienstbetrekking met een reguliere werkgever (CAO van betreffende werkgever). Bij deze laatste vorm is de stap naar het gaan verrichten van arbeid onder normale omstandigheden het kleinst. Het ligt dus voor de hand om zoveel mogelijk personen met een Wsw indicatie, voor wie dat mogelijk is, een begeleid werken arbeidsplaats aan te bieden.

Tabel 4.2: Prestatiegegevens Wsw

 Realisatie 2002Begroting 2004
Operationele doelstelling 1  
Aantal arbeidsplaatsen in het kader van de Wsw (in standaardeenheden = SE)87 00089 820
Verwachte aantal personen op de wachtlijst Wsw5 7506 000
Verblijfsduur op de wachtlijst Wsw  
Operationele doelstelling 214 maandenGem. 12 maanden
Aandeel plaatsingen in begeleid werken t.o.v. totale aantal plaatsingen8%13%

Bron: voorlopige gegevens Wsw monitor; Voorlopige Volumeopgaven van gemeenten.

Operationele doelstelling 1: Het realiseren van aangepaste arbeid voor diegenen die hiervoor zijn geïndiceerd.

SZW verstrekt jaarlijks een bedrag aan subsidie per arbeidsplaats voor een jaarlijks af te spreken taakstelling per gemeente/schap. De gemeente dient zoveel mogelijk personen met een indicatie en herindicatiebesluit een dienstbetrekking krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht aan te bieden voor het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden. Plaatsing in een dienstbetrekking is alleen mogelijk vanaf de wachtlijst. De gemeente beheert de wachtlijst.

Realisatie taakstelling arbeidsplaatsen

In overleg met de VNG maakt SZW afspraken over het jaarlijks te realiseren aantal arbeidsplaatsen. Er wordt gestreefd naar een realisatie van de taakstelling van 100%. Dit percentage is de afgelopen jaren niet geheel gerealiseerd. In 2002 was er sprake van een realisatie van ongeveer 97%. In 2004 wordt een realisatie verwacht van ca. 99%. De bestaande onderrealisatie maakte het mogelijk de taakstelling 2003 te verlagen met 1500 standaardeenheden. Bij de begrotingsbehandeling 2003 is deze taakstellingreductie teruggebracht tot 775 standaardeenheden (ophoging van 725 standaardeenheden). Uit de vrijkomende middelen is de subsidie per standaardeenheid verhoogd ter compensatie van achteruitgang in SPAK/VLW-inkomsten. Om in de toekomst beter te kunnen inspelen op ontwikkelingen en regionale verschillen in taakstelling en realisatie wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om het verdeelmodel aan te passen.

Wachtlijst/wachtduur

De wachtlijst is in 2002 ten opzichte van 2001 gelijk gebleven. Eind 2002 stonden 5750 personen op de wachtlijst. De gemiddelde wachtduur op de Wsw-wachtlijst is de afgelopen jaren fors teruggelopen. Uit cijfers van de Wsw-monitor van bewerker Research voor Beleid blijkt dat de wachtduur van gemiddeld 22 maanden eind 2000 tot gemiddeld 14 maanden eind 2002 is gedaald. De verwachting is dat deze daling zich zal voortzetten, waarbij het streven naar een maximale gemiddelde wachtduur van 12 maanden binnen bereik komt.

Tabel 4.3 Prestatie-indicator operationele doelstelling 1

DoelgroepCriteriumStreven 2002Realisatie 2002Streven 2003Streven 2004
WerkendenArbeidsplaatsen in SE89 82087 00089 04089 820

Operationele doelstelling 2: Het bevorderen van arbeidsbekwaamheid van de SW-werknemer, mede met het oog op het kunnen verrichten van arbeid onder zo normaal mogelijke omstandigheden.

Begeleid werken

Bij begeleid werken is een sw-geïndiceerde in het kader van de Wsw in dienst bij een reguliere werkgever. De reguliere werkgever ontvangt van de gemeente subsidie, die een deel van de loonkosten, samenhangend met een lagere arbeidsproductiviteit, de kosten van bemiddeling, begeleiding en eventuele werkplekaanpassingen compenseert.

Realisatie begeleid werken

Vanaf 1998 dienen gemeenten jaarlijks tenminste 25% van de nieuwe plaatsingen vanaf de wachtlijst in de Wsw te realiseren in de vorm van begeleid werken. In het geval dat een gemeente aantoonbaar onvoldoende inspanningen heeft gepleegd om -gezien de streefwaarde- de vereiste aantallen plaatsingen begeleid werken te realiseren, wordt vanaf 2000 het subsidiebedrag overeenkomend met het aantal niet-gerealiseerde plaatsingen begeleid werken van de gemeente teruggevorderd.

Met ingang van 2002 worden niet alleen nieuwe plaatsingen vanaf de wachtlijst, maar ook plaatsingen vanuit een dienstbetrekking in begeleid werken meegeteld. Met de VNG zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over concrete maatregelen om de realisatie van de 25% taakstelling begeleid werken dichterbij te brengen.

Tabel 4.4 Prestatie-indicator operationele doelstelling 2

Wsw-doelgroepCriteriumStreven 2002Realisatie 2002Streven 2003Streven 2004
Begeleid werkenAandeel plaatsingen in begeleid werken25%8%25%25%

Bron: Wsw-monitor, Voorlopige Volumeopgaven van Gemeenten.

Toezicht en handhaving

De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) is verantwoordelijk voor de uitoefening van het tweedelijns toezicht op de uitvoering van de Wsw door gemeenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de eerste lijn.

4.3 Budgettaire gevolgen van het beleid

Tabel 4.5 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

Nr.Artikelonderdeel omschrijving2002200320042005200620072008
 Totaal verplichtingen2 144 3072 150 7862 151 9072 151 3972 151 3972 151 3972 151 397
 Totaal uitgaven2 076 2792 150 7412 150 4102 149 8992 149 8992 149 8992 149 899
         
1Apparaatsuitgaven592600465    
 – Personeel555563447    
 – Materieel373718    
         
2Programmauitgaven2 075 6872 150 1412 149 9452 149 8992 149 8992 149 8992 149 899
 Operationele doelstelling 1       
 – WSW2 075 6872 150 1412 149 9452 149 8992 149 8992 149 8992 149 899
 Operationele doelstelling 2       
 – Begeleid werken       
 – Aantal plaatsingen       
         
3Ontvangsten435 402476 672469 480434 843424 843424 843424 843
 – Anticumulatiebepalingen393 544424 172424 480424 843424 843424 843424 843
 – Uitvoering Wsw (vaststelling subsidie)41 85852 50045 00010 000   

Bron: SZW-administratie

Operationele doelstelling 1

Uitgaven

De programma-uitgaven voor 2004 zijn onderverdeeld in een centraal en een decentraal budget.

Centrale budget

Jaarlijks stelt de Minister na Bestuurlijk Overleg met de VNG de hoogte van het centrale budget vast. Het budget bedraagt voor 2004 naar verwachting € 17,2 miljoen. Over het precieze bedrag en de nadere onderverdeling van dit budget wordt na het bestuurlijk overleg in september 2003 besloten.

Decentrale budget

Het decentrale deel van het Wsw-budget voor 2004 bedraagt € 2 132,8 miljoen en is bedoeld ter financiering van het voor 2004 taakgestelde aantal arbeidsplaatsen. Een kwart van het aantal nieuwe plaatsingen in 2004 vanaf de wachtlijst of vanuit een dienstbetrekking dient ingevuld te worden in het kader van begeleid werken. Hierbij tellen ook de plaatsingen in begeleid werken vanuit dienstbetrekkingen mee. De taakstelling vormt tevens de concrete streefwaarde. Niet gerealiseerde arbeidsplaatsen worden in latere jaren verrekend.

Tabel 4.6 Subsidies aan gemeenten voor de realisatie van werkplekken

 realisatie 2002begroting 2002begroting 2003begroting 2004
Uitgaven (x € 1 miljoen)    
Wsw-decentraal2 069,801 968,02 068,52 132,8
Wsw-centraal5,96,38,617,2
     
Taakgesteld volume89 82089 82089 04089 820
Gerealiseerd volume87 420   
     
Gemiddelde prijs (x € 1)    
Kosten per SE23 10921 96323 33123 937

Bron: SZW, Jaaropgaven Wsw van gemeenten, Voorlopige Volumeopgaven van gemeenten en gegevens Wsw-monitor.

Ontvangsten anticumulatie bepalingen

Een deel van het genoemde (bruto-)bedrag van ruim € 2 miljard wordt gefinancierd uit inverdieneffecten Waz, WAO of Wajong. Dit komt omdat uitkeringen vanwege arbeidsongeschiktheid (Waz, WAO, Wajong) worden «verrekend» met de salarissen en daarom als ontvangsten worden verantwoord op de SWZ-begroting (Wsw-budget). Voor 2004 gaat het om een bedrag van ruim € 400 miljoen.

Bij vaststelling van de subsidie Wsw worden met gemeenten niet benutte subsidiemiddelen teruggevorderd. De terugvordering van toegekende subsidiemiddelen betreft vooral onderrealisatie van arbeidsplaatsen.

Afnemende onderrealisatie in 2003 en een tijdelijke vermindering van de taakstelling leiden tot een verwachte daling van de ontvangsten tot € 10 miljoen in 2005.

Tabel 4.7 Budget, volume, uitkering Anticumulatiebaten

ArtikelonderdeelRealisatie 2002Begroting 2002Begroting 2003Begroting 2004
Omschrijving    
Anticumulatie baten (x € 1 miljoen)    
WAZ1,63,03,23,3
WAO134,4142152,7152,5
Wajong257,6249,8268,3268.7
     
Volume bespaarde uitkeringen    
WAZ100200100100
WAO17 50018 00018 00018 000
Wajong23 70023 10023 60024 100
     
Gemiddelde bespaarde uitkering    
(x € 1 miljoen)    
WAZ13 42019 83024 60024 975
WAO7 6807 8828 5008 500
Wajong10 88510 83211 05011 150

Bron: De ontvangsten zijn afkomstig van SZW. De volume- en prijsgegevens zijn gebaseerd op informatie van het UWV.

De prestatiegegevens zijn alle beschikbaar vanuit de huidige gegevensinwinningen.

Voor de te ontwikkelen doelmatigheidsindicator wordt in 2003 follow-up gegeven aan het onderzoek naar kosten per arbeidsplaats via een benchmark.

4.4 Budgetflexibiliteit

De Wsw is een gebudgetteerde regeling. Het centrale deel van de begroting wordt jaarlijks op grond van bestuurlijke afspraken met de VNG vastgesteld. Het decentrale deel van de begroting wordt in oktober voorafgaand aan het begrotingsjaar aan de gemeenten toegekend. De budgetflexibiliteit voor 2004 is vrijwel nihil.

Tabel 4.8 Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel (x € 1 000)2004 2005 2006 2007 2008 
Totaal geraamde kasuitgaven2 150 410 2 149 899 2 149 899 2 149 899 2 149 899 
Waarvan apparaatsuitgaven465         
Programmauitgaven2 149 945%2 149 899%2 149 899%2 149 899%2 149 899%
Waarvan op 1 januari 2004   0 0 0 0
Juridisch verplicht 99        
Bestuurlijk maar niet juridisch gebonden 1 1 1 0 0
Beleidsmatig gereserveerd ogv een regeling of beleidsprogramma 0 99 99 99 99
Beleidsmatig nog niet ingevuld 0 0 0 1 1
Totaal 100 100 100 100 100

De programmauitgaven zijn voor het overgrote deel direct bestemd voor de uitvoering van de Wsw (decentrale deel). De budgettoekenningen worden in september, voorafgaand aan het jaar waarop ze betrekking hebben, toegekend. Daarmee zijn bij aanvang van het begrotingsjaar 2003 de programmauitgaven bijna volledig juridisch verplicht en vanaf 2004 beleidsmatig gereserveerd o.g.v. medebewindswetgeving. Het overige centrale deel heeft betrekking op subsidies die de uitvoering van de Wsw ondersteunen.

4.5 Veronderstellingen van beleid

Sinds 2003 is er geen jaarlijkse verhoging van de taakstelling meer ter verkleining van de wachtlijst. Er was steeds sprake van onderrealisatie. De verwachting is dat in 2004 de onderrealisatie kleiner zal zijn dan in 2003 en dat de realisatie de taakstelling zal naderen. De wachtlijst is in 2002 gelijk gebleven. De eindstand van 2002 is 5 750 personen. In 2001 was er nog sprake van een afname met 13%. Een groeiende wachtlijst kan ook een effect hebben op de gemiddelde wachtduur. De gemiddelde wachtduur loopt de laatste jaren sterk terug. Het is nog onduidelijk of deze daling zich in 2004 voort zal zetten. Het streven naar een maximale wachtduur van 12 maanden is nog niet gerealiseerd. Om dit streven te realiseren zijn met de VNG in 2002 afspraken gemaakt die in 2003 in regelgeving geoperationaliseerd dienen te worden.

Onbekend is wat de consequenties voor de wachtlijstomvang zijn van enerzijds onafhankelijker indicatiestelling door de CWI (minder indicaties) en anderzijds een geactiveerd uitstroombeleid vanuit de bijstand (Wwb) en de veranderingen op het terrein van gesubsidieerde arbeid (Wiw en ID-banen). Een bijdrage aan de realisatiedoelstelling begeleid werken zal zijn, dat met het wetsvoorstel indicatie Wsw ook geregeld wordt dat SW-bedrijven zelf begeleid werken mogen uitvoeren.

4.6 VBTB-paragraaf

De noodzakelijke prestatiegegevens zijn via de Wsw-monitor en via de Voorlopige Volumeopgaven van gemeenten beschikbaar. Door de verbeterde kwaliteit van de uit de monitor aangeleverde gegevens kan een beter inzicht verkregen worden of de gestelde doelstellingen gerealiseerd worden.

Tabel 4.9 Beschikbare en beschikbaar komende prestatie-indicatoren en kengetallen

Operationele doelstellingInformatieStand van zaken
1. Het realiseren van aangepaste arbeid voor diegenen die hiervoor zijn geïndiceerd– Aantal arbeidsplaatsen in het kader van de Wsw (in standaardeenheden)Beschikbaar
 – Verwachte aantal personen op de wachtlijst WswBeschikbaar
 – Verblijfsduur op de wachtlijst WswBeschikbaar
2. Het bevorderen van arbeidsbekwaamheid van de SW-werknemer, mede met het oog op het kunnen verrichten van arbeid onder zo normaal mogelijke omstandigheden.– Aandeel plaatsingen in begeleid werken t.o.v. totale aantal plaatsingenBeschikbaar

In 2003 zal onderzoek van start gaan naar de bekostiging van SW-arbeidsplaatsen. Het onderzoek is erop gericht inzicht te krijgen in objectieve (financiële) indicatoren en kengetallen als onderbouwing van de subsidie.

Vanaf 2004 zal aan gemeenten een integraal verslag over de uitvoering gevraagd worden. In dit verslag zal de financiële verantwoording en beleidsmatige informatie worden opgenomen.

BELEIDSARTIKEL 5 ALGEMENE INKOMENSGARANTIE OP MINIMUMNIVEAU

5.1 Algemene doelstelling

Het garanderen van een inkomensvoorziening op het sociaal minimum voor mensen die – al dan niet tijdelijk – niet (volledig) zelf kunnen voorzien in hun levensonderhoud; in het verlengde hiervan het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting.

Vanwege uiteenlopende redenen komt het voor dat mensen – al dan niet tijdelijk – niet zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Deze mensen wordt een minimum inkomensgarantie geboden. Deze garantie heeft vorm gekregen in vier uitkeringsregelingen: de Wet werk en bijstand (WWB), Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers c.q. zelfstandigen (Ioaw c.q. Ioaz) en de Toeslagenwet (TW). Alle vier de regelingen komen op dit beleidsartikel tot uiting.

Met uitzondering van de Toeslagenwet worden de hierboven genoemde regelingen uitgevoerd door de gemeenten. Met de WWB neemt de beleidsmatige en financiële verantwoordelijkheid van gemeenten sterk toe. Het Rijk komt daarmee meer op afstand te staan.

Het realiseren van uitstroom uit genoemde regelingen door reïntegratie op de arbeidsmarkt, zodat mensen weer zelf in hun eigen middelen van bestaan kunnen voorzien, is het beste middel om armoede te bestrijden. Uitstroom is daarom een belangrijke doelstelling van het beleid. Dit aspect komt aan de orde in beleidsartikel 2 van deze begroting.

Naast de genoemde uitkeringsregelingen heeft het kabinet bijzondere aandacht voor de mensen die langdurig op het sociaal minimum verblijven en een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Voor deze categorie is een landelijke regeling voor aanvullende inkomensondersteuning opgenomen in de WWB.

De minister van SZW is verantwoordelijk voor de coördinatie van het armoedebeleid. De inhoudelijke verantwoordelijkheid ligt bij de verschillende betrokken departementen. Het armoedebeleid vindt zijn weerslag in het Nationaal actieplan ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting 2003 (NAP), dat op 3 juli 2003 aan de Tweede Kamer is aangeboden. In het NAP zijn de hoofddoelstellingen van het beleid geformuleerd, die geconcretiseerd zijn in streefdoelen met indicatoren conform de VBTB-systematiek. Hiermee heeft het kabinet zijn ambitie ten aanzien van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting neergelegd voor de komende jaren. Tevens zijn in het NAP passende maatregelen geformuleerd waarmee het kabinet streefdoelen op diverse gebieden wil verwezenlijken. De Tweede Kamer zal in een voortgangsbrief worden geïnformeerd over de implementatie en monitoring van de in het NAP genoemde streefdoelen en maatregelen. Voor wat betreft de concrete inhoud wordt verwezen naar het NAP.

De regelingen in dit artikel hebben het karakter van een vangnet. Het ligt daarom niet in de rede om voor de algemene doelstelling streefwaarden te formuleren.

Tabel 5.1 Evaluatiekalender doelstellingen

 2002200320042005200620072008
WWB      X
TW      X
Operationele doelstelling 1      X
Operationele doelstelling 2      X

5.2 Operationele doelstellingen

1. Het waarborgen van het niveau van het algemeen minimum inkomen in het licht van de algemene welvaartsontwikkeling en in lijn met de voornemens van het Hoofdlijnenakkoord.

2. Het voorkomen en tegengaan van misbruik (vooral fraude) door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

Tabel 5.2: Prestatie-indicatoren operationele doelstellingen

DoelstellingCriterium
Operationele doelstelling 1• Koopkrachtontwikkeling van sociaal minimum
 • Verhouding minimuminkomen t.o.v. andere lonen
Operationele doelstelling 2• Incassoratio
 • Aantal gemeenten dat hoogwaardig handhaaft
 • Afdoeningspercentage (administratief + strafrechtelijk)
  
 Bovengenoemde criteria worden jaarlijks gevolgd, waarbij het criterium voor het aantal gemeenten dat hoogwaardig handhaaft tot 2006 wordt gevolgd (vanwege tijdelijkheid stimuleringsregeling).

Operationele doelstelling 1: Het waarborgen van het niveau van het algemeen minimum inkomen in het licht van de algemene welvaartsontwikkeling en in lijn met de voornemens van het Hoofdlijnenakkoord.

Tabel 5.3: Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 1

CriteriumMutatie 2004 (in procenten)
Koopkrachtontwikkeling van sociaal minimum– ¼ à ½ #
Verhouding minimuminkomen t.o.v. andere lonenca. 0 #

# verwezen wordt naar artikel 2 Inkomensbeleid in hoofdstuk 6 Overige beleidsonderwerpen

Om de inkomenspositie van mensen met een minimum inkomen op een adequaat niveau te houden, wordt door het Rijk inkomensbeleid gevoerd. Dit betreft zowel generiek als specifiek beleid. Daarnaast zijn er inkomensondersteunende voorzieningen op gemeentelijk niveau.

In paragraaf 2 van hoofdstuk 6 «Overige beleidsonderwerpen» in deze begroting wordt nader ingegaan op de inkomensontwikkeling en het inkomensbeleid, daar komt ook koopkrachtbeleid voor minima in 2004 aan de orde.

Het generieke inkomensbeleid heeft betrekking op de vaststelling van de hoogte van het wettelijk minimum loon, de uitkeringen en de hoogte van de belasting- en premietarieven. Bij de jaarlijkse vaststelling van hoogte van de sociale uitkeringen en van de belasting- en premietarieven wordt gekeken naar de gevolgen voor de inkomensontwikkeling en koopkrachteffecten van verschillende groepen, waaronder van mensen die op of rond het sociaal minimum verblijven.

De hoogte van het sociaal minimum wordt afgeleid van het wettelijk minimumloon. De lage economische groei, oplopende pensioenpremies en stijgende kosten van de gezondheidszorg zorgen ervoor dat koopkrachtbehoud de komende jaren niet mogelijk zal zijn. De economische situatie maakt het noodzakelijk om de komende jaren de ontwikkeling van de lonen te matigen. De arbeidsvoorwaarden in de publieke sector en het minimumloon zullen daarom de komende jaren worden begrensd. Een beperking van de stijging van het minimumloon zal doorwerken naar de hoogte van de minimum uitkeringen. Het kabinet roept werkgevers en werknemers in de marktsector op om de lonen te matigen zodat de afstand tussen lonen en minimum uitkeringen niet wordt vergroot. De koopkracht van kwetsbare groepen (65 plussers en gezinnen met kinderen en een laag inkomen) zal zoveel mogelijk worden ontzien.

Vooral mensen met een langdurig minimuminkomen en een grote afstand tot de arbeidsmarkt vormen een kwetsbare groep. Voor deze mensen is een landelijke regeling in de WWB opgenomen die voorziet in aanvullende inkomensondersteuning, de zogenoemde langdurigheidstoeslag. Deze toeslag heeft een positief effect op de koopkracht van mensen met een langdurig minimuminkomen. In 2004 zullen naar verwachting 142 500 huishoudens hierop een beroep doen met een gemiddelde langdurigheidstoeslag van € 377. Budgettair is derhalve € 53,7 mln. beschikbaar.

De Toeslagenwet (TW), die in 1987 in het kader van de stelselherziening is ingevoerd, vult de loondervingsuitkering (ZW, WW, WAO, WAZ, Wajong, WAMIL) aan tot het voor de leefvorm relevant sociaal minimum. De Toeslagenwet kent geen vermogenstoets, maar wel een toets op het inkomen van de toeslaggerechtigde en zijn partner. De TW overbrugt daarmee de minimumbehoeftenfunctie en de loondervingsfunctie in de sociale zekerheid en vult maximaal aan tot het niveau van het voormalige loon.

De TW wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) die de loondervingsregelingen uitvoert. SZW richt zich op de doelmatigheid, tijdigheid en rechtmatigheid van de uitvoering door het UWV. De sturing door de minister vindt plaats via de planning- en controlcyclus. Het jaarplan 2004 wordt op 1 oktober door UWV aan de minister aangeboden. Op 1 december dient de minister zijn oordeel over het jaarplan uit te spreken. Dit impliceert dat de streefwaarden voor 2004, die in onderstaande tabel ontbreken, nog kunnen worden ingevuld na overleg tussen de minister en UWV over het gepresenteerde jaarplan.

Tabel 5.4: Streefwaarden Toeslagenwet

DoelgroepenCriteriumRealisatie 2002Streven 2003Streven 2004
TWTijdigheid TW89%180%n.t.b.
TWRechtmatigheid TW93,7%95%n.t.b.
TW% afdoening92%100%100%

Bronnen: UWV (jaarplan 2002; jaarplan 2003; jaarverslag 2002).

1 Dit cijfer geldt voor het eerste half jaar van 2002.

Aangezien het grootste gedeelte van de werkzaamheden van het UWV en de bijbehorende uitvoeringskosten betrekking heeft op de werkloosheid- en arbeidsongeschiktheidregelingen wordt de tijdigheid van de toekenning van de TW ondergebracht onder de reguliere verantwoordingsinformatie en niet als prestatie-indicator aangemerkt. Conform het controleprotocol dat op 19 september 2002 aan de Tweede Kamer is voorgelegd, is met het UWV afgesproken dat de rechtmatigheid niet afzonderlijk op wetsniveau, maar voor de gehele uitvoering wordt bekeken. Zodoende heeft de rechtmatigheid van TW de status van verantwoordingsinformatie en niet van prestatie-indicator. De prestatie-indicatoren worden meegenomen in de cijfers van de verschillende moederwetten.

Specifieke inkomensvoorzieningen hebben in tegenstelling tot het generieke beleid meer betrekking op de dekking van specifieke uitgaven met name in de sfeer van zorg, wonen, kinderen en handicap/chronische ziekte. Aan dit beleid wordt, naast SZW, ook bijgedragen door VWS, VROM (onder andere de huursubsidie), OC&W (studiefinanciering) en Financiën. In het Hoofdlijnenakkoord zijn verschillende maatregelen opgenomen op het terrein van specifieke inkomensvoorzieningen.

Gemeentelijke inkomensondersteuning moet specifiek zijn toegesneden op individuele en lokale omstandigheden («maatwerk leveren»). Gemeenten hebben een grote mate van beleidsvrijheid die, gezien het te leveren maatwerk, ook noodzakelijk is. Het primaat van het inkomensbeleid dient echter bij het Rijk te liggen. In de WWB is daarom de mogelijkheid voor gemeenten voor categoriale inkomensondersteuning afgeschaft. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het terugdringen van de armoedeval. Het gemeentelijk beleid wordt voor een belangrijk deel gefinancierd via het gemeentefonds. Met het oog op het sterk gedaalde aantal bijstandsgerechtigden en de gestegen uitgaven voor bijzondere bijstand is in het Hoofdlijnenakkoord een uitname uit het gemeentefonds voorzien van 150 miljoen euro.

Operationele doelstelling 2: Het voorkomen en tegengaan van misbruik (vooral fraude) door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

Het tegengaan van misbruik en het bevorderen van spontaan naleven van regels is noodzakelijk om het maatschappelijk draagvlak voor de sociale zekerheid te blijven behouden. Gemeenten en UWV hebben de opdracht de betrokkene te controleren op de naleving van de rechten en plichten die verbonden zijn aan het recht op uitkering.

In 2004 zal er met de invoering van de WWB een omslag in de bestuurlijke verhoudingen plaatsvinden met gemeenten. Dit kan een positieve impuls voor de fraudebestrijding betekenen, omdat het voorkomen en bestrijden van fraude een gunstige financiële weerslag zal hebben op het gemeentebudget. Het voorkomen en bestrijden van fraude loont. Dit kan mede met de onderstaande tijdelijke instrumenten worden bereikt. In de overgang naar het nieuwe systeem zal het departement de uitvoering faciliteren via de in 2003 opgestelde Tijdelijke stimuleringsregeling voor hoogwaardig handhaving en de Tijdelijke stimuleringsregeling voor uitbreiding fysieke controle en opsporing. Daarna worden de gemeenten in staat geacht hun processen aan te kunnen passen aan de nieuwe dereguleringsystematiek.

In 2004 worden de volgende activiteiten voorzien:

1. Verdere invoering hoogwaardig handhaven. Dit beleidsmodel biedt gemeenten mogelijkheden bij het optimaliseren van hun beleidscyclus op het onderdeel fraude. Hierbij is het van belang dat de resultaten op een consequente wijze geregistreerd en geëvalueerd worden. Gemeenten kunnen zich hierdoor verder ontwikkelen tot een lerende organisatie.

2. In het kader van de hoogwaardige handhaving zal een methodiek ontwikkeld worden van risicomanagement. Hiermee kunnen gemeenten hun controle capaciteit richten op objectief aan te merken risicogroepen. Gemeenten worden gestimuleerd op brede schaal gebruik te maken van de hiervoor beschikbare instrumenten en om te leren van elkaars werkwijzen en samen te werken op het gebied van handhaving.

3. Implementatie van de afspraken met gemeenten over fraudebestrijding uit de Agenda van de Toekomst worden afgerond in 2004.

4. Internationale aspecten van fraudebestrijding vragen de komende jaren bijzondere aandacht. In dit verband zal het project grensoverschrijdende fraude met de bijstand in 2004 verder worden uitgerold. Het moet geen verschil maken of het misbruik van Nederlandse overheidsgelden in Nederland of in het buitenland plaatsvindt.

Alle gemeenten zijn in 2003 aangesloten op het inlichtingenbureau. Gemeenten krijgen hiermee samenloopsignalen van witte inkomsten met de bijstandsuitkering. Op lange termijn zullen meerdere bestanden gekoppeld worden aan het IB, zodat steeds meer fraude in een vroeg stadium opgespoord kan worden.

Een intensivering van de fraudebestrijding op grond van het bovenstaande komt tot uitdrukking in:

• een stijging van het gedeelte van de vastgestelde fraude, dat daadwerkelijk wordt teruggevorderd (de zogenoemde incassoratio);

• een daling van het gemiddelde fraudebedrag op langere termijn als gevolg van versterking van preventie en opsporing;

• een toename van het percentage fraudegevallen dat met een sanctie (administratief of strafrechtelijk) wordt afgedaan.

Het UWV levert met betrekking tot de Toeslagenwet inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening. Hierbij dienen overtredingen en fraude zoveel mogelijk aan het licht te worden gebracht en afgehandeld.

Kengetallen en indicatoren Abw, Ioaw, Ioaz en TW.

Alle kengetallen en indicatoren zijn bedoeld om trends en ontwikkelingen over een langere periode in beeld te brengen. De hier onder genoemde kengetallen en indicatoren zullen ook in het kader van de WWB gevolgd worden.

Tabel 5.5: Kengetallen en indicatoren handhaving: Bijstand

 199920002001raming 2002
Kengetallen    
Aantal geconstateerde fraudegevallen17 67013 27014 39014 500
Totaal fraudebedrag (x € 1 mln)64544755
Gemiddeld fraudebedrag3 6224 0693 2663 800
% strafrechtelijke afdoening25%17%16%11%
% administratieve afdoening42%64%67%64%
Indicatoren    
Aantal gemeenten dat hoogwaardig handhaaft*nvtnvtnvtnvt
% (strafrechtelijk+ administratieve) afdoening67%81%83%75%
Incassoratio16%15%15%15%
     
* Dit betreft een indicator die verband houdt met de stimuleringsregeling hoogwaardig handhaven die in 2003 van kracht geworden is.    

Bron: CBS bijstandsfraudestatistiek 1e helft 2002, bewerking SZW.

Tabel 5.6: Kengetallen en indicatoren handhaving: Toeslagenwet

 200020012002
Kengetallen   
    
Aantal geconstateerde fraudegevallen708653684
    
Totaal fraudebedrag (x € 1 mln.)0,9nb1,0
Gemiddeld fraudebedrag1 209nb1 462
% strafrechtelijke afdoening0%3%4%
% administratieve afdoening79%89%88%

Bron: UWV

Bovenstaande tabel is voor wat betreft de bijstand gemaakt op basis van gegevens uit de bijstandsfraudestatistiek. In de fraudestatistiek worden alleen de fraudegevallen opgenomen waarbij de sociale recherche betrokken is. De sociale recherche behandelt vooral «zware gevallen», waardoor veel kleinere fraudegevallen niet in de fraudestatistiek zijn opgenomen. Door deze fraudestatistiek te «verrijken» met de debiteurenstatistiek waarin de kleinere fraudegevallen opgenomen zijn, is het CBS erin geslaagd een volledig beeld te geven van het totale aantal opgespoorde fraudegevallen in 2002.

Doelmatigheid van het beleid

Voor inzicht in doelmatigheid dient een relatie gelegd te worden tussen kosten en prestaties. Voor wat betreft de uitkeringslasten die op dit beleidsartikel tot uitdrukking komen is dat niet zinvol. De verhouding tussen de omvang van de uitkeringslasten (de «kosten») en het aantal verstrekte uitkeringen (de «prestaties»), de gemiddelde uitkeringshoogte, vloeit namelijk voort uit de wettelijk vastgelegde normen voor de uitkeringshoogte. De ontwikkeling van de gemiddelde uitkeringshoogte in de loop van de tijd zegt daarom niets over de doelmatigheid van het beleid.

Indien sprake is van een rijksvergoeding voor uitvoeringskosten is het in principe wel mogelijk uitspraken te doen over doelmatigheid van beleid. Voor zover het de gemeentelijke uitvoeringskosten betreft, die gemaakt worden voor het realiseren van bovenstaande doelstellingen, kunnen echter op het niveau van het Rijk geen uitspraken worden gedaan over de doelmatigheid van het beleid. Deze kosten komen immers volledig ten laste van de gemeenten. Dit geldt voor de verstrekking van bijstandsuitkeringen, de verstrekkingen in het kader van het gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid en de uitvoeringskosten gemoeid met schuldhulpverlening.

De doelmatigheid van de uitvoeringsorganisatie UWV wordt toegelicht in hoofdstuk 11 de bijlage inzake ZBO's en RWT's.

5.3 Budgettaire gevolgen van het beleid

Tabel 5.7: Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

  2002200320042005200620072008
 Totaal verplichtingen4 790 8665 176 0115 770 6015 925 8745 851 8935 912 5775 963 580
 Totaal uitgaven4 636 2805 152 8115 790 7885 929 2885 851 8935 912 5775 963 580
         
1Apparaatsuitgaven3 1533 2883 615    
1Personeel2 9923 0393 485    
2Materieel161249130    
         
2Programmauitgaven4 633 1275 149 5235 787 1735 929 2885 851 8935 912 5775 963 580
 Operationele doelstelling 1       
1– Gebudgetteerd deel Abw, IOAW, IOAZ1 108 5791 239 5025 096 9175 248 7525 166 6825 168 5975 194 800
2– Declaratie deel Abw, IOAW, IOAZ3 190 1043 529 599323 700326 625358 300428 350458 350
3– Toeslagenwet       
 – Uitkeringslasten TW306 804323 632337 647320 468302 481287 800282 700
 – Uitvoeringskosten TW8 00710 60010 8009 6005 1005 2005 100
97– Subsidies en overige beleidsuitgaven9701 420272113000
98– Voorlichting 205     
 Operationele doelstelling 2       
5– Handhaving18 66344 56517 83723 73019 33022 63022 630
         
 Ontvangsten27 90284 18922 68922 68922 68922 68922 689

Met ingang van 2004 zijn de uitkeringslasten gemoeid met de verstrekking van algemene bijstandsuitkeringen volledig gebudgetteerd. Voor de gemeenten met minder dan 40 000 inwoners worden de beschikbare middelen verdeeld op basis het historisch aandeel van deze gemeenten in de bijstandsuitgaven in 2001. Voor gemeenten met meer dan 40 000 inwoners is het de bedoeling dat een deel van de middelen wordt verdeeld op basis van het historisch aandeel en een deel van de middelen op basis van een aantal objectieve, niet direct door gemeenten te beïnvloeden, kenmerken.

Voor de IOAW, IOAZ en Bbz blijft het gebudgetteerde deel gehandhaafd op 25%.

5.4 Budgetflexibiliteit

Tabel 5.8: Budgetflexibiliteit (x € 1 000)

  2004 2005 2006 2007 2008
Totaal geraamde kasuitgaven 5 790 788 5 929 288 5 851 893 5 912 577 5 963 580
Waarvan apparaatsuitgaven 3 615        
           
Programmauitgaven % % % % %
Waarvan op 1 januari 2003 juridisch verplicht 100%        
Bestuurlijk maar niet juridisch gebonden          
Beleidsmatig gereserveerd ogv een regeling of beleidsprogramma   100% 100% 100% 100%

De budgetflexibiliteit is gering. De bijstand, de Ioaw, Ioaz en de Toeslagenwet zijn open-einde regelingen. Aan alle rechthebbenden die een beroep doen op de regeling (-en) dienen middelen ter beschikking te worden gesteld. Een deel van de regelingen is krachtens de WWB gebudgetteerd. Het budget wordt bepaald op basis van ramingen van het aantal uitkeringsgerechtigden.

De uitgaven aan handhavingsgelden liggen vast door bestuurlijke afspraken.

5.5 Veronderstellingen

De programmauitgaven voor algemene bijstand, IOAW, IOAZ en Toeslagenwet die in dit artikel zijn vermeld zijn deels afhankelijk van autonome ontwikkelingen en geven deels de verwachte effecten van ingezet beleid weer. In zijn algemeenheid geldt als belangrijkste autonome oorzaak de economische ontwikkeling. De uitgaven geven in dat geval de ramingen van de desbetreffende onderdelen weer uitgaande van de huidige verwachtingen t.a.v. bijvoorbeeld werkloosheid e.d. zoals het CPB die heeft verwerkt in de MEV. Een lagere economische ontwikkeling dan verwacht zal dan de mogelijkheden om de ingezette uitgaven te halen, verminderen.

De gevolgen van ingezet beleid zijn vooral zichtbaar bij de effecten in het kader van de Agenda voor de Toekomst en de WWB. De minister van SZW heeft met de gemeenten doelgerichte prestatieafspraken gemaakt om een extra aantal langdurige uitkeringsgerechtigden met tot dusverre slechte arbeidsmarktvooruitzichten te laten uitstromen. De activeringscomponent daarvan is zichtbaar gemaakt in artikel 2. In artikel 5 slaan de verwachte inverdieneffecten van dit beleid in de algemene bijstand, Ioaw en Ioaz neer.

Met de WWB krijgen de gemeenten zo groot mogelijke beleidsruimte en financiële verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene bijstand en de reïntegratie van bijstandsgerechtigden. De vergroting van de beleidsmatige en financiële ruimte worden de gemeenten beter in staat gesteld het beroep op de bijstand door uitstroom en fraudebestrijding te beperken. In verband hiermee is een besparing op de algemene bijstandsuitgaven ingeboekt van € 150 miljoen in 2004, € 200 miljoen in 2005 en € 250 miljoen structureel vanaf 2006.

De ontwikkeling van de bijstandsuitgaven wordt beïnvloed door exogene factoren, zoals de economische conjunctuur en demografische ontwikkelingen.

Het macrobudget voor de Abw wordt voor het begrotingsjaar 2004 geraamd in september 2003. Daarbij is gebruik gemaakt van de Abw-volumeraming uit de SZW-begroting voor jaar 2004. Deze raming is afgestemd met het Centraal Planbureau (CPB) en is gebaseerd op:

1. actuele gegevens over de feitelijke ontwikkeling van het bijstandsvolume op dat moment;

2. de economische vooruitzichten uit de MEV voor het begrotingsjaar 2004;

3. de verwachte effecten van gewijzigd beleid.

In september van het begrotingsjaar 2004 wordt het macrobudget voor dat jaar naar boven of naar beneden aangepast. Daartoe wordt gebruik gemaakt van een geactualiseerde raming van het bijstandsvolume in het begrotingsjaar op grond van de meest actuele inzichten in de werkloosheid. De gegevens van het bijstandsvolume in het begrotingsjaar zelf worden niet in de raming betrokken omdat er dan een vermenging zou optreden van de raming en het beleid van gemeenten.

Een toeslag vanuit de Toeslagenwet is slechts mogelijk voor uitkeringsgerechtigden van de WAO, WW, WAZ, Wajong of vangnet ZW. Het volume van de TW is dan ook sterk afhankelijk van de volume ontwikkelingen in deze zogenaamde moederwetten. De komende periode laat de TW een stijging van het volume zien als gevolg van sterke toename van de werkloosheid. De toename van het aantal WW-uitkeringen slaat ook neer in de TW. De gemiddelde uitkering TW blijft vrijwel gelijk.

De maatregelen in het Hoofdlijnenakkoord met betrekking tot de WW, de WAO en de WAZ hebben gevolgen voor het beroep op de algemene bijstand, IOAW en IOAZ. Bij de raming van de uitgaven is hiermee rekeninggehouden

Tabel 5.9: Achterliggende volume en prijsgegevens: Bijstand, IOAW en IOAZ.

 200220032004
Volumina (in uitkeringen)   
Thuiswonenden periodiek < 65318 492345 514398 541
Toeslagen259 740274 188315 015
Thuiswonenden periodiek >= 6520 70122 07823 392
Overige Inrichtingen4 2344 3004 400
Zelfstandigen Algemeen1 6611 6611 661
Zelfstandigen Krediet1 2661 2661 266
Zelfstandigen onderzoek5 1565 3005 300
Bijstand buitenland675590590
Ioaw18 81318 74219 839
Ioaz uitkeringen2 9992 9163 610
Ioaz onderzoeken319500500
    
Gemiddelde prijzen (*€ 1)   
Thuiswonenden periodiek < 659 85810 1559 898
Toeslagen2 7492 8342 779
Thuiswonenden periodiek >= 655 7176 1296 412
Overige Inrichtingen4 2274 3384 394
Zelfstandigen Algemeen12 25911 68812 695
Zelfstandigen Krediet3 11510 74210 742
Zelfstandigen onderzoek1 3251 3751 375
Bijstand buitenland4 8764 6954 356
Ioaw12 20713 01013 138
Ioaz uitkeringen14 39514 81514 040
Ioaz onderzoeken1 1571 2001 200

Tabel 5.10: Achterliggende volume en prijsgegevens: Toeslagenwet

 200220032004
Gemiddeld jaarvolume (x 1000 uitkeringsjaren)88,294,599,3
Gemiddelde uitkering (x € 1)3 4793 4233 400

* Incl. sociale lasten, excl. uitvoeringskosten

Grafiek 5.1: Verdeling gebudgetteerd deel/declaratiedeel Abw, IOAW, IOAZ

kst-29200-XV-2-9.gif

Grafiek 5.2: Toeslagenwet: raming versus realisatie

kst-29200-XV-2-10.gif

5.6 VBTB-paragraaf

Naast de in tabel 5.4 genoemde indicatoren met betrekking tot de Toeslagenwet, heeft de Minister in samenspraak met het UWV tevens indicatoren ontwikkeld op het gebied van handhaving en klantgerichtheid. Het betreft hier specifieke aansturingsindicatoren die geen directe relatie hebben met de doelstellingen van de TW. In de loop van 2004 zal de Tweede Kamer via het jaarverslag UWV over 2003 en de begroting van SZW voor 2005 geïnformeerd worden over deze indicatoren.

Tabel 5.11: VBTB-indicatoren

Operationele doelstelling TWInformatieStand van zaken
5.11TijdigheidBeschikbaar
 2RechtmatigheidBeschikbaar
5.23AfdoeningspercentageBeschikbaar
 4Incassoratiovanaf 2005

BELEIDSARTIKEL 6 INKOMENSGARANTIE VOOR JONGGEHANDICAPTEN

6.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het garanderen van een inkomen bij arbeidsongeschiktheid van jonggehandicapten.

Jonggehandicapten zijn jongeren, leerlingen en studenten van 18 jaar en ouder die geen arbeidsverleden hebben, arbeidsongeschikt zijn geworden en niet zelf in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Deze groep is niet verzekerd op grond van de Ziektewet (ZW) en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat zij niet over een arbeidsverleden beschikt. Omdat het kabinet bij de afschaffing van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) in 1998 van oordeel was dat ook voor jonggehandicapten van rechtswege een regeling bij inkomensderving ten gevolge van arbeidsongeschiktheid moest blijven bestaan, is de Wet op de arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) in het leven geroepen. Anders dan de bijstand kent de Wajong geen inkomens- en vermogenstoetsen.

In de rijksbegroting van 2003 is een beleidsevaluatie van de Wajong in de loop van 2003 aangekondigd. Dit evaluatie onderzoek heeft niet plaatsgevonden. Eventuele wijziging van de Wajong zal evenwel worden meegenomen in het kader van de nieuwe WAO-voorstellen.

6.2 Operationele doelstellingen

1. Zorgdragen dat op doeltreffende en doelmatige wijze een minimum inkomensvoorziening aan jonggehandicapten wordt verstrekt.

2. Het waar mogelijk bevorderen van de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten zodat men zelf in een inkomen kan voorzien.

3. Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wajong door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat op doeltreffende en doelmatige wijze een minimum inkomensvoorziening aan jonggehandicapten wordt verstrekt.

Aan jonggehandicapten wordt een minimuminkomen dan wel een aanvulling tot dat minimuminkomen verstrekt in de vorm van een Wajong-uitkering. De hoogte van de uitkering hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt maximaal 70% van de (leeftijdsgebonden) grondslag. De grondslag is een afgeleide van het bruto minimum(jeugd)loon per dag.

Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) draagt zorg voor de verstrekking van Wajong-uitkeringen op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW richt zich op toezicht op de doelmatigheid, tijdigheid en rechtmatigheid van de uitvoering door het UWV.

Tabel 6.1: Prestatie-indicator operationele doelstelling 1

DoelgroepenCriteriumRealisatie 2002Streven 2003Streven 2004
Wajongtijdigheid70,4%90%90%
Wajongrechtmatigheid99,1%98%99%

Bronnen: UWV (jaarplan 2003; ontwerp jaarplan 2004; jaarverslag 2002; 2e kwartaalverslag 2003).

Aangezien het grootste gedeelte van de werkzaamheden van het UWV en de bijbehorende uitvoeringskosten betrekking heeft op de werkloosheid- en arbeidsongeschiktheidregelingen (ZW en WAO) wordt de tijdigheid van de Wajong ondergebracht onder de reguliere verantwoordingsinformatie en niet als prestatie-indicator. Conform het controleprotocol dat op 19 september 2002 aan de Tweede Kamer is voorgelegd, is met het UWV afgesproken dat de rechtmatigheid niet afzonderlijk op wetsniveau, maar voor de gehele uitvoering wordt bekeken. Zodoende heeft de rechtmatigheid van Wajong de status van verantwoordingsinformatie en niet van prestatie-indicator.

Naast de hier genoemde indicatoren, heeft de Minister in samenspraak met het UWV tevens indicatoren ontwikkeld op het gebied van handhaving en klantgerichtheid. Het betreft hier specifieke aansturingindicatoren die geen directe relatie hebben met de doelstellingen van de Wajong. In de loop van het jaar zal de Tweede Kamer via de kwartaalrapportages UWV en het jaarverslag UWV geïnformeerd worden over deze indicatoren.

De tijdigheid ligt ook in 2002 bij alle ao-regelingen onder de norm. Eind jaren negentig zijn achterstanden ontstaan in de verwerking van WAO-, WAZ- en Wajong-aanvragen onder invloed van de explosieve stijging van het aantal WAO-aanvragen. In 2002 zijn deze achterstanden in de eind-wachttijdbeoordelingen vrijwel tot nul gereduceerd. In 2003 valt dan ook een belangrijke verbetering van de tijdigheid te verwachten. De rechtmatigheid voldoet op basis van de huidige uitgangspunten al wel aan de norm.

Operationele doelstelling 2: Het waar mogelijk bevorderen van de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten zodat men zelf in een inkomen kan voorzien.

SZW stimuleert de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten, zodat deze groep zelf kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en in een eigen inkomen kan voorzien.

De reïntegratietaak van jonggehandicapten wordt uitgevoerd door het UWV. Daartoe beschikkende meeste districtskantoren over een gespecialiseerd Wajongteam. In dit team is – naast een arts – een Arbeidsdeskundige jonggehandicapten (ADJ) werkzaam.

Tabel 6.2: Prestatie-indicator operationele doelstelling 2

DoelgroepenCriteriumRealisatie 2002Streven 2003Streven 2004
Wajong% werkend27%27%27%

Bronnen: UWV (trendrapportage arbeidsongeschiktheid 2002).

Het merendeel van de werkzame Wajong'ers werkt voor WSW-bedrijven. De arbeidsparticipatie onder Wajong'ers is de laatste jaren licht gestegen. Voor de komende jaren wordt, mede gezien de moeilijke economische situatie, een stabilisatie verwacht.

Operationele doelstelling 3: Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wajong door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

SZW richt zich op handhaving van de regelgeving waarbij misbruik en oneigenlijk gebruik moet worden voorkomen en bestreden. Daartoe worden preventieve maatregelen genomen en controlemiddelen ingezet, vindt opsporing plaats en worden overtredingen en fraude afgedaan door middel van sanctie-oplegging (boetes en gehele of gedeeltelijk weigering van de uitkering) en terug- en invordering van ten onrechte verstrekte uitkeringen.

Het UWV levert daarvoor inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening. Hierbij dienen overtredingen en fraude zoveel mogelijk aan het licht te worden gebracht en afgehandeld.

Het UWV registreert de fraudeconstateringen inzake de Wajong niet afzonderlijk maar in een samengevoegde arbeidsongeschiktheidsstatistiek. Deze is opgenomen in premieartikel 2 (Inkomensgarantie bij ziekte en arbeidsongeschiktheid) van het onderdeel premiegefinancierde sociale verzekeringsuitgaven. Het relevante deel van de tabel staat hieronder. De indicator heeft betrekking op de laatste fase van de handhavingsketen.

Tabel 6.3: Prestatie-indicator operationele doelstelling 3

Prestatie-indicatorDoelgroepenCriteriumRealisatie 2002Streven 2003Streven 2004
Wajong% afdoening93,4%100%100%

Bron: UWV

6.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Voor de Wajong geldt dat er nog geen koppeling te maken is tussen de instrumenten en de operationele doelstellingen. Het gros van de uitgaven betreft dan ook uitkeringslasten. Het Wajongbestand groeit gestaag met ruim 2% per jaar (zie voor de verklaring paragraaf 6.5). De gemiddelde uitkering is constant in de tijd, want die is gelijk aan 70% van het wettelijk minimumloon bij volledige arbeidsongeschiktheid. De uitkeringslasten stijgen dan ook evenredig aan de groei van het bestand. De uitkeringslasten bleven in 2002 overigens aanzienlijk achter bij de raming. Deze meevaller was echter administratief van aard en lag in verschillen tussen administratie op transactiebasis (gebruikt voor de ramingen) en kasbasis (gebruikt voor de realisaties).

Tabel 6.4: Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

NrArtikelonderdeel Wajong2002200320042005200620072008
 Totaal verplichtingen1 469 0421 632 2341 679 1911 694 7271 711 5091 744 2821 778 682
 Totaal uitgaven1 469 0421 632 2341 679 1911 694 7271 711 5091 744 2821 778 682
         
1Apparaatsuitgaven97100161    
 – Personeel9293154    
 – Materieel577    
         
2Programmauitgaven1 468 9451 632 1341 679 0301 694 7271 711 5091 744 2821 778 682
 – Uitkeringslasten1 381 3451 529 5341 576 6301 609 5271 646 2091 687 2821 722 483
 – Uitvoeringskosten37 70043 90051 00052 50046 50042 40043 000
 – Bijdrage aan REA49 90058 70051 40032 70018 80014 60013 200
         
3Ontvangsten6 655000000

Bronnen: SZW (slotwet); UWV (juninota financiële ontwikkeling UWV-fondsen).

6.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de programma-uitgaven is nihil. De Wajong is een openeinderegeling, waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in de wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving.

Tabel 6.5: Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel (x € 1 000) 2004 2005 2006 2007 2008
Totaal geraamde kasuitgaven 1 679 191 1 694 727 1 711 509 1 744 282 1 778 682
Waarvan apparaatsuitgaven 161        
           
Programmauitgaven % % % % %
Waarvan op 1 januari 2004 100        
Juridisch verplicht   97 3 3 3
Bestuurlijk maar niet juridisch gebonden   3 97 97 97
Beleidsmatig gereserveerd ogv een regeling of beleidsprogramma          
Beleidsmatig nog niet ingevuld          
Totaal 100 100 100 100 100

De in dit artikel opgevoerde uitvoeringskosten zijn afgestemd op de bijbehorende taken. De uitvoeringskosten worden vastgelegd door de minister van SZW, wanneer hij jaarlijks uiterlijk 1 december zijn goedkeuring verleend aan het UWV-Jaarplan voor het komende jaar. Wijzigingen in de wet- en regelgeving die een afname of toename van de uitvoeringskosten tot gevolg hebben, leiden tot een aanvulling op dit plan.

Bij de verdeling is uitgegaan van de wettelijke verplichting tot het uitbetalen van uitkeringen in 2003 en 2004. In verband met het reeds toegezegde budget uitvoeringskosten 2003 aan het UWV is ook dat budget als juridisch verplicht te beschouwen.

Voor de jaren 2005 en verder is uitgegaan van beleidsmatig gereserveerde bedragen voor de uitkeringslasten en voor de uitvoeringskosten van bestuurlijk gebonden bedragen. Voor beide geldt dat alleen wijzigingen in de wetgeving leiden tot flexibiliteit.

6.5 Veronderstellingen van beleid

Eind 2003 telt Nederland naar verwachting 138 000 Wajong'ers. Dit aantal zal de komende twee decennia stijgen omdat het Wajong-bestand nog relatief jong is. De uitstroom ligt nog lang niet op het niveau van de instroom omdat er nog slechts weinig Wajong'ers de leeftijd van 65 bereiken. Dat het aandeel van demografische factoren in de uitstroom zo hoog is, komt doordat herstel in de Wajong slechts sporadisch plaatsvindt. Veelal is een Wajong-uitkering een levenslange uitkering. Tegen 2030 zal naar verwachting een min of meer structureel volume van 200 000 jonggehandicapten zijn bereikt. De stelselherziening van de arbeidsongeschiktheidsregelingen zal hierop nauwelijks van invloed zijn. Net als bij de WAO wordt de toegang tot de Wajong beperkt tot duurzaam en volledig arbeidsongeschikten. Bij de Wajong is echter nu reeds vrijwel iedereen duurzaam en volledig arbeidsongeschikt.

Dit laatste is een logisch gevolg van de keuringssystematiek waarbij volledige arbeidsongeschiktheid resulteert als iemand niet het wettelijk minimumloon kan verdienen. Het percentage afwijzingen bij keuring is klein vergeleken bij WAO en WAZ. De instroomkans wordt bij de Wajong bepaald door te delen op het aantal 17-jarigen.

Tabel 6.6: Kengetallen Wajong

  20002001200220032004
1.Bestand     
*in personen (ultimo, x1000)127,4130,6134,4138,1141,5
*als % bevolking 18–65 jaar1,22%1,25%1,28%1,31%1,33%
*% geheel arbeidsongeschikt98,0%97,9%97,8%97,8%97,7%
*Gem. % arbeidsongeschiktheid99,0%99,0%98,9%98,9%98,9%
       
2.Instroom     
*in personen (x1000)7,97,07,78,09,0
*instroomkans4,2%3,8%4,2%4,3%4,2%
*% afgewezen bij keuring12%13%13%13%13%
*% geheel arbeidsongeschikt97%96%96%96%96%
       
3.Uitstroom     
*in personen (x1000)4,23,73,94,24,5
*uitstroomkans3,3%2,9%2,9%3,1%3,2%
aandeel herstel18%19%21%21%21%
aandeel demografisch49%53%51%50%50%
aandeel overige redenen33%28%28%29%29%

Bronnen: UWV (maandoverzicht arbeidsongeschiktheid januari t/m december 2000–2002; kwartaalverslag 2e kwartaal 2003).

In de eerste jaren na invoering van de Wajong bleek er sprake te zijn van een hoger beroep op de regeling dan destijds was verwacht. De eenmalige overheveling van bijzondere groepen (studenten) speelde hierbij een rol. De realisatie voor 2002 viel echter mee. Hierbij speelden incidentele administratieve factoren een rol.

Grafiek 6.1: Raming vs. Realisatie Wajong

kst-29200-XV-2-11.gif

6.6 VBTB-paragraaf

Het UWV registreert de fraudeconstateringen inzake de Wajong momenteel in een samengevoegde arbeidsongeschiktheidsstatistiek. Vanaf de begroting 2005 zullen voor de Wajong apart handhavingindicatoren beschikbaar zijn.

Tabel 6.7: Beschikbare en beschikbaar komende prestatie-indicatoren en kengetallen

Operationele doelstelling InformatieStand van zaken
6.11tijdigheidbeschikbaar
 2rechtmatigheidbeschikbaar
6.23perc. werkende Wajong'ersbeschikbaar
6.34% afdoeningvanaf 2005
 5incassoratiovanaf 2005

BELEIDSARTIKEL 7 INKOMENSGARANTIE VOOR HERKEURDE ARBEIDSONGESCHIKTEN

7.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het bieden van een inkomensvoorziening aan oudere herkeurde arbeidsongeschikten die op basis van het na 1994 voor hen geldend arbeidsongeschiktheidscriterium minder arbeidsongeschikt werden bevonden.

Ten gevolge van herbeoordeling op grond van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen, van 7 juli 1993, (wet TBA) verliest een aantal uitkeringsgerechtigden geheel of gedeeltelijk hun arbeidsongeschiktheidsuitkering. Zij zullen, als zij geen werk kunnen vinden, onmiddellijk dan wel op termijn, een beroep moeten doen op de Algemene Bijstandswet (Abw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), die een partnerinkomens- of vermogenstoets kennen. Deze situatie werd voor de groep oudere arbeidsongeschikten en arbeidsongeschikten die reeds lang op een uitkering waren uitgewezen ongewenst geacht, met name gezien de arbeidsmarktpositie van betrokkenen. Aan oudere herkeurde arbeidsongeschikten wordt daarom een minimuminkomen dan wel een aanvulling tot dat minimuminkomen verstrekt. Hiertoe is de tijdelijke Wet Beperking Inkomensgevolgen Arbeidsongeschiktheidscriteria (Bia) in het leven geroepen. De Bia voorkomt dat oudere herkeurde arbeidsongeschikten (veelal na afloop van een werkloosheidsuitkering) een beroep moeten doen op bijstand. De Bia voorziet in een uitkering ter hoogte van maximaal 70% van het minimumloon.

De Bia is een overgangsregeling voor een steeds kleiner wordende groep uitkeringsgerechtigden. Uit doelmatigheidsoverwegingen is de Bia geen onderwerp van evaluatie-onderzoek.

7.2 Operationele doelstellingen

1. Zorgdragen dat op een doeltreffende en doelmatige wijze een minimum inkomensvoorziening aan oudere herkeurde arbeidsongeschikten wordt verstrekt.

2. Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Bia door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

Operationele doelstelling 1: zorgdragen dat op een doeltreffende en doelmatige wijze een minimum inkomensvoorziening aan oudere en herkeurde arbeidsongeschikten wordt verstrekt.

Bia-gerechtigden zijn (als men na 1 augustus 1993 als gevolg van herkeuring het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering (gedeeltelijk) verliest):

• Arbeidsongeschikten die op 1 augustus 1993 reeds recht hadden op een AAW- of een WAO-uitkering en op die dag 45 jaar of ouder waren.

• Arbeidsongeschikten die op 31 december 1986 in de leeftijd van 35 jaar of ouder waren en zowel op die datum als ook op 31 juli 1993 een AAW- of WAO-uitkering ontvingen. Voorwaarde is daarbij dat zij geen recht meer hebben op een werkloosheidsuitkering.

De hoogte van een Bia-uitkering is gelijk aan een vervolguitkering in de WW. Eind 2004 zullen naar verwachting ruim 850 mensen in beginsel recht hebben op een Bia-uitkering. Een Bia-uitkering wordt verstrekt tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Ultimo 2016 zal het uitkeringsrecht op basis van de Bia vervallen. De Bia wordt uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) die de loondervingregelingen uitvoert. SZW richt zich op de doelmatigheid, tijdigheid en rechtmatigheid van de uitvoering door het UWV.

Tabel 7.1 Prestatie-indicator operationele doelstelling

DoelgroepenCriteriumRealisatie 2002Streven 2003Streven 2004
BiaTijdigheid Bia
BiaRechtmatigheid Bia93%

Bronnen: UWV (jaarplan 2002; jaarplan 2003; jaarverslag 2002).

Aangezien het grootste gedeelte van de werkzaamheden van het UWV en de bijbehorende uitvoeringskosten betrekking heeft op de werkloosheid- en arbeidsongeschiktheidregelingen wordt de tijdigheid van de Bia ondergebracht onder de reguliere verantwoordingsinformatie en niet als prestatie-indicator. Conform het controleprotocol dat op 19 september 2002 aan de Tweede Kamer is voorgelegd, is met het UWV afgesproken dat de rechtmatigheid niet afzonderlijk op wetsniveau, maar voor de gehele uitvoering wordt bekeken. Zodoende heeft de rechtmatigheid van Bia de status van verantwoordingsinformatie en niet van prestatie-indicator. Naast de hier genoemde indicatoren, heeft de Minister in samenspraak met het UWV tevens indicatoren ontwikkeld op het gebied van handhaving en klantgerichtheid. Het betreft hier specifieke aansturingsindicatoren die geen directe relatie hebben met de doelstellingen van de Bia. In de loop van 2004 zal de Tweede Kamer via het jaarverslag UWV over 2003 en de begroting van SZW voor 2005 geïnformeerd worden over deze indicatoren.

Operationele doelstelling 2: het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Bia door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

SZW richt zich op handhaving van de regelgeving waarbij misbruik en oneigenlijk gebruik moet worden voorkomen en bestreden. Daartoe worden preventieve maatregelen genomen en controlemiddelen ingezet, vindt opsporing plaats en worden overtredingen en fraude afgedaan door middel van sanctie-oplegging (boetes en gehele of gedeeltelijk weigering van de uitkering) en terug- en invordering van ten onrechte verstrekte uitkeringen.

Het UWV levert daarvoor inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening. Hierbij dienen overtredingen en fraude zoveel mogelijk aan het licht te worden gebracht en afgehandeld.

Het UWV registreert de fraudeconstateringen betreffende de Bia niet afzonderlijk maar in een samengestelde werkloosheidsstatistiek. Deze is opgenomen in premieartikel 1 (inkomensgarantie bij werkloosheid) van het onderdeel premiegefinancierde sociale verzekeringsuitgaven.

De tabel voor de WW wordt hier herhaald:

Tabel 7.2 Prestatie-indicator operationele doelstelling 2

DoelgroepenCriteriumRealisatie 2002Streven 2003Streven 2004
WW% afdoening94%100%100%

Bovenstaande indicator heeft betrekking op de laatste fase van de handhavingsketen.

7.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 7.3: Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

NrArtikelonderdeel/omschrijving2002200320042005200620072008
 Totaal verplichtingen6 9707 1166 5205 9975 3974 9974 400
 Totaal uitgaven6 9707 1166 5205 9975 3974 9974 400
         
1Apparaatsuitgaven191923    
 – Personeel181822    
 – Materieel111    
         
2Programmauitgaven6 9517 0976 4975 9975 3974 9974 400
 – Uitkeringslasten6 5516 3975 9975 4975 0974 6974 100
 – Uitvoeringskosten400700500500300300300
         
3Ontvangsten0000000

Bronnen: SZW (slotwet); UWV (februarinota financiële ontwikkeling UWV-fondsen).

7.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de programma-uitgaven is vrijwel nihil. De Bia is een openeinderegeling, waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in de wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving.

Tabel 7.4: Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel (x € 1 000) 2004 2005 2006 2007 2008
Totaal geraamde kasuitgaven 6 520 5 997 5 397 4 997 4 400
Waarvan apparaatsuitgaven 23        
           
Programmauitgaven % % % % %
Waarvan op 1 januari 2004 100 92      
           
Juridisch verplicht   8 6 6 6
Bestuurlijk maar niet juridisch gebonden     94 94 94
Beleidsmatig gereserveerd ogv een regeling of beleidsprogramma          
           
Beleidsmatig nog niet ingevuld          
Totaal 100 100 100 100 100

De in dit artikel opgevoerde uitvoeringskosten zijn afgestemd op de bijbehorende taken. De uitvoeringskosten worden vastgelegd door de minister van SZW, wanneer hij jaarlijks uiterlijk 1 december zijn goedkeuring verleend aan het UWV-Jaarplan voor het komende jaar. Wijzigingen in de wet- en regelgeving die een afname of toename van de uitvoeringskosten tot gevolg hebben, leiden tot een aanvulling op dit plan.

Bij de verdeling is uitgegaan van de wettelijke verplichting tot het uitbetalen van uitkeringen in 2003 en 2004. In verband met het al toegezegde budget uitvoeringskosten 2003 aan het UWV is ook dat budget als juridisch verplicht te beschouwen. Voor de jaren 2005 en verder is uitgegaan van beleidsmatig gereserveerde bedragen voor de uitkeringslasten en voor de uitvoeringskosten van bestuurlijk gebonden bedragen. Voor beide geldt dat alleen wijzigingen in de wetgeving leiden tot flexibiliteit.

7.5 Veronderstellingen van beleid

De groep die recht heeft of nog kan krijgen op een Bia-uitkering bestaat uit mensen met een WAO-uitkering die op 1 augustus 1993 reeds recht hadden op een AAW- of WAO-uitkering en daarbij aan bepaalde leeftijdscriteria voldoen. Deze groep wordt steeds kleiner vanwege uitstroom door pensionering. In verband met herbeoordelingen om de vijf jaar is het grootste deel van deze groep al één of meerdere malen herkeurd. Verwacht wordt dat uit toekomstige herkeuringen weinig instroom in de Bia voort zal komen. Mensen die een Bia-uitkering ontvangen, zullen voor het merendeel uitstromen bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Vanwege de criteria van de Bia zullen de laatste Bia-gerechtigden uitstromen in 2016. Gezien de verwachte geringe instroom en de verwachte uitstroom wordt een langzame afname van het aantal Bia-uitkeringen tussen 2004 en 2016 verwacht.

De Bia voorziet in een inkomen of een aanvulling op het inkomen tot het relevant sociaal minimum. De gemiddelde Bia-uitkering is dus onder meer afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid na herkeuring, het dagloon van de eventuele WAO-uitkering en het relevant sociaal minimum. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat op deze punten substantiële wijzigingen zullen optreden. De gemiddelde uitkering wordt daarom constant verondersteld.

Tabel 7.5: Kengetallen

 20002001200220032004
Gemiddeld jaarvolume     
aantal uitkeringen (x 1 jaaruitkering)800850890960890
Gemiddelde uitkering* (x € 1)6 6937 1207 4166 8006 800

* Incl. sociale lasten, excl. uitvoeringskosten.

Grafiek 7.1: Begroting versus realisatie Bia

kst-29200-XV-2-12.gif

7.6 VBTB-paragraaf

SZW werkt in overleg met het UWV aan het opstellen van prestatie-indicatoren ter sturing van de begrotings-, controle- en verantwoordingscyclus van het UWV. In de periode tot 2005 geldt hiervoor een groeipad. Er zal nader worden bezien in hoeverre prestatiegegevens voor de Bia kunnen worden opgenomen.

Het UWV registreert de fraudeconstateringen inzake de Bia momenteel in een samengevoegde werkloosheidsstatistiek. Het streven is om vanaf de begroting 2005 voor de Bia apart handhavingsindicatoren beschikbaar te hebben.

Tabel 7.6: Beschikbare en beschikbaar komende prestatie-indicatoren

Operationele doelstelling InformatieStand van zaken
7.11tijdigheidBeschikbaar
 2rechtmatigheidBeschikbaar
7.23% afdoeningWaarschijnlijk vanaf 2005
 4IncassoratioWaarschijnlijk vanaf 2005

BELEIDSARTIKEL 8 INKOMENSVOORZIENING VOOR KUNSTENAARS

8.1 Algemene doelstelling

Het gedurende een beperkte periode (maximaal 48 maanden) bieden van een inkomensvoorziening aan kunstenaars die de ambitie hebben een renderende al dan niet gemengde beroepspraktijk als kunstenaar op te bouwen.

De wet inkomensvoorziening geldt zowel voor aankomende kunstenaars (academieverlaters) die aan het begin staan van een carrière als beroepsmatig kunstenaar als voor gevestigde kunstenaars die te kampen hebben met een (tijdelijke) terugval in inkomsten en zich weer willen hervestigen als kunstenaar.

Zonder deze specifieke voorziening zouden kunstenaars die de ambitie hebben om op termijn (weer) in de kosten van het levensonderhoud te voorzien middels een renderende, al dan niet gemengde beroepspraktijk als kunstenaar, maar nog niet zelfstandig in de kosten van het levensonderhoud kunnen voorzien, een beroep moeten doen op een bijstandsuitkering. De aan een bijstandsuitkering verbonden voorwaarden gericht op een zo snel mogelijke inschakeling op de arbeidsmarkt maken echter dat beroepsmatig actieve kunstenaars alleen al om die (juridische) reden geen beroep op bijstand kunnen doen. Zij zijn immers niet beschikbaar voor de arbeidsmarkt.

Door beroepsmatig actieve kunstenaars het alternatief van de WIK te bieden wordt voorkomen dat deze groep een oneigenlijk beroep doet op de bijstand. Kunstenaars die een WIK-uitkering ontvangen kunnen een beroep doen op het «langszij» de WIK ontwikkelde flankerend beleid dat valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen.

Tabel 8.1: Overzicht beleidsevaluaties

Gedeelte van de algemene doelstellingstartdatumeinddatumonderwerp
Geheel20012002Werking Wik
Geheel20082009Idem 

De WIK is in 2001 ex-post geëvalueerd. Uit de resultaten van de evaluatie blijkt dat de WIK vooral aankomende kunstenaars en gevestigde kunstenaars die een tijdelijk inkomensprobleem hebben een goede mogelijkheid biedt om te kunnen werken aan de opbouw van een beroepspraktijk als kunstenaar. Voor de kunstenaars die in 1999 rechtstreeks vanuit de Abw zijn ingestroomd in de WIK heeft de WIK in minder gevallen kunnen beantwoorden aan de doelstellingen.

Uit de evaluatie blijkt ook dat de WIK vrij algemeen zowel op inhoudelijk- als op uitvoeringsniveau als een ingewikkelde en bureaucratische regeling wordt ervaren. Daarnaast signaleren de met de uitvoering van de WIK belaste centrumgemeenten dat er van de WIK zelf nog te weinig activerende impulsen uitgaan. In vervolg op de resultaten van de evaluatie zal de WIK ingaande 1-1-2005 op een aantal onderdelen worden herzien.

De in de WIK op te nemen activeringsmiddelen zullen meer dan nu het geval is gericht zijn op het bevorderen van uitkeringsonafhankelijkheid na de WIK-uitkering door inkomsten uit een renderende, al dan niet gemengde beroepspraktijk als kunstenaar. Dit einddoel gaat doorklinken in de hoofddoelstelling van de WIK en wordt doorvertaald naar de operationele doelstellingen.

Vier jaar na de voor 1-1-2005 geplande algehele herziening van de WIK, wordt de WIK opnieuw op doeltreffendheid en doelmatigheid geëvalueerd.

8.2 Operationele doelstellingen

1. 90% van de kunstenaars die behoren tot de doelgroep van de WIK is in 2007 van mogelijkheden van de WIK op de hoogte.

2. 100% van de sociale diensten (niet centrumgemeenten) en CWI's zijn in voldoende mate op de hoogte van de mogelijkheden die de WIK biedt voor de doelgroep en verstrekken voorlichting over de mogelijkheden van de WIK.

3. Beroepsmatig actieve kunstenaars die niet over voldoende middelen kunnen beschikken om te voorzien in de kosten van het bestaan doen een beroep op de WIK.

4. Fraude wordt zoveel mogelijk voorkomen. Gepleegde fraude wordt zo snel mogelijk aan het licht gebracht en afgehandeld.

Operationele doelstelling 1: 90% van de kunstenaars die behoren tot de doelgroep van de WIK is in 2007 van de mogelijkheden van de WIK op de hoogte.

De WIK kan als tijdelijke inkomensvoorziening een aantrekkelijke optie zijn voor kunstenaars die de ambitie hebben om op termijn via inkomsten uit een renderende, al dan niet gemengde beroepspraktijk als kunstenaar in het levensonderhoud te voorzien, maar dit is wel afhankelijk van de individuele situatie en de ambities. De kunstenaar moet daarom in de gelegenheid zijn om voor zichzelf een weloverwogen keuze te maken. Doel is dan ook dat kunstenaars die tot de doelgroep van de WIK behoren op de hoogte zijn van de mogelijkheden die de WIK biedt en van het feit dat hij hiervoor kan kiezen. Daar in principe iedere gevestigde kunstenaar en iedere academieverlater kan (gaan) behoren tot de doelgroep van de WIK zou idealiter op termijn iedere beroepsmatig actieve kunstenaar en iedere kunstenaar in het eerste jaar na beëindiging van een kunstenopleiding op de hoogte moeten zijn van het bestaan van de WIK en van de mogelijkheden die de WIK kan bieden.

Uit een onderzoek in opdracht van het ministerie van OC&W blijkt dat in 2002 96% van de beeldend kunstenaars op de hoogte was van het bestaan van de WIK. Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat het percentage kunstenaars dat globaal op de hoogte is van de mogelijkheden van de WIK lager ligt (31% van de respondenten had alle in het onderzoek opgenomen kennisvragen over de inhoud van de WIK correct beantwoord).

Doelstelling is om dit percentage via een toename van ca. 10% in 2004 en vervolgens jaarlijks van ca. 15% in 2007 op ca. 85% tot 90% te brengen. De realisatie van deze operationele doelstelling zal vanwege kosten/batenoverwegingen niet jaarlijks worden gemeten.

Jaarlijks kan wel een grove indicatie worden gegeven aan de hand van een jaarlijks terugkerend onderzoek onder academieverlaters door het ROA (Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt).

Als instrumenten worden ingezet voorlichting via het SZW-Publieksloket en voorlichting via Kunstenaars & CO.

Operationele doelstelling 2: Alle sociale diensten (niet centrumgemeenten) en CWI's zijn in voldoende mate op de hoogte van de mogelijkheden die de WIK biedt voor de doelgroep en verstrekken voorlichting over de mogelijkheden van de WIK

Doelstelling 2 ligt in het verlengde van doelstelling 1. Alle sociale diensten (niet centrumgemeenten) en CWI's dienen over voldoende kennis en kunde te beschikken om te kunnen beoordelen of een aanvrager in beginsel behoort tot de doelgroep van de WIK, moeten op een juiste wijze kunnen doorverwijzen en moeten over de mogelijkheden die de WIK biedt gerichte voorlichting kunnen geven.

In 2007 dient deze doelstelling te zijn gerealiseerd. Ter realisatie wordt voorlichting geboden via het Gemeenteloket. Bij de implementatie van de herziene WIK per 1-1-2005 zal brede schriftelijke voorlichting aan alle gemeenten gaan plaatsvinden.

Operationele doelstelling 3: Beroepsmatig actieve kunstenaars die niet over voldoende middelen kunnen beschikken om te voorzien in de kosten van het bestaan doen een beroep op de WIK.

Met de WIK wordt gewaarborgd dat beroepsmatig actieve kunstenaars (academieverlaters en gevestigde kunstenaars in tijdelijke financiële problemen) in de opbouw- of heropbouwfase van de renderende, al dan niet gemengde beroepspraktijk als kunstenaar geen beroep doen op bijstand, als zij zelf niet in staat zijn om in de kosten van het levensonderhoud te voorzien. Optimaal gebruik van de WIK betekent idealiter dat deze kunstenaars een beroep doen op de WIK en niet op de bijstand. In dat licht bezien kan doelstelling 3 worden opgevat als een indicatie voor het effect van de doelstellingen 1 en 2.

Operationele doelstelling 4: Fraude wordt zoveel mogelijk voorkomen. Gepleegde fraude wordt zo snel mogelijk aan het licht gebracht en afgehandeld.

Het voorkomen van fraude is van belang voor het maatschappelijke draagvlak van deze voorziening. De instrumenten die de centrumgemeenten daarbij kunnen inzetten zijn in beginsel dezelfde als door de sociale diensten worden ingezet bij de bestrijding van uitkeringsfraude bij andere inkomensvoorzieningen (Abw en IOAW/IOAZ). Voor de WIK zijn vanwege het relatief geringe aantal uitkeringsgerechtigden per gemeente geen aparte handhavingsindicatoren beschikbaar.

Tabel 8.2: Streefwaarden operationele doelstelling

 2002200320042005200620072008
1. Percentage kunstenaars dat mogelijkheden van de WIK kent31% 41%56%73%90% 
2. Percentage sociale diensten en CWI's dat in voldoende mate mogelijkheden WIK kent enz.     100% 

8.3 Budgettaire gevolgen van het beleid

Tabel 8.3: Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

Nr.Artikelonderdeelomschrijving2002200320042005200620072008
 Totaal verplichtingen53 85852 48838 23235 75835 70335 70335 703
 Totaal uitgaven53 85852 48838 23235 75835 70335 70335 703
         
1Apparaatsuitgaven7479304    
 Personeel7174293    
 Materieel3511    
         
2Programmauitgaven53 78452 40937 92835 75835 70 335 70335 703
 Operationele doelstelling 3       
 WIK53 78452 40937 92835 75835 70335 70335 703
         
9Ontvangsten0000000

Tabel 8.4: Achterliggende volume en prijsgegevens WIK

 200220032004
Volumina (in uitkeringen)   
Uitgaven (x€ 1 mln)545238
Uitkeringslasten (x € 1 mln)484734
Volume4 4174 1653 025
Gemiddelde uitkering (x € 1)10 78011 16911 163
Uitvoeringskosten gemeenten (x € 1 mln)442
Volume per 31–124 2874 0002 370
Uitvoeringskosten p.p. (x € 1)998998998
Uitvoeringskosten K & CO (x € 1 mln)222
Aantal beroepsmatigheidstoetsen3 9443 7002 790
Prijs per beroepsmatigheidtoets (incl. vaste kosten)479493587

8.4 Budgetflexibiliteit

Tabel 8.5: Budgetflexibiliteit

  2004 2005 2006 2007 2008
Totaal geraamde kasuitgaven38 232 35 758 35 703 35 703 35 703 
Waarvan apparaatsuitgaven304         
           
Programmauitgaven % % % % %
Waarvan op 1 januari 2003          
           
Juridisch verplicht          
Bestuurlijk maar niet juridisch gebonden          
           
Beleidsmatig gereserveerd ogv een regeling of beleidsprogramma 100% 100% 100% 100% 100%
Beleidsmatig nog niet ingevuld          

De WIK is een open-einde-regeling. SZW is immers verplicht om voor alle rechthebbenden die een beroep op de regeling doen middelen ter beschikking te stellen. Er is wijziging van wet- en regelgeving noodzakelijk om het budgettaire beslag te kunnen beperken. De budgetflexibiliteit is dus gering.

8.5 Veronderstellingen

In de raming wordt een onderscheid gemaakt tussen academieverlaters, zij-instromers en Abw-uitstromers (instroom van Abw-uitstromers kon slechts in 1999 plaatsvinden). De raming is gebaseerd op de realisaties uit het verleden. In de raming wordt geen invloed van de economische ontwikkeling verondersteld.

Naar verwachting ingaande 1 januari 2004 zullen als gevolg van de evaluatie van de WIK en vooruitlopend op een herziening van de WIK per 1-1-2005 een aantal technische wijzigingen worden doorgevoerd. De wetswijzigingen per 1 januari 2004 hebben vooral tot doel om de uitvoering van de wet voor zowel de uitvoerende centrumgemeenten als de kunstenaars te vereenvoudigen. Gezien het karakter van de wijzigingen zal dit geen noemenswaardige consequenties hebben voor het volume.

8.6 VBTB-paragraaf

Tabel 8.6: Beschikbaar en beschikbaar komende informatie in de begroting

operationele doelstelling InformatieStand van Zaken
8.11Percentage doelgroep dat bekend is met de mogelijkheden van de WIKBeschikbaar voor academieverlaters
8.22Percentage GSD-en (niet-centrumgemeenten) dat bekend is met WIKBeschikbaar in 2004
  Percentage CWI's dat bekend is met WIKBeschikbaar in 2004
8.33Aantal personen aan wie een WIK-uitkering wordt verstrektBeschikbaar
  Aantal rechthebbenden op WIK-uitkering zonder renderende beroepspraktijk die geen WIK-uitkering hebben aangevraagdBeschikbaar in 2007

Onderzocht wordt op welke wijze het best kan worden vastgesteld hoeveel kunstenaars die op grond de individuele omstandigheden aanspraak zouden kunnen maken op een WIK-uitkering geen WIK-uitkering aanvragen. Naar verwachting is het mogelijk om de hiervoor noodzakelijke informatie uiterlijk in 2007 beschikbaar te hebben.

BELEIDSARTIKEL 9 TEGEMOETKOMING IN DE KOSTEN VAN KINDEREN

9.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het bieden van een financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderen aan ouders of verzorgers.

De Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voorziet in een bijdrage in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud van eigen, aangehuwde en pleegkinderen van ouders of verzorgers. De bijdrage wordt verstrekt totdat het kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.

Ouders of verzorgers van een thuiswonend gehandicapt kind van 3 tot 18 jaar kunnen daarnaast in aanmerking komen voor een financiële bijdrage op grond van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (TOG 2000).

De AKW en de TOG 2000 worden uitgevoerd door Sociale Verzekeringsbank (SVB).

9.2 Operationele doelstellingen

1. Zorgdragen dat op een doeltreffende en doelmatige wijze aan ouders of verzorgers een AKW- en TOG-uitkering wordt verstrekt.

2. Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van AKW- en TOG-uitkeringen door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

Tabel 9.1: Overzicht beleidsevaluaties

 2002200320042005200620072008
Algemene doelstelling X     
Operationele doelstelling 2  X X X

Het Centraal Bureau voor de Statistiek verricht regelmatig onderzoek naar het deel van het inkomen dat gezinnen besteden aan hun kinderen. Het CBS is gevraagd in 2003 het onderzoek opnieuw uit te voeren op basis van de meest recente gegevens (1996–2000).

Het Periodiek onderzoek Regelovertreding in de sociale zekerheid (POROSZ) is bedoeld om inzicht te krijgen in de omvang én de achtergronden van regelovertreding in de WAO, WW en ABW. Het onderzoek is uitgevoerd met grootschalige surveys onder uitkeringsgerechtigden. Er is voor gekozen het onderzoek periodiek te herhalen (eens per twee jaar), zodat het onderzoek een monitorfunctie krijgt. Het eerste onderzoek heeft in het jaar 2000 plaatsgevonden, het tweede in 2002; de resultaten zijn op 20 juni 2003 aan de Tweede Kamer gezonden. Tot nu toe strekt het onderzoek zich niet uit tot de volksverzekeringen. Het is echter wel de bedoeling deze in het vervolg te betrekken.

Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat op een doeltreffende en doelmatige wijze aan ouders of verzorgers een AKW- en TOG-uitkering wordt verstrekt.

Kinderbijslag wordt verstrekt aan ouders of verzorgers van kinderen tot 18 jaar. Voor kinderen die geboren zijn op of na 1 januari 1995, krijgen de ouders of verzorgers een vast bedrag, afhankelijk van de leeftijd. Als de kinderen voor 1 januari 1995 zijn geboren, is de hoogte van de kinderbijslag op grond van overgangsrecht ook afhankelijk van het aantal kinderen in het gezin waarvoor recht bestaat op kinderbijslag.

In 2004 zal naar verwachting kinderbijslag worden verstrekt aan 1,92 miljoen gezinnen ten behoeve van circa 3,52 miljoen telkinderen. Voor het gebruik van kinderbijslag zijn geen streefwaarden vastgesteld, omdat het gebruik daarvan demografisch wordt bepaald.

Zoals reeds in de Begroting van 2003 gemeld, is in het Strategisch Akkoord het voorstel opgenomen, dat met ingang van 2003 voor in het buitenland (niet-EU/EER-landen) wonende kinderen nog slechts een vast bedrag van 10% van de Nederlandse kinderbijslag wordt uitgekeerd (woonlandbeginsel). Met het hoofdlijnenakkoord van het kabinet Balkenende II is hierin geen wijziging aangebracht. Invoering van het woonlandbeginsel is echter vooralsnog uitgesteld tot 2005.

In de Begroting van 2003 is tevens melding gemaakt van het stopzetten van kinderbijslag voor 16- en 17-jarigen die geen erkend onderwijs volgen. De geraamde opbrengsten van deze maatregel zijn naar beneden bijgesteld, omdat enerzijds de maatregel op een lager aantal kinderen effect blijkt te hebben en anderzijds de besparing op de uitvoeringskosten beduidend lager uitvalt. Ook van deze maatregel is invoering vooralsnog uitgesteld tot 2005.

Aan ouders of verzorgers die hun gehandicapte kind van 3 tot 18 jaar thuis verzorgen wordt een tegemoetkoming verstrekt op basis van de TOG 2000. In 2004 zal deze tegemoetkoming naar verwachting worden verstrekt ten behoeve van 29 600 kinderen.Voor het gebruik van deze tegemoetkoming zijn geen streefwaarden vastgesteld. Het gebruik wordt bepaald door een in de toekomst naar verwachting stabiele omvang van de populatie.

Voor zowel de AKW als de TOG geldt dat de SVB deze uitkeert op basis van de door SZW ontwikkelde regelgeving. SZW houdt toezicht op de rechtmatige en doelmatige (inclusief doeltreffende) uitvoering door de SVB.

Tabel 9.2: Prestatie-indicator operationele doelstelling 1

DoelgroepenCriteriumRealisatie 2002Streven 2003Streven 2004
AKW/TOGTijdigheid AKW/TOG nationaal95,9%>90%>90%
AKW/TOGRechtmatigheid AKW/TOG>99%>99%>99%

Het streven is om de nationale en internationale tijdigheid van alle wetten in 2004 te verbeteren. Eind 2006 moet de nationale en internationale tijdigheid van alle afzonderlijke wetten op een niveau van minimaal 90% zijn.

De rechtmatigheid van de AKW en de TOG in 2002 waren afzonderlijk binnen de norm. Voor de SVB als geheel was de wetuitvoering rechtmatig. Voor 2004 is afgesproken dat de uitvoering van de wetten en regelingen door de SVB gezamenlijk voldoen aan het wettelijke rechtmatigheidspercentage van minimaal 99%. Eind 2006 dienen alle afzonderlijke wetten aan het percentage rechtmatigheid van minimaal 99% te voldoen.

Ingevolge het Strategisch Akkoord heeft de SVB desgevraagd in het kader van de vereenvoudiging en deregulering Sociale Verzekeringen voorstellen gedaan met betrekking tot de volksverzekeringen. Binnen afzienbare tijd zullen deze voorstellen onder de aandacht worden gebracht van de Kamer.

Operationele doelstelling 2: Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de AKW en de TOG door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

SZW richt zich op handhaving van de regelgeving waarbij misbruik en oneigenlijk gebruik moet worden voorkomen en bestreden. Daartoe worden preventieve maatregelen genomen en controlemiddelen ingezet, vindt opsporing plaats en worden overtredingen en fraude afgedaan door middel van sanctie-oplegging (boetes en gehele of gedeeltelijk weigering van de uitkering) en terug- en invordering van ten onrechte verstrekte uitkeringen.

De SVB levert daarvoor inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening. Hierbij dienen overtredingen en fraude zoveel mogelijk aan het licht te worden gebracht en te worden afgehandeld.

De Minister heeft in samenspraak met de SVB tevens indicatoren ontwikkeld op het gebied van handhaving en klantgerichtheid. Het betreft hier specifieke aansturingsindicatoren die geen directe relatie hebben met de doelstellingen van de AKW/TOG. In de loop van 2004 zal de Tweede Kamer via het jaarverslag SVB over 2003 en de begroting van SZW voor 2005 geïnformeerd worden over deze indicatoren.

Tabel 9.3: Prestatie-indicator operationele doelstelling 2

DoelgroepenCriteriumRealisatie 2002Streven 2003Streven 2004
AKW/TOG% afdoening100100100

Bovenstaande indicator heeft betrekking op afdoening als laatste fase in de gehele handhavingsketen. De gegevens komen momenteel nog uit de statistieken van de sociale recherche. Overtredingen en kleinere fraudegevallen worden hierin niet vermeld. Ook de non-afdoening wordt niet genoteerd bij de SVB. Vandaar dat de totale afdoening nu nog op 100% uitkomt.

9.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.4: Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

Nr.AKW2002200320042005200620072008
 Totaal verplichtingen3 218 3433 300 3863 317 9563 299 3683 273 8633 253 8003 236 000
 Totaal uitgaven3 218 3433 300 3863 317 9563 299 3683 273 8633 253 8003 236 000
         
1Apparaatsuitgaven97100449    
 – Personeel9293430    
 – Materieel5719    
 – Bijdrage aan Agentschap voor regeling       
         
2Programmauitgaven3 218 2463 300 2863 317 5073 299 3683 273 8633 253 8003 236 000
         
 Programmauitgaven AKW3 196 5273 274 4863 287 6623 269 5953 244 0633 224 0003 206 200
 – Uitkeringslasten AKW3 118 3893 195 5863 208 7623 190 4953 164 7633 144 6003 126 800
 – Uitvoeringskosten AKW78 13878 90078 90079 10079 30079 40079 400
         
 Programmauitgaven TOG21 71925 80029 84529 77329 80029 80029 800
 – Uitkeringslasten TOG19 81323 70027 34527 27327 30027 30027 800
 – Uitvoeringskosten TOG1 9062 1002 5002 5002 5002 5002 000
         
3Ontvangsten3 174272272272272272272

Bron: programmauitgaven en ontvangsten: totale uitkeringslasten in constante prijzen, de huidige MOSI-stand (K-MEV).

Wat betreft de uitkeringslasten zijn de budgettaire gevolgen van het beleid, gezien de aard van de regeling, niet uit te splitsen naar operationele doelstellingen zoals genoemd in paragraaf 2.

De in dit artikel opgevoerde uitvoeringskosten zijn afgestemd op de bijbehorende taken en maken onderdeel uit van het totale budget van de SVB. Dit budget wordt jaarlijks vastgesteld door de minister van SZW, wanneer hij jaarlijks uiterlijk 1 december zijn goedkeuring verleent aan het SVB-jaarplan voor het komende jaar. Wijzigingen in wet- en regelgeving die een afname of een toename van de uitvoeringskosten tot gevolg hebben, leiden tot een aanvulling van dit plan.

Omdat met veel meer landen dan oorspronkelijk gedacht een handhavingsverdrag in het kader van de Wet Beperking export uitkeringen is gesloten zullen veel uitkeringen gewoon doorlopen en niet worden stopgezet. Dit heeft een opwaarts effect op de uitkeringslasten.

Anderzijds is er een neerwaarts effect op de uitkeringslasten als gevolg van twee extra maatregelen waartoe aanvullend op het Hoofdlijnenakkoord is besloten. Ten eerste zal de bijzondere verhoging van de kinderbijslag voor het eerste kind worden afgeschaft. Ten tweede wordt de indexering van kinderbijslagbedragen voor 2004 en 2005 aangepast in die zin dat uitgegaan wordt van de WKA-index in plaats van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie.

9.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de programma-uitgaven is nihil. De AKW en de TOG zijn openeinderegelingen, waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in de wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving.

Tabel 9.5: Budgetflexibiliteit

Beleidsartikel (x € 1 000) 2004 2005 2006 2007 2008
Totaal geraamde kasuitgaven 3 317 956 3 299 368 3 273 863 3 253 800 3 236 000
Waarvan apparaatsuitgaven 449        
           
Programmauitgaven % % % % %
Waarvan op 1 januari 2004          
Juridisch verplicht 100        
Bestuurlijk maar niet juridisch gebonden   2,5 2,5 2,5 2,5
Beleidsmatig gereserveerd ogv een regeling of beleidsprogramma   97,5 97,5 97,5 97,5
Beleidsmatig nog niet ingevuld          
Totaal 100 100 100 100 100

Bij de verdeling is uitgegaan van de wettelijke verplichting tot het uitbetalen van uitkeringen in 2003 en 2004. In verband met het reeds toegezegde budget uitvoeringskosten 2003 aan de SVB is ook dat budget als juridisch verplicht te beschouwen.

Voor de jaren 2005 en verder is uitgegaan van beleidsmatig gereserveerde bedragen voor de uitkeringslasten en voor de uitvoeringskosten van bestuurlijk gebonden bedragen. Voor beide geldt dat alleen wijzigingen in de wetgeving leiden tot flexibiliteit.

9.5 Veronderstellingen van beleid

Tabel 9.6: Volume-ontwikkeling AKW en TOG

Volumina2002200320042005200620072008
Gezinnen AKW11 878,01 900,61 919,81 930,01 937,41 943,11 944,5
Aantal telkinderen AKW23 483,023 501,693 520,273 529,153 531,633 530,623 523,46
Aantal telkinderen TOG219,6625,6029,6029,6029,6029,6029,60

1 Volume raming SVB, mei 2003 (bew. SZW).

2 Huidige MOSI-stand (K-MEV).

Het aantal ouders/verzorgers dat recht heeft op een TOG-uitkering zal in 2004 verder stijgen. Meer dan de helft van de instromers heeft recht op een uitkering met terugwerkende kracht van 4 of 5 kwartalen. Dit leidt ertoe dat de uitgaven voor de TOG met € 5 mln zullen stijgen t.o.v. 2003 (zie paragraaf 9.3).

Tabel 9.7: Kengetallen Handhaving AKW/TOG

CriteriumRealisatie 2000Realisatie 2001Realisatie 2002
Aantal geconstateerde fraudegevallen597642
Totaal fraudebedrag680 900666 500493 400
Gemiddeld fraudebedrag11 7368 62611 748
% strafrechtelijke afdoening80%95%86%
% administratieve afdoening20%5%14%

Grafiek 9.1: Raming vs Realisatie AKW

kst-29200-XV-2-13.gif

Grafiek 9.2 Raming vs Realisatie TOG

kst-29200-XV-2-14.gif

Uit vergelijking van raming vs realisatie van de TOG blijkt dat het beroep dat op de TOG wordt gedaan hoger is dan tot nu toe werd ingeschat. Dit wordt mede verklaard uit de verruiming van de doelgroep die met de invoering van de TOG 2000 werd beoogd. Een deel van deze doelgroep raakt nu pas bekend met de TOG, danwel realiseert zich aanspraak erop te kunnen maken, waardoor de instroom nog steeds stijgt.

9.6 VBTB-paragraaf

Recent heeft de SVB besloten om de prestatie-indicator incassoratio voorlopig niet langer beschikbaar te stellen. Het bleek namelijk dat de resultaten van terugvorderingen die door de SVB in een bepaald jaar zijn ingesteld over verschillende daaropvolgende jaren bekend worden en omgekeerd dat de in een bepaald jaar geboekte resultaten (dus terugontvangen bedragen) terugvorderingen betreffen uit verschillende voorgaande jaren. Dit leidde tot een onjuiste vergelijking van uitstaande en teruggevorderde bedragen. Er is afgesproken dat deze prestatie-indicator wordt verbeterd opdat deze vanaf 2005 (weer) beschikbaar is.

Voor de TOG zijn geen afzonderlijke indicatoren beschikbaar.

Tabel 9.8: Beschikbare en beschikbaar komende prestatie-indicatoren

Operationele doelstelling Informatie (voorbeelden)Stand van zaken
9.11Rechtmatigheid van de verstrekkingenBeschikbaar
 2Uitvoeringskosten per telkind AKWBeschikbaar
 3Uitvoeringskosten per telkind TOGBeschikbaar
9.24% afdoeningBeperkt beschikbaarVerbeterd vanaf 2005*
 5IncassoratioBeschikbaar vanaf 2005

* Overtredingen en kleinere fraudegevallen worden nu niet vermeld. Ook zijn nog geen gegevens bekend over de non-afdoening bij de SVB.

BELEIDSARTIKEL 10 MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE VAN GEHANDICAPTEN

Dit artikel is per Koninklijk Besluit van 21 juli 2002 overgegaan naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

BELEIDSARTIKEL 11 VERGROTEN VAN MOGELIJKHEDEN OM ARBEID EN ZORG TE COMBINEREN

11.1 Algemene doelstelling

Bevorderen dat werknemers arbeid en zorg kunnen combineren.

De overheid heeft zich de laatste jaren ingespannen om het combineren van arbeid en zorg te vergemakkelijken. Daarmee wil zij allereerst tegemoet komen aan de wensen en behoeften van steeds meer werkenden die een baan combineren met zorgtaken. Als het combineren makkelijker wordt, wordt het (vooral voor vrouwen) makkelijker om hun baan te behouden – ook als er kinderen komen – en voor mannen makkelijker om naast hun baan deel te nemen aan de onbetaalde zorg. Daarmee zijn uiteindelijk belangen gediend op micro- en macroniveau. Allereerst biedt arbeidsdeelname individuen (grotere kansen op) economische zelfstandigheid; daarnaast biedt een grotere arbeidsdeelname een breder financieel-economisch draagvlak voor de sociale zekerheid.

11.2 Operationele doelstellingen

De algemene doelstelling wordt als volgt geconcretiseerd:

1. Het verminderen van het verschil tussen gewenst en feitelijk gebruik van verlof met 25%.

2. Het continueren van het huidig aanbod van kinderopvang van toereikende kwaliteit (182 653 plaatsen in 2004).

3. Invoering in 2005 van een wettelijk stelsel voor de bekostiging en kwaliteit van de kinderopvang, gebaseerd op vraagfinanciering.

Operationele doelstelling 1: het verminderen van het verschil tussen gewenst en feitelijk gebruik van verlof.

Voor de eerste operationele doelstelling worden verschillende instrumenten ingezet. Allereerst wordt het gebruik van verlof gemakkelijker gemaakt doordat voor verschillende verlofvormen een wettelijk recht op verlof is of wordt gecreëerd. Daarnaast wordt het feitelijke gebruik van verlof gefaciliteerd via voorlichting en door het zo mogelijk wegnemen van belemmeringen voor gebruik. Een derde manier waarop het gebruik van verlof wordt vergemakkelijkt is via financieringsregelingen voor verlof.

Rechten

Om het combineren van arbeid en zorg te vergemakkelijken heeft de overheid allereerst voorzien in de ontwikkeling van een aantal wettelijke rechten die werknemers de gelegenheid bieden om de arbeid tijdelijk (via verlof) dan wel structureel (via aanpassing van de arbeidsduur) aan te passen aan zich voordoende zorgtaken. Daartoe is het aantal wettelijke rechten op verlof uitgebreid en waar nodig geflexibiliseerd.

Dit heeft geresulteerd in de Wet arbeid en zorg die sinds 1 december 2001 van kracht is. Deze wet bundelt de volgende wettelijke verlofrechten: zwangerschaps- en bevallingsverlof; kraamverlof; adoptieverlof; ouderschapsverlof; calamiteiten- en ander kortverzuimverlof en kortdurend zorgverlof. Daarnaast is de Wet aanpassing arbeidsduur tot stand gebracht. Deze wet, van kracht sinds 1 juli 2000, maakt het voor werknemers mogelijk om hun arbeidsduur voor langere tijd aan te passen.

Ter completering van het geheel van wettelijke rechten, vastgelegd in de Wet arbeid en zorg en in de Wet aanpassing arbeidsduur is in de zomer van 2002 een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aangeboden dat moet voorzien in een recht op langdurend zorgverlof. Het huidige kabinet beraadt zich over de vraag of en zo ja, hoe het dit wetsvoorstel zal handhaven.

Bekendheid van regelingen en mogelijkheden voor gebruik

In de komende kabinetsperiode zal het accent liggen op het bevorderen van de werkzaamheid van het bovengenoemde arbeid-en-zorgbeleid. Een goede werkzaamheid veronderstelt dat de gecreëerde faciliteiten goed bekend zijn bij de doelgroep. In 2004 zal de voorlichting over de arbeid-en-zorgregelingen onder andere via speciale websites en voorlichtingsbijeenkomsten voor doelgroepen dan ook worden voortgezet.

Voor goede werkzaamheid is ook van belang dat rechthebbenden die de faciliteiten zouden willen gebruiken deze ook kunnen gebruiken. Nadere informatie over belemmeringen voor gebruik van arbeid-en-zorgregelingen zal beschikbaar komen bij de evaluatie van de Wet arbeid en zorg in 2004 en de evaluatie van de Wet Aanpassing Arbeidsduur (die eind 2003 gereed zal zijn). In 2004 zal op grond van beide evaluaties een kabinetsstandpunt aan de Tweede Kamer worden gestuurd.

Financiële faciliteiten

Uit eerder evaluatie-onderzoek van de Wet op het ouderschapsverlof (april 2000) en de Wet financiering loopbaanonderbreking (april 2000) werd duidelijk dat de toegankelijkheid van verlof mede bepaald wordt door de betaling tijdens verlof.

Voor een aantal vormen van verlof wordt de mogelijkheid tot gebruik door de doelgroep van zo groot belang geacht dat een collectieve financiering van het verlof of (gedeeltelijke) loondoorbetaling is geregeld. Dit geldt voor het zwangerschapsen bevallingsverlof, het adoptieverlof, het kraamverlof, het calamiteiten- en kort verzuimverlof en het kortdurend zorgverlof.

Voor het zwangerschaps- en bevallingsverlof en het adoptieverlof zijn de volgende kengetallen beschikbaar. Voor de overige genoemde verlofvormen wordt geen uitkering verstrekt en zijn (mede daardoor) geen kengetallen beschikbaar.

Tabel 11.1: Zwangerschaps- en bevallingsverlofuitkering

KengetalRealisatie2002Raming2003Raming2004Raming2005Raming2006Raming2007Raming2008
Werknemers       
– aantal toekenningen (x 1 000 werkneemsters)126130130130130130130
– uitgaven Vangnet-Awf (x € 1 mln)791,0834,0868,0906,0937,0975,01 015
Zelfstandigen       
– aantal toekenningen (x 1 000 werkneemsters)5555
– uitgaven WAZ (x € 1 mln)21222323

Bron: UWV (2002, 2003), SZW (2004, ev)

Noot: De uitgaven zwangerschaps- en bevallingsuitkeringen werknemers betreffen vooralsnog zowel de reguliere uitkeringen vanwege zwangerschaps- en bevallingsverlof als de uitkeringen vanwege ziekte als gevolg van zwangerschap of bevalling. Met de invoering van de Wet arbeid en zorg valt het reguliere zwangerschaps- en bevallingsverlof niet meer onder de Ziektewet. Sinds 1 januari 2002 worden de reguliere uitkeringen en de uitkeringen vanwege ziekte als gevolg van zwangerschap of bevalling dan ook apart geregistreerd. Daarmee komen in de nabije toekomst komen specifieke gegevens beschikbaar over het aantal reguliere zwangerschaps- en bevallingsuitkeringen en het uitkeringsbedrag dat daarmee is gemoeid.

Tabel 11.2: Adoptieverlofuitkering

KengetalRealisatie 2002Raming 2003 2004 2005 2006 2007 2008
Werknemers       
– aantal werknemers met uitkering425425425425425425425
– uitgaven Awf (x € 1 mln)0,50,50,50,50,50,50,5
Zelfstandigen       
– volume uitkeringen0,00,00,00,0
– uitgaven WAZ (x € 1 mln)0,00,00,00,0

Bron: SZW.

Om het gebruik van onbetaald verlof te vergemakkelijken is het kabinet voornemens per 1 januari 2004 een levensloopregeling te introduceren waarmee werknemers tijdens de levensloop periodes van onbetaald verlof financieel kunnen overbruggen. De bestaande financieringsregelingen voor langer durend onbetaald verlof zullen worden afgeschaft. Dit zijn de financieringsregeling loopbaanonderbreking uit de Wet arbeid en zorg en de fiscale stimuleringsregeling betaald ouderschapsverlof. Voor beide regelingen geldt een overgangsregeling: de regelingen blijven in 2004 nog bestaan voor lopende gevallen. Bovendien zal de financieringsregeling voor langdurend zorgverlof (zoals voorgesteld in het betreffende wetsvoorstel) worden geschrapt. De bestaande fiscale verlofspaarregeling zal in de levensloopregeling opgaan.

Een eerste aanzet voor een levensloopregeling is gegeven in het Strategisch Akkoord van het kabinet Balkende I. Op basis hiervan is de Basisregeling Levensloop («Verlofknip») aangekondigd1. Naar aanleiding van de bij de Algemene Beschouwingen ingediende motie Verhagen2 en de uitkomsten van het Najaarsoverleg 2002 is besloten dat het niet langer in de rede lag om de Basisregeling Levensloop («Verlofknip») als zelfstandige regeling in te voeren3. Het belang van het creëren van ruimere mogelijkheden om werk en tijd voor andere doelen over de gehele levensloop te spreiden, is echter onverminderd blijven bestaan. In het Hoofdlijnenakkoord 2003 is dan ook opnieuw het voornemen tot een levensloopregeling opgenomen. Deze levensloopregeling wordt uitgewerkt als een gelijkwaardige keuzemogelijkheid naast het spaarloon.

Het kabinet heeft ervoor gekozen om de uitwerking van een levensloopregeling aan te laten sluiten bij de bestaande fiscale verlofspaarregeling en deze bovendien op een aantal punten aantrekkelijker te maken.

De huidige fiscale verlofspaarregeling is een regeling die de mogelijkheid biedt om een inkomensvoorziening (loonvervanging) op te bouwen voor een periode van onbetaald verlof. Men kan sparen in tijd of in geld. Er wordt uit het brutoloon gespaard, de loonheffing wordt uitgesteld tot het moment van opname (toepassing omkeerregel). Op het moment van inleg zijn wel premies werknemersverzekeringen verschuldigd. Jaarlijks kan maximaal 10% van het bruto inkomen gespaard worden, met een absoluut maximum gelijk aan éénmaal het loon op jaarbasis. Dit tegoed is hervulbaar. Het tegoed kan worden gebruikt ten behoeve van elke vorm van verlof en kan worden opgenomen tijdens en na beëindiging van de dienstbetrekking, behalve een jaar voorafgaand aan de ingang van een ouderdomspensioen. Werknemers zijn voor deelname aan de regeling afhankelijk van hun werkgever: deze moet de regeling aanbieden.

De levensloopregeling integreert de verlofspaarregeling en breidt deze op de volgende punten uit:

• Werknemers krijgen een recht op deelname aan de levensloopregeling en zijn daarmee niet langer afhankelijk van hun werkgever voor het kunnen meedoen aan deze financieringsregeling voor onbetaald verlof.

• Het maximaal te sparen percentage wordt verhoogd van 10% naar 12% van het bruto jaarinkomen. Hierdoor kunnen werknemers sneller sparen en eerder in hun levensloop een periode van onbetaald verlof financieren.

• Het maximum tegoed wordt uitgebreid van éénmaal het loon op jaarbasis naar anderhalf jaar.

• De levensloopregeling staat toe dat twee jaar voorafgaand aan de ingang van ouderdomspensioen het spaartegoed wordt gebruikt voor deeltijdpensioen van maximaal 50% van de gebruikelijke arbeidsduur.

• De levensloopregeling biedt de mogelijkheid tot het aanbieden van een levenslooprekening of een levensloopverzekering. Deze toevoeging geeft optimale keuzemogelijkheden voor werknemers.

• Wie het tegoed gebruikt voor de financiering van (onbetaald) ouderschapsverlof krijgt een fiscale tegemoetkoming. De fiscale tegemoetkoming krijgt de vorm van een heffingskorting ter hoogte van 50% van het bruto wettelijk minimumloon (WML) per opgenomen verlofdag1. De fiscale tegemoetkoming is een tijdelijke regeling die loopt tot 1 januari 2008.

Daarnaast blijft de spaarloonregeling in de huidige vorm bestaan, terwijl de levensloopregeling wordt vormgegeven volgens de systematiek van de verlofspaarregeling. De werknemer kan jaarlijks kiezen tussen dotatie aan de spaarloonregeling of dotatie aan de levensloopregeling. Om dit te bereiken wordt in beide regelingen een anti-cumulatiebepaling opgenomen.

Belangrijk is te weten of het beleid dat via verlofregelingen de combinatie van arbeid en zorg beoogt te vergemakkelijken, werkt. Als werknemers van arbeid-en-zorgregelingen gebruik willen maken, kunnen ze dat dan ook? Of zijn er belemmeringen? Anders gezegd: een afnemende discrepantie tussen het door werknemers gewenste gebruik van regelingen en hun feitelijk gebruik ervan is een adequate indicator voor de werkzaamheid van het beleid.

Met de levensloopregeling) beoogt het kabinet het verschil tussen door werknemers gewenst gebruik van verlof en het feitelijk gebruik ervan met 25% te verkleinen.

Tabel 11.3: Prestatie-indicator operationele doelstelling 1

Prestatie-indicatorStreven 2003Streven 2004Streven 2005Streven 2006Streven2007
vermindering discrepantie gewenst en feitelijk gebruik onbetaald verlofPMPMPMPM25%

Voor het overgangsjaar 2004 blijft de fiscale stimuleringregeling betaald ouderschapsverlof nog bestaan voor lopende gevallen: i.c. werknemers die al in 2003 betaald ouderschapsverlof genoten en van wie de werkgever afdrachtvermindering kon toepassen.

De fiscale stimuleringsregeling betaald ouderschapsverlof beoogt het gebruik van verlof te vergemakkelijken door werkgevers te stimuleren tot loondoorbetaling. Werkgevers die loon doorbetalen tijdens ouderschapsverlof kunnen aanspraak maken op fiscale compensatie. Onder voorwaarden mogen zij 50% van het doorbetaalde loon (tot een bedrag ter hoogte van 70% van het wettelijke minimumloon) in mindering brengen op de door hen af te dragen loonbelasting en premie volksverzekeringen.

Tabel 11.4: Afdrachtkorting betaald ouderschapsverlof

KengetalRaming 2002Realisatie 2002Raming 2003Raming 2004
Belastinguitgaven (x € 1mln)21346842

Bron: Ministerie van Financiën.

Voor het gebruik van het (betaalde en onbetaalde) ouderschapsverlof is het in tabel 11.5 vermelde kengetal beschikbaar. De ramingen zijn gebaseerd op gegevens van het CBS over het gebruik van ouderschapsverlof tot en met het jaar 2001.

Tabel 11.5 Kengetallen (betaald en onbetaald) ouderschapsverlof

OuderschapsverlofRaming 2002Raming 2003Raming 2004Raming 2005Raming 2006Raming 2007
Aantal werknemers (x 1000)606165656565

Bron: CBS (2001), SZW (raming 2002 ev).

Ook de financieringsregeling loopbaanonderbreking (Finlo) blijft voor het overgangsjaar 2004 nog bestaan voor lopende gevallen: i.c. voor werknemers van wie het recht op een Finlo-uitkering al in 2003 is ingegaan. De financieringsregeling loopbaanonderbreking (Finlo) biedt werknemers die onbetaald verlof nemen voor zorg of educatie een financiële tegemoetkoming, onder voorwaarde dat de verlofganger wordt vervangen door een uitkeringsgerechtigde of herintreder. Deze voorwaarde geldt niet voor werknemers die verlof nemen voor stervensbegeleiding (palliatief verlof) of verlof voor de zorg voor een levensbedreigend ziek kind.

Tabel 11.6: Uitkeringen financieringsregeling loopbaanonderbreking

 Raming 2002Realisatie 2002Raming 2003Raming 2004
Aantal gebruikers2 200113500200
Totale Finlo-uitgaven Awf (x € 1000)5 2002001 000400

Bron: SZW (administratie 2002, raming 2003 en 2004).

Operationele doelstelling 2: het continueren van het huidig aanbod van kinderopvang van een toereikende kwaliteit (182 653 plaatsen in 2004)

Tot 2004 is uitbreiding van het volume van kinderopvang gestimuleerd via de Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang (Rkb), een subsidieregeling gericht op gemeenten. Deze regeling eindigt per 31 december 2003. Voor 2004 geldt als streefwaarde een capaciteitsniveau van 182 653 plaatsen. Dit niveau ligt 10 000 plaatsen boven het ultimo 2002 gerealiseerde aantal. Handhaving van het capaciteitsniveau zal worden ondersteund via een combinatie van maatregelen, gericht op gemeenten, kinderopvangorganisaties en werkgevers. Een specifieke uitkering zal gemeenten in staat stellen het bestaande contingent subsidieplaatsen in 2004 te continueren. Een voldoende aanbod, dat een zekere mate van keuzevrijheid voor ouders mogelijk maakt, is een belangrijke voorwaarde voor de overstap naar vraagfinanciering die voor de periode na 2004 wordt nagestreefd. Voor de jaren vanaf 2005 zijn er geen streefwaarden voor het aantal kinderopvangplaatsen, omdat dan een systeem van vraagfinanciering geldt, waarbij de omvang van het aanbod het resultaat is van het werken van de markt.

Tabel 11.7: Streefwaarden uitbreiding kinderopvang

StreefwaardeStreven 2002Realisatie 2002Streven 2003Streven 2004
Totaal aantal kinderopvangplaatsen161 000172 653182 653182 653
Toename kinderopvangplaatsen t.o.v. nulmeting7200078 76788 76788 767

Bron: Monitor uitbreiding kinderopvang 2002.

De ontwikkeling van de capaciteit wordt jaarlijks gevolgd via de gemeenten (SGBO-monitor) en via de kinderopvanginstellingen (Monitor Netwerkbureau uitbreiding kinderopvang). Op basis van de gegevens over de stand van zaken eind 2002 kan worden geconcludeerd dat het capaciteitsniveau dat per eind 2003 werd nagestreefd (circa 176 000 plaatsen), eind 2002 reeds grotendeels was gerealiseerd.

Tabel 11.8: Realisatie uitbreiding kindplaatsen

KengetalNulmeting 1998Realisatie 2000Realisatie 2001Realisatie 2002
Hele dagopvang (aantal plaatsen)66 38079 29893 345107 211
Buitenschoolse opvang19 27837 64249 45854 995
Gastouderopvang8 2089 25211 38710 447
Totaal93 886126 192154 190172 653
Toename t.o.v. nulmetingnvt32 30660 30478 767

Bron: SGBO, Kinderopvang in gemeenten: de monitor over 2001, Den Haag, 2003.

Kinderopvang wordt onder het bestaande stelsel niet alleen via subsidies, maar ook via fiscale maatregelen gefaciliteerd. De maatregelen richten zich op werkgevers (Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen; WVA) en op particulieren (via de aftrekpost «uitgaven voor kinderopvang» in de inkomstenbelasting; BLA). De afdrachtvermindering kinderopvang heeft betrekking op de kosten van werkgevers voor opvang van kinderen jonger dan 13 jaar. Indien een werkgever kosten maakt voor opvang van kinderen van zijn werknemers, heeft hij recht op een vermindering van de afdracht loonbelasting ter grootte van 30% van die kosten. Daarbij geldt als doelstelling dat op termijn 90% van de CAO's en bedrijfsregelingen afspraken over kinderopvang bevat. In 2003 is voor circa 70% van de werknemers een regeling voor kinderopvang aanwezig. Deze regeling wordt in het overbruggingsjaar 2004 naar de invoering van de WBK in 2005 verruimd met als doel het bestaande aantal bedrijfsplaatsen te continueren en de dekkingsgraad van CAO-afspraken en bedrijfsregelingen te verhogen. Hiertoe wordt eenmalig een extra schijf geïntroduceerd in de WVA-kinderopvang waardoor het voor de werkgevers, met name in het MKB, aantrekkelijker wordt (een deel van de) kinderopvangkosten te bekostigen. De eenmalige intensivering wordt vormgegeven door over de eerste € 21 400 aan kinderopvangkosten eenafdrachtvermindering loonbelasting toe te passen van 50% in plaats van 30%. Voor de kinderopvangkosten boven deze grens zal het tarief van 30% gehandhaafd blijven. De kosten van dit voorstel bedragen eenmalig€ 50 mln in 2004. Voor ouders kent de inkomstenbelasting een aftrekpost voor uitgaven voor kinderopvang. Indien uitgaven van ouders voor kinderopvang een bepaalde drempel te boven gaan, is het meerdere voor deze ouders aftrekbaar. Beide fiscale faciliteiten vervallen bij de invoering van de Wet basisvoorziening kinderopvang (Wbk).

Tabel 11.9: Fiscale maatregelen kinderopvang

 200220032004
Afdrachtvermindering kinderopvang (WVA)   
Belastinguitgaven (x € 1mln)1137175245
Uitgaven voor kinderopvang (BLA)   
Gederfde inkomstenbelasting (x € 1mln)135156179

1 In 2004 inclusief € 50 miljoen verruiming van de VWA.

Bron: Ministerie van Financiën.

In lijn met de uitgangspunten van de Wbk worden ook onder de huidige regelgeving de kwaliteit van kinderopvang en het toezicht daarop versterkt. Activiteiten op dit gebied richten zich met name op het verkrijgen van meer uniformiteit in de kwaliteitsregels en in de uitvoering van het toezicht.

Operationele doelstelling 3: Invoering in 2005 van een wettelijk stelsel voor de bekostiging en kwaliteit van de kinderopvang, gebaseerd op vraagfinanciering.

Het huidige beleid kent een groot aantal verschillende regelingen voor verschillende onderdelen van de kinderopvang. De toekomstige structurele regeling voor kinderopvang is neergelegd in het wetsvoorstel Wet basisvoorziening kinderopvang (Wbk). In de Wbk worden de randvoorwaarden voor de bekostiging en de kwaliteit van de kinderopvang vastgelegd. De ouders vervullen een centrale rol in de financiële structuur van de Wbk. Daarmee wordt een overstap gemaakt van aanbod- naar vraagsturing. In april 2003 is de Nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer aangeboden1. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2005. Het invoeringstraject wordt in 2004 voortgezet. In samenhang met de verschillende stadia van parlementaire behandeling wordt de implementatie van de Wbk voorbereid. De activiteiten richten zich op ouders, gemeenten, kinderopvanginstellingen, sociale partners en koepelorganisaties. Onderdeel daarvan vormt een aantal financiële faciliteiten ter versterking van de positie van kinderopvanginstellingen bij de overgang naar vraagfinanciering.

Tabel 11.10: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen

 2002200320042005200620072008
Algemene doelstelling  X X X
Operationele doelstelling 1       
– Evaluatie Wet Arbeid & Zorg  X   X
Operationele doelstelling 2       
– Evaluatie Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang  X    
Operationele doelstelling 3       
– Evaluatie Wbk      X

In 2004 wordt de Wet arbeid en zorg geëvalueerd. Op grond van deze evaluatie en die van de WAA (eind 2003) is in 2004 een eerste evaluatie van de eerste operationele doelstelling mogelijk.

11.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.11: Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

NrArtikelonderdeelomschrijving (x €1 000)2002200320042005200620072008
 Totaal Verplichtingen161 703167 460136 295586 971621 831657 492657 492
 Totaal uitgaven153 358167 460136 295586 971621 831657 492657 492
         
1Apparaatsuitgaven1801861 303    
 Personeel1701741 211    
 Materieel101292    
         
2Programmauitgaven153 178167 274134 992586 971621 831657 492657 492
 Operationele doelstelling 1       
 – Rijksbijdrage Loopbaanonderbreking238150200
 Operationele doelstelling 2 en 3       
 – Kinderopvang1 2152 691164 324131 402585 071619 931655 592655 592
 Niet-operationele doelstelling gebonden       
 – Communicatie075300100100100100
 – Onderzoek en beleidsinformatie249550500500500500500
 – Subsidies en overige beleidsuitgaven02 1752 5901 3001 3001 3001 300
         
3Ontvangsten4000000

1 De uitgaven voor kinderopvang 2004 hebben betrekking op het voortzetten van de opvangcapaciteit die eind 2003 is gerealiseerd, op verbetering van de kwaliteit en het toezicht en op voorbereiding van de invoering van de Wbk. Samenhangend met de invoering van de Wbk vindt in 2005 een uitname uit het gemeentefonds plaats (circa € 130 mln.). Vanaf 2005 komt tevens een bedrag van € 100 mln. beschikbaar dat op grond van het Hoofdlijnenakkoord voor invoering van de Wbk is gereserveerd.

2 In 2004 inclusief overheveling van € 50 mln naar de fiscaliteit wegens verruiming van de WVA.

Tabel 11.12: Budgettaire gevolgen van beleid – Fiscale uitgaven

Artikelonderdeelomschrijving (x €1 000)200220032004200520062007
Operationele doelstelling 1      
– Afdrachtkorting ouderschapsverlof34 00068 00042000
– Levensloopregeling1225 000345 000360 000350 000
Operationele doelstelling2      
– Afdrachtvermindering Kinderopvang2137 000175 000245 000
– Buitengewone lasten aftrek135 000156 000179 000

1 De uitgaven voor de levensloopregeling betreffen de uitgaven van de sinds 1 januari 2001 bestaande verlofspaarregeling en de uitbreidingen van deze regeling conform het Hoofdlijnenakkoord 2003 die per 1 januari 2004 van kracht zijn.

2 Verruiming van de Afdrachtvermindering kinderopvang zal leiden tot een herschikking tussen begroting en fiscale uitgaven. De verwerking vindt plaats in het Belastingplan 2004.

Kinderopvang

De uitgaven voor kinderopvang in 2004 hebben betrekking op de volgende maatregelen en activiteiten:

• Een specifieke uitkering aan gemeenten, die hen in staat stelt de bestaande capaciteit aan subsidieplaatsen in 2004 te continueren;

• Een verruiming van de fiscale aftrek voor werkgevers;

• Een voortzetting van de extra toegekende toezichtcapaciteit bij de GGD-en;

• Een versterking van de financiële structuur van de kinderopvangbranche;

• Het implementatieprogramma Wbk;

• Voorbereidings- en uitvoeringskosten van de Belastingdienst in verband met de Wbk.

11.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit op dit artikel is beperkt.

De uitgaven voor de uitkeringen in verband met zwangerschaps- en bevallingsverlof, adoptieverlof en de financieringsregeling loopbaanonderbreking vloeien rechtstreeks voort uit de wet- en regelgeving (Wet arbeid en zorg). Dat geldt ook voor de kosten (verminderde belastinginkomsten) van de fiscale stimuleringsregeling betaald ouderschapsverlof en de fiscale verlofspaarregeling die overgaan in de levensloopregeling (Belastingwetgeving).

De mate van flexibiliteit van de uitgaven voor kinderopvang hangt in 2004 in belangrijke mate samen met de keuze ten aanzien van de capaciteitsdoelstellingen voor dat jaar en met de instrumenten die daarvoor worden ingezet. Vanaf 2005 is de Wbk van kracht. Uitgaven voor kinderopvang kunnen dan alleen worden aangepast via wijzigingen in de wet- en regelgeving.

Tabel 11.13: Budgetflexibiliteit

  2004 2005 2006 2007 2008
Totaal geraamde kasuitgaven 136 295 586 971 621 831 657 492 657 492
Totaal apparaatsuitgaven 1 303        
           
Totaal programma uitgaven % % % % %
Waarvan op 1 januari 2004          
Juridisch verplicht          
Bestuurlijk maar niet juridisch gebonden 2        
Beleidsmatig gereserveerd ogv een regeling of beleidsprogramma 98 100 100 100 100
Beleidsmatig nog niet ingevuld          

11.5 Veronderstellingen met betrekking tot effectbereiking, doelmatigheid en raming

Ramingen van de uitgaven en kosten van de onder operationele doelstelling 1 genoemde levensloopregeling impliceert zicht op c.q. gegevens over de behoefte aan en het gebruik van onbetaald verlof en van een levensloopregeling.

Het lopende onderzoek van het SCP in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onder werknemers van 20 tot 62 jaar naar de behoefte aan en het gebruik van arbeid-en-zorgregelingen zal daarover eerste gegevens opleveren. Voor 2004 zijn de ramingen voor uitkeringen in verband met zwangerschaps- en bevallingsverlof en adoptieverlof gebaseerd op eerdere jaarcijfers van het UWV.

Met betrekking tot de uitgaven fiscale stimuleringsregeling betaald ouderschapsverlof zijn de ramingen gebaseerd op eerder evaluatie-onderzoek1, eerdere realisaties en op gegevens van onderzoek van de Arbeidsinspectie met betrekking tot CAO-afspraken over betaald ouderschapsverlof.

Het kinderopvangbeleid is gericht op het bieden van een voldoende aanbod van kinderopvang van een toereikende kwaliteit. Deze doelstellingen worden tot uitvoering gebracht in samenwerking tussen de verschillende bestuurslagen en in samenwerking tussen overheid en kinderopvangsector. De verdeling van de bestuurlijke verantwoordelijkheden onder het huidige beleid is neergelegd in de Welzijnswet 1994. Op grond van die wet ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het kinderopvangbeleid bij de gemeenten en kinderopvanginstellingen. De capaciteitsdoelstelling (tenminste handhaving van een capaciteitsniveau van circa 180 000 plaatsen) kan dan ook alleen in samenwerking met gemeenten en instellingen worden gerealiseerd. Aan de capaciteitsdoelstelling ligt een meerjarige raming van de vraag naar kinderopvang ten grondslag. Deze zal ten behoeve van inzicht in de budgettaire effecten van de invoering van de Wbk worden geactualiseerd. Voor de periode na 2004 worden de randvoorwaarden voor de kinderopvang verankerd in de Wbk. In die situatie is effectbereiking medeafhankelijk van de volgende partijen: ouders, werkgevers, kinderopvanginstellingen, gemeenten. Aangezien onder de Wbk aanbodsturing wordt vervangen door vraagsturing, zal de rol van ouders en instellingen groter en de rol van gemeenten kleiner worden.

11.6 VBTB-paragraaf

Verlof

Voor de algemene doelstelling zou een effectindicator ontwikkeld kunnen worden op grond van de vraag of werknemers die arbeid en zorg combineren, vinden dat zij arbeid en zorg (goed) kunnen combineren. Het antwoord op deze vraag kan (bij herhaalde meting) dienen als prestatie-indicator en op basis van de nulmeting zou een streefwaarde voor het beoogde effect kunnen worden bepaald. Bezien wordt hoe de voor deze indicator benodigde informatie verzameld en gemonitord kan worden.

Het eerder vermelde onderzoek van het SCP zorgt dat gegevens beschikbaar komen over de doeltreffendheid van bestaande arbeid-en-zorgregelingen. Daarnaast biedt het onderzoek een zogenaamde «nulmeting» van de bestaande discrepantie tussen behoefte en gebruik. Ten behoeve van een te ontwikkelen prestatie-indicator voor operationele doelstelling 1 zal monitoring van deze discrepantie nodig zijn.

Kinderopvang

Invoering van de Wbk is uitgesteld van 2004 naar 2005. De keuze van prestatie-indicatoren bij de Wbk is medeafhankelijk van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel en om die reden nog niet ingevuld. In de eerder aangehaalde Nota naar aanleiding van het verslag bij de WBK is reeds kort ingegaan op de doelstellingen van de WBK en de bijhorende mogelijke indicatoren.

Voordat indicatoren definitief zullen worden vastgesteld is het noodzakelijk meer informatie te verzamelen over de haalbaarheid van het verzamelen van de gegevens en de kosten die hiermee samenhangen.

De effectiviteit en de efficiency van de Wbk wordt middels twee soorten onderzoek vastgesteld. Conform de Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek Rijksoverheid gaat het hierbij om een systeem van reguliere prestatiegegevens en om evaluatieonderzoek.

De regering wil de eerste drie jaar jaarlijks een voortgangsrapportage maken tot aan de eerste evaluatie van de Wbk. Dit onderzoek omvat zowel de instrumenten die worden ingezet, als ook de gestelde doelen. Daarnaast zal jaarlijks, passend in de cyclus van beleidsbegroting naar beleidsverantwoording, aan de Kamer in het jaarverslag een overzicht worden geleverd met informatie over de mate waarin doelstellingen van de wet worden gerealiseerd en de aantallen, kosten en kwaliteit van geleverde prestaties.

Tabel 11.14: Beschikbare en beschikbaar komende prestatie-indicatoren

Operationele doelstellingInformatieStand van zaken
1Omvang discrepantie tussen door werknemers gewenst gebruik verlof en hun feitelijk gebruik daarvanNulmeting c.q. resultaten onderzoek SCP eind 2003
2Volume kinderopvang 2003Voorjaar 2004
 Volume kinderopvang 2004Voorjaar 2005
3Capaciteit, gebruik en kwaliteit kinderopvanginstellingenVanaf 2005

BELEIDSARTIKEL 12 COÖRDINATIE EMANCIPATIEBELEID

12.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het scheppen van voorwaarden voor een pluriforme maatschappij, waarin een ieder ongeacht sekse de mogelijkheid heeft een zelfstandig bestaan te verwerven en waarin vrouwen en mannen gelijke rechten, kansen, vrijheden en (sociale) verantwoordelijkheden kunnen realiseren.

Belangrijke uitgangspunten voor het Nederlandse emancipatiebeleid zijn de Wet Gelijke behandeling en het VN Vrouwenverdrag ter uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen. Het VN Vrouwenverdrag verplicht niet alleen tot het waarborgen van gelijkheid van mannen en vrouwen voor de wet, maar ook tot het voeren van beleid gericht op het realiseren van gelijke rechten en kansen in de praktijk op alle terreinen.

Om de vier jaar dient Nederland te rapporteren over de implementatie van het Verdrag en de vooruitgang die in de praktijk is geboekt. Het toezichthoudende comité van de VN is bezorgd over de kwetsbare positie van zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwen in Nederland en doet de aanbeveling effectieve maatregelen te nemen om hun positie in de praktijk te verbeteren zowel in de Nederlandse samenleving als geheel als in hun eigen gemeenschap.

Het kabinet heeft voor de komende jaren de volgende drie prioriteiten op het emancipatieterrein.

1. Rechten en veiligheid

Er is nog veel geweld tegen vrouwen. Jaarlijks zijn circa 200 000 vrouwen slachtoffer van mishandeling door de partner of ex-partner. Dit geweld komt zowel in autochtone als allochtone relaties en gezinnen voor. Vrouwenhandel, gedwongen huwelijken en zwangerschappen, eerwraak en genitale verminking zijn in Nederland een groeiend probleem. Het streven is emancipatie en integratie van allochtone meisjes en vrouwen te bevorderen en het aantal slachtoffers van geweld bij zowel autochtone als allochtone meisjes en vrouwen terug te dringen.

2. Arbeid en economische zelfstandigheid

Slechts 38% van de Nederlandse vrouwen is economisch zelfstandig en verdient meer dan 70% van het minimumloon. De arbeidsparticipatie van vrouwen is weliswaar sterk gestegen tot gemiddeld 55%, maar onder laagopgeleide autochtone vrouwen en vrouwen van Turkse en Marokkaanse afkomst is de arbeidsparticipatie nog lager dan 40%. De vrouwen die werken hebben vaak een kleine deeltijdbaan. Het streven is de arbeidsparticipatie te vergroten tot meer dan 65% in 2010 en de economische zelfstandigheid tot meer dan 60% in 2010. Om deze doelen te bereiken zal het kunnen combineren van werken en zorgen voor kinderen worden vereenvoudigd en de zorgverantwoordelijkheid van mannen worden gestimuleerd.

3. Besluitvorming en bestuur

In politieke besluitvorming en bestuur is in veel situaties nog lang geen sprake van evenredige vertegenwoordiging. Het aandeel vrouwen in de raden van bestuur, ambtelijke topfuncties, het lokale en provinciale bestuur en de universitaire topfuncties is nog zeer beperkt. Ook is er nog een ondervertegenwoordiging van vrouwen in verenigingsbesturen, wijkraden en belangenorganisaties. Het streven is de deelname van zowel autochtone als allochtone vrouwen te verhogen.

Op alle drie de terreinen zal bijzondere aandacht worden gegeven aan de positieverbetering van laagopgeleide vrouwen en van allochtone vrouwen die in een kwetsbare positie verkeren. Dit vraagt ook aandacht voor de rol die mannen hierbij (kunnen) hebben.

Tabel 12.1: Prestatie-indicatoren: Streefwaarden 2004–2010

 Realisatie 2000Realisatie 2002Streven 2003 2004 2005 2007 2009 2010
1 Rechten en veiligheid        
Geweld tegen vrouwen *        
2 Arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid **        
arbeidsparticipatie van vrouwen 55%56%57,3%58,5%61%63,5%65%
econ. zelfstandigheid vrouwen38% 48%49,5%51%54%58%60%
3 Besluitvorming en bestuur        
deelname vrouwen aan besluitvorming en bestuur *        

Bron: Meerjarenbeleidplan Emancipatie (TK 2000–2001, 27 061, nr. 3), SCP/CBS en Emancipatiemonitor 2002.

* Zie 12.6 VBTB-paragraaf.

** Voorlopige realisatiecijfers 2002. Cijfers voor economische zelfstandigheid van vrouwen zijn gecorrigeerd voor een reeksbreuk.

12.2 Operationele doelstellingen

De verantwoordelijkheid voor het bereiken van de algemene emancipatiedoelstellingen ligt bij de voor de verschillende beleidsterreinen verantwoordelijke bewindspersonen. De coördinerende bewindspersoon voor emancipatie- en familiezaken heeft tot taak te bevorderen dat problemen integraal worden beoordeeld en over de aanpak en de resultaten integraal aan het parlement wordt gerapporteerd. Daarnaast heeft de coördinerend bewindspersoon voor emancipatie en familiezaken nog een aantal specifieke taken:

1. Agenderen van emancipatievraagstukken en het ontwikkelen van beleidsinitiatieven en publiek/private samenwerkingsprojecten ter versterking van het internationale, Europese en nationale emancipatiebeleid;

2. Ondersteunen van sectoren, bedrijven, provincies, gemeenten en maatschappelijke organisaties bij het uitvoeren van projecten en experimenten gericht op het versterken van het emancipatieproces in de Nederlandse samenleving;

3. Monitoren van de voortgang van het emancipatiebeleid en de verankering van het emancipatieperspectief in politieke besluitvorming, beleidsvorming – en uitvoering op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau.

Deze operationele doelstellingen worden voor de hoofdthema's van het emancipatiebeleid uitgewerkt in een programma van activiteiten. Dit programma beperkt zich tot activiteiten die de coördinerende bewindspersoon voor emancipatie en familiezaken vanuit zijn verantwoordelijkheid uitvoert. Over de wijze van uitvoering en effectiviteit van deze activiteiten zal jaarlijks worden gerapporteerd in het departementale jaarverslag van SZW. Eens in de drie jaar zal een externe evaluatie van de effectiviteit en doelmatigheid van de programma-activiteiten worden gemaakt. Deze externe evaluatie zal voor het eerst in 2006 plaatsvinden.

Tabel 12.2: Evaluaties algemene en operationele doelstellingen

 2002200320042005200620072008
Algemene doelstelling    X  
Operationele doelstelling 1: Agenderen    X  
Operationele doelstelling 2: Ondersteunen    X  
Operationele doelstelling 3: Monitoren    X  

12.2.1 Emancipatie algemeen

Internationaal

In 2003 zal de tweede nationale implementatierapportage VN Vrouwenverdrag aan het parlement worden aangeboden. Onderdeel hiervan zal zijn een themarapportage van de Advies Commissie Vreemdelingenzaken. Deze rapportages zijn tevens bouwstenen voor de vierde internationale rapportage VN Vrouwenverdrag in 2004. In deze rapportage zal bijzondere aandacht worden gegeven aan de aanbevelingen van het toezichthoudende comité van de VN over de kwetsbare positie van zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwen in Nederland.

Gendermainstreaming

In het Verdrag van Amsterdam en de Europese Raamstrategie Gendermainstreaming is vastgelegd dat de lidstaten gelijke kansen voor vrouwen en mannen zullen bevorderen en concrete maatregelen zullen nemen om het emancipatieperspectief op alle terreinen van Europees beleid te integreren.

Over de voortgang dient vanaf 2004 jaarlijks aan de Europese Raad gerapporteerd te worden. Iedere minister zal nog in 2003 starten met het opstellen van een plan van aanpak gericht op versterking van het emancipatieperspectief in beleidsvorming en -uitvoering. Hierin zullen ook opgenomen worden voornemens ten aanzien van de uitvoering van emancipatie-effectrapportages en gender-budgetanalyses. Een onafhankelijke externe visitatiecommissie zal de kwaliteit van deze plannen en de resultaten van deze plannen toetsen. De uitkomsten van deze toetsing zullen aan de departementen en het parlement beschikbaar worden gesteld. De gendermainstreaming op provinciaal en gemeentelijk niveau zal via monitoring worden gevolgd. Het expertisecentrum voor gender en etniciteit E-Quality krijgt opdracht dit proces van gendermainstreaming in de komende jaren te ondersteunen met expertise, themastudies, instrumenten en verspreiding van goede voorbeelden.

Emancipatiekennisinfrastructuur

Voor de ondersteuning van het emancipatieproces in de samenleving is ruim € 7,7 miljoen per jaar beschikbaar. De ruimte voor project- en programmasubsidies wordt in de komende jaren vergroot tot 50% van het beschikbare subsidiebudget. Deze subsidies worden voor de komende jaren ingezet op de hoofdthema's van beleid «Rechten en veiligheid», «Arbeid en economische zelfstandigheid» en «Besluitvorming en bestuur». Hierbij zal het accent liggen op activiteiten ter versterking van de positie van laagopgeleide vrouwen en van allochtone vrouwen in een kwetsbare positie. De project- en programmasubsidies zullen anders dan in het verleden een meerjarig karakter kunnen hebben.

De andere helft van het beschikbare subsidiebudget wordt ingezet voor instellingsubsidies.

De werkprogramma's en de taakverdeling tussen de instellingen zullen hiertoe worden aangescherpt. E-Quality zal als hoofdopdracht expertiseontwikkeling krijgen; beleidsbeïnvloeding zal geen taak meer zijn. Het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging zal vooral de benutting van de beschikbare expertise en informatie door derden in de komende jaren verder moeten vergroten. De subsidie aan de Vrouwenalliantie na 2004 zal afhankelijk zijn van de relevantie en kwaliteit van de producten voor de prioriteiten van het beleid, de representativiteit en het ledenbereik. De instellingen zullen in hun werkplannen en jaarverslagen de concrete producten en effecten van hun werk beschrijven, zodat betere toetsing van de effectiviteit van de subsidies mogelijk wordt.

Monitoring

De voortgang op het emancipatieterrein zal gevolgd worden met de emancipatiemonitor van het SCP en CBS. Op de drie beleidsprioriteiten zullen afzonderlijke monitors de jaarlijkse voortgang op de kabinetsdoelstellingen bewaken.

12.2.2 Rechten en veiligheid

Emancipatie en integratie

Er zal een plan van aanpak emancipatie en integratie van allochtone meisjes en vrouwen worden opgesteld en een netwerk worden ontwikkeld ter bevordering van de implementatie van dit plan (uitvoering motie-Bussemaker c.s., Tweede Kamer, 2002–2003, 28 600 XV, nr. 50). In het plan van aanpak worden de beleidsvoornemens van het kabinet aangaande de thema's onderwijs, arbeidsmarkt en economische zelfstandigheid, seksuele zelfbeschikking en zelfontplooiing gepresenteerd. Emancipatiesubsidies zullen worden ingezet om activiteiten van sociale partners, professionals en maatschappelijke organisaties op dit terrein te ondersteunen. In het kader van het Europese voorzitterschap zal in 2004 een ministeriële conferentie over dit onderwerp worden gehouden.

Geweld tegen vrouwen

Het kabinet zal, in aanvulling op het al bestaande plan van aanpak huiselijk geweld, i.c. de nota «Privé Geweld – Publieke Zaak», een notitie opstellen ter verbetering van de rechten en veiligheid van vrouwen (uitvoering motie-Hirsi Ali, Tweede Kamer 2002–2003, 28 600 XV, nr. 100). Hierin zal worden aangegeven welke doelen en streefwaarden het kabinet daarbij voor ogen heeft. Tevens zullen concrete maatregelen worden opgenomen ter vermindering van het geweld tegen vrouwen. Bijzondere aandacht zal worden gegeven aan de wijze waarop in samenwerking met de allochtone gemeenschappen zelf cultureel gelegitimeerde vormen van geweld als eerwraak en genitale verminking kunnen worden voorkomen.

Verder zal in de komende jaren actief worden meegewerkt aan het opstellen van een Europees Verdrag ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel. Er zullen voorbeeldprojecten in samenwerking met gemeenten worden uitgevoerd met de Vrouwen Veiligheidsindex (VVI).

De Taskforce Vrouwen, Veiligheid en Conflict zal aandacht vragen voor geweld tegen vrouwen bij humanitaire acties en vredesmissies, oorlogs- en conflictsituaties en in asielzoekerscentra en de aandacht daarbij vooral richten op de mandaten, procedures en opleidingen voor politie en militair personeel.

12.2.3 Arbeid en economische zelfstandigheid

Arbeidsparticipatie

De komende jaren is vooral een impuls nodig om de zorgverantwoordelijkheid van mannen te stimuleren en de combinatie tussen werken en zorgen voor kinderen en hulpbehoevende familieleden te vereenvoudigen. Aandacht voor het gezin, opvoeding van kinderen en deelname aan betaalde arbeid dienen beter dan nu het geval is met elkaar in balans gebracht te worden. De introductie van de Wet basisvoorziening kinderopvang (WBK) en de levensloopregeling zijn hiervoor belangrijke voorwaarden. In aanvulling hierop zal het kabinet stimuleren dat op lokaal niveau de succesvolle voorbeelden van vier jaar experimenteren met dagindeling breed worden geïmplementeerd. Belemmeringen in de regelgeving en de collectieve arbeidsvoorwaarden zullen zoveel mogelijk worden opgeruimd; kwaliteitseisen en opleidingseisen zoveel mogelijk op elkaar worden afgestemd. Het levensloopbeleid in bedrijven zal worden gestimuleerd door voorbeeldprojecten uit te voeren die het combineren van werk en privé vereenvoudigen. Met de sectoren onderwijs en de zorg wil het kabinet convenanten sluiten om het werken en langer doorwerken in deze sectoren voor vrouwen aantrekkelijker te maken en uitstroom (in de WAO) te verminderen.

Dagindeling en Levensloop

Vier jaar experimenteren met dagindeling heeft succesvolle oplossingen opgeleverd om het combineren van werken en zorgen te vereenvoudigen. Er zal nog in 2003 een kabinetsreactie komen op de adviezen van de Stuurgroep Dagindeling en de Commissie Dagarrangementen. Hieraan zal worden gekoppeld een concreet plan van aanpak voor de brede implementatie van de resultaten van de experimenten. Gemeenten zullen worden gestimuleerd actief vorm te geven aan een beleid gericht op samenwerking tussen onderwijs, kinderopvang en vrijetijdsvoorzieningen (dagarrangementen) en combinatiefuncties in onderwijs, opvang en sport. Met een investeringsimpuls op lokaal niveau wil het kabinet de komende jaren serieus werk maken van de brede implementatie van de experimenten dagindeling. Het kabinet wil hierover afspraken maken met de gemeenten. Inzet van het kabinet is om hiervoor middelen uit de Europese Structuurfondsen (ESF 3) beschikbaar te stellen. Verder zullen ook kleine organisaties in de komende jaren verder worden ondersteund bij nieuwe experimenten dagindeling, gericht op de afstemming van werk- en openingstijden, invoering van kleinschalige vormen van kinderopvang, ouderen- en mantelzorg en persoonlijke dienstverlening. Hierbij zal er speciale aandacht zijn voor de ontwikkelingen in het landelijk gebied (ESF Local Social Capital).

In samenwerking met drie bestaande kenniscentra (Grotestedenbeleid, Ruimtelijke ordening en Sociaal Beleid) zal kennis op het gebied van ruimte en tijd vanuit emancipatieperspectief worden verzameld en verspreid. Een Nationaal Platform Tijden zal de tijdinitiatieven van gemeenten en sociale partners, alsmede internationale praktijken gaan volgen en ideeën gaan leveren rond afstemming van werk- en openingstijden. Met de Tijdsmonitor, als onderdeel van de emancipatiemonitor, worden de ontwikkelingen gevolgd.

In samenwerking met LNV en VWS zal worden gewerkt aan de uitwerking van de «Agenda Vitaal Platteland» van het kabinet. Lokale initiatieven die de leefbaarheid op het platteland vergroten, zoals kleinschalige vormen van kinderopvang en persoonlijke dienstverlening, upgrading van de dorpshuizen, de brede plattelandsschool en flexibele vervoersvormen worden gebruikt bij de uitwerking van de Stimuleringsimpuls Sociale Infrastructuur.

Rolverdeling zorgverantwoordelijkheid

Een traditionele rolverdeling in de thuissituatie kan een belemmering vormen voor vrouwen om deel te nemen aan de arbeidsmarkt en voor mannen om volwaardig deel te nemen aan de opvoeding en verzorging van de kinderen. Hiervoor is het project Mannen in de hoofdrol gestart. Met dit project wordt beoogd de rolverdeling tussen mannen en vrouwen bespreekbaar te maken en zodoende ruimte te creëren voor een meer evenwichtige verdeling van taken en verantwoordelijkheden en voor een evenwichtige bijdrage van vrouwen en mannen aan betaalde en onbetaalde arbeid. Vrouwen geven aan meer te willen gaan werken als hun partners meer in huis zouden doen. Mannen geven aan korter te willen werken als dat mogelijk zou zijn. Jongens en meisjes geven aan later als volwassenen werken en zorgen met elkaar te willen combineren, maar slagen daar niet altijd in.

De discussie zal niet alleen worden gevoerd via de media, maar ook in bedrijven, in sportverenigingen in arbeidstoeleidings- en inburgeringstrajecten en op scholen.

Bijzondere aandacht zal de komende jaren uitgaan naar de jeugd, hun opvattingen, verwachtingspatronen en gewenste toekomstperspectieven en naar de rol van mannen bij de herverdeling van de zorgverantwoordelijkheid. Er zal voorlichting worden gegeven over de inkomenseffecten die herverdeling van arbeid- en zorgtaken kunnen hebben.

12.2.4 Besluitvorming en bestuur

Evenredige vertegenwoordiging

Het derde ambassadeursnetwerk voor doorstroming van vrouwen naar hogere functies zal worden ingesteld. Ook zal een ambassadeursnetwerk worden ingesteld voor vergroting van de deelname van vrouwen aan besluitvorming en bestuur. Het gaat daarbij zowel om deelname aan landelijk of lokale politieke besluitvorming, als om deelname in verenigingen, wijkraden, buurtcomité's en belangengroepen. Een deel van het subsidiebudget voor dit thema wordt geoormerkt voor activiteiten gericht op allochtone vrouwen. Via een participatie-index en benchmarking worden de resultaten gevolgd.

Tabel 12.3: Samenvatting van het programma van activiteiten

BeleidsprioriteitenOperationele doelstellingenAgenderen Ondersteunen Monitoren
Emancipatie algemeenInternationaal• Nationale en internationale rapportages VN VrouwenverdragGendermainstreaming (0.4 mln.)• Visitatiecommissie Gendermainstreaming• Rapportage Gendermainstreaming aan Europese RaadEmancipatie-kennisinfrastructuur (4.0 mln.)• SZW-Subsidie E-Quality• SZW-Subsidie IIAV• SZW-Subsidie VrouwenalliantieMonitoring (0.3 mln.)• Emancipatiemonitor
    
Rechten en veiligheidEmancipatie en integratie (0.5 mln.)• Plan van aanpak en implementatienetwerk• EU-voorzitterschap 2004: ministeriële conferentie Emancipatie en integratieGeweld (0.5 mln.)• Plan van aanpak• Taskforce Vrouwen, Veiligheid en Conflict• Vrouwenveiligheids-indexSZW-subsidie (1.5 mln.)• SZW-Subsidie «Rechten en veiligheid»Monitoring• Geweld- en slachtofferstatistieken
    
Arbeid en economische zelfstandigheidArbeidsparticipatie• Convenanten vrouwen in zorg en onderwijs• Experimenten in bedrijven (ESF Equal)SZW-subsidie (1.5 mln.)• SZW-Subsidie «Arbeid en economische zelfstandigheid»Monitoring• Arbeidsparticipatie vrouwen
 Rolverdeling zorgverantwoordelijkheid• Campagne Mannen in de hoofdrol (ESF Equal) Monitoring• Monitor Mannen in de hoofdrol
 Dagindeling en levensloop (0.5 mln.)• Kabinetsreactie Dagindeling en levensloop• Kenniscentrum ruimte en tijd, Nationaal platform tijden• Vitaal platteland: dagarrangementen landelijk gebied• Brede implementatie resultaten experimenten dagindelingESF-subsidie• Subsidie experimenten dagindeling kleine organisaties (ESF 3 Local Social Capital)• Subsidie gemeentelijke experimenten dagindeling en tijdbureaus (ESF 3)Monitoring (0.1 mln.)• Tijdsmonitor
    
Besluitvorming en bestuurEvenredige vertegenwoordiging (0.3 mln.)• Ambassadeursnetwerk Glazen plafond• Ambassadeursnetwerk Vrouwen in besluitvorming en bestuurSZW-subsidie (0.7 mln.)• SZW-Subsidie «Besluitvorming en bestuur»Monitoring (0.1 mln.)• Benchmark en participatie-index

12.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.4: Budgettaire gevolgen van beleid (bedragen x € 1 000)

 Artikelonderdeel/omschrijving2002200320042005200620072008
 Verplichtingen10 59115 70613 21310 41010 41010 41010 410
 Uitgaven16 15219 38213 57410 41010 41010 41010 410
         
AApparaatsuitgaven2 2303 0112 485    
 Personeel2 1092 7582 169    
 Materieel121253316    
         
BProgrammauitgaven13 92216 37111 08910 41010 41010 41010 410
 Beleidsprioriteiten:       
1Emancipatie algemeen4 6195 4805 0534 5104 5104 5104 510
 Agenderen8001 200727410410410410
 Ondersteunen3 8194 2804 0263 8003 8003 8003 800
 Monitoren  300300300300300
         
2Rechten en veiligheid2 6003 4002 5002 5002 5002 5002 500
 Agenderen1 1001 8001 0001 0001 0001 0001 000
 Ondersteunen1 5001 6001 5001 5001 5001 5001 500
 Monitoren       
         
3Arbeid en economische zelfstandigheid5 7526 1972 4352 1002 1002 1002 100
 Agenderen8001 100500500500500500
 Ondersteunen4 9525 0971 8351 5001 5001 5001 500
 Monitoren  100100100100100
         
4Besluitvorming en bestuur9511 2941 1001 3001 3001 3001 300
 Agenderen400650300300300300300
 Ondersteunen551644700900900900900
 Monitoren  100100100100100
         
 Ontvangsten145000000

Tabel 12.5 Middelen buiten begrotingsverband (x € 1 000)

ESF/EU fonds2002200320042005200620072008
ESF Local Social Capital8604 0006 0004 0001 500800340
EU Daily Routine Arrangements03253000000
ESF Equal Mannen in hoofdrol05 0522 8600000
ESF Equal Mixed3953 5445290000
ESF 3 Gemeentelijke experimenten dagindeling en tijdbureaus  PMPMPMPMPM

Bron: SZW-administratie.

12.4 Budgetflexibiliteit

Tabel 12.6: Budgetflexibiliteit

Coördinatie emancipatiebeleid20042005200620072008
Totaal geraamde kasuitgaven13 57410 41010 41010 41010 410
Waarvan apparaatsuitgaven2 486    
      
Totaal programmauitgaven11 08810 41010 41010 41010 410
Waarvan op 1 januari 2003 juridisch verplicht39%20%20%20%20%
Wv beleidsmatig gereserveerd      
ogv een subsidie-regeling of34%54%54%54%54%
ogv een beleidsprogramma27%26%26%26%26%
Totaal100%100%100%100%100%

Het budget voor programma uitgaven is in 2004 al voor een belangrijk deel juridisch verplicht (39%), dat geldt onder andere voor de gesubsidieerde instellingen in de emancipatie kennisinfrastructuur.

Voorts is in 2004 het budget voor 34% beleidsmatig gereserveerd op grond van de subsidieregeling en is 27% gereserveerd op grond van een beleidsprogramma.

12.5 Veronderstellingen van beleid

De streefwaarden voor de prestatie-indicatoren voor de arbeidsparticipatie van vrouwen en de economische zelfstandigheid van vrouwen zijn gepresenteerd in de Meerjarennota Emancipatiebeleid (SZW, maart 2000) en in het Meerjarenbeleidplan Emancipatie (SZW, november 2000, Tweede Kamer, 2000–2001, 27 061, nr. 3). De economische zelfstandigheid vertoont een sterke samenhang met de arbeidsdeelname van vrouwen. De feitelijke arbeidsdeelname in een bepaald jaar wordt mede beïnvloed door de ontwikkeling van de conjunctuur. In de gemiddelde jaarlijkse stijgingen is geen rekening gehouden met conjuncturele ontwikkelingen waardoor cijfers voor afzonderlijke jaren tot 2010 neerwaarts of opwaarts kunnen afwijken van de weergegeven streefwaarden.

12.6 VBTB-paragraaf

Tabel 12.7: Beschikbare en beschikbaar komende prestatie-indicatoren

Alg. Doelstelling InformatieStand van zaken
 1Geweld tegen vrouwenWaarschijnlijk vanaf 2004
 2Arbeidsparticipatie vrouwenBeschikbaar
 3Economische zelfstandigheid vrouwenBeschikbaar
 4Deelname vrouwen aan besluitvorming en bestuurWaarschijnlijk vanaf 2004

Streven is om voor het thema «Rechten en veiligheid» bij het opstellen van de notitie ter uitvoering van de motie-Hirsi Ali streefwaarden te formuleren voor het verminderen van de verschillende vormen van geweld tegen vrouwen.

Voor het thema «Besluitvorming en bestuur» zal bij de presentatie van de benchmark en participatie-index worden bezien of op basis van de in het Meerjarenbeleidplan Emancipatie geformuleerde streefwaarden een meer algemene streefwaarde geformuleerd kan worden.

BELEIDSARTIKEL 13 VERBETERING ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN, ARBOZORG EN VERZUIMAANPAK

13.1 Algemene doelstelling

Reductie van blootstelling aan arbeidsrisico's door bevordering van goede en veilige arbeidsomstandigheden en realisatie van effectieve arbobeleidsvoering in arbeidsorganisaties, preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en reïntegratie bij uitval uit arbeid.

Een uiteindelijk beoogd maatschappelijk effect is vermindering van blootstelling aan arbeidsrisico's, de eerste operationele doelstelling. Een aanzienlijk deel van het beleid kan alleen worden gerealiseerd met inzet van derden, waaronder sociale partners. De overige operationele doelstellingen van de overheid zijn dan ook het scheppen van voorwaarden voor partijen, resp. hen stimuleren, en waar nodig wettelijke normen stellen en die afdwingen door handhaving. Dit alles te realiseren met zo min mogelijk administratieve lasten.

De volgende beleidsevaluaties zullen inzicht geven in de werking van het ingezette beleid:

Tabel 13.1 Overzicht beleidsevaluaties

Onderdeel artikelStartdatumEinddatumOnderwerp
Algemene doelstellingMedio 2002Medio 2004Maatschappelijke kosten arbeidsomstandigheden
Algemene doelstellingNajaar 2002November 2004Evaluatie Arbowet/Arbobesluit
Operationele doelstelling 2, onderdeel versterking ziekteverzuimbegeleiding/reïntegratieNajaar 2004April 2005Evaluatie Wet Verbetering Poortwachter

13.2 Operationele doelstellingen

1. Vermindering van het aantal werknemers dat blootgesteld is aan arbeidsrisico's.

2. Het scheppen en onderhouden, mede door marktwerking, van voorwaarden voor beleidsvoering door werkgevers en overige partijen op het vlak van arbeidsomstandigheden, preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en vroegtijdige reïntegratie.

3. Het stimuleren van werkgevers en overige partijen tot verbetering van arbeidsomstandigheden, mede ter ondersteuning bij hun verantwoordelijkheid voor preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en voor vroegtijdige reïntegratie.

4. Ontwikkelen, vaststellen en voorschrijven van basisnormen en handhaving daarvan.

Operationele doelstelling 1: Vermindering van het aantal werknemers dat blootgesteld is aan arbeidsrisico's.

Tabel 13.2 Streefwaarden arbeidsrisico's

DoelgroepCriteriumaandeel regelmatig blootgesteld aan:19981999200020012002Streven 2003Streven 2006
werknemerskracht zetten22%22%22%22%22% 15,4%
 schadelijk geluid5%6%5%5%6% 2,3%
 werkdruk33%33%31%30%29%29% 

Bron: CBS; SZW, Nota arboconvenanten nieuwe stijl, 1999.

Het arbeidsrisico tillen (kracht zetten) wordt aangepakt in 23 van de 43 afgesloten arboconvenanten (zie daarvoor operationele doelstelling 3). Het resultaat van deze convenanten is pas tegen het einde van de convenantsperiode te verwachten. Er wordt door middel van beleidsregels gewerkt aan begrenzing van de tillast.

De beleidsinspanningen rond geluid richten zich op een reductie van het aantal regelmatig onbeschermd blootgestelden. Van de afgesloten arboconvenanten bevatten er 7 afspraken over een reductie van blootstelling aan geluid. Aan het risico van blootstelling aan lawaai wordt ook door de Arbeidsinspectie (AI) bij de inspecties in relevante sectoren aandacht besteed met waar nodig handhaving.

Het streven om de werkdruk in 2003 tot 29% te hebben gereduceerd is in 2002 al gerealiseerd.

Operationele doelstelling 2. Het scheppen en onderhouden, mede door marktwerking, van voorwaarden voor beleidsvoering door werkgevers en overige partijen op het vlak van arbeidsomstandigheden, preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en vroegtijdige reïntegratie

Het beleid is gericht op creëren van voorwaarden dat werkgevers en werknemers een effectief arbo- en verzuimbeleid kunnen voeren. Zo'n voorwaarde in het stelsel is een markt van concurrerende, gecertificeerde arbodiensten voor de verplichte bijstand aan werkgevers. Het ministerie ondersteunt onder meer projecten gericht op demedicalisering in verzuimaanpak. Het kabinet heeft op 4 april 2003 aan de Sociaal-Economische Raad en de Raad voor Werk en Inkomen advies gevraagd over mogelijkheden voor meer vraagsturing daarin van de kant van sociale partners en afzonderlijke werkgevers. Het voornemen is de mogelijkheid te openen van gespecialiseerde arbodienstverlening wat betreft preventie resp. verzuimbegeleiding, ook door andere partijen.

Tabel 13.3: Streefwaarden beschikbaarheid schriftelijke risico-inventarisatie en -evaluatie

Doelgroep werkgeversCriterium Beschikbaarheid schriftelijke ri&e 2000Realisatie 2001 2002Streven 2003 2004
 alle werkgevers55%74%78%90%91%
 1–9 werknemers50%70%74%85%90%
 10–99 werknemers75%88%93%95%97%
 > 99 werknemers88%94%98%97%99%

Bron: Arbeidsinspectie, 2002 voorlopige cijfers.

Voor een goede arbo- en verzuimaanpak moeten werkgevers inzicht hebben in de risico's. De overheid schept daar voorwaarden voor. Werkgevers zijn verplicht tot een schriftelijke risico-inventarisatie en -evaluatie (ri&e). Bij eerste meting in 1998 beschikte 38 procent van de werkgevers over dit document. De laatste jaren is er een forse stijging, bij werkgevers met meer dan 99 werknemers zelfs al boven het oorspronkelijke streefcijfer. Maar ook bij de recente afvlakking van de groei is vooral nog in het kleinbedrijf een achterstand in te lopen. De AI handhaaft de ri&e-verplichting. Het Ministerie van SZW faciliteert toegankelijkheid en kwaliteit van model-ri&e's. Met SZW-subsidie is in maart 2003 de website rie.nl geopend. Werkgevers vinden hier algemene en branchespecifieke ri&e-modellen. Met MKB-Nederland wordt gewerkt aan elektronisch toegankelijk maken van meer branchemodellen.

Bedrijven met bepaalde grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen hebben verder strekkende verplichtingen wat betreft beschrijven en beheersen van risico's. Het Besluit Risico's Zware Ongevallen 1999 (BRZO '99) verplicht deze bedrijven een beleid te voeren om zware ongevallen met gevaarlijke stoffen te voorkomen en daartoe in werking te hebben een veiligheidsbeheerssysteem, een managementsysteem dat de organisatie rond veiligheidsaspecten moet laten functioneren. Ongeveer de helft van deze bedrijven (met de grootste hoeveelheden gevaarlijke stoffen) zijn daarnaast verplicht een veiligheidsrapport op te stellen. Het Arbobesluit kent voor bepaalde bedrijven met gevaarlijke stoffen, die niet onder het BRZO vallen, de verplichting tot arbeidsveiligheidsrapportage (naar verwachting in 2004 te vervangen door de regeling Aanvullende Risicoinventarisatie enevaluatie, ARIE).

De AI werkt eraan zo nodig met handhaving de bedrijven volledig aan de verplichtingen te laten voldoen. In 2003 is binnen de AI een directie Major Hazard Control gevormd. Daarmee zijn inspecties zoals in de chemische (proces)industrie vanuit de regelgeving herkenbaar gegroepeerd en is de landelijk eenduidige aansturing verbeterd. De directie is belast met het toezicht op de bedrijven. Ze beoordeelt veiligheidsrapporten en arbeidsveiligheidsrapporten en bedrijven worden op basis van een programma geïnspecteerd. Ook worden zware ongevallen onderzocht en incidenten met gevaarlijke stoffen die daartoe hadden kunnen leiden. De benodigde capaciteit voor uitvoering van de ARIE-regeling zal door herprioritering van arbo-inspecties werden opgebracht.

Tabel 13.4 Beroepsziektemeldingen

 Realisatie 2000Realisatie 2001Realisatie 2002Streven 2002 e.v.
Beroepsziektemeldingen conform richtlijnen86%87%80%90%

Bron: Nederlands Centrum voor Beroepsziekten.

Het ministerie van SZW subsidieert het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Het Centrum stelt richtlijnen op voor diagnose en melding van beroepsziekten. Met onder meer publicaties en studiedagen werkt het NCvB eraan dat met name bedrijfsartsen binnen arbodiensten richtlijnen kennen en meer in het algemeen goed op de hoogte zijn van achtergronden en aanpak van de problematiek. Het streven van het Centrum is dat 90 procent van de beroepsziektemeldingen conform de richtlijnen is. Dat percentage wordt als optimum gezien. Een hoger streefcijfer impliceert te veel kans dat nieuw opkomende verschijnselen niet gemeld worden.

De realisatie 2002 is – onverwacht – fors beneden het streven door een hoog aantal niet-conforme meldingen uit de bouwsector (32%). Het NCvB onderzoekt met de sector de achtergronden. Zonder meldingen uit de bouw komt de realisatie 2002 op 87% uit.

Het NCvB werkt samen met de vier Nederlandse kenniscentra voor arbeidsrelevante aandoeningen gespecialiseerd in longen, huid, psyche en bewegingsapparaat en met vijftien regionale centra (Medwerk). Dit geheel vormt, met steun van de ministeries van SZW en VWS, het Kennisnetwerk Gezondheid en Arbeid. De bundeling van wetenschappelijke kennis met regionale expertise en ervaring zorgt ervoor dat mensen met arbeidsrelevante aandoeningen die belemmeringen ondervinden bij werk, doeltreffender en efficiënter behandeld of begeleid worden.

In de afgelopen jaren hebben de ministeries van SZW en VWS een groot aantal activiteiten gestimuleerd op het terrein van de arbocuratieve samenwerking. Stimulering was en is noodzakelijk voor verdere verbetering van preventie van ziekte en arbeidsongeschiktheid en verbeterde terugkeer in het arbeidsproces van zieke of dreigend arbeidsongeschikte werknemers. In 2004 gaat het om verdere verspreiding, implementatie en structurele inbedding van de bereikte resultaten. Dit betreft onder andere de samenwerkingsrichtlijnen en protocollen van bedrijfs- en huisartsen en het Kennisnetwerk Gezondheid en Arbeid. Daarnaast gaat het ministerie zich richten op verbetering van de kwaliteit van dienstverlening van de arbocuratieve zorg.

Ter ondersteuning van arbodiensten en werkgevers en werknemers voor meer gespecialiseerde kennis bij hun arbo- en verzuimaanpak investeert SZW ook anderszins in een toegankelijke en zo veel mogelijk vraaggestuurde 2e lijns kennisinfrastructuur. Belangrijk daarbinnen is onder meer het Expertisecentrum reïntegratie van de gezamenlijke arbodiensten.

In maart 2003 heeft staatssecretaris Rutte het Arbo Platform Nederland ingesteld. In dit AP-NL nemen deel centrale sociale partners, arbodiensten, het Kennisnetwerk Gezondheid en Arbeid, het ministerie van SZW, TNO Arbeid en het Forum van Arboprofessionals. In samenwerking beogen zij het verbeteren van de beschikbaarheid, toepasbaarheid en toegankelijkheid van arbokennis en -informatie. Belangrijke taken zijn het activeren en stimuleren van betrokken partijen voor uitwisseling van beschikbare kennis en toepassing in de praktijk, en het bevorderen van de afstemming tussen vraag naar kennis en aanbod. Het AP-NL is een bundeling van het voormalige Arbo Platform en het Nederlands Focal Point voor Veiligheid en Gezondheid op het werk. AP-NL is daarmee ook verantwoordelijk voor arbo.nl, de website en het netwerk in aansluiting op het Europese informatienetwerk, alsmede voor de aansturing van de goeddeels virtuele Arbo Bibliotheek Nederland.

Operationele doelstelling 3. Het stimuleren van werkgevers en overige partijen tot verbetering van arbeidsomstandigheden, mede ter ondersteuning bij hun verantwoordelijkheid voor preventie van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en voor vroegtijdige reïntegratie.

Tabel 13.5: Trajecten met branches, per jaar afgesloten/af te sluiten

Doelgroep Criterium 1999 2000Realisatie2001 2002 1 juli 2003 2003Streven2004 2005
Sociale partners in branchesAantal trajecten Versterking Arbobeleid     1613 
 Stoffen        
 Aantal     2510
 branchetrajecten Versterking        
 Arbeidsveiligheid        
 Aantal2614165155
 Arboconvenanten      2e fase2e fase

Bron: SZW.

Om uitval door arbeidsrisico's verder te voorkomen is in 2003 een tweetal projecten gestart, als nieuwe instrumenten voor het stimuleren van sectorale sociale partners.

Het project Versterking Arbobeleid Stoffen (VAST) richt zich op de lange termijn op vermindering van blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Met behulp van een ketenaanpak (van producent tot gebruiker) worden afspraken met branches gemaakt die moeten leiden tot een veiliger gebruik en inzet van stoffen. In 2003 moet dit vorm krijgen in één koepelconvenant en 15 actieplannen met verschillende branches, en in 2004 met drie ketenconvenanten en 10 actieplannen.

Het project Versterking Arbeidsveiligheid richt zich op vermindering van het aantal arbeidsongevallen. Belangrijke instrumenten hierbij zijn de ontwikkeling van een kwantitatief risicomodel arbeidsveiligheid en het starten van concrete verbetertrajecten die zich richten op veiligheidsbewustzijn en -cultuur van werkgevers en werknemers in bepaalde branches c.q. bedrijven. Er zullen met sectoren en bedrijven concrete afspraken gemaakt worden om het aantal arbeidsongevallen terug te dringen. Op lange termijn moet dit leiden tot vermindering van de maatschappelijke kosten van arbeidsongevallen. Het project loopt tot 2007; dan moeten in totaal 20 verbetertrajecten opgestart zijn.

In arboconvenanten maken overheid en sociale partners in sectoren afspraken over reductie van arborisico's, en steeds vaker ook over verzuim- en reïntegratieproblematiek. Het streven was om eind 2002 minimaal 20 arboconvenanten te hebben gesloten (SZW, Nota arboconvenanten nieuwe stijl, Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 375, nr. 1). Met 38 convenanten eind 2002 is dat ruimschoots gehaald. Inmiddels zijn 43 arboconvenanten en 12 intentieverklaringen daartoe getekend. Van die 43 zijn er 31 afgesloten met hoogrisicobedrijfstakken. De overige 12 convenanten betreffen zogenaamde zelfmelders. Dit betekent dat al 2,8 miljoen werknemers in Nederland te maken krijgen met de maatregelen uit arboconvenanten en dat dit aantal tot meer dan 3,9 miljoen kan toenemen als de huidige intentieverklaringen tot convenanten zijn uitgewerkt en ondertekend.

In eerste tussenmetingen beginnen de effecten van de convenantinspanningen zichtbaar te worden. In de nota «Arboconvenanten nieuwe stijl: een rapportage over de periode 1999–2002» (SZW, Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 25 883, nr. 12) is aangegeven dat het ziekteverzuim in het primair en voortgezet onderwijs, alsmede in verschillende zorgsectoren in 2001 licht is gedaald. Becijferd is dat de eerste 30 afgesloten arboconvenanten, bij realisatie van de expliciet geformuleerde doelstellingen in de convenantsteksten, een potentiële besparing opleveren van zeker€ 300 miljoen per jaar.

De eindmeting op het niveau van afzonderlijke convenantsectoren zal plaats vinden bij afloop. Een aantal arboconvenanten met doelstellingen wat betreft reductie ziekteverzuim c.q. WAO-instroom loopt af in het jaar 2004, met dus effectmetingen in 2004/2005.

Tabel 13.6: Nagestreefde resultaten van arboconvenanten wat betreft reductie ziekteverzuimpercentage c.q. WAO-instroompercentage

ArboconvenantenEinddatumReductie doelstellingen ziekteverzuim en WAO
Onderwijs POVO1-12-2004ten opzichte van 1999 min 1%-punt en jaarlijks min 1%-punt ziekteverzuim per jaar bij 10% scholen met hoog verzuim
Onderwijs HOO1-12-2004ten opzichte van 2002 min 10% ziekteverzuim en 250 langdurig zieke werknemers reïntegreren
Onderwijs BVE1-12-2004ten opzichte van 2002 min 10% ziekteverzuim en 250 langdurig zieke werknemers reïntegreren
Academische Ziekenhuizen31-12-2003bruto WAO-instroom terugbrengen tot minder dan 1% en verzuimpercentage o.g.v. fysieke belasting, RSI en psychische belasting tezamen reduceren tot maximaal 2,7% en zo mogelijk 2,5%
GGZ31-12-2003verschil gemiddeld ziekteverzuim GGZ en het landelijk gemiddelde reduceren met minimaal 50% en instroom WAO op 31 december 2003 over het voorgaande jaar met minimaal 10% reduceren ten opzichte van 2000
Rijksoverheid1-7-2004min 1%-punt ziekteverzuim
Gehandicaptenzorg1-7-2004verschil tussen het gemiddeld ziekteverzuim Gehandicaptenzorg en gemiddelde bedrijfsleven reduceren met minimaal 50%
Gemeenten9-7-2004ten opzichte van 2000 min 1%-punt ziekteverzuim
Bankwezen31-12-2004min 10% ziekteverzuim en min 20% WAO-instroom
Ziekenhuizen1-7-2004verschil tussen het gemiddeld ziekteverzuim Ziekenhuizen en het landelijk gemiddelde op 1 juli 2004 gereduceerd met minimaal 50% en verschil landelijke instroom WAO en instroom WAO Ziekenhuizen over 2003 terugbrengen met 50% ten opzichte van 2000

Bron: SZW, beperkt tot die arboconvenanten die in 2004 expireren op zodanig tijdstip dat naar verwachting bij het jaarverslag over 2004 effectmetingen beschikbaar zijn.

De convenantenaanpak zal de komende periode worden voortgezet. Doel is het sectorale beleid over preventie, verzuim en reïntegratie verder te versterken. In deze «Tweede fase convenanten» zal nadrukkelijk aandacht worden gegeven aan het verzuim- en reïntegratiebeleid, zoals in de Sociale Nota 2003 al is aangekondigd, en aan het realiseren van een goede borging van de resultaten in de sectorale infrastructuur. De aanpak van de tweede fase zal in hoge mate lijken op die van de afgelopen jaren en daarom gericht zijn op de bevordering van de zelfwerkzaamheid van werkgevers en werknemers bij het vormgeven van arbozorg en verzuimbeleid op sectorniveau. Het einddoel van de tweede fase convenanten is een minimale reductie van 20 procent van het ziekteverzuim/het WAO-instroompercentage ten opzichte van het peiljaar 2001 (indien mogelijk 2002). Daarnaast wordt de partijen ook in overweging gegeven taakstellende afspraken te maken rond reïntegratie van arbeidsongeschikten en preventie. Maximaal 42 sectoren komen in aanmerking voor de tweede fase, waaronder 11 nieuwe trajecten. Hiervoor is een aanvullend bedrag van € 40 miljoen voor de periode 2004 tot en met 2007 gereserveerd. Indien wordt uitgegaan van 42 arboplusconvenanten van de tweede fase zullen de potentiële besparingen van de eerste en tweede fase gezamenlijk op termijn minimaal € 1,4 miljard per jaar bedragen.

Tabel 13.7 Voortgang en financiële reservering convenanten arbo-, verzuim- en reïntegratiebeleid

 AantalBereik WerknemersFinanciële reserveringSZWSectoren/Sociale partners
Convenanten432,8 miljoen€ 71,9 mln€ 185,2 mln
Intentieverklaringen121,1 miljoen  
Oriëntatiefase0n.v.t.  
Totaal gestarte trajecten553,9 miljoen  

Bron: SZW, stand 1 juli 2003.

Tabel 13.8 Prioritaire arbeidsrisico's convenanten

 Getekende intentieverklaringenAfgesloten arboconvenanten
Tillen/fysieke belasting723
Werkdruk829
RSI312
Schadelijk geluid27
Oplosmiddelen38
Allergene stoffen08
Kwarts02
Reïntegratie in 1e ziektejaar1031
Overig223

Bron: SZW, stand 1 juli 2003.

Met MKB-Nederland en bij haar aangesloten brancheorganisaties is in 2003 een programma gestart voor een extra impuls voor arbo- en verzuimaanpak op de maat van het kleine bedrijfsleven. Goede ervaringen van arboconvenanten krijgen daarvoor zo nodig nadere vertaling.

Tabel 13.9: Noodzakelijke aanpassingen bij werk voor arbeidsgehandicapten

DoelgroepCriterium200020012002streven 2004streven 2007
Werkzame arbeidsge-handicaptenAandeel dat nog aanpassing in het werk noodzakelijk acht19%18%16%15%14%

Bron: CBS, 2002 voorlopige cijfers.

Werk voor gehandicapten vergt soms aanpassingen van de werkplek en/of -omgeving. In 2002 werden ruim 1,6 miljoen mensen van 15 tot en met 64 jaar belemmerd door een langdurige aandoening, ziekte of handicap in het verkrijgen van of uitvoeren van werk. Van hen waren er 778 000 werkzaam. Daarvan gaf 54% aan dat er geen aanpassing van het werk (meer) noodzakelijk is, 30% dat een aanpassing de afgelopen twaalf maanden heeft plaatsgevonden, en 16% dat er nog een aanpassing noodzakelijk is. Streven is voor meer van hen aanpassingen te bereiken, door dus een toegespitste arbo-aanpak van hun werkgever. Belangrijke inspanningen voor het stimuleren van de toetrede tot arbeid en het behoud van werk voor deze werknemers worden verricht door de Commissie Het Werkend Perspectief, in 2003 ingesteld voor ruim drie jaar.

Tabel 13.10: Aantal Farbo-producten met positief advies van de Arbeidsinspectie

SectorRealisatie2002 2003 2004Streven2005 2006 2007
Profit10 0005 5006 0006 0006 0006 000
Non profit475550600600600600

Bron: Arbeidsinspectie, 2002 voorlopige cijfers.

Doel van de Farbo-regeling is de verbetering van arbeidsomstandigheden in de profit en non-profit sector door fiscale stimulering van aanschaf en gebruik van arbovriendelijke bedrijfsmiddelen. In de profit sector krijgen bedrijven ficaal voordeel op afschrijving van investeringen via lagere vennootschaps- of inkomstenbelasting. De non-profit sector krijgt een afdrachtvermindering loonbelasting en premie volksverzekeringen van 3,5% van de investering.

Het aantal Farbo-producten met een positief AI-advies daalt na 2002. Oorzaak is de inkrimping van de lijst 2003 met Farbo-producten, deels door samenvoeging van verschillende onderdelen/bedrijfsmiddelen in voertuigen tot één bedrijfsmiddel, deels door een aanscherping van de eisen voor een bedrijfsmiddel. Door deze samenvoegingen en aanscherpingen zal:

a. het gemiddelde bedrag per toekenning stijgen;

b. het totaal toe te kennen bedrag enigszins teruglopen.

Ook door de huidige economische situatie wordt een lager beroep op de regeling verwacht. Het gemiddelde bedrag 2002, waarover de AI positief heeft geadviseerd, is in de profit sector tot heden ruim € 10 400 per toekenning, terwijl het in de non-profit sector € 19 600 bedraagt.

In de afgelopen jaren stonden vooral ergonomische toepassingen voor vrachtwagens, bedrijfswagens en landbouwtrekkers in de top tien van Farbo-producten. De verschillende producten staan op de Farbo-lijst die jaarlijks wordt geactualiseerd. Hierdoor sluit de regeling aan bij technologische vernieuwingen en maatschappelijke ontwikkelingen.

Arbeidsmiddelen die algemeen gangbaar zijn geworden of die meer dan twee jaar niet zijn aangemeld worden geschrapt, nieuwe arbeids-middelen worden door deskundigen beoordeeld en eventueel toegevoegd.

Operationele doelstelling 4. Ontwikkelen, vaststellen en voorschrijven van basisnormen en handhaving daarvan.

Tabel 13.11: Nagestreefde inspectiefrequentie Arbeidsinspectie naar bedrijfsgrootte

Doelgroep/terreinrisicoklasseRealisatie 2001Realisatie 2002Streven 2005 
  Bedrijfsomvang in werknemersBedrijfsomvang in werknemersBedrijfsomvang in werknemers 
  2–910–99>992–910–99>992–910–99>99
Landbouw & IndustrieHoog3%15%30%3%13%29%8%13%18%
 Laag1%7%20%1%8%23%3%3%3%
BouwHoog3%16%52%3%17%48%11%16%21%
 Laag2%11%23%2%8%11%6%6%6%
Overheid & Dienstverle-Hoog0%4%21%1%3%17%6%11%16%
ningLaag0%4%15%1%4%15%1%1%1%

Bron: Arbeidsinspectie.

De arboregels worden door de AI gehandhaafd. Daarbij wordt uitgegaan van de missie «aanpakken van misstanden ...» (Zie ook bij artikel 98 de toelichting op de organisatie en activiteiten van de Arbeidsinspectie als geheel.)

De eenheid voor de productie van de AI is het aantal af te sluiten interventietrajecten. Een interventietraject omvat alle bedrijfsbezoeken en administratieve handelingen die nodig zijn om te komen tot normconform gedrag bij bedrijven. De in te zetten handhavingsinstrumenten lopen van waarschuwingen via oplegging van bestuurlijke boete tot stillegging van werk in geval van acute bedreiging van veiligheid en gezondheid van personen. Bij overtreding van wetgeving worden bij eenzelfde bedrijf in opeenvolgende interventiebezoeken net zo lang (in zwaarte oplopende) handhavingsinstrumenten ingezet tot de overtredingen zijn opgeheven. Voor de bezochte bedrijven en onderzochte onderwerpen betekent dat een vrijwel volledige naleving. In 2002 waren er bijna 14 000 van dergelijke afgesloten arbotrajecten, in 2005 zijn dat er naar verwachting rond 18 000. De tabel geeft aan bij welke percentages van groepen werkgevers trajecten afgesloten (zullen) zijn.

Door de bedrijfstakgewijze benadering van inspecties en de publicatie van rapportages over inspectieprojecten in de afzonderlijke branches, gekoppeld aan overleg met vertegenwoordigende instanties uit deze branches, wordt een bredere naleving gestimuleerd dan alleen in de onderzochte bedrijven.

Bij de keuze van de branches en de te inspecteren onderwerpen laat de AI zich ondersteunen door een risicoanalysemodel (een expertmodel) en door beleidsmatige prioriteiten over onderwerpen die de aandacht verdienen, zoals de aandacht voor de «grote ziekmakers» en de oorzaken voor het uitvallen van werknemers door ziekte en arbeidsongeschiktheid. De beschikbare capaciteit voor de handhaving wordt daarom zo scherp mogelijk ingezet op de grootste risico's en de grootste risicobranches.

De AI heeft als streefdoel om in 2005 inspectiefrequenties te realiseren als aangegeven in de tabel. Ter toelichting nog het volgende. De frequenties omvatten alleen de resultaten van de inspectieprojecten op jaarbasis gemiddeld over meerdere jaren. Deze cijfers bevatten niet de onderzoeken die als reactie op gemelde klachten en ongevallen worden uitgevoerd. De cijfers kennen enige onzekerheidsmarge. Oorzaak is de vervuiling (bedrijven in bestand die geen economische activiteit vertonen, lege BV's en een grote wisseling van voornamelijk kleine bedrijven) en de onvolledigheid van het Kamer van Koophandelbestand (geen overheid, semi-overheid, landbouwbedrijven e.d.), dat de grootste bron is voor gegevens over bedrijven en vestigingen. Het risicomodel dat aan deze verdeling ten grondslag ligt wordt momenteel vernieuwd, waardoor mogelijk verschuiving tussen sectoren wenselijk wordt.

Uit de realisatiecijfers in 2002 blijkt dat nog een forse verschuiving moet worden gerealiseerd van inspecties in de grote bedrijven naar inspecties in de kleinere bedrijven. De getalsverhoudingen in de aantallen grote en kleine bedrijven brengen logischerwijs met zich mee dat een forse teruggang in de inspectiefrequentie van grote bedrijven slechts een geringe toename van de inspectiefrequentie van kleinere bedrijven als resultaat kan hebben. In het jaarplan 2004 van de AI worden deze algemene uitgangspunten toegelicht en worden de doelstellingen nader uitgewerkt in concrete projecten.

13.3 Budgettaire gevolgen van beleid.

Tabel 13.12: Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

13 Verbetering arbeidsomstandighedenArtikelonderdeel/omschrijving2002200320042005200620072008
Verplichtingen72 89595 761104 26245 53437 87427 33814 338
Uitgaven70 31399 180110 69748 31137 87427 33814 338
        
Apparaatsuitgaven47 49649 77048 382    
Personeel40 02941 22541 838    
Materieel7 4678 5456 544    
        
Programmauitgaven22 81749 41062 31548 31137 87427 33814 338
– Convenanten arbeidsomstandigheden20 29531 12546 36033 48123 58015 8382 838
– Subsidies en overige beleidsuitgaven2 52218 10015 95514 83014 29411 50011 500
– Voorlichting 185     
        
Ontvangsten4 9795 2845 9846 8846 8846 8846 884

Toelichting bij de cijfers

De eerste en vierde operationele doelstelling hebben geen eigen programmauitgaven maar apparaatsuitgaven zoals apparaatsuitgaven van de Arbeidsinspectie.

13.4 Budgetflexibiliteit

Tabel 13.13: Budgetflexibiliteit (indicatie per 1-1-2004) inclusief overboekingen naar AI

  2004 2005 2006 2007 2008
Totaal geraamde kasuitgaven 110 697 48 311 37 874 27 338 14 338
Totaal apparaatsuitgaven 48 382        
  % % % % %
Totaal programmauitgaven 62 315 48 311 37 874 27 338 14 338
Waarvan op 1 januari 2004          
Juridisch verplicht etc. 37 19 12 0 0
Bestuurlijk verplicht 19 31 35 18 27
Beleidsmatig gereserveerd 35 39 47 64 19
Beleidsmatig vrij 9 11 6 18 54
Totale flexibiliteit 100 100 100 100 100

Met name voor de al afgesloten arboconvenanten zijn juridische verplichtingen met sociale partners overeengekomen. Voor in onderhandeling zijnde convenantstrajecten en voor diverse projecten zijn al toezeggingen gedaan waardoor het ministerie bestuurlijk gebonden is om subsidiegelden beschikbaar te stellen. Voorts zijn zowel voor de subsidieregeling convenanten arbeidsomstandigheden als voor diverse projecten – zoals Versterking Arbeidsveiligheid, VAST, Nieuw Productbeleid, Commissie Het Werkend Perspectief, NCvB, Implementatie Project Sociale Zekerheid en Zorg/arbocuratief beleid en het Arbo Platform Nederland – beleidsmatig al gelden gereserveerd.

13.5 Veronderstellingen

Grafiek 13.1: Uitgaven arbeidsomstandigheden en subsidies 2002–2008

kst-29200-XV-2-15.gif

De uitgaven voor arbeidsomstandigheden vertonen een opmerkelijk patroon. In de jaren 2002 tot en met 2004 stijgen de uitgaven aanzienlijk waarna ze tot en met 2008 geleidelijk dalen. Belangrijkste oorzaak hiervoor is de toedeling van de voor arboconvenanten toegekende begrotingsmiddelen waarvan de piek van de betalingen naar verwachting in vooral 2004 en 2005 ligt.

13.6 VBTB-paragraaf

Tabel 13.14: Beschikbare prestatie-indicatoren

Operationele doelstelling (beknopt weergegeven) InformatieBeschikbaar sinds
1. Reductie blootstelling risico's1werknemers blootgesteld aan risico's1996
2. Voorwaarden scheppen2risico-inventarisaties en -evaluaties bij werkgevers1998
 3beroepsziektemeldingen1998
3. Stimuleren4afgesloten arboconvenanten, overige trajecten1999, 2003
 5resultaten arboconvenanten verzuim en WAO-instroom2004
 6aanpassingen bij werk voor arbeidsgehandicapten2000
 7aantal Farbo-producten2002
4. Handhaven8inspectieferequentie Arbeidsinspectie (ook eerder dan 2002 beschikbaar in andere vorm)2002

Bron: CBS, 2002 voorlopige cijfers.

De ontwikkeling van artikel 13 behoeft verdere versterking. De voor 2002 voorgenomen resultaten zijn niet alle gerealiseerd; de horizon die er lag voor uitkomsten na 2002 is vooruitgeschoven wat betreft de risico's tillen en schadelijk geluid. Ook de Algemene Rekenkamer signaleert het beperkte zicht op effecten, inzet en kosten.

Het voorliggende begrotingsartikel bevat enige wijzigingen in indicatoren. In het bijzonder nieuwe effect-indicatoren: resultaten van arboconvenanten en nodige werkaanpassingen voor arbeidsgehandicapten. Er wordt ingezet op een verdere systematische verbetering per begroting 2005. Oogmerk is centraal stellen van enkele outcome-indicatoren, met een aantal (output)indicatoren en hun bijdrage aan het beoogde maatschappelijk effect, al dan niet vergezeld van specifieker outputgegevens. Verbetering daarbij is ook afhankelijk van de ingezette verkenningen rond maatschappelijke kosten en uiteindelijke baten van arbeidsomstandighedenaanpak. Zo'n vernieuwing vergt een zorgvuldig traject, niet in het minst omdat het beleid slechts tot succes te brengen is door medewerking en inzet van tal van partijen zoals afzonderlijke werkgevers, sociale partners en instellingen van publiek en privaat karakter. In de tabel is afgezien van komende prestatiegegevens. De rol van het ministerie van SZW is weliswaar cruciaal, maar niet allesbepalend. De uitdaging is het vinden van een goed evenwicht bij opstellen van operationele doelstellingen en indicatoren.

BELEIDSARTIKEL 14 TEGEMOETKOMING ASBESTSLACHTOFFERS

14.1 Algemene doelstelling

De regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS) geeft uitdrukking aan een maatschappelijke erkenning van het leed van asbestslachtoffers voor die slachtoffers die niet via de voormalige werkgever een schadevergoeding kunnen verkrijgen (vangnetregeling).

De TAS is het sluitstuk op het Convenant Instituut Asbestslachtoffers (IAS). De TAS voorziet in een eenmalige tegemoetkoming in immateriële schade van slachtoffers die door beroepsmatige blootstelling aan asbest maligne mesothelioom hebben ontwikkeld maar die naar geldende burgerrechtelijke maatstaven een vordering niet geldend kunnen maken vanwege het ontbreken van een aansprakelijke tegenpartij of een beroep op verjaring van de claim. Uitgangspunten zijn dat het gaat om een persoonlijk recht (men moet zoveel mogelijk bij leven maatschappelijke erkenning kunnen krijgen) en dat de overheid niet de aansprakelijkheid van de voormalige werkgever overneemt.

Tabel 14.1: Overzicht beleidsevaluaties

 startdatumeinddatumonderwerp
Algemene doelstellingapril 2005december 2005Evaluatie (voorschot)regeling

14.2 Operationele doelstelling

Het – zoveel mogelijk bij leven – aan slachtoffers met maligne mesothelioom door:

• asbestblootstelling tijdens de arbeid als werknemer dan wel

• asbestblootstelling als huisgenoot van die werknemer via de kleding van die werknemer,

verstrekken van een eenmalige financiële tegemoetkoming in de immateriële schade, hetzij als voorschot op een schadevergoeding van de aansprakelijke werkgever, hetzij als eenmalige uitkering.

Uit evaluatie in 2002 bleek dat 90% tot 95% van de slachtoffers niet meer in leven was bij het ontvangen van een TAS tegemoetkoming of een schadevergoeding van de voormalige werkgever. Daarom is per 1 januari 2003 in de TAS een voorschotregeling geïntroduceerd, met behoud van bestaande uitgangspunten. De voorschotregeling betekent een versnelling in de procedure. Het voorschot wordt gegeven op basis van een lichtere bewijslast. Het slachtoffer met mesothelioom moet aannemelijk maken dat hij dit heeft gekregen door werken met asbest in diens verleden als werknemer. De vraag naar de verhaalbaarheid van de vordering bij de voormalige werkgever wordt pas na de voorschotfase beantwoord in het proces van arbeidshistorisch onderzoek en bemiddeling tussen slachtoffer en werkgever, waarbij het IAS een centrale rol speelt.

Het aantal tegemoetkomingen neemt hierdoor slechts beperkt toe. Wel worden eenmalig in 2003 meer tegemoetkomingen verstrekt, bij wijze van voorschot, die vervolgens worden verhaald bij de aansprakelijke werkgever. In 2004 zijn naar verwachting de aanvragen op structureel niveau. Doordat er meer voorschotten worden verwacht dan er uitkeringen werden verstrekt en omdat de kosten van het IAS die leiden tot een negatief advies ook worden vergoed, stijgen de uitvoeringskosten.

Voor de TAS is essentieel dat het slachtoffer zich bij leven aanmeldt bij het IAS. Vervolgens bereidt hij met het IAS een voorschotaanvraag voor. Als het slachtoffer niet bij leven een voorschot aanvraagt kunnen nabestaanden, mits het slachtoffer zich bij leven bij het IAS heeft gemeld, recht hebben op een eenmalige uitkering, als het slachtoffer daarop recht zou hebben gehad. Het aantal verstrekte voorschotten is een belangrijke indicator voor de werking van de TAS; immers een voorschot wordt in beginsel slechts bij leven aan een slachtoffer uitgekeerd.

De TAS is per 1 juli 2003 opnieuw aangepast. Daarbij is het toepassingsgebied verruimd met de groep huisgenoten die blootgesteld werd aan asbeststof via de kleding van de werknemer die met asbest heeft gewerkt. Verwacht wordt dat de beperkte meerkosten binnen artikel 14 kunnen worden gedekt.

14.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 14.2: Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

Artikelonderdeel/omschrijving2002200320042005200620072008
Verplichtingen1 9706 1603 2273 2233 2233 2233 223
Uitgaven1 9676 1603 2273 2233 2233 2233 223
        
Apparaatsuitgaven36371040000
Personeel30331000000
Materieel6440000
        
Programmauitgaven1 9316 1233 1233 2233 2233 2233 223
Uitkeringslasten1 4945 0062 1272 2272 2272 2272 227
Uitvoeringskosten4371 117996996996996996
        
Ontvangsten0000000

Tabel 14.3: Kengetallen

 Realisatie 2002Raming 20032004
Programma uitgaven (x € 1 000)   
Eenmalige tegemoetkomingen:   
SVB, waarvan:1 3611  
verstrekte/te verstrekken voorschotten 4 2913 477
verrekende/te verrekenen voorschotten 1 0481 826
definitieve tegemoetkomingen1 3611 763476
effect transactie-uitgaven SVB versus kasuitgaven SZW133
SZW-uitgaven1 4945 0062 127
    
Advies- en uitvoeringskosten:   
SVB4371 117996
    
Volume (x 1)   
Aantal slachtoffers401400400
Aantal ingediende aanvragen94
Doelgroep300320
Aanvraag doelgroep in leven3552250
Aantal toekenningen, waarvan:88315135
overgangsgevallen voorschotregeling11130
verstrekte/te verstrekken voorschotten270220
met werkgever verrekende/te verrekenen voorschotten66115
    
Gemiddelde uitgave per tegemoetkoming (x € 1)   
Eenmalige tegemoetkoming (al dan niet voorschot)15 465315 88215 8824
Advies- en uitvoeringskosten4 6503 1453 985

1 realisatie 2002 – IWI (voorlopige cijfers, ontv. via AVB).

2 inclusief huisgenoten en overgangsgevallen.

3 de gemiddelde tegemoetkoming ligt onder het maximum vanwege incidentele gedeeltelijke tegemoetkomingen.

4 als de ontwikkeling van het WML daartoe aanleiding geeft wordt de TAS uitkering vanaf 1 januari 2004 jaarlijks geïndexeerd.

In september 2003 worden de uitvoeringskosten 2003 geëvalueerd, op basis van de halfjaarcijfers.

14.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de asbestregeling is beperkt. Slechts wijziging van convenant én TAS zouden de uitgaven op termijn kunnen beïnvloeden. De met de TAS samenhangende uitvoeringskosten zijn niet juridisch verplicht, maar wel onlosmakelijk verbonden aan het aanvragen van een tegemoetkoming. Daarom is sprake van een bestuurlijke verplichting.

Tabel 14.4: Budgetflexibiliteit

 20042005200620072008
Totaal geraamde kasuitgaven3 2273 2233 2233 2233 223
Totaal apparaatsuitgaven104    
Totaal programma-uitgaven3 1233 2233 2233 2233 223
 %%%%%
Waarvan op 1 januari 2004:     
* juridisch verplicht68    
* bestuurlijk verplicht, maar niet juridisch gebonden32100100100100
* beleidsmatig gereserveerd ogv een regeling of beleidsprogramma     
* beleidsmatig nog niet ingevuld     
      
Totaal100100100100100

14.5 Veronderstellingen

Er is vanuit gegaan dat van de slachtoffers met maligne mesothelioom die een aanvraag op grond van de TAS indienen, ongeveer 40% van de aansprakelijke werkgever een schadevergoeding krijgt. Voor de huisgenoten ligt dit percentage op 20.

14.6 VBTB-paragraaf

Op grond van ontwikkelingen in 2003 wordt begin 2004 bekeken of en zo ja welk streefcijfer per begroting 2005 gehanteerd kan worden inzake het percentage slachtoffers dat bij leven de gevraagde tegemoetkoming op grond van de TAS krijgt.

BELEIDSARTIKEL 15 RIJKSBIJDRAGEN SOCIALE FONDSEN

15.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het medebekostigen van de sociale verzekeringen uit de schatkist ter dekking of voorkoming van tekorten in de fondsen.

Een deel van de sociale zekerheidsregelingen wordt gefinancierd door middel van premieheffingen. De geheven premies komen terecht in de diverse sociale fondsen. Omdat in sommige omstandigheden premieheffing niet wenselijk of volledig mogelijk is, is in een aantal gevallen ervoor gekozen om deze fondsen te voorzien van een rijksbijdrage.

De evaluatie van de doelstellingen vindt plaats bij de respectievelijke moederwetten.

15.2 Operationele doelstellingen

1. Het medebekostigen van de arbeidsongeschiktheidslasten van beroepsbeoefenaren.

2. Het compenseren van de premiederving van de werknemersfondsen wegens gemoedsbezwaren.

3. Het compenseren van de premiederving van de volksverzekeringsfondsen wegens heffingskortingen.

4. Het compenseren van de uitgaven als gevolg van het opheffen van het AOW-gat van vrouwen van grensarbeiders.

5. Het compenseren van de tekorten in het Ouderdomsfonds.

Operationele doelstelling 1: Het medebekostigen van de arbeidsongeschiktheidslasten van beroepsbeoefenaren.

SZW zorgt ervoor dat de rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds Zelfstandigen (AfZ) zodanig wordt vastgesteld dat deze voorziet in de benodigde resterende dekking indien de WAZ-premie die beroepsbeoefenaren inbrengen, onvoldoende is om hun arbeidsongeschiktheidslasten te dekken. De WAZ-premie wordt geïnd door de Belastingdienst en afgedragen aan het AfZ.

Operationele doelstelling 2: Het compenseren van de premiederving van de werknemersfondsen wegens gemoedsbezwaren.

SZW voorziet in rijksbijdragen die de premiederving compenseren van de werknemersfondsen wegens aan werkgevers verleende premievrijstelling tot premiebetaling uit hoofde van gemoedsbezwaren. Natuurlijke personen en rechtspersonen waarbij natuurlijke personen werkzaam zijn, kunnen bij het UWV een aanvraag doen voor vrijstelling wegens gemoedsbezwaren van de verplichting tot premiebetaling. Dan wordt er in het kader van één of meer werknemersverzekeringen geen premie geheven, maar aan de werkgever een naheffingsaanslag in de loonbelasting (zonder verhoging) opgelegd ter hoogte van het bedrag waarvoor de werknemer aansprakelijk zou zijn geweest indien geen vrijstelling was verleend. Een compenserende rijksbijdrage is wenselijk omdat de uitkeringen aan werknemers met een gemoedsbezwaarde werkgever, gewoon uit de fondsen bekostigd worden.

Operationele doelstelling 3: Het compenseren van de premiederving van de volksverzekeringsfondsen wegens heffingskortingen.

Sinds 2001 worden de fondsen voor de volksverzekeringen gecompenseerd voor een daling van de premieopbrengst die een gevolg is van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. Dit betekende dat het systeem van belastingvrije sommen werd vervangen door een systeem van heffingskortingen en het arbeidskostenforfait door een arbeidskorting, met als gevolg een lagere premieopbrengst. Deze compensatie is de zogeheten BIKK (Bijdrage in de Kosten van Kortingen). De hoogte hiervan wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf.

Operationele doelstelling 4: Het compenseren van de uitgaven als gevolg van het opheffen van het AOW-gat van vrouwen van grensarbeiders.

In 2002 heeft de Kamer besloten om met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 de korting op het AOW-pensioen van vrouwen wier echtgenoten als grensarbeiders in de periode van 1 januari 1957 tot 1 april 1985 niet verzekerd waren voor de AOW, alsnog buiten beschouwing te laten. Dit geldt tevens voor de korting op de toeslag waarop de pensioengerechtigde echtgenoot recht heeft ten behoeve van zijn jongere partner gedurende de periode dat zij de 65-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt.

Operationele doelstelling 5: Het compenseren van de tekorten in het Ouderdomsfonds.

Bij het Ouderdomsfonds is sprake van exploitatietekorten (€ 1 140 miljoen in 2004), hetgeen leidt tot een vermogenstekort van gelijke omvang in 2004. Dit als uitvloeisel van de rijksbijdrage over 2003 van € 1 195 miljoen in verband met het vermogenstekort over dat jaar. De tekorten worden aangevuld uit de rijksmiddelen waardoor een neutrale kaspositie voor het Ouderdomsfonds ontstaat. Deze rijksbijdrage belast het EMU-saldo niet omdat daarin de saldi van de fondsen en het rijk integraal worden meegenomen. Op deze wijze kan de AOW-premie ongewijzigd blijven, waardoor de lasten- en koopkrachtontwikkeling niet wordt beïnvloed.

De volksverzekeringsfondsen worden beheerd door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en de werknemersverzekeringsfondsen door het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV). Dit vindt plaats op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering door de SVB en het UWV.

15.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 15.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

NrArtikelonderdeel/omschrijving2002200320042005200620072008
 Totaal verplichtingen2 732 0374 011 0684 089 3504 977 4005 384 7005 583 2005 795 000
 Totaal uitgaven2 712 1374 011 0684 089 3504 977 4005 384 7005 583 2005 795 000
         
1Apparaatsuitgaven240268250    
 – Personeel229252240    
 – Materieel111610    
         
2Programmauitgaven2 711 8974 010 8004 089 1004 977 4005 384 7005 583 2005 795 000
 Operationele doelstelling 1       
 – Rijksbijdrage WAZ9 7569 8009 800    
 Operationele doelstelling 2       
 – Gemoedsbezwaren1 6561 7001 7001 7001 7001 7001 700
 Operationele doelstelling 3       
 – Heffingskortingen2 669 4852 793 3002 926 6002 740 7003 010 0003 208 5003 420 300
 Operationele doelstelling 4       
 – AOW-gat11 00011 00011 00011 00011 00011 00011 000
 Operationele doelstelling 5       
 – Ouderdomsfonds 1 195 0001 140 0002 224 0002 362 0002 362 0002 362 000
         
 – Sluitende aanpak WW20 000      
         
3Ontvangsten19 701000000

Bron: SZW-administratie

15.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de rijksbijdragen is nihil. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving.

15.5 Veronderstellingen van beleid

Tabel 15.2 Kengetallen

Rijksbijdragen Sociale Fondsen2001200220032004
Gemoedsbezwaren    
* Vergoedingen werknemersverzekeringen i.v.m. vrijstelling wegens gemoedsbezwaren (x € 1mln)1,51,71,71.7
* Aantal premievrijstellingen81848585
* Gemiddelde vrijstelling (x € 1)18 83519 71420 26520 265
     
AOW-gat vrouwen ex-grensarbeiders    
* Aantal gemiste verzekeringsjaren 1 2381 2381 238
* Gemiddelde uitkering (x € 1) 9 1849 1849 184
* Rijksbijdrage (x € 1 mln) 111111
     
Bikk (x € 1 mln) 2 669,52 793,32 926,6
Waarvan AOW 2 481,52 598,52 714,6
Waarvan Anw 188,0194,8202,0
     
Ouderdomsfonds (x € 1mln)  1 1951 140

15.6 VBTB-paragraaf

De doelstellingen zijn wettelijk vastgelegd en zullen naar verwachting niet veranderen. De formulering van prestatie-indicatoren is gezien de koppeling van de doelstellingen aan verschillende moederwetten niet zinvol.

BELEIDSARTIKEL 16 RIJKSBIJDRAGEN SPAARFONDS AOW

16.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het waarborgen dat de AOW vanaf 2020 ondanks de vergrijzing betaalbaar blijft.

Door de voortschrijdende vergrijzing van de Nederlandse bevolking neemt de druk op de AOW toe. Het Spaarfonds AOW is in 1998 ingesteld om de financierbaarheid van de AOW-uitgaven op langere termijn zeker te stellen. Tegelijk met de instelling van het Spaarfonds is de te innen AOW-premie wettelijk beperkt tot maximaal 18,25% waardoor de AOW-lasten meer worden gespreid. Vanaf 2020 kan het Ouderdomfonds een beroep doen op middelen uit het Spaarfonds om de toegenomen uitgaven aan AOW-uitkeringen zonder extra premieverhogingen te kunnen financieren.

Het Spaarfonds AOW is geen daadwerkelijk fonds, in de eigenlijke betekenis van het woord. Het Spaarfonds bevat geen werkelijke vermogenstitels. Het fonds is de facto een registratie van een op specifieke titel afgeloste schuld. De ten gunste van het fonds geboekte bedragen maken deel uit van de collectieve sector. Stortingen in het Spaarfonds leiden niet tot een belasting van het begrotingssaldo.

Gelet op de aard van het artikel is het niet mogelijk om zinvolle tussengelegen doelstellingen van beleid te formuleren los van het overige budgettair beleid gericht op schuldreductie, waarmee de mate van realisatie kan worden onderzocht en beoordeeld. Van evaluatie wordt daarom afgezien.

16.2 Operationele doelstellingen

Het reserveren van aanspraken op de schatkist ten behoeve van het Spaarfonds AOW.

SZW draagt zorg voor de reservering van aanspraken op de schatkist. Jaarlijks dienen de aanspraken minimaal met tenminste € 113,4 miljoen te stijgen. Naast de rijksbijdragen wordt het fonds ook gevoed door jaarlijkse rentebijschrijvingen.

Het vermogen van het Spaarfonds AOW (inclusief rentebaten) zal op basis van de huidige inzichten in 2020 circa € 126 miljard bedragen. Het Spaarfonds AOW wordt beheerd door SZW. Bij wet is bepaald dat tot het jaar 2020 aan dit fonds geen middelen zullen worden onttrokken.

16.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 16.1: Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

NrArtikelonderdeel/omschrijving2002200320042005200620072008
 Totaal verplichtingen2 405 0732 518 5192 631 9522 745 3702 858 8152 972 2603 085 705
 Totaal uitgaven2 405 0732 518 5192 631 9522 745 3702 858 8152 972 2603 085 705
         
1Apparaatsuitgaven383927    
 – Personeel363626    
 – Materieel231    
         
2Programmauitgaven2 405 0352 518 4802 631 9252 745 3702 858 8152 972 2603 085 705
 Rijksbijdrage Spaarfonds AOW2 405 0352 518 4802 631 9252 745 3702 858 8152 972 2603 085 705
         
3Ontvangsten0000000

Bron: SZW-administratie.

16.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de rijksbijdrage is nihil. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving.

16.5 Veronderstellingen van beleid

Tabel 16.2: Kengetallen

Rijksbijdragen Spaarfonds AOW2001200220032004
Rijksbijdrage (x € 1 mln)2 291,62 405,02 518,52 631,9
Rentebaten (x € 1 mln)403,5536,6680,2808,2
Vermogenspositie (x € 1 mln)9 730,412 672,015 870,719 310,8
Rentebestand4,94%4,88%4,0%4,1%

16.6 VBTB-paragraaf

De doelstellingen zijn wettelijk vastgelegd en zullen naar verwachting niet veranderen. De formulering van prestatie-indicatoren is gezien de aard van het artikel niet zinvol.

BELEIDSARTIKEL 17 STRUCTUUR UITVOERINGSORGANISATIE WERK EN INKOMEN

17.1 Algemene doelstelling

Het bieden van ondersteuning bij en het geven van sturing aan het transformatieproces van de oude uitvoeringsstructuur van de (publieke) arbeidsvoorziening en de sociale zekerheid naar het nieuwe activeringsgerichte uitvoeringsstelsel dat per 1 januari 2002 inwerking is getreden.

De SUWI-wet is op 1 januari 2002 van kracht geworden. Ten laste van dit artikel worden vanaf 2001 de kosten voor de afwikkeling Arbeidsvoorziening, ESF en de Veranderorganisatie Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen (SUWI) verantwoord en wordt tevens inzicht geboden in de kosten van de subsidieregelingen Centra Werk en Inkomen (CWI), Bedrijfsverzamelgebouwen (BVG) en Regionale Platforms Arbeidsmarktbeleid (RPA). Deze laatste drie betreffen tijdelijke stimuleringsregelingen, die een bijdrage leveren aan de totstandkoming van deze organisaties. Medio mei 2003 heeft de eerste evaluatie van de SUWI-wet plaatsgevonden.

De vergoeding voor de reguliere uitvoeringskosten en de transformatiekosten van de Centrale Organisatie Werk en Inkomen worden niet op dit artikel, maar op beleidsartikel 1 Basisdienstverlening Werk en Inkomen verantwoord. De reguliere uitvoeringskosten en de transformatiekosten van UWV en SVB maken onderdeel uit van beleidsartikelen 5, 6, 7, 9 en 14 alsmede van de premiegefinancierde artikelen. Een samenvattend overzicht van de uitvoeringskosten van CWI, UWV en SVB is opgenomen in hoofdstuk 11. De verantwoording van deze uitgaven vindt plaats via de jaarverslagen/rekeningen van de ZBO's, die afzonderlijk onder de aandacht van het Parlement worden gebracht. Dit geldt ook voor de jaarplannen en de vastgestelde budgetten voor de uitvoeringskosten. Ook in de Voortgangsrapportages SUWI wordt het Parlement afzonderlijk geïnformeerd over de doelstellingen en de realisaties van de SUWI-ZBO's.

Vanaf 2004 worden op beleidsartikel 17 uitsluitend nog uitgaven in het kader van de ontvlechting van Arbeidsvoorziening, de afwikkeling van de stimuleringsregeling BVG en de coördinatie van de reïntegratiemarkt verantwoord.

De overige artikelonderdelen (stimuleringsregeling RPA, stimuleringsregeling CWI, afwikkeling VO-SUWI) worden in 2003 afgerond.

Tabel 17.1: Overzicht beleidsevaluaties

 2002200320042005200620072008
Algemene doelstelling       
Regionale platforms X     
Begroting       
Gehele artikel (zie ook artikel 1)X      

Na 2004 worden via dit artikel geen uitgaven meer gedaan, derhalve zal er ook geen evaluatie meer plaatsvinden.

17.2 Operationele doelstellingen

Operationele doelstelling 1: Het afwikkelen van de ontvlechting Arbeidsvoorziening Nederland (Arbvo).

Operationele doelstelling 2: Het stimuleren van de inrichting van bedrijfsverzamelgebouwen.

Voor de implementatie van de SUWI-structuur is de stimuleringsregeling Bedrijfsverzamelgebouwen van kracht. Deze regeling geeft een bijdrage in de incidentele opstartkosten. In totaal hebben 122 initiatieven een aanvraag voor de subsidieregeling ingediend.

17.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 17.2: Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

 2002200320042005200620072008
Verplichtingen460 488110 88130 9280000
Uitgaven456 404110 88130 9280000
        
Apparaatsuitgaven1 9022 482928    
1. Personeel1 6702 063893    
2. Materieel11213435    
3. Agentschappen120285     
        
Programmauitgaven454 502108 39930 000    
1. Facilitering oprichting CWI1 5363 271     
2. Ontvlechting Arbvo278 50770 40015 000    
3. Ondersteuning bedrijfsverzamelgebouwen (bvg-en)1 58810 71514 000    
4. Coördinatie reïntegratiemarkt9 6459 0761 000    
5. ICT5 94910 000     
6. Overig88337     
7. Afwikkeling ESF-oud157 1894 600     
        
Ontvangsten10 12848 6132 8870000

In het kader van de ontvlechting van de Arbeidsvoorzieningorganisatie is in 2004 voor de afwikkeling van Kliq € 15 miljoen beschikbaar.

Voor de stimuleringsregeling Bedrijfsverzamelgebouwen is € 14 miljoen beschikbaar. Subsidieaanvragers hebben een termijn van een jaar om een plan van aanpak in te dienen. Na ontvangst moet dit plan worden beoordeeld. 50% van de plannen wordt pas in december 2003 verwacht. Deze kosten schuiven door naar 2004. Van de overige 50% wordt in 2003 een voorschot verstrekt en zal in 2004 de nabetaling plaats vinden. Het gaat in totaal om aanvragen voor 122 BVG-initiatieven met een gemiddelde bijdrage van ruim € 200 000.

Aan het einde van 2003 eindigt de tijdelijke stimuleringsregeling. Het is nu aan regionale arbeidsmarktpartijen de Regionale Platforms Arbeidsmarktbeleid verder tot een succes te maken. Voor het jaar 2004 is € 1,0 mln beschikbaar gesteld voor door de RPA's te initiëren projecten.

Voor de uitgavencategorieën geldt een juridische verplichting, derhalve is er geen sprake van budgetflexibiliteit.

17.4 VBTB-Paragraaf

Gezien het feit dat de op dit artikel te verantwoorden uitgaven en ontvangsten zullen aflopen is de VBTB-paragraaf niet aan de orde.

4. NIET-BELEIDSARTIKELEN

NIET-BELEIDSARTIKEL 97 AFLOPENDE REGELINGEN

97.1 Algemene beleidsdoelstelling

Voor de financiële afwikkeling en verantwoording van een aantal afgesloten regelingen is in de begroting een aparte voorziening getroffen. Het gaat hier uitsluitend om na-declaraties of vergoedingen van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden.

97.2 De afgesloten regelingen

Financiële afwikkeling afgesloten regelingen

De wet Werkloosheidsvoorziening is financieel afgewikkeld. Het gaat hier uitsluitend om na-declaraties of vergoedingen van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden.

Regeling ex-mijnwerkers

De Regeling vervroegde uittreding ex-mijnwerkers en de Silicoseregeling mijnwerkers zijn financieel afgewikkeld. Per 1 januari 2000 zijn alle rechthebbenden uitgestroomd, zodat uitsluitend nog nabetalingen worden verantwoord. Op deze voorziening wordt tevens de Rijksbijdrage aan het algemeen mijnwerkersfonds verantwoord.

Experimenten

Het Tijdelijk besluit subsidiëring Experimenten Activering Uitkeringsgelden (EAU) en het Experiment marktverruiming schoonmaakbranche zijn financieel afgewikkeld. Het gaat hier uitsluitend om nadeclaraties of vergoedingen van nabetalingen op grond van gerechtelijke uitspraken (bezwaar- en beroepsprocedures) naar aanleiding van geschillen in het verleden.

IHS-banenpools

In verband met koopkrachtverlies voor ex-banenpoolers is in 1999 een afbouwregeling gecreëerd met een looptijd van 3 jaar met als doel koopkrachtreparatie van optredende negatieve koopkrachteffecten. Op deze voorziening worden uitsluitend eventuele nabetalingen verantwoord.

97.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 97.1: Budgettaire gevolgen van beleid (bedragen x € 1 000)

97Aflopende regelingenArtikelonderdeel/omschrijving2002200320042005200620072008
 Verplichtingen79735420000
 Uitgaven1 032217224182182182182
         
 Apparaatsuitgaven303542    
1Personeel293340    
2Materieel122    
         
 Programmauitgaven1 002182182182182182182
1Financiële afwikkeling afgesloten regelingen162      
3Regeling ex mijnwerkers207182182182182182182
4Experimenten53      
8IHS-banenpools580      
         
 Ontvangsten1 321000000

De bedragen 2002 zijn de in dat jaar uiteindelijk gerealiseerde uitgaven, verplichtingen en ontvangsten. Naast de toerekening van de apparaatsuitgaven zijn alleen nog bedragen geraamd voor de rijksbijdrage aan het Algemeen Mijnwerkersfonds. Deze rijksbijdrage loopt tot 2010 en bedraagt € 0,182 miljoen per jaar.

97.4 Budgetflexibiliteit

Het betreft hier in alle gevallen uitfinanciering van aflopende en of afgesloten regelingen. De budgetten zijn daardoor volledig inflexibel.

NIET-BELEIDSARTIKEL 98 ALGEMEEN

98.1 Karakter van de uitgaven

Op dit artikel worden apparaatsuitgaven toegelicht die niet direct kunnen worden toegerekend aan één van de andere beleidsartikelen. Op dit artikel worden verder de niet naar beleidsartikelen toe te rekenen posten Subsidies, Voorlichting, Onderzoek en Beleidsinformatie en Handhaving toegelicht.

Personeel en materieel

Het totale personele en materiële budget (inclusief huisvesting en automatisering) in 2004 bedraagt € 164,8 mln. Van het totale budget van personeel en materieel wordt € 64,0 mln toegerekend aan de beleidsartikelen zodat per saldo € 100,8 mln op het niet-beleidsartikel 98 wordt verantwoord.

De bijdrage van het moederdepartement aan het Agentschap SZW van € 8,5 mln (artikel 2) en de bijdrage aan het Agentschap i.o. IWI van € 31,5 mln (artikel 98) zijn buiten deze berekening gehouden.

De toedeling naar de beleidsartikelen in 2004 is als volgt in de begrotingsstukken verwerkt.

Tabel 98.1: Toedeling personele en materiele budgetten naar artikelen (x € 1 000)

BeleidsartikelPersoneelMaterieelTotaal apparaat
1.Basisdienstverlening Werk en Inkomen1 771761 847
2.Stimulering en Kwal. bevordering Arbeidsaanbod3 4601323 592
4.Aangepast en begeleid werken44718465
5.Alg. Inkomensgarantie op minimumniveau3 4851303 615
6.Inkomensgarantie voor jonggehandicapten1547161
7.Inkomensaanvulling herkeurde arbeidsongeschikten22123
8.Tijdelijke Inkomensgarantie kunstenaars29311304
9.Tegemoetkoming in de kosten van kinderen43019449
11.Vergroten van mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren1 211921 303
12.Coördinatie emancipatiebeleid2 1703162 486
13.Verbetering arbeidsomstandigheden41 8386 54448 382
14.Tegemoetkoming asbestslachtoffers1004104
15.Rijksbijdrage sociale fondsen24010250
16.Rijksbijdrage AOW-spaarfonds26127
17.Structuur uitvoeringsorganisatie werk & inkomen89335928
97.Aflopende regelingen40242
98.Algemeen93 84925 242119 091
 Waarvan premiegefinancierde sociale zekerheid4 9972195 216
 Waarvan «overige beleidsonderwerpen»5 7773716 148
     
Totaal apparaatsuitgaven150 42932 640183 069

Voor het jaar 2004 wordt € 64 mln van de apparaatsuitgaven toegerekend aan de beleidsartikelen en heeft ruim € 11 miljoen betrekking op premiegefinancierde sociale zekerheid en «overige beleidsonderwerpen». Deze toerekening naar de beleidsartikelen sluit aan bij de realisatie over 2002 en de bij de 1e suppletore begroting gecorrigeerde toerekening 2003.

Een onderdeel van de apparaatsuitgaven op artikel 98 zijn de uitgaven van de Arbeidsinspectie en de SIOD. Onderstaand wordt nader ingegaan op deze onderdelen van SZW.

Arbeidsinspectie

De missie van de Arbeidsinspectie (AI) luidt: «Wij pakken misstanden aan en leveren politiek relevante informatie». Het aanpakken van misstanden vraagt om een gedegen inzicht in het veld en een weldoordachte strategie en verantwoorde keuze in de inzet van de middelen. De handhavinginzet van de Arbeidsinspectie wordt met name daar in gezet waar het toezicht nodig is om tot een voldoende niveau van naleving te komen. Met de uitvoering van de amendementen «Verburg»1 kan een verdere verscherping van de handhavingaanpak en de aanpak van misstanden worden gerealiseerd. De doorwerking van de amendementen zal vanwege de benodigde werving- en opleidingsinspanningen eerst in 2005 daadwerkelijk aan de orde kunnen zijn.

De inzet van de AI zal, mede op basis van een aangepast risicomodel met identificatie op macroniveau van de actuele risicosectoren en de risico-onderwerpen, beter kunnen worden gericht op de grote ziekmakers en WAO-veroorzakers. Dat zal terug kunnen worden gevonden in de keuze van inspectieprojecten en de keuze van prioritaire onderwerpen daarbinnen. In het Jaarplan 2004 van de Arbeidsinspectie, dat in december 2003 aan de Tweede Kamer wordt voorgelegd, worden de strategische keuzes in operationele termen uitgewerkt en toegelicht.

De AI is na de reorganisatie van 2003 meer bedrijfstakgericht georganiseerd. De bedrijfstakdirecties Industrie, Bouw, Commerciële dienstverlening en Publieke dienstverlening, hebben daarmee een betere aansluiting op het veld gekregen. De effectiviteit van het optreden op bedrijfstakniveau en in de afzonderlijke bedrijven verbetert daardoor. Binnen deze bedrijfstakdirecties zal de invoering van kleinere regionaal werkende inspectieteams, onder leiding van een teamleider niet alleen de aansturing van boven naar beneden versterken, maar tevens meer mogelijkheden scheppen de knelpunten in uitvoering en handhaving onderling uit te wisselen en naar management en beleid terug te koppelen.

In 2003 is binnen de Arbeidsinspectie een directie Major Hazard Control (MHC) gevormd. Daarmee zijn de inspecties in de zware industrie die voortvloeien uit het Besluit Risico Zware Ongevallen 1999 (BRZO 99) herkenbaar gegroepeerd en is de aansturing verbeterd. Op grond van het Besluit Risico Zware Ongevallen 1999 zijn aangewezen inrichtingen verplicht tot het hebben van een Veiligheidsrapport (VR) om de gevaren van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen te beheersen. De directie MHC is belast met het toezicht op deze bedrijven. Hiertoe worden de Veiligheidsrapporten van deze bedrijven beoordeeld en worden bedrijven geïnspecteerd. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar incidenten met gevaarlijke stoffen en naar zware ongevallen. In 2004 zal de aanvankelijk in 2003 beoogde uitbreiding met de ARI&E-regeling worden geëffectueerd.

Wanneer overtredingen worden geconstateerd wordt handhavend opgetreden.

Ook de aanpak van arbeidsmarktfraude en illegale tewerkstelling is inmiddels in een landelijk werkende directie ondergebracht. De AI gaat in 2004 ca. 80 nieuwe inspecteurs werven voor de aanpak van illegale tewerkstelling. De nieuwe inspecteurs zullen worden ingezet voor het oprichten van een aantal nieuwe multidisciplinaire Interventieteams ten behoeve van onderzoek naar illegale tewerkstelling in de horeca, de vleesverwerkende industrie, de tuinbouw en de transportsector. Daarnaast worden bestaande teams zoals het WIT en BIT versterkt. Tevens zal de AI capaciteit inzetten om in twee van de vier grote steden (Amsterdam en Den Haag) meer onderzoeken te doen in het kader van het bestrijden van malafide uitzendbureaus, ter ondersteuning van het gemeentelijk handhavingsbeleid in probleemwijken.

Producten Arbeidsinspectie

Tabel 98.2: Producten arbeidsinspectie

ProductenAantal% van de capaciteitUitgaven (x € 1 000)
Arbo-trajecten16 20235,518 448
ATW-trajecten2701,0531
Monitor-rapportages AVO14,22 188
WAV-trajecten4 62715,98 245
Klachtenonderzoek2 0817,84 042
Ongevalsonderzoek2 68019,610 202
Major Hazard Control2886,43 327
Overig reactief7752,51 296
Desk-research rapportages201,0516
CAO-registraties9001,3657
AVV-Cao's2001,5760
Verplichtstelling-Pensioenfondsen200,152
Beschikkingen, Ontheffingen, Vergunningen, Adviezen11 3723,31 712
    
Totaal aantallen39 486  
Totaal in procenten 100 
Totaal uitgaven (Personeel en Materieel)  51 976

Voor de begroting zijn dertien productgroepen onderscheiden. Arbo, ATW (Arbeidstijdenwet), WAV (Wet Arbeid Vreemdelingen), Klachtenonderzoek en Ongevalonderzoek worden begroot als het aantal af te sluiten interventietrajecten. Een af te sluiten interventietraject omvat allebezoeken en administratieve afhandeling nodig om te komen tot normconform gedrag bij een bedrijf. De producten Arbo-trajecten, Klachtenonderzoek, Ongevalonderzoek, Overig reactief en Major Hazard Control zijn begroot en nader toegelicht in beleidsartikel 13 Verbetering Arbeidsomstandigheden. Resultaten uit een deel van de Arbo- en ATW-trajecten worden gebruikt voor de Arbo- en ATW-monitorrapportages. Op het gebied van handhaving van de Wet Arbeid Vreemdelingen worden in 2004 door de AI nalevingbevorderende projecten ondersteund zodat illegale tewerkstelling in een aantal probleemsectoren teruggedrongen kan worden.

Het jaarlijkse arbeidsvoorwaardenonderzoek, kortweg AVO-monitor genoemd, is als apart product onderscheiden. In 2004 wordt de tweejaarlijkse uitgebreide versie van de monitor uitgevoerd. De informatie die dit onderzoek oplevert, wordt ook gebruikt voor een aantal van de deskresearch-analyses. Daarnaast worden activiteiten in het kader van algemeen verbindend verklaren van CAO's, en het verplichtstellen van pensioenfondsen uitgevoerd. Het aantal van 11 372 bij de productgroep beschikkingen/ontheffingen/vergunningen is opgebouwd uit ca. 750 verwachte aanvragen ontheffingen werktijdverkorting, .450 vergunningen in het kader van de kernenergiewet, 20 beschikkingen in het kader van de Arbeidstijdenwet en 150 meldingen en 2 dispensatieverzoeken in het kader van de Wet melding collectief ontslag. Dit jaar zijn voor het eerst in deze productgroep 10 000 meldingen t.b.v. de FARBO regeling (fiscale aftrekmogelijkheid voor arbovriendelijke investeringen) betrokken.

SIOD

De missie van de SIOD luidt: Met het opsporen van zware, complexe en sectoroverstijgende fraude op SZW-gebied levert de SIOD een bijdrage aan het behoud van het maatschappelijke draagvlak voor de sociale zekerheid en daarnaast aan de informatievergaring over sociale zekerheidsfraude.

In 2002 is de SIOD van start gegaan. 2003 staat in het teken van verdere opbouw. In 2004 zal de laatste grote wervingscampagne plaatsvinden, waarmee de SIOD begin 2005 zijn beoogde omvang van 320 fte zal bereiken, waarvan 235 fte opsporingsambtenaren. Als enige «bijzondere opsporingsdienst» op sociaal zekerheidsgebied stelt de SIOD zich ten doel zware, complexe en sectoroverschrijdende strafbare feiten op dit terrein op te sporen. De SIOD bestrijdt fraude met werknemersverzekeringen (premie-en uitkeringsfraude in bijvoorbeeld WW en WAO), volksverzekeringen (zoals AOW en kinderbijslag), sociale voorzieningen (waaronder de Algemene Bijstandswet) en arbeidsmarktregelingen. De dienst richt zich in het bijzonder op illegale tewerkstelling van vreemdelingen, grensoverschrijdende fraude, subsidiefraude, «zwarte fraude» en de aan deze aspecten gerelateerde identiteitsfraude.

Naast opsporing ontwikkelt de SIOD een kennisbank/expertisecentrum op het terrein van fraudebestrijding op het gehele SZW terrein. In deze kennisbank worden gegevens over fraudevormen- en fraudebestrijding opgenomen. Mede hierdoor wordt het mogelijk dwarsverbanden te leggen tussen de diverse vormen van fraude en andere vormen van criminaliteit, maar ook om tot een juiste prioritering van opsporingsonderzoeken te komen.

Door de inzet van specifieke deskundigheid en kennis op het terrein van fraudebestrijding en opsporingsmethodieken (zoals digitaal rechercheren, forensische accountancy en misdaadanalyse) wordt een extra dimensie gegeven aan een effectieve en innovatieve werkwijze. Hierbij wordt gestreefd naar kennisgestuurde opsporing.

Medio 2002 werd de SIOD operationeel. Tot 1 april 2003 waren er 34 onderzoeken door de SIOD ingesteld, waarvan er 12 zijn afgerond. In 2004 zal het aantal opgepakte en afgesloten onderzoeken toenemen.

In 2003 is de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) volledig operationeel geworden binnen de SIOD. De regionale- en landelijke selectieoverleggen zijn binnen de SIOD organisatie verantwoordelijk voor het initiëren en selecteren van de opsporingsonderzoeken. In deze selectieoverleggen participeren afgevaardigden van de diverse kolommen (AI, SVB, UWV, gemeenten) en het Functioneel Parket. In 2003 zijn deze selectieoverleggen binnen de drie regio's volledig geïmplementeerd in het rechercheproces.

De SIOD is de op één na laatste schakel in de opsporingsketen. Het effectief bestrijden van fraude vereist een goede samenwerking. Het opzetten en onderhouden van een netwerk met het UWV, AI, Gemeenten, SVB, Bijzonder Opsporingsdiensten, politieregio's en vooral met het OM is van essentieel belang. In 2002 en 2003 is hier veel in geïnvesteerd, o.a. via gezamenlijke bijeenkomsten van de SIOD en de samenwerkingspartners en door het afsluiten van samenwerkingsconvenanten. De investeringen in samenwerking zullen ook in 2004 verder worden opgevoerd.

Programmauitgaven artikel 98

De programmauitgaven op dit artikel zijn het Primair proces, Subsidies, Voorlichting, Onderzoek en Beleidsinformatie en Handhaving. Delen van deze beleidsuitgaven kunnen worden toegerekend naar beleidsartikelen en zullen daar worden verantwoord. Voor het behoud van een totaaloverzicht per uitgavencategorie zal op dit artikel inzicht worden gegeven in de totale omvang van de budgetten.

Voorlichting

Het totale budget bedraagt € 4 mln. De voorlichtingsuitgaven, die rechtstreeks aan een beleidsdoelstelling kunnen worden toegerekend, worden onder het desbetreffende beleidsartikel verantwoord.

In verband met de wijzigingen in de WW en WAO als gevolg van het hoofdlijnenakkoord, zullen in de jaren 2004 – 2007 intensieve voorlichtingscampagnes georganiseerd worden. De hiermee gemoeide middelen zijn nog niet aan dit artikel toegevoegd.

Subsidies

Het totale subsidiebudget van SZW bedraagt in 2004 € 80,7 mln. Hiervan wordt € 71,4 mln toegerekend aan beleidsartikelen en is € 9,3 mln centraal geraamd op artikel 98. De toedeling van de kasbedragen naar de beleidsartikelen in 2003 is als volgt in de begrotingsstukken verwerkt:

Tabel 98.3 Toedeling kasbedragen subsidies naar beleidsartikelen 2004 (x € 1 000)

Nr.BeleidsartikelSubsidies
2Stimulering en Kwaliteitsbevordering Arbeidsaanbod (Subsidies)510
2Stimulering en Kwaliteitsbevordering Arbeidsaanbod (Agentschap SZW (EQUAL))6 807
11Vergroten van mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren6 700
12Coördinatie emancipatiebeleid7 726
13Verbetering arbeidsomstandigheden (convenanten en overig)49 400
97Aflopende regelingen (Mijnwerkersfonds)182
98Algemeen9 281
 Totaal subsidieuitgaven SZW80 678

Voor alle subsidiabele activiteiten van SZW worden de kaders sinds 1998 gesteld door de Kaderwet SZW-subsidies en de Algemene Regeling SZW-subsidies. Hierin zijn de bepalingen opgenomen waaraan de subsidieverstrekking moet voldoen. Vanaf 2002 worden de verstrekte subsidies zoveel mogelijk in de begroting zichtbaar gemaakt bij het beleidsartikel dat betrekking heeft op een specifieke doelstelling waar de subsidie een bijdrage aan levert.

Er is echter een aantal subsidies die niet aan een beleidsdoelstelling kunnen worden toebedeeld omdat er geen begrotingsgefinancierde middelen mee gemoeid zijn, alsmede een aantal subsidies waarvan de toekenningsprocedure nog loopt en die nog definitief niet zijn toegekend. Voor beide categorieën subsidies geldt dat ze zijn opgenomen onder beleidsartikel 98 «Algemeen». Daarnaast wordt een klein reservebudget gehanteerd dat kan worden ingezet voor aanvullende subsidieaanvragen die gedurende het jaar worden ingediend. Ook dit reservebudget is geplaatst onder artikel 98.

Handhaving

Het beleidsbudget voor handhaving op de begroting bedraagt € 53,1 mln (verdeeld over de artikelen 5 en 98). Hiervan heeft € 22,9 mln betrekking op de uitvoering van het handhavingprogramma 2003–2006. Speerpunten uit dat handhavingprogramma zijn de intensivering van de bestrijding van zwarte fraude en de intensieve aanpak van identiteitsfraude.

Aan beleidsartikel 5 is € 17,8 mln toegerekend voor:

– Inlichtingenbureau (€ 6,0 mln)

– Internationale fraudebestrijding (€ 2,8 mln)

– Statistische informatievoorziening (€ 0,7 mln)

– Intensiveringen uit handhavingsprogramma 2003–2006 (€ 8,3 mln).

Bij de intensiveringen uit het handhavingsprogramma gaat het om subsidieregelingen voor stimulering van «hoogwaardig handhaven» bij gemeenten en voor uitbreiding van de gemeentelijke controle- en opsporingscapaciteit ter voorkoming en bestrijding van met name zwarte fraude, integrale aanpak van gegevensuitwisseling, verhoging effectiviteit controlepraktijk door risicoanalyse, alsmede uitbreiding van de werkingssfeer van het IBF (onderdeel UWV) naar gemeenten.

Een bedrag van € 35,3 mln is niet aan beleidsartikelen toegerekend. Hiervan is € 29,5 mln geoormerkt voor:

– versterking Arbeidsinspectie en SIOD (€ 9,0 mln)

– exp. onderzoek toepassing chipcard-technologie (€ 3,0 mln)

– interventieteams (€ 2,9 mln)

– intensiveringen uit handhavingsprogramma 2003–2006 (€ 14,6 mln).

Bij de intensiveringen uit het handhavingprogramma gaat het met name om invoering van bestuurlijke boeten bij de Wav, stroomlijning van informatiesystemen, invoering van een landelijk dekkend netwerk van interventieteams en projecten ter voorkoming en bestrijding van identiteitsfraude. De resterende € 5,8 mln op artikel 98 is gereserveerd voor additionele handhavingprojecten kwaliteitsverbetering van de uitvoering; de concrete invulling wordt eind dit jaar vastgesteld.

Met de uitvoering van het handhavingprogramma 2003–2006 moeten op grond van het Strategisch Akkoord 2002 extra netto-opbrengsten gerealiseerd worden, die op lopen tot €120 mln in 2006. In het Hoofdlijnenakkoord is hieraan een extra fraudetaakstelling oplopend tot € 20 mln. in 2006 toegevoegd. De extra uitgaven en bruto-opbrengsten in zowel de begrotings- als de premiesfeer zijn in onderstaande tabel 98.4 weergegeven. De begrotingsuitgaven in de tabel omvatten naast de hierboven aangegeven uitgaven voor het handhavingprogramma ook de onder de Apparaatsuitgaven opgenomen uitbreiding van de Arbeidsinspectie ten behoeve van deelname aan interventieteams ( € 6,0 mln). De premiegefinancierde uitgaven hebben vooral betrekking op uitbreiding van fysieke controles door het UWV en op de intensieve aanpak van identiteitsfraude.

Tabel 98.4: Bruto-opbrengsten en uitgaven Fraude (x € 1 mln)

 2004200520062007
Bruto-opbrengsten101,8157,6191,3197,6
waarvan:    
– begrotingsgefinancierde uitkeringslasten (art.5, 9)37,352,958,261,3
– premiegefinancierde uitkeringslasten (WAO, WW)19,727,636,539,6
– begrotingsontvangsten (boeten, art. 2)1,02,02,02,0
– premie-ontvangsten43,460,974,674,7
– extra fraudetaakstelling Hoofdlijnenakkoord (art. 99)0,414,620,020,0
     
Uitgaven44,256,944,145,9
waarvan:    
– begrotingsgefinancierd (art. 5, 98)26,238,430,029,3
– premie-gefinancierd (WAO, WW)18,118,614,116,7
     
Saldo (= netto-opbrengsten)57,6100,7147,2151,7

98.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Onderstaand overzicht biedt inzicht in het totaal van de budgetten die niet worden toebedeeld en dus op het artikel Algemeen worden begroot en verantwoord.

Tabel 98.5: Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

 Artikelonderdeel/omschrijving2002200320042005200620072008
 Verplichtingen228 402262 391259 112317 091310 776312 887312 887
 Uitgaven259 310254 883260 084318 957311 167312 887312 887
         
 Apparaatsuitgaven232 528212 449196 231249 133245 542242 154242 154
1Personeel93 56399 34593 849146 476142 004138 823138 823
2Materieel26 31229 55625 24227 73127 81127 91327 913
3Huisvesting43 63930 29125 66625 66629 97729 97729 977
4Automatisering32 37119 11020 01019 14615 63615 32715 327
5Bijdrage moederdepartement aan Agentschap IWI36 64334 14731 46430 11430 11430 11430 114
         
 Programma-uitgaven26 78242 43463 85369 82465 62570 73370 733
1Primair proces2 5267 4175 3641 6281 6281 6281 628
2Onderzoek en beleidsinformatie11 40212 0309 5039 5029 5019 5029 502
3Voorlichting6 9395 7814 3973 9973 9973 9973 997
4Subsidies9073 1249 28110 29210 21317 02017 020
5Handhaving en kwaliteitsverb. uitvoering5 00814 08235 30844 40540 28638 58638 586
         
 Ontvangsten7 6166 84915 62618 52618 52618 52618 526

Bijdrage moederdepartement aan Agentschap SZW en IWI

De bijdrage in 2004 aan de baten- en lastendienst i.o. Inspectie Werk & Inkomen van € 31,5 mln is begroot op dit artikel 98. De bijdrage van het moederdepartement aan het Agentschap SZW (exclusief Equal) van € 8,5 mln is begroot op artikel 2 «Stimulering en kwaliteitsbevordering arbeidsaanbod».

Taakstelling Personeel

In het Hoofdlijnen Akkoord is sprake van drie taakstellingen op het gebied van personeel. Het betreft een taakstelling op het personeel, op de incidentele loonontwikkeling en op inhuur van externen.

98.3 Budgetflexibiliteit

Tabel 98.6: Budgetflexibiliteit

 20042005200620072008
Totaal apparaatsuitgaven196 231249 133245 542242 154242 154
Waarvan juridisch verplicht95,5%91,2%87,1%83,2%79,7%
Budgetflexibiliteit4,5%8,8%12,9%16,8%21,3%

Apparaatsuitgaven

De categorieën apparaatsuitgaven zijn niet los van elkaar te zien. Wanneer er personeel in dienst is zullen er uitgaven voor personeel, materieel, huisvesting en automatisering moeten worden gedaan. Uitgaven aan inhuur van externe deskundigen zijn in principe flexibel en worden vooral bepaald door specifieke organisatie- en ontwikkelingsvraagstukken.

De uitstroom van personeel bij het departement over de laatste twee jaren is 9% op jaarbasis. Gezien de verslechterende economische situatie en de personele taakstelling uit het Strategisch Akkoord voor de Rijksoverheid zullen uitstromers minder makkelijk een nieuwe baan vinden. De aanname is dat de uitstroom daarom zal halveren. De flexibiliteit van het apparaatsbudget is daarom gesteld op 4,5% (cumulatief).

Primair proces

Deze uitgaven zijn nog onverplicht en dus volledig flexibel.

Onderzoek en beleidsinformatie

Ten laste van het onderzoeks- en beleidsinformatiebudget is een aantal langlopende verplichtingen aangegaan met een looptijd tot 2006. Dit betekent dat in 2004 31% (€ 2,9 mln) van de geraamde uitgaven inflexibel is. In 2005 is dat nog 9% (€ 0,8 mln) en tot slot in 2006 4% (€ 0,4 mln). Vanaf 2007 zijn de uitgaven 100% flexibel.

Tabel 98.7: Langlopende verplichtingen van Onderzoeks- en beleidsinfobudget

x € 1 00020042005200620072008
Beschikbaar9 5039 5029 5019 5029 502
(Bestuurlijke) verplichtingen2 93882335300
Budgetflexibiliteit*6 5658 6799 14811 75011 750
In procenten69%93%96%100%100%

Voorlichting

Ten laste van het voorlichtingsbudget zijn geen langlopende verplichtingen aangegaan. In technisch juridische zin zijn daarmee alle geraamde uitgaven flexibel. Hoewel nog niet verplicht, zijn de geraamde uitgaven wel nodig voor het in stand houden van een basis infrastructuur voorlichting.

Subsidies

Uitgangspunt bij het verstrekken van subsidies is dat ze in principe niet meerjarig worden verstrekt (op enkele uitzonderingen na). Daarnaast is er bij subsidies sprake van een bevoorschotting van 80% van de totale kosten in jaar t, en 20% financiering in jaar t+1.

Handhaving en kwaliteitsverbetering van de uitvoering

Ten laste van het handhavingbudget op dit artikel worden in principe geen langlopende verplichtingen aangegaan. Verplichtingen in een bepaald jaar worden in de regel voor 80% bevoorschot en afgerekend in het volgende jaar. Dit betekent dat van het budget voor 2004 20% niet flexibel is. Voor de latere jaren is er in principe sprake van 100% budgetflexibiliteit.

98.4 VBTB-paragraaf

De methodiek van toerekening van apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen zal in de komende jaren nog worden verfijnd.

NIET-BELEIDSARTIKEL 99 NOMINAAL EN ONVOORZIEN

Op dit artikel worden de uitgaven geparkeerd voor onvoorziene uitgaven, loon- en prijsbijstelling.

Onvoorzien

De grondslag ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen.

Loonbijstelling

Op dit onderdeel wordt de loonbijstelling verwerkt in het kader van algemene salarismaatregelen, incidentele loonontwikkeling en overige specifieke maatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en premies sociale zekerheid. Het artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» totdat de loonbijstelling toegedeeld kan worden aan de relevante beleidsartikelen.

Prijsbijstelling

Op dit onderdeel worden de uit de aanvullende post prijsbijstelling ontvangen bedragen geboekt tot toerekening plaatsvindt aan prijsgevoelige begrotingsartikelen. Dit artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» totdat toerekening kan plaatsvinden naar relevante beleidsartikelen.

99.1 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 99.1: Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

99Nominaal en onvoorzienArtikelonderdeel/omschrijving2002200320042005200620072008
 Verplichtingen02988 8907 97513 69415 49024 190
 Uitgaven02988 8907 97513 69415 49024 190
         
 Programma-uitgaven02988 8907 97513 69415 49024 190
1Onvoorzien0000000
2Loonbijstelling02988 8907 97513 64915 49024 190
3Prijsbijstelling0000000
         
 Ontvangsten0040014 60020 00020 00020 000

5 PREMIEGEFINANCIERDE SOCIALE VERZEKERINGSUITGAVEN

PREMIEARTIKEL 1 INKOMENSGARANTIE BIJ WERKLOOSHEID

1.1 Algemene beleidsdoelstellingen

1. De Werkloosheidswet (WW) verzekert werknemers tegen loonderving als gevolg van werkloosheid.

2. Het bevorderen van de arbeidsdeelname van werkloze werknemers.

De overheid beschermt werknemers tegen het risico van inkomensverlies door niet-verwijtbare werkloosheid. De Werkloosheidswet (WW) voorziet hierin.

De toename van de werkloosheid leidt tot een groter beroep op de WW. Zonder nadere maatregelen nemen de WW-uitkeringslasten toe van € 2 638 miljoen in 2002 tot € 5 622 miljoen in 2007. Het kabinet ontkomt er daarom niet aan om maatregelen te treffen die het beroep op de WW beperken. Hiertoe wordt de referte-eis voor het recht op WW aangescherpt (van 26 uit 39 weken naar 39 uit 52 weken). Daarnaast wordt voorgesteld de kortdurende uitkering af te schaffen. Deze maatregelen hebben tot gevolg dat het recht op een WW-uitkering is voorbehouden aan werkloze werknemers die zowel aan de wekeneis, als aan de arbeidsverledeneis voldoen. De maximale duur van de WW-uitkering wordt bekort door de vervolguitkering af te schaffen. Het arbeidsverleden wordt op dit moment alleen over de laatste 5 kalenderjaren vóór het jaar waarin de werkloosheid is ontstaan, feitelijk vastgesteld. Vanaf 2004 wordt deze periode geleidelijk verlengd door het feitelijk arbeidsverleden vast te stellen over alle kalenderjaren vanaf 1998.

De voorgestelde maatregelen beperken het WW-volume in 2004 met 6 000 uitkeringsjaren. In 2007 is de volumereductie vanwege de genoemde maatregelen 82000 uitkeringsjaren. De uitkeringslasten voor de WW worden door de maatregelen beperkt met € 80 miljoen in 2004, en met ruim € 1 miljard in 2007. Een verlaging van de WW-lasten werkt door in de loonkosten. Lagere loonkosten leiden tot herstel van werkgelegenheid en verbeteren daarmee voor iedereen het perspectief op werk.

Tabel 1.1: Volume en beleidseffecten

Beleidseffecten200220032004200520062007
1. Volume Ontslagwerkloosheid (x 1 000 uitkeringsjaren)      
Volume zonder aanvullend beleid166252328335342341
Beleidseffecten WW-maatregelen00– 6– 42– 70– 82
Volume met aanvullend beleid166252322293272259
       
2. WW-uitkeringslasten (X € 1 mln)      
Uitkeringslasten zonder extra beleid2 6383 9565 1955 3315 5415 622
Beleidseffecten00– 80– 520– 870– 1 050
Uitkeringslasten met extra beleid2 6383 9565 1154 8114 6714 572

Cijfers stand KMEV 2004.

De WW activeert de werkloze werknemers tot zelfstandige werkhervatting. Werkloze werknemers die voor de terugkeer naar de arbeidsmarkt zijn aangewezen op ondersteuning, ontvangen een aanbod voor scholing, werk of een combinatie daarvan (sluitende aanpak). De sluitende aanpak is in 2003 geëvalueerd. Naar aanleiding hiervan is besloten deze aanpak van WW-gerechtigden voort te zetten. Vanaf 2004 zal SZW met het UWV prestatieafspraken maken over het percentage WW-gerechtigden dat met de sluitende aanpak wordt bereikt. Voor het jaar 2004 bedraagt deze afspraak 95%.

De WW is complex zowel wat regelgeving als wat uitvoering betreft. Deze complexiteit leidt met name bij de toepassing van de WW ten aanzien van uitzendkrachten en andere flexwerkers tot doelmatigheids- en rechtmatigheidsproblemen. De Stuurgroep vereenvoudiging en deregulering sociale verzekeringen (VDSV) heeft in 2003 voor de WW een aantal vereenvoudigingsvoorstellen gedaan. Een deel van de voorgestelde maatregelen kan naar verwachting al in 2004 worden ingevoerd. De meer ingrijpende voorstellen tot vereenvoudiging vereisen een fundamentelere aanpak en zullen daardoor in latere jaren tot wetswijziging leiden.

Er wordt afgezien van een evaluatie van de algemene doelstelling vanwege de verschillende evaluaties van de operationele doelstellingen.

1.2 Operationele doelstellingen

1. Het UWV draagt zorg voor een rechtmatige, tijdige en doelmatige uitvoering van de WW.

2. Vermijdbaar gebruik van de WW wordt beperkt.

3. De WW bevordert de reïntegratie van werkloze werknemers.

4. Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WW door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

Tabel 1.2: Overzicht beleidsevaluaties premieartikel 1

Operationele doelstelling2002200320042005200620072008
Operationele doelstelling 2    X  
Operationele doelstelling 3 X    X
Operationele doelstelling 4X X X X

Het Periodiek onderzoek Regelovertreding in de sociale zekerheid (POROSZ) is bedoeld om inzicht te krijgen in de omvang én de achtergronden van regelovertreding in de WAO, WW en ABW. Het onderzoek is uitgevoerd met grootschalige surveys onder uitkeringsgerechtigden. Er is voor gekozen het onderzoek periodiek te herhalen (eens per twee jaar), zodat het onderzoek een monitorfunctie krijgt. Het eerste onderzoek heeft in het jaar 2000 plaatsgevonden, het tweede in 2002; de resultaten zijn aan de Tweede Kamer gezonden op 20 juni 2003.

Operationele doelstelling 1: Het UWV draagt zorg voor een rechtmatige, tijdige en doelmatige uitvoering van de WW.

Het UWV legt verantwoording af over de wijze waarop het de WW uitvoert. Met behulp van kwantitatieve informatie over (onder meer) prestatie-indicatoren en van kwalitatieve informatie wordt deze verantwoording in 2004 op een hoger plan gebracht.

De doelmatigheid van de uitvoeringsorganisatie UWV wordt toegelicht in de bijlage inzake ZBO's en RWT's.

Voor het jaar 2004 is indertijd met het UWV afgesproken dat er een efficiencyverbetering wordt gerealiseerd. De streefwaarde voor eind 2005 is een efficiencyverbetering van 25% ten opzichte van 2002 van het totaal aan uitvoeringskosten. De IWI houdt toezicht op het rechtmatigheidsonderzoek uitgevoerd door de interne AD van het UWV en geeft hierover in samenwerking met de Departementale accountantsdienst (DAD) een advies af aan SZW.

Tabel 1.3: Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 1

DoelgroepenCriteriumRealisatie 2002Streven 2003Streven 2004
WWTijdigheid91,0%85,0%86,0%
WWRechtmatigheid95,4%92,0%97,0%

Bronnen: Jaarverslag UWV 2002, Jaarplan UWV 2003, Meerjarenbeleidsplan UWV 2003, Concept-jaarplan 2004

De Minister heeft in samenspraak met het UWV tevens indicatoren ontwikkeld op het gebied van handhaving en klantgerichtheid. Het betreft hier specifieke aansturingsindicatoren die geen directe relatie hebben met de doelstellingen van de WW. In de loop van het jaar zal de Tweede Kamer via de kwartaalrapportages UWV en het jaarverslag UWV geïnformeerd worden over deze indicatoren.

Operationele doelstelling 2: Vermijdbaar gebruik van de WW wordt beperkt.

In diverse sectoren wordt de WW veelvuldig benut voor regelmatig terugkerende, kortdurende werkloosheid. Dit leidt in de betreffende sectoren tot relatief hoge wachtgeldlasten. Werkgevers kunnen een deel van deze lasten voorkomen of beperken door een andere organisatie van de arbeid. De bestaande financieringsstructuur van de WW stimuleert individuele werkgevers hiertoe echter onvoldoende. Onderzocht is welke financiële prikkels kunnen bijdragen aan het terugdringen van kortdurende herhalingswerkloosheid en op welke wijze deze doelmatig kunnen worden ingezet. De conclusies van dit onderzoek worden dit najaar aan de Tweede Kamer gezonden.

In 2004 wordt een werkgeversbijdrage ingevoerd die het gebruik van de WW als uittredingsroute moet tegengaan. Bij de instroom van een werknemer van 57½ jaar of ouder in de WW is de werkgever een bijdrage verschuldigd ter hoogte van een deel van de WW-lasten. Verder wordt de WW voor oudere werknemers minder aantrekkelijk gemaakt door de sollicitatieplicht en de andere verplichtingen gericht op werkhervatting vanaf 2004 weer voor hen te laten gelden.

De gedeeltelijke herinvoering van de sollicitatieplicht voor deze groep moet verder resulteren in een toename van de uitstroom naar werk. Doelstelling bij het Wetsvoorstel Werkgeversbijdrage Oudere Werknemers (WWOW) is dat de instroomkans van 57½-plussers na inwerkingtreding van de WWOW wordt gereduceerd, waarbij als prestatie-indicator de instroomkans van 57½-plussers wordt gerelateerd aan die van de 55 tot 57½-jarigen. In 2002 was de instroomkans voor 57½-plussers 4.9%, en voor de leeftijdsgroep 55–57½ 4.4%. Dus een ratio van 1.1. Streefwaarde is om deze ratio in 2004 te verlagen naar 1.05. Doelstelling bij de hernieuwde sollicitatieplicht is een groeiend aandeel werkhervatters onder de beëindigingen van WW-gerechtigde 57½-plussers. In 2002 was het percentage werkhervatting 13%. Rekening houdend met de verslechterde conjunctuur is het streven om dit percentage in 2004 constant te houden.

Verder wordt een wetsvoorstel ingediend waarin wordt voorgesteld aanvullingen van voormalige werkgevers op WW-uitkeringen voor een deel te korten op de uitkering. Ook deze maatregel maakt de WW minder aantrekkelijk als afvloeiingsregeling. De maatregelen gericht op bevordering van de arbeidsparticipatie van ouderen zullen in 2006 worden geëvalueerd.

Bij een ontslag wegens bedrijfseconomische redenen, waarbij geen ontslagvergunningsprocedure is gevolgd, moet het UWV beoordelen of de werknemer verwijtbaar werkloos is, omdat hij zich ten onrechte niet (adequaat) heeft verweerd tegen zijn ontslag. De toetsing op deze vorm van verwijtbare werkloosheid vergt bedrijfseconomische expertise, die bij het UWV slechts beperkt voorhanden is.

Het UWV is met het CWI overeengekomen dat laatstgenoemde het UWV bij de uitvoering van deze toetsing zal adviseren.

Tabel 1.4: Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 2

DoelgroepenCriteriumRealisatie 2002Streven 2003Streven 2004
57½-plussersInstroomkans 57½-plussers t.o.v. 55–57½-jarigen1.11.11.05
57½-plussersAandeel werkhervatting bij beëindiging uitkering13%13%13%

Bronnen: Kwartaalrapportage UWV4e kwartaal 2002.

Operationele doelstelling 3: De WW bevordert de reïntegratie van werkloze werknemers.

De WW-gerechtigde die niet in staat is zelf de weg naar de arbeidsmarkt te vinden, krijgt binnen één jaar een traject of instrument aangeboden dat gericht is op het verkleinen of opheffen van de achterstand tot de arbeidsmarkt (sluitende aanpak).

De trajecten worden aanbesteed door het UWV op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. Bij trajecten kunnen instrumenten als scholing, training en nazorg worden ingezet. Voor de Sluitende Aanpak is het percentage vastgelegd op 95%. Met het UWV is afgesproken dat binnen 4 weken na vaststelling van de afstand tot de arbeidsmarkt een aanmelding bij een reïntegratiebedrijf plaatsvindt. Het percentage snelle start reïntegratietrajecten is vastgelegd op 85%. Van een succesvolle plaatsing is sprake indien betrokkene ten minste zes maanden in zijn nieuwe baan of positie werkzaam is. Het plaatsingspercentage is voor 2004 vastgelegd op 50%. Vanwege het feit dat een gereïntegreerde minimaal een half jaar werkzaam moet zijn om te spreken over een duurzame plaatsing, zullen de resultaten over 2002 pas eind 2004 beschikbaar zijn. Door scherpere prikkels (meer resultaatfinanciering) wordt gestreefd naar een toename van de uitstroom naar reguliere arbeid met een kwart ten opzichte van 2003 (doelstelling te behalen in 2007). Begin 2004 zal een nulmeting plaatsvinden en wordt deze doelstelling verder geoperationaliseerd.

In het kader van de Sluitende Aanpak heeft het UWV op grond van artikel 130 WW experimenteel trajecten ingekocht. Het experiment Sluitende Aanpak eindigt in augustus 2003 en is begin 2003 geëvalueerd. Uit de evaluatie is gebleken dat het percentage Sluitende Aanpak is uitgekomen op 93%. Dat wil zeggen dat 93% van de uitkeringgerechtigden die onder de doelgroepdefinitie vallen werk hebben gevonden of een traject is aangeboden binnen 1 jaar na de eerste werkloosheidsdag. In de komende jaren worden de normpercentages jaarlijks vastgesteld in de jaarplannen UWV en de prestatie-indicatoren die tussen SZW en UWV worden afgesproken.

Sinds de start van het experiment Sluitende Aanpak in 1998 is er een rijksbijdrage om de aanloopkosten van de sluitende aanpak te financieren. Het kabinet heeft besloten om per 2003 de rijksbijdrage af te schaffen voor de Sluitende Aanpak. De reïntegratieactiviteiten worden niet langer vanuit een apart budget gefinancierd maar zijn een integraal onderdeel van het Awf.

In 2004 wordt het budget Sluitende Aanpak opgenomen in het jaarplan UWV en wordt er in het kader van de verantwoordings- en controle cyclus per kwartaal gerapporteerd over het percentage sluitende aanpak.

Tabel 1.5: Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 3

DoelgroepCriteriumStreven 2002Realisatie 2002Streven 2003Streven 2004
Nieuwe instroom WWPercentage Sluitende aanpak95%93%95%95%
Nieuwe instroom WWPlaatsings-percentage40%44%*40%50%
Nieuwe instroom WWSnelle start80%82%80%85%

Bron: 2e kwartaalrapportage 2003 UWV/begroting 2003 SZW.

*Over trajecten die gestart zijn in 2001, is gezien de doorlooptijd van de contracten nog geen definitief cijfer te geven. Van de contracten die in 2002 zijn gestart is 6% geplaatst, de overige trajecten zijn recent gestart.

Operationele doelstelling 4: Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WW door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

SZW richt zich op handhaving van de regelgeving waarbij misbruik en oneigenlijk gebruik moet worden voorkomen en bestreden. Daartoe worden controlemiddelen ingezet, vindt opsporing plaats en worden overtredingen en fraude afgedaan door middel van sanctie-oplegging (boetes en gehele of gedeeltelijk weigering van de uitkering) en terug- en invordering van ten onrechte verstrekte uitkeringen of te weinig betaalde premies.

Het UWV levert daarvoor inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening. Hierbij dienen fraude en overtredingen zoveel mogelijk aan het licht te worden gebracht en te worden afgehandeld.

Naast deze activiteiten is het UWV bezig met het ontwikkelen van een kennissysteem recht en duur WW. Kennistechnologie kan een belangrijke rol spelen bij de inrichting en de prestaties van de uitvoeringsorganisatie op het terrein van de rechtmatigheid, doelmatigheid, effectiviteit en klantvriendelijkheid. Vanaf eind 1999 is de ontwikkeling ter hand genomen van kennissystemen op het terrein van de ZW en de WW. Beide kennissystemen zijn inmiddels gereed en ingepast in de uitvoering.

Tabel 1.6: Prestatie-indicatoren operationele doelstelling 4

DoelgroepenCriteriumRealisatie 2002Streven 2003Streven 2004
WW% afdoening94%100%100%

Bronnen: UWV trendrapportage 2002, jaarverslag UWV 2002.

Bovenstaande indicator heeft betrekking op de laatste fase van de handhavingsketen.

1.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.7: Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1000)

Nr.1WW2002200320042005200620072008
 Totaal uitgaven3 160 1004 569 7935 898 7565 550 3725 322 9805 140 2745 148 200
 – Uitkeringslasten2 637 8323 956 2765 114 8564 810 7444 670 9314 572 1744 587 200
 – Uitvoeringskosten522 268613 517783 900739 628652 049568 100561 000
         
 Ontvangsten0000000

In de ontwikkelingen van de uitvoeringskosten is rekening gehouden met Walvis/SUB. Het benodigde voorlichtingsbudget in verband met de voorgenomen WW-maatregelen is vermeld in artikel 98.

In verband met het afschaffen van de vervolguitkering voor nieuwe instroom in de WW met ingang van 11 augustus 2003 treedt er ten opzichte van de besparingsreeks in het Hoofdlijnenakkoord een extra besparing op in 2004 en 2005. Voor de jaren 2006 en 2007 is er ten opzichte van het HA sprake van een besparingsverlies. De reden van de besparingswinst in 2004 en 2005 is het naar voren halen van de invoeringsdatum. Daarentegen levert de maatregel in de jaren 2006 en 2007 minder op, omdat in het HA nog uitgegaan werd van halvering van de VVU-duur ook voor lopende WW-uitkeringen.

Het besluit tot afschaffing van de verlaagde wekeneis heeft op slechts een beperkte groep seizoenwerklozen betrekking. Per saldo wordt hier circa € 4 mln WW-lasten op jaarbasis mee bespaard.

Tevens is het kader van ESF bezien in hoeverre bij projecten van het UWV gebruik kan worden gemaakt van cofinanciering door de EU.

1.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de programma-uitgaven is nihil. De WW is een openeinderegeling, waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in de wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving.

Tabel 1.8: Budgetflexibiliteit (x € 1 mln)

 2004 2005 2006 2007 2008 
Totaal geraamde kasuitgaven5 898 5 550 5 322 5 140 5 148 
Waarvan apparaatsuitgaven          
           
Programmauitgaven5 898%5 550%5 322%5 140%5 148%
Waarvan op 1 januari 2004          
           
Juridisch verplicht 97        
Bestuurlijk maar niet juridisch gebonden 3 14 13 12 12
Beleidsmatig gereserveerd ogv een regeling of beleidsprogramma   86 87 88 88
Beleidsmatig nog niet ingevuld          
           
Totaal 100 100 100 100 100

De in dit artikel opgevoerde uitvoeringskosten zijn afgestemd op de bijbehorende taken. De uitvoeringskosten worden vastgelegd door de minister van SZW, wanneer hij jaarlijks uiterlijk 1 december zijn goedkeuring verleend aan het UWV-Jaarplan voor het komende jaar. Wijzigingen in de wet- en regelgeving die een afname of toename van de uitvoeringskosten tot gevolg hebben, leiden tot een aanvulling op dit plan.

Bij de verdeling is uitgegaan van de wettelijke verplichting tot het uitbetalen van uitkeringen in 2003 en 2004. In verband met het reeds toegezegde budget uitvoeringskosten 2003 aan het UWV is ook dat budget als juridisch verplicht te beschouwen.

Voor de jaren 2005 en verder is uitgegaan van beleidsmatig gereserveerde bedragen voor de uitkeringslasten en voor de uitvoeringskosten van bestuurlijk gebonden bedragen. Voor beide geldt dat alleen wijzigingen in de wetgeving leiden tot flexibiliteit.

De uitkeringslasten en de uitvoeringskosten voor de WW worden gefinancierd door de wachtgeldfondsen (Wgf) en het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf).

1.5 Veronderstellingen

Tabel 1.9: Kengetallen handhaving WW

CriteriumRealisatie2000Realisatie2001Realisatie2002
Aantal geconstateerde fraudegevallen11 1289 6149 010
Totaal fraudebedrag (x € 1 mln)8,4*8,6
Gemiddeld fraudebedrag (x € 1)756*954
% strafrechtelijke afdoening3%2%2%
% administratie afdoening91%93%92%

* Niet bekend.

Grafiek 1.1: Ramingen vs. Realisatie WW

kst-29200-XV-2-16.gif

Bovenstaande grafiek zet de werkelijk gerealiseerde totale WW-lasten van enig jaar af tegen de voorziene lasten uit de begroting over hetzelfde jaar.

Omdat de werkloosheid in 2002 uiteindelijk lager uitkwam dan voorzien ten tijde van de begrotingssamenstelling 2002, zijn de gerealiseerde totale WW-lasten voor dit jaar iets lager dan begroot. Ditzelfde geldt voor de jaren 1999 en 2000. Verder toont de tabel duidelijk de te verwachten toename van de WW-lasten in 2003 en 2004.

Tabel 1.10: Kengetallen WW

 200220032004200520062007
1. Volume Ontslagwerkloosheid (x 1 000)      
* aantal nieuwe uitkeringen325402528429396376
* aantal beëindigde uitkeringen287308452461419390
* gemiddeld aantal uitkeringen182276352321298283
* gemiddeld aantal personen met WW173262335305283269
* gemiddeld aantal uitkeringsjaren166252322293272259
       
2. Hoogte gemiddelde uitkering (x € 1)14 21114 33714 67115 16715 87916 220

Cijfers stand KMEV 2004.

Het beroep op de WW wordt in belangrijke mate bepaald door de ontwikkelingen in de omvang van de werkloze beroepsbevolking. Voorspellingen over de werkloze beroepsbevolking zijn afkomstig van het Centraal Planbureau. Het CPB voorziet voor de jaren 2003 en 2004 een dalende vraag naar arbeid, met name in de marktsector. Omdat het arbeidsaanbod, onder invloed van een groeiende participatiegraad van vrouwen enerzijds en het activerend karakter van een aantal beleidsmaat-regelen anderzijds, de komende jaren een stijging laat zien, resulteert per saldo een groei van de werkloze beroepsbevolking. Volgens het CPB neemt de werkloze beroepsbevolking toe van ruim 300 000 personen in 2002 tot 540 000 personen in 2004. De verwachting is dat de werkloosheid zich in de jaren na 2004 stabiliseert.

Vanwege de stijgende werkloosheid zal ook het WW-volume de komende jaren toenemen, van 166 000 uitkeringsjaren in 2002 tot 322 000 uitkeringsjaren in 2004. Dit is ongeveer een verdubbeling van het WW-volume. De jaren na 2004 neemt dit volume enigszins af, met name vanwege de aangekondige maatregelen in de WW die de gemiddelde duur van de uitkering zullen verkorten en de toegang zullen beperken.

1.6 VBTB-paragraaf

In het kader van de overheidsbrede VBTB-operatie zit ook SZW momenteel midden in een proces naar een begroting waarin in toenemende mate verantwoording wordt afgelegd over de gehanteerde beleidsdoelstellingen en de mate waarin deze doelstellingen ook effectief gehaald worden. Onderstaande tabel geeft aan welke indicatoren in deze begroting zijn opgenomen.

Tabel 1.11: Beschikbare en beschikbaar komende prestatie-indicatoren en kengetallen

Operationele doelstelling InformatieStand van zaken
11TijdigheidBeschikbaar
 2RechtmatigheidBeschikbaar
23Instroomkans 57½-plussersBeschikbaar
 4Aandeel werkhervatting 57½-plussersBeschikbaar
35Percentage sluitende aanpakBeschikbaar
 6PlaatsingspercentageBeschikbaar
47Snelle startbeschikbaar
 8AfdoeningpercentageBeschikbaar
 9IncassoratioBeschikbaar vanaf 2005

PREMIEARTIKEL 2 INKOMENSGARANTIE BIJ ZIEKTE EN ARBEIDSONGESCHIKTHEID

2.1 Algemene beleidsdoelstellingen

1. Het garanderen van een inkomen aan:

a. zieke werknemers van wie de werkgever geen loondoorbetalingsverplichting heeft op grond van het BW, omdat er geen sprake (meer) is van een arbeidsovereenkomst;

b. zieke werknemers van speciale groepen;

c. arbeidsongeschikte werknemers en zelfstandigen.

2. Het voorkomen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid.

3. Het bevorderen van de arbeidsdeelname van arbeidsongeschikte werknemers en zelfstandigen.

Het wettelijk stelsel beschermt werknemers, degenen die met werknemers worden gelijkgesteld en zelfstandig ondernemers tegen het risico van inkomensverlies door ziekte en arbeidsongeschiktheid. De bescherming tegen inkomensverlies geschiedt door middel van verschillende wettelijke regelingen.

Sinds de Wet uitbreiding loondoorbetalingsverplichting bij ziekte (WULBZ) in 1996 in werking is getreden, zijn werkgevers op grond van het Burgerlijk Wetboek (BW) verplicht om gedurende maximaal één jaar minimaal 70% van het laatstverdiende loon door te betalen aan zieke werknemers met een arbeidsovereenkomst. Speciale groepen en werknemers die geen arbeidsovereenkomst (meer) hebben (de zogeheten «vangnetgevallen», zoals zieke flexwerkers, uitzendkrachten en werklozen), kunnen aanspraak maken op loondoorbetaling op grond van de Ziektewet (ZW). Werknemers die na een ziekteperiode van één jaar geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, ontvangen een inkomensdervingsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsheidsverzekering (WAO). Zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeur-grootaandeelhouders en hun meewerkende echtgenoten, ontvangen in die situatie een inkomens-dervingsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ).

Om te voorkomen dat betrokkenen onnodig bij ziekte of arbeidsongeschiktheid in een uitkeringssituatie verkeren, is het beleid gericht op preventie (het voorkomen van het ontstaan van ziekte en arbeidsongeschiktheid) respectievelijk op het reïntegreren van de uitkeringsgerechtigden.

Met betrekking tot het stelsel van arbeidsongeschiktheidsregelingen is in het Hoofdlijnenakkoord een herziening van dit stelsel aangekondigd. Omdat de regelingen herzien zullen worden, is in dit hoofdstuk geen evaluatieoverzicht opgenomen.

2.2 Operationele doelstellingen

1. Het beperken van de instroom in de WAO, WAZ en ZW.

2. Het bevorderen van de uitstroom uit de WAO, WAZ en ZW.

3. Het bevorderen van de arbeidsparticipatie van arbeidsongeschikten in de WAO en WAZ.

4. Zorgdragen dat op een doeltreffende en doelmatige wijze een inkomensvoorziening aan uitkeringsgerechtigden in WAO, WAZ en ZW wordt verstrekt.

5. Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WAO, WAZ en ZW door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

Tabel 2.1: Overzicht beleidsevaluaties premie-artikel 2

Operationele doelstelling2002200320042005200620072008
Operationele doelstelling 5X X X X

Het Periodiek onderzoek Regelovertreding in de sociale zekerheid (POROSZ) is bedoeld om inzicht te krijgen in de omvang én de achtergronden van regelovertreding in de WAO, WW en ABW. Het onderzoek is uitgevoerd met grootschalige surveys onder uitkeringsgerechtigden. Er is voor gekozen het onderzoek periodiek te herhalen (eens per twee jaar), zodat het onderzoek een monitorfunctie krijgt. Het eerste onderzoek heeft in het jaar 2000 plaatsgevonden, het tweede in 2002; de resultaten zijn op 20 juni 2003 aan de Tweede Kamer gezonden.

Operationele doelstelling 1: Het beperken van de instroom in de WAO, WAZ en ZW.

SZW streeft naar het beperken van de instroom in de WAO, WAZ en ZW. Het voorkomen van arbeidsongeschiktheid van werknemers is primair een zaak van de werkgever die zorgt voor goede arbeidsomstandigheden en ziekteverzuimbegeleiding. Hiertoe worden onder andere arboconvenanten afgesloten. Werkgever en werknemer zijn bij het intreden van ziekte samen verantwoordelijk voor alle activiteiten in het eerste ziektejaar die gericht zijn op werkhervatting. Zelfstandigen zijn zelf verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden; UWV speelt hierbij een faciliterende rol. In de ZW-vangnetsituaties is het UWV verantwoordelijk voor de verzuimbegeleiding en de reïntegratie van de zieke werknemers. Met de invoering van de «Wet verbetering poortwachter» en de «Invoeringswet SUWI» (Tweede Kamer, 2000/1/2, 27 678) is de verantwoordelijkheidsverdeling verduidelijkt en is de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer versterkt. De Wet verbetering poortwachter is gericht op de terugdringing van langdurig ziekteverzuim. Hiertoe zijn de verplichtingen van werkgevers en werknemers in het eerste ziektejaar aanmerkelijk aangescherpt. Werkgevers die onvoldoende doen om een zieke werknemer weer aan het werk te helpen, kunnen worden verplicht om het loon maximaal een jaar langer door te betalen. Zieke werknemers die weigeren mee te werken aan hun reïntegratie kunnen worden geconfronteerd met stopzetting van de loondoorbetaling of als dat niet helpt met ontslag.

Tabel 2.2: Prestatie-indicator operationele doelstelling 1

DoelgroepenCriteriumRealisatie 2002Streven 2003Streven 2004
WAOtijdigheid einde wachttijd70%90%90%
WAZtijdigheid einde wachttijd50%90%90%

Bronnen: UWV (jaarplan 2003; ontwerp jaarplan 2004; jaarverslag 2002; 2e kwartaalrapportage 2003).

De instroom in WAO, WAZ en ZW is gegeven de huidige wetgeving slechts beperkt beïnvloedbaar. Instroom in WAO en WAZ kan beperkt worden bij een soepel lopend claimbeoordelingsproces dat zich uit in tijdige afwikkeling van de beoordelingen. De tijdigheid ligt echter ook in 2002 nog bij alle ao-regelingen onder de norm. Eind jaren negentig zijn achterstanden ontstaan in de verwerking van WAO- en WAZ-aanvragen onder invloed van de explosieve stijging van het aantal WAO-aanvragen. In 2002 zijn deze achterstanden in de eind-wachttijdbeoordelingen vrijwel tot nul gereduceerd. In 2003 valt dan ook een belangrijke verbetering van de tijdigheid te verwachten. Over tijdigheid WAZ wordt één keer per jaar gerapporteerd.

Operationele doelstelling 2: Het bevorderen van de uitstroom uit de WAO, WAZ en ZW.

Er is in de uitvoering een intensivering van de kwaliteitsborging gaande gericht op het verhogen van de kwaliteit van de claimbeoordeling WAO, WAZ en ZW. Het betreft onder andere zaken als tijdigheid, de beoordeling van de belastbaarheid en de kwaliteit van het sociaal medisch handelen. De uitkeringsgerechtigden WAO en WAZ worden na 1 jaar jaar (na 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt te zijn geweest) en vervolgens om de 5 jaar herbeoordeeld om te bezien of er nog recht op uitkering bestaat en wat de reïntegratiemogelijkheden zijn. Hierbij is het inzetten van het reïntegratie-instrumentarium van belang (zie ook paragraaf 3.2 Reïntegratie Arbeidsgehandicapten).

Tabel 2.3: Prestatie-indicator operationele doelstelling 2

DoelgroepenCriteriumRealisatie 2002Streven 2003Streven 2004
WAO/WAZtijdigheid herbeoordelingen49%60%90%
ZW% herstel binnen 1 jaar4,4%4,0%

Bronnen: UWV (jaarplan 2003; ontwerp jaarplan 2004; jaarverslag 2002).

Uitstroom uit WAO en WAZ vindt voor een aanzienlijk deel plaats om niet-beïnvloedbare redenen als overlijden en pensionering. Wel beïnvloedbaar is de uitstroom vanwege herstel. Arbeidsongeschikten worden na één jaar en vervolgens elke vijf jaar herbeoordeeld. Als deze beoordelingen tijdig en wetsconform plaatsvinden kan een optimale uitstroombevordering worden gerealiseerd. Waar de tijdigheid van de einde-wachttijdbeoordelingen in 2002 al te wensen over liet, is de tijdigheid van de herbeoordelingen helemaal onder zware druk komen te staan. Eind 2002 bedroeg het aantal achterstanden bij de herbeoordelingen nog bijna 80 000. Met UWV zijn prestatie-afspraken gemaakt over het volledig wegwerken van die achterstanden in 2003. Gedurende 2003 zal de tijdigheid dan ook nog laag zijn, maar voor 2004, als met een schone lei begonnen wordt, verwacht UWV de tijdigheidsnorm van 90% te kunnen halen.

Bij de ZW vervult het UWV de arborol. Er wordt gestreefd naar beperking van langdurig verzuim en WAO-instroom van de vangnet ZW-populatie. Het percentage ZW-instromers dat niet binnen één jaar herstelt is in 2002 belangrijk gedaald t.o.v. 2001. Voor 2004 worden over dit percentage prestatie-afspraken met het UWV gemaakt.

Operationele doelstelling 3: Het bevorderen van de arbeidsparticipatie van arbeidsongeschikten in de WAO en WAZ.

Het UWV is verantwoordelijk voor de reïntegratie van arbeidsgehandicapten die recht hebben op een uitkering op grond van de WAO en de WAZ. Het UWV heeft daartoe verschillende reïntegratie-instrumenten tot zijn beschikking. Het UWV kan de nieuwe werkgever wijzen op de mogelijkheden van loondispensatie, de no-risk polis, premiekorting en subsidiëring van meerkosten bij het in dienst nemen van een arbeidsgehandicapte.

Daarnaast kan het UWV ten behoeve van de uitkeringsgerechtigden reïntegratietrajecten inkopen gericht op het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt. Het UWV koopt deze trajecten middels een aanbestedingsprocedure in bij private reïntegratiebedrijven. Reïntegratiebedrijven zorgen vervolgens voor aanbodversterkende activiteiten, bemiddeling, plaatsing en nazorg in reguliere arbeid. Indien een cliënt minimaal 6 maanden reguliere arbeid verricht voor ten minste 50% van zijn verdiencapaciteit wordt het traject als succesvol beschouwd (zie ook paragraaf 3.2 Reïntegratie Arbeidsgehandicapten).

Tabel 2.4: Prestatie-indicator operationele doelstelling 3

DoelgroepenCriteriumRealisatie 2002Streven 2003Streven 2004
WAO% werkend28%29%30%
WAZ% werkend6%6%6%

Bronnen: UWV (trendrapportage arbeidsongeschiktheid 2002).

Het aantal werkende arbeidsongeschikten is de afgelopen jaren gegroeid, zowel absoluut als relatief. Voor 2003 en 2004 wordt voor de WAO een kleine verdere groei van het aandeel werkende arbeidsongeschikten verwacht. De trend van betere reïntegratie blijft gelden en tevens neemt het aandeel gedeeltelijk arbeidsongeschikten toe, maar de heersende laagconjunctuur bemoeilijkt de groei van de arbeidsparticipatie van de arbeidsongeschikten. De WAZ-populatie kent slechts weinig werkenden. Deze mensen zijn gemiddeld veel ouder dan de WAO'ers en doorgaans moeilijk bemiddelbaar.

Operationele doelstelling 4: Zorgdragen dat op een doeltreffende en doelmatige wijze een inkomensvoorziening aan uitkeringsgerechtigden wordt verstrekt.

De ZW verzekert de in § 2.1 genoemde speciale groepen tot 65 jaar van een uitkering bij ziekte. De ZW-uitkering bedraagt afhankelijk van de situatie – 70% of 100% van het dagloon. De ZW-uitkeringen worden verstrekt door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) op basis van de wet- en regelgeving.

Aan werknemers tot 65 jaar wordt een uitkering bij arbeidsongeschiktheid verstrekt. Een werknemer is geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt als hij wegens ziekte niet meer in staat is om met arbeid zijn inkomen te verdienen. Een werknemer kan aanspraak maken op een WAO-uitkering als hij 52 weken onafgebroken ziek is geweest. De WAO kent een loon-dervingsuitkering en een vervolguitkering. De loondervingsuitkering is gebaseerd op het dagloon en de duur is afhankelijk van de leeftijd waarop de werknemer recht krijgt op een WAO-uitkering. Na afloop van deze periode kan aanspraak worden gemaakt op een vervolguitkering die is gebaseerd op een combinatie van het dagloon en het minimumloon. In beide gevallen is de hoogte van de uitkering afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. De WAO-uitkeringen worden verstrekt door het UWV.

Aan zelfstandigen tot 65 jarige leeftijd wordt bij gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid een WAZ-uitkering verstrekt. Het arbeidsongeschiktheidscriterium in de WAZ is gelijk aan het criterium dat in de WAO wordt gehanteerd. De hoogte van de uitkering is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en het oude inkomen, en bedraagt maximaal 70% van het minimumloon. De vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid geschiedt op dezelfde wijze als bij de WAO. De WAZ-uitkeringen worden verstrekt door het UWV.

Tabel 2.5: Prestatie-indicator operationele doelstelling 4

DoelgroepenCriteriumRealisatie 2002Streven 2003Streven 2004
WAOrechtmatigheid99,8%98%98%
WAZrechtmatigheid95,5%98%99%
ZWrechtmatigheid90,9%97%98%
ZWtijdigheid eerste betaaldag65,3%80%90%

Bronnen: UWV (jaarplan 2003; ontwerp jaarplan 2004; jaarverslag 2002).

De rechtmatigheid van de WAZ heeft de status van verantwoordingsinformatie en niet van prestatie-indicator. Krachtens het controleprotocol dat op 19 september 2002 aan de Tweede Kamer is voorgelegd, is met het UWV afgesproken dat de rechtmatigheid vanaf 2004 niet afzonderlijk op wetsniveau, maar voor de gehele uitvoering wordt bekeken.

Ook de tijdigheid eerste betaaldag bij de ZW (gedefinieerd als binnen 4 weken na de ziekmelding) voldoet nog niet aan de normen.

Naast de hier genoemde indicatoren, heeft de Minister in samenspraak met het UWV tevens indicatoren ontwikkeld op het gebied van handhaving en klantgerichtheid. Het betreft hier specifieke aansturingsindicatoren die geen directe relatie hebben met de doelstellingen van de WAO, ZW of WAZ. In de loop van het jaar zal de Tweede Kamer via de kwartaalrapportages UWV en het jaarverslag UWV geïnformeerd worden over deze indicatoren.

Operationele doelstelling 5: Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WAO, WAZ en ZW door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

Tabel 2.6: Prestatie-indicator operationele doelstelling 5

DoelgroepenCriteriumRealisatie 2002Streven 2003Streven 2004
WAO/WAZ/Wajong% afdoening93,4%100%100%
ZW% afdoening99,3%100%100%

Bron: UWV.

SZW richt zich op handhaving van de regelgeving waarbij misbruik en oneigenlijk gebruik moet worden voorkomen en bestreden. Daartoe worden preventieve maatregelen genomen en controlemiddelen ingezet, vindt opsporing plaats en worden overtredingen en fraude afgedaan door middel van sanctie-oplegging (boetes en gehele of gedeeltelijk weigering van de uitkering) en terug- en invordering van ten onrechte verstrekte uitkeringen.

Het UWV levert daarvoor inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening. Hierbij dienen overtredingen en fraude zoveel mogelijk aan het licht te worden gebracht en afgehandeld.

De bovenstaande indicator heeft betrekking op de laatste fase van de handhavingsketen.

2.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Voor zowel WAO, WAZ als ZW geldt dat er nog geen koppeling te maken is tussen de instrumenten en de operationele doelstellingen. Het gros van de uitgaven betreft dan ook uitkeringslasten. Uitgaven m.b.t. REA t.b.v. WAO- en WAZ-gerechtigden worden gepresenteerd in premie-artikel 3.

Tabel 2.7: Budgettaire gevolgen van beleid WAO (x € 1000)

NrArtikelonderdeel WAO2002200320042005200620072008
1Totaal uitgaven10 356 40010 823 75110 788 55410 601 98710 288 3969 938 3009 847 400
         
2Programmauitgaven10 356 40010 823 75110 788 55410 601 98710 288 3969 938 3009 847 400
 – Uitkeringslasten WAO9 622 52710 033 32110 041 7289 879 3369 678 0739 399 8009 328 700
 – Uitvoeringskosten WAO733 873790 430746 826722 651610 323538 500518 700
         
3Ontvangsten0000000

Bronnen: o.m. UWV (juninota financiële ontwikkeling UWV-fondsen 2003–2004).

De financiële gegevens voor de periode 2002–2008 worden sterk beïnvloed door de voorgenomen stelselherziening. De stelselherziening zal tot gevolg hebben dat in 2004 de laatste instroom in de WAO oude stijl plaatsvindt. In 2005 zal als gevolg van de verlenging van de loondoorbetaling bij ziekte geen instroom plaatsvinden. In 2006 zal de herziene WAO effectief zijn en zal de eerste instroom plaatsvinden in de aparte regelingen voor enerzijds volledig en duurzaam arbeidsongeschikten en anderzijds gedeeltelijk arbeidsgeschikten. De in de tabel gepresenteerde gegevens zijn een optelsom van die twee regelingen en van het tweede ziektejaar, dat na de stelselherziening als het ware geprivatiseerd is. De besparingen als gevolg van de voorgenomen stelselwijziging zijn hierin verwerkt conform het Hoofdlijnenakkoord.

Tevens is rekening gehouden met extra besparingen als gevolg van de aanscherping van het schattingsbesluit per 1 juli 2004 en de extra maatregelen om te garanderen dat in het tweede ziektejaar niet meer dan 70% van het oude loon wordt doorbetaald. Deze extra maatregelen zorgen voor grotere besparingen op uitkeringslasten van zowel het zittende WAO-bestand als de arbeidsongeschikten die in het nieuwe stelsel zullen instromen.

In de ontwikkelingen van de uitvoeringskosten rekening is gehouden met Walvis/SUB. Het benodigde voorlichtingsbudget in verband met de herziene WAO is vermeld in artikel 98.

Tabel 2.8: Budgettaire gevolgen van beleid WAZ (x € 1000)

NrArtikelonderdeel WAZ2002200320042005200620072008
1Totaal uitgaven562 343583 563590 515535 310495 503412 500385 100
         
2Programmauitgaven562 343583 563590 515535 310495 503412 500385 100
 – Uitkeringslasten WAZ516 273537 328540 527495 987465 201391 000364 800
 – Uitvoeringskosten WAZ46 07046 23549 98839 23230 30221 50020 300
         
3Ontvangsten0000000

Bronnen: o.m. UWV (juninota financiële ontwikkeling UWV-fondsen 2003–2004).

Conform het Hoofdlijnenakkoord wordt de WAZ afgeschaft. Uit de cijfers van het verleden blijkt dat de WAZ zich kenmerkt door een constant volume in personen en uitkeringsjaren. Dit beeld is dan ook gebruikt voor de prognose van het aantal uitkeringsjaren. De oorzaak van de stijgende uitkeringslasten in die jaren ligt uitsluitend bij de trendmatige lichte stijging van de gemiddelde uitkeringen als gevolg van indexering. Vanaf 2005 lopen de uitkeringslasten terug als gevolg van het langzaam leeglopen van het bestand.

Tabel 2.9: Budgettaire gevolgen van beleid ZW (x € 1000)

NrArtikelonderdeel ZW2002200320042005200620072008
1Totaal uitgaven1 654 3951 789 0291 843 2731 891 5211 984 0212 021 6002 054 700
         
2Programmauitgaven1 654 3951 789 0291 843 2731 891 5211 984 0212 021 6002 054 700
 – Uitkeringslasten ZW1 454 0761 587 1491 633 9821 677 6661 787 1111 830 8001 861 400
 – Uitvoeringskosten ZW200 319201 880209 291213 855196 910190 800193 300
         
3Ontvangsten0000000

Bronnen: o.m. UWV (juninota financiële ontwikkeling UWV-fondsen 2003–2004).

De komende jaren zal het ZW-volume licht oplopen, met name vanwege een stijging van het aantal ZW-uitkeringen aan zieke werklozen. Dit is een direct gevolg van de stijgende werkloosheid. Het aantal ZW-uitkeringen aan flexwerkers en het aantal zwangerschapsuitkeringen laat geen grote wijzigingen zien. De toename in de ZW-uitkeringslasten is een combinatie van dit volume-effect en van de verwachte stijging van de gemiddelde uitkering.

2.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de ZW-, WAO- en WAZ-uitgaven is nihil. De ZW, WAO en WAZ zijn openeinderegelingen, waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in de wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving.

Tabel 2.10: Budgetflexibiliteit (x € 1 mln)

 2004 2005 2006 2007 2008 
Totaal geraamde kasuitgaven13 344 13 122 12 838 12 433 12 346 
Waarvan apparaatsuitgaven          
           
Programmauitgaven13 344%13 122%12 838%12 433%12 346%
Waarvan op 1 januari 2004          
           
Juridisch verplicht 100        
Bestuurlijk maar niet juridisch gebonden   8 7 6 6
Beleidsmatig gereserveerd ogv een regeling of beleidsprogramma   92 93 94 94
Beleidsmatig nog niet ingevuld          
           
Totaal 100 100 100 100 100

De opgevoerde uitvoeringskosten zijn afgestemd op de bijbehorende taken. De uitvoeringskosten worden vastgesteld door de Minister van SZW, wanneer hij jaarlijks uiterlijk 1 december zijn goedkeuring verleent aan het UWV-Jaarplan voor het komende jaar. Wijzigingen in wet- en regelgeving die een afname of toename van de uitvoeringskosten tot gevolg hebben, leiden tot een aanvulling op dit plan. Bij de verdeling is uitgegaan van de wettelijke verplichting tot het uitbetalen van uitkeringen in 2003 en 2004. In verband met het reeds toegezegde budget uitvoeringskosten 2003 aan het UWV is ook dat budget als juridisch verplicht te beschouwen. Voor de jaren 2005 en verder is uitgegaan van beleidsmatig gereserveerde bedragen voor de uitkeringslasten en voor de uitvoeringskosten van bestuurlijk gebonden bedragen. Voor beide geldt dat alleen wijzigingen in de wetgeving leiden tot flexibiliteit.

2.5 Veronderstellingen van beleid

In 2003 heeft, ten opzichte van voorgaande jaren, een omslag plaatsgevonden in de WAO: de groei van het bestand is omgeslagen in een daling. Eind 2003 zijn er naar verwachting iets minder WAO'ers als eind 2002. De instroomkans komt in 2003 naar verwachting op een niveau van 1,2% terecht, 0,4 procentpunt onder het niveau van 2001. Als percentage van de verzekerde populatie is het niveau van 2000 van 12,0% weer actueel. Deze ontwikkeling wordt in belangrijke mate toegeschreven aan de in april 2002 ingevoerde Wet Verbetering Poortwachter, de heersende laagconjunctuur, en het aankondigingseffect van het nieuwe stelsel.

De ontwikkeling is voor een ander deel ook het gevolg van het feit dat de uitstroom een licht stijgende lijn vertoont. Deze stijging hangt samen met de hoge instroom van de afgelopen jaren omdat juist in de eerste paar jaar na instroom de herstelkans het hoogst is.

De einde-wachttijdkeuringen zijn sinds 1998 aanmerkelijk strenger geworden. Dit uit zich op twee manieren. Het percentage afwijzingen bij keuring is gestegen van 21% in 1998 naar 30% in 2002. En als toch een uitkering wordt toegekend, is het percentage volledige toekenningen gedaald van 72% in 1998 naar 56% in 2002. Voor beide wordt een stabilisatie verwacht in 2003.

Tabel 2.11: Kengetallen WAO

 20002001200220032004
1. Bestand     
* in personen (ultimo, x1000)769792802800803
* als % verzekerde populatie12,0%12,1%12,1%12,0%11,9%
* % geheel arbeidsongeschikt69,6%68,3%67,4%66,9%66,9%
* Gem. % arbeidsongeschiktheid81,6%80,8%80,4%80,1%79,8%
      
2. Instroom     
* in personen (x1000)100,2104,192,48086
* instroomkans1,6%1,6%1,4%1,2%1,3%
* % afgewezen bij keuring27%30%30%31%31%
* % geheel arbeidsongeschikt63%57%56%56%56%
      
3. Uitstroom     
* in personen (x1000)75,580,882,08283
* uitstroomkans9,8%10,2%10,2%10,3%10,3%
– herstel/herbeoordeling37%41%45%44%44%
– pensionering/overlijden50%47%46%46%46%
– overige redenen12%12%9%10%10%
      
4. Handhaving     
* aantal geconstateerde fraudes2 7354 9255 365  
* totaal fraudebedrag (* € 1 mln)4,1nb9,0  
* gem. fraudebedrag (* € 1)1 503nb1 678  
* % strafrechtelijk afdoening6%5%4%  
* % administratieve afdoening84%92%89%  

Bronnen: UWV (maandoverzicht arbeidsongeschiktheid januari t/m december 2000–2002; kwartaalverslag 2e kwartaal 2003; trendrapportage handhaving 2002; jaarverslag 2002).

Zoals eerder genoemd, kenmerkt de WAZ zich door een constant volume in personen en uitkeringsjaren, zij het dat de eerste cijfers over 2003 op een lichte groei wijzen. Echter, voor de instroom is er een duidelijke daling te zien van het aantal volledige toekenningen als gevolg van een striktere claimbeoordeling. Desondanks is er een lichte stijging van het aandeel volledig arbeidsongeschikten in het bestand zelf. Dit wordt veroorzaakt door toekenningen van volledige arbeidsongeschiktheid bij herkeuringen, terwijl op het moment van instroom de toekenning nog gedeeltelijk was.

Tabel 2.12: Kengetallen WAZ

 20002001200220032004
1. Bestand     
* in personen (ultimo, x 1 000)56,555,856,256,857,5
* als % verzekerde populatie7,3%7,2%7,2%7,4%7,5%
* % geheel arbeidsongeschikt60,8%62,1%62,7%62,8%63,0%
* Gem. % arbeidsongeschiktheid81,3%82,0%82,3%82,3%82,3%
      
2. Instroom     
* in personen (x 1 000)6,96,87,87,97,9
* instroomkans0,9%0,9%1,0%1,0%1,0%
* % afgewezen bij keuring25%26%26%26%26%
* % geheel arbeidsongeschikt55%52%51%48%48%
      
3. Uitstroom     
* in personen (x 1 000)7,27,67,47,87,9
* uitstroomkans12,8%13,5%13,2%12,8%12,5%
– herstel/herbeoordeling14%12%15%18%18%
– pensionering/overlijden66%62%65%71%71%
– overige redenen20%25%20%11%11%

Bronnen: UWV (maandoverzicht arbeidsongeschiktheid januari t/m december 2000–2002; kwartaalverslag 2e kwartaal 2003).

De ziektewet kent een redelijk stabiel volume. Door de stijging van de werkloosheid neemt het aantal zieke werklozen toe. Daar staat echter een daling van het aantal zieke flexwerkers tegenover.

Tabel 2.13: Kengetallen ZW

 20002001200220032004
1. Bestand     
* in personen (ultimo, x 1 000)107106108108109
      
2. Instroom     
* in personen (x 1 000)665618649  
      
3. Uitstroom     
* in personen (x 1 000)641594561  
      
4. Handhaving     
* aantal geconstateerde fraudes9 74420 38132 420  
* totaal fraudebedrag (x € 1 mln)0,6nb1,3  
* gem. fraudebedrag (x € 1)67nb40  
* % strafrechtelijke afdoening0%0%0%  
* % administratieve afdoening99%99%99%  

Bronnen: UWV (trendrapportage handhaving 2002; Kerncijfers Werknemersverzekeringen; jaarverslag 2002).

Bij de WAO-realisatiecijfers wordt zoveel mogelijk aangesloten bij gegevens van het UWV. Voor prognoses wordt gebruik gemaakt van een stromenmodel waarmee op basis van actuele in- en uitstroomkansen en prognoses van de verzekerde populatie een inschatting wordt gemaakt van de ontwikkeling van het bestand. Voor 1998 t/m 2001 was sprake van tegenvallers in de uitkeringslasten vanwege tegenvallende volume-ontwikkeling. In 2002 was sprake van een meevaller. Ook voor 2003 zal het lastenniveau uit de begroting 2003 niet gehaald worden. Beide weerspiegelen de recente gunstiger volume-ontwikkelingen.

In de grafiek zijn overigens ook de REA-uitgaven t.b.v. WAO-gerechtigden meegerekend.

Grafiek 2.1: Raming vs. Realisatie WAO

kst-29200-XV-2-17.gif

De gerealiseerde WAZ-uitgaven vertonen een lichte stijging door de jaren heen. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de licht stijgende gemiddelde uitkering, in combinatie met een constant WAZ – volume in personen en uitkeringsjaren. Voor de jaren 2000 en 2001 was de begroting te veel naar beneden bijgesteld. De begroting voor 2002 en 2003 ligt meer op de trendlijn.

Grafiek 2.2: Raming vs. Realisatie WAZ

kst-29200-XV-2-18.gif

De ZW-uitkeringslasten 2002 zijn marginaal (€ 8 miljoen) lager uitgekomen dan begroot. Dit komt voornamelijk door een meevallend ZW-volume aan flexwerkers. Het lijkt er wat dat betreft op dat de verschillende beleidsmaatregelen om het ziekteverzuim terug te dringen (WVP, arbo-convenanten) ook een verlagend effect hebben op het ziekteverzuim onder flexwerkers. Ook de minder gunstige conjunctuur kan hierop van invloed zijn geweest. Mogelijk dat mensen zich toch minder snel ziek melden wanneer het gevaar van baanverlies reëler is.

Grafiek 2.3: Raming vs. Realisatie ZWkst-29200-XV-2-19.gif

2.6 VBTB-paragraaf

SZW werkt in overleg met het UWV aan het opstellen van prestatie-indicatoren ter sturing van de begrotings-, controle- en verantwoordingscyclus van het UWV. In de periode tot 2005 geldt hiervoor een groeipad. Er zal nader worden bezien in hoeverre de prestatie-indicatoren van het UWV en de in dit artikel naar voren gebrachte prestatiegegevens elkaar kunnen aanvullen.

Op het moment zijn alle operationele doelstellingen gekwantificeerd middels één of meer prestatie-indicatoren. Een deel van de indicatoren behorende bij operationele doelstelling 2.2 (Het bevorderen van de uitstroom uit de WAO, WAZ en ZW) is te vinden in paragraaf 3.2 (Reïntegratie arbeidsgehandicapten). Vanaf de begroting 2005 zullen tevens indicatoren over productieen kostenontwikkeling worden opgenomen om bij operationele doelstelling 4 doelmatigheid te meten. Hierover vindt nog overleg met UWV plaats.

Ook de aankomende stelselherziening van de WAO zal waarschijnlijk nopen tot uitbreiding van het aantal indicatoren. Hierbij is met name van belang dat vanaf 2006, het eerste jaar dat mensen in de nieuwe WAO kunnen instromen, een expliciete instroomdoelstelling zal gelden van maximaal 25 000 nieuwe gevallen per jaar.

Tabel 2.14: Beschikbare en beschikbaar komende prestatie-indicatoren en kengetallen

Operationele doelstelling Informatie (voorbeelden)Stand van zaken
2.11tijdigheid einde-wachttijdbeschikbaar
 2instroom nieuwe WAOvanaf 2006
2.23tijdigheid herbeoordelingenbeschikbaar
 4% hersteld voor einde wachttijdbeschikbaar
2.35% werkendenbeschikbaar
2.46rechtmatigheidbeschikbaar
 7tijdigheid eerste betaaldagbeschikbaar
 8productie-ontwikkelingvanaf 2005
 9kosten-ontwikkelingvanaf 2005
2.510% afdoeningbeschikbaar
 11incassoratiovanaf 2005

PREMIEARTIKEL 3 REÏNTEGRATIE

3.1 Algemene beleidsdoelstellingen

Het bevorderen van de arbeidsdeelname van arbeidsgehandicapten door reïntegratie-instrumenten en/of het inzetten van een traject gericht op toeleiding naar of een aanbod van arbeid (sluitende aanpak).

Arbeidsgehandicapten zijn (potentiële) werknemers en zelfstandigen die wegens ziekte, gebrek of handicap, al dan niet leidend tot werkloosheid of arbeidsongeschiktheid, beperkingen ondervinden om werk te vinden of te houden. SZW wil voorkomen dat deze mensen terugvallen of blijven steken in een uitkeringssituatie. De Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet Rea) stelt financiële middelen en instrumenten in de vorm van voorzieningen beschikbaar die werkgevers en arbeidsgehandicapten stimuleren om werk aan te bieden respectievelijk aan te nemen of om te starten als zelfstandig ondernemer. Daarnaast voorziet de Wet Rea in de mogelijkheid om reïntegratietrajecten aan te bieden aan diegenen, voor wie de afstand tot de arbeidsmarkt moet worden verkleind/opgeheven.

Uitgangspunten van beleid in 2004, zoals vastgelegd in het Hoofdlijnenakkoord, is het vergroten van de verantwoordelijkheid en maximale handelingsruimte bij de inzet van middelen en instrumenten door de uitvoeringsinstanties. Dit gaat gepaard met een forse vereenvoudiging van regelgeving en met de vermindering van administratieve lasten. Tevens is in het Hoofdlijnenakkoord afgesproken om in het kader van de noodzakelijke ombuigingen ook Rea te betrekken. De Wet Rea is daarom kritisch doorgelicht en ontdaan van overtollige regels. Naast ombuigingen is er binnen de Rea echter ook sprake van een intensivering: er worden meer middelen uitgetrokken voor de reïntegratietrajecten van verminderd arbeidsgeschikten. Ook ligt het in het voornemen om de regeling te versoberen. Hierbij wordt aan die regelingen gedacht die minder effectief bleken en aan regelingen die niet meer passen in de verantwoordelijkheidsverdeling zoals die zal worden voorgesteld in het nieuwe arbeidsongeschiktheidsstelsel (onder andere de verlenging van de loondoorbetalingsperiode naar 2 jaar). De voorstellen sluiten aan bij de verantwoordelijkheden in de Wet verbetering poortwachter, het ingezette beleid ten aanzien van de aanbestedingen, de beleidsvoornemens voor scholing en proefplaatsing in de Werkloosheidswet en de verantwoordelijkheid van de werkgever voor een goede inrichting van de werkplaats.

Uitgangspunt bij reïntegratie is de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt. De betrokkene moet zelf actief zijn mogelijkheden tot het verrichten van inkomensvormende arbeid vergroten. Bij de aanspraak op voorzieningen en begeleiding waar arbeidsgehandicapten gebruik van kunnen maken, past ook de plicht van actief en participerend gedrag. Dit betekent dat de betrokkene verplicht is mee te werken aan zijn reïntegratie en dat inactief gedrag wordt gesanctioneerd.

Het in 2003 ingezette beleid met betrekking tot de aanbestedingen van reïntegratietrajecten moet leiden tot meer marktwerking en concurrentie. Door scherpere prikkels (meer resultaatfinanciering) wordt gestreefd naar een toename van de uitstroom naar reguliere arbeid met een kwart ten opzichte van 2003 (doelstelling te halen in 2007). Begin 2004 zal een nulmeting plaatsvinden en wordt deze doelstelling verder geoperationaliseerd.

In 2000 is over de eerste anderhalf jaar Rea (juli 1998-december 1999) de effectiviteit van de wet geëvalueerd en de efficiency van de uitvoering onderzocht. De uitkomst van de evaluatie was dat de instrumenten onvoldoende bekend waren en de uitvoering van de (her)plaatsingssubsidies gecompliceerd. Naar aanleiding van deze evaluatie is het (her)plaatsingsbudget vervangen door de premievrijstelling en is de administratieve afhandeling vereenvoudigd.

In 2002 zijn de meest recente resultaten over de Rea opnieuw geëvalueerd. De informatie uit deze evaluatie wordt gebruikt bij de herziening van het arbeidsongeschiktheidsstelsel en de aanpassingen in Rea. Een volgende evaluatie is gepland over vijf jaar.

Tabel 3.1: Overzicht beleidsevaluaties premieartikel 3

 2002200320042005200620072008
Algemene doelstellingX    X 

3.2 Operationele doelstellingen

1. Het stimuleren van werkgevers om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen en/of te houden.

2. Het stimuleren van arbeidsgehandicapten om werk te aanvaarden.

3. Het verkleinen of het opheffen van de afstand van de arbeidsgehandicapte tot de arbeidsmarkt via de inzet van trajecten

4. Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet Rea door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

Operationele doelstelling 1: Het stimuleren van werkgevers om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen en/of te houden.

SWZ stimuleert werkgevers om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen en/of te houden. Hierbij krijgt de werkgever financiële compensatie voor de extra kosten en risico's die gepaard gaan met het in dienst nemen of houden van arbeidsgehandicapten. In 2004 gebruikt SZW de volgende instrumenten:

• No-risk-polis. Bij ziekte die intreedt binnen vijf jaar na het in dienst nemen van een arbeidsgehandicapte ontvangt de werkgever een compensatie voor zijn loondoorbetalingsverplichting doordat het UWV ziekengeld betaalt tot ten hoogste het dagloon. Bij arbeidsongeschiktheid van de arbeidsgehandicapte die intreedt binnen die periode krijgt de werkgever geen opslag m.b.t. de gedifferentieerde WAO-premie.

• Tegemoetkoming door premiekorting van de WAO-basis- en Awf-/Ufo-premie gedurende drie jaar in het geval van een nieuwe dienstbetrekking, of gedurende één jaar in het geval van behoud van eigen functie dan wel herplaatsing in een andere functie bij de eigen werkgever;

• Vergoeding van de werkelijke kosten voor zover hoger dan de premiekorting ten behoeve van o.a. aanpassingen aan de werkplek;

• Loondispensatie. Door de Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) kan aan de werkgever loondispensatie worden verleend, indien er sprake is van een duidelijk verminderde arbeidsprestatie van de werknemer. Dit betekent dat de werkgever minder loon betaalt dan waarop de werknemer zonder loondispensatie – bijvoorbeeld op grond van de CAO of de Wet Minimumloon – recht heeft; de werknemer krijgt een compensatie via de samenloopregeling loon en uitkering;

• Afdrachtvermindering loonheffing. De werkgever komt bij indiensttreding van onder andere arbeidsgehandicapten, afhankelijk van het inkomen, in aanmerking voor de afdrachtvermindering lage lonen;

Rea-instrumenten dienen te worden aangevraagd bij het UWV. Deze verstrekt de instrumenten op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op een rechtmatige en doelmatige uitvoering door het UWV.

Voor operationele doelstelling 1 wordt geen prestatie-indicator gemeld. Het meer of minder gebruik van deze maatregelen door werkgevers geeft geen indicatie over het behalen van de operationele doelstelling.

Operationele doelstelling 2: Het stimuleren van arbeidsgehandicapten om werk te aanvaarden.

SZW stimuleert arbeidsgehandicapten om werk te aanvaarden. Dit betekent dat de arbeidsgehandicapte financiële compensatie krijgt om te voorkomen dat zijn financiële positie door het aanvaarden van werk achteruit gaat. In 2004 maakt SZW hierbij gebruik van de volgende instrumenten:

• Werknemersvoorziening. De werknemer heeft onder bepaalde voorwaarden aanspraak op werknemersvoorzieningen, zoals vervoer, communicatiemiddelen voor doven, persoonlijke ondersteuning en door de werknemer meeneembare werkplekvoorzieningen die strekken tot bevordering, behoud of herstel van de arbeidsgeschiktheid;

• Loonsuppletie. Een arbeidsgehandicapte die werk in dienstbetrekking aanvaardt tegen een loon dat lager is dan zijn theoretische verdiencapaciteit, kan bij het UWV aanspraak maken op een aanvulling van maximaal 20% van zijn theoretische verdiencapaciteit (voor een periode van maximaal 4 jaar).

In het kader van aanpassingen van de Wet Rea is er het beleidsvoornemen om het instrument reïntegratie-uitkering bij scholing en/of proefplaatsing af te schaffen.

Ook deze Rea-instrumenten dienen te worden aangevraagd bij de UWV. De verstrekking vindt plaats op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving.

Voor operationele doelstelling 2 wordt geen prestatie-indicator gemeld. Het meer of minder gebruik van deze maatregelen door werknemers geeft geen indicatie over het behalen van de operationele doelstelling.

Operationele doelstelling 3: Het verkleinen of het opheffen van de afstand van de arbeidsgehandicapte tot de arbeidsmarkt via de inzet van trajecten.

SZW streeft naar het verkleinen of opheffen van de afstand van de arbeidsgehandicapte tot de arbeidsmarkt. De arbeidsgehandicapte die niet in staat is zelf de weg naar de arbeidsmarkt te vinden, krijgt een traject of instrument aangeboden dat gericht is op het verkleinen of het opheffen van zijn afstand tot de arbeidsmarkt. De trajecten worden aanbesteed door het UWV op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. Uitgangspunt daarbij is het ontwikkelen van een transparante en concurrerende reïntegratiemarkt waarbij reïntegratiebedrijven zich kunnen profileren op resultaat en kwaliteit. In 2003 en 2004 worden de eerste stappen gezet onder andere door de invoering van vergaande resultaatfinanciering. De voorlopige resultaten zijn in mei 2003 geëvalueerd en aan de Tweede Kamer aangeboden

Het voornemen is de ombuigingen die het Kabinet heeft aangekondigd in het Hoofdlijnenakkoord te zoeken in het afschaffen van subsidies aan werkgevers voor trajecten tijdens het eerste en tweede ziektejaar (conform de gewijzigde verantwoordelijkheidsverdeling in het wetsvoorstel verlenging loondoorbetalingsperiode bij ziekte), het besparen op de uitvoeringskosten en het afschaffen van de Reïntegratie-uitkering tijdens scholing en/of proefplaatsing. Op het begeleiden van uitkeringsgerechtigden naar werk wordt niet bezuinigd, er vindt in deze kabinetsperiode juist een extra investering plaats van 4 x € 25 mln voor de jaren 2004 tot en met 2007 ten behoeve van reïntegratietrajecten.

Sinds 2003 zijn werkgevers ook verantwoordelijk voor reïntegratie van arbeidsgehandicapte werknemers die niet binnen het eigen bedrijf kunnen worden herplaatst en dus begeleid moeten worden naar werk buiten het eigen bedrijf (2e spoor). Werkgevers kunnen daarvoor onder bepaalde voorwaarden bij de aanvang van dit 2e spoortraject een basissubsidie van 50% van de begrote kosten krijgen via het UWV. Indien sprake is van een geslaagde duurzame plaatsing bij een andere werkgever heeft de werkgever alsnog recht op een plaatsingssubsidie van 50%, zodat uiteindelijk al zijn kosten worden vergoed. In het kader van de eigen verantwoordelijkheid van de werkgever en het wetsvoorstel verlenging loondoorbetalingsperiode bij ziekte bestaat er het beleidsvoornemen om de 2e spoorsubsidie in 2004 af te schaffen. Werkgevers hebben door dit wetsvoorstel voldoende prikkels om de meest adequate weg naar werk te bewandelen en te financieren.

Prestatie-indicatoren voor operationele doelstelling 3

• De trajecten dienen aangeboden te worden aan arbeidsgehandicapten met een resterende verdiencapaciteit binnen een periode van 12 maanden (Sluitende Aanpak). Het percentage Sluitende Aanpak arbeidsgehandicapten wordt in 2004 geïntroduceerd. Afhankelijk van de eerste resultaten zal een prestatie indicator worden afgesproken met UWV. Voorlopig is in samenspraak met het UWV het prestatie niveau vast gelegd op 90%.

• Het plaatsingspercentage arbeidsongeschikten dat door toedoen van een reïntegratietraject werk hervat, is op 37 à 40% vastgesteld. Uitgaande van de doelstelling die de Minister heeft gesteld in de Sociale Nota 2003 (toename van een kwart ten opzichte van 2003), zal in 2004 een nulmeting plaatsvinden. Gezien de huidige plaatsingspercentages van 33% over het contractjaar 2001, zal naar verwachting het plaatsingspercentage oplopen naar 45% in 2007.

• Met UWV zijn afspraken gemaakt over een snelle start reïntegratietrajecten. SZW verstaat onder een snelle start dat binnen 4 weken na vaststelling van de afstand tot de arbeidsmarkt (reïntegratievisie AG) een aanmelding bij een reïntegratiebedrijf heeft moeten plaatsvinden. Het normpercentage is vastgelegd op 85%.

Tabel 3.2: Prestatie-indicator operationele doelstelling 3

DoelgroepenCriteriumRealisatie 2002Streven 2003Streven 2004
ArbeidsgehandicaptenSluitende Aanpak  90%
ArbeidsgehandicaptenPlaatsingspercentage35%*37%40%
ArbeidsgehandicaptenSnelle start82%80%85%

Bron: 2de kwartaalrapportage UWV 2003/begroting 2003 SZW

* trajecten die gestart zijn in 2001, gezien de looptijd van de contracten is nog geen definitief cijfer te geven. Van de contracten die in 2002 zijn gestart is 6% geplaatst, overige trajecten zijn recent gestart.

Operationele doelstelling 4: Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet Rea door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

SZW richt zich op handhaving van de regelgeving waarbij misbruik en oneigenlijk gebruik moet worden voorkomen en bestreden. Daartoe worden preventieve maatregelen genomen en controlemiddelen ingezet, vindt opsporing plaats en worden overtredingen en fraude afgedaan door middel van sanctie-opleggingen (boetes en gehele of gedeeltelijk weigering van de uitkering) en terug- en invordering van ten onrechte verstrekte uitkeringen.

Het UWV levert daarvoor inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening. Hierbij dienen overtredingen en fraude zoveel mogelijk aan het licht te worden gebracht en afgehandeld.

De Minister heeft in samenspraak met het UWV tevens indicatoren ontwikkeld op het gebied van handhaving en klantgerichtheid. Het betreft hier specifieke aansturingsindicatoren die geen directe relatie hebben met de doelstellingen van de Wet Rea. In de loop van 2004 zal de Tweede Kamer het jaarverslag UWV over 2003 en de begroting van SZW voor 2005 geïnformeerd worden over deze indicatoren.

Het UWV registreert overtredingen en fraudeconstateringen inzake de Rea niet afzonderlijk maar in een samengevoegde arbeidsongeschiktheidsstatistiek. Deze is opgenomen in premieartikel 2 (Inkomensgarantie bij ziekte en arbeidsongeschiktheid) van het onderdeel premiegefinancierde sociale verzekeringsuitgaven. Het relevante deel van de tabel staat hieronder.

Tabel 3.3: Prestatie-indicator operationele doelstelling 4

DoelgroepenCriteriumRealisatie 2002Streven 2003Streven 2004
WAO/WAZ/Wajong% afdoening93,4%100%100%

Bovenstaande indicator heeft betrekking op de laatste fase van de handhavingsketen.

3.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.4: Budgettaire gevolgen van beleid premie-artikel 3 (x € 1000)

Nr 3 REA2002200320042005200620072008
Totaal uitgaven776 600670 300562 500391 800274 300261 500238 300
        
Programmauitgaven776 600670 300562 500391 800274 300261 500238 300
– Uitkeringslasten613 400540 400413 000275 700184 900183 600162 200
– Uitvoeringskosten163 200129 900149 500116 10089 40077 90076 100
        
Ontvangsten0000000

De raming van de uitgaven REA is ten opzichte van Voorjaarsnota verhoogd als gevolg van de nieuwe uitvoeringsgegevens (Juninota UWV). In het hoofdlijnenakkoord is een ombuiging opgenomen startend vanaf 2005. Hieraan wordt invulling gegeven door onder andere in 2004 de subsidie tweede spoor trajecten af te schaffen en de reïntegratie-uitkeringen bij scholing en proefplaatsing stop te zetten.

De financiële ruimte ten behoeve van reïntegratietrajecten voor uitkeringsgerechtigden wordt verruimd om de verwachte doelstellingen te halen.

Voorts worden de uitkeringen krachtens de no risk polis aan zieke werknemers vanaf 2006 vergoed vanuit het AWF. De financiering is dan gestroomlijnd met de andere loondervingsuitkeringen, zoals de ZW-vangnetuitkeringen. Dit betekent dat de uitkeringslasten vanaf 2006 afnemen. Deze aanpassingen binnen de Rea leiden tevens tot een reductie van de uitvoeringskosten voor het UWV.

3.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de programma-uitgaven is nihil. De Wet Rea is voor een belangrijk deel een open einderegeling waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in de wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving.

Tabel 3.5 Budgetflexibiliteit premieartikel 3 (x € 1 mln)

 2004 2005 2006 2007 2008 
Totaal geraamde kasuitgaven563 392 275 262 240 
Waarvan apparaatsuitgaven          
Programmauitgaven563%392%275%262%240%
Waarvan op 1 januari 2004          
Juridisch verplicht 100        
Bestuurlijk maar niet juridisch gebonden   30 32 30 32
Beleidsmatig gereserveerd ogv een regeling of beleidsprogramma   70 68 70 68
Beleidsmatig nog niet ingevuld          
Totaal 100 100 100 100 100

Voor de jaren 2005 en verder is uitgegaan van beleidsmatig gereserveerde bedragen voor de uitkeringslasten en voor de uitvoeringskosten van bestuurlijk gebonden bedragen. Voor beide geldt dat alleen wijzigingen in de wetgeving leiden tot flexibiliteit.

De reïntegratie-instrumenten van de Wet Rea worden gefinancierd vanuit het Reïntegratiefonds. Er zijn twee typen uitgaven te onderscheiden: aanbodversterking en trekkingsrechten. SZW heeft de middelen voor de inkoop van reïntegratietrajecten gebudgetteerd in het jaarplan van het UWV. Dit budget is gekoppeld aan conjuncturele golfbewegingen omdat de doelgroep kan fluctueren (sluitende aanpak). Bij trekkingsrecht is sprake van een open eind regeling. Iedereen die van rechtswege recht heeft op een reïntegratie-instrument, kan hier gebruik van maken. Het gaat daarbij om de instrumenten die drempels voor aanvaarding van werk, dan wel het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten, verlagen. De mogelijkheden om deze posten te budgetteren worden nader bezien.

3.5 Veronderstellingen van beleid

De uitgaven Rea zijn op te delen naar de posten zoals aangegeven in onderstaande tabel. De subsidies aan werkgevers zijn in 2002 omgezet in een premiekorting (Belastingplan 2002-deel V) en meerkostenregeling indien de premiekorting niet voldoende blijkt te zijn voor voorzieningen van de werkplek. Als gevolg daarvan stromen er vanaf 2002 geen nieuwe gevallen meer in. De reeds toegekende subsidies bij deoude regeling kennen een looptijd van maximaal drie jaar, derhalve zal de oude regeling tot in 2005 nog tot (jaarlijks afnemende) kosten leiden voor het Rea-fonds.

Onder de post uitkeringen Rea vallen de declaraties ziekengeld, loonsuppletie en reïntegratie-uitkeringen bij scholing of proefplaatsing. Als gevolg van toename van het gebruik van deze instrumenten nemen de uitgaven tot en met 2003 toe. Vanaf 2004 zal de reïntegratie-uitkering bij scholing en proefplaatsing onderdeel gaan uitmaken van de ombuigingen van het Hoofdlijnenakkoord.

Tabel 3.6: Uitkeringslasten Rea (x € 1 miljoen)

 2002200320042005200620072008
1 Subsidies aan werkgevers16467188000
2 Instrumenten AG:       
Uitkeringen REA12613610372000
Voorzieningen arbeidsgehandicapten63696967656364
3 trajecten na 2de ziektejaar708110510710811087
4 Scholing tijdens trajecten7075600000
5 Trajecten 1ste en 2de ziektejaar8282352100
6 Overig37302421121212

De ingeboekte middelen voor de inkoop van trajecten na het 2de ziektejaar worden ingezet om de instroom van uitkeringsgerechtigden in de nieuwe arbeidsongeschiktheidsregelingen alsmede cliënten die als gevolg van een herbeoordeling hun uitkering (deels) dreigen te verliezen, een traject aan te bieden. Zoals te zien in de tabel wordt hierin extra geinvesteerd vanaf 2004.

Gezien de looptijd van trajecten kunnen voor aangemelde trajecten in jaar «t» nog facturen binnen komen in jaar «t+2» bij het UWV. De scholing tijdens trajecten verdwijnen na 2004 uit beeld omdat per 1 juli 2003 de scholingskosten in de geoffreerde prijs van het reïntegratiebedrijf is opgenomen, zodat de marktwerking wordt verbeterd en dit een prijsdrukkende werking heeft.

De uitgaven voor inkoop trajecten 1ste en 2de ziektejaar zullen aflopen door het stopzetten van de subsidies voor trajecten die werkgevers inzetten om arbeidsgehandicapten bij een andere werkgever te reïntegreren (2e spoor).

De gerealiseerde uitgaven Rea in 2002 zijn aanzienlijk hoger dan eerder geraamd. Met name het flink toegenomen beroep in 2001 op (her)-plaatsingsbudgetten (de oude werkgeversvoorzieningen) heeft geleid tot hogere uitgaven in 2002.

Naar verwachting zullen de uitgaven in 2003 oplopen ten opzichte van de vorige raming.kst-29200-XV-2-20.gif

3.6 VBTB-paragraaf

Het in 2003 ingezette beleid ten aanzien van vereenvoudiging van regelgeving en het verminderen van administratieve lasten, wordt in 2004 en verder onverminderd voort gezet conform het hoofdlijnenakkoord. Voor operationele doelstelling 1 en 2 worden aanpassingen voorbereid die in de loop van 2003/2004 worden vorm gegeven. Daarnaast zet SZW onverminderd in op Sluitende Aanpak voor arbeidsgehandicapten. De Sluitende Aanpak voor arbeidsgehandicapten is daarom in 2004 vastgelegd op een normpercentage van 90%. Deze 90% is vastgelegd in overleg met UWV op basis van ramingen. Uit de realisatie in 2004 zal blijken of het gestelde normpercentage wordt gehaald en welk groeipad ingegaan kan worden.

SZW werkt in overleg met het UWV aan het opstellen van prestatie-indicatoren ter sturing van de begrotings-, controle- en verantwoordingscyclus van het UWV. In de periode tot 2005 geldt hiervoor een groeipad. Er zal nader worden bezien in hoeverre de prestatie-indicatoren van het UWV en de in dit artikel naar voren gebrachte prestatiegegevens elkaar kunnen aanvullen.

Tabel 3.7: Beschikbare en beschikbaar komende prestatie-indicatoren en kengetallen

Operationele doelstelling InformatieStand van zaken
3.31Sluitende Aanpak AGbeschikbaar per 2004
 2Plaatsingspercentagesbeschikbaar
 3Snelle start trajectbeschikbaar
3.44Incassoratiovanaf 2005
 5% afdoeningvanaf 2005

PREMIEARTIKEL 4 INKOMENSGARANTIE VOOR NABESTAANDEN

4.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het garanderen van een inkomen op minimumniveau aan alleenstaande nabestaanden, wezen, of ten behoeve van één of meer halfwezen voor wie het niet mogelijk is om zelfstandig in hun eigen levensonderhoud te voorzien.

De overheid beschermt diegene van wie de partner komt te overlijden of van wie de ouders komen te overlijden en van wie niet verwacht kan worden dat zelfstandig in het eigen levensonderhoud wordt voorzien, tegen het risico van inkomensverlies. Dit geschiedt op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw).

4.2 Operationele doelstellingen

1. Zorgdragen dat op een doeltreffende en doelmatige wijze aan uitkeringsgerechtigden een nabestaanden-, halfwezen- of wezenuitkering wordt verstrekt.

2. Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Anw door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

In 2000/2001 is er een evaluatieonderzoek geweest naar de effectiviteit van de Anw en de effectiviteit en efficiency van de uitvoering. De evaluatie heeft geen aanleiding gegeven tot wijziging van de Anw. Op grond hiervan zal de volgende evaluatie plaatsvinden in 2006.

Tabel 4.1: Overzicht beleidsevaluaties premieartikel 4

 2002200320042005200620072008
Algemene doelstelling    X  
Operationele doelstelling 2  X X X

Het Periodiek onderzoek Regelovertreding in de sociale zekerheid (POROSZ) is bedoeld om inzicht te krijgen in de omvang én de achtergronden van regelovertreding in de WAO, WW en ABW. Het onderzoek is uitgevoerd met grootschalige surveys onder uitkeringsgerechtigden. Er is voor gekozen het onderzoek periodiek te herhalen (eens per twee jaar), zodat het onderzoek een monitorfunctie krijgt. Het eerste onderzoek heeft in het jaar 2000 plaatsgevonden, het tweede in 2002; de resultaten zijn op 20 juni 2003 aan de Tweede Kamer gezonden. Tot nu toe strekt het onderzoek zich niet uit tot de volksverzekeringen. Het is echter wel de bedoeling deze in het vervolg te betrekken.

Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat op een doeltreffende en doelmatige wijze aan uitkeringsgerechtigden een nabestaanden-, halfwezen- of wezenuitkering wordt verstrekt.

Een inkomensafhankelijke nabestaandenuitkering ter hoogte van maximaal 70% van het minimumloon kan worden verstrekt aan de nabestaande (van wie de partner op de dag van overlijden verzekerd was) jonger dan 65 jaar die

• een ongehuwd eigen kind, stief- of pleegkind heeft jonger dan 18 jaar dat niet tot het huishouden van een ander behoort;

• arbeidsongeschikt is voor minstens 45% op de dag van overlijden van de partner of op de dag dat het jongste kind 18 jaar wordt en van wie de arbeidsongeschiktheid minstens drie maanden zal duren; of

• geboren is voor 1 januari 1950.

Een inkomensonafhankelijke halfwezenuitkering ter hoogte van 20% van het minimumloon kan worden verstrekt aan de ouder of verzorger van een tot zijn huishouden behorende halfwees onder de 18 jaar.

Volle wezen in de leeftijd tot 16 jaar (onder sommige omstandigheden verlengd tot het 18e of 21e jaar) hebben recht op een inkomensonafhankelijke wezenuitkering, die gekoppeld is aan het minimumloon en afhankelijk is van de leeftijd van de wees.

De SVB keert de uitkeringen uit op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op de rechtmatige en doelmatige (inclusief doeltreffende) uitvoering door de SVB.

Tabel 4.2: Prestatie-indicator operationele doelstelling 1

DoelgroepenCriteriumRealisatie 2002Streven 2003Streven 2004
AnwTijdigheid nationaal81,7%70%90%
Anwrechtmatigheid98,02%98%98,5%

Bronnen:

Het streven is om de nationale en internationale tijdigheid van alle wetten die door de SVB worden uitgevoerd in 2004 te verbeteren. Eind 2006 is de nationale tijdigheid van alle afzonderlijke wetten die door de SVB worden uitgevoerd op een niveau van minimaal 90%.

De rechtmatigheid van de Anw lag in 2002 onder de wettelijke norm, maar was verbeterd ten opzichte van de jaren ervoor. Voor de SVB als geheel was de wetuitvoering rechtmatig. Voor 2004 is afgesproken dat de uitvoering van de wetten en regelingen door de SVB gezamenlijk voldoen aan het wettelijke rechtmatigheidspercentage van minimaal 99%. Eind 2006 dienen alle afzonderlijke wetten aan het percentage rechtmatigheid van minimaal 99% te voldoen.

Ingevolge het Strategisch Akkoord heeft de SVB desgevraagd in het kader van de vereenvoudiging en deregulering Sociale Verzekeringen voorstellen gedaan met betrekking tot de volksverzekeringen. Binnen afzienbare tijd zullen deze voorstellen onder de aandacht worden gebracht van de Kamer.

Operationele doelstelling 2: Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Anw door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

SZW richt zich op handhaving van de regelgeving waarbij misbruik en oneigenlijk gebruik moet worden voorkomen en bestreden. Daartoe worden preventieve maatregelen genomen en controlemiddelen ingezet, vindt opsporing plaats en worden overtredingen en fraude afgedaan door middel van sanctie-oplegging (boetes en gehele of gedeeltelijk weigering van de uitkering) en terug- en invordering van ten onrechte verstrekte uitkeringen. De SVB levert daarvoor inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening. Hierbij dienen overtredingen en fraude zoveel mogelijk aan het licht te worden gebracht en afgehandeld.

Naast de hier genoemde indicatoren, heeft de Minister in samenspraak met de SVB tevens indicatoren ontwikkeld op het gebied van handhaving en klantgerichtheid. Het betreft hier specifieke aansturingsindicatoren die geen directe relatie hebben met de doelstellingen van de Anw. In de loop van 2004 zal de Tweede Kamer via het jaarverslag SVB over 2003 en de begroting van SZW voor 2005 geïnformeerd worden over deze indicatoren.

Tabel 4.3: Prestatie-indicator operationele doelstelling 2

DoelgroepenCriteriumRealisatie 2002Streven 2003Streven 2004
Anw% afdoening100100100

Bovenstaande indicator heeft betrekking op afdoening als laatste fase in de handhavingsketen. De gegevens komen momenteel nog uit de statistieken van de sociale recherche. Overtredingen en kleinere fraudegevallen worden hierin niet vermeld. Ook de non-afdoening wordt niet genoteerd bij de SVB. Vandaar dat de totale afdoening nu nog op 100% uitkomt.

Per 1 januari 2004 worden in het kader van de Wet beperking export uitkeringen (BEU), de uitkeringen beëindigd voor mensen die wonen in een land waarmee nog geen verdrag is gesloten met afspraken over controle. De Wet BEU trad op 1 januari 2000 in werking en had een overgangstermijn van drie jaar. De overgangstermijn is verlengd met een jaar en eindigt dus per 1 januari 2004.

4.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.4: Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

Nr.4Anw2002200320042005200620072008
 Totaal uitgaven1 560 3411 546 9431 500 4341 472 8801 455 2061 436 7001 416 900
         
 Programmauitgaven1 590 2411 546 9431 500 4341 472 8801 455 2061 436 7001 416 900
 Uitkeringslasten1 528 5581 511 1781 465 3611 438 2161 420 8971 402 3001 382 600
 Uitvoeringskosten31 78335 76535 07334 66434 30934 40034 300
         
 Ontvangsten0000000

De in dit artikel opgevoerde uitvoeringskosten zijn afgestemd op de bijbehorende taken en zijn onderdeel van het totale budget van de SVB. Dit budget wordt jaarlijks vastgesteld door de minister van SZW, wanneer hij jaarlijks uiterlijk 1 december zijn goedkeuring verleent aan het SVB-jaarplan voor het komende jaar. Wijzigingen in wet- en regelgeving die een afname of een toename van de uitvoeringskosten tot gevolg hebben, leiden tot een aanvulling van dit plan.

4.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de programma-uitgaven is nihil. De Anw is een openeinderegeling, waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in de wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving.

De omvang van de groep uitkeringsgerechtigden wordt nagenoeg uitsluitend bepaald door demografische factoren; de hoogte van de uitkeringen (na inkomenstoets) is afhankelijk van lange termijn ontwikkelingen van de arbeidsparticipatie van de doelgroep.

Tabel 4.5: Budgetflexibiliteit premie-artikel 4 (x € 1 mln)

 2004 2005 2006 2007 2008 
Totaal geraamde kasuitgaven1 500 1 472 1 455 1 437 1 416 
Waarvan apparaatsuitgaven          
Programmauitgaven1 500%1 472%1 455%1 437%1 416%
Waarvan op 1 januari 2004          
Juridisch verplicht 100        
Bestuurlijk maar niet juridisch gebonden   2 2 2 2
Beleidsmatig gereserveerd ogv een regeling of beleidsprogramma   98 98 98 98
Beleidsmatig nog niet ingevuld          
Totaal 100 100 100 100 100

Bij de verdeling is uitgegaan van de wettelijke verplichting tot het uitbetalen van uitkeringen in 2003 en 2004. In verband met het reeds toegezegde budget uitvoeringskosten 2003 aan de SVB is ook dat budget als juridisch verplicht te beschouwen.

Voor de jaren 2005 en verder is uitgegaan van beleidsmatig gereserveerde bedragen voor de uitkeringslasten en voor de uitvoeringskosten van bestuurlijk gebonden bedragen. Voor beide geldt dat alleen wijzigingen in de wetgeving leiden tot flexibiliteit.

4.5 Veronderstellingen van beleid

Tabel 4.6: Kengetallen Anw

  200220032004200520062007
Volume (x 1 000 uitkeringsjaren)131127123120118115
Ingang recht voor 1 juli 1996746556494337
*Vrouwelijke nabestaanden665750443833
 w.v. nabestaanden + halfwezen654322
 w.v. alleen nabestaandenuitkering605346413631
*Mannelijke nabestaanden876554
 w.v. nabestaanden + halfwezen111100
 w.v. alleen nabestaandenuitkering765543
        
Ingang recht na 1 juli 1996556065707377
*Vrouwelijke nabestaanden485256606366
 w.v. nabestaanden + halfwezen78891010
 w.v. alleen nabestaandenuitkering363942454749
 w.v. alleen halfwezenuitkering455666
*Mannelijke nabestaanden899101011
 w.v. nabestaanden + halfwezen111111
 w.v. alleen nabestaandenuitkering233333
 w.v. alleen halfwezenuitkering455566
        
Wezenuitkeringen (x 1 000 personen)222222
        
Totaal aantal uitkeringsgerechtigden160154150146143141

De volumes zijn gebaseerd op de meest recente volumeprognoses van de SVB. De raming voor vrouwelijke en mannelijke nabestaanden met ingang recht voor 1 juli 1996 (de voormalige AWW-ers) is in zeer kleine mate neerwaarts aangepast. De raming voor vrouwelijke en mannelijke nabestaanden met ingang recht na 1 juli 1996 is opwaarts aangepast. Met name bij de mannelijke nabestaanden met ingang recht na 1 juli 1996 is de raming fors opwaarts bijgesteld. De toename is vooral terug te vinden bij de mannelijke nabestaanden met alleen een halfwezenuitkering.

Per saldo is het totaal aantal uitkeringsgerechtigden opwaarts bijgesteld met een paar duizend nabestaanden.

Tabel 4.7: Kengetallen Handhaving ANW

Criterium200020012002
Aantal geconstateerde fraudegevallen210232282
Totaal fraudebedrag1 824 5902 593 9083 894 146
Gemiddeld fraudebedrag8 68911 18113 809
% strafrechtelijke afdoening95%94%97%
% administratieve afdoening5%6%3%

De belangrijkste oorzaken van fraude zijn: verzwijgen van samenwonen (60%) of inkomen (26%).

Grafiek 4.1: Raming versus Realisatie Anw

kst-29200-XV-2-21.gif

De volumeraming is gebaseerd op de prognose van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), die weer in belangrijke mate is gebaseerd op de bevolkingsprognose van het CBS. Bij de nominale aanpassing van de uitkeringslasten is uitgegaan van de algemene aanpassing van de hoogte van de uitkeringen uit hoofde van de koppeling van de sociale uitkeringen aan de contractloonontwikkeling volgens de Wet Koppeling met afwijkingsmogelijkheid (WKA).

4.6 VBTB-paragraaf

SZW werkt in overleg met de SVB aan het opstellen van prestatie-indicatoren ter sturing van de begrotings-, controle- en verantwoordingscyclus van de SVB. In de periode tot 2005 geldt hiervoor een groeipad. Er zal nader worden bezien in hoeverre de prestatie-indicatoren van de SVB en de in dit artikel naar voren gebrachte prestatiegegevens elkaar kunnen aanvullen.

Recent heeft de SVB besloten om de prestatie-indicator incassoratio niet langer beschikbaar te stellen. Het bleek namelijk dat de resultaten van terugvorderingen die door de SVB in een bepaald jaar zijn ingesteld over verschillende daaropvolgende jaren bekend worden en omgekeerd dat de in een bepaald jaar geboekte resultaten (dus terugontvangen bedragen) terugvorderingen betreffen uit verschillende voorgaande jaren. Dit leidde tot een onjuiste vergelijking van uitstaande en teruggevorderde bedragen. Er is afgesproken dat deze prestatie-indicator wordt verbeterd opdat deze vanaf 2005 (weer) beschikbaar is.

Tabel 4.8: Beschikbare en beschikbaar komende prestatie-indicatoren

Operationele doelstelling InformatieStand van zaken
4.11tijdigheidbeschikbaar
 2rechtmatigheidbeschikbaar
4.23% afdoeningvanaf 2005 verbeterd *
 4incassoratiovanaf 2005

* Overtredingen en kleinere fraudegevallen worden nu niet vermeld. Ook zijn nog geen gegevens bekend over de non-afdoening bij de SVB.

PREMIEARTIKEL 5 INKOMENSGARANTIE VOOR OUDEREN

5.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het garanderen van een ouderdomspensioen op minimumniveau voor personen van 65 jaar en ouder en het garanderen van een toeslag op het ouderdomspensioen van de 65-plusser ten behoeve van zijn partner jonger dan 65 jaar die niet (volledig) in zijn eigen levensonderhoud voorziet. Deze toeslag is ter overbrugging van het verschil tussen AOW-pensioen van de AOW-gerechtigde zelf en het relevante sociaal minimum voor de 65-plusser en jongere partner tezamen.

De overheid biedt bescherming tegen het risico van inkomensverlies door ouderdom. Op grond van de AOW bestaat vanaf het 65e jaar recht op een ouderdomspensioen.

Om te voorkomen dat een AOW-gerechtigde met een partner jonger dan 65 jaar, die niet volledig in zijn eigen kosten van levensonderhoud voorziet, onder het voor hen relevante sociaal minimum uitkomen, voorziet de AOW in een inkomensafhankelijke AOW-toeslag ten behoeve van de jongere partner.

De oudedagsvoorziening in Nederland bestaat naast het AOW-pensioen (een basispensioen van overheidswege) uit aanvullende pensioenen (voortvloeiend uit een dienstverband) en eventueel in de privé-sfeer afgesloten verzekeringen (lijfrentes e.d.). De aanvullende pensioenen zijn primair de verantwoordelijkheid van de sociale partners.

5.2 Operationele doelstellingen

1. Zorgdragen dat op een doeltreffende en doelmatige wijze aan personen van 65 jaar en ouder een AOW-uitkering wordt verstrekt.

2. Zorgdragen dat op doeltreffende en doelmatige wijze een inkomensafhankelijke AOW-toeslag ten behoeve van de partner jonger dan 65 jaar wordt uitgekeerd.

3. Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de AOW door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

De SVB is op verzoek van SZW gestart met een onderzoek naar de effecten van de wetswijziging vrijwillige AOW/ANW verzekering doorgevoerd in 2001. De Eerste Kamer zal over de resultaten in 2004 worden geïnformeerd. Bij de evaluatie zijn de drie operationele doelstellingen overigens niet afzonderlijk te onderscheiden.

Tabel 5.1: Overzicht beleidsevaluaties premieartikel 5

 2002200320042005200620072008
Algemene doelstelling  X    
Operationele doelstelling 3  X X X

Het Periodiek onderzoek Regelovertreding in de sociale zekerheid (POROSZ) is bedoeld om inzicht te krijgen in de omvang én de achtergronden van regelovertreding in de WAO, WW en ABW. Het onderzoek is uitgevoerd met grootschalige surveys onder uitkeringsgerechtigden. Er is voor gekozen het onderzoek periodiek te herhalen (eens per twee jaar), zodat het onderzoek een monitorfunctie krijgt. Het eerste onderzoek heeft in het jaar 2000 plaatsgevonden, het tweede in 2002; de resultaten zijn op 20 juni 2003 aan de Tweede Kamer gezonden. Tot nu toe strekt het onderzoek zich niet uit tot de volksverzekeringen. Het is echter wel de bedoeling deze in het vervolg te betrekken.

Operationele doelstelling 1: Zorgdragen dat op een doeltreffende en doelmatige wijze aan personen van 65 jaar en ouder een AOW-uitkering wordt verstrekt.

Aan personen van 65 jaar en ouder wordt een uitkering op minimumniveau verstrekt op basis van het aantal verzekerde jaren. Over een periode van 50 jaar bouwt een verzekerde per jaar 2% van zijn AOW-pensioen op. Wie tussen het 15e en 65e jaar continu verzekerd is geweest, ontvangt een volledig AOW-pensioen.

Verzekerd voor de AOW is degene jonger dan 65 jaar die in Nederland woont, of niet in Nederland woont, maar wel aan loonbelasting is onderworpen vanwege in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid.

Alleenstaanden hebben recht op een ongehuwdenpensioen van 70% van het netto-minimumloon.

Een alleenstaande met een kind jonger dan 18 jaar kan aanspraak maken op 90% van het netto-minimumloon.

Gehuwden van wie de partner ook 65 jaar of ouder is, ontvangen per persoon een AOW-pensioen ter hoogte van 50% van het netto-minimumloon. Gezamenlijk bedraagt hun AOW-pensioen dan 100% van het netto-minimumloon.

De SVB keert de uitkeringen uit op basis van de door SZW ontwikkelde wet- en regelgeving. SZW houdt toezicht op de rechtmatige en doelmatige (inclusief doeltreffende) uitvoering door de SVB.

Ingevolge het Strategisch Akkoord heeft de SVB desgevraagd in het kader van de vereenvoudiging en deregulering Sociale Verzekeringen voorstellen gedaan met betrekking tot de volksverzekeringen. Binnen afzienbare tijd zullen deze voorstellen onder de aandacht van de Kamer worden gebracht.

Tabel 5.2: Prestatie-indicator operationele doelstelling 1

DoelgroepenCriteriumRealisatie 2002Streven 2003Streven 2004
AOWTijdigheid nationaal97,1%>90%>90%
AOWRechtmatigheid>99%>99%>99%

Bronnen:

Het streven is om de nationale en internationale tijdigheid van alle wetten in 2004 te verbeteren. Eind 2006 moet de nationale en internationale tijdigheid van alle afzonderlijke wetten op een niveau van minimaal 90% zijn.

De rechtmatigheid van de AOW in 2002 was binnen de norm. Voor de SVB als geheel was de wetuitvoering rechtmatig. Voor 2004 is afgesproken dat de uitvoering van de wetten en regelingen door de SVB gezamenlijk voldoen aan het wettelijke rechtmatigheidspercentage van minimaal 99%. Eind 2006 dienen alle afzonderlijke wetten aan het percentage rechtmatigheid van minimaal 99% te voldoen.

Operationele doelstelling 2: Zorgdragen dat op een doeltreffende en doelmatige wijze een inkomensafhankelijke AOW-toeslag ten behoeve van de partner jonger dan 65 jaar wordt uitgekeerd.

Een AOW-gerechtigde kan in aanmerking komen voor een toeslag ten behoeve van zijn partner jonger dan 65 jaar, die niet (volledig) in zijn eigen levensonderhoud voorziet. De toeslag is afhankelijk van het eventuele eigen inkomen uit of in verband met arbeid van de jongere partner en bedraagt maximaal (dat wil zeggen wanneer de jongere partner geen eigen inkomen heeft) 50% van het netto-minimumloon, zodat de gepensioneerde en zijn jongere partner tezamen gegarandeerd zijn van 100% van het netto-minimumloon. Het huidige toeslagsysteem vormt een overgangssituatie in het proces van verdergaande individualisering. Het vormt een overgang van het vóór 1988 geldende systeem waarin aan elke gehuwde 65-plusser met jongere partner een 100% AOW-uitkering werd verstrekt (ongetoetste toeslag) en het in 2015 in werking tredende stelsel, waarin geen partnertoeslag meer zal worden toegekend.

Operationele doelstelling 3: Het voorkomen en tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van de AOW door middel van preventie, controle, opsporing en afdoening.

SZW richt zich op handhaving van de regelgeving waarbij misbruik en oneigenlijk gebruik moet worden voorkomen en bestreden. Daartoe worden preventieve maatregelen genomen en controlemiddelen ingezet, vindt opsporing plaats en worden overtredingen en fraude afgedaan door middel van sanctie-oplegging (boetes en gehele of gedeeltelijk weigering van de uitkering) en terug- en invordering van ten onrechte verstrekte uitkeringen. De SVB levert daarvoor inspanningen op het gebied van preventie, controle, opsporing en afdoening. Hierbij dienen overtredingen en fraude zoveel mogelijk aan het licht te worden gebracht en afgehandeld.

De Minister heeft in samenspraak met de SVB tevens indicatoren ontwikkeld op het gebied van handhaving en klantgerichtheid. Het betreft hier specifieke aansturingsindicatoren die geen directe relatie hebben met de doelstellingen van de AOW. In de loop van 2004 zal de Tweede Kamer via het jaarverslag SVB over 2003 en de begroting van SZW voor 2005 geïnformeerd worden over deze indicatoren.

Tabel 5.3: Prestatie-indicator operationele doelstelling 3

DoelgroepenCriteriumRealisatie 2002Streven 2003Streven 2004
 % afdoening100100100

Bovenstaande indicator heeft betrekking op afdoening als laatste fase in de handhavingsketen. De gegevens komen momenteel nog uit de statistieken van de sociale recherche. Overtredingen en kleinere fraudegevallen worden hierin niet vermeld. Ook de non-afdoening wordt niet genoteerd bij de SVB. Vandaar dat de totale afdoening nu nog op 100% uitkomt.

Per 1 januari 2004 worden in het kader van de Wet beperking export uitkeringen (BEU), de uitkeringen beëindigd voor mensen die wonen in een land waarmee nog geen verdrag is gesloten met afspraken over controle. De Wet BEU trad op 1 januari 2000 in werking en had een overgangstermijn van drie jaar. De overgangstermijn is verlengd met een jaar en eindigt dus per 1 januari 2004.

5.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 5.4: Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

Nr.5AOW2002200320042005200620072008
 Totaal uitgaven21 492 08422 568 36423 102 30023 544 75224 322 74224 988 00025 777 000
         
 Programmauitgaven21 492 08422 568 36423 102 30023 544 75224 322 74224 988 00025 777 000
 Uitkeringslasten21 389 42722 463 46922 996 27623 436 56424 212 65424 873 00025 656 900
 Uitvoeringskosten102 657104 895106 024108 188110 088115 000120 100
         
 Ontvangsten0000000

De uitkeringslasten nemen in de loop der jaren toe als gevolg van indexatie van het AOW pensioen en een toename van het aantal personen met AOW-pensioen. De toename wordt bepaald door verschillende demografische factoren: bevolkingstoename, toename van de gemiddelde leeftijd en de vergrijzing van de Nederlandse bevolking. Jaarlijks komen er circa 45 000 AOW gerechtigden bij.

In de begroting 2003 werd uitgegaan van een brutokoppeling van de AOW-uitkeringen met ingang van 2005 om tegemoet te komen aan de inkomenseffecten van de introductie van een nieuw zorgstelsel. Inmiddels is hier een andere oplossing voor gevonden. De hoogte van de AOW uitkering is voor de gehele periode 2002–2008 gekoppeld aan de hoogte van het netto minimumloon. Hierdoor dalen de uitkeringslasten van de AOW. De in het hoofdlijnenakkoord afgesproken gematigde loonontwikkeling in de publieke sector heeft via de neerwaartse aanpassing van de WKA-index zijn doorwerking op de verstrekte bruto AOW-uitkeringen. Daarnaast heeft de stijging van de ABWZ-premie per 1 juli 2003 en 1 januari 2004 een dalend effect op de bruto AOW-uitkeringen.

De in dit artikel opgevoerde uitvoeringskosten zijn afgestemd op de bijbehorende taken. De in dit artikel opgevoerde uitvoeringskosten zijn onderdeel van het totale budget van de SVB. Dit budget wordt jaarlijks vastgesteld door de minister van SZW, wanneer hij jaarlijks uiterlijk 1 december zijn goedkeuring verleend aan het SVB-jaarplan voor het komende jaar. Wijzigingen in wet- en regelgeving die een afname of een toename van de uitvoeringskosten tot gevolg hebben, leiden tot een aanvulling van dit plan.

5.4 Budgetflexibiliteit

De budgetflexibiliteit van de programma-uitgaven is nihil. De AOW is een openeinderegeling, waarvan de uitgaven worden bepaald door het uitkeringsrecht van de doelgroep en de uitkeringsvoorwaarden. Deze zijn in de wet- en regelgeving vastgelegd. De uitgaven kunnen alleen worden aangepast door wijzigingen in de wet- en regelgeving.

De omvang van de groep uitkeringsgerechtigden wordt nagenoeg uitsluitend bepaald door demografische factoren; de hoogte van de uitkeringen (na inkomenstoets) is afhankelijk van lange termijn ontwikkelingen van de arbeidsparticipatie van de doelgroep.

Tabel 5.5: Budgetflexibiliteit premie-artikel 5 (x € 1 mln)

 2004 2005 2006 2007 2008 
Totaal geraamde kasuitgaven23 102 23 545 24 323 24 988 25 777 
Waarvan apparaatsuitgaven          
Programmauitgaven23 102%23 545%24 323%24 988%25 777%
Waarvan op 1 januari 2004          
Juridisch verplicht 100        
Bestuurlijk maar niet juridisch gebonden   5 5 5 5
Beleidsmatig gereserveerd ogv een regeling of beleidsprogramma   95 95 95 95
Beleidsmatig nog niet ingevuld          
Totaal 100 100 100 100 100

Bij de verdeling is uitgegaan van de wettelijke verplichting tot het uitbetalen van uitkeringen in 2003 en 2004. In verband met het reeds toegezegde budget uitvoeringskosten 2003 aan de SVB is ook dat budget als juridisch verplicht te beschouwen.

Voor de jaren 2005 en verder is uitgegaan van beleidsmatig gereserveerde bedragen voor de uitkeringslasten en voor de uitvoeringskosten van bestuurlijk gebonden bedragen. Voor beide geldt dat alleen wijzigingen in de wetgeving leiden tot flexibiliteit.

5.5 Veronderstellingen van beleid

Tabel 5.6: Kengetallen AOW

 2002200320042005200620072008
Volume (x 1000 uitkeringsjaren)       
90% uitkering (alleenstaanden met kind)0,20,20,20,20,20,20,2
        
70% uitkering (totaal)9669699759809879951 006
70% uitkering (alleenstaanden)955960968975981989999
        
50% uitkering (totaal)1 2701 2961 3241 3541 3831 4101 442
50% uitkering(partners 65+/65+)1 0821 1021 1231 1461 1681 1891 215
        
max. 30% uitkering (oude 70% gevallen; toeslagen i.g.v. 65+/65-)11976666
max. 50% uitkering (nieuwe 50% gevallen; toeslagen i.g.v. 65+/65-)187194201209215221227
        
totaal (90%+70%+50%)2 2362 2662 3002 3352 3702 4062 448
        
Aantal uitkeringsgerechtigden (* 1000 personen)2 3842 4262 4722 5202 5662 6122 666
        
Korting op de AOW-uitkering i.v.m. niet-verzekerde jaren       
* aantal personen met korting (*1000 personen)305327349372394416439
* aantal personen met korting (% van het totaal)13%13%14%15%15%16%16%
* gemiddeld kortingspercentage48,8%49,2%49,7%49,7%49,7%49,7%49,7%

Het aantal AOW-gerechtigden neemt jaarlijks circa met 45 000 personen toe. Het betreft vooral AOW-gerechtigden met partner die een 50% uitkering hebben. Het aantal AOW-gerechtigden met een 70%-uitkering neemt licht toe.

De tabel laat een daling zien in het aantal toeslagen van 30% en een stijging van het aantal toeslagen van 50%. Er is namelijk een relatief kleine groep AOW-gerechtigden, met een partner onder de 65 jaar, die recht heeft op een uitkering van 70%, waarbij de partner toeslag maximaal 30% bedraagt. Dit zijn namelijk mensen die al voor 1 januari 1994 AOW gerechtigd waren en wier partner nu nog steeds jonger is dan 65 jaar. Per 1 januari 1994 is de uitkering voor AOW gerechtigden met partner jonger dan 65 jaar op 50% gesteld en kan voor de partner een inkomensafhankelijke toeslag van maximaal 50% worden aangevraagd.

De groei van het aantal AOW-gerechtigden uitgedrukt in uitkeringsjaren is iets lager dan de groei uitgedrukt in personen. De reden hiervoor is dat het aandeel personen met een onvolledige AOW-uitkering stijgt ten opzichte van het totaal aantal AOW-gerechtigden.

De korting voor personen met een onvolledige uitkering in verband met niet verzekerde jaren ligt rond de 50%. Deze korting betekent niet dat al deze mensen (349 000) te maken hebben met een onvolledige oudedagsvoorziening. De betreffende personen kunnen in de periode dat men in Nederland niet verzekerd was, een buitenlandse oudedagsvoorziening hebben opgebouwd. Circa de helft van de onvolledige AOW-uitkeringen wordt betaald aan personen die in het buitenland wonen.

Tabel 5.7: Kengetallen handhaving AOW

Criterium200020012002
Aantal geconstateerde fraudegevallen140106140
Totaal fraudebedrag1 210 171898 6281 425 377
Gemiddeld fraudebedrag8 6448 47810 181
% strafrechtelijke afdoening91%94%89%
% administratieve afdoening9%6%11%

De belangrijkste oorzaken van fraude zijn: verzwijgen van samenwonen (58%) of inkomen (24%).

Grafiek 5.1: Raming vs. realisatie AOW

kst-29200-XV-2-22.gif

De volumeraming is gebaseerd op de prognose van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), die weer in belangrijke mate is gebaseerd op de bevolkingsprognose van het CBS. Bij de nominale aanpassing van de uitkeringslasten is uitgegaan van de algemene aanpassing van de hoogte van de uitkeringen uit hoofde van de koppeling van de sociale uitkeringen aan de contractloonontwikkeling volgens de Wet Koppeling met afwijkingsmogelijkheid (WKA).

5.6 VBTB-paragraaf

SZW werkt in overleg met de SVB aan het opstellen van prestatie-indicatoren ter sturing van de begrotings-, controleen verantwoordingscyclus van de SVB. In de periode tot 2005 geldt hiervoor een groeipad. Er zal nader worden bezien in hoeverre de prestatie-indicatoren van de SVB en de in dit artikel naar voren gebrachte prestatiegegevens elkaar kunnen aanvullen.

Recent heeft de SVB besloten om de prestatie-indicator incassoratio niet langer beschikbaar te stellen. Het bleek namelijk dat de resultaten van terugvorderingen die door de SVB in een bepaald jaar zijn ingesteld over verschillende daaropvolgende jaren bekend worden en omgekeerd dat de in een bepaald jaar geboekte resultaten (dus terugontvangen bedragen) terugvorderingen betreffen uit verschillende voorgaande jaren. Dit leidde tot een onjuiste vergelijking van uitstaande en teruggevorderde bedragen. Er is afgesproken dat deze prestatie-indicator wordt verbeterd opdat deze vanaf 2005 (weer) beschikbaar is.

Tabel 5.8: Beschikbare en beschikbaar komende prestatie-indicatoren

Operationele doelstelling InformatieStand van zaken
5.11tijdigheidbeschikbaar
 2rechtmatigheidbeschikbaar
5.33% afdoeningvanaf 2005 verbeterd (*)
 4incassoratiovanaf 2005

(*) Overtredingen en kleinere fraudegevallen worden nu niet vermeld. Ook zijn nog geen gegevens bekend over de non-afdoening bij de SVB.

PREMIEARTIKEL 6 FINANCIERING PREMIEGEFINANCIERDE SOCIALE VERZEKERINGSUITGAVEN

De sociale verzekeringspremies worden door de minister van SZW vastgesteld, uitgezonderd de wachtgeldpremies. De hoogte van de wachtgeldpremies wordt vastgesteld door het UWV. De minister van SZW moet deze premies goedkeuren. Indien hij deze premie niet goedkeurt, dient hij zelf de premiepercentages vast te stellen. Bij de uitvoering van het beleid en het beheer van de sociale fondsen hebben het UWV en de SVB eigen bestuurlijke verantwoordelijkheden. De fondsbeheerders (UWV en SVB) zijn verantwoordelijk voor de administratie en het opstellen van de jaarrekeningen. De jaarrekeningen worden formeel verantwoord via de jaarverslagen, die moeten worden goedgekeurd door het UWV c.q. SVB-bestuur.

Financiering WW

De eerste 26 weken van de WW-uitkering worden gefinancierd vanuit de wachtgeldfondsen (Wgf). De premie voor deze wachtgeldfondsen komt volledig voor rekening van de werkgevers en verschilt per sector. In totaal zijn er 69 sectorale wachtgeldfondsen. Het exploitatie- en vermogensoverzicht geeft een overzicht van alle wachtgeldfondsen tezamen. De WW-uitkering wordt na 26 weken gefinancierd vanuit het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf). Het AWf kent een landelijke premie die zowel door werkgevers als werknemers wordt opgebracht. De premies voor de Wgf en het AWf worden geïnd door het UWV. Overheidswerknemers vallen sinds 1 januari 2001 ook onder de WW. De overheid financiert dit risico uit eigen middelen.

In diverse sectoren wordt de WW veelvuldig benut voor regelmatig terugkerende, kortdurende werkloosheid. Dit leidt in de betreffende sectoren tot relatief hoge wachtgeldlasten. Werkgevers kunnen een deel van deze lasten voorkomen of beperken door een andere organisatie van de arbeid. De bestaande financieringsstructuur van de WW stimuleert individuele werkgevers hiertoe echter onvoldoende. Onderzocht is welke financiële prikkels kunnen bijdragen aan het terugdringen van kortdurende herhalingswerkloosheid en op welke wijze deze doelmatig kunnen worden ingezet. De conclusies van dit onderzoek worden dit najaar aan de Tweede Kamer gezonden.

Financiering ZW, WAO en WAZ

De ZW wordt gefinancierd vanuit de Wgf en het AWf. De ZW-uitkeringen voor flexwerkers komen ten laste van de Wgf; de overige verzekerde groepen ontvangen een ZW-uitkering die ten laste komt van AWf. Sinds 1 januari 2001 is de ZW ook van toepassing op overheidswerknemers. Deze ZW-lasten worden gefinancierd door het Uitvoeringsfonds voor de Overheid (UfO).

Als gevolg van de invoering van de Wet Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Wet Pemba) betalen werkgevers sinds 1998 de volledige WAO-premie. De WAO-premie bestaat uit een basispremie en een gedifferentieerde premie. De basispremie is verplicht en voor alle werkgevers even hoog. De basispremie wordt gestort in het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof). Het Aof financiert de lasten van de WAO-uitkeringen die op 1 januari 1998 reeds waren toegekend. Ook financiert het Aof de uitkeringen van werknemers die vijf jaar of langer arbeidsongeschikt zijn. De gedifferentieerde premie verschilt per bedrijf en is afhankelijk van het aantal werknemers dat het bedrijf in de voorafgaande jaren in de WAO heeft laat instromen. De gedifferentieerde premie wordt gestort in de Arbeidsongeschiktheidskas (Aok). Deze premie dekt de lasten van nieuwe WAO-uitkeringen voor de eerste vijf jaar. Werkgevers kunnen er ook voor kiezen om voor de eerste vijf jaar het financiële risico voor arbeidsongeschiktheid zelf te dragen of onder te brengen bij een verzekeraar. Het UWV int de basispremies en de gedifferentieerde premies (voor zover een bedrijf geen eigen-risicodrager is of niet verzekerd is bij een verzekeraar).

Voor kleine bedrijven is sinds 1 januari 2003 de gedifferentieerde premie afgeschaft. Kleine bedrijven betalen thans een premie die voor alle kleine bedrijven gelijk is. Het kabinet is voornemens om per 1 januari 2004 voor kleine bedrijven een op brancheniveau gedifferentieerde premie in te voeren, die niet verschilt per individueel bedrijf, maar per branche. Kleine bedrijven zullen in verband hiermee tevens eenmalig de mogelijkheid worden geboden om eigenrisicodrager te worden.

De WAZ-premie wordt betaald door WAZ-verzekerden en is voor iedereen gelijk. De premie wordt geheven over de winst uit onderneming (zelfstandigen) of inkomsten uit arbeid (beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten). De belastingdienst heft de WAZ-premie en stort deze in het Arbeidsongeschiktheidsfonds Zelfstandigen (AfZ). Het AfZ financiert de WAZ-uitkeringen.

Financiering REA

De vergoedingen en voorzieningen in het kader van de wet REA worden gefinancierd vanuit het Reïntegratiefonds (Rf). Dit fonds wordt gevuld met bijdragen uit het Algemeen Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aaf), het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof), het Arbeidsongeschiktheidsfonds Jongehandicapten (AfJ), het Arbeidsongeschiktheidsfonds Zelfstandigen (AfZ), het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) en het Uitvoeringsfonds voor de Overheid (UfO).

Financiering Anw en AOW

De AOW- en Anw-premie worden ingehouden door de belastingdienst. Deze stort de premies in het Anw- en AOW-fonds. Het Anw-fonds financiert de nabestaandenuitkeringen en het AOW-fonds de AOW-uitkeringen. Naast het centrale AOW-fonds (waaruit de lopende AOW-uitkeringen worden gefinancierd) is ter financiering van de toekomstige AOW-uitgaven het Spaarfonds AOW ingesteld (zie art. 16). Sinds 2001 ondervinden de volksverzekeringsfondsen (AOW en Anw) jaarlijks een premiederving van ca. € 4 miljard als gevolg van de omzetting van de belastingvrije som in een heffingskorting (belastingherziening 2001). De fondsen worden hiervoor gecompenseerd door een rijksbijdrage (zie art. 15). In 2003 wordt een rijksbijdrage verstrekt van ruim € 4 miljard. De sociale verzekeringsuitgaven worden voornamelijk uit premieheffing gefinancierd.

Door zowel het beleid om de fondsposities in evenwicht te brengen als het algemene beleid ten aanzien van de lastenontwikkeling kunnen tijdelijke overschotten en tekorten op de exploitatie van de sociale fondsen ontstaan. Het exploitatiesaldo wordt toegevoegd aan het vermogen van elk fonds; tijdelijke tekorten en overschotten worden via een rekening courant gedekt danwel uitgeleend aan het Rijk (geïntegreerd middelenbeheer).

Uitgangspunt is om lastendekkende premies te realiseren waarbij met inachtneming van een ook na te streven evenwichtig inkomensbeeld, rekening wordt gehouden met het afbouwen van bestaande vermogenssaldi die uitgaan boven wat nodig is om een redelijke buffer te vormen tegen onverhoopte tegenvallers. Door premies tijdelijk beneden of boven lastendekkend niveau vast te stellen (voor alle fondsen), worden vermogenssaldi geleidelijk gevormd of afgebouwd. In dat verband vindt er gefaseerd in vier jaarlijkse stappen een WAO/AWBZ-premieschuif van werkgevers naar werknemers plaats van in totaal € 1 miljard (2006).

In hoofdstuk 12 Bijlage financieel beleid budgetdisciplinesector sociale zekerheid en arbeidsmarkt en in hoofdstuk 16 Bijlage sociale zekerheid zijn twee overzichttabellen sociale verzekeringen te vinden.

6 OVERIGE BELEIDSONDERWERPEN

ARTIKEL 1. ARBEIDSMARKTBELEID

1.1 Algemene beleidsdoelstellingen

De minister van SZW is als coördinerend minister verantwoordelijk voor het arbeidsmarktbeleid. Als algemene beleidsdoelstellingen voor het arbeidsmarktbeleid gelden de volgende punten:

1. Het bevorderen van een goede werking van de arbeidsmarkt.

2. Het bevorderen van (een evenredige) arbeidsparticipatie en werkgelegenheid.

3. Het bevorderen van duurzame arbeidsparticipatie.

Uitdaging bij de algemene beleidsdoelstellingen van het arbeidsmarktbeleid is het koppelen van doelen, instrumenten en eventuele middelen. Instrumenten waarmee middelen zijn gemoeid komen aan de orde in de diverse beleidsartikelen. Er zijn echter ook instrumenten waarvoor geen middelen op de SZW begroting zijn gereserveerd, maar die op een andere wijze ertoe bijdragen dat de algemene beleidsdoelstellingen van het arbeidsmarktbeleid van SZW worden gerealiseerd. Dit artikel geeft een uitwerking van deze instrumenten. Twee categorieën van instrumenten zijn te onderscheiden:

• Beleid zonder middelen

• Beleid met middelen op de begroting van andere departementen.

Een voorbeeld van beleid zonder middelen is het sluiten van een akkoord met sociale partners om te komen tot loonmatiging. De minister van SZW is als coördinerend bewindspersoon hiervoor verantwoordelijk. Loonmatiging draagt bij aan een verbeterde Nederlandse concurrentiepositie en daarmee aan (herstel van de) werkgelegenheidsgroei. Een voorbeeld van beleid met middelen op de begroting van andere departementen is de arbeidskorting, een fiscaal instrument waarvoor de minister van Financiën als coördinerend bewindspersoon verantwoordelijk is. Verhoging van de arbeidskorting stimuleert mensen om (meer) te gaan werken en bevordert daarmee de arbeidsparticipatie.

Bij de beoordeling in hoeverre de instrumenten zonder SZW middelen hebben bijgedragen aan de algemene beleidsdoelstellingen van het arbeidsmarktbeleid is het van belang rekening te houden met de vraag hoe vér de verantwoordelijk van de minister van SZW reikt. Immers, de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie is in Nederland niet alleen een resultante van het beleid op het terrein van SZW, maar ook afhankelijk van het beleid van andere actoren (bijvoorbeeld departementen, zelfstandige bestuursorganen, sociale partners). Bij de instrumenten waarvoor geen SZW middelen zijn ingezet is deze nuancering evident. Immers, weliswaar heeft de minister van SZW door middel van een bestuurlijke inzet een voorwaardenscheppende rol in het welslagen van een sociaal akkoord (systeemverantwoordelijkheid), de uiteindelijke resultaten hiervan liggen in handen van sociale partners (resultaatverantwoordelijkheid). Ook ontwikkelingen die grotendeels buiten het bereik van de overheid vallen, zogenoemde externe factoren (bijvoorbeeld de wereldhandel, de dollarkoers), zijn van invloed op de algemene beleidsdoelstellingen van het arbeidsmarktbeleid.

1.2 Operationele doelstellingen

De operationele doelstellingen zijn uitgewerkt langs de drie algemene beleidsdoelstellingen van het arbeidsmarktbeleid (tabel 1.1). Er is voor gekozen om alleen die operationele doelstellingen te benoemen, waarvoor instrumenten zijn ingezet die via bestuurlijke inzet en/of middelen van andere departementen bijdragen aan de algemene doelstellingen van het arbeidsmarktbeleid. De meeste instrumenten komen overigens ook aan de orde in de diverse beleidsartikelen, omdat zij (deels) zijn te koppelen aan SZW middelen. Voorbeeld hiervan is het plan van aanpak jeugdwerkloosheid. Naast de SZW middelen die met dit plan gemoeid zijn, vormen bestuurlijke afspraken tussen betrokken actoren een belangrijke toegevoegde waarde van het plan van aanpak (bijvoorbeeld in de vorm van een convenant tussen de minister van SZW en sociale partners).

Tabel: 1.1. Operationele doelstellingen arbeidsmarktbeleid

A. Het bevorderen van een goede werking van de arbeidsmarktInstrumenten (deels) zonder SZW middelen
1. Het bevorderen van een zodanige arbeidstoeleiding dat werkzoekenden zo snel mogelijk aan het arbeidsproces kunnen deelnemen en werkgevers hun vacatures zo snel mogelijke hebben vervuld• Vacatureoffensief CWI
2. Het bevorderen van een open en transparante reïntegratiemarkt zonder toetredingsbelemmeringen voor alle betrokken partijen (opdrachtgevers, reïntegratiebedrijven, cliënten)• Implementatie van de relevante EU-richtlijnen• Toezichtfunctie NMa• De prestatiebenchmark van de RWI
3. Het bevorderen van volledige resultaatfinanciering van reïntegratietrajecten• Wet Werk en Bijstand• Prestatieafspraken met het UWV
4. Het bevorderen van marktwerking door opdrachtgevers (zoveel mogelijk) te verplichten het hen ter beschikking gestelde reïntegratiebudget aan te besteden op de reïntegratiemarkt.• Wet Werk en Bijstand• Prestatieafspraken met het UWV
5. Het waarborgen van de kwaliteit van de reïntegratiebedrijven• Borea kwaliteitskeurmerk
B. Het bevorderen van (een evenredige) arbeidsparticipatie en werkgelegenheidInstrumenten (deels) zonder SZW middelen
6. Een beheerste ontwikkeling van de arbeidskosten• Arbeidsvoorwaardenruimte in de publieke sector begrenzen• Afspraken met sociale partners rond loonmatiging en betaalbaarheid van pensioenen
7. Het verminderen van de armoedeval («werk moet lonen»)• Een verhoging van de arbeidskorting• Aanpassen inkomensafhankelijke regelingen
8. Het bevorderen van de arbeidsparticipatie van specifieke groepen (ouderen, jongeren, vrouwen en etnische minderheden)• Afschaffing fiscale faciliëring VUT & prépensioen• Verhoging ouderenkorting• Invoering van de sollicitatieplicht voor ouderen (> 57,5 jaar)• Plan van aanpak jeugdwerkloosheid• Levensloopregeling• Plan van aanpak herintredende vrouwen• Het verhogen van de aangescherpte combinatiekorting• Wet SAMEN• Raamconvenant Grote Ondernemingen
C. Het bevorderen van duurzame arbeidsparticipatieInstrumenten (deels) zonder SZW middelen
9. Een daling in het aandeel werkenden en werklozen zonder startkwalificatie in de beroepsbevolking, waaronder het behalen van een startkwalificatie tijdens arbeid voor 70% van de voortijdige schoolverlaters• WVA startkwalificatie• Plan van aanpak jeugdwerkloosheid
10. Het stimuleren dat de vaardigheden van werknemers concurrerend blijven op de arbeidsmarkt• EVC• Fiscale aftrek voor scholingsuitgaven in de inkomstenbelasting (art. 6.27 en 6.28 in de Wet IB 2001)• Onbelast deblokkeren spaarloon kosten studie

Hieronder volgt een korte toelichting op tabel 1.1.

Operationele doelstelling A: Het bevorderen van goede werking van de arbeidsmarkt

Van belang voor een goed werkende arbeidsmarkt is een optimale aansluiting tussen vraag en aanbod van arbeid (operationele doelstelling 1.). Hiertoe heeft het kabinet in nauwe samenspraak met het CWI en de RWI een vacatureoffensief ingezet (zie voor nadere toelichting beleidsartikel 1). In de tweede plaats draagt een goed functionerende reïntegratiemarkt bij aan een goed werkende arbeidsmarkt. In de notitie «Naar een werkende reïntegratiemarkt» zijn de hoofdlijnen uitgewerkt van de wijze waarop het kabinet een goed functionerende reïntegratiemarkt wil realiseren (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 719, nr. 1). De minister van SZW draagt als coördinerend minister voor het arbeidsmarktbeleid systeemverantwoordelijkheid voor het bevorderen van een goed functionerende reïntegratiemarkt. De directe verantwoordelijkheid voor de uiteindelijke resultaten van de reïntegratiemarkt zijn bij andere actoren neergelegd. De minister van SZW heeft echter wel een voorwaardenscheppende verantwoordelijkheid. In tabel 1 zijn vier operationele doelstellingen (2.– 5.) uitgewerkt met daarbij aangevuld de wijze waarop de minister van SZW invulling geeft aan zijn (systeem-)verantwoordelijkheid voor een goed functionerende reïntegratiemarkt (zie voor een nadere toelichting beleidsartikel 2).

Operationele doelstelling B: Het bevorderen van (een evenredige) arbeidsparticipatie en werkgelegenheid

Voor het bevorderen van de arbeidsparticipatie is het in de eerste plaats van belang dat hiervoor de goede randvoorwaarden worden geschapen. Beheersing van de arbeidskosten is een belangrijke randvoorwaarde (operationele doelstelling 6.). Immers, hiermee kan de Nederlandse concurrentiepositie weer worden verbeterd en daarmee herstel van de werkgelegenheid optreden. De overheid zal haar verantwoordelijkheid nemen door de arbeidsvoorwaardenruimte in de publieke sector te begrenzen. Op werkgevers en werknemers in de marktsector wordt een appèl gedaan om in CAO-verband de contractlonen tot hetzelfde niveau als dat van de overheid te matigen. De minister van SZW is als coördinerende minister systeemverantwoordelijk voor de totstandkoming van deze afspraken. De uiteindelijke resultaten hangen echter voor een groot deel af van het gedrag van andere actoren. In de tweede plaats beïnvloeden beleid en instituties op aanpalende markten en beleidsterreinen de werking van de arbeidsmarkt. Zo hebben de vormgeving van het sociale zekerheidsstelsel en het fiscale stelsel, maar ook de vormgeving van inkomensafhankelijke regelingen als de huursubsidie een belangrijke invloed op de vraag- en aanbodbeslissingen op de arbeidsmarkt. Het kabinet heeft een aantal maatregelen genomen met als voornaamste doel het stimuleren van het aanbod van arbeid, onder andere door werk meer lonend maken (operationele doelstelling 7 en 8; voor een nadere toelichting zie ook beleidsartikel 2 en de Miljoenennota 2004). In de derde plaats maakt de minister in zijn hoedanigheid als coördinerend minister van het arbeidsmarktbeleid diverse afspraken met andere actoren, zoals gemeenten en sociale partners om de arbeidsparticipatie te bevorderen van specifieke groepen op de arbeidsmarkt (operationele doelstelling 8; zie beleidsartikel 2 voor een toelichting).

Operationele doelstelling C: Het bevorderen van de duurzame arbeidsparticipatie

Voor het bevorderen van duurzame arbeidsparticipatie is het van belang dat (toekomstige) werknemers in staat zijn te concurreren op de arbeidsmarkt met andere werknemers. Hiervoor is in de eerste plaats een startkwalificatie een minimale vereiste (operationele doelstelling 9.). Om te bevorderen dat (toekomstige) werknemers een startkwalificatie behalen kunnen werkgevers onder meer aanspraak maken op een fiscale faciliteit als ze voormalig werkloze werknemers scholen tot een startkwalificatieniveau. Bij het plan van aanpak Jeugdwerkloosheid is afgesproken de WVA-startkwalificatie uit te breiden naar jongeren onder 23 jaar. Om te stimuleren dat de vaardigheden van werknemers ook concurrerend blijven op de arbeidsmarkt (operationele doelstelling 10.), bestaat onder meer een fiscale aftrek voor scholingsuitgaven in de inkomstenbelasting (studiekosten).

ARTIKEL 2. INKOMENSBELEID

2.1 Algemene doelstelling

De Minister van SZW streeft naar een inkomensontwikkeling die én evenwichtig én activerend is.

De minister van SZW is als coördinerend minister verantwoordelijk voor het inkomensbeleid. De ontwikkeling van de inkomens in Nederland is niet alleen de resultante van beleid op het terrein van SZW, maar ook afhankelijk van het beleid van andere ministeries en van ontwikkelingen die grotendeels buiten het bereik van de overheid vallen (loon- en prijsontwikkeling, samenstelling van de bevolking). De minister heeft dus niet alle factoren in de hand, maar kan op basis van de geformuleerde doelstelling aanleiding zien voor corrigerend beleid, of, voor zover overheidsbeleid de bepalende factor is, de verantwoordelijke bewindslieden en organisaties aanspreken.

2.2 Operationele doelstellingen

1. Een evenwichtige inkomensontwikkeling.

2. Het in stand houden en verbeteren van financiële prikkels voor werkaanvaarding (beperken armoedeval).

De algemene doelstelling van een evenwichtige en activerende inkomensontwikkeling wordt door de bovenstaande twee operationele doelstellingen ondersteund. Deze operationele doelstellingen worden toegepast bij de beoordeling van de inkomensontwikkeling van jaar op jaar, maar ook bij de beoordeling van de inkomenseffecten van afzonderlijke beleidsvoorstellen. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kijkt daarbij vanuit zijn verantwoordelijkheid niet alleen naar beleid dat het eigen departement initieert, maar ook naar beleid vanuit andere overheidsorganen.

Deze twee operationele doelstellingen kunnen op gespannen voet met elkaar staan. Dit weerspiegelt de spanning die in de algemene doelstelling besloten ligt. Er zal in concrete situaties bijvoorbeeld een afweging gemaakt moeten worden tussen een gunstiger inkomensontwikkeling van de laagste inkomens (sociale minima) en een verkleining van de armoedeval. Een verbetering van de armoedeval (vergroten verschil tussen inkomen uit arbeid en inkomen uit een uitkering) impliceert dat de koopkrachtontwikkeling van werkenden en uitkeringsgerechtigden niet aan elkaar gelijk kan zijn.

Operationele doelstelling 1: Een evenwichtige inkomensontwikkeling

Een evenwichtige inkomensontwikkeling betekent een zo gelijkmatig over de verschillende inkomensgroepen gespreide inkomensontwikkeling, waarbij uitschieters zoveel mogelijk worden voorkomen. Aandachtspunt hierbij is het beschermen van de inkomenspositie van de zwakste groepen. De inkomensontwikkeling van burgers wordt gevolgd door middel van de standaard-koopkrachtcijfers zoals gepresenteerd in tabel 2.1. Deze cijfers laten voor een aantal standaardhuishoudens de inkomensontwikkeling zien als gevolg van de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling en als gevolg van generieke maatregelen, zoals aanpassingen in belastingen, premies en ziektekosten. De effecten van specifiek beleid op de inkomens van specifieke groepen worden beschreven in bijlage 15.1.

Tabel 2.1: Koopkrachtontwikkeling 2004

KoopkrachtcijfersMutaties 2004 (in procenten)
Actieven: 
Alleenverdiener mk 
modaal– ¼
2*modaal– 1
  
Tweeverdiener 
modaal + ½*modaal mk1
2*modaal + ½*modaal mk0
modaal + modaal zk– ¼
2*modaal + modaal zk– ¾
  
Alleenstaande 
WML– ¼
modaal– ¼
2*modaal– ¾
  
Alleenstaande ouder 
WML– 1
modaal1
  
Inactieven 
Sociale minima 
paar mk– ½
alleenstaande– ½
alleenstaande ouder– ¼
  
AOW (alleenstaand) 
sociaal minimum0
AOW +50000
  
AOW (paar zk) 
sociaal minimum– ½
AOW+10 000– ¾

Het koopkrachtbeeld voor 2004 is voor veel groepen negatief. In het licht van de sombere economische en budgettaire situatie is een dergelijk beeld onvermijdelijk. De negatieve effecten zijn beperkt tot maximaal – 1%. Voor de zwakste groepen (sociale minima en ouderen) is de negatieve inkomensmutatie beperkt gebleven.

Wel dient te worden opgemerkt dat enkele maatregelen niet in het hier gepresenteerde generieke beeld zijn opgenomen. Een uitgebreide beschrijving en indicatie van de effecten van deze maatregelen is te vinden in bijlage 15.1. De belangrijkste maatregelen met een negatieve invloed op het niet-generieke beeld zijn:

• Maatregelen in de zorg (pakketverkleining, eigen bijdragen geneesmiddelen en AWBZ)

• Wijzigingen in de huursubsidie

• Maatregelen in de sfeer van de bijzondere bijstand en het gemeentelijk inkomensbeleid.

Positieve effecten die niet in het generieke beeld zijn opgenomen betreffen:

• Compensatiemaatregelen op het terrein van de zorg, zoals de invoering van een subsidieregeling voor buitengewone uitgaven.

• De introductie van een langdurigheidstoeslag

Gezien de verschillende aard van de regelingen is het niet mogelijk de effecten in algemene zin te kwantificeren.

Operationele doelstelling 2: Het in stand houden en verbeteren van financiële prikkels voor werkaanvaarding

De inkomensverdeling heeft een verband met de arbeidsparticipatie van burgers door het effect van de inkomens op de financiële prikkel om te gaan werken. Als een bruto-inkomensstijging bij het aanvaarden van een baan geen of weinig netto-voordeel oplevert zal er geen sprake zijn van een activerend effect (deze problematiek staat bekend onder de naam armoedeval). Het beleid is er op gericht te bereiken dat bij het aanvaarden van een baan vanuit een uitkering tenminste geen sprake is van een inkomensachteruitgang. Bij voorkeur gaat men er bij het aanvaarden van een baan significant in inkomen op vooruit.

Tabel 2.2 geeft een overzicht van de ontwikkeling in de afstand tussen inkomen uit een uitkering op minimumniveau en inkomen uit werk op het niveau van het WML (werkloosheidsval) en de inkomensontwikkeling van niet-verdienende partners die een baan aanvaarden (herintredersval). Ook zijn cijfers opgenomen over de netto-inkomensstijging na een verbetering van het bruto-inkomen (marginale druk). Deze indicatoren geven de mate aan waarin (meer/harder) gaan werken financieel aantrekkelijk is.

Tabel 2.2: Ontwikkeling armoedeval in 2004

 Niveau 2003MutatieNiveau 2004
Werkloosheidsvala   
alleenverdiener mk– 3 ½1 ½– 1 ¾
Alleenstaande– ½43 ½
alleenstaande ouder– 4½– 1¾– 6¼
Herintredersvalb   
partner minimumloon153 ½18 ½
    
Marginale druk   
Alleenverdiener mk   
Minimumplus91 ¾1 ½93 ¼
Modaal81 ¼– ¼81
2*modaal54 ¾¼55
Tweeverdiener   
minimumplus + ½*minimumplus25 ¾– 1 ¼24 ¼
modaal + 1/2*modaal34– 1 ¼32 ¾
2*modaal + modaal48048

a De hier getoonde cijfers geven de procentuele mutatie in het besteedbaar inkomen bij het aanvaarden van een baan op het niveau van het minimumloon vanuit een uitkering op het niveau van het sociaal minimum. De cijfers zijn berekend inclusief het effect van gemeentelijke regelingen en huursubsidie.

b Dit cijfers laat de procentuele toename in het huishoudinkomen zien van een gezin waarbij één partner werkt tegen het minimumloon en de niet-verdienende partner een baan aanvaard met een inkomen op ½ * minimumloon.

Het netto-inkomen uit het minimumloon stijgt in 2004 voor de meeste groepen sneller dan het netto inkomen uit een minimumuitkering. De werkloosheidsval neemt dus af. In 2003 gaat een alleenstaande bij het aanvaarden van een baan tegen het minimumloon er nog ½% in inkomen op achteruit. In 2004 levert het aanvaarden van een baan gemiddeld een inkomensverbetering op met 3½%. De verbetering van de werkloosheidsval wordt met name veroorzaakt door de beperking van het gemeentelijke categoriale beleid en de bijzondere bijstand. Alleen voor de alleenstaande ouder is tussen 2003 en 2004 sprake van een verslechtering van de werkloosheidsval. De werkende alleenstaande ouder betaalt, vanwege de al bestaande fiscale kortingen voor deze groep, geen belasting meer en heeft dus geen voordeel van de verhoging van de arbeidskorting en kinderkorting, terwijl de niet-werkende alleenstaande ouder wel profiteert van de verhoging van de kinderkorting. Een gezin waarbij de partner van een kostwinner weer gaat werken (herintredersval) gaat er in 2004 meer op vooruit dan in 2003, vanwege de verhoging van de arbeidskorting en (gerichte) combinatiekorting. Het blijft echter wel een aandachtspunt dat bij een bruto-inkomenstoename met 50% (de partner gaat in de berekening 50% verdienen van het inkomen van de al werkende partner) er netto slechts 18½% overblijft. De marginale druk verandert in 2004 voor de meeste huishoudens weinig. De hoge marginale druk voor alleen-verdieners met kinderen rond minimumplus weerspiegelt het effect van de cumulatie van inkomensafhankelijke regelingen met belasting- en premietarieven.

Hieronder volgt een nadere toelichting op de achterliggende factoren die de in tabellen 2.1 en 2.2 opgenomen ontwikkelingen bepalen:

• Een gemiddelde loonontwikkeling in de marktsector van 1½%. Voor het WML en de uitkeringen is rekening gehouden met een meer gematigde loonontwikkeling voor ambtenaren.

• Een geraamde prijsstijging van 1½%.

• Een verhoging van de arbeidskorting en een verlenging van het opbouwtraject. Werknemers met een inkomen vanaf het minimumloon profiteren van de verhoging van de arbeidskorting met € 30.

• Een verhoging van de kinderkorting met € 68 en de ouderenkorting met € 63.

• Overloop van het effect van de verhoging van de ABWZ-premie met 0,5%-punt per 1 juli 2003.

• Verhoging van de ABWZ-premie met 0,6%-punt per 1 januari 2004. Deze wordt ten dele gecompenseerd door een verlaging van het belastingtarief eerste en tweede schijf met 0,35%-punt.

• De beperking van het ziekenfondspakket. Deze pakketbeperking gaat samen met een procentuele premieverlaging (met 0,45%-punt), zodat gemiddeld genomen geen koopkrachteffecten optreden.

• De door particulier verzekerden betaalde WTZ-omslagbijdrage stijgt naar verwachting met ongeveer € 65.

• In het kader van een evenwichtige verdeling van de lasten wordt het belastingtarief eerste schijf verlaagd met 0,35%-punt, het belastingtarief tweede schijf verhoogd met 1,1%-punt, en de algemene heffingskorting verhoogd met € 18.

ARTIKEL 3 OVERLEGSTRUCTUREN, COLLECTIEVE ARBEIDSVOORWAARDENVORMING EN MEDEZEGGENSCHAP

3.1 Algemene doelstelling

Het scheppen van voorwaarden voor stabiele en evenwichtige arbeidsverhoudingen op collectief en individueel niveau, waarin sociale, economische en maatschappelijke ontwikkelingen kunnen doorwerken.

In het Nederlandse systeem van arbeidsverhoudingen is de zelfregulering door sociale partners een belangrijk uitgangspunt. De overheid biedt diverse instrumenten en structuren ter ondersteuning van die zelfregulering. Het uitgangspunt van zelfregulering door sociale partners laat onverlet dat de overheid op sociaal en sociaal-economisch terrein haar eigen verantwoordelijkheid heeft. Afstemming en coördinatie van overheidsbeleid en het beleid van sociale partners vormen dan ook een logische aanvulling op dit uitgangspunt.

3.2 Operationele doelstellingen

Operationele doelstelling 1: Het bevorderen van zelfregulering door sociale partners ten aanzien van de arbeidsverhoudingen in het algemeen en de arbeidsvoorwaarden en de medezeggenschap in het bijzonder.

Het wettelijk kader wordt gevormd door de Wet CAO, de Wet AVV, de Wet op de loonvorming, de WOR, de WEOR en de Wbo. Het is aan betrokkenen om al dan niet gebruik te maken van de aangeboden instrumenten en structuren.

Wet CAO/Wet AVV

Met de Wet CAO en de Wet AVV wordt een instrumentarium aangeboden dat de collectieve arbeidsvoorwaardenvorming ondersteunt. Met het instrumentarium (en het onderhoud daarvan) kan op effectieve wijze worden voorzien in de behoefte van sociale partners en van de overheid tot zelfregulering door sociale partners. Het draagt bij aan stabiele arbeidsverhoudingen en arbeidsrust.

De Wet op de loonvorming biedt het kabinet de mogelijkheid om bij een zich plotseling voordoende noodsituatie, veroorzaakt door één of meer schoksgewijze optredende externe factoren, in te grijpen in het niveau van de loonkosten. Daarbij dient wel voldaan te worden aan de strikte voorwaarden zoals vermeld in de bedoelde wet.

Op ongeveer 84% van de werknemers in Nederland is een CAO van toepassing. Hierin zijn ook begrepen de werknemers die onder een arbeidsvoorwaardenregeling van de overheid vallen. In de onderstaande tabel wordt nader aangegeven om welke aantallen CAO's en werknemers het gaat.

Tabel 3.1 Aantallen reguliere CAO's en aantallen door de CAO of AVV gebonden werknemers
bedrijfstak-CAO'sondernemings-CAO'stotaal aantallen
aantal bedrijfstak-CAO'saantal direct gebonden werknemersaantal door AVV gebonden werknemersaantal ondernemings-CAO'saantal gebonden werknemerstotaal aantal CAO'stotaal aantal werknemers
2314 761 500789 0008361 282 5001 0676 838 000

Bron: Voorjaarsrapportage CAO-afspraken 2003 van de Arbeidsinspectie.

De uitvoering van het beleid ten aanzien van de algemeenverbindendverklaring is gemandateerd aan de Arbeidsinspectie. Ten behoeve van de uitvoering hiervan worden regels vastgesteld in het Toetsingskader AVV. Het «onderhoud» van het AVV-instrument brengt met zich mee dat de toepassing wordt afgestemd op de actuele ontwikkelingen op het terrein van de collectieve arbeidsvoorwaardenvorming. In de komende tijd betreft dit in ieder geval: decentralisatie binnen CAO's, de onafhankelijkheid van nieuw optredende vakbonden en de bevordering van de transparantie van CAO-fondsen. Op basis van analyses zal wanneer nodig het Toetsingskader worden aangepast.

Medezeggenschap van werknemers

SZW onderhoudt het instrumentarium waarmee organen voor medezeggenschap van werknemers in de onderneming kunnen worden ingesteld en effectief kunnen functioneren. De Wet op de Ondernemingsraden biedt daarbij het kader. Het beleid is gericht op het bevorderen van de kwaliteit van de medezeggenschap evenals op het bevorderen van het goed functioneren van de medezeggenschapsorganen. Ruim 70% van de ondernemingen met 50 of meer werknemers heeft een OR ingesteld.

Begin 2004 wordt op basis van een evaluatie een voorstel tot wijziging van de WOR ingediend. Uitgangspunt van het kabinet is dat de overheid de voorwaarden moet creëren die ondernemer en ondernemingsraad de mogelijkheid bieden te komen tot een verbetering van de medezeggenschap in de onderneming. Het kabinet zal voorstellen doen om de regelgeving te versoepelen, de bestaande decentralisatie verder uit te breiden en procedures te vereenvoudigen. De SER is op 27 juni 2003 om een advies gevraagd.

Daarnaast zorgt SZW ervoor dat Europese afspraken ten aanzien van medezeggenschap worden voorbereid en geïmplementeerd. In 2003 wordt het wetsvoorstel ingediend waarmee uitvoering wordt gegeven aan de EU-richtlijn op het gebied van informatie en consultatie van werknemers (2002/14/EG). In EU-verband wordt gewerkt aan verordeningen betreffende Europese rechtspersonen voor ondernemingen. Deze verordeningen gaan elk vergezeld van een richtlijn met betrekking tot de medezeggenschap van werknemers. Nog in 2003 zal het wetsvoorstel worden ingediend ter uitvoering van de medezeggenschapsrichtlijn met betrekking tot de Europese vennootschap. Naar verwachting zal in 2003 ook de verordening en de medezeggenschapsrichtlijn worden vastgesteld betreffende de Europese coöperatieve vereniging. Vervolgens zal in 2004 een wetsvoorstel ter implementatie van die richtlijn worden ingediend.

Wet op de bedrijfsorganisatie (Wbo)

De Wet op de bedrijfsorganisatie maakt het mogelijk dat in het bedrijfsleven gemeenschappelijke belangen in eigen beheer worden behartigd. Met de Wbo wordt een institutioneel kader voor (hoofd)product-/bedrijfschappen onderhouden. Ook de Wbo is er nadrukkelijk op gericht zelfregulering tot stand te brengen. In 2003 zullen de nog resterende instellings-amvb's worden vastgesteld in het kader van de lopende hergroepering van de bedrijfslichamen. Verder wordt in 2003 het onderzoek afgerond ten behoeve van het wettelijk verplichte vierjaarlijkse verslag aan de Staten-Generaal over de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het functioneren van de bedrijfslichamen.

In de Wbo is tevens de adviestaak van de SER vastgelegd. Hiermee wordt een institutioneel kader onderhouden voor advisering door sociale partners aan het kabinet op sociaal en economisch terrein. In het kader van de adviesstructuur stelt het kabinet jaarlijks in de derdedinsdagbrief een lijst vast van voorgenomen adviesaanvragen aan de SER.

Operationele doelstelling 2: De afstemming en onderlinge coördinatie van overheidsbeleid enerzijds en het beleid van sociale partners anderzijds ten aanzien van actuele sociale, economische en maatschappelijke thema's.

De overheid zet zich in om een adequate overlegstructuur tussen het kabinet en sociale partners in stand te houden. In dit overleg wordt de inzet van de onderscheiden partijen ten aanzien van met name het sociaal-economische beleid – met nadrukkelijk behoud van ieders eigen verantwoordelijkheid – afgestemd. Gedurende het gehele jaar wordt hiertoe op ambtelijk niveau overleg gevoerd in de Regiegroep SZW-StvdA. Twee keer per jaar vindt op centraal niveau formeel overleg plaats tussen het kabinet en de Stichting van de Arbeid: het Voor- en Najaarsoverleg.

Indien mogelijk worden (centrale) afspraken over sociaal-economisch beleid gemaakt die bijdragen aan de realisatie van doelstellingen van het kabinetsbeleid. Deze afspraken kunnen een meer of minder formeel karakter krijgen. SZW volgt dan de doorwerking van die afspraken in CAO's. Via deze structuur kan het kabinet sturing geven aan en draagvlak creëren voor de oplossing van sociaal-economische vraagstukken.

ARTIKEL 4. REGULERING VAN INDIVIDUELE ARBEIDSRELATIES

4.1 Algemene doelstelling

Beschermen van werknemers binnen een arbeidsrelatie onder waarborging van voldoende flexibiliteit voor de werkgever.

Hiermee wordt bijgedragen aan kwalitatief goede, stabiele en evenwichtige arbeidsverhoudingen. Het gaat hierbij om beleid dat gericht is op het met de maatschappelijke ontwikkelingen afgestemd basisniveau van arbeidsrechtelijke bescherming, waaronder voorschriften ten aanzien van gelijke behandeling bij de arbeid en het beleid met betrekking tot arbeids- en rusttijden, verbonden met een zo ruim mogelijke flexibiliteit.

Een belangrijk uitgangspunt op het terrein van de arbeidsverhoudingen is dat het primaat in beginsel ligt bij sociale partners, waarbij de overheid verantwoordelijk is voor een minimumniveau aan arbeidsrechtelijke bescherming en ordening. De inzet van de overheid hierbij is niet alleen gericht op de totstandkoming van wet- en regelgeving waarmee bepaalde normen worden vastgelegd, maar ook op het bevorderen van de naleving hiervan.

4.2 Operationele doelstellingen

1.a. Bevordering van gelijke kansen op (toegang tot) de arbeidsmarkt door bescherming te bieden tegen ongelijke behandeling bij arbeid en beroep o.g.v. onder meer geslacht, ras, seksuele gerichtheid, burgerlijke staat, leeftijd, handicap, arbeidsduur of een tijdelijk dienstverband.

b. Het stimuleren van sociale partners tot naleving van voorschriften ten aanzien van gelijke behandeling.

2. Zorg dragen voor een goede balans tussen rechten en plichten van werkgevers en werknemers voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst, een adequaat stelsel van ontslagbescherming met bijzonder aandacht voor zwakke groepen op de arbeidsmarkt en een adequate regeling ter voorkoming van ontslag bij tijdelijke vermindering van de bedrijvigheid.

3. Bescherming van werknemers tegen risico's in verband met de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van werknemers door onderhoud, verbetering en handhaving van een normenstelsel voor arbeids- en rusttijden.

Operationele doelstelling 1a: Bevordering van gelijke kansen op (toegang tot) de arbeidsmarkt door bescherming te bieden tegen ongelijke behandeling bij arbeid en beroep o.g.v. onder meer geslacht, ras, seksuele gerichtheid, leeftijd, handicap, arbeidsduur of een tijdelijk dienstverband.

Operationele doelstelling 1b: Het stimuleren van sociale partners tot naleving van voorschriften ten aanzien van gelijke behandeling.

Door middel van toegankelijke regelgeving dient een effectieve bescherming geboden te worden tegen ongelijke behandeling en tevens gewaarborgd te worden dat een ieder gelijke kansen heeft op het terrein van de arbeid. Dit draagt tevens bij aan het bevorderen van de arbeidsparticipatie van vrouwen, allochtonen, ouderen en gehandicapten.

De overheid voert een actief beleid ter bevordering van gelijke behandeling voorafgaand aan, tijdens en bij de beëindiging van de arbeidsverhouding. Onderdeel hiervan is het beleid gericht op het terugdringen van ongerechtvaardigde beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen, autochtonen en allochtonen, voltijders en deeltijders. Verder worden de sociale partners gestimuleerd tot een zorgvuldig werving- en selectiebeleid. Naast regelgeving worden voor de gelijke behandeling instrumenten als voorlichting en gedragscodes ontwikkeld en gestimuleerd, en zijn klachtenprocedures – bij de Commissie Gelijke Behandeling en bij de Commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen – ingericht.

Bevordering van de naleving van de wettelijke voorschriften en stimulering van sociale partners om hun eigen verantwoordelijkheid op dit terrein te nemen vormen belangrijke aandachtspunten van het beleid.

Voor het komende begrotingsjaar gelden de volgende prioriteiten:

• Implementatie van de nieuwe wettelijke normen betreffende gelijke behandeling naar leeftijd, handicap en van tijdelijk en vast personeel en stroomlijning en samenvoeging van de regelgeving op het terrein van gelijke behandeling; bevordering van de naleving van de regelgeving;

• Implementatie van de herziene tweede richtlijn (gelijke behandeling m/v) in nationale regelgeving;

• Terugdringing van ongelijke beloning in strijd met de wet;

• Bevorderen van een zorgvuldig werving- en selectiebeleid en het tegengaan van niet-functionele aanstellingskeuringen;

• Bevordering van de naleving van gelijke behandelingsregelgeving, ondermeer door middel van een project gericht op grote bedrijven;

• Voorts zullen op grond van wettelijke verplichtingen de volgende evaluaties worden uitgevoerd:

• Wet gelijke behandeling m/v, gelijktijdig met de Algemene wet gelijke behandeling;

• Besluit aanstellingskeuringen.

Operationele doelstelling 2: Zorg dragen voor een goede balans tussen rechten en plichten van werkgevers en werknemers voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst, een adequaat stelsel van ontslagbescherming met bijzonder aandacht voor zwakke groepen op de arbeidsmarkt en een adequate regeling ter voorkoming van ontslag bij tijdelijke vermindering van de bedrijvigheid.

Bij deze doelstelling gaat het om het ontwikkelen en onderhouden van een normstelling met betrekking tot arbeidsrechtelijke bescherming van werknemers, zonder daarbij het belang van werkgevers uit het oog te verliezen. Een goede balans tussen rechten en plichten van werkgevers en werknemers voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst is hierbij onontbeerlijk evenals een adequaat stelsel van ontslagbescherming en een adequate regeling ter voorkoming van ontslag bij een tijdelijke vermindering van de bedrijvigheid. In dat kader is het van belang, erop toe te zien dat internationale regelgeving op deze terreinen het realiseren van deze doelstellingen waar mogelijk bevordert, ondersteunt en niet belemmert.

Voor 2004 gelden de volgende prioriteiten:

• Kabinetsreactie naar aanleiding van het rapport van de Adviescommissie Duaal Ontslagstelsel (Commissie Rood);

• Kabinetsreactie op evaluatie van de wet Flexibiliteit en zekerheid;

• Evaluatie van de Werktijdverkortingregeling;

• Evaluatie van de ontslagregels uitzendbureaus.

Operationele doelstelling 3: Bescherming van werknemers tegen risico's in verband met de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van werknemers door onderhoud, verbetering en handhaving van een normenstelsel voor arbeids- en rusttijden.

Via de Arbeidstijdenwet (ATW) biedt de overheid een wettelijk kader voor arbeids- en rusttijden van werknemers, zowel jeugdigen als volwassenen De wet kent minimumnormen voor de duur van de verplichte rustperioden en pauzes en maximumnormen ten aanzien van de arbeidstijden en bijvoorbeeld het aantal nachtdiensten. Daarnaast bevat de wet specifieke bepalingen over arbeid door kinderen en arbeid door vrouwen voor en na de bevalling.

Het doel van de wet- en regelgeving op het gebied van arbeids- en rusttijden is het beschermen van werknemers tegen risico's op het gebied van de veiligheid, gezondheid en het welzijn in relatie tot hun arbeids- en rusttijden. Ook is de wet- en regelgeving bedoeld om een betere balans tussen werk en privé mogelijk te maken.

De implementatie van internationale regelgeving, in het bijzonder Europese richtlijnen, speelt een belangrijke rol bij de wet- en regelgeving in Nederland.

Op het terrein van arbeids- en rusttijden wordt de komende tijd aan de volgende drie activiteiten prioriteit gegeven:

• Verbeteren wet- en regelgeving in het kader van deregulering en vereenvoudiging.

• Invoeren van de Bestuurlijke Boete in de ATW. De doelstelling van de invoering van de bestuurlijke boete is een effectievere handhaving mogelijk te maken.

• Afstemmen van wet- en regelgeving op de internationale eisen, waaronder de implementatie van een nieuwe EU-richtlijn. Verder is van belang dat de Europese Commissie in het najaar een (schriftelijke) mededeling zal doen over de Europese arbeidstijdenrichtlijn, rekening houdend met de uitspraken van het Europese Hof van Justitie aangaande de interpretatie van de definitie van arbeidstijd. Op grond hiervan moet o.a. worden bezien in hoeverre de bestaande praktijk van aanwezigheidsdiensten in Nederland (op basis van de wet- en regelgeving) aanpassing behoeft.

ARTIKEL 5. PENSIOENBELEID

5.1 Algemene doelstelling

Stimuleren dat in het kader van de arbeidsrelatie afspraken gemaakt worden over het opbouwen van betaalbaar aanvullend pensioen over arbeidsinkomen en het beschermen van de positie van degenen die pensioen opbouwen, premievrije aanspraken op pensioen hebben of een pensioenuitkering ontvangen.

In Nederland zorgt de overheid voor een basispensioen in de vorm van de AOW (wordt verantwoord bij sociale verzekeringen). Daarnaast beoogt de overheid het maatschappelijk effect te bewerkstelligen dat werknemers een aanvullend pensioen opbouwen. Dit om te voorkomen dat het inkomen op het moment van pensionering te veel terugvalt. De opbouw van aanvullend pensioen wordt ondermeer bevorderd door daarop toegesneden belastingmaatregelen. Sociale partners zijn primair verantwoordelijk voor de aanvullende pensioenen omdat het om een arbeidsvoorwaarde gaat. Het is de verantwoordelijkheid van de overheid te bewaken dat toegezegde aanvullende pensioenen ook daadwerkelijk tot uitbetaling komen. Dat betekent dat, wanneer een werkgever een pensioentoezegging doet aan zijn werknemers, die overeenkomst minimaal moet voldoen aan een aantal eisen ten aanzien van de inhoud van de pensioenovereenkomst, de financiering daarvan en een transparante uitvoering van de pensioenregeling. De overheid beoogt te bewerkstelligen dat het sluiten en uitvoeren van pensioenregelingen gebeurt op een wijze die aansluit bij gewenste maatschappelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld aansluiting op levensloop, gelijke behandeling, individualisering) en die rekening houdt met andere aspecten van sociaal-economisch beleid (loonontwikkeling, lange termijn betaalbaarheid, internationale aspecten).

5.2 Operationele doelstellingen

1. Vergroten van het bereik van aanvullende pensioenen.

2. Verbeteren van de houdbaarheid van het stelsel van aanvullende pensioenen.

3. Verbeteren van de betrokkenheid van deelnemers bij hun pensioenvoorziening.

Operationele doelstelling 1: Vergroten van het bereik van aanvullende pensioenen.

Met gebruikmaking van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 wordt bevorderd dat zoveel mogelijk werknemers in het kader van hun arbeidsovereenkomst afspraken maken over een aanvullend pensioen. Verder wordt ingezet op het bevorderen van afspraken met en tussen sociale partners over algemene werking van een pensioenregeling. De verplichtstelling van pensioenregelingen voor zelfstandige beroepsbeoefenaren wordt met inachtneming van veranderde maatschappelijke opvattingen (over solidariteit en gelijke behandeling) en wensen van betrokkenen in een nieuwe wet geregeld.

Voor 2004 geldt de volgende prioriteit:

• Parlementaire behandeling van de Wet beroepspensioenregelingen.

Tabel 5.1: Evaluatie overzicht
Operationele doelstellingen200320042005200620072008
Evaluatie vrijstellingsbesluit wet Bpf 2000  x   

Operationele doelstelling 2: Verbeteren van de houdbaarheid van het stelsel van aanvullende pensioenen.

In de nieuwe Pensioenwet worden de waarborgen getroffen om er voor te zorgen dat overeengekomen pensioenen ook daadwerkelijk tot uitkering kunnen komen. Daarbij wordt aangesloten op veranderde wensen van werknemers en werkgevers over de inhoud van een pensioenregeling. Met sociale partners wordt een constante dialoog gevoerd waarin, gegeven de vergrijzing en de behoefte aan een beheerste loonontwikkeling, modernisering en kostenbeheersing centraal staan. De betaalbaarheid van pensioenen wordt vergroot door bevordering van de arbeidsparticipatie van ouderen onder andere door uitwerking te geven aan de voornemens in het hoofdlijnenakkoord over de beperking van de fiscale faciliëring van vut- en prepensioenregelingen. In de internationale context is de inzet te bewerkstelligen dat het Nederlandse stelsel zijn specifieke kenmerken kan behouden.

In het begrotingsjaar 2004 gelden de volgende prioriteiten:

• Indiening bij het parlement van de nieuwe Pensioenwet ter vervanging van de Pensioen- en Spaarfondsenwet op basis van de Hoofdlijnennotitie (Kamerstukken II, 2001/02, 28 294);

• Indiening bij het parlement van een wet ter implementatie van de richtlijn 2003/41/EG van het Europees parlement en de Raad betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen (gedateerd 3 juni 2003) (PE-CONS 3630/03);

• Opstellen van een wettelijk kader voor het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen.

Operationele doelstelling 3: Verbeteren van de betrokkenheid van deelnemers bij hun pensioenvoorziening.

Om te voorkomen dat burgers op het moment van pensionering voor verrassingen komen te staan over de aard en inhoud van hun oudedagsvoorziening, is het aangewezen het pensioenbewustzijn bij burgers te vergroten. Ook door het vergroten van de transparantie in de uitvoering van pensioenregelingen kan draagvlak voor het behoud van het bestaande pensioenstelsel worden vergroot. De overheid bevordert dat de voorlichting van uitvoerders van pensioenregelingen t.a.v. indexatie, besluitvorming over overschotten en tekorten evenals de individuele aanspraken van actieve deelnemers en slapers aan de gewenste vereisten voldoet. De instrumenten daartoe zijn het opnemen van voorschriften in de nieuwe Pensioenwet, het stimuleren van projecten en het maken van afspraken met pensioenuitvoerders, sociale partners en ouderenorganisaties.

De betrokkenheid van gepensioneerden bij bestuur en beheer van de uitvoering van de pensioenregeling verdient nadere aandacht omdat deze groep vanwege hun positie buiten het arbeidsproces alleen met extra inspanningen hierin een positie kan verwerven.

Als zich in de uitvoering van pensioenregelingen keuzes voordoen, dan moeten diegenen die de gevolgen van een gemaakte keuze zullen ervaren, in de gelegenheid zijn de besluitvorming over die keuze te beïnvloeden en eventueel aan te vechten. De overheid zal de randvoorwaarden scheppen om een goed klimaat te organiseren voor het invullen van het convenant medezeggenschap van gepensioneerden bij de uitvoering van aanvullende pensioenregelingen, zoals dat op 28 februari 2003 tussen de Stichting van de Arbeid en het Coördinatieorgaan van samenwerkende ouderenorganisaties is gesloten.In 2004 zijn de prioriteiten:

• Het financieren en begeleiden van een project ter verbetering van de kwaliteit van de medezeggenschap van gepensioneerden bij de uitvoering van aanvullende pensioenregelingen;

• Het bevorderen van transparantie in voorlichting en uitvoering door het opstellen van een wettelijk kader daartoe;

• Het treffen van een wettelijke regeling voor medezeggenschap bij de uitvoering van rechtstreeks verzekerde regelingen.

7. DE BEDRIJFSVOERING

Mededeling Bedrijfsvoering

Over het begrotingsjaar 2004 zal de minister een volledige mededeling Bedrijfsvoering afgeven. De focus van de bedrijfsvoering binnen SZW zal de komende jaren liggen op het bereiken van de (beleids)doelstellingen, het in kaart brengen van de daarmee samenhangende risico's die dit kunnen belemmeren of bemoeilijken en het treffen van maatregelen die nodig zijn om de risico's te beheersen. Het gaat hierbij om de definiëring van de doelstellingen, de planning van de gewenste activiteiten en de monitoring van de uitvoering. De risicoanalyse richt zich in eerste instantie op die risico's die ertoe kunnen leiden dat de beleidsdoelstellingen niet worden gehaald. Daarnaast richt de risicoanalyse zich ook op (bedrijfsvoerings)risico's die een efficiënte en/of doelmatige voortgang van de activiteiten bemoeilijken of kunnen leiden tot overtreding van de (inter)departementale wet- en regelgeving.

In de planning- en controlcyclus is een periodieke rapportage over de sturing en beheersing van de doelbereiking en de risico's een vast onderdeel.

Managementinformatie/beleidsinformatie

In 2003 is het meerjarenprogramma (2003–2006) Informatiekundige Gevolgen van VBTB gestart. Dit programma heeft tot doel verder invulling te geven aan de informatiekundige eisen die VBTB stelt aan de organisatie van SZW. In het programma wordt aandacht besteed aan:

• het verbeteren van de verkrijgbaarheid van prestatiegegevens en het beheer van prestatiegegevens;

• het verbeteren van de beschikbaarheid en toegankelijkheid van zowel beleidsmatige als bedrijfsmatige managementinformatie;

• het in kaart brengen welke eisen gesteld moeten worden aan de financiële systemen naar aanleiding van de gebleken behoeften aan managementinformatie;

• verder ondersteunen/ontwikkelen van projectmatig werken als werkwijze die het VBTB gedachtegoed ondersteunt.

Bovenstaande activiteiten zullen er toe leiden dat de benodigde informatie in het kader van VBTB volledig beschikbaar komt.

Structuur Werk en Inkomen

Ook bij de SUWI-uitvoeringsorganisaties (CWI, SVB, UWV) is de sturingsfilosofie gebaseerd op het VBTB-gedachtegoed. Bij de aansturing van de uitvoeringsorganisaties is de planning- en controlcyclus leidend. De cyclus start met de kaderstellende meibrief en eindigt met de jaarverantwoording. Voor 2004 is verder inhoud gegeven aan de instrumenten die worden ingezet in deze cyclus. Zo is in de meibrief voor het jaar 2004 een set prestatie-indicatoren benoemd. Het streven is in een groeitraject tot en met 2005 deze prestatie-indicatoren zodanig outcome-gericht vorm te geven, dat een eenduidige relatie ontstaat tussen Suwi-doelen, prestaties en middelen. In de jaarplannen 2004 van de uitvoeringsorganisaties zullen de prestatie-indicatoren worden opgenomen.

Organisatiewijzigingen

In 2003 is een aanvang genomen met de herinrichting van de bedrijfsvoering. Dit heeft geleid tot de oprichting van een nieuwe directie Gemeenschappelijke Ondersteuning Bedrijfsvoering. Deze directie staat voor het leveren van een goede, efficiënte en praktische ondersteuning op het gebied van personeelszaken, financiën en informatievoorziening. Met ingang van 1 januari 2004 zijn alle bovengenoemde aspecten gecombineerd in deze directie. De directie werkt vanuit een duidelijke opdrachtgever-opdrachtnemer-relatie. De directie neemt niet de verantwoordelijkheden over van het lijnmanagement; het lijnmanagement blijft eindverantwoordelijk voor de eigen bedrijfsvoering.

In 2003 is gestart met het uitvoering geven aan het thema «bestuurlijke vernieuwing» waarbij aandacht geschonken wordt aan vermindering van bureaucratie en regelgeving en vergroting van efficiency, slagkracht en «luisterend vermogen» van de overheid. Hiertoe zal de organisatie van het ministerie onder de loep worden genomen (topstructuur) en zal onderzoek gedaan worden naar mogelijkheden voor minder bureaucratie en regelgeving, het vergroten van de efficiency, het vergroten van de interne sturing en het verminderen van de coördinatie. Hierbij zal tevens nagegaan worden op welke wijze de taakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord ingevuld kan worden. De huidige sleutelwoorden van SZW «van buiten naar binnen», «de menselijke maat» en «duidelijke sturing en minder coördinatie» zullen daarbij een grote rol blijven spelen. Tevens wordt vastgehouden aan de scheiding van beleid, uitvoeringsbeleid, uitvoering en toezicht. Op deze wijze wil het ministerie de kwaliteit van haar functioneren bevorderen.

8. BATEN-LASTENDIENSTEN

In dit hoofdstuk worden twee baten-lastendiensten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegelicht, het Agentschap SZW en de Inspectie Werk en Inkomen.

8.1 Agentschap SZW

Missie

Het Agentschap SZW (AG) heeft tot taak de uitvoering van (subsidie-)regelingen op het terrein van het sociaal-economische beleid, in het bijzonder op het terrein van werk en inkomen, op een objectieve, effectieve en efficiënte wijze te doen plaatsvinden.

Het Agentschap verzorgt voor SZW de uitvoering van twee Europese regelingen, namelijk ESF doelstelling 3 en EQUAL en acht nationale SZW regelingen. Tevens doet het Agentschap de administratie voor de beëindiging van ESF-oud. Voor het ministerie van Justitie voert het Agentschap de regeling Europees Vluchtelingen Fonds uit.

Strategie en Doelstellingen

Om de uitvoering op de gewenste wijze te realiseren heeft het Agentschap SZW onder andere de volgende aandachtspunten geformuleerd voor de middenlange termijn:

I. Verbetering van de Interne Processen

II. Verhoging van de tevredenheid bij de opdrachtgevers

III. Verbetering doelmatigheid

Deze aandachtspunten zijn verder geconcretiseerd in doelstellingen en per doelstelling heeft het Agentschap SZW een indicator benoemd. Een selectie is opgenomen in tabel 6.1.1. Naast de interne sturing worden deze indicatoren gebruikt ter toetsing van de doelmatigheid van het Agentschap.

Tabel 8.1.1
Verbeteren van Interne ProcessenRealisatie 2002Streefwaarde 2004
Voorspelbaarheid richting aanvragers en uitvoerdersVerbeteren van de kwaliteit van de beschikkingen1. Doorlooptijd: 111 dagen2. Slagingspercentage: 80%3. financiële fouten: 0,4%1. Doorlooptijd: 91 dagen2. Slagingspercentage: 90%3. financiële fouten: < 0,5%
   
Verhoging van de tevredenheid bij de opdrachtgeversRealisatie 2002Streefwaarde 2004
Realisatie van de beleidsdoelstellingen1. Verplichting van beschikbare Europese Middelen: 76%1. Verplichting van beschikbare Europese Middelen: 85%
   
Verbeteren doelmatigheidRealisatie 2002Streefwaarde 2004
Daling van het tarief per medewerker1. gem. tarief per medewerker € 86,501. gem. tarief per medewerker= € 82,50
Loonkosten per FTE2. € 63 0002. = € 54 000
Materiele kosten per FTE3. € 36 0003. = € 27 000
Directe uren/totale uren4. 46%4. = 52%

Voorspelbaarheid richting aanvragers en uitvoerders

Voorspelbaarheid – en dus het zijn van een betrouwbare partner – is voor een uitvoeringsorganisatie van groot belang om duidelijk afstand te doen van de ervaringen uit het verleden met ESF-subsidies en zo meer kwalitatief goede aanvragen te realiseren.

De doorlooptijd is een kwaliteitsaspect dat iets zegt over de klantvriendelijkheid. De doorlooptijd is het aantal dagen dat het Agentschap nodig heeft om een beoordeling af te ronden.

Bij het slagingspercentage wordt gemeten welk percentage van de aanvragen leidt tot toekenning van een subsidie. Dit percentage zegt iets over de duidelijkheid van communicatie die het Agentschap geeft voordat een subsidie-aanvraag wordt ingediend en tijdens de behandelfase van de aanvraag. Het slagingspercentage zal ook in 2004 alleen voor de subsidieregeling ESF doelstelling 3 worden gemeten.

Verbeteren van de kwaliteit van de beschikkingen

Het afgeven van foutloze beschikkingen schept vertrouwen bij alle betrokkenen. Het Agentschap streeft naar een zo gering mogelijk percentage financiële fouten.

Het financiële foutenpercentage is de verhouding tussen het gecorrigeerde bedrag gedeeld door het totaal gecontroleerde bedrag aan dossiers.

Realisatie van de beleidsdoelstellingen

Ook in 2004 zullen de inspanningen, onder andere via extra aandacht voor voorlichting, gericht zijn op een flinke toename van het aantal aanvragen, om te komen tot een zo groot mogelijke verplichting van het beleidsgelden per einde van de programmaperiode.

Daarnaast zullen in overleg met de opdrachtgevers inhoudelijke accenten worden gelegd zodat zoveel mogelijk en op een goede wijze besteding van de programmabudgetten kan worden gerealiseerd.

In 2004 zal ook nog een sterkere nadruk liggen op de voorlichtingsactiviteiten om het aantal aanvragen te vergroten. Hiertoe zal per regeling een communicatieplan worden opgesteld waarin voor die regeling specifiek wordt ingegaan op die aspecten waar voorlichting kan helpen het beoogde doel te bereiken.

Het percentage verplichting van beschikbare Europese middelen geeft aan in welke mate het Agentschap erin is geslaagd met de beschikbare middelen de doelgroepen te bereiken. Dit percentage zal in 2004 voor de subsidieregeling ESF doelstelling 3 worden gemeten. Hiernaast streeft het Agentschap om voor de tweede tranche van de subsidieregeling Equal volledige verplichting te realiseren van het subsidiebudget in de toewijzingsfase. Het Agentschap zal via voorlichting en begeleiding van aanvragers trachten een zo hoog mogelijke realisatie van de verplichtingen te realiseren.

Daling van het tarief per medewerker

Inzicht in de functieniveaus, bijbehorende taken en de hoogte van de tarieven is wenselijk om actief te kunnen sturen op financieel resultaat. Dit uiteraard wel met instandhouding van de gewenste kwaliteit. De daling van het gemiddelde tarief per medewerker is het gevolg van een beter en qua leeftijdsopbouw evenwichtiger personeelsbestand.

Loonkosten per FTE

De loonkosten vormen veruit de belangrijkste kostenpost. Beheersing daarvan is dus noodzakelijk. Het normatieve kader van de gewenste loonstijging wordt bepaald door exogene factoren (CAO) en endogene factoren (percentage inleen en beheerste incidentele en structurele loonsverbeteringen zittend personeel).

Materiële kosten per FTE

Onder de overige kosten wordt verstaan de kosten voor: persoonlijke vergoedingen, opleidingen, materieel, post/distributie, telefonie, cateringvoorzieningen en vervoersvoorzieningen. Voorlichtings- en communicatiekosten evenals automatiseringskosten, huisvestingskosten en onderzoek en advies staan apart in de begroting, maar zijn bij het bepalen van de kosten per fte meegenomen. Deze indicator is belangrijk in het kader van de beheersing van de overheadkosten.

Directe uren/Totale uren

Het aantal directe evenals het totale aantal uren is afkomstig uit de tijdverantwoording van de medewerkers. De verhouding lijn (direct) en staf (indirect) is heeft invloed op de uitkomst van deze indicator. De ratio zegt iets over de productiviteit van de organisatie.

Tabel 8.1.2: Begroting van baten en lasten Agentschap SZW (x € 1 000)
 2002200320042005200620072008
Baten       
Opbrengst moederdepartement4 6829 00113 17316 34618 26518 39418 608
Opbrengst overige departementen00950000
Opbrengst derden0000000
Rentebaten15000000
Buitengewone baten1 273000000
Exploitatiebijdrage13 4923 9571 0000000
Totaal baten19 46312 95814 26816 34618 51018 34918 832
        
Lasten       
Apparaatskosten       
– personele kosten15 7877 9569 68511 19312 77912 89913 020
– materiële kosten3 2404 6403 7784 3814 8044 9945 191
Rentelasten0159169482812
Afschrijvingskosten       
– materieel15511511399600
– immaterieel77128413413388324234
Dotaties voorzieningen0000000
Buitengewone lasten344000000
Totaal lasten19 46312 79014 11816 19618 11518 24418 458
        
Saldo van baten en lasten0168150150150150150

Toelichting op de begroting van baten en lasten

Baten

Algemeen

Het Agentschap SZW (AG) heeft tot taak de uitvoering van (subsidie-)regelingen op het terrein van het sociaal-economische beleid, in het bijzonder op het terrein van werk en inkomen. In de nabije toekomst zal het Agentschap zich hoofdzakelijk richten op opdrachten uit het moederdepartement, maar mogelijke opdrachten uit andere ministeries worden niet uitgesloten.

In het proefjaar 2002 is gebleken dat meer inspanningen nodig zijn om het gewenste niveau van dienstverlening te bereiken. Bovendien vraagt aandacht voor kernwaarden en resultaatgerichtheid om ondersteuning van medewerker en leidinggevenden. Hiertoe wordt ook 2004 aanspraak gemaakt op een transformatiebudget.

Ten aanzien van de tariefstelling geldt dat voor de periode 2003–2005 wordt gestreefd naar een reële tariefdaling van vijf procent per jaar. Hierna is het streven gericht op een tariefontwikkeling die gelijk blijft aan het inflatiepercentage.

Opbrengst moederdepartement

De opbrengst moederdepartement betreft de uitvoering van de regelingen ESF doelstelling 3, Equal, Bijstand Buitenland, Sociale Activering, Bedrijfsverzamelgebouwen, Klantmanagement, Stimuleringsregeling Projecten Allochtone Groepen, Regionale Platvorms Arbeidsmarktbeleid, Tijdelijke stimuleringsregeling regulier maken 10 000 ID-banen en Tijdelijke stimuleringsregeling samenwerkingsverband Awb.

De bovengenoemde regelingen worden uitgevoerd met SZW (moederdepartement) als opdrachtgever en vallen onder het beleidsartikel 2. Voor ESF-oud geldt een wat afwijkend regiem.

Het Agentschap kent de processtappen (producten), basislast, intake en ontvankelijkheid, monitoren, overig beheer, einddeclaratie, intake bezwaarschriften, afhandeling bezwaarschriften en afhandeling beroepszaken. De uit te voeren processen kunnen per regeling verschillen.

De volgende matrix geeft de (vermoedelijke) omzet, per product en opdrachtgever in 2004 weer:

Tabel 8.1.3: Omzet per product Agentschap SZW 2004 (x € 1 000)
Processtap (producten)
 ESFEqualMut bbBVGKlant- managementSpagRPAIDTSS abwNieuwe regelingenTotaal
Basislast1 2481 85597352414910022 3 405
Intake en ontvankelijkheid11934611110001004 591
Beoordelen en beschikken1 4982 288127134140455016 4 658
Monitoren1 122590440610   1 782
Overig beheer60849888131133 6 1 275
Einddeclaratie49206712002   572
Intake bezwaarschriften212100005  19
Afhandeling bezwaarschriften45782000045  171
Afhandeling beroepszaken10920000   21
Totaal5 1435 676319204157129178004867913 173

Opbrengst overige departementen

De opbrengst overige departementen betreft de uitvoering van de subsidieregeling «Europees Vluchtelingen Fonds» van het Ministerie van Justitie. Deze regeling zal in 2004 door het Agentschap worden uitgevoerd.

Opbrengst derden

Opbrengst derden betreft omzet die buiten de Rijksoverheid wordt gerealiseerd. Het Agentschap SZW zal zich hoofdzakelijke richten op opdrachten vanuit het moederdepartement, waardoor het niet waarschijnlijk is dat er in de directe toekomst opdrachten voor derden worden uitgevoerd.

Rentebaten

De rentebaten heeft betrekking op de Rekening Courant bij het Ministerie van Financiën. Het gehanteerde rentepercentage is variabel. De geschatte rentebaten zullen nagenoeg nihil zijn.

Buitengewone baten

De verwachting is dat geen buitengewone baten gerealiseerd zullen worden.

Exploitatiebijdrage

In het proefjaar 2002 is gebleken dat meer inspanningen nodig zijn om het gewenste niveau van dienstverlening te bereiken. Hiertoe zal ook in 2004 aanspraak gemaakt worden op een transformatiebudget. In het (boek)jaar 2004 bedraagt het budget 1 000 (€ x 1 000).

Lasten

Personele kosten

De hoogte van de personeelskosten wordt bepaald door prijs- en volumeontwikkelingen. De prijsontwikkelingen zijn het gevolg van CAO-verhogingen en de reguliere beloningsronde. Bovendien is rekening gehouden met het streven de tarieven die bij de opdrachtgevers in rekening worden gebracht nauwelijks te laten stijgen, door een beter en qua leeftijdsopbouw evenwichtiger personeelsbestand.

Bij het bepalen van de personeelskosten is rekening gehouden met de toenemende werkzaamheden en een ingeschatte beperkte groei van het Agentschap. Bovendien is rekening gehouden met de fluctuaties in de werkzaamheden. Om deze fluctuaties in de uitvoering te kunnen opvangen is inhuur van extern personeel nodig.

Voor 2004 wordt het aantal fte geschat op 121, waarvan 102 ambtenaren en 19 externe krachten. De streefwaarde voor de gemiddelde loonkosten per fte is = € 54 000. Een deel van het ingehuurde personeel bestaat uit duurdere adviseurs die werkzaamheden verrichten om de organisatie op het gewenste dienstverleningsniveau te brengen.

Materiële kosten

De materiele kosten bestaan uit huisvestingkosten, automatiseringskosten en overige kosten.

De huisvestingkosten zijn gebaseerd op de afgesproken Service Level Agreements van de vestigingen Zwolle, Eindhoven en Den Haag. Ook de automatiseringskosten zijn gebaseerd op een SLA welke is afgesloten met het moederdepartement. Bovendien is rekening gehouden met onderhoudskosten van de in gebruik zijnde softwaresystemen en overige automatiseringskosten. De overige materiele kosten betreffen kantoorkosten, voorlichting & communicatie en advies & onderzoek.

Rentelasten

De rentelasten hebben betrekking op twee investeringsleningen, één voor immateriële en één voor materiële activa. De lening voor immateriële activa kent een looptijd van vijf jaar en het rentepercentage bedraagt 3,72% en de lening voor materiële activa heeft een looptijd van drie jaar en het percentage is 3,35%.

Bovendien is rekening gehouden een nieuwe lening voor immateriële en materiële activa. Bij deze lening is als uitgangspunt genomen dat het rentepercentage vier procent is en dat de looptijd varieert van drie tot vijf jaar.

Afschrijvingskosten

Bij de materiele activa wordt een afschrijvingstermijn van drie jaar gehanteerd en bij de immateriële activa is de termijn vijf jaar.

Dotaties aan voorzieningen

De voorzieningen binnen het Agentschap hebben alleen betrekking op het verlofstuwmeer van het ambtelijke personeel. Deze voorziening zal eind 2004 geheel zijn afgebouwd, zodat geen dotaties meer zullen worden toegevoegd.

Buitengewone lasten

De verwachting is dat geen buitengewone lasten zullen worden gerealiseerd.

Saldo van baten en lasten.

Het saldo van baten en lasten zal in het jaar van ontstaan opgenomen worden in het onverdeelde resultaat. In het jaar daarop wordt het resultaat verwerkt in overeenstemming met het besluit van de eigenaar.

Tabel 8.1.4: Kasstroomoverzicht Agentschap SZW (x € 1 000)
 2002200320042005200620072008
1 Rekening courant RHB 1 januari (incl. deposito)5 1726 8877 1477 2027 3647 4777 555
        
2 Totaal operationele kasstroom1 559347714702634474384
        
3a –/– Totaal investeringen1571 98100000
3b +/+ Totaal boekwaarde desinvesteringen0000000
3 Totaal investeringskasstroom– 157– 1 98100000
        
4a –/– eenmalige uitkering moederdepartement001190016112
4b +/+ eenmalige storting moederdepartement0000000
4c –/– aflossingen op leningen087540540521381312
4d +/+ beroep op leenfaciliteit3131 981 000 
4 Totaal financieringskasstroom3131 894– 659– 540– 521– 396– 424
        
5 Rekening courant RHB 31 december (incl deposito)6 8877 1477 2027 3647 4777 5557 515

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom bestaat uit het geraamde saldo van baten en lasten, gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in het werkkapitaal.

Investeringskasstroom

De investeringskasstroom wordt bepaald door de geschatte investeringen in immateriële en materiële activa.

Financieringskasstroom

De eenmalige storting van het moederdepartement heeft betrekking op de te realiseren omzetten van de diverse regelingen. In deze post is ook de omzet van de overige departementen opgenomen. De aflossing op leningen heeft betrekking op de aflossing van de lopende leningen en de nieuwe aangevraagde lening.

Het beroep op leenfaciliteit heeft betrekking op een investering voor immateriële activa.

Vermogensontwikkeling

Onderstaande tabel geeft inzicht in de meerjarige vermogensontwikkeling van het Agentschap SZW.

Tabel 8.1.5: Vermogensontwikkeling Agentschap SZW (x € 1 000)
 2002200320042005200620072008
1 Eigenvermogen per 1 januari250250418449599749883
        
2 Saldo van baten- en lasten 168150150150150150
        
3a uitkeringen aan moederdepartement  – 119  – 16– 112
3b bijdrage moederdepartement ter versterking EV       
3c overige mutaties       
3 Directe mutaties in het eigen vermogen00– 11900– 16– 112
        
4 Eigen Vermogen per 31 december250418449599749883921

Het Agentschap SZW streeft ernaar het Eigen Vermogen te laten groeien naar de voor een baten- en lastendienst bepaalde maximale reserves. Het doel is het maximale Eigen Vermogen eind 2006 te realiseren.

8.2 Inspectie werk en inkomen

Taak en missie

De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) houdt toezicht op de uitvoering van de regelingen op het gebied van werk en inkomen door de daartoe aangewezen uitvoeringsorganisaties. Dit zijn:

– het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV);

– de Centrale organisatie Werk en Inkomen (CWI);

– de Sociale Verzekeringsbank (SVB);

– de Raad voor Werk en Inkomen (RWI);

– diverse (zelfstandige) bestuursorganen (waaronder de Sociaal Economische Raad (SER) de Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK) en certificerende en keurende instanties op het terrein van arbeidsomstandigheden (CKI's));

– het Inlichtingenbureau (IB);

– de gemeenten (voor zover belast met werk- en sociale voorzieningen);

– het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI).

Het toezicht van de inspectie draagt bij aan het bereiken van de doelstellingen van de wetgever op het terrein van werk en inkomen. De inspectie levert deze bijdrage door vast te stellen in hoeverre de uitvoering functioneert conform de daaraan te stellen eisen van doeltreffendheid, rechtmatigheid en doelmatigheid. De inspectie draagt daarmee tevens bij aan:

• het bevorderen van de kwaliteit van uitvoering en beleid;

• het bevorderen van de werking van het stelsel in relatie tot de beleidsdoelstellingen van de minister.

De inspectie beoogt hiermee tevens het vertrouwen van de burger in het systeem van beleid, uitvoering en toezicht te bevorderen. De inspectie heeft haar taak en doelstelling als volgt verwoord in haar missie:

De Inspectie Werk en Inkomen houdt onafhankelijk toezicht op de uitvoering van het beleid Werk en Inkomen. De inzichten en oordelen van de inspectie betreffen het bereiken van publieke doelen en de besteding van publieke middelen door de uitvoering, zijn zo actueel mogelijk en worden publiek gemaakt in openbare rapporten. De inspectie draagt hierdoor bij aan de kwaliteit van uitvoering en beleid en bevordert zodoende het vertrouwen van burgers in uitvoering, beleid en toezicht.

Jaarplan en producten IWI

De inspectie heeft een jaarcyclus, gebaseerd op de jaarlijks op te leveren toezichtproducten.

De programmering vindt primair plaats via het plan van werkzaamheden voor het komende jaar (jaarplan).Voorafgaand aan het jaarplan voert de inspectie een risicoanalyse uit (zie volgende paragraaf).

IWI baseert haar jaarplan op kennis en inzichten uit diverse bronnen. Belangrijk zijn de strategische en beleidsmatige keuzes van de minister ten aanzien van de uitvoering. In het ZBO-domein zijn deze vastgelegd in de zogeheten meibrieven, waarin de minister de ZBO's de kaders voor hun jaarplannen aanreikt. Deze zijn voor IWI een belangrijk vertrekpunt. De afspraken die de minister met de uitvoerende instanties maakt en in hun jaarplannen laat vastleggen, zijn samen met de wet- en regelgeving het toezichtkader voor IWI.

In het gemeentelijk domein geldt een uitvoering in medebewind. Binnen wet- en regelgeving hebben gemeenten de ruimte om hun eigen beleid te voeren. De uitvoeringskosten worden gedeclareerd bij het Gemeentefonds en zijn geen onderwerp van toezicht. IWI ontleent de onderwerpen van toezicht bijvoorbeeld aan de items die in de bestuurlijke overleggen aan de orde zijn en, net zo als bij het toezicht op de ZBO's aan de (politieke) actualiteit, ontwikkelingen in de maatschappij en signalen uit de maatschappij. Ook maakt IWI gebruik van de conclusies uit het jaarverslag over het vorige kalenderjaar.

In het jaarplan geeft de inspectie aan welke producten die zij het komende jaar gaat maken. Het gaat om:

– in het algemeen: oordelen over het functioneren van de uitvoeringsinstanties;

– en in het bijzonder:

– oordelen over de verantwoordingen van de instanties;

– oordelen over uitvoeringsregels en -besluiten van de instanties;

– oordelen over de samenwerking en interactie tussen de instanties;

– inzicht in de werking van het stelsel, in samenhang met het functioneren van en de betrekkingen tussen de uitvoeringsinstanties;

– oordelen over en inzicht in specifieke thema's of aspecten van de uitvoering;

– oordelen over de toezichtbaarheid van voorgenomen sociale zekerheidswetgeving.

De inspecteur-generaal stelt het jaarplan voor 1 juli vast en biedt het aan de minister aan.

Doelmatige taakuitvoering

Als baten-lastendienst moet IWI de doelmatigheid bij de overheid bevorderen door resultaat gericht management. Dit houdt in dat de inspectie afspraken maakt met het Ministerie van SZW over haar prestaties en hier verantwoording over aflegt. IWI is verantwoordelijk om het (doelmatige) optimum te bepalen tussen de te behalen kwaliteit en de te maken kosten. De kosten die de inspectie maakt, worden geput uit publieke middelen. IWI vindt het daarom haar verantwoordelijkheid om te streven naar een optimale verhouding tussen de geboden kwaliteit en de te maken kosten. Daarnaast heeft de inspectie te maken met een financiële taakstelling die er toe dwingt om goed om te gaan met de inzet van medewerkers en middelen.

Prestaties

Het is van belang dat in het jaarplan de juiste keuzes worden gemaakt voor het uit te voeren toezichtprogramma. Hiertoe voert de inspectie een risicoanalyse uit waarmee inzicht wordt gekregen in de in de factoren die de realisatie van de in de weten regelgeving vastgelegde beleidsdoelen van de minister in de weg staan.

De risicoanalyse is gericht op het stelsel en op de objecten van toezicht. Het resultaat van de risicoanalyse is een overzicht met onderwerpen waar de inspectie aandacht aan zou kunnen geven. Hierbij is rekening gehouden met de in de vorige paragraaf genoemde meibrieven, onderwerpen uit bestuurlijke overleggen en de politieke en maatschappelijke actualiteit. Het overzicht van onderwerpen wordt op een beperkt aantal extern gerichte criteria gewogen. Voorbeelden van criteria zijn de impact op de politiek, op de maatschappij en op de uitvoering. Hierna voert de inspectie een rendementsanalyse uit waarin de doelmatigheid van het programmeren van toezichtonderwerpen aan de orde is: hoe belangrijk is een onderwerp in vergelijking met het capaciteitsbeslag, waar is de toegevoegde waarde van IWI het grootst?

Dit alles leidt uiteindelijk tot een jaarplan waarin beargumenteerd wordt welke keuzes de inspectie heeft gemaakt en welke producten (wettelijke en andere) IWI in 2004 zal uitbrengen.

Kosten

Door de taakstelling is de inspectie gedwongen een aantal bezuinigingen door te voeren. Voor de uitvoering van het jaarplan 2004 zijn er minder fte's beschikbaar dan in vorige jaren. Het jaarplan 2004 zal gebaseerd zijn op een gemiddelde bezetting van 334 fte's.

Tabel 8.2.1 Begroting van baten en lasten Inspectie Werk en Inkomen (x € 1 000)
 2002 realisatie2003 geactualiseerd20042005200620072008
Baten       
Opbrengst moederdepartement35 89334 13431 46430 11430 11430 11430 114
Opbrengst overige departementen
Opbrengst derden
Rentebaten107100100100100100100
Buitengewone baten7042 400
Totaal baten36 70436 63431 56430 21430 21430 21430 214
        
Lasten       
Apparaatskosten       
• Personele kosten25 53125 92623 71622 55022 55022 55022 550
• Materiële kosten6 5847 7257 6457 4727 4727 4727 472
Rentelasten
Afschrijvingskosten       
• Materieel535313203192192192192
• Immaterieel
Dotaties voorzieningen2 400
Buitengewone lasten3 000
Totaal lasten35 05036 96431 56430 21430 21430 21430 214
 
Saldo van baten en lasten1 654–/– 330

Toelichting bij de begroting van baten en lasten over het jaar 2004

Baten

Opbrengst moederdepartement

Voor de uitvoering van haar toezichtactiviteiten voor 2004 krijgt de inspectie, overeenkomstig het meerjarenkader, een bijdrage van het moederdepartement van circa € 31,5 miljoen. Vanaf 2005 wordt het meerjarenkader verlaagd tot ruim € 30,1 miljoen. Het meerjarenkader is gebaseerd op het loon- en prijsniveau van 2002 verhoogd met een loonbijstelling vanaf 2003 van € 681 000.

Rentebaten

De rentebaten betreffen de rekening-courant en de depositorekeningen bij het ministerie van Financiën.

Lasten

Algemeen

De lasten van IWI zijn opgebouwd uit de apparaatskosten (personele en materiële kosten) en de afschrijvingskosten van materiële vaste activa. De begrote lasten zijn gebaseerd op het loon- en prijsniveau van 2002 zoals in de (meerjaren-)begroting is opgenomen, waarbij de personele kosten verhoogd zijn met een voor 2003 toegekend loonbijstellingsbedrag van € 681 000.

Personele kosten

In de begrote personeelskosten is rekening gehouden met de formatiereductie en een daling van de feitelijke bezetting in het kader van de taakstelling. De loonkosten (inclusief sociale lasten) zijn voor de begroting 2004 gebaseerd op een gemiddelde personele bezetting van 334 fte's tegen het salarisniveau van december 2002 verhoogd met een toegekend loonbijstellingsbedrag van € 681 000.

Het uitgangspunt voor de inhuur van externe deskundigen is dat deze begrotingspost voornamelijk zal worden aangewend voor het op tijdelijke basis aantrekken van specifieke deskundigheid die niet binnen de inspectie aanwezig is. Het tijdelijk aanvullen van capaciteitstekorten ten laste van deze begrotingspost is in een periode van inkrimping minder voor de hand liggend en zal alleen plaatsvinden in urgente situaties.

Vanaf 2003 wordt op deze post tevens verantwoord de kosten van ICT-deskundigen ten behoeve van het toezicht informatiebeleid. Deze kosten werden tot en met 2002 opgenomen in de rubriek ICT/automatisering. Overigens zal met de aanstelling van vaste medewerkers de inhuur van externe deskundigen gefaseerd worden afgebouwd.

Materiële kosten

De materiële kosten bestaan onder andere uit de kosten van huisvesting (€ 4 182000), ICT (€ 1 512000), kantoorapparatuur -en benodigheden, telefoon, communicatie en voorlichting, dienstreizen en lease-auto's (totaal € 1 951 000) . De kantoorautomatisering van IWI is uitbesteed aan het facilitair bedrijf van het moederdepartement. De kosten hiervan zijn afhankelijk van het aantal personal computers en het tarief per computer.

De inspectie heeft naast een hoofdvestiging vijf regionale vestigingen. In september 2003 verhuist de hoofdvestiging van Zoetermeer naar het CentreCourt in Den Haag. Voor de kosten van bouwkundige zaken en inrichting is een verhoogde verbruiksvergoeding verschuldigd van ca. € 720 000 per jaar.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten hebben betrekking op het bestaande meubilair, nieuw aan te schaffen meubilair en elektrotechnische installaties.

Tabel 8.2.2: Kasstroomoverzicht IWI
realisatie2002200320042005200620072008
1. Rekening courant RIC 1 januari 4 78712 13410 4678 8897 4746 170
        
2. Totaal operationele kasstroom4 8788 160-/- 1 667-/-1 578-/- 1 415-/- 1 304-/- 1 066
        
-/- Totaal investeringen-/- 91-/- 813     
+/+ Totaal boekwaarde desinvesteringen       
3. Totaal investeringskasstroom-/- 91-/- 813     
        
-/- Eenmalige uitkering aan moederdep.       
+/+ Eenmalige storting door moederdep.       
-/- Aflossing op leningen       
+/+ Beroep op leenfaciliteit       
4. Totaal financieringskosten       
        
5. Rekening courant RIC 31 december4 78712 13410 4678 8897 4746 1705 104

De operationele kasstroom voor de jaren 2004 tot en met 2008 betreft de afschrijvingen op materiële activa en de afname van de voorziening voor wachtgeldverplichtingen. Daarnaast is in 2003 de vereffening van de vordering op het moederdepartement betreffende de genoemde voorziening en het geraamde saldo van baten en lasten in het saldo van de operationele kasstroom verwerkt. De investeringen 2003 betreffen inrichtingskosten van het CentreCourt

Tabel 8.2.3: Overzicht vermogensontwikkeling IWI
 realisatie 2002200320042005200620072008
1. Eigen Vermogen per 1 januari1 6541 1451 1451 1451 1451 145
        
2. Saldo van baten en lasten1 654-/- 330
        
Uitkeringen aan moederdepartement
Bijdrage moerderdepartement ter       
versterking eigen vermogen
Overige mutaties-/- 179
3 Directe mutaties in Eigen Vermogen-/- 179
        
4. Eigen Vermogen per 31 december1 6541 1451 1451 1451 1451 1451 145

Het eigen vermogen is in 2002 ontstaan door een positief saldo van baten en lasten. In 2003 is het geraamde saldo van baten en lasten en de overwaarde van de voorziening voor wachtgeldverplichtingen hierop in mindering gebracht.

9. VERDIEPINGSBIJLAGE

Artikel 1: Basisdienstverlening werk en inkomen

Opbouw verplichtingen en uitgaven (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003435 613299 712272 190258 090257 590257 590257 590
Mutatie 1e suppletore begroting073 03211 7502 7501 00000
Nieuwe mutaties:053 84066 24749 2004200039 80038 800
Apparaatsuitgaven       
1. toerekening apparaatskosten001 7710000
2. toerekening apparaatskosten00760000
        
Programmauitgaven       
3. jaarplan 2003004 0004 7004 2003 2002 200
4. boedelscheiding Arbeidsvoorzieningsorganisatie030 00000000
5. indicatiestelling WSW01 84000000
6. loonbijstelling 2003011 00011 00011 00011 00011 00011 000
7. cofinanciering ESF00– 3 000– 3 000– 3 00000
8. SWI/CWI-subsidies 1999–20010– 3 00000000
9. kasschuif CWI Arbvo0– 4 0004 0000000
10. communictieplan vacatureoffensief (van art 2)0200000000
11. uitvoeringskosten CWI016 00048 40036 50029 80025 60025 600
Stand ontwerpbegroting 2004435 613426 584350 187310 040300 590297 3902 96 390

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. Naar aanleiding van het jaarplan CWI 2003 is het budget voor de reguliere uitvoeringskosten bij 1e suppletore wet met € 6,6 miljoen verhoogd. De structurele doorwerking van deze verhoging wordt nu in de raming verwerkt.

4. De mutatie ad € 30 miljoen betreft additionele kosten van CWI die voortvloeien uit de boedelscheiding van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Tegenover deze hogere uitgaven staat een ontvangst van gelijke omvang (zie ontvangsten; desaldering).

5. Een overboeking van artikel 4.2.1 (WSW) in verband met de overheveling van de WSW-indicatiestelling van gemeenten naar CWI.

6. De raming is aangepast voor de kosten van de loonbijstelling 2003.

7. De mogelijkheden dat CWI gebruik kan maken van cofinanciering ESF worden onderzocht. Naar verwachting gaat het om circa € 3 mln in de periode 2004–2006.

8. De afwikkeling van de SWI/CWI-subsidies 1999–2001 levert een incidentele meevaller in 2003 op.

9. Kasschuif naar 2004 in verband met kosten als gevolg van de afwikkeling boedelscheiding Arbvo.

10. Overboeking van artikel 2. Voor het communicatieplan vacatureoffensief wordt € 2 mln aan het CWI beschikbaar gesteld.

11. Door de oplopende werkloosheid ontvangt CWI een extra bijdrage in de uitvoeringskosten.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20030000000
Mutatie 1e suppletore begroting03 00000000
Nieuwe mutaties:030 00000000
1. boedelscheiding Arbeidsvoorzieningsorganisatie030 00000000
Stand ontwerpbegroting 2004033 00000000

Nieuwe Mutaties:

1. Een ontvangst van € 30 miljoen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie die voortvloeit uit de boedelscheiding van deze organisatie (zie uitgaven; desaldering).

Artikel 2: Stimulering en kwaliteitsbevordering arbeidsaanbod

Opbouw verplichtingen (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20031 732 1371 215 6991 913 9961 830 1131 826 2531 799 9461 799 946
Mutatie Nota van Wijziging0– 37 000– 20 0000000
Mutatie 1e suppletore begroting0205 353– 55 500– 60 5001 00000
Nieuwe mutaties:02 328130 228– 23 022– 78 446– 122 801– 134 794
Apparaatsuitgaven       
1. toerekening apparaatskosten003 4600000
2. toerekening apparaatskosten001320000
        
Agentschap SZW       
3. overboeking beleidsuitgaven00– 6 238– 6 738– 6 738– 4 748– 5 748
4. overboeking EQUAL00– 6 807– 6 807– 6 80700
5. herschikking budgetten0– 2 50000000
        
Sluitende reïntegratie       
6. loonbijstelling 2003024 00000000
        
Praktijkscholing       
7. afloop praktijkscholing0000– 30 000– 64 829– 64 829
        
Doelgroepenbeleid       
8. overboekingen tbv voorlichting0– 16800000
9. jeugdwerkloosheid04 10011 40011 40011 40011 4000
9A. apparaatskosten Ruim Baan0– 27500000
Kinderopvang Abw       
10. van artikel 11 Kinderopvang0200083 5000000
11. loonbijstelling 200301 0001 0000000
        
SVWW/RWI       
12. Stimuleringsregeling Vacaturevervulling WW00– 22 689– 22 689– 22 689– 22 689– 22 689
13. Hoofdlijnenakkoord RWI00– 40 000– 70 000– 70 000– 70 000– 70 000
14. kasschuif RWI0– 15 500– 10 50016 5009 50000
15. overboeking naar artikel 10– 200000000
        
Flexibel reïntegratiebudget       
16. loonbijstelling 20030020 00015 00015 00015 00015 000
        
Agenda voor de toekomst       
17. kasschuif0– 6 5052 2493 0446195930
18. verdeelmodel FWI0– 1200000
        
EQUAL projecten Agentschap SZW       
19. overboeking van agentschap006 8076 8076 80700
        
Regeling Schoonmaakdiensten Particulieren       
20. samenvoeging artikelen 2 en 3007 6787 7247 7247 7247 724
        
Stimuleringsregeling ID-banen       
21. samenvoeging artikelen 2 en 30065 0000000
22. kasschuif009 00016 000000
        
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
23. herschikking subsidies030000000
24. herschikking subsidies0– 1 50000000
25. beleidsuitgaven agentschap006 2386 7386 7384 7485 748
        
Voorlichting       
26. Voorlichting tbv vrouwenprojecten016800000
        
Onderzoek en beleidsinformatie       
27. onderzoek allochtonen0– 30000000
28. primair proces SIGIS0– 48000000
Stand ontwerpbegroting 20041 732 1371 386 3801 968 7241 746 5911 748 8071 677 1451 665 152

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

6, 11 en 16. De raming is aangepast voor de kosten van de loonbijstelling 2003.

3, 4, 19 en 25. De beleidsuitgaven die zijn ondergebracht bij het Agentschap (apparaatsuitgaven) behoren te worden opgenomen bij subartikelonderdelen onder de programmauitgaven. Dit is een technische correctie.

5. Bij de 1e suppletore begroting is € 2,5 miljoen onvermijdelijke problematiek aan dit budget toegevoegd, dat bestemd was voor het budget «bijdrage van het moederdepartement aan het Agentschap» op artikel 98. Dit wordt bij deze gecorrigeerd.

7. ROCs die per 2003 activiteiten van de Stichting Centrum Vakopleiding hebben overgenomen ontvangen tot en met 2005 een subsidie voor praktijkscholing. In 2006 is nog circa € 35 mln beschikbaar voor de afwikkeling van de subsidie aan de ROC's voor de in in liquidatie verkerende Stichting Centrum Vakopleiding en voor gemeenten en UWV is een geoormerkt budget beschikbaar voor Praktijkscholing. In 2007 en verder is er geen subsidie meer beschikbaar.

8 en 26. Overboeking binnen artikel 2 ten behoeve van voorlichtingsactiviteiten voor herintredende en allochtone vrouwen.

9. Voor maatregelen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid zijn van 2003 t/m 2007 extra middelen beschikbaar gesteld.

9A. Overboeking naar het apparaatskostenbudget op artikel 98 ten behoeve van personele en materiele uitgaven Ruim Baan.

10. Bij Voorjaarsnota is € 2 miljoen (2003) aan artikel 11 toegevoegd voor prijsstijgingen. Dit bedrag was bestemd voor KOA.

Als gevolg van het uitstel van de invoeringsdatum van de Wet basisvoorziening kinderopvang wordt voor de zogenaamde doorloop van bestaande regelingen onder andere € 83,5 miljoen in 2004 beschikbaar gesteld.

12 en 13. Nadere invulling van het hoofdlijnenakkoord op het reintegratiebudget. Als gevolg van de maatregel uit het Hoofdlijnenakkoord kan extra structurele verlaging van het verplichtingenbudget worden aangebracht.

14. Kasschuif RWI van verplichtingen in de jaren 2003 en 2004 naar de jaren 2005 en 2006.

15. Overboeking naar artikel 1 in verband met communicatieplan vacatureoffensief.

17. Binnen de gereserveerde middelen voor uitgaven «Agenda voor de toekomst» treden afwijkingen op ten opzichte van eerdere prognoses. De voorgestelde kasschuif is hiervan het gevolg.

18. Overboeking naar het onderzoeksbudget op artikel 98 ten behoeve van de uitwerking «verdeelmodel FWI».

20 en 21. De artikelen 2 en 3 zijn samengevoegd voor 2004 en verder. De resterende budgetten van artikel 3 zijn overgeheveld naar artikel 2.

22. Kasschuif van jaar 2003 (op artikel 3) naar 2004 en 2005 (op artikel 2).

23, 24, 27 en 28. Als gevolg van de herinrichting van het departement zijn budgetverantwoordelijkheden van een aantal uitgavencategorien gewijzigd. Het merendeel van de hiermee samenhangende budgettair neutrale begrotingsmutaties is in de ontwerpbegroting 2003 verwerkt. Gedurende de uitvoering van de begroting 2003 is gebleken dat voor een aantal uitgavencategorieen aanvullende budgettair neutrale mutaties nodig noodzakelijk zijn.

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20031 287 5171 190 8981 894 4821 807 4231 803 5641 777 2571 777 257
Mutatie Nota van Wijziging0– 39 000– 20 0000000
Mutatie 1e suppletore begroting075 9357 5102 0001 00000
Nieuwe mutaties:02 328152 919– 332– 55 757– 100 112– 112 105
Apparaatsuitgaven       
1. toerekening apparaatskosten003 4600000
2. toerekening apparaatskosten001320000
        
Agentschap       
3. overboeking beleidsuitgaven00– 6 238– 6 738– 6 738– 4 748– 5 748
4. overboeking EQUAL00– 6 807– 6 807– 6 80700
5. herschikking budgetten0– 2 50000000
        
Sluitende reïntegratie       
6. loonbijstelling 2003024 00000000
        
Praktijkscholing       
7. afloop praktijkscholing0000– 30 000– 64 829– 64 829
        
Doelgroepenbeleid       
8. herintredende vrouwen0– 16800000
9. jeugdwerkloosheid04 10011 40011 40011 40011 4000
9A. Apparaatskosten Ruim Baan0– 27500000
        
Kinderopvang Abw       
10. van artikel 11 Kinderopvang0200083 5000000
11. loonbijstelling 200301 0001 0000000
        
SVWW/RWI       
12. Stimuleringsregeling Vacaturevervulling WW0000000
13. Hoofdlijnenakkoord RWI00– 40 000– 70 000– 70 000– 70 000– 70 000
14. kasschuif RWI0– 15 500– 10 50016 5009 50000
15. overboeking naar artikel 10– 200000000
        
Flexibel reïntegratiebudget       
16. loonbijstelling 20030020 00015 00015 00015 00015 000
        
Agenda voor de toekomst       
17. kasschuif0– 6 5052 2493 0446195930
18. verdeelmodel FWI0– 1200000
        
EQUAL projecten AG SZW       
19. overboeking van agentschap006 8076 8076 80700
        
Regeling Schoonmaakdiensten Particulieren       
20. samenvoeging artikelen 2 en 3007 6787 7247 7247 7247 724
        
Stimuleringsregeling ID-banen       
21. samenvoeging artikelen 2 en 30065 0000000
22. kasschuif009 00016 000000
        
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
23. herschikking subsidies030000000
24. herschikking subsidies0– 1 50000000
25. beleidsuitgaven agentschap006 2386 7386 7384 7485 748
        
Voorlichting       
26. Voorlichting tbv vrouwenprojecten016800000
        
Onderzoek en beleidsinformatie       
27. onderzoek allochtonen0– 30000000
28. primair proces SIGIS0– 48000000
Stand ontwerpbegroting 20041 287 5171 230 1612 034 9111 809 0911 748 8071 677 1451 665 152
Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 200340 673100 70116 70117 701153 83517 70117 701
        
Mutatie Nota van Wijziging050 00000000
        
Mutatie Amendement016 50000000
        
Mutatie 1e suppletore begroting067 60000000
        
Nieuwe mutaties:047 35500000
        
1. Extra ontvangsten Scholing & Activering WIW050 00000000
2. Herverdeling0– 2 64500000
        
Stand ontwerpbegroting 200440 673282 15616 70117 701153 83517 70117 701

Nieuwe Mutaties: -2645

1. Aan de hand van de jaaropgaven 2001 van gemeenten is een nieuwe raming gemaakt van de ontvangsten WIW-Scholing en Activering in 2003.

2. Herverdeling van de ontvangsten over de artikelen 2 en 3.

Artikel 3: Aanvullende werkgelegenheid

Opbouw verplichtingen en uitgaven (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20031 925 250901 6347 6787 7247 7247 7247 724
Mutatie Nota van Wijziging0150 00065 0000000
Mutatie 1e suppletore begroting01 54500000
Nieuwe mutaties:013 500– 72 678– 7 724– 7 724– 7 724– 7 724
Instroom/ doorstroom-banen       
1. ID-banen038 50000000
        
Reg. Schoonmaakdiensten particulieren       
2. samenvoeging artikelen 2 en 300– 7 678– 7 724– 7 724– 7 724– 7 724
        
Stimuleringsregeling ID-banen       
3. communicatieplan stimuleringsreg0– 10400000
3a. herschikking VNG aanjaagteam01 50000000
4. samenvoeging artikelen 2 en 300– 65 0000000
5. kasschuif0– 25 00000000
        
Voorlichting       
6. communicatieplan stimuleringsreg010400000
6a. herschikking VNG aanjaagteam0– 1 50000000
Stand ontwerpbegroting 20041 925 2501 066 67900000

Nieuwe Mutaties:

1. Nabetalingen over 2002 leiden tot hogere uitgaven dan geraamd.

2 en 4. De artikelen 2 en 3 worden met ingang van 2004 samengevoegd. De budgetten van artikel 3 zijn overgeheveld naar artikel 2.

3 en 6. Voor de uitvoering van het communicatieplan Stimuleringsregeling ID-banen wordt in 2003 € 0,104 miljoen overgeboekt van het budget stimuleringsregeling naar het voorlichtingsbudget.

3a en 6a. In de 1e suppletore begroting 2003 is € 1,5 miljoen ten behoeve van het zogenaamde Aanjaagteam op het onderdeel Voorlichting geboekt. De uitgaven worden verantwoord op het onderdeel Stimuleringsregeling. Het budget wordt derhalve overgeboekt.

5. Kasschuif van jaar 2003 (op artikel 3) naar 2004 en 2005 (op artikel 2).

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 200326 330000000
Nieuwe mutaties:02 64500000
1. herverdeling02 64500000
Stand ontwerpbegroting 200426 3302 64500000

Nieuwe Mutaties:

1. Herverdeling van de ontvangsten over de artikelen 2 en 3.

Artikel 4: Aangepast en begeleid werken

Opbouw verplichtingen (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20032 144 3072 061 1782 078 4422 078 3972 078 3972 078 3 972 078 397
Mutatie Amendement016 50000000
Mutatie 1e suppletore begroting04800000
Nieuwe mutaties:073 06073 46573 00073 00073 00073 000
Apparaatsuitgaven       
1. toerekening apparaatskosten004470000
2. toerekening apparaatskosten00180000
        
Programmauitgaven       
3. indicatiestelling WSW naar CWI0– 1 84000000
4. loonbijstelling 2003072 40073 00073 00073 00073 00073 000
5. nabetaling WSW02 50000000
Stand ontwerpbegroting 20042 144 3072 150 7862 151 9072 151 3972 151 3972 151 3972 151 397

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. Een overboeking naar artikel 1.2.1 (CWI) in verband met de overheveling van de WSW-indicatiestelling van gemeenten naar CWI.

4. De raming is aangepast voor de kosten van de loonbijstelling 2003.

5. Een nabetaling in 2003 leidt tot een beperkte overschrijding van het decentrale budget. Dit wordt gedekt door terugontvangsten WSW.

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20032 076 2792 061 1332 076 9452 076 8992 076 8992 076 8992 076 899
Mutatie Amendement016 50000000
Mutatie 1e suppletore begroting04800000
Nieuwe mutaties:073 06073 46573 00073 00073 00073 000
Apparaatsuitgaven       
1. toerekening apparaatskosten004470000
2. toerekening apparaatskosten00180000
        
Programmauitgaven       
3. indicatiestelling WSW naar CWI0– 1 84000000
4. loonbijstelling 2003072 40073 00073 00073 00073 00073 000
5. nabetaling WSW02 50000000
Stand ontwerpbegroting 20042 076 2792 150 7412 150 4102 149 8992 149 8992 149 8992 149 899
Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003435 402411 372411 680412 043412 043412 043412 043
Mutatie 1e suppletore begroting050 00000000
Nieuwe mutaties:015 30057 80022 80012 80012 80012 800
1. loonbijstelling (WKA)012 80012 80012 80012 80012 80012 800
2. terugontvangsten WSW02 50045 00010 000000
Stand ontwerpbegroting 2004435 402476 672469 480434 843424 843424 8434 24 843

Nieuwe mutatie:

1. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2003.

2. De extra terugontvangsten WSW in 2003, 2004 en 2005 bestaan uit ontvangsten als gevolg van niet gerealiseerde arbeidsplaatsen uit voorgaande jaren.

Artikel 5: Algemene inkomensgarantie op minimumniveau

Opbouw verplichtingen (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20034 790 8665 134 0625 187 5875 084 8144 943 7324 997 5164 997 516
Mutatie Nota van Wijziging0– 18 00000000
Mutatie Amendement0– 16 500– 16 500– 16 500– 16 500– 16 500– 16 500
Mutatie 1e suppletore begroting0– 115 550148 957367 461372 161264 461264 561
Nieuwe mutaties:0191999450 557490 099552 500667 100718 003
Apparaatsuitgaven       
1. toerekening apparaatskosten003 4850000
2. toerekening apparaatskosten001300000
        
Gebudgetteerd deel FWI       
3. WKA 2003045 300185 300191 900189 500189 600190 900
4. volume mlt000103 00019 50059 30059 300
5. wijziging budgetteringssystematiek00– 244 200– 249 900– 261 500– 311 200– 311 200
6. volume Kmev00224 6000000
7. Hoofdlijnenakkoord WW maatr.000130 000230 000260 000260 000
8. Hoofdlijnenakkoord WAO herk.00028 50048 70050 00050 000
9. Hoofdlijnenakkoord WAZ ABW0007 80023 40039 00039 000
10. Hoofdlijnenakkoord WAZ IOAW0007 20021 60036 00036 000
weglek en verschuiving VVU WW (554/556)0017 00050 00073 00097 80056 400
verschuiving weglek VVU (556)00– 6 400– 29 600– 58 500– 79 500– 101 200
vervolguitkering (500)00015 90036 40049 90049 300
volume Cmev (501 en 502)00– 29 900– 29 800– 29 300– 29 300– 29 400
weglek FWI (504)000– 17 400– 49 800– 68 500– 18 500
herberekening weglek afschaffing WAZ (557)000– 3 800– 10 400– 17 900– 25 300
afschaffen verlaagde wekeneis (555)001 0001 0001 0001 0001 000
WWB (782)0029 8000000
oploop besparingen (343)00000081 403
correctie ID-kaart en overig (564)006 0000000
        
Declaratiedeel FWI       
11. wijziging budgetteringssystematiek00244 200249 900261 500311 200311 200
12. implementatie WWB014 0001 0000000
13. volume Kmev016 30000000
14. volume uitvoering0– 11 00000000
15. WKA 20030129 2008 9009 1009 50011 40011 800
WBB MEV (782)0– 22 70000000
ID-Kaart (558 en 564)04 50000000
verschuiving weglek VVU006 40029 60058 50079 500101 200
extrapolatie (343)000000– 24 900
herberekening weglek afschaffing WAZ (557)000– 1 300– 4 600– 7 100– 9 700
        
Toeslagenwet       
16. Hoofdlijnenakkoord lopende prijzen (419)000– 15 400– 22 400– 27 600– 27 600
17. Hoofdlijnenakkoord uitvoeringskosten (420)000– 800– 1 700– 2000– 2000
18. WKA 2003 (464)09 70010 3009 8009 2008 8008 600
19. volume mlt0005 9002 7003 2003 200
20. uitvoeringskosten mlt (421)000300200200200
21. jaarplan UWV (206)00– 19 500– 19 500– 19 500– 19 500– 19 500
22. kwaliteitskorting (116)00000– 2 500– 2 500
23. uitvoeringskosten Kmev (365)01006000000
24. volume Kmev (384)01 2009 6000000
25. verlenging BEU reiskosten (329)0– 20000000
26. uitvoeringskosten juninota (503/770)01 200  100100200
27. volume juninota (376)0– 2 200– 2 100– 2 100– 2 200– 2 600– 3 100
loonbijstelling 2003 (552)0800800700600500500
reparatie wet BEU TW (542)0500– 5 500– 5 500– 5 500– 5 500– 5 500
extrapolatie (343)000000– 4 800
schuif uitvoeringskosten000003 6003 800
        
Handhaving       
28. grensoverscheidende fraude0– 426– 1580000
29. hoogwaardig handhaven0– 7 00000000
30. kasschuif hoogwaardig handhaven012 100– 12 5000000
31. kasschuif Inlichtingenburo0– 1 0001 0000000
        
Langdurigheidstoeslag       
langdurigheidstoeslag WWB0020 70024 60032 50039 20039 200
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
32. voorlichting schuldhulpverlening0– 8000000
33. herschikking subsidies01 50000000
        
Voorlichting       
34. voorlichting schuldhulpverlening08000000
35. grensoverscheidende fraude012500000
Stand ontwerpbegroting 20044 790 8665 176 0115 770 6015 925 8745 851 8935 912 5775 963 580

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3, 15 en 18. De ramingen zijn aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2003.

4, 6, 13, 14, 19, 24 en 27. De ramingen zijn bijgesteld voor de meest recente inzichten van het CPB en de uitvoeringsgegevens over 2003.

5 en 11. De budgetteringssystematiek is aangepast met als gevolg dat de ramingen van de IOAW, IOAZ en bijzondere bijstand zijn overgeheveld van het budgetdeel naar het declaratiedeel.

7 t/m 10. Een aantal ombuigingen in het Hoofdlijnenakkoord op het terrein van de sociale zekerheidsuitgaven leidt tot weglekeffecten in de bijstand. De weglekeffecten van deze maatregelen zijn in de ramingen verwerkt.

12. De raming is aangepast voor implementatiekosten WWB.

16 en 17. In het Hoofdlijnenakkoord opgenomen volumebeperkende maatregelen in de moederwetten van de Toeslagenwet leiden tot een lager beroep op de TW en tot lagere uitvoeringskosten.

20 t/m 23 en 26. De raming van de uitvoeringskosten TW is bijgesteld op grond van het jaarplan UWV alsmede de meest recente uitvoeringsgegevens.

25. Bij 1e suppletore begroting 2003 is voor de verlenging van de wet BEU € 2,2 miljoen op dit artikel beschikbaar gesteld.

€ 0,2 miljoen was bestemd voor reiskosten. Dit bedrag wordt overgeheveld naar het materiele budget op artikel 98.

28 en 35. Overboeking binnen artikel 5 (voorlichting) en naar artikel 98 (personeelsuitgaven) voor grensoverschrijdende fraudebestrijding.

29. Herschikking in verband met gewijzigde inzichten omtrent het verloop van de verplichtingen en uitgaven.

32 en 34. Overboeking binnen artikel 5 in verband met de voorlichtingscampagne Schulhulpverlening (schuld en jongeren).

33. Als gevolg van de herinrichting van het departement zijn budgetverantwoordelijkheden van een aantal uitgavencategorien gewijzigd. Het merendeel van de hiermee samenhangende budgettair neutrale begrotingsmutaties is in de ontwerpbegroting 2003 verwerkt. Gedurende de uitvoering van de begroting 2003 is gebleken dat voor een aantal uitgavencategorien aanvullende budgettaire neutrale mutaties nodig noodzakelijk zijn.

Verhoging van de bedragen van de langdurigheidstoeslag WWB aan de hand van nieuwe raming.

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20034 636 2805 134 9705 187 8595 084 9274 943 7324 997 5 164 997 516
Mutatie Nota van Wijziging0– 18 00000000
Mutatie Amendement0– 16 500– 16 500– 16 500– 16 500– 16 500– 16 500
Mutatie 1e suppletore begroting0– 116 458148 957367 461372 161264 461264 561
Nieuwe mutaties:0168 799470 472493 400552 500667 100718 003
Apparaatsuitgaven       
1. toerekening apparaatskosten003 4850000
2. toerekening apparaatskosten001300000
        
Gebudgetteerd deel FWI       
3. WKA 2003 (464)045 300185 300191 900189 500189 600190 900
4. volume mlt (421)000103 00019 50059 30059 300
5. wijziging budgetteringssystematiek (386)00– 244 200– 249 900– 261 500– 311 200– 311 200
6. volume Kmev (381 en 382)00224 6000000
7. Hoofdlijnenakkoord WW maatr.000130 000230 000260 000260 000
8. Hoofdlijnenakkoord WAO herk.00028 50048 70050 00050 000
9. Hoofdlijnenakkoord WAZ ABW0007 80023 40039 00039 000
10. Hoofdlijnenakkoord WAZ IOAW0007 20021 60036 00036 000 
weglek en verschuiving VVU WW (554)0017 00050 00073 00097 80056 400
verschuiving weglek VVU (556)00– 6 400– 29 600– 58 500– 79 500– 101 200
vervolguitkering (500)00015 90036 40049 90049 300
volume Cmev (501 en 502)00– 29 900– 29 800– 29 300– 29 300– 29 400
weglek FWI (504)000– 17 400– 49 800– 68 500– 18 500
herberekening weglek afschaffing WAZ (557)000– 3 800– 10 400– 17 900– 25 300
afschaffen verlaagde wekeneis (555)001 0001 0001 0001 0001 000
WWB (782)0029 8000000
oploop besparingen (343)00000081 403
correctie ID-kaart en overig (564)006 0000000
        
Declaratiedeel FWI       
11. wijziging budgetteringssystematiek00244 200249 900261 500311 200311 200
12. implementatie WWB014 0001 0000000
13. volume Kmev016 30000000
14. volume uitvoering0– 11 00000000
15. WKA 20030129 2008 9009 1009 50011 40011 800
WBB MEV (782)0– 22 70000000
ID-Kaart (558 en 564)04 50000000
verschuiving weglek VVU006 40029 60058 50079 500101 200
extrapolatie (343)000000– 24 900
herberekening weglek afschaffing WAZ (557)000– 1 300– 4 600– 7 100– 9 700
kasschuif implementatie WWB (536)0– 19 70019 7000000
        
Toeslagenwet       
16. Hoofdlijnenakkoord lopende prijzen (419)000– 15 400– 22 400– 27 600– 27 600
17. Hoofdlijnenakkoord uitvoeringskosten (420)000– 800– 1 700– 2000– 2000
18. WKA 2003 (464)09 70010 3009 8009 2008 8008 600
19. volume mlt0005 9002 7003 2003 200
20. uitvoeringskosten mlt (421)000300200200200
21. jaarplan UWV (206)00– 19 500– 19 500– 19 500– 19 500– 19 500
22. kwaliteitskorting (116)00000– 2 500– 2 500
23. uitvoeringskosten Kmev (365)01006000000
24. volume Kmev (384)01 2009 6000000
25. verlenging BEU reiskosten (329)0– 20000000
26. uitvoeringskosten juninota (503/770)01 200  100100200
27. volume juninota (376)0– 2 200– 2 100– 2 100– 2 200– 2 600– 3 100
loonbijstelling 2003 (552)0800800700600500500
reparatie wet BEU TW (542)0500– 5 500– 5 500– 5 500– 5 500– 5 500
extrapolatie (343)000000– 4 800
schuif uitvoeringskosten000003 6003 800
        
Handhaving       
28. grensoverscheidende fraude0– 426– 1580000
29. hoogwaardig handhaven0– 7 00000000
30. kasschuif hoogwaardig handhaven08 600– 12 2853 300000
31. kasschuif Inlichtingenburo0– 1 0001 0000000
        
Langdurigheidstoeslag       
langdurigheidstoeslag WWB0020 70024 60032 50039 20039 200
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
32. voorlichting schuldhulpverlening0– 8000000
33. herschikking subsidies01 50000000
        
Voorlichting       
34. voorlichting schuldhulpverlening08000000
35. grensoverscheidende fraude012500000
Stand ontwerpbegroting 20044 636 2805 152 8115 790 7885 929 2885 851 8935 912 5775 963 580
Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 200327 90222 68922 68922 68922 68922 68922 689
Mutatie 1e suppletore begroting061 50000000
Stand ontwerpbegroting 200427 90284 18922 68922 68922 68922 68922 689

Artikel 6: Inkomensgarantie voor jonggehandicapten

Opbouw verplichtingen en uitgaven (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20031 469 0421 549 0271 586 3301 620 3451 648 0271 681 6001 720 200
Mutatie Amendement011 50011 50011 50011 50011 50011 500
Mutatie 1e suppletore begroting025 30720 70022 60022 40022 40022 400
Nieuwe mutaties:046 40060 66143 58236 08237 78234 682
Apparaatsuitgaven       
1. toerekening apparaatskosten001540000
2. toerekening apparaatskosten0070000
        
Programmauitgaven       
3. Hoofdlijnenakkoord taakstelling ZBO's000– 1 318– 1 318– 1 318– 1 318
4. kwaliteitskorting00000– 4 500– 4 500
5. jaarplan UWV0– 2 7002 2002 2002 2002 2002 200
6. REA uitvoeringskosten003 4003 7003 9003 6003 600
7. prijseffect juninota0– 6 900– 3 700– 3 800– 3 900– 4 000– 4 100
8. WKA 2003056 00057 50058 00058 50059 60060 800
9. aanvullend pakket REA00– 900– 5 400– 8 700– 8 700– 8 700
10. REA intensivering002 0002 0002 0002 0000
11. besparing000– 15 100– 23 100– 20 100– 23 400
Stand ontwerpbegroting 20041 469 0421 632 2341 679 1911 694 7271 711 5091 744 2821 778 682

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. In het hooflijnenakkoord is een efficiencytaakstelling ZBO's opgenomen. Deze taakstelling is op de raming van de Wajong verwerkt.

4 t/m 6. De raming van de uitvoeringskosten Wajong is bijgesteld op grond van het jaarplan UWV alsmede de meest recente uitvoeringsgegevens.

7. De raming van de gemiddelde Wajong-uitkering is op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV verlaagd.

8. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2003.

9, 10 en 11. REA invulling HA en intensivering (zie verdiepingsbijlage REA).

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20036 655000000
Stand ontwerpbegroting 20046 655000000

Artikel 7: Inkomensaanvulling herkeurde arbongeschikten

Opbouw verplichtingen en uitgaven (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20036 9706 7156 1975 6975 1974 7974 100
Mutatie 1e suppletore begroting010100000
Nieuwe mutaties:0300323300200200300
Apparaatsuitgaven       
1. toerekening apparaatskosten00220000
2. toerekening apparaatskosten0010000
        
Programmauitgaven       
3. jaarplan UWV0100100100100100100
4. loonbijstelling (WKA)0200200200100100200
Stand ontwerpbegroting 20046 9707 1166 5205 9975 3974 9974 400

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. Op basis van het jaarplan UWV 2003 worden de uitvoeringskosten met structureel € 0,1 miljoen verhoogd.

4. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2003.

Artikel 8: Wet inkomensgararantie kunstenaars

Opbouw verplichtingen en uitgaven (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 200353 85842 48230 22828 05828 10328 20328 203
Mutatie 1e suppletore begroting0600000
Nieuwe mutaties:010 0008 0047 7007 6007 5007 500
Apparaatsuitgaven       
1. toerekening apparaatskosten002930000
2. toerekening apparaatskosten00110000
        
Programmauitgaven       
3. prijs uitvoering02 2001 7001 7001 6001 5001 500
4. volume uitvoering06 2004 8004 9004 9004 9004 900
5. loonbijstelling (WKA)01 6001 2001 1001 1001 1001 100
Stand ontwerpbegroting 200453 85852 48838 23235 75835 70335 70335 703

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. De raming van het gemiddelde uitkeringsbedrag is aangepast op grond van de realisatiegegevens over 2002.

4. Op basis van uitvoeringsgegevens is de verwachting van het aantal uitkeringsgerechtigden dat in 2003 uitstroomt wegens het bereiken van de maximale uitkeringstermijn van 4 jaar neerwaarts bijgesteld. Dit leidt tot een opwaartse bijstelling van de raming van het totale uitkeringsvolume voor de komende jaren.

5. De raming is aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2003.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20034 241000000
Stand ontwerpbegroting 20044 241000000

Artikel 9: Tegemoetkoming in de kosten van kinderen

Opbouw verplichtingen en uitgaven (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20033 218 3433 248 2793 227 6073 226 4683 226 5633 223 6 003 211 900
Mutatie 1e suppletore begroting018 40743 70032 60018 60012 60012 600
Nieuwe mutaties:033 70046 64940 30028 70017 60011 500
Apparaatsuitgaven       
1. toerekening apparaatskosten004300000
2. toerekening apparaatskosten00190000
        
AKW       
3. jaarplan SVB00– 2 200– 2 200– 2 200– 2 200– 2 200
3a. uitvoeringskosten juninota06 1006 1006 1006 1006 1006 100
4. loonbijstelling (WKA)032 80060 80060 90060 80060 60060 300
5. SVB meerjarenraming uitkeringen0– 12 700– 18 300– 4 2004 3003 500– 2 800
6. aanvullend pakket00– 10 000– 30 000– 50 000– 60 000– 60 000
        
TOG       
7. loonbijstelling (WKA)0300600600600600600
8. SVB meerjarenraming uitkeringen07 00010 10010 00010 0009 9009 900
8a. uitvoeringskosten juninota0100100100100100100
9. jaarplan SVB0100– 1 000– 1 000– 1 000– 1 000– 1 000
10. extrapolatie000000500
Stand ontwerpbegroting 20043 218 3433 300 3863 317 9563 299 3683 273 8633 253 8003 236 000

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3, 3A, 8A en 9. De uitvoeringskosten AKW en TOG zijn gecorrigeerd. Met de aanpassingen is aangesloten bij het jaarplan van de SVB.

4 en 7. De ramingen zijn aangepast voor de kosten van de reguliere loonbijstelling 2003.

5 en 8. Op basis van uitvoeringsinformatie van de SVB zijn de ramingen van het volume AKW en TOG meerjarig aangepast.

6. Maatregelen aanpassing indexering aan WKA-index voor 2004 en 2005 en afschaffen progressie eerste kind uit het aanvullend pakket.

10. Extrapolatie van de raming TOG.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20033 174272272272272272272
Stand ontwerpbegroting 20043 174272272272272272272

Artikel 11: Bevorderen van combinatie mogelijkheden van arbeid en zorg

Opbouw verplichtingen en uitgaven (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003153 358277 372739 800768 827802 827826 327826 327
Mutatie Nota van Wijziging0– 97 85000000
Mutatie 1e suppletore begroting0– 14 06220 3601 6821 64213 00313 003
Nieuwe mutaties:02000– 623 865– 183 538– 182 638– 181 838– 181 838
Apparaatsuitgaven       
1. toerekening apparaatskosten001 2110000
2. toerekening apparaatskosten00920000
        
Rijksbijdrage loopbaanonderbreking       
3. rijksbijdrage Finlo002000000
        
Kinderopvang       
4. KOA (artikel 2)0– 2 00000000
5. correcties overgang KO00– 410– 438– 438– 438– 438
6. financiering fiscale regelingen00– 302 9090000
7. financiering KOA 2004 (artikel 2)00– 83 5000000
8. naar OCW cursus overblijfmedewerkers0– 2 00000000
9. loonbijstelling 200306 00010 06116 90017 80018 60018 600
10. overboeking WVA00– 50 0000000
        
Basisregeling levensloop       
11. Hoofdlijnenakkoord levensloop00– 200 000– 200 000– 200 000– 200 000– 200 000
        
Primair proces       
12. Primair proces WBK001 1900000
        
Voorlichting       
13. Voorlichting WBK002000000
Stand ontwerpbegroting 2004153 358167 460136 295586 971621 831657 492657 492

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. Correctie van de rijksbijdrage Finlo.

4. Bij Voorjaarsnota is € 2 miljoen aan dit artikel toegevoegd voor prijsstijgingen.

Dit bedrag was bestemd voor KOA op artikel 2 en wordt daar toe overgeboekt.

5. Bij de overheveling van Kinderopvangbeleid van VWS naar SZW zijn niet alle apparaatsuitgaven op de juiste budgetten verwerkt. De opgenomen correctie wordt overgeboekt naar het Pen M budget op artikel 98.

6 en 7. Als gevolg van het uitstel van de invoeringsdatum van de Wet basisvoorziening kinderopvang wordt voor de zogenaamde doorloop van bestaande regelingen € 302,9 miljoen teruggeboekt naar de fiscus en € 83,5 miljoen naar de KOA op artikel 2.

8. Een overboeking van € 2 miljoen naar het ministerie van Onderwijs, Cultuur en wetenschappen als bijdrage in de kosten van de cursus voor overblijfkrachten.

9. De raming is aangepast voor de loonbijstelling 2003.

10. Naar fiscale regeling Afdrachtvermindering kinderopvang (WVA) en dus uit begroting.

11. De levensloopregeling zal via de fiscaliteit worden vormgegeven. De gereserveerde begrotingsbedragen kunnen daarom worden afgeboekt.

12 en 13. Interne herschikking middelen in verband met implementatieprogramma wet basisvoorziening kinderopvang (WBK).

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20034000000
Stand ontwerpbegroting 20044000000

Artikel 12: Coördinatie emancipatiebeleid

Opbouw verplichtingen (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 200310 59114 47210 3139 9969 9969 9969 996
Mutatie 1e suppletore begroting01 263414414414414414
Nieuwe mutaties:0– 292 4860000
Apparaatsuitgaven       
1. toerekening apparaatskosten002 1700000
2. toerekening apparaatskosten003160000
        
Subsidies emancipatieondersteuning       
3. herschikking budgetten binnen artikel0000000
        
Stimuleringsmaatregel dagindeling       
4. herschikking budgetten binnen artikel0000000
        
Primair proces       
5. herschikking budgetten0– 2900000
        
Onderzoek en beleidsinformatie       
6. herschikking budgetten0000000
Stand ontwerpbegroting 200410 59115 70613 21310 41010 41010 41010 410

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3 en 4. Binnen artikel 12 is een aantal interne verschuivingen tussen diverse subartikelonderdelen verwerkt. De mutaties zijn per saldo budgettair neutraal.

5 en 6. Als gevolg van de herinrichting van het departement zijn budgetverantwoordelijkheden van een aantal uitgavencategorien gewijzigd.

Het merendeel van de hiermee samenhangende budgettair neutrale begrotingsmutaties is in de ontwerpbegroting 2003 verwerkt.

Gedurende de uitvoering van de begroting 2003 is gebleken dat voor een aantal uitgavencategorien aanvullende budgettair neutrale mutaties nodig noodzakelijk zijn.

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 200316 15218 25511 1849 9969 9969 9969 996
Mutatie 1e suppletore begroting0986– 96414414414414
Nieuwe mutaties:01412 4860000
Apparaatsuitgaven       
1. toerekening apparaatskosten002 1700000
2. toerekening apparaatskosten003160000
        
Subsidies emancipatieondersteuning       
3. herschikking budgetten binnen artikel0– 50400000
        
Stimuleringsmaatregel dagindeling       
4. herschikking budgetten binnen artikel050400000
        
Primair proces       
5. herschikking budgetten0– 2900000
        
Onderzoek en beleidsinformatie       
6. herschikking budgetten017000000
Stand ontwerpbegroting 200416 15219 38213 57410 41010 41010 41010 410
Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003145000000
Stand ontwerpbegroting 2004145000000

Artikel 13: Verbetering arbeidsomstandigheden

Opbouw verplichtingen (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 200372 895111 34757 71545 61938 66913 76913 769
Mutatie Amendement05 0005 0005 0005 0005 0005 000
Mutatie 1e suppletore begroting0– 13 577– 1 000– 1 000– 1 00010 0000
Nieuwe mutaties:0– 7 23742 547– 4 085– 4 795– 1 431– 4 431
Apparaatsuitgaven       
1. toerekening apparaatskosten0041 8380000
2. toerekening apparaatskosten006 5440000
        
Arbeidsomstandigheden       
3. apparaatsuitgaven arboconvenanten0– 216– 431– 431– 891– 431– 431
4. kasschuif0– 3 0000003 0000
5. herschikkingen0– 340– 148– 148– 14800
6. amendement Verburg0– 3 000– 3 250– 3 500– 3 750– 4 000– 4 000
        
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
7. herschikking SOMS0– 2– 6– 6– 600
8. van VWS subsidie bureau richtlijnen016500000
9. van VWS werkend perspectief01 45000000
10. herschikkingen0– 2 251– 20000000
        
Voorlichting       
11. herschikkingen018500000
Stand ontwerpbegroting 200472 89595 761104 26245 53437 87427 33814 338

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3, 5 en 6. De apparaatsuitgaven van zowel de arboconvenanten 2e tranche als het amendement Verburg staan op dit artikel geparkeerd, terwijl de uitgaven via het centrale apparaatskostenartikel (98) worden verantwoord. De apparaatskosten worden hierbij overgeboekt (3 en 6).

Tevens wordt een deel van het voor convenanten beschikbare begrotingsbedrag overgeboekt naar artikel 98 voor materiële en onderzoeksuitgaven (5).

4. Een intertemporele verschuiving van 2003 naar 2007 omdat de implementatie van enkele convenanten langzamer verloopt dan oorspronkelijk was gepland.

7. De herschikking houdt verband met de continuering en intensivering van het beleid rond de strategie van omgaan met stoffen (SOMS). Hiervoor zijn tot en met 2006 geoormerkt gelden overgeboekt naar artikel 98.

8 en 9. Overboekingen van het ministerie van VWS als bijdragen in door SZW te verstrekken subsidies aan bureau «Richtlijnen» en de «Commissie «het werkend perspectief».

10 en 11. In het kader van het programma Versterking Arbeidsveiligheid worden gelden vanuit dit artikel overgeboekt naar artikel 98 Algemeen. Met deze overboeking wordt bewerkstelligd dat activiteiten binnen dit programma kunnen worden uitgevoerd door onder meer het uitbesteden van werk, de opbouw van gegevensbestanden en het voeren van voorlichtingscampagnes.

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 200370 313114 76664 15048 39638 66913 76913 769
Mutatie Amendement05 0005 0005 0005 0005 0005 000
Mutatie 1e suppletore begroting0– 13 577– 1 000– 1 000– 1 00010 0000
Nieuwe mutaties:0– 7 00942 547– 4 085– 4 795– 1 431– 4 431
Apparaatsuitgaven       
1. toerekening apparaatskosten0041 8380000
2. toerekening apparaatskosten006 5440000
        
Arbeidsomstandigheden       
3. Apparaatsuitgaven arboconvenanten0– 216– 431– 431– 891– 431– 431
4. kasschuif0– 3 0000003 0000
5. herschikkingen0– 340– 148– 148– 14800
6. amendement Verburg0– 3 000– 3 250– 3 500– 3 750– 4 000– 4 000
        
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
7. herschikking SOMS0– 2– 6– 6– 600
8. van VWS subsidie bureau richtlijnen016500000
9. van VWS werkend perspectief01 45000000
10. herschikkingen0– 2 251– 20000000
        
Voorlichting       
11. herschikkingen018500000
Stand ontwerpbegroting 200470 31399 180110 69748 31137 87427 33814 338
Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20034 9795 0845 0845 0845 0845 0845 084
Mutaties 1e suppletore begroting 200     
Nieuwe mutaties:009001 8001 8001 8001 800
1. boetes Arbeidstijdenwet009001 8001 8001 8001 800
Stand ontwerpbegroting 20044 9795 2845 9846 8846 8846 8846 884

Nieuwe Mutaties:

1. De arbeidsinspectie kan voor geconstateerde overtredingen op de Arbeidsomstandighedenwet bestuurlijke boetes opleggen. De verwachte opbrengst is op dit artikel verantwoord.

Artikel 14: Tegemoetkoming asbestslachtoffers

Opbouw verplichtingen en uitgaven (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20031 9702 8592 8232 8232 8232 8232 823
Mutatie 1e suppletore begroting03 901300400400400400
Nieuwe mutaties:0– 6001040000
1. toerekening apparaatskosten001000000
2. toerekening apparaatskosten0040000
3. ramingsbijstelling0– 60000000
Stand ontwerpbegroting 20041 9706 1603 2273 2233 2233 2233 223

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3. De raming is enerzijds bijgesteld voor de uitbreiding per 1 juli 2003 van de doelgroep met huisgenoten, maar is anderzijds verlaagd omdat het aantal begin 2003 verstrekte voorschotten lager is dan was geraamd.

Artikel 15: Rijksbijdrage sociale fondsen

Opbouw verplichtingen en uitgaven (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20032 712 1372 982 8143 100 7886 792 9486 968 8937 213 0897 368 289
Mutatie Nota van Wijziging01 195 000930 0002 224 0002 362 0002 362 0002 362 000
Mutatie 1e suppletore begroting0– 31 280– 69 200– 87 000– 91 800– 59 900– 59 900
Nieuwe mutaties:0– 135 466127 762– 3 952 548– 3 854 393– 3 931 989– 3 875 389
Apparaatsuitgaven       
1. toerekening apparaatskosten002400000
2. toerekening apparaatskosten00100000
        
Rijksbijdragen       
3. Bikk AOW0– 106 777– 259 499– 4 068 759– 4 008 504– 4 108 800– 4 157 500
4. Bikk ANW0– 29 300176 400125 400163 300186 000291 300
5. Rijksbijdrage WAZ000– 9 800– 9 800– 9 800– 9 800
6. storting ouderdomsfonds00210 0000000
        
Premiebijdragen       
7. Doorwerking uitvoering0611611611611611611
Stand ontwerpbegroting 20042 712 1374 011 0684 089 3504 977 4005 384 7005 583 2005 795 000

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3 en 4. De raming van de BIKK is aangepast op basis van het Hoofdlijnenakkoord en de meest recente gegevens uit de MEV.

5. De WAZ en de daarbij behorende rijksbijdrage komt per 1 januari 2005 te vervallen.

6. De storting ouderdomsfonds wordt verhoogd ivm een verwacht hoger tekort dan geraamd. Hierdoor zal het Ouderdomsfonds geen tekort over 2004 laten zien.

7. Op basis van uitvoeringgegevens 2002 en 2003 is een verhoging van het budget voor de premiebijdragen gemoedsbezwaarden met € 0,611 miljoen noodzakelijk.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 200319 701000000
Stand ontwerpbegroting 200419 701000000

Artikel 16: Rijksbijdrage spaarfonds AOW

Opbouw verplichtingen en uitgaven (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20032 405 0732 518 5162 631 9252 745 3702 858 8152 972 2603 085 705
Mutatie 1e suppletore begroting0300000
Nieuwe mutaties:00270000
1. toerekening apparaatskosten00260000
2. toerekening apparaatskosten0010000
Stand ontwerpbegroting 20042 405 0732 518 5192 631 9522 745 3702 858 8152 972 2603 085 705

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

Artikel 17: Structuur uitvoeringsorg. werk en inkomen

Opbouw verplichtingen (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003460 48835 79800000
Mutatie 1e suppletore begroting089 41515 0000000
Nieuwe mutaties:0– 14 33215 9280000
Apparaatsuitgaven       
1. toerekening apparaatskosten008930000
2. toerekening apparaatskosten00350000
        
Agentschap       
3. afrekening 200205700000
        
Facilitering oprichting CWI       
4. herschikking voorlopige mutaties0– 3 15000000
5. verdeling eindejaarsmarge (EJM)033100000
        
Ondersteuning bedrijfsverzamelgebouwen       
6. kasschuif stimuleringsregeling0– 14 00014 0000000
7. verdeling EJM0– 11 00000000
8. herschikking voorlopige mutaties07 76500000
9. afrekening 2002 agentschap0– 5700000
        
Coördinatie reïntegratiemarkt       
10. follow-up RPA001 0000000
        
ICT       
11. herschikking voorlopige mutaties0– 4 40000000
12. verdeling EJM010 00000000
        
Overig       
13. herschikking voorlopige mutaties0– 21500000
14. verdeling EJM033700000
Stand ontwerpbegroting 2004460 488110 88130 9280000

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

3 en 9. Het agentschap voert de stimuleringregeling uit. De uitvoeringskosten over 2002 zijn € 0,057 hoger dan geraamd.

4, 5, 7, 8, 11, 12, 13 en 14. In de 1e suppletore begroting is met de nummers 4, 8, 10 en 12 een aantal interne verschuivingen verwerkt.

Deze verschuivingen waren van tijdelijke aard en worden nu door definitieve mutaties vervangen (5, 7, 11 en 13).

6. Een deel van de voor de stimuleringsregeling gereserveerde middelen wordt pas in 2004 aangewend.

10. Voor het jaar 2004 is € 1,0 mln beschikbaar gesteld voor door de Regionale Platforms Arbeidsmarktbeleid (RPA) te initiëren projecten.

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003456 40436 10100000
Mutatie 1e suppletore begroting089 11215 0000000
Nieuwe mutaties:0– 14 33215 9280000
Apparaatsuitgaven       
1. toerekening apparaatskosten008930000
2. toerekening apparaatskosten00350000
        
Agentschap       
3. afrekening 200205700000
        
Facilitering oprichting CWI       
4. herschikking voorlopige mutaties0– 3 19000000
5. verdeling EJM033100000
        
Ondersteuning bedrijfsverzamelgebouwen       
6. kasschuif stimuleringsregeling0– 14 00014 0000000
7. verdeling EJM0– 11 00000000
8. herschikking voorlopige mutaties07 77500000
9. afrekening 2002 agentschap0– 5700000
        
Coördinatie reïntegratiemarkt       
10. follow-up RPA001 0000000
        
ICT       
10. herschikking voorlopige mutaties0– 4 33500000
11. verdeling EJM010 00000000
        
Overig       
12. herschikking voorlopige mutaties0– 25000000
13. verdeling EJM033700000
Stand ontwerpbegroting 2004456 404110 88130 9280000
Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 200310 128000000
Mutatie 1e suppletore begroting038 50000000
Nieuwe mutaties:010 1132 8870000
1. terugontvangsten Arbvo010 1132 8870000
Stand ontwerpbegroting 200410 12848 6132 8870000

Nieuwe Mutaties:

1. De raming voor te ontvangen restituties wordt verhoogd wegens terugontvangsten sluitende aanpak gelden van Arbvo.

Artikel 97: Aflopende regelingen

Opbouw verplichtingen (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20037973200000
Mutatie 1e suppletore begroting0300000
Nieuwe mutaties:00420000
1. toerekening apparaatskosten00400000
2. toerekening apparaatskosten0020000
Stand ontwerpbegroting 200479735420000

Nieuwe Mutaties:

1 en 2. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20031 032214182182182182182
Mutatie 1e suppletore begroting0300000
Nieuwe mutaties:00420000
1. toerekening apparaatskosten00400000
2. toerekening apparaatskosten0020000
Stand ontwerpbegroting 20041 032217224182182182182
Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20031 321000000
Stand ontwerpbegroting 20041 321000000

Artikel 98: Algemeen

Opbouw verplichtingen (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003228 402232 645298 722307 067302 756299 657299 657
Mutatie 1e suppletore begroting016 17813 47012 70210 22510 22510 225
Nieuwe mutaties:013 568– 53 080– 2 678– 2 2153 0063 006
Personeel       
1. Toedeling peroneelsuitgaven00– 56 5800000
2. Personeel invoeren boetes ATW00240480480480480
3. Toedeling prijsbijstelling0266266266266266266
4. Toedeling loonbijstelling03 6034 0643 9573 8313 8313 831
5. Personeel overgang KO00318424424424424
6. Personeel implementatie WWB03623620000
7. Personeel grensoverschreidende fraude03011580000
8. Personeel arboconvenanten 2e fase0208416416861416416
9. Personeel SOMS02814814814800
10. Personeel amendement Verburg01 79920132 3912 6452 7722 772
11. Hoofdlijnenakkoord efficiëncy taakstelling00– 1 332– 2 665– 3 997– 6 662– 6 662
12. Hoofdlijnenakkoord inhuur externen00– 2 050– 2 711– 2 711– 2 711– 2 711
13. Hoofdlijnenakkoord WW collectieve sector000– 25– 50– 100– 100
14. Herschikkingen062700000
        
Materieel       
15. Toedeling materieel uitgaven00– 7 3980000
16. Materieel invoeren boetes ATW00120230230230230
17. Toedeling prijsbijstelling01 1341 0291 0201 0661 0661 066
18. Materieel overgang Kinderopvang001114141414
19. Materieel arboconvenanten 2e fase081515301515
20. Materieel SOMS0266600
21. Materieel amendement Verburg05 6501 2371 1091 1051 2281 228
22. Overboeking Eindejaarsmarge van onvoorzien03 05600000
23. Reiskosten verlenging BEU020000000
24. Transformatiekosten agentschap02 50000000
25. Herschikkingen0– 36300000
26. Correctie budget SIOD02 4002 4002 4002 4002 4002 400
27. EU-voorzitterschap004 8300000
        
Automatisering       
28. Desaldering diensten agentschap01 5561 2561 0561 0561 0561 056
29. Automatisering amendement Verburg025000000
30. Herschikkingen08100000
31. Kasschuif0– 2 4941 984510000
        
Bijdrage moederdepartement aan agentschappen       
32. Toedeling loonbijstelling0681681681681681681
33. Herschikkingen01300000
        
Primair proces       
34. Primair proces implementatie WWB02 5951 5260000
35. Primair proces amendement Verburg024000000
36. Herschikkingen01 9612 2100000
        
Onderzoek en beleidsinformatie       
37. Herschikkingen01 39700000
        
Voorlichting       
38. Voorlichting invoeren boetes ATW004000000
39. Herschikkingen061300000
40. Communicatieplan WWB015600000
        
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
41. Herschikkingen0– 28000000
        
Handhaving       
42. Invulling amendement Verburg0– 4 93900000
43. Herschikkingen0– 543– 2100000
44. Vermindering handhavingsbudget0– 2 800– 2 200– 3 900– 4 700– 2 400– 2 400
45. Stroomlijning informatiesystemen0– 1 500– 1 500– 6 000– 6 00000
46. ID-kaart0– 2 200– 5 5000000
47. Vervallen project uniformering00– 2000– 2 500000
48. Onderuitputting handhaving0– 200000000
49. Stim.regeling Opsporingswerkzaamheden0– 1 00000000
Stand ontwerpbegroting 2004228 402262 391259 112317 091310 766312 887312 887

Nieuwe Mutaties:

1 en 15. Deze mutaties hebben betrekking op de toerekening van de apparaatsuitgaven aan de beleidsartikelen.

2. 16 en 39. Extra apparaats- en voorlichtingskosten die samenhangen met de invoering van bestuurlijke boetes Arbeidstijdenwet.

3, 4, 17 en 32. De ramingen zijn aangepast voor de reguliere loon- en prijsbijstelling 2003.

5 en 18. Aanvullingen op de eerder overeengekomen apparaatskostenbudgetten in verband met de overgang in 2003 van het Kinderopvangbeleid van VWS naar SZW.

6, 34 en 40. Door SZW benodigde extra gelden in verband met de invoering van WWB.

7. Extra personele inzet in verband met maatregelen grensoverschrijdende fraude.

8, 9, 19 en 20. De totale middelen arboconvemnanten en SOMS zijn op artikel 13 opgenomen. De personele en materiele componenten worden overgeheveld naar de budgetten terzake.

10, 21, 29, 32, 35 en 42. De beschikbare bedragen ten behoeve van de uitvoering van de amendementen Verburg (28 600 XV nr 42 en nr 46) zijn geparkeerd op artikel 13 respectievelijk 98. De apparaatsuitgaven voor SIOD en AI worden binnen artikel 98 gealloceerd en herverdeeld naar de subartikelonderdelen personeel, materieel en automatisering.

11 t/m 13. In het Hoofdlijnenakkoord zijn ombuigingstaakstellingen opgenomen voor efficiency-maatregelen, beperking inhuur externen en doorwerking van WW-maatregelen in de collectieve sector. Het SZW-aandeel in deze taakstellingen is vooralsnog op dit artikel verwerkt.

14, 25, 30, 33, 36, 37, 39, 41 en 43. Als gevolg van de herinrichting van het departement zijn budgetverantwoordelijkheden van een aantal uitgavencategorien gewijzigd. Het merendeel van de hiermee samenhangende budgettair neutrale begrotingsmutaties is in de ontwerpbegroting 2003 verwerkt. Gedurende de uitvoering van de begroting 2003 is gebleken dat voor een aantal uitgavencategorien aanvullende budgettair neutrale mutaties nodig noodzakelijk zijn.

22. De eindejaarsmarge is in afwachting op nadere besluitvorming bij Voorjaarsnota geboekt op onvoorziene uitgaven en wordt nu overgeboekt naar het materiele budget.

23. De reiskosten die gemaakt worden in het kader van de verlenging wet BEU staan geboekt op artikel 9 en worden overgeheveld naar het departementale reiskostenbudget waar ook de uitgaven worden verantwoord.

24. In de Voorjaarsnota is € 2,5 miljoen transformatiekosten toegevoegd aan artikel 2.1.3. Agentschap. De financiering van deze kosten loopt via de zgn. «bijdrage van het moederdepartement». De eerder genoemde € 2,5 miljoen wordt nu overgeboekt van artikel 2 naar artikel 98.

27. Via interne herschikkingen is € 4,8 mln vrijgemaakt voor de kosten EU-voorzitterschap.

28. Het Agentschap maakt gebruik van automatiseringsdiensten van het departement. De kosten hiervan worden doorberekend en worden zowel op de uitgaven- als op de ontvangstenraming verwerkt, zodat het budgettaire beslag voor het departement zelf nihil is.

31. Kasschuif in verband met uitgaven informatiesysteem OBIS.

44 en 48. Gedeeltelijke onderuitputting en ombuiging van het handhavingsbudget met behoud van fraude-opbrengsten.

45. Door het WWB wetsvoorstel zijn aanpassingen bij gemeenten niet meer opportuun, terwijl bij AI, UWV, SVB en SIOD geen ingrijpende maatregelen voorzien worden.

46. Besparing op het budget invoering van de electronische ID-kaart omdat voor de werkzaamheden in 2003 en 2004 minder budget nodig is.

47. Het project Uniformering van afhandelingstermijnen fraudezaken bij gemeenten is komen te vervallen door het WWB-wetsvoorstel.

49. Onderuitputting op de stimuleringsregeling opsporingsamenwerkingsverbanden.

Opbouw uitgaven (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003259 310226 160297 012305 468302 848299 656299 656
Mutatie 1e suppletore begroting021 78113 47012 70210 22510 22510 225
Nieuwe mutaties:06 942– 50 398787– 1 9063 0063 006
Personeel       
1. Toedeling peroneelsuitgaven00– 56 5800000
2. Personeel invoeren boetes ATW00240480480480480
3. Toedeling prijsbijstelling0266266266266266266
4. Toedeling loonbijstelling03 6034 0643 9573 8313 8313 831
5. Personeel overgang KO00318424424424424
6. Personeel implementatie WWB03623620000
7. Personeel grensoverschreidende fraude03011580000
8. Personeel arboconvenanten 2e fase0208416416861416416
9. Personeel SOMS02814814814800
10. Personeel amendement Verburg01 79920132 3912 6452 7722 772
11. Hoofdlijnenakkoord efficiëncy taakstelling00– 1 332– 2 665– 3 997– 6 662– 6 662
12. Hoofdlijnenakkoord inhuur externen00– 2 050– 2 711– 2 711– 2 711– 2 711
13. Hoofdlijnenakkoord WW collectieve sector000– 25– 50– 100– 100
14. Herschikkingen062700000
        
Materieel       
15. Toedeling materieel uitgaven00– 7 3980000
16. Materieel invoeren boetes ATW00120230230230230
17. Toedeling prijsbijstelling01 1341 0291 0201 0661 0661 066
18. Materieel overgang Kinderopvang001114141414
19. Materieel arboconvenanten 2e fase081515301515
20. Materieel SOMS0266600
21. Materieel amendement Verburg05 6501 2371 1091 1051 2281 228
22. Overboeking Eindejaarsmarge van onvoorzien03 05600000
23. Reiskosten verlenging BEU020000000
24. Transformatiekosten agentschap02 50000000
25. Herschikkingen0– 36300000
26. Correctie budget SIOD02 4002 4002 4002 4002 4002 400
27. EU-voorzitterschap004 8300000
        
Automatisering       
28. Desaldering diensten agentschap01 5561 2561 0561 0561 0561 056
29. Automatisering amendement Verburg025000000
30. Herschikkingen08100000
31. Kasschuif0– 8 9504 6663 97530900
        
Bijdrage moederdepartement aan agentschappen       
32. Toedeling loonbijstelling0681681681681681681
33. Herschikkingen01300000
        
Primair proces       
34. Primair proces implementatie WWB02 5951 5260000
35. Primair proces amendement Verburg024000000
36. Herschikkingen01 9612 2100000
        
Onderzoek en beleidsinformatie       
37. Herschikkingen01 22700000
        
Voorlichting       
38. Voorlichting invoeren boetes ATW004000000
39. Herschikkingen063300000
40. Communicatieplan WWB015600000
        
Subsidies en overige beleidsuitgaven       
41. Herschikkingen0– 30000000
        
Handhaving       
42. Invulling amendement Verburg0– 4 93900000
43. Herschikkingen0– 543– 2100000
44. Vermindering handhavingsbudget0– 2 800– 2 200– 3 900– 4 700– 2 400– 2 400
45. Stroomlijning informatiesystemen0– 1 500– 1 500– 6 000– 6 00000
46. ID-kaart0– 2 200– 5 5000000
47. Vervallen project uniformering00– 2000– 2 500000
48. Onderuitputting handhaving0– 200000000
49. Stim.regeling Opsporingswerkzaamheden0– 1 00000000
Stand ontwerpbegroting 2004259 310254 883260 084318 957311 167312 887312 887
Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20037 6161 7701 7701 7701 7701 7701 770
Mutatie 1e suppletore begroting03 52300000
Nieuwe mutaties:01 55613 85616 75616 75616 75616 756
1. desaldering agentschap01 5561 2561 0561 0561 0561 056
2. opbrengsten SIOD0012 60015 70015 70015 70015 700
Stand ontwerpbegroting 20047 6166 84915 62618 52618 52618 52618 526

Nieuwe mutaties

1. Het Agentschap maakt gebruik van automatiseringsdiensten van het departement. De kosten hiervan worden doorberekend en worden zowel op de uitgaven- als op de ontvangstenraming verwerkt, zodat het budgettaire beslag voor het departement zelf nihil is.

2. De opsporingsonderzoeken van de SIOD leiden tot opbrengsten. Deze opbrengstramingen zijn nu ingeboekt.

Artikel 99: Nominaal en onvoorzien

Opbouw verplichtingen en uitgaven (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003012 1791200513 55513 69813 69813 698
Mutatie 1e suppletore begroting0148 050138 066135 269135 029135 031135 031
Nieuwe mutaties:0– 159 931– 141 181– 140 849– 135 033– 133 239– 124 539
Onvoorzien       
1. Verdeling eindejaarsmarge0– 3 05600000
        
Loonbijstelling       
2. verdeling loonbijstelling0– 113 183– 114 910– 110 236– 110 764– 111 732– 111 732
3. dekking diversen0– 33 500– 8 700– 8 700– 8 700– 8 7000
4. incidentele loonontwikkeling07092 1592 2752 4112 5052 505
5. inzet loonbijstelling00– 3 400– 8 600– 2 30000
        
Prijsbijstelling       
6. verdeling prijsbijstelling0– 10 901– 16 330– 15 588– 15 680– 15 312– 15 312
Stand ontwerpbegroting 200402988 8907 97513 69415 49024 190

Nieuwe Mutaties:

1. De eindejaarsmarge was nog niet aan budgetten toegevoegd en bij Voorjaarsnota op dit artikel geparkeerd. De toedeling wordt bij deze geëffectueerd.

2. Verdeling van de loonbijstelling 2003 (RB-eng-deel) naar de begrotingsartikelen.

3. Een deel van de toegekende loonbijstelling is benut ter compensatie van het oplossen van knelpunten.

4. Een toedeling van het ministerie van Financiën voor de incidentele loonontwikkeling 2003.

5. Een gedeelte van de loonbijstelling 2003 is ingezet ter dekking van knelpunten elders in de begroting. Hiertoe zijn middelen naar andere artikelen overgeboekt.

6. Verdeling van de prijsbijstelling 2003 (RB-eng-deel) naar de begrotingsartikelen.

Opbouw ontvangsten (Euro * 1 000)
 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20030000000
Nieuwe mutaties:0040014 60020 00020 00020 000
1. Hoofdlijnenakkoord handhaving0010 00015 00020 00020 00020 000
2. besparingsverlies taakstelling handhaving00– 9 600– 400000
Stand ontwerpbegroting 20040040014 60020 00020 00020 000

Nieuwe mutaties

1. In het Hoofdlijnenakkoord is een ombuigingstaakstelling Handhaving opgenomen. Deze taakstelling is voorlopig op dit artikel geparkeerd.

2. De ingeboekte taakstelling handhaving uit het Hoofdlijnenakkoord kan niet volledig worden gerealiseerd in 2004 en 2005.

VERDIEPINGSBIJLAGE PREMIEGEFINANCIERDE SOCIALE ZEKERHEID

Artikel 1. Inkomensgarantie bij werkloosheid

 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20032 8283 7723 9434 0184 2134 456 
        
Mutaties Voorjaarsbrief– 293221 0171 1501 041822 
        
Nieuwe mutaties:       
Awf       
1. loon/prijs/wka00– 20– 40– 71– 117 
2. Hoofdlijnenakkoord01114– 95– 260– 366 
3. volume– 652518469– 522 
4. overige uitvoeringskosten4– 1748464923 
        
Wgf       
1. loon/prijs/wka00– 9– 26– 46– 77 
2. Hoofdlijnenakkoord00– 4– 221– 326– 357 
3. volume7192501273868 
4. overige uitvoeringskosten4– 8– 89– 87– 90– 100 
5. overig beleid00450– 8– 31 
        
UFO (incl. ontvangsten)       
1. loon/prijs/wka00– 1– 1– 2– 4 
2. volume– 600000 
3. overige uitvoeringskosten26– 15– 15– 15– 20 
        
Stand ontwerpbegroting 20042 8094 1215 3624 9254 5194 3194 310

UFO-uitgaven zijn gesaldeerd met UFO-ontvangsten.

Hierdoor wijkt de stand af van de gepresenteerde stand in hoofdstuk 5, tabel 1.7 Budgettaire gevolgen van beleid WW.

Awf

1. De loon- en prijsindices en de WKA-index zijn mede op basis van de MEV 2004 aangepast. De uitgaven zijn hierdoor vanaf 2004 neerwaarts bijgesteld.

2. Het Hoofdlijnenakkoord is in de ramingen van het Awf verwerkt; bij het Awf betreft dit met name het afschaffen van de vervolguitkering, het aanscherpen van de wekeneis en weglekeffecten van het herkeuren van WAO-ers.

3. Belangrijkste oorzaak van de bijstelling van het Awf-volume is de aanpassing van de werkloze beroepsbevolking (WBB) conform de MEV 2004.

4. De uitvoeringskosten Awf zijn daarnaast onder andere bijgesteld op grond van het jaarplan 2003 van het UWV. In de Voorjaarsbrief 2003 heeft een per saldo budgettair neutrale herverdeling over de UWV-fondsen plaatsgevonden. Deze herverdeling is thans naar latere jaren doorgetrokken.

Wgf

1. De loon- en prijsindices en de WKA-index zijn mede op basis van de MEV 2004 aangepast. De uitgaven zijn hierdoor vanaf 2004 neerwaarts bijgesteld.

2. Het Hoofdlijnenakkoord is in de ramingen van het Wgf verwerkt; bij het Wgf betreft dit met name het afschaffen van de zogenaamde kortdurende uitkering, het aanscherpen van de wekeneis en weglek-effecten van het herkeuren van WAO-ers.

3. Belangrijkste oorzaak van de bijstelling van het Wgf-volume is de aanpassing van de werkloze beroepsbevolking (WBB) conform de MEV 2004.

4. De uitvoeringskosten van het Wgf zijn daarnaast onder andere bijgesteld op grond van het jaarplan 2003 van het UWV. In de Voorjaarsbrief 2003 heeft een per saldo budgettair neutrale herverdeling over de UWV-fondsen plaatsgevonden. Deze herverdeling is thans naar latere jaren doorgetrokken.

5. De invoering van de premiedifferentiatie is met één jaar uitgesteld en daarnaast zijn de opbrengsten van dit voorstel herberekend.

Ufo

1. De loon- en prijsindices en de WKA-index zijn mede op basis van de MEV 2004 aangepast. De uitgaven zijn hierdoor vanaf 2004 neerwaarts bijgesteld.

2. Op basis van de realisatiegegevens van het UWV is het volume 2002 in beperkte mate bijgesteld.

3. De uitvoeringskosten van het Ufo zijn daarnaast onder andere bijgesteld op grond van het jaarplan 2003 van het UWV. In de Voorjaarsbrief 2003 heeft een per saldo budgettair neutrale herverdeling over de UWV-fondsen plaatsgevonden. Deze herverdeling is thans naar latere jaren doorgetrokken.

Artikel 2 Inkomensgarantie bij ziekte en arbeidsongeschiktheid

 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 200312 83013 11913 13012 95212 87513 171 
        
Mutaties Voorjaarsbrief– 10629304656688446 
        
Nieuwe mutaties:       
WAO       
1. loon/prijs/wka00– 121– 236– 314– 485 
2. Hoofdlijnenakkoord00– 21– 208– 390– 527 
3. volume– 486– 114– 90– 51– 42 
4. gemiddelde uitkering– 96– 42914135 
5. overige uitvoeringskosten– 1847– 23– 19– 16– 18 
        
WAZ       
1. loon/prijs/wka00– 7– 14– 19– 29 
2. Hoofdlijnenakkoord000– 61– 103– 187 
3. volume033333 
4. overige uitvoeringskosten– 26– 2– 24– 24– 24– 30 
        
Vangnetten ZW       
1. loon/prijs/wka00– 3– 12– 32– 64 
2. Hoofdlijnenakkoord00006869 
3. volume– 1800000 
4. overige uitvoeringskosten56– 269696960 
        
Stand ontwerpbegroting 200412 57313 19613 22213 02912 76812 37312 287

WAO

1. De loon- en prijsindices en de WKA-index zijn mede op basis van de MEV 2004 aangepast. De uitgaven zijn hierdoor vanaf 2004 neerwaarts bijgesteld.

2. Dit effect betreft met name het voorstel voor herkeuring van WAO-ers uit het Hoofdlijnenakkoord. De overige maatregelen uit het WAO-pakket (Strategisch Akkoord) waren al in de Begroting 2003 verwerkt.

3. Op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV is het WAO-volume bijgesteld ten opzichte van de Begroting 2003.

4. De gemiddelde WAO-uitkering is op grond van uitvoeringsinformatie van het UWV aangepast.

5. De uitvoeringskosten van de WAO zijn daarnaast onder andere bijgesteld op grond van het jaarplan 2003 van het UWV. In de Voorjaarsbrief 2003 heeft een per saldo budgettair neutrale herverdeling over de UWV-fondsen plaatsgevonden. Deze herverdeling is thans naar latere jaren doorgetrokken.

WAZ

1. De loon- en prijsindices en de WKA-index zijn mede op basis van de MEV 2004 aangepast. De uitgaven zijn hierdoor vanaf 2004 neerwaarts bijgesteld.

2. Het afschaffen van de WAZ, conform het Hoofdlijnenakkoord, leidt tot een neerwaartse aanpassing van de WAZ-uitgaven.

3. Het WAZ-volume is op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV in beperkte mate naar boven bijgesteld.

4. De uitvoeringskosten van de WAZ zijn daarnaast onder andere bijgesteld op grond van het jaarplan 2003 van het UWV. In de Voorjaarsbrief 2003 heeft een per saldo budgettair neutrale herverdeling over de UWV-fondsen plaatsgevonden. Deze herverdeling is thans naar latere jaren doorgetrokken.

Vangnetten ZW

1. De loon- en prijsindices en de WKA-index zijn mede op basis van de MEV 2004 aangepast. De uitgaven zijn hierdoor vanaf 2004 neerwaarts bijgesteld.

2. De ombuigingsvoorstellen REA hebben vanaf 2006 een doorwerkingseffect op de Vangnetten ZW.

3. Op basis van realisatiegegevens van het UWV is het volume 2002 neerwaarts aangepast.

4. De uitvoeringskosten van de Vangnetten ZW zijn daarnaast onder andere bijgesteld op grond van het jaarplan 2003 van het UWV. In de Voorjaarsbrief 2003 heeft een per saldo budgettair neutrale herverdeling over de UWV-fondsen plaatsgevonden. Deze herverdeling is thans naar latere jaren doorgetrokken.

Artikel 3 Reïntegratie arbeidsgehandicapten

 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 2003626539501484484484 
        
Mutaties Voorjaarsbrief25436445264 
        
Nieuwe mutaties:       
1. loon/prijs/wka000– 1– 1– 3 
2. Hoofdlijnenakkoord00– 95– 201– 326– 334 
3. bijstelling o.g.v. realisatiegegevens11610274191820 
4. overige uitvoeringskosten33– 252222226 
5. intensivering REA0025252525 
        
Stand ontwerpbegroting 2004777670563392274262238

1. De loon- en prijsindices en de WKA-index zijn mede op basis van de MEV 2004 aangepast. De uitgaven zijn hierdoor bijgesteld.

2. In het Hoofdlijnenakkoord is een ombuiging op het REA-artikel opgenomen; het betreft een netto besparing van 250 miljoen in 2007. De in bovenstaande tabel opgenomen bedragen betreffen de bruto besparingen, in lopende prijzen. Tegenover deze besparingen staan extra uitgaven bij het Awf en Vangnet Awf.

3. Op basis van de realisatiegegevens van het UWV zijn de REA-uitgaven bijgesteld.

4. De uitvoeringskosten van de REA zijn daarnaast onder andere bijgesteld op grond van de jaarplannen van het UWV; dit betreft een per saldo budgettair neutrale herverdeling over de UWV-fondsen. De herverdeling voor het jaar 2003 was al in de Voorjaarsbrief verwerkt.

5. Er vindt een extra investering plaats van vier keer 25 miljoen ten behoeve van reïntegratietrajecten.

Artikel 4 Inkomensgarantie voor nabestaanden

 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 20031 5411 5321 5171 5011 4841 475 
        
Mutaties Voorjaarsbrief1911– 5– 12– 15– 13 
        
Nieuwe mutaties:       
1. loon/prijs/wka0– 1– 20– 34– 42– 63 
2. volume063122232 
3. overige uitvoeringskosten0– 15666 
        
Stand ontwerpbegroting 20041 5601 5471 5001 4731 4551 4371 417

1. De loon- en prijsindices en de WKA-index zijn mede op basis van de MEV 2004 aangepast. De uitgaven zijn hierdoor neerwaarts aangepast.

2. Op basis van informatie van de SVB is het volume van de ANW in beperkte mate naar boven bijgesteld.

3. De uitvoeringskosten van de Anw zijn daarnaast onder andere bijgesteld als gevolg van het jaarplan 2003 van de Svb. In de Voorjaarsbrief 2003 heeft een per saldo budgettair neutrale herverdeling over de Svb-fondsen plaatsgevonden. Deze herverdeling is thans naar latere jaren doorgetrokken.

Artikel 5 Inkomensgarantie bij ouderdom

 2002200320042005200620072008
Stand ontwerpbegroting 200321 49722 64823 53724 88725 88826 932 
        
Mutaties Voorjaarsbrief– 1– 18– 177– 457– 519– 454 
        
Nieuwe mutaties:       
1. loon/prijs/wka0– 28– 272– 882– 1 042– 1 486 
2. volume– 1– 2818000 
3. overige uitvoeringskosten– 4– 5– 4– 4– 4– 4 
        
Stand ontwerpbegroting 200421 49222 56823 10223 54524 32324 98825 777

1. De loon- en prijsindices en de WKA-index zijn mede op basis van de MEV 2004 aangepast. De uitgaven zijn hierdoor vanaf 2003 neerwaarts bijgesteld.

2. Op basis van informatie van de SVB is het volume van de AOW in 2003 en 2004 bijgesteld.

3. De uitvoeringskosten van de AOW zijn daarnaast onder andere bijgesteld als gevolg van het jaarplan 2003 van de Svb. In de Voorjaarsbrief 2003 heeft een per saldo budgettair neutrale herverdeling over de Svb-fondsen plaatsgevonden. Deze herverdeling is thans naar latere jaren doorgetrokken.

10. DE BIJLAGE MOTIES EN TOEZEGGINGEN

Stand per 1 augustus 2003

Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 1999–2000
nr.OmschrijvingVindplaatsStand van zaken
1Motie Schimmel/Blok over het ongedaan maken van instemmingsrechten.26 678, nr. 15In voorbereiding, wordt meegenomen bij de nieuwe pensioenwet.Planning: januari 2002.
2Motie Schimmel/Van Zijl over ongehuwd samenwonende partners.26 711, nr. 25In voorbereiding, wordt meegenomen bij nieuwe pensioenwet.Planning: januari 2004.
Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2000–2001
nr.OmschrijvingVindplaatsStand van zaken
1Motie Barth over toepassing van de Arbeidsomstandighedenwet.25 437, nr. 21In voorbereiding, de Tweede Kamer bij brief van 29-4-2003 geïnformeerd (Soza-03-264).Planning: december 2004.
2Motie Schimmel/Van Zijl over unisekstarieven (PSW).26 711, nr. 32Uitgevoerd bij brief aan Tweede Kamer van 9-4-2003 (26 711, nr. 33).
3Motie Noorman-den Uyl over een verzoek om samen met VNG uiterlijk voor 1-1-2002 voorstellen te ontwikkelen voor inkomensondersteuning voor mensen zonder toegang tot de arbeidsmarkt.27 400 XV, nr. 29Uitgevoerd bij intrekking van het wetsvoorstel lang-laag bij brief aan Tweede Kamer van 5-12-2002 (28 000 XV, nr. 54).
4Motie Smits over individuele benadering van alle WAO-, WAZ- en Wajong-gerechtigen t.b.v. reïntegratie.27 400 XV, nr. 32In voorbereiding.Dit wordt meegenomen bij de nieuwe WAO-voorstellen.
5Motie Schimmel/Bussemaker over behoeften alleenstaanden kortdurend zorgverlof Wet arbeid en zorg.27 207/27 208, nr. 61In voorbereiding in SCP-onderzoek naar Arbeid en Zorg-arrangementen.Planning: december 2002.
6Motie Van Gent, over kortdurend zorgverlof via een «keuzekaart» Wet arbeid en zorg.27 207/27 208, nr. 42In voorbereiding in SCP-onderzoek arbeid- en zorg-arrangementen.Planning: december 2003.
7Motie Bussemaker/Schimmel/Van Gent over aspecten van het langdurend zorgverlof.27 207/27 208, nr. 60In voorbereiding.Planning: december 2003.
8Motie Smits/Schimmel, Emancipatie-effectenrapportage over het rapport van de commissie Donner.27 678, nr. 22Uitgevoerd bij brief aan Tweede Kamer van 10-9-2002 (Soza-02-594).
9Motie Noorman den Uyl c.s. over een betere ontsluiting voor cliënten van de complexe regelgeving van sociale zekerheid.27 588, 27 665, nr. 33De Tweede Kamer wordt op de hoogte gehouden via Suwi-rapportages. Laatstelijk bij brief aan Tweede Kamer van 21-5-2003 (26 448, nr. 69).
Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2001–2002
nr.OmschrijvingVindplaatsStand van zaken
1Motie Van Leeuwen (EK) over het nauwlettend volgen van de ontwikkelingen over de bescherming van de fictieve dienstbetrekking in de werknemersverzekeringen, alsmede het voorkomen van schijnconstructies teneinde zo nodig tot reparatiewetgeving te kunnen komen.27 686, nr. 71dIn voorbereiding.Planning: december 2003.
2Motie Noorman den Uyl over plan van aanpak schuldpreventie bij jongeren.28 000 XV, nr. 23Uitgevoerd bij brief aan Tweede Kamer van 22-11-2002 (28 258, nr. 4).
3Motie Bakker over actieplan voor doorstroming werknemers in additionele banen naar reguliere banen in de publieke sector.28 000 XV, nr. 31Uitgevoerd bij brief aan Tweede Kamer van 4-12-2002 (28 600 XV, nr. 27).
4Motie Santi c.s. over uitbreiding van de maximale duur van het verrichten van arbeid.19 637, nr. 646In voorbereiding, Regioplan is inmiddels gestart met evaluatie, concepteindrapport wordt eind november 2003 verwacht.Planning: maart 2004.
5Motie Beek over extra middelen voor het arbeidsmarktbeleid.28 600, nr. 57Uitgevoerd bij brief aan Tweede Kamer van 12-11-2002 (28 600 XV, nr. 10).
Overzicht van door de Tweede Kamer aanvaarde moties, vergaderjaar 2002–2003
nr.OmschrijvingVindplaatsStand van zaken
1Motie Bakker over beperking van de schade vwb de verhoudingen tussen Nederland en de Europese Unie.26 642, nr. 35Uitgevoerd via het intrekken van het beroep van de NL-regering tegen de beschikking van de Europese Commissie.
2Motie Bruls/Bussemaker/Rosemöller/Ruiten over zodanig afspraken met VNG maken dat er in 2003 een daadwerkelijke doorstroming plaatsvindt van mensen met een ID/WIW-baan.28 000-XV, nr. 61Uitgevoerd bij brief aan Tweede Kamer van 20-12-2002 (Soza-03-007).
3Motie Verhagen c.s. over fiscale levensloopregeling.28 600, nr. 13Uitgevoerd bij brief aan Tweede Kamer van 4-10-2002 (28 600, nr. 43).
4Motie Loon-Koomen/Noorman-den Uyl die ertoe strekt de uitkering van uitkeringsgerechtigden in een land zonder sociaal verzekeringsverdrag niet te stoppen.17 050, nr. 238Afgehandeld bij brief aan Tweede Kamer van 20-12-2002 (17 050, nr. 243).
5Motie Loon-Koomen/Noorman-den Uyl om gedurende een jaar de export van uitkeringen op grond van de wet BEU naar niet verdragslanden te continueren.17 050, nr. 239Uitgevoerd bij brief aan Tweede Kamer van 20-12-2002 (17 050, nr. 243).
6Motie Hessels over de AOW-franchise in de ABP.28 278, nr. 8In voorbereiding.Planning: december 2003.
7Motie Smulders/Verburg over informatie op rechten bij pensioenfondsen.28 600 XV, nr. 56Uitgevoerd bij brieven aan Tweede Kamer van 16-12-2002 28 600 XV, nr. 82 en van 28-5-2003 (28 600 XV, nr. 117).
8Motie Bruls/Smulders over regionale/lokale invulling van arbeidsmarktbeleid en gesubsidieerde arbeid.28 600 XV, nr. 57Uitgevoerd bij brief aan Tweede Kamer van 24-4-2003 (28 600 XV, nr. 108).
9Motie Bruls over cijfers van de uitstroom uit de Abw naar een reguliere baan.28 600 XV, nr. 58Uitgevoerd bij brief aan Tweede Kamer van 17-12-2002 (28 600 XV, nr. 83).
10Motie Jense/De Ruiter over aanspraak op pensioen van de ex-man.28 600 XV, nr. 65Uitgevoerd bij brief aan Tweede Kamer van 10-4-2002 (28 600 XV, nr. 107).
11Motie-Bruls over arbeidsplaatsen voor SW-bedrijven.28 600 XV, nr. 59Uitgevoerd bij brief aan Tweede Kamer van 9-4-2003 (28 600 XV, nr. 108).
12Motie Verburg/De Vries over een plan van aanpak over actieve controle op reïntegratie- en sanctiebeleid werkzoekenden.22 187, nr. 130Uitgevoerd bij brief aan Tweede Kamer van 11-3-2003 (22 187, nr. 135).
13Motie Bussemaker om de Tweede Kamer voor 1 januari 2003 te informeren om de kennis en vaardigheden van de vrouwenvak-scholen te behouden.27 223, nr. 27Uitgevoerd bij brief aan Tweede Kamer van 20-12-2002 (27 223, nr. 34).
14Motie Bussemaker/Dittrich over de voortgang van het plan van aanpak arbeidsmarktpositie hoger opgeleide vluchtelingen.27 223, nr. 38In voorbereiding.Planning: april 2004.
15Motie Noorman-den Uyl/Van Gent/De Ruiter over de vraag waar de lang-laag-uitkeringen wel en niet is verstrekt.28 785, nr. 6In voorbereiding.Planning: oktober 2003.
16Motie Halsema over mogelijke uitbreiding Wet aanpassing arbeidsduur.28 637, nr. 42De Tweede Kamer bij brief van 23-6-2003 geïnformeerd. Wordt meegenomen bij kabinetsstandpunt over de Wet aanpassing arbeidsduur (WAA).Planning: december 2003.

TOEZEGGINGEN

Overzicht van door de bewindspersonen nog af te handelen toezeggingen

Stand per 1 augustus 2003

Vergaderjaar 1996–1997
nr.OmschrijvingVindplaatsStand van zaken/knelpunten
1Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van protocol bij ILO-verdrag nr. 81 (arbeidsinspectie).brief d.d. 29-10-1996 inzake Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van protocol bij ILO-verdrag nr. 81 (arbeidsinspectie).In voorbereiding.Planning: juli 2004.
Vergaderjaar 1997–1998
nr.OmschrijvingVindplaatsStand van zaken/knelpunten
1Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van ILO-verdrag nr. 178 (Arbeidsinspectie zeevarenden).brief d.d. 30-3-1998 inzake Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van ILO-verdrag nr. 178 (Arbeidsinspectie zeevarenden) (Soza-98-306).In voorbereiding.Planning: juli 2004.
2Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van ILO-verdrag nr. 179 (werving van arbeidsbemiddeling voor zeevarenden).brief d.d. 30-3-1998 inzake Kabinetsstandpunt over bekrachtiging van ILO-verdrag nr. 179 (werving en plaatsing zeevarenden) (Soza-98-306). In voorbereiding.Planning: januari 2004.
Vergaderjaar 1998–1999
nr.OmschrijvingVindplaatsStand van zaken/knelpunten
1Inspectieproject naar de naleving van de nieuwe beleidsregel met betrekking tot cytostatica en narcosegassen bij ziekenhuispersoneel.brief d.d. 14-4-1999 inzake Cytostatica (reproductie toxische effecten bij ziekenhuispersoneel: handhaving beleidsregels) (26 800 XV, nr. 7).In voorbereiding.Planning: augustus 2003.
Vergaderjaar 1999–2000
nr.OmschrijvingVindplaatsStand van zaken/knelpunten
1Structurele intensivering van de aandacht voor schadelijk geluid.AO d.d. 27-1-2000 over Arbeidsomstandigheden (25 883, nr. 9).In voorbereiding.Planning: november 2003.
2Doelmatigheidscriteria ESF.AO d.d. 10-5-2000 over Europees Sociaal Fonds (ESF) (26 642/26 995, nr. 9).Interimrapportage in voorbereiding.Planning: december 2003.
3Beleidsregel niet-ioniserende straling.AO d.d. 28-03-2000 over de voortgang overleg inzake de gezondheidsaspecten van GSM met vaste cies V&W en VWS (26 800 XII, nr. 62).In voorbereiding.Planning: januari 2004.
Vergaderjaar 2000–2001
nr.OmschrijvingVindplaatsStand van zaken/knelpunten
1Inzicht in opvatting over financiering prepensioenregeling vanuit Bpf.27-9-2000 Plenaire behandeling wetsvoorstel verplichte deelneming bedrijfstakpensioenfonds (27 073).In voorbereiding, wordt meegenomen bij de nieuwe pensioenwet.Planning: januari 2004.
2Evaluatie effecten wat betreft marktwerking van wetsvoorstel Bbf.27-9-2000 Plenaire behandeling wetsvoorstel verplichte deelneming bedrijfstakpensioenfonds (27 073).De nul-meting heeft plaatsgevonden per 1 januari 2001. Planning toezending resultaat één-meting aan Tweede Kamer januari 2005.
3Knipbepaling pensioenen.20-9-2000 Algemene politieke beschouwingen TK 27 400/27 046). In voorbereiding, bepaling wordt opgenomen in nieuwe Pensioenwet.Planning: januari 2004.
4Evaluatie Ctsv-rapporten over de WW-toepassing ontslagen wegens reorganisatie.AO d.d. 28-3-2001 over Ctsv-rapporten over de WW-toepassing ontslagen wegens reorganisatie (27 609/170 50/27 400 XV, nr. 2).In voorbereiding. Planning: september 2003.
5Analysemodel invloed conjunctuur en beleid op ABW.brief d.d. 26-03-2001 (25 271, nr. 13). In voorbereiding.Planning: augustus 2003.
6Wetsvoorstel tot goedkeuring ESH (herzien) en protocol ESH.TK 2000–2001, Aanhangsel van de handelingen nr. 1032.In voorbereiding.Planning: september 2003.
7Evaluatie poortwachter.21-6-2001 Evaluatie poortwachter 27 678, vergaderjaar 2000–2001.In voorbereiding.Planning: januari 2005.
8Uitvoering van een RSI-programmeringssstudie.brief d.d. 3-12-2001 over RSI-beleid en reacties op RSI-advies vd gezondheidsraad (Soza-01-1015).In voorbereiding.Planning: december 2003.
Vergaderjaar 2001–2002
nr.OmschrijvingVindplaatsStand van zaken/knelpunten
1Mogelijkheden onderzoeken om (ex-)bijstandscliënten na uitstroom te volgen.AO d.d. 17-10-2001 over antwoorden op vragen inzake opzet nieuwe evaluatie algemene bijstandswet (25 271, nr. 15).Uitkomsten van het onderzoek kunnen nieuwe inzichten geven over bevorderen uitstroom uit de bijstand.Planning: maart 2004.
2Uitwerken operationele doelstellingen voor het onderwerp gelijke behandeling inzake arbeid en toegang tot de arbeid.WO d.d. 22-11-2001 Begrotingsonderzoek (28 000 XV, nr. 14).In voorbereiding.Planning: 16 september 2003.
3Versterking handhaving ATW, o.a. door invoering bestuurlijke boete.AO d.d. 28-11-2001 over Evaluatie Arbeidstijdenwet (27 865, nr. 2).In voorbereiding.Planning: december 2004.
4Onderzoek keuzekaart.AO d.d. 30-1-2002 over kabinetsstandpunt langdurend zorgverlof (26 447, nr. 41).In voorbereiding.Planning: december 2004.
5Bestuurlijke boete n.a.v. motie Dittrich (27 022, nr, 8).AO d.d. 31-1-2002 over communautaire immigratiebeleid (19 637/21 501-20/22 112, nr. 651)In voorbereiding.Planning: september 2003.
6Indicatiestelling WSW bij CWI.AO d.d. 7-2-2002 over WSW en rapport ARK (28 130, nr. 4).In voorbereiding.Planning: september 2003.
7Convenanten werkgevers begeleid werken WSW.AO d.d. 7-2-2002 over WSW en rapport ARK (28 130, nr. 4).In voorbereiding.Planning: december 2003.
8Staatssecretaris zegt toe samen met Minister na te zullen gaan of het voorgenomen aanpassen van het Maatregelenbesluit een afdoende oplossing vormt voor de sanctionering van uitkeringsgerechtigden die werk weigeren. (Dit naar aanleiding van de uitspraken van Melkert in Nijmegen). AO d.d. 27-02-2002 over Integrale Rapportage Handhaving 2000 (28 000 XV/26 955, nr. 41).In voorbereiding.Planning: september 2003.
9Ontwikkeling prestatie-indicatoren.AO d.d. 27-02-2002 over Integrale Rapportage Handhaving 2000 (28 000 XV/26 955, nr. 41).In voorbereiding.Planning: december 2003.
10Opzetten gemeentelijk programma ter verbetering fraudealertheid medewerkers.AO d.d. 27-02-2002 over Integrale Rapportage Handhaving 2000 (28 000 XV/26 955, nr. 41).In voorbereiding.Planning: oktober 2003.
11In 2002 is het implementatietraject gestart van de vernieuwde fraudestatistiek. Het op orde brengen van het gemeentelijk frauderegister.AO d.d. 27-02-2002 over Integrale Rapportage Handhaving 2000 (28 000 XV/26 955, nr. 41).In voorbereiding.Planning: oktober 2003.
12In de integrale handhavings-rapportage 2002 worden fraudebegrippen uniform vastgelegd.AO d.d. 27-02-2002 over Integrale Rapportage Handhaving 2000 (28 000 XV/26 955, nr. 41) en in het AO d.d. 26-3-2003 over de integrale rapportage Handhaving 2001 en Handhavingsprogramma 2003–2006 (2002-2003, 17 050, nr. 246).In voorbereiding.Planning: december 2003.
13Monitoronderzoek jeugdige werknemers.brief d.d. 5-3-2002 over het rapport «Arbeid door jongeren» (Soza 02-159).In voorbereiding.Planning: oktober 2003.
14De Tweede Kamer in kennis stellen alvorens over te gaan tot het vaststellen van een maximum premie (voorhangprocedure).20-3-2002 Plenaire behandeling wetsvoorstel eigenrisicodragen Ziektewet (27 873).Dit is vooralsnog niet aan de orde.
15Evaluatie wetsvoorstel instroomcijfers WAO.10-4-2002 Behandeling wetsvoorstel instroomcijfers WAO in Tweede Kamer (28 159).In voorbereiding.Planning: januari 2006.
16Evaluatie FARBO-regeling (zowel profit- als non-profitregeling).Miljoenennota 2002, 28 000, nr. 1, vergaderjaar 2001–2002.In voorbereiding.Planning: december 2003.
Vergaderjaar 2002–2003
nr.OmschrijvingVindplaatsStand van zaken/knelpunten
1Aanbieding aan Tweede Kamer van onderzoeksrapport «Evaluatie Arbowet 1998» en daaraan te verbinden beleidsconclusies.brief d.d. 21-10-2002 over Evaluatie Arbeidsomstandig-hedenwet 1998 AO d.d. 28-11-2002 over voortgang Arbokennisinfra-structuur (25 883, nr. 10) en over de brief van 21 okt. 2002 inzake de evaluatie Arbowet 1998 (Soza-02-722).In voorbereiding. Planning: november 2004.
2Experiment mogelijkheid nieuwe wet Abw/Fwi.AO d.d. 30-10-2002 over de stand van zaken van de uitvoering van de bestuurlijke afspraken in het kader van de Agenda van de Toekomst (28 600 XV, nr. 80).In voorbereiding. Planning: september 2003.
3Motie Bakker/Van Dijke (25 600 XV (97 -98) Deze motie wordt betrokken bij het wetsontwerp Abw/Fwi.AO d.d. 30-10-2002 over de stand van zaken van de uitvoering van de bestuurlijke afspraken in het kader van de Agenda van de Toekomst (28 600 XV, nr. 80).In voorbereiding.Planning: september 2003.
4Informeren Tweede Kamer over vorderingen en uitvoering Actieplan vereenvoudiging regelgeving SZW bij het indienen van de jaarlijkse begrotingswet van SZW.Brief d.d. TK nov.02 (28 600 XV nr. 24).In voorbereiding. Planning: september 2003.
5De Tweede Kamer zal een notitie met aanbevelingen ontvangen over het project Sociale Zekerheid & Zorg.AO d.d. 28-11-2002 over de voortgang Arbokennisinfrastructuur (25 883, no 13)In voorbereiding. Planning: oktober 2003.
6Eindevaluatie sluitende aanpakbeleid 1999–2002.brief d.d. 29-11-2002] over Voortgang sluitende aanpak (23 972, nr. 58).In voorbereiding. Planning: maart 2004.
7Deregulering Arbeidstijdenwet en bescherming werknemers tegen zondagsarbeid.3-12-2002, Stemmingen over het Initiatiefwetsvoorstel Bussemaker/Van Dijke inzake ATW (27 224).In voorbereiding. Planning: oktober 2003.
8Tweede nationale rapportage en kabinetsstandpunt nationale rapportage VN-Vrouwenverdrag.AO d.d. 4-12-2002 over de beleidsbrief Emancipatie en Familiezaken (28 680) (28 680, nr. 4).In voorbereiding. Planning: september 2003.
9Er zal een webpagina gemaakt worden met emancipatie relevante cijfers. De Staatssecretaris zegt toe om zomogelijk ook cijfers van de Algemene Beheersdienst over aantal vrouwelijke sollicitanten hierin op te nemen.AO d.d. 4-12-2002 over de beleidsbrief Emancipatie en Familiezaken (28 680) (28 680, nr. 4).In voorbereiding. Planning: september 2003.
10De Minister komt met een schriftelijk voorstel waarin uiteengezet wordt waar (gemeente via één startersloket) het Besluit starterskrediet arbeidsgehandicapten het best kan worden ondergebracht, onder welke condities dit dient te gebeuren en of daar wetswijzigingen voor nodig zijn.AO d.d. 4-12-2002 over notitie referte-eis Wajong (22 187, nr. 123) en over de evaluatie Starterskrediet arbeidsgehandicapten (Soza-02-378) (22 187, nr. 131).In voorbereiding. Planning: november 2003.
11De minister zal de Tweede Kamer nader informeren over de mate van gebruik van de hardheidsclausule in de Wajong.AO d.d. 4-12-2002 over notitie referte-eis Wajong (22 187, nr. 123) en over de evaluatie Starterskrediet arbeidsgehandicapten (Soza-02-378) (22 187, nr. 131).In voorbereiding. Planning: juli 2004.
12Een voorstel van werkgevers en werknemers, waarbij vroegtijdig schoolverlaters alsnog een kwalificatie kunnen krijgen, wordt op dit moment beoordeeld. Na afronding hiervan zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd.AO d.d. 5-12-2002 inzake ESF-3-aanvragen in de periode 2000–2006 (26 642, nr. 53).In voorbereiding. Planning: augustus 2003.
13De staatssecretaris zal laten onderzoeken of het mogelijk is een overzicht op te stellen van de concrete gevolgen van het pensioenconvenant voor de samenstelling van pensioenfondsbesturen.11 en 12 december 2002 plenaire behandeling begroting SZWIn voorbereiding. Planning: december 2004.
14De staatssecretaris zegt Eerste Kamer toe met een notitie te komen waarin nader zal worden ingegaan; - doorwerking van internationale uitspraken - hoe gemeenten de aanvullende bijstand (naast AOW-pensioen) van vrouwen terug kunnen vorderen die toch recht hadden op volledig AOW - de kosten van reparatie van het AOW-gat met terugwerkende kracht.10-12-2002 Plenaire behandeling Eerste Kamer over het dichten van AOW-gat voor vrouwen van grensarbeiders (28 430).In voorbereiding. Planning: oktober 2003.
15In relatie tot het rapport «In de fuik; Turken en Marokkanen in de WAO» en de prestaties van het UWV zegt de minister toe dat de Kamer via de kwartaalrapportages geïnformeerd zal worden over de prestaties van het UWV. Aan UWV zal gevraagd worden om in deze rapportages specifiek te rapporteren over de aanpak gericht op allochtonen. De Minister zal bij zijn standpuntbepaling over de kwartaalrapportages specifiek op dit onderwerp ingaan.AO d.d. 17-12-2002 over de uitvoering van de WA (22 187, nr. 124).In voorbereiding. Planning: september 2003.
16De minister zal de Tweede Kamer informeren over de termijn waarop de informatiestromen rondom het reïntegratieproces op elkaar afgestemd zijn.AO d.d. 17-12-2002 over de uitvoering van de WAO(22 187, nr. 124).In voorbereiding. Planning: oktober 2003
17De minister zal na overleg met betrokken organisaties de Tweede Kamer informeren of het besluit beleidsregels beoordeling dienstbetrekking verbeterd kan worden.AO d.d. 18-12-2002 over de antwoorden op schriftelijke vragen over de zelfstandigen-problematiek in de vervoerssector (27 686, nr. 29)In voorbereiding. Planning: september 2003.
18De minister heeft besloten de variant van opting-out eerst aan de SER voor te leggen.AO d.d. 18-12-2002 over de antwoorden op schriftelijke vragen over de zelfstandigen-problematiek in de vervoerssector (27 686, nr. 29)In voorbereiding. Planning: augustus 2003.
19De aanvraag voor aanvullend budget van CWI zal worden beoordeeld op basis van verdere informatie over de toegenomen werklast van het CWI.Vragenuurtje van 11-2-2003 van het lid Bruls (CDA) over de stijgende werkloosheid.(Handelingen TK nr. 42, 2002–2003, pag: 2975–2979).In voorbereiding. Planning: september 2003.
20Tussentijdse evaluatie Arbo Platform Nederland.brief d.d. 10-3-2003 inzake Instelling Arbo Platform Nederland (Soza-03-155).In voorbereiding. Planning: januari 2005.
21De minister zegt toe schriftelijk te zullen antwoorden op een tweetal vragen van mevrouw Verburg (CDA) betreffende respectievelijk de overheadkosten UWV en de openstaande posten UWV-GAK en UWV-Cadans.AO d.d. 13-3-2003 over de jaarplannen v.d. Centrale organisaties werk en inkomen werk en inkomen (26 448, nr. 68).Deze toezegging wordt meegenomen in het kwartaalverslag. Planning: september 2003.
22De Minister zegt toe de IWI rapportages over het samenwer-kingsproces UWV-Belastingdienst (SUB) aan de Eerste en Tweede Kamer te zullen toezenden, zodra deze zijn opgeleverd.AO d.d. 13-3-2003 over de samenwerking tussen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Belastingdienst (28 219, nr. 9).In voorbereiding. Planning: december 2003.
23Wat betreft de prestatie-indicatoren is 2003 een overgangsjaar. Voor 2004 geeft de Minister aan een «sluitende aanpak» voor de prestatie-indicatoren te willen.AO d.d. 13-3-2003 over de samenwerking tussen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Belastingdienst (28 219, nr. 9).In voorbereiding. Planning: december 2003
24Beschrijving stand van zaken van het OPS-preventiebeleid.brief d.d. 17-3-2003 onderzoek gezondheidseffecten watergedragen producten (Soza-03-157).In voorbereiding. Planning: september 2003.
25Oplossen braindrain problematiek binnen de WAV.AO d.d. 20-3-2003 over de WAV (27 223, nr. 43)In voorbereiding. Planning: september 2003.
26Publicatie beleidsregel legionella.brief d.d. 25-3-2003 Beleidsregel Legionella (Soza-03-192).In voorbereiding. Planning: september 2003.
27De staatssecretaris heeft toegezegd de integrale rapportage handhaving te blijven maken zolang dat nodig is. Op het moment dat de SUWI-rapportages – voldoen ook op handhavingsterrein – zal opnieuw bezien worden of de integrale rapportage nodig blijft.AO d.d. 26-3-2003 over de integrale rapportage Handhaving 2001 en Handhavingsprogramma 2003–2006 (17 050, nr. 246).In voorbereiding. Planning: november 2003.
28De staatssecretaris zal in een komend bestuurlijk overleg met de VNG bespreken of gemeenten deel uit willen maken van het handhavingsarrangement. Op dit punt zal richting Tweede Kamer terug worden gekomen.AO d.d. 26-3-2003 over de integrale rapportage Handhaving 2001 en Handhavingsprogramma 2003–2006 (17 050, nr. 246).Wordt meegenomen in het Handhavingsarrangement. Planning: december 2003.
29Uitvoering Abw in Maarssen: het IWI-rapport over uitvoering ABW in Maarssen zal aan de Tweede Kamer worden aangeboden.AO d.d. 3-4-2003 over onderwerpen aangaande de Algemene bijstandswet.(28 600 XV/170 50, nr. 112 herdruk).In voorbereiding. Planning: september 2003.
30Aanbieding aan de Tweede Kamer Rapport Megabanenmarkt-Amsterdam.AO d.d. 3-4-2003 over onderwerpen aangaande de Algemene bijstandswet. (28 600 XV/170 50, nr. 112 herdruk).In voorbereiding. Planning: september 2003.
31Toezicht op frauderende gemeente ambtenaren: aangeven op welke wijze via het toezicht op de rechtmatige uitvoering van de ABW ook indirect toezicht wordt gehouden op «bijstandsfraude door ambtenaren».AO d.d. 3-4-2003 over onderwerpen aangaande de Algemene bijstandswet.(28 600 XV/170 50, nr. 112 herdruk).In voorbereiding. Planning: september 2003.
32Monitoring financiele regeling voor langdurige minima.AO d.d. 3-4-2003 over onderwerpen aangaande de Algemene bijstandswet(28 600 XV/170 50, nr. 112 herdruk).De Tweede Kamer is bij brief van 24 juni 2003 geïnformeerd over de wijze waarop de monitoring zal plaatsvinden. Planning: oktober 2003.
33Resultaten van onderzoek over de aanpak van meisjesbesnijdenis.8-4-2003 Plenaire behandeling VAO over de nota «een land waar vrouwen willen wonen» (soza-03-004) d.d. 2-4-2003.In voorbereiding. Planning: september 2003.
34Aanpak ondermelding beroepsziekten.Vragenuurtje d.d. 8-4-2003 van het lid Rambocus (CDA) over het niet melden van beroepsziekten Arbodiensten. (Handelingen TK 2002-2003 nr. 58, pag: 3539–3541).In voorbereiding. Planning: december 2003.
35Bij de evaluatie van de Wet Instroomcijfers komen de mogelijkheden om onderscheid te maken bij de WAO-instroom tussen voltijd/deeltijd, man/vrouw en de mogelijkheid tot halfjaarlijkse rapportage aan de orde.AO d.d. 10-4-2003 inzake de regeling instroomcijfers WAO(28 159, nr. 9).In voorbereiding. Planning: februari 2006.
36De minister zal voor het zomerreces de SER advies vragen over bevoegdheden OR en de Raad zal worden gevraagd voor 1 oktober advies uit te brengen.AO d.d. 16-4-2003 over kabinetsstandpunt nav de evaluatie vd Wet op de ondernemingsraden (28 792, nr. 2)In voorbereiding. Planning: november 2003.
37EU-richtlijn verfproducten: Staatssecretaris meldt de Tweede Kamer stand van zaken m.b.t. EU-normstelling oplosmiddelen in verf.AO d.d. 17-4-2003 over Arbozaken (24 036/25 883, nr. 282), en AO d.d. 28-5-2003 Alg. cie Europese Zaken en vaste cie voor SZW (21 501–31, nr. 21).In voorbereiding. Planning: september 2003.
38De Tweede Kamer zal eind 2003 worden geïnformeerd over de meerjarenstrategie psychosociale arbeidsbelasting en RSI.AO d.d. 17-4-2003 over Arbozaken (24 036/25 883, nr. 282).In voorbereiding. Planning: december 2003.
39Seksuele intimidatie. De staatssecretaris zegt toe de aanpak van seksuele intimidatie mee te nemen in de evaluatie van de Arbowet.AO d.d. 17-4-2003 over Arbozaken (24 036/25 883, nr. 282).In voorbereiding. Planning: november 2003.
40Begin 2004 zullen de resultaten van een onderzoek naar de causale relatie tussen positieve effecten en aandacht besteden aan arbozorg beschikbaar komen.AO d.d. 17-4-2003 over Arbozaken (24 036/25 883, nr. 282)In voorbereiding. Planning: mei 2004
41Evaluatie wet scholing uitkeringsgerechtigden (Abw/IOAW/IOAZ).24-4-2003, Stemmingen over het wetsvoorstel Scholing uitkeringsgerechtigden (28 193) plenaire behandeling TK op 10 en 15-4-2003.In voorbereiding. Planning: december 2003.
42De Minister stuurt het plan van aanpak van CWI over het vacature-offensief met een toelichting op de doelstellingen toe aan de Tweede Kamer.AO d.d. 14-5-2003 over vacatureoffensief (23 972, nr. 62).In voorbereiding. Planning: augustus 2003.
43De Minister spreekt de bereidheid uit om te bezien of een onderzoek naar de inverdieneffecten (effecten van Vacatureoffensief op de grote geldstroom) mogelijk is.AO d.d. 14-5-2003 over vacatureoffensief (23 972, nr. 62).In voorbereiding. Planning: september 2003.
44Armoedebestrijding: Informatie over voorbeelden van armoedebeleid bij de gemeenten.AO d.d. 15-5-2003 over het rapport van de ARK «Armoede-bestrijding: de financiële ondersteuning» (28 785, nr. 7).In voorbereiding. Planning: oktober 2003.
45Armoedebestrijding: bestuurlijk overleg met VNG over proactieve bestandskoppeling. De staatssecretaris geeft aan in gesprek te zijn getreden met de VNG over de noodzaak en de wenselijkheid van een wettelijke basis voor proactieve bestandskoppeling met als doel beperking niet gebruik van regelingen.AO d.d. 15-5-2002 over het rapport van de ARK «Armoede-bestrijding: de financiële ondersteuning» (28 785, nr. 7).In voorbereiding. Planning: oktober 2003.
46De effecten van de maatregelen uit het (gewijzigde) Besluit SUWI zullen worden meegenomen in de voortgangsrapportages SUWI. De meldingen over de mate van medewerking door een cliënt en het sanctiebeleid zullen worden opgenomen in de reguliere verantwoordingsrapportage van het UWV.AO d.d. 15-5-2003 over de brief d.d. 4-4-03 inzake wijziging besluit SUWI en het Besluit taakuitoefening Inspectie Werk en Inkomen (26 448, nr. 70).De effecten van de maatregelen uit het gewijzigde besluit SUWI zullen worden meegenomen in de voortgangsrapportage van mei 2004. Planning: mei 2004.
47De effecten van de subsidiëring van de reïntegratie in het tweede spoor zullen door UWV worden gemonitord.AO d.d. 15-5-2003 over de brief d.d. 4-4-03 inzake wijziging besluit SUWI en het Besluit taakuitoefening Inspectie Werk en Inkomen (26 448, nr. 70).Verzoek doen uitgaan naar UWV om dit te monitoren en vervolgens te laten terugkomen in de kwartaalverslagen. Planning: januari 2004.
48De staatssecretaris zal de Tweede Kamer informeren over de mogelijkheden en condities van intercollegiale ruil bij de WSW.A) d.d. 22-5-2003 over uitvoering vh convenant gesubsidieerde arbeid (28 600 XV, nr. 114)In voorbereiding. Planning: december 2003.
49Notitie aan Tweede Kamer waarin de positie van gesloten pensioenfondsen in samenhang met het nieuwe financiële toetsingskader wordt bezien.AO d.d. 28-5-2003 over de problematiek rond de herverzekeringsplicht van het Pensioenfonds Nigoco (28 600 XV, nr. 115).In voorbereiding. Planning: december 2003.
50De Minister van SZW zal de Tweede Kamer voor het eind van 2003 schriftelijk informeren over de inhoudelijke agenda van het Nederlands voorzitterschap, zodat een discussie met de Tweede Kamer hierover kan plaatsvinden (en eventueel een aanpassing van het programma).AO. d.d. 28-5-2003 Algemene commissie voor Europese Zaken en vaste cie voor SZW over verslag Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid,Volksgezondheid en Consumentenzaken van donderdag 6 maart 2003 (21 501-31, nr. 21).In voorbereiding. Planning: december 2003.
51Welke mogelijkheden ziet de Minister om ervoor te zorgen dat de aanbevelingen van de task force voor werkgelegenheid echt worden uitgevoerd.A.O. d.d. 28-5-2003 Algemene commissie voor Europese Zaken en vaste cie voor SZW over verslag Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van donderdag 6 maart 2003 (21 501-31, nr. 21)In voorbereiding. Planning: september 2003.
52De minister zal de Tweede Kamer informeren als het Griekse voorzitterschap succes boekt bij het totstandkomen van een richtlijn en een statuut t.a.v. de Europese Coöperatieve Vennootschap. (kamerstuk 21 501-31, nr. 21).A.O. d.d. 28-5-2003 Algemene commissie voor Europese Zaken en vaste cie voor SZW over verslag Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken van donderdag 6 maart 2003 (21 501-31, nr. 21).In voorbereiding. Planning: september 2003.
53Opnemen van een overzicht van de ICT-investeringen door uitvoeringsorganisaties in het kader van SUWI in het jaarverslag 2003.Wetgevingsoverleg d.d. 19-6-2003 over het jaarverslag 2002 SZW (28 880, nr. 100)In voorbereiding. Planning: 20-12-2003.
54De Tweede Kamer zal op de hoogte worden gebracht van de uitkomsten van het overleg van de bestuurder Arbeidsvoorziening over de rechtspositionele regelingen van het voormalig hoger management Arbeidsvoorzieningsorganisatie.brief d.d. 19-6-2003 over Jaarstukken 2001 en voortgang afwikkeling Arbeidsvoorziening (21 477, nr. 88).In voorbereiding. Planning: december 2003.
55De Wajong gerechtigden worden gericht geïnformeerd over het vastgestelde beleid inzake de hardheidsclausule.AO d.d. 25-6-2003 over de wet instroomcijfers WAO (28 159, (22 187, nr. 138).In voorbereiding. Planning: september 2003.
56Per kwartaal worden de macro-cijfers over WAO-instroom de Tweede Kamer toegezonden.AO d.d. 25-6-2003 over de wet instroomcijfers WAO (28 159, (22 187, nr. 138).In voorbereiding. Planning: september 2003.
57De Tweede Kamer zal over de voor- en nadelen van het onderscheid naar geslacht per brief worden geïnformeerd.AO d.d. 25-6-2003 over de wet instroomcijfers WAO (28 159, (22 187, nr. 138).In voorbereiding. Planning: september 2003.
58De Tweede Kamer wordt geïnformeerd over de mogelijkheid en wenselijkheid van het maken van een onderscheid tussen vol- en deeltijd op macro en micro-niveau.AO d.d. 25-6-2003 over de wet instroomcijfers WAO (28 159, (22 187, nr. 138).In voorbereiding. Planning: september 2003.
59De Tweede kamer wordt over de toepassing van de hardheidsclausule geïnformeerd.AO d.d. 25-6-2003 over de wet instroomcijfers WAO (28 159, (22 187, nr. 138).In voorbereiding. Planning: augustus 2003.
60De minister zegt een plan van aanpak gericht op vrouwen in de WAO toe. Hierbij worden het rapport «jonge vrouwen in de WAO» en de aanbevelingen van de Staatssecretaris betrokken.AO d.d. 25-6-2003 over de wet instroomcijfers WAO (22 187, nr. 138).In voorbereiding. Planning: oktober 2003.
61De minister zegt toe schriftelijk te zullen reageren op de vraag van mevrouw Verburg om inzicht te krijgen in de betrouwbaarheid van de prestatiegegevens in het kader van VBTB, naar aanleiding van het ARK-onderzoek bij het jaarverslag SZW.AO d.d. 25-6-2003 over vijfde voortgangsrapportage SUWI(26 448, nr. 80).In voorbereiding. Planning: september 2003.
62De Kamer wordt gedurende het zomerreces geïnformeerd over de jaarcijfers 2002 van CWI. Het oordeel van IWI wordt op 10 juli verwacht.AO d.d. 25-6-2003 over vijfde voortgangsrapportage SUWI(26 448, nr. 80).In voorbereiding. Planning: augustus 2003.
63De minister laat de Kamer weten wanneer publicatie heeft plaatsgevonden van de inkomens van de bestuurders van de zbo's. Deze inkomens worden voortaan in de jaarverslagen gepubliceerd.AO d.d. 25-6-2003 over vijfde voortgangsrapportage SUWI,(26 448, nr. 80).Wordt meegenomen in de zesde voortgangsrapportage Suwi. Planning: september 2003.
64Momenteel wordt door CWI, op verzoek van de minister, een conjunctuurbestendig model ontwikkeld. De minister zegt toe de Kamer te informeren over dit model, zodra dit gereed is.AO d.d. 25-6-2003 over vijfde voortgangsrapportage SUWI(26 448, nr. 80).Wordt opgepakt in het kader van (concept) jaarplan CWI 2004. Planning: oktober 2003.
65De Tweede Kamer ontvangt de visie en ambities van de minister ten aanzien van de menselijke maat van de uitvoering.AO d.d. 25-6-2003 over vijfde voortgangsrapportage SUWI(26 448, nr. 80).In voorbereiding. Planning: oktober 2003.
66Werkbezoek regelen voor VKC bij de SIOD.AO d.d. 25-6-2003 over de vijfde voortgangsrapportage SUWI(26 448, nr. 80).In voorbereiding. Planning: november 2003.
67De IWI heeft geconcludeerd dat de rechtmatigheid van de uitvoering door het UWV van een aantal wetten en regels is verslechterd. De minister noemt dit onaanvaardbaar. Het UWV is dan ook gevraagd om helder te rapporteren in de kwartaalverslagen over de voortgang die wordt geboekt bij het verbeteren van de rechtmatigheid. De Kamer zal hierover worden geinformeerd. Hierbij moet wel in het oog gehouden worden dat bijvoor-beeld de rechtmatigheid van de uitvoering van een aantal administra-tieve voorschriften zeer moeilijk meetbaar is.AO d.d. 25-6-2003 over de vijfde voortgangsrapportage SUWI(26 448, nr. 80).In voorbereiding. Planning: augustus 2003
68De Minister zegt toe de relatie tussen huisvestings- en inrichtingskosten bij UWV nader te onderzoeken. Hiertoe wordt een kleine benchmark gehouden bij andere ZBO's en bij publieke instellingen die vergelijkbaar zijn met de uitvoeringsorganen (b.v. rechtbank of Tweede Kamer). De Minister zal op geaggregeerd niveau de gegevens aan de Kamer doen toekomen, die relevant zijn in het kader van de benchmark. Het onderzoek wordt vóór 1 oktober 2003 aan de Tweede Kamer verzonden.26-6-2003 Plenaire behandeling over het AO inzake SUWI (26 448).In voorbereiding. Planning: september 2003.
69De minister zal – na advies van uitvoerende instanties en een juridische expert – bezien in welke mate een versnelling mogelijk is in de afhandeling van bezwaar- en beroepszaken ESF-oud.AO d.d. 26-6-2003 over het Europees Sociaal Fonds (ESF)(26 642, nr. 58).In voorbereiding. Planning: oktober 2003.
70De minister zal in oktober 2003 de actuele stand van zaken rondom de financiële afwikkeling ESF-oud geven. Daarbij wordt ingegaan op de stand van zaken rondom de terugvorderingsacties.AO d.d. 26-6-2003 over het Europees Sociaal Fonds (ESF)(26 642, nr. 58).In voorbereiding. Planning: oktober 2003.
71De Staatssecretaris zal eind december 2003 de interim evaluatie ESF aan de Tweede Kamer aanbieden. Hierbij zal ingegaan worden op de effecten van de ingezette acties met het oog op een betere benutting van de beschikbare ESF-middelen.AO d.d. 26-6-2003 over het Europees Sociaal Fonds (ESF) (26 642, nr. 58).In voorbereiding. Planning: december 2003.
72In de begroting van SZW zal de minister de Tweede Kamer terzake van de kinderopvang informeren over de afbouw van de stimuleringsregeling en een eventuele overgangsregeling plus een actuele stand van zaken.Plenaire behandeling verslag AO d.d. 26-6-2003 Verhandelingen TK 83-4813 en 83-4814.In voorbereiding. Planning: september 2003

11 DE BIJLAGE INZAKE ZBO'S EN RWT'S

Deze bijlage bevat een overzicht van de zelfstandige bestuursorganen (ZBO) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT) die onder de verantwoordelijkheid van het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vallen. Indien een ZBO of een RWT uit de departementale begroting een bijdrage ontvangt, is het beleidsartikel vermeld waarin het ZBO of de RWT is opgenomen, alsmede de daarbijbehorende raming van de bijdrage voor 2004.

Tabel 11.1: Overzicht van ZBO's en RWT's van SZW
 RWTZBOBegrotingsartikelBijdrage OB 2004(x € 1 000)
Centrale organisatie voor Werk en Inkomen (CWI)JaJaArtikel 1348 340
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)JaJaArtikel 5, 6, 7, 11 60 200
Sociale Verzekeringsbank (SVB)JaJaArtikel 9 en 1482 396
Raad voor Werk en Inkomen (RWI)Ja Artikel 227 167
St. Kunstenaars & CoJa Artikel 81 638
InlichtingenbureauJa Artikel 58 990
Diverse certificerende instellingen op het terrein van arbeidsomstandigheden en veiligheid Ja  
Vereveningsinstallatie Ja  
Onderlinge Waarborgmaatschappij MAAV Ja  

RWI

De bijdrage in 2004 aan RWI van € 27,2 mln is inclusief de bijdrage voor de RWI-subsidieregeling Stimuleringsregeling Vacaturevervulling door Werklozen en met werkloosheid bedreigde Werknemers (SVWW).

SUWI

De uitvoeringskosten van de SUWI-ZBO's (CWI (inclusief BKWI), UWV en SVB) worden gefinancierd met begrotings- en premiemiddelen. De CWI is volledig begrotingsgefinancierd. De SVB is gemengd gefinancierd ( 35% begrotings-, 65% premiegefinancierd). Het UWV is vooral premiegefinancierd (97%).

Bij het UWV gaat het om de kosten van de werknemersverzekeringen (o.a. WW en WAO) en bij de SVB om de volksverzekeringen (o.a. AOW, ANW en AKW). De uitvoeringskosten zijn gesplitst naar kosten voor de reguliere uitvoering en kosten voor projecten. Bij UWV zijn dit de zogenaamde kwaliteits-, transformatie- en migratiekosten en bij CWI is alleen sprake van transformatiekosten. De SVB kent alleen reguliere uitvoeringskosten.

Onderstaande tabel wijkt af van de tabellen in de begroting. In de begroting wordt rekening gehouden met volumeveranderingen en bij de premiegefinancierde regelingen met loon/prijsstijgingen. Om inzicht te krijgen van het kostenverloop bij gelijkblijvende omstandigheden is deze tabel opgenomen.

Tabel 11.2: Doelmatigheid: uitvoeringskosten SUWI-ZBO's 2002–2007 (x € 1 miljoen)
 200220032004200520062007
UWV      
Reguliere kosten1 571,21 588,71 484,61 358,81 293,81 244,9
Projectkosten156,9247,3344,6383189,543,9
       
CWI      
Reguliere kosten CWI366,8350,7339,8301,5293,8290,6
Projectkosten CWI54,440,211,82,7  
       
BKWI      
Reguliere kosten BKWI6,86,86,86,86,86,8
Projectkosten BKWI7,14,51,751,75  
       
SVB      
Reguliere kosten215225,5225,5225,5225,5225,5

UWV

Als gevolg van de samensmelting van de vijf uitvoeringsorganisaties en het Lisv zal in de periode van 2002 tot en met 2005 bij het UWV jaarlijks een efficiencyslag gemaakt worden van respectievelijk 5%, 11%, 18% en 25% van het kostenniveau van 2002.Gedurende de jaren 2002–2005 wordt 40% van deze besparingen geherinvesteerd ten behoeve van kwaliteitsprojecten. De overige 60% wordt gebruikt voor transformatieprojecten. In 2006 is reeds rekening gehouden met een voortzetting van de kwaliteitsprojecten. Vanaf 2007 is hiervoor op dit moment geen apart budget beschikbaar. Een deel van de projectactiviteiten uit 2002 is doorgeschoven naar 2003 (inclusief de hiervoor beschikbare middelen).

CWI

a) Regulier

De uitvoeringskosten van CWI zijn opgebouwd uit kosten ten behoeve van de dienstverlening aan de klantgroepen werkzoekenden, werkgevers en ketenpartners. Daarnaast worden de uitvoeringskosten bepaald door additionele kosten die voortvloeien uit de boedelscheiding van de Arbeidsvoorzienings-organisatie (aflopend tot het jaar 2007). Jaarlijks zal een efficiencyslag in de uitvoeringskosten gemaakt worden.

b) Projecten

De transformatiekosten hebben betrekking op transformatieprojecten op het gebied van personeel en opleidingen, huisvesting, ICT en werkprocessen en communicatie. In het jaar 2005 zullen de transformatieprojecten afgerond worden. Tot en met dat jaar worden in afnemende mate transformatiekosten voorzien.

c) BKWI

De kosten BKWI hebben betrekking op reguliere activiteiten van BKWI en op de adviserende en coördinerende rol die BKWI heeft bij de projectmatige doorontwikkeling van SUWInet. In de toekomstige jaren is het budget ten behoeve van de reguliere activiteiten BKWI constant. De projectkosten nemen jaarlijks af en zullen naar verwachting in het jaar 2005 afgerond zijn. In 2003 heeft er een kasschuif plaatsgevonden van het budget projectkosten 2003. Een bedrag ter hoogte van € 3,5 mln is doorgeschoven naar de jaren 2004 (€ 1,75 mln) en 2005 (€ 1,75 mln).

SVB

De SVB is primair belast met de uitvoering van de volksverzekeringen AOW, ANW en AKW. Mede door reorganisatie van de vestigingen en de daarmee samenhangende herstructurering van de huisvesting en de lopende reorganisatie van het hoofdkantoor is de kostentoename bij de SVB de afgelopen jaren relatief beperkt gebleven. Met de Raad van Bestuur zullen in de loop van 2003 meerjarige afspraken gemaakt worden over de verdere verbetering van de efficiency van de SVB. Daar staat tegenover dat door de toename van het aantal AOW-ers dat niet 50 jaar in Nederland heeft gewerkt, de claimbeoordeling complexer wordt. De verdergaande verbetering van de rechtmatigheid (ANW) zal een aandachtspunt blijven.

Doelmatigheid

Een geïsoleerde beschouwing per wet levert weinig informatie met betrekking tot de doelmatigheid van de uitvoering. Het UWV en de SVB hebben de beleidsvrijheid om binnen het toegekende budget kosten te verschuiven tussen wetten naar mate het uitvoeringsproces daar om vraagt. Hierdoor kunnen de kosten per wet aanzienlijk toe- of afnemen, terwijl dit op organisatieniveau budgettair neutraal is.

De prestatie-indicator waarmee de doelmatigheid van een organisatie kan worden gemeten is nog in ontwikkeling. Om een indruk te krijgen van de doelmatigheid van de organisatie zijn de kosten gedeeld door een volume-eenheid. Voor de SVB en het UWV is als volume-eenheid het totaal aan uitkeringsjaren van alle wetten genomen. De CWI kent drie klantstromen, de werkgevers, werkzoekenden en ketenpartners. Voor de CWI is in de tabel de aantallen werkintakes ten behoeve van werkzoekenden genomen als volume-eenheid.

Verdere uitwerking van de doelmatigheidsindicator is ook nodig, omdat indien bijvoorbeeld het volume van een relatief dure wet toeneemt, de kosten per volume-eenheid voor de organisatie als geheel toenemen, terwijl er geen sprake hoeft te zijn van vermindering van de doelmatigheid.

Tabel 11.3: Doelmatigheid UWV, CWI en SVB
  20022003 prijspeil 20022003 t.o.v. 2002%2003 prijspeil 2003
Reguliere kostenUWV1 5711 527 1 589
( x € 1 mln)CWI367336 351
 SVB215217 226
      
VolumeUWV*1 1801 285 1 285
(maal 1 000)CWI**470464 464
 SVB*5 8685 919 5 919
      
kosten/volumeUWV1 3321 188– 10,8%1 236
(x € 1)CWI780724– 7,2%756
 SVB37370,1%38

* SVB en UWV; in uitkeringsjaren.

** aantal uitkeringsintakes WW/ABW.

12 BIJLAGE FINANCIEEL BELEID BUDGETDISCIPLINESECTOR SOCIALE ZEKERHEID EN ARBEIDSMARKT

12.1 Inleiding

In deze bijlage wordt een toelichting gegeven op de geraamde uitgaven sociale zekerheid en arbeidsmarkt voor de komende kabinetsperiode in relatie tot het voorgenomen financiële beleid in deze sector. In de komende 4 jaar zal op basis van de regels budgetdiscipline steeds worden getoetst of de uitgaven zich blijven ontwikkelen binnen dit kader en of het voorgenomen beleid wordt uitgevoerd.

Ook wordt een toelichting gegeven op de premie-inkomsten, die dienen ter financiering van de uitgaven die door de sociale verzekeringsfondsen worden gedaan, en op de exploitatie- en vermogenssaldi van deze fondsen. De desbetreffende ramingen zijn van belang voor enkele macro-economische kengetallen. Zo maken de premie-inkomsten deel uit van de lastenontwikkeling en de exploitatiesaldi van het EMU-saldo.

12.2 Uitgangspunten en ontwikkelingen

De economische groei 2003 wordt geraamd op om en nabij de 0%. Voor de komende kabinetsperiode is gerekend met een groei van ruim 1% in 2004 en van ruim 2½% in 2005–2007. De laagconjunctuur heeft geleid tot een in de ramingen fors oplopende werkloosheid tot naar verwachting 540 000 in 2004. Dit is meer dan een verdubbeling ten opzichte van het laagste niveau in 2001 van 251 000. Mede door het toenemende beroep op de AOW (vergrijzing) loopt het totale uitkeringsvolume op tot bijna 4,5 miljoen uitkeringen in 2004, hierbij dient bedacht te worden dat meer dan 1 uitkering per persoon in bepaalde gevallen mogelijk is. Deze groei van het uitkeringsvolume overtreft die van de werkgelegenheid waardoor de I/A-ratio in dit scenario oploopt tot bijna 73% in 2004.

Het kabinet heeft in het Strategisch Akkoord en Hoofdlijnenakkoord een aantal beleidskeuzen gemaakt om in de komende kabinetsperiode te bewerkstelligen dat het bedrijfsleven zijn concurrentiepositie kan verbeteren. Daarnaast is in het kader van de begrotingsvoorbereiding 2004 besloten tot een aanvullend pakket. Voor zover het gaat om beleidsmaatregelen in de Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt (SZA) zijn de effecten daarvan in de ramingen verwerkt. Het gaat om ombuigingen ten bedrage van € 2,2 miljard in 2004, oplopend tot € 9,0 miljard in 2007, waarvan € 7,1 miljard in de SZA sector. Een toelichting is opgenomen in paragraaf 12.3.

In het Hoofdlijnenakkoord is aangegeven dat de arbeidsvoorwaardenruimte in de publieke sectoren is begrensd met 1%-punt per jaar ten opzichte van de huidige middellange termijn (MLT)prognose. Het minimumloon en de sociale uitkeringen volgen de contractloonontwikkeling van ambtenaren en zullen naar verwachting niet worden geïndexeerd in 2004. Hiermee neemt de overheid haar verantwoordelijkheid voor loonmatiging. Een loonmatiging in de marktsector die hierbij aansluit verkleint dit verschil, waardoor er een meer solidaire loonontwikkeling wordt bewerkstelligd. Deze inzet van de overheid levert een forse bijdrage aan de ombuigingsinspanning in 2007 namelijk bijna € 3 miljard. Ten einde te bereiken dat alle collectieve uitgaven gematigd worden aangepast, zullen de kinderbijslagbedragen in 2004 en 2005 eveneens deze contractloonontwikkeling volgen. Daarna zal weer de gebruikelijke systematiek worden toegepast, namelijk aan de prijsontwikkeling van zo'n 1½% per jaar.

De totale uitgaven sociale zekerheid en arbeidsmarkt zijn in onderstaande tabel weergegeven, uitgesplitst naar sociale verzekeringen en sociale voorzieningen, waarbij arbeidsmarktmaatregelen onderdeel uitmaken van voornamelijk de sociale voorzieningen. Tevens is de sociale zekerheidsquote in de tabel opgenomen waarin de sociale zekerheidsuitgaven zijn gerelateerd aan het bruto binnenlandse product (BBP). Ook het aantal uitkeringsgerechtigden jonger en ouder dan 65 staat in de tabel.

Tabel 12.1. De uitgaven en volumeontwikkeling in de sector sociale zekerheid en arbeidsmarkt
 200220032004200520062007
Uitgaven sociale verzekeringen39 159,842 044,543 698,243 330,743 319,743 363,1
Uitgaven sociale voorzieningen14 128,714 372,415 260,915 837,915 806,216 209,2
       
Totaal uitgaven (miljoenen euro's)53 288,556 416,858 959,159 168,559 125,959 572,4
       
Idem in procenten BBP (%)12,012,312,612,111,611,2
       
Uitkeringsgerechtigden <65 jaar1 849,41 956,52 073,42 052,02 016,41982,9
Uitkeringsgerechtigden >65 jaar2 235,82 265,72 299,62 335,12 370,42 405,5
Totaal aantal (x 1000)4 085,24 222,24 373,04 387,14 386,84 388,4
       
Idem in procenten werkenden66,669,672,772,070,970,0

Uit de tabel blijkt dat de totale uitgaven stijgen van € 53,3 miljard in 2002 naar € 59,0 miljard in 2004, hetgeen overeenkomt met ongeveer € 3 miljard per jaar. Deze uitgavengroei is voornamelijk veroorzaakt door volume-ontwikkelingen in de werkloosheid en AOW (vergrijzing). Het volume uitkeringsgerechtigden stijgt immers met zo'n 300 000 in 2004 ten opzichte van 2002 waarvan ruim 60 000 wordt veroorzaakt door de AOW. De sociale zekerheidsuitgaven leggen beslag op zo'n 12,6% van het bruto binnenlands product in 2004. Na 2004 stabiliseren de uitgaven zich op een nominaal niveau van ongeveer € 59 miljard en daalt het beslag tot 11,2% in 2007. Deze gematigde uitgavenontwikkeling is sterk bepaald door de voorgenomen ombuigingen in de SZA-sector 2004–2007.

12.3 Financiële effecten Strategisch en Hoofdlijnenakkoord

Voor de kabinetsperiode 2004–2007 worden de ombuigingsmaatregelen uit het Strategische Akkoord van juni 2002 overgenomen in het Hoofdlijnenakkoord. Met het oog op de verwachte economische ontwikkelingen zijn ook nieuwe ombuigingsmaatregelen geformuleerd in het Hoofdlijnenakkoord van mei 2003 en het aanvullend pakket in de begroting 2004. Al deze maatregelen zijn erop gericht om werklozen te prikkelen om weer aan het werk te gaan. De arbeidsparticipatie van vooral vrouwen, ouderen en laaggeschoolden waaronder veel allochtonen dient immers te worden gestimuleerd. Grote dossiers zijn de WAO, de decentralisatie van de bijstand, de andere inrichting van vrij besteedbare reïntegratiebudgetten, de WW, het laten vervallen van de aftrekbaarheid van de Vut- en prepensioenpremies en levensloop. Deze laatste 2 maatregelen beogen vooral het uittreden van ouderen te ontmoedigen en de uitstroom uit de WW te bevorderen. Door een andere aanpassingssystematiek van de ambtenarensalarissen, die doorwerkt naar de uitkeringen, resulteert op voorhand een forse ombuiging. Beoogd wordt dat ook de marktsector een vergelijkbare matiging van de loonontwikkeling laat zien.

Daarnaast zal de inning van de premies werknemersverzekeringen door de belastingdienst leiden tot een efficiencyverbetering. Dit levert een forse bijdrage aan het verlagen van de administratieve lasten voor werkgevers.

De financiële effecten van het Strategische Akkoord, het Hoofdlijnenakkoord en het aanvullend pakket zijn opgenomen in onderstaande tabel. De maatregelen leiden tot een uitgavenbeperking van € 2,2 miljard in 2004, oplopend tot € 9,0 miljard in 2007. Voor de SZA-sector is van dit laatste bedrag zo'n € 7,1 miljard relevant. De oorspronkelijk voorziene intensivering voor levensloop in het Strategische Akkoord zal thans conform het Hoofdlijnenakkoord volledig aan de inkomstenkant worden vormgegeven. De bedragen kunnen afwijken van die uit het Strategisch- en Hoofdlijnenakkoord omdat voor de uitwerking een iets andere vormgeving danwel een andere invoeringsdatum is gekozen. De opgenomen bedragen sluiten aan op de memories van toelichting bij de wetsvoorstellen die de Tweede Kamer zullen bereiken.

Tabel 12.2. Financiële effecten van ombuigingen en intensiveringen Strategisch Akkoord en Hoofdlijnenakkoord op de uitgaven van het beleidsterrein SZW; in miljoenen euro's (constante prijzen).
 200320042005200620072007 sector SZA
Ombuigingen SA      
a. WAO 100300500700700
b. Feitelijk arbeidsverleden versus fictief  10202525
c. Verscherping sancties/handhaving en controle104080120120120
d. Sollicitatieplicht 57,5+/eigen bijdrage werkgevers – 810285050
e. Decentralisatie financiering bijstand 150200250250250
f. Anticumulatie gouden handdrukken 100150150150150
g. Vrij besteedbaar reintegratiebudget650750850850850850
h. Herziening alimentatiebeleid 5090190190190
i. Woonlandbeginsel  16151414
j. Afschaffing categoriaal inkomensbeleid 70707070 
k. Beperken duur vervolguitkering 25105170210210
l. Premie-inning door de belastingdienst   656565
m. Afschaffing subsidie verlof (finlo en langdurig zorgverlof)42030404040
n. Afschaffen AKW 16–17-jarigen die geen erkend onderwijs volgen  7222929
o. Invoeren risicogroepen WW  45505050
subtotaal6641 2721 9752 4772 7412 671
       
Intensiveringen SA      
p. Basisregeling levensloop *100200200200200200
q. Arbo-pakket254136363636
subtotaal125241236236236236
       
Ombuigingen HA      
r. ww (afschaffen vervolg- en kortdurende uitkering; aanscherpen wekeneis)  130240290290
s. vergelijkbare maatregelen voor ww-collectieve sector (rijk enge zin) 10204050 
t. herkeuringen wao  80140140140
u. afschaffing wet arbeidsongeschikten zelfstandigen (waz)  5070130130
v. gemeentelijk minima beleid (gemeentefonds) 150150150150 
w. vervallen subsidietaak raad voor werk en inkomen (RWI) 4070707070
x. geen intensivering levensloop aan de uitgavenkant 200200200200200
y. stroomlijnen rea-instrumenten  130225225225
z. aftrekbaarheid prepensioenafschaffen (inkomstenkant)  180260350 
aa. Aftrekbaarheid vut-fiscaal afschaffen (inkomstenkant)  50100150 
bb. aanpassing uitkeringen aan de ambtenarensalarissen 4301 3102 1402 9102 910
subtotaal 8302 2423 6354 6653 965
       
Intensiveringen HA      
cc. kinderopvang  100100100100
       
Ombuigingen aanvullend pakket      
dd. achterwege laten bijzondere verhoging AKW-bedragen 1030506060
ee. indexering AKW-bedragen 2004, 2005 obv WKA 3055656565
ff. aanscherping schattingsbesluit WAO 2070140240240
gg. inkomensniveau van 70% in tweede ziektejaar  50100125125
hh. extra opbrengst aftrekbaarheid prepensioen/vut (inkomstenkant)  5208901150 
subtotaal 6072512451640490
       
Totaal ombuigingen6642 1625 0707 3579 0467 126
Totaal intensiveringen125241336336336336

* Deze bedragen hebben betrekking op het uitgavenbeeld; daarnaast zijn in het kader van de levensloopbenadering middelen gereserveerd aan de inkomstenkant. De intensivering van € 100 miljoen in 2003 is vervallen in het kader van het gedeeltelijk handhaven van het spaarloon en de intensivering van € 200 miljoen in latere jaren in het Hoofdlijnenakkoord (zie tabel).

De ombuigingen en intensiveringen kunnen als volgt worden toegelicht:

Ombuigingen Strategisch Akkoord

a. Het doel is een beperking van de WAO-instroom van duurzaam volledig arbeidsongeschikten, tot maximaal 25 000 per jaar. De WAO zal daartoe de komende periode ingrijpend worden gewijzigd. Vanaf 1 januari 2004 zal de loondoorbetalingsverplichting worden uitgebreid tot 2 jaar. Werkgevers en werknemers zullen hierdoor worden aangespoord tot het meer dan nu nemen van hun verantwoordelijkheid op het punt van het verzuimbeleid. Een beperking van de loondoorbetaling tot 70% in het tweede jaar past daarbij. De WAO zal worden beperkt tot degenen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Gedeeltelijk arbeidsongeschikten met een mate van arbeidsongeschiktheid van minstens 35% en niet-duurzaam volledig arbeidsongeschikten krijgen toegang tot de activeringsregeling die sterk op optimale participatie gericht is.

b. Het feitelijke arbeidsverleden als bepalende factor voor de duur van de loongerelateerde uitkering zal worden verlengd. Dit legt een directere relatie tussen verzekeringsduur en uitkeringsduur.

c. Het kabinet heeft in de Fraudenota aangegeven dat misbruik en (zwarte) fraude voorkomen en bestreden moet worden. In het Strategisch Akkoord is opgenomen dat de handhaving, controles en sancties worden verscherpt. Dit leidt tot een besparing op de uitkeringslasten en tot extra premie-inkomsten.

d. In het kader van de participatiebevordering gaat het kabinet de sollicitatieplicht voor werklozen vanaf 57,5 jaar weer invoeren, te beginnen met werklozen die nog recente werkervaring hebben. Om de WW minder aantrekkelijk te maken als afvloeiingsregeling, wordt van individuele werkgevers een bijdrage gevraagd in de WW-lasten van werknemers die na hun 57,5-ste worden ontslagen.

e. Gemeenten krijgen een groter belang in reïntegratie van bijstandsgerechtigden door een maximaal financieel belang en een maximale prikkel. Hiermee wordt een besparing mogelijk op de kosten van de bijstand.

f. De uitkeringsregeling wordt ook minder aantrekkelijk gemaakt als afvloeiingsregeling door de gouden handdrukken (WW-aanvullingen) op de uitkering te korten.

g. Gemeenten zullen de verantwoordelijkheid, de ruimte en de middelen krijgen voor het voeren van een activerend reïntegratiebeleid. Er komt één ongedifferentieerd, flexibel vrij besteedbaar reïntegratiebudget voor gemeenten. Hierdoor kunnen gemeenten werkzoekenden op persoonsgerichte wijze begeleiden. Ook gesubsidieerde arbeid blijft binnen dat budget mogelijk waarbij de doorstroom naar regulier werk voorop staat. Dit gaat gepaard met een forse vereenvoudiging van regelgeving en vermindering van administratieve lasten. Door vermindering van de uitvoeringskosten en het uitkeringsvolume zal op het totaal van reïntegratiebudgetten kunnen worden bespaard.

h. Voorgesteld wordt het beleid ten aanzien van de vaststelling en inning van kinderalimentatie te hervormen om zodoende verzorgende ouders (met name vrouwen) uit de bijstand te houden en te krijgen. Deze maatregel vergroot de zelfstandigheid van de verzorgende ouders, vereenvoudigt de uitvoering en vermijdt onnodige bijstandsverlening.

i. Naar analogie van de gehanteerde systematiek in België en Duitsland wordt in niet-EU/EER-landen een vast bedrag van 10% van de Nederlandse kinderbijslag uitgekeerd. Deze maatregel leidt tot een beperking van aanspraken op kinderbijslag in het buitenland.

j. Het kabinet zal de armoedeval aanpakken door een beperking van het aantal inkomens-afhankelijke regelingen. Hiertoe wordt de beleidsruimte voor gemeenten om een eigen inkomensbeleid te voeren beperkt. Het categoriale inkomensbeleid in de bijstand wordt afgeschaft. Aanvullende ondersteuning kan worden verleend in bijzondere gevallen (bijzondere bijstand) en aan langdurige minima zonder perspectief op de arbeidsmarkt.

k. Om de uitstroom van met name ouderen uit de WW te bevorderen is aanvankelijk besloten de vervolguitkering te beperken tot één jaar (zie ook onder r.)

l. Het laten innen van de premies van de werknemersverzekeringen wordt uitbesteed aan de belastingdienst. Dit levert een efficiencywinst op in het kader van de uitvoeringskosten.

m. Door de afschaffing van de wet financiering loopbaanonderbreking (Wet Finlo) in 2003 wordt budgettaire ruimte gecreëerd voor een nieuwe levensloopbenadering.

n. Voorgesteld wordt de AKW voor 16–17-jarigen die geen erkend onderwijs volgen, te schrappen.

o. De invoering van risicogroepen in de wachtgeldfondsen is een beperkte vorm van premiedifferentiatie met als oogmerk de instroom in de WW te beperken. Er ontstaat dan een directe relatie tussen de veroorzaakte WW-lasten van de individuele werkgever en de hoogte van de premie.

Intensiveringen Strategisch Akkoord

p. In het kader van de levensloopbenadering is in het Strategisch Akkoord € 200 à € 400 miljoen gereserveerd. Hiervan is een deel ingeboekt aan de uitgavenkant van de sector sociale zekerheid en arbeidsmarkt, ten behoeve van de basisregeling levensloop.

q. Er zijn middelen beschikbaar om de arbo-preventie en arbocuratieve samenwerking etc. te intensiveren.

Ombuigingen Hoofdlijnenakkoord

r. Drie verschillende maatregelen moeten het beroep op de WW doen verminderen. Het afschaffen van de vervolguitkering (zie ook onder k.) dient ertoe om de uitstroom uit de WW te bevorderen. Het afschaffen van de kortdurende uitkering en het aanscherpen van de wekeneis van 26 uit 39 weken naar 39 uit 52 weken moeten daarnaast de WW-instroom terugdringen.

s. Voor de WW-regelingen in de collectieve sector zullen vergelijkbare maatregelen als genoemd onder de voorgaande post r worden voorbereid.

t. In 2005 zal vanwege de verlenging van de loondoorbetaling bij ziekte van 1 naar 2 jaar, geen WAO-instroom plaatsvinden. Hierdoor valt keuringscapaciteit vrij bij het UWV. Deze wordt aangewend om een deel van het zittende WAO-bestand vervroegd te herkeuren. Hierdoor worden zoveel mogelijk mensen, die nog kunnen werken, gestimuleerd om zich op de arbeidsmarkt te begeven.

u. De afschaffing van de WAZ past in het streven van de overheid naar deregulering. Ondernemers kunnen dan beslissen of zij het risico op arbeidsongeschiktheid particulier willen verzekeren.

v. In het Hoofdlijnenakkoord is een uitname uit het gemeentefonds voorzien m.i.v. 2004 van € 150 miljoen in verband met de beperking van het gemeentelijk minimabeleid. Onder het gemeentelijk minimabeleid valt een breed assortiment aan gemeentelijke voorzieningen, zoals bijzondere bijstand, kwijtschelding, schuldhulpverlening en maatschappelijke participatie (stadspassen e.d.).

w. In het Hoofdlijnenakkoord is gekozen voor overheveling van deadviestaken van de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) naar de Sociaal-Economische Raad (SER) en het afschaffen van de RWI-subsidieregeling (SVWW). De afbouw van de subsidietaken van de RWI is ter hand genomen, om de financiële taakstellingen voor 2004 (€ 40 miljoen) en 2005 en volgende jaren (€ 70 miljoen) in te vullen. De evaluatie van de overige taken van de RWI zal in 2004 aan de Tweede Kamer worden voorgelegd.

x. Vanaf 2004 is € 200 miljoen aan de inkomstenkant van de begroting via overheveling van de uitgavenkant beschikbaar gesteld voor een levensloopregeling, die zal worden uitgewerkt als een gelijkwaardige keuzemogelijkheid naast het spaarloon. Een levensloopregeling biedt ruimere mogelijkheden om werk en tijd voor andere doelen (zoals zorg en scholing) over de gehele levensloop te spreiden.

y. In het Hoofdlijnenakkoord wordt voorgesteld om een aantal REA instrumenten te wijzigen. Onder andere wordt voorgesteld om de subsidies voor tweede spoor trajecten af te schaffen en REA-uitkeringen bij scholing en proefplaatsing stop te zetten. Tijdens scholing of proefplaatsing loopt dan de WW-uitkering door. Verder worden de uitkeringen krachtens de no risk polis aan zieke werknemers vanaf 2006 vergoed vanuit het Awf. Deze maatregelen vormen het belangrijkste deel van de besparing van € 225 miljoen.

z. De fiscale faciliëring de prepensioenregelingen zal worden afgeschaft. Daarvoor is vanaf 2005 een ombuiging ingeboekt aan de inkomstenkant. In het Belastingplan 2004 worden daartoe concrete maatregelen aangekondigd.

aa. Ook zal de fiscale faciliëring van de vutregelingen worden afgeschaft. Daarvoor is vanaf 2005 een ombuiging ingeboekt aan de inkomstenkant. In het Belastingplan 2004 worden daartoe concrete maatregelen aangekondigd.

bb. In het Hoofdlijnenakkoord is opgenomen dat de ontwikkeling van het bruto minimum-loon (en daarmee de uitkeringen) gelijk oploopt met de contractloonstijging van ambtenaren. Daarbij is de arbeidsvoorwaardenruimte in de publieke sector begrenst met 1%-punt per jaar ten opzichte van de middellange termijn prognose én belast met ¾%-punt per jaar omdat de stijging van de werkgeverspremie voor de pensioenen groter is dan die in de marktsector. Deze koppeling levert een besparing ten opzichte van de huidige koppeling aan de contractloonstijging in de markt- en publieke sector.

Intensivering Hoofdlijnenakkoord

cc. De Wet Basisvoorziening Kinderopvang zal naar verwachting per 1 januari 2005 in werking treden en kent als uitgangspunt een tripartiete vorm van vraagfinanciering (ouders, werkgevers en overheid). De overheidsbijdrage in het nieuwe stelsel van kinderopvang is in het hoofdlijnenakkoord met € 100 miljoen verhoogd, om de geraamde kosten te kunnen dekken.

Ombuigingen aanvullend pakket

dd. Deze maatregel beoogt de verdere bijzondere verhoging voor het eerste kind, waartoe is besloten bij de afschaffing van de progessie in de kinderbijslag, ingaande 2004 achterwege te laten.

ee. Bij de AKW wordt voor 2004 en 2005 de indexering op basis van de prijsontwikkeling gewijzigd in de WKA-indexering, voor het minimumloon en de uitkeringen.

ff. Deze maatregel beoogt het Ministeriële schattingsbesluit voor WAO-beoordelingen aan te scherpen per 1 juli 2004 voor zowel de nieuwe instroom in de WAO als de (regeliere) herbeoordelingen. De aanscherping betreft arbeidsmarktaspecten (b.v. het aantal vacatures; onderscheid deeltijd/voltijd).

gg. Het kabinet beoogt te komen tot beperking van bovenwettelijke aanvullingen in het tweede ziektekjaar. In lijn hiermee zal het kabinet in het kader van de WAO-stelselherziening nadere maatregelen nemen om te komen tot een inkomensniveau van 70% in het tweede ziektejaar hetgeen een gunstig effect zal hebben op de instroom in de WAO en de werkgeverslasten.

12.4 Budgetdiscipline sociale zekerheid en arbeidsmarkt

De regels budgetdiscipline geven het toetsingskader aan waarbinnen de uitgavenontwikkelingen en toekomstige inzichten daaromtrent moeten worden beoordeeld. Daartoe is voor de kabinetsperiode 2004–2007 het uitgavenkader voor de sociale zekerheid en arbeidsmarkt vastgesteld op basis van de feitelijk geraamde uitgaven sociale zekerheid en arbeidsmarkt ná technische verwerking van het hoofdlijnenakkoord. De sindsdien opgetreden tegenvallers en het daarbij behorende aanvullende pakket zijn niet verwerkt in het kader. Deze mutaties worden zichtbaar gemaakt door een onder- danwel overschrijding van het kader.

In onderstaande tabel is daartoe de opbouw per regeling van de periode 2003–2006 weergegeven en deze feitelijke uitgaven zijn getoetst aanhet kader (vóór besluitvorming over aanvullend pakket).

Tabel 12.3. Uitgaven en ijklijn budgetdisciplinesector sociale zekerheid en arbeidsmarkt; in miljoenen euro's
Uitgaven verzekeringen    
  20032004200520062007
AOW22 56823 10223 54524 32324 988
Anw1 5471 5001 4731 4551 437
WAO10 82410 78910 60210 2881 437
WAZ584591535496413
Werkloosheid4 5705 8995 5505 5235 141
Vangnet ZW1 7891 8431 8921 9842 021
REA611511359255247
Totaal42 49344 23543 95544 12444 185
Uitgaven voorzieningen
  20032004200520062007
artikel 1Basisdienstverlening Werk en Inkomen426352318313315
artikel 2Stimulering en kwaliteitsbevordering van arbeidsaanbod1 2211 9581 8191 7991 759
artikel 3Aanvullende werkgelegenheid1 066822488
artikel 4Aangepast en begeleid werken2 1502 1862 2262 2582 303
artikel 5Algemene inkomensgarantie op minimumniveau5 1505 8276 0306 0536 190
artikel 6Inkomensgarantie voor jonggehandicapten1 6321 6891 7181 7641 822
artikel 7Inkomensaanvulling voor herkeurde arbeidsgehandicapten77655
artikel 8Tijdelijke inkomensgarantie voor jonggehandicapten5238363637
artikel 9Tegemoetkoming in de kosten van kinderen3 3003 3193 3193 3263 349
artikel 11Bevorderen van combinatiemogelijkheden van arbeid en zorg167143607652703
artikel 13Verbetering arbeidsomstandigheden4963504028
artikel 14Tegemoetkoming asbestslachtoffers63333
artikel 17Structuur uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen18942300
artikel 97Aflopende regelingen00000
artikel 98Algemeen– 11764173179188
Totaal 15 29915 77416 33316 43916 711% %
Ontvangsten
  20032004200520062007
Verzekeringen 449537625805822
Voorzieningen 926513494633502
Totaal 1 3751 0501 1191 4381 324
       
Totaal      
  20032004200520062007
Totale uitgaven verzekeringen56 41758 95959 16959 12659 572
Totale uitgaven vóór besluitvorming begroting 2003 (ijklijn)56 46458 31859 00558 79859 273
Saldo (+=overschrijding ijklijn 641164328300

Uit bovenstaande tabel blijkt een overschrijding van het kader. Dit is veroorzaakt doordat de sinds de afronding van het Hoofdlijnenakkoord opgetreden tegenvallers gedeeltelijk zijn gecompenseerd via het aanvullende pakket van maatregelen. De sinds het hoofdlijnenakkoord opgetreden tegenvallers hangen samen met een verslechtering van het economische beeld en de uitwerking van de maatregelen uit het hoofdlijnenakkord.

12.5 Volume-ontwikkelingen

De volume-ontwikkelingen sociale verzekeringen en arbeidsmarkt, zoals die onder meer ten grondslag liggen aan het uitgavenkader 2004–2007, zijn opgenomen in onderstaande tabel.

In de WAO is een dalend volume waarneembaar, met name als gevolg van effecten van loondoorbetalingen in het tweede ziektejaar. Opgemerkt zij dat vooralsnog de werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikten die een loonaanvulling gaan ontvangen zijn opgenomen in het WAO-volume. De niet-werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikten zijn vooralsnog verwerkt in de volumina van respectievelijk de WW en de IOAW.

Het aantal inactieven zal naar verwachting stijgen van ruim 4,2 miljoen in 2003 tot bijna 4,4 miljoen in 2007, voornamelijk als gevolg van de volumeontwikkelingen in de AOW (vergrijzing).

Tabel 12.4. Volume-ontwikkelingen in de sociale zekerheid; aantallen in duizenden
 200220032004200520062007
Sociale verzekeringen:      
AOW2 2362 2662 3002 3352 3702 406
Anw131127123120118115
WAO1647648646634613590
WAZ484949444134
Vangnet ZW2103108109110115116
WW3166252322293272259
       
Totaal33313 4493 5483 5373 5303 520
       
Sociale Voorzieningen:      
Bijstand (ABW)318346399413412408
IOAW/AZ, Bia en Wajong3150153157163170180
       
Totaal sociale zekerheid468498556576582588
       
Ziekteverzuim particuliere sector4287275269275276280
       
Totaal Generaal4 0854 2224 3734 3874 3874 388

1) incl. werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikten, excl. tweede ziektejaar (vanaf 2004).2) incl. tweede ziektejaar (vanaf 2004).3) incl. niet-werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikten (vanaf 2005).4) dit volume maakt onderdeel uit van de berekening van de I/A-verhouding (zie tabel 12.1).

12.6 Financieringsaspecten sociale verzekeringen

De uitgaven sociale verzekeringen worden voornamelijk uit premies gefinancierd. Aanvullende middelen door het rijk kunnen worden verstrekt op grond van specifieke overwegingen. De fondsen ontvangen daarnaast rentemiddelen als uitvloeisel van de vermogensoverschotten. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verschillende inkomstensoorten voor de sociale verzekeringen in de periode 2002–2004.

De ramingen van de premie-ontvangsten en exploitatiesaldi van de fondsen zijn in deze paragraaf beperkt tot het begrotingsjaar 2004. Voor de jaren 2004 en later is nog geen goed beeld te verschaffen aangezien de gevolgen van de voorgenomen afschaffing van de WAZ en de hervorming van de WAO nog uitwerking vergen. Dit geldt dan eveneens voor de financieringsaspecten (premieheffing en fondsposities). Bij de begrotings-voorbereiding 2005 zal hierover meer duidelijkheid worden verschaft.

Tabel 12.6. De ontvangsten sociale verzekeringen; in miljarden euro's
 200220032004
premies38,839,139,1
    
bijdragen van het rijk2,64,04,1
bijdrage in de kosten heffingskortingen AOW/Anw2,62,83,0
bijdrage AOW/Anw ihkv wegnemen exploitatietekort 1,21,1
bijdrage Awf/Waz0,00,00,0
    
interest0,40,40,3
    
totale ontvangsten41,843,543,5

De premieontvangsten volgen de algemene ontwikkelingen in de (premieplichtige) inkomens, aangezien deze in eerste instantie zijn berekend bij vaste premiepercentages. Het kabinet heeft op grond van beleidsmatige overwegingen wijzigingen in de premiepercentages voor 2003 en voor 2004 aangebracht. Deze wijzigingen zijn:

• De totale WAO-premie voor werkgevers is verlaagd met 0,3%-punt in 2003. Deze verlaging maakt onderdeel uit van een totaal pakket van maatregelen op het terrein van de ZFW en arbeidskorting.

• In het Strategisch Akkoord is een premieschuif opgenomen van werkgevers (WAO) naar werknemers (AWBZ) gefaseerd over 4 jaar. In dit kader is de WAO-premie (basis) verlaagd met nog eens 0,15%-punt in 2003 en 2004.

• De werknemerspremie Awf is in 2003 verlaagd met 0,35% in het kader van het najaarsoverleg met de sociale partners (lastenverlichting).

• Er is verder een lastenneutrale premieverschuiving aangebracht tussen Awf en wachtgeldfondsen. De marginale AWF-premie is verlaagd met 0,95% en dient dus als compensatie voor de hogere gemiddelde wachtgeldpremie.

• Er is ook in 2004 een lastenneutrale premieverschuiving aangebracht tussen WAO en wachtgeldfondsen. De WAO-premie is in 2004 verlaagd met 0,55%-punt en dient eveneens als compensatie voor de hogere gemiddelde wachtgeldpremie.

Bovenstaande beleidsmatige ontwikkelingen zijn in de premie-ontvangsten verwerkt.

De rijksbijdragen omvatten allereerst de bijdrage in de kosten van de kortingen (Bikk) vanaf 2001 samenhangend met de herziening van het fiscale stelsel. Daarnaast wordt aan het AOW-fonds een rijksbijdrage verleend ter oplossing van de tekorten bij dit fonds. De rijksbijdragen Awf en WAZ zijn beperkt in omvang en hangen samen met de compensatie van premiederving die voortvloeit uit de vrijstelling van premiebetaling voor gemoedsbezwaarden, en medebekostiging van de arbeidsongeschiktheidslasten van beroepsbeoefenaren.

De interestbaten stijgen als uitvloeisel van de vermogenspositie van de fondsen.

De ontwikkelingen in de ontvangsten en uitgaven sociale verzekeringen beïnvloeden de exploitatiesaldi van de sociale fondsen. Deze exploitatiesaldi zijn relevant voor de berekening van het EMU-saldo. In onderstaande tabel zijn de desbetreffende saldi voor de SZW-relevante fondsen weergegeven.

Tabel 12.6. De exploitatiesaldi van de SZW-relevante fondsen; in miljarden euro's
 200220032004
SVB (AOW, Anw)– 1,10,2– 0,0
UWV (WAO, WAZ, AWF, UFO)3,20,5– 1,2
Wachtgeld– 0,6– 0,6– 0,5
Totaal1,50,1– 1,7

Bij de volksverzekeringen is – in verband met de verleende rijksbijdrage – sprake van een neutrale exploitatiepositie bij de AOW en een klein overschot bij de Anw. De overschotten bij de Anw ontstaan doordat de vaste Anw-premie leidt tot iets te hoge inkomsten voor dit fonds.

Bij de werknemersverzekeringen is sprake van forse terugloop in de exploitatieoverschotten in 2003 ten opzichte van 2002. Dit wordt veroorzaakt door de aangebrachte premieverlagingen in Awf en WAO en de weer oplopende uitgaven WW in verband met de gestegen werkloosheid.

Bij de wachtgeldfondsen was de afgelopen jaren sprake van een intering op de overschotten. Voor 2004 is rekening gehouden met een premieverhoging van 0,7%-punt. Door de stijgende werkloosheid wordt een exploitatietekort verwacht van een € 0,5 miljard. Het UWV stelt overigens de wachtgeldpremies voor 2004 vast in oktober/november van dit jaar.

Het exploitatiesaldo van de fondsen beïnvloedt het vermogen van elk fonds. Door vergelijking van het aanwezige vermogen met het normvermogen kunnen de vermogensoverschotten en -tekorten worden afgeleid. Deze vermogenssaldi zijn in de volgende tabel opgenomen

Tabel 12.7. De vermogenssaldi van de SZW-relevante fondsen; in miljarden euro's
 200220032004
SVB (AOW, Anw)0,10,00,0
UWV (WAO, WAZ, AWF, UFO)8,08,57,2
Wachtgeld– 0,4– 1,2– 1,8
Totaal7,57,45,4

Vermogenstekorten doen zich voor bij de wachtgeldfondsen. Daar staan omvangrijkere vermogensoverschotten tegenover bij de werknemersverzekeringen WAO, Waz en Awf. Het kabinet blijft de komende jaren streven naar lastendekkende premies en evenwichtige vermogenssaldi. Uitgangspunt voor de sociale fondsen is immers een verantwoord fondsbeheer.

Ten behoeve van de financiering van de toekomstige AOW-uitgaven is een spaarfonds AOW ingesteld. Dit fonds is bestemd voor de financiering van de groei in deze uitgaven na 2020 ten gevolge van de vergrijzing. De gedachte achter het AOW spaarfonds is om vrijvallende rentelasten als gevolg van een dalende overheidsschuld te oormerken voor het opvangen van de piek in de AOW uitgaven. In onderstaande tabel zijn de stortingen en de cumulatieve vermogensopbouw weergegeven.

Tabel 12.8. De rijksbijdrage aan en het vermogen van het AOW-spaarfonds; in miljarden euro's
 200220032004
Rijksbijdrage AOW-Spaarfonds2,42,52,6
Rente0,50,70,8
Totaal2,93,23,4
Vermogen ultimo het jaar12,715,919,3

De rijksbijdrage AOW-spaarfonds bedraagt in 2004 ongeveer € 2,6 miljard, welk bedrag ieder jaar wordt verhoogd met ruim € 100 miljoen. De rentebaten lopen op als gevolg van de oplopende vermogenspositie bij dit fonds. In 2004 kan een vermogenspositie worden bereikt van ruim € 19 miljard. Ter vergelijking: de totale AOW-lasten in 2004 zijn berekend op ongeveer € 23 miljard.

13 BIJLAGE ARBEIDSMARKT

13.1 Inleiding

Deze bijlage geeft een cijfermatig inzicht in de ontwikkeling van de arbeidsmarkt en de werkgelegenheid in de afgelopen jaren. In het tweede halfjaar van 2001 is een einde gekomen aan een lange periode van hoogconjunctuur. De gevolgen van deze omslag voor de situatie op de arbeidsmarkt tekenden zich in 2002 duidelijk af. In paragraaf 13.2 worden de meest recente ontwikkelingen op de Nederlandse arbeidsmarkt belicht. Deze maken duidelijk dat de arbeidsmarktsituatie de eerstkomende jaren nog niet verbetert. In paragraaf 13.3 worden tabellen gepresenteerd die de ontwikkeling van werkgelegenheid en werkloosheid in 2002 ten opzichte van eerdere jaren in beeld brengen. In deze tabellen wordt de kentering in 2002 goed zichtbaar. De geringe daling in het aantal vacatures in 2001 zet zich versterkt door in 2002; deze cijfers worden gepresenteerd in paragraaf 13.4.

13.2 Recente ontwikkeling arbeidsmarkt

Aan een jarenlange daling van de werkloosheid is in 2002 een eind gekomen. De werkloze beroepsbevolking is sinds 1995 gedaald van 8% van de beroepsbevolking naar ruim 3% in 2001. Inmiddels is de werkloosheid gestegen en komt in 2002 op gemiddeld 4% uit. De verwachting is dat de situatie op de arbeidsmarkt de komende jaren nog verder zal verslechteren. In het voorjaar van 2003 raamde het CPB nog een stijging van de werkloosheid met 113 duizend personen in 2003 ten opzichte van 2002. Deze raming is in de MEV 2004 met 10 duizend naar boven bijgesteld, zoals blijkt uit onderstaande tabel. Voor 2004 is de werkloosheidsraming nog sterker aangepast en met niet minder dan 50 duizend opwaarts bijgesteld. De verwachting is nu dat de werkloosheid in twee jaar tijd met ongeveer 240 duizend personen oploopt in plaats van 190 duizend zoals in CEP 2003 nog was voorzien.

Tabel 13.1 Verslechtering werkloosheidsperspectieven
 200220032004
Raming werkloosheid CEP 2003302000415 000490 000
Raming werkloosheid MEV 2004302000425 000540 000

Bron: CPB.

Realisatiecijfers laten sinds eind 2002 een versterkte stijging van de werkloosheid zien. Recente gegevens van het CBS laten in de eerste twee kwartalen van 2003 een forse stijging van de werkloze beroepsbevolking zien met gemiddeld 14 duizend per maand. (Gecorrigeerd voor seizoens-invloeden; zie onderstaande figuur).

Figuur 13.1 Werkloze beroepsbevolking, na seizoencorrectie (x 1000)

kst-29200-XV-2-23.gif

De werkgelegenheidssituatie zal naar alle waarschijnlijkheid in 2003 nog verder verslechteren. De volumegroei BBP is gedaald van 1,3% (2001) naar 0,2% (2002). Vervolgens is de groei omgeslagen in een krimp met 0,4% in het eerste halfjaar van 2003 (bron: Kwartaalrekeningen CBS, augustus 2003). Doorgaans komt het effect van een lagere productie(groei) vertraagd in de werkgelegenheidsontwikkeling tot uitdrukking.

Meerdere indicatoren duiden op een voortgaande verslechtering van de situatie op de arbeidsmarkt. Na een flinke toename van het aantal banen van werknemers in 2000 en 2001 tekent zich een kentering af. Het aantal vacatures daalt sinds 2001 aanzienlijk en als gevolg van de ruimere arbeidsmarkt is het aandeel moeilijk vervulbare vacatures fors afgenomen (Zie tabel 13.5). Daarnaast neemt het aantal uitgesproken faillissementen toe, evenals het aantal ontslagaanvragen voor werknemers.

Figuur 13.2 en 13.3: Enkele arbeidsmarktindicatoren

kst-29200-XV-2-24.gifkst-29200-XV-2-25.gif

13.3 Werkgelegenheid, werkloosheid en participatie naar doelgroepen

Tabel 13.2 Personen van 15–64 jaar naar arbeidspositie, geslacht, leeftijd, herkomst en onderwijsniveau, 1995 en 2000–2002 (jaargemiddelden)
 beroepsbevolking  werkzame personen  werkloze beroepsbevolking
 199520002001200219952000200120021995200020012002
 x 1000           
totaal6 5967 1887 3157 4446 0636 9197 0647 141533269251302
             
geslacht            
mannen4 0674 2774 3174 3663 8144 1644 2094 219253113108147
vrouwen2 5292 9112 9983 0772 2492 7552 8562 922281156142155
             
leeftijd            
15–24 jr894881921916776821854838118606778
25–34 jr2 0972 0692 0121 9751 9252 0011 9561 902171685674
35–44 jr1 8012 0262 0832 1251 6591 9562 0182 050142706575
45–54 jr1 4161 6581 7281 7991 3301 6031 6781 74186555058
55–64 jr38955557162837353955961016161318
             
herkomsta            
autochtonen5 7326 0156 0826 1665 3485 8355 9125 961384180171205
allochtonen8641 1731 2331 2787151 0831 1531 180149908098
wv etnische minderheden31451356063623345751157281555064
Turken661011121134691103103219910
Marokkanen506783933458758416999
Surinamers1281481471511041341371382413912
Antillianen28454856214144517445
ov. etn. minderheden411521702232813215119613201927
overige allochtonen55166067364248262664260868343134
             
onderwijsniveau            
BO58558758356349154354551994443843
MAVO46752054750441348751346854333436
VBO1 0109771 0151 00591693797395894404248
HAVO/VWO34943342842030740840139642252724
MBO2 5392 6642 7372 7932 3882 5922 6742 710151726383
HBO1 1201 3321 3341 4411 0551 2961 3011 39965373343
WO51367066771248165365368732171425

a. herkomst: allochtonen zijn personen met minstens 1 in het buitenland geboren ouder.Bron: CBS, Enquête Beroepsbevolking, bewerking SZW.

Tabel 13.3 Arbeidsparticipatie en werkloosheidspercentage naar geslacht, leeftijd, herkomst a) en onderwijsniveau, 1995 en 2000–2002 (jaargemiddelden)
 beroepsbevolkingb werkzame personenc werkloze beroepsbevolking
 als % van de bevolking     als % van de beroepsbevolking
 199520002001200219952000200120021995200020012002
totaal62,867,067,768,557,864,565,465,78,13,73,44,1
             
mannen76,378,778,979,471,676,777,076,76,22,62,53,4
vrouwen48,955,056,257,343,552,153,654,411,15,44,85,0
             
leeftijd            
15–24 jr454749483944454413778
25–34 jr80848484748282818334
35–44 jr76808182707779798334
45–54 jr68737476647072736333
55–64 jr27353538263434374323
             
herkomsta            
autochtonen64696970606767687333
allochtonen576061614755575617878
wv etnische minderheden50535556374850502611910
Turken444952513044484631989
Marokkanen433947512934424632131010
Surinamers616967674963626119968
Antillianen5760596344555457249910
ov. etn. minderheden445252533045474733131112
overige allochtonen616666675463636412555
             
onderwijsniveau            
BO384142423238393816878
MAVO424748463744454312667
VBO59616363535860609445
HAVO/VWO525756594654525612666
MBO75787879707677766323
HBO78818182737979806323
WO87908990818887866324

a. herkomst: allochtonen zijn personen met minstens 1 in het buitenland geboren ouder.b. d.i. bruto arbeidsparticipatie.c. d.i. netto arbeidsparticipatie.Bron: CBS, Enquête Beroepsbevolking, bewerking SZW.

Tabel 13.4 Overlap tussen doelgroepen arbeidsmarkt, 2002
 VrouwenJongerenMinderhedenZonder start-kwalificatieTotaal(x 1 000)
procentuele aandelen bevolking 15–64    
Vrouwenx1410401005 368
Jongeren49x15631001 513
Minderheden4819x591001 140
Zonder startkwalificatie522317x1004 048
Totaal4914103710010 871
       
procentuele aandelen beroepsbevolking    
Vrouwenx98261003 077
Jongeren46x1150100625
Minderheden3911x47100636
Zonder startkwalificatie381514x1002 072
Totaal4189281007 444
       
procentuele aandelen werkloze beroepsbevolking    
Vrouwenx181641100155
Jongeren44x206210062
Minderheden3820x5810064
Zonder startkwalificatie503029x100127
Totaal51212142100302

Toelichting:Omdat iemand tot meerdere doelgroepen tegelijkertijd kan behoren (of tot geen enkele) tellen de aandelen niet op tot 100. De tabel is zo opgezet dat hij in twee richtingen is te lezen, een voorbeeld:

In het blok werkloze beroepsbevolking staat in de regel Vrouwen in de kolom Jongeren het getal 18. Dit betekent dat 18 procent van de werkloze vrouwen jonger is dan 23 jaar. Uit dezelfde regel valt af te lezen dat 16 procent van de werkloze vrouwen behoort tot een etnische minderheid. Kolomsgewijs is te zien dat het aandeel jongeren in de groep werkloze vrouwen (18) iets kleiner is dan het gemiddelde aandeel (21) in de totale werkloosheid.

13.4 Vacatures en moeilijk vervulbare vacatures

Tabel 13.5 Vacatures en moeilijk vervulbare vacaturesa naar bedrijfstak, beroepstak, gevraagd opleidingsniveau en bedrijfsgrootte, 1995–2002
 vacatures   wv moeilijk vervulbaar 
 duizendtallen   in % van totaal vacatures 
 1995199820002001200219951998200020012002
totaal55,2117,5169,3156,098,12745515132
ontstaanb526790945869668.....
vervuldb508772923911708.....
           
bedrijfstak          
landbouw en visserij1,42,02,82,70,82955647050
industrie en bouwnijverheid15,326,742,735,016,13349605939
industrie10,017,825,320,09,42742525036
bouwnijverheid4,78,416,814,56,44968757244
overige nijverheid0,60,50,60,50,3.....
commerciële dienstverlening28,570,098,487,950,52646484630
handel11,224,031,326,617,92644574527
horeca1,64,67,18,45,62552554220
vervoer en communicatie3,27,212,47,84,51642363831
financiële instellingen2,54,45,85,92,43255434625
zakelijke dienstverlening10,029,841,839,220,12846444935
niet-commerciële dienstverlening10,118,725,530,530,61734475132
           
beroepsniveau          
elementaire beroepen4,710,616,020,5.19385436.
lagere beroepen15,431,647,642,3.25495750.
middelbare beroepen19,842,064,961,0.30495154.
hogere beroepen9,419,922,822,6.33535956.
wetenschappelijke beroepen2,24,87,16,8.27445663.
niveau onbekend3,78,510,92,8......
           
onderwijsniveau          
BO3,25,49,513,3.19375142.
LBO/MAVO14,031,947,648,1.26465649.
MBO/HAVO/VWO20,445,065,962,5.27495452.
HBO12,222,027,525,6.33525657.
WO2,54,77,93,9.32515356.
           
bedrijfsgrootte          
1–9 werknemers17,329,239,545,5.36556056.
10–99 werknemers17,441,558,150,7.30485450.
>=100 werknemers20,546,771,559,8.16354447.
           
specifieke categorieën vacatures voor:          
schoolverlaters17,944,777,269,2......
>=20 uur41,294,4137,1126,3......

a. standcijfers per 30 september tenzij anders aangegeven, excl. vacatures bij overheid en onderwijs.b. stroomcijfers (jaartotalen).Bron: CBS, Vacature-enquête.

14 BIJLAGE INTERNATIONALE KERNGEGEVENS

In deze bijlage worden Nederlandse cijfers op het terrein van arbeidsmarkt en sociale zekerheid vergeleken met die van een groot aantal Europese landen, de USA en Japan.

14.1 BBP per hoofd van de bevolking

Het Bruto Binnenlandse Product (BBP) per hoofd van de bevolking geeft een indicatie van de welvaart van een land. Het BBP per hoofd van de bevolking in Nederland is gegroeid van 15 600 in 1990 tot 27 000 in 2002. Van de Europese landen heeft Nederland in 2002, na Luxemburg, Denemarken en Ierland, de hoogste welvaart.

Tabel 14.1. BBP per hoofd van de bevolking in de EU-landen, USA en Japan; gecorrigeerd voor prijsverschillen
(koopkrachteenheden)199019952000(x 1000)2002EU=100(2002)
Nederland15,619,325,127,0113
België15,819,924,326,1109
Denemarken16,120,826,527,2114
Duitsland17,319,424,124,6103
Finland15,517,223,324,4102
Frankrijk16,218,322,924,5102
Griekenland8,811,414,815,967
Groot-Brittannië15,117,022,724,7103
Ierland11,116,526,029,3122
Italië15,418,323,124,5103
Luxemburg23,030,444,445,0188
Oostenrijk16,019,525,826,4110
Portugal9,312,315,416,669
Spanje11,513,818,620,284
Zweden16,618,724,124,3102
      
EU15,117,622,623,9100
USA21,625,532,133,5140
Japan17,321,024,125,0104

Bron: European Commission, European Economy, spring 2003.

14.2 Arbeidsdeelname

Participatiegraad in de OESO-landen

In 1990 lag de netto arbeidsdeelname in Nederland net op het EU-gemiddelde. Elf jaar later ligt deze er ruim boven. De netto arbeidsparticipatie is in die periode met 13 procentpunten gestegen, van 61 naar 74%. Dit is vooral een gevolg van de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen. Denemarken heeft met 76% het hoogste percentage.

Wanneer deeltijdbanen in Nederland worden omgerekend tot voltijdeenheden, zakt de participatiegraad aanzienlijk, namelijk tot 58%. Daarmee bevindt Nederland zich net onder het EU-gemiddelde (59%). De oorzaak is dat in Nederland veel in deeltijd wordt gewerkt. Vooral vrouwen kiezen ervoor om in deeltijd te werken teneinde werk- en zorgtaken te combineren.

De arbeidsdeelname van ouderen is overal in Europa in de jaren '70 en '80 sterk gedaald, met name bij mannen. In de jaren '90 gaat die daling niet verder en is er in sommige landen een stijging te zien. Nederland ligt hier ongeveer op EU-niveau.

Tabel 14.2. Bruto participatiegraad*) in OESO-landen
 199019952001
 in % van de bevolking van 15–64 jaar
Nederland667076
België596264
Denemarken828079
Duitsland687172
Frankrijk666768
Groot-Brittannië787675
Zweden858079
EU676869
USA777777
Japan707273

* Werkenden en werklozen, gedeeld door de bevolking van dezelfde leeftijdsgroep (internationale definitie: inclusief kleine deeltijdbanen < 12 uur).Bron: OECD, Employment Outlook, juni 2002.

Tabel 14.3. Netto participatiegraad*) in OESO-landen
 199019952001
 in % van de bevolking van 15–64 jaar
Nederland616574
België545660
Denemarken757476
Duitsland646466
Frankrijk605962
Groot-Brittannië737171
Zweden837275
EU616164
USA727373
Japan696969

* Werkenden gedeeld door de bevolking van dezelfde leeftijdsgroep (internationale definitie: inclusief kleine deeltijdbanen < 12 uur).Bron: OECD, Employment Outlook, juni 2002.

Tabel 14.4. Netto arbeidsdeelname in voltijdeenheden
 19952001mannen 19952001vrouwen 19952001totaal
Nederland6975 3442 5158
België6769 4043 5356
Denemarken7777 5763 6770
Duitsland7371 4647 6059
Frankrijk6770 4650 5760
Groot-Brittannië7275 4750 5962
Zweden7071 5961 6466
EU6971 4246 5559

Bron: European Commission, Employment in Europe 2002, juli 2002.

Tabel 14.5. Netto arbeidsdeelname van ouderen (55 t/m 64 jaar)
 19902001 19902001 19902001
  mannen vrouwen totaal
Nederland4551 1628 3039
België3435 916 2125
Denemarken6663 4250 5457
Duitsland5245 2228 3737
Frankrijk4341 2932 3637
Groot-Brittannië6262 3743 4952
Zweden7470 6564 6967
EU5249 2530 3839

Bron: OECD, Employment Outlook, juni 2002.

De arbeidsdeelname in Nederland onder ouderen bedraagt conform de internationale definitie (inclusief banen van minder dan 12 uur per week) 39%. Volgens de Nederlandse definitie (exclusief banen van minder dan 12 uur per week) bedraagt het percentage 37% in 2002.

Gemiddelde werktijd

De werknemers in Nederland werken gemiddeld korter dan de werknemers in onze buurlanden. Op weekbasis komt de gemiddelde werktijd voor de Nederlandse werknemers uit op 30,6 uur. Dit ligt ongeveer 5 uur onder het EU-gemiddelde.

Tabel 14.6. Gemiddelde werktijd per week in 2002 (werknemers)
 voltijddeeltijdtotaal
Nederland38,720,030,6
België38,022,134,7
Duitsland40,918,136,1
Frankrijk38,623,236,0
Groot-Brittannië41,018,535,6
EU39,119,535,5

Bron: Eurostat, Labour Force Survey.

Tabel 14.7. Gemiddeld aantal feitelijk gewerkte uren per jaar (werknemers, incl. deeltijd)
 19902001
Nederland1 4331 343
Duitsland1 4941 384
Frankrijk1 5431 499
Groot-Brittannië1 7041 684
USA1 8201 805
Japan2 0521 836

Bron: OECD, Employment Outlook, juni 2002.

14.3 Inactiviteit en uitgaven sociale bescherming

I/A-ratio's

De Inactieven/Actieven ratio (I/A-ratio) geeft de verhouding aan tussen het aantal uitkeringsgerechtigden en het aantal werkenden, beiden gemeten in voltijdeenheden. Het is een indicatie voor het draagvlak van het sociale zekerheidsstelsel. Onderstaande tabel moet als volgt worden gelezen: binnen de leeftijdscategorie 15 jaar en ouder zijn er in Nederland op 100 werkzame personen 68 uitkeringsgerechtigden (in 1999). De groep uitkeringsgerechtigden bestaat o.a. uit werklozen, WAO'ers, bijstandontvangers en AOW'ers.

De leeftijdscategorie 15–64 jaar biedt van de drie I/A-ratio's de meest zuivere vergelijking. Daaruit blijkt dat Nederland in 1999 met 31 een gunstige positie inneemt. Dit is vooral het gevolg van de sterke toename van de arbeidsdeelname in de afgelopen jaren. Ten opzichte van 1990 is de I/A-ratio in Nederland het meest gedaald. Ook in België, Denemarken en de USA is de I/A-ratio in de jaren '90 gedaald.

Tabel 14.9 geeft de deelratio's naar enkele hoofdgroepen van uitkeringen. Per land zijn er grote verschillen. Zo kent België veel werkloosheidsuitkeringen, en zitten er in Groot-Brittannië veel mensen in de bijstand. Bij arbeidsongeschiktheid is Nederland koploper.

Tabel 14.8. I/A ratio's (uitkeringsgerechtigden/werkenden) in 1990 en 1999
 19901999 19901999 19901999
 15 jaar en ouder 15 jaar tot pensioenleeftijd 15 t/m 64 jaar
Nederland82,367,6 42,131,2 42,131,2
België102,5103,1 50,048,2 58,755,8
Denemarken76,875,1 44,043,1 41,640,2
Duitsland*69,881,8 31,240,2 31,240,2
Frankrijk80,893,3 29,635,7 44,149,4
Groot-Brittannië68,976,2 24,629,0 31,937,2
Zweden72,283,8 28,036,0 28,036,0
USA50,749,1 21,019,7 21,019,7
Japan53,376,7 17,421,7 28,636,2

* 1990 alleen West-Duitsland.

Bron: Ivonne Moor, Ilse Vossen en Marike Arents (NEI), Benefit dependency ratios by gender. An international comparison, mei 2002.

Tabel 14.9. I/A ratio's: enkele hoofdgroepen van uitkeringen, 1999
 ouderdom/VUT *arbeidsongeschiktwerkloosbijstandoverig **totaal
Nederland013,04,55,87,931,2
België7,66,822,64,514,455,8
Denemarken5,09,25,711,39,040,2
Duitsland8,57,512,24,18,040,2
Frankrijk13,010,212,05,19,249,4
Groot-Brittannië6,88,80,815,75,137,2
Zweden0,711,38,02,014,136,0
USA2,97,41,83,34,419,7
Japan14,65,91,81,112,936,2

* uitsluitend wettelijke VUT-regelingen; zou voor Nederland minimaal 2,0 bedragen indien niet-wettelijke VUT-regelingen zouden worden meegeteld.

** ziekte-, nabestaanden- en zwangerschaps- en bevallingsuitkeringen.

Bron: zie tabel 14.8.

In de EU is gemiddeld 16% van de bevolking in 2000 ouder dan 65 jaar. Over twintig jaar zal dat 21% zijn. Nederland behoort tot de landen met het laagste aandeel ouderen. Zoals het zich nu laat aanzien zal Nederland die positie op de ranglijst behouden.

Tabel 14.10. Aandeel 65+ op de totale bevolking in de EU-landen (prognose)
 200020102020203020402050
  % van de totale bevolking  
Nederland141519222322
België171821252626
Denemarken151619222423
Duitsland162022272930
Frankrijk161720242627
Groot-Brittannië161619232625
Zweden171921232323
EU161821252828
USA131317202020
Japan172328303336

Bron: Eurostat 2000 en statistische bureaus USA en Japan.

Uitgaven sociale bescherming

Onderstaande tabel biedt informatie over de relatieve lasten van sociale zekerheidsuitkeringen. Ze worden uitgedrukt als aandeel van het BBP. De tabel laat zien dat dit aandeel in de jaren '90 in Nederland is gedaald, terwijl het in de meeste andere landen licht is gestegen. Nederland komt nu ongeveer op het Europees gemiddelde uit.

Tabel 14.11. Bruto uitgaven sociale bescherming
 199019952000
 % van het BBP 
Nederland32,530,927,4
België26,328,126,7
Denemarken28,732,228,8
Duitsland25,428,929,5
Frankrijk27,930,729,7
Groot-Brittannië22,928,226,8
Zweden33,135,532,3
EU25,528,327,3

Bron: Eurostat, Social protection expenditure and receipts.

Het betreft hier de bruto uitgaven. Omdat uitkeringen in Nederland bruto worden uitbetaald, en elders soms netto, wordt de Nederlandse score overschat. De OECD heeft voor 1997 de uitgaven voor een aantal landen zowel bruto als netto berekend. Daarbij gaat het om uitgaven bestaande uit uitkeringen (werkloosheid, AOW, ziekte, etc.) en diensten (voorzieningen t.b.v. reïntegratie WAO'ers, scholing werkzoekenden, gesubsidieerd werk, etc). Wat het peil van de bruto uitgaven betreft zit Nederland in de middenmoot. Voor de netto uitgaven komt Nederland voor dat jaar uit op 21,5% van het BBP (zie tabel 14.12). Dat is verhoudingsgewijs laag. Van de onderzochte landen komen alleen Groot-Brittannië en de USA vrijwel op hetzelfde niveau uit, te weten 21,8% van het BBP.

Tabel 14.12. Bruto en netto uitgaven sociale bescherming, in procenten van het BBP tegen marktprijzen, 1997
 bruto totaalnetto totaalw.v. publiekw.v. privaat
Nederland29,121,518,23,4
België29,525,424,60,8
Denemarken32,023,523,10,5
Duitsland28,626,125,20,8
Groot-Brittannië24,921,819,52,5
Zweden34,827,325,61,7
USA22,921,815,67,3

Bron: W. Adema, Net Social Expenditure, OECD, 2001.

14.4 Arbeidskosten

De werknemerswig

De gemiddelde werknemerswig is gedefinieerd als het verschil tussen het bruto loon en het netto loon. Het netto loon resteert na aftrek van de premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen, ziektekosten en de loon- en inkomstenbelasting (alsmede bijtelling van de kinderbijslag). In het algemeen ligt de totale belasting- en premiedruk voor werknemers in Nederland in de middenmoot. De Nederlandse werknemers – dat geldt voor alle hier genoemde categorieën – houden meer over van hun bruto loon dan hun Belgische, Deense en Duitse collega's.

Tabel 14.13. Werknemerswig: belasting- en premiedruk als % van het brutoloon, 2002
% van modaal inkomen *alleenstaande zonder kinderenechtpaar zonder kinderenechtpaar twee kinderen
 100167 100–33** 100
Nederland28,735,1 25,8 17,2
België41,448,4 37,4 21,6
Denemarken43,151,0 40,0 30,5
Duitsland41,247,8 34,8 18,6
Frankrijk26,530,3 22,1 14,2
Groot-Brittannië23,326,1 19,0 10,8
Zweden30,436,2 29,1 21,0
USA24,330,3 22,3 11,3

* Modaal inkomen is gelijk aan het loon van de Average Production Worker (APW). Deze heeft betrekking op het gemiddelde loon van een voltijdse productiemedewerker in de sector industrie.

** tweeverdieners.

Bron: OECD, Taxing Wages 2001–2002, 2003.

14.5 Arbeidsmarkt en werkloosheid

Werkgelegenheidsgroei

De werkgelegenheid in Nederland is de afgelopen jaren sterk gegroeid. Over de periode 1985–1989 was de jaarlijkse groei gemiddeld 1,9%, over de periode 1990–1994 1,6% en over de periode 1995–2001 2,6%. Van de in tabel 14.15 opgenomen landen heeft Nederland in de laatste twee perioden de sterkste groei gekend.

Deze groei is noodzakelijk geweest om de groei van de beroepsbevolking op te vangen. De beroepsbevolking in Nederland vertoonde in de laatste twee perioden met een gemiddelde jaarlijkse groei van 1,7% en 1,8% ook de sterkste toename.

Tabel 14.14. Groei van de beroepsbevolking (in procenten, gemiddeld per jaar)
 1985–19891990–19941995–2001
Nederland1,11,71,8
België0,10,40,5
Denemarken1,0– 0,50,4
Duitsland0,80,80,4
Frankrijk0,60,40,7
Groot-Brittannië0,9– 0,10,6
Zweden0,5– 1,10,5
EU0,80,30,8
USA1,81,11,1
Japan1,11,20,2

Bron: OECD, Economic Outlook, juni 2002.

Tabel 14.15. Groei van de werkgelegenheid (in procenten, gemiddeld per jaar)
 1985–19891990–19941995–2001
Nederland1,91,62,6
België0,9– 0,11,0
Denemarken1,2– 0,71,0
Duitsland1,00,50,5
Frankrijk0,7– 0,21,2
Groot-Brittannië2,1– 0,81,2
Zweden0,9– 2,41,1
EU1,1– 0,31,3
USA2,21,01,4
Japan1,21,1– 0,1

Bron: OECD, Economic Outlook, juni 2002.

De kwaliteit van het arbeidsaanbod wordt mede bepaald door het opleidingsniveau van de bevolking. In Nederland heeft 65 procent van de 25–64 jarigen een opleiding afgerond die internationaal wordt erkend als hoger secundair of tertiair niveau. Vergeleken met landen als Zweden (81%), Duitsland en Groot-Brittannië (83%) loopt Nederland hierbij achter. Aan de andere kant kent Nederland relatief weinig personen in de leeftijd 25–64 jaar met een opleiding die lager is dan het lager secundair onderwijs (13%). Naast de vraag in hoeverre deze cijfers tussen de onderscheiden landen goed te vergelijken zijn, moet hierbij worden beseft dat het opleidingsniveau niet alles zegt; de kwaliteit van het arbeidsaanbod wordt ook bepaald door ervaring en scholing van werkenden.

Tabel 14.16. Opleidingsniveau bevolking (25–64 jaar) naar hoogst behaalde opleiding, 1999
 beneden lager secundair onderwijs (ISCED 0/1)lager secundair onderwijs (ISCED 2) %hoger secundair onderwijs (ISCED 3/4)tertiair onderwijs (ISCED 5/6)
Nederland113224124
België20223127
Duitsland2166023
Frankrijk18184123
Groot-Brittannië1725726
Italië22333510
Zweden9104932
USA585135
Japan1724934
OESO-landen15194423

1 Nederland 2000

2 Incl. ISCED 0/1.Bron: OECD, Education at a glance, 2002.

Werkloosheid

Werklozen volgens de ILO-richtlijnen zijn personen die: a. zonder werk zijn, b. beschikbaar zijn voor werk en binnen twee weken kunnen beginnen, en c. gedurende de afgelopen vier weken actief naar werk hebben gezocht.

In 2001 is het werkloosheidspercentage in Nederland gedaald tot 2,4%; van alle EU-landen heeft Nederland met Luxemburg het laagste werkloosheidspercentage.

Tabel 14.17. Gestandaardiseerde werkloosheid in OESO-landen
 199019952001%
Nederland5,96,62,4
België6,69,76,6
Denemarken7,26,84,3
Duitsland4,88,27,9
Frankrijk8,611,48,6
Groot-Brittannië6,98,55,0
Zweden1,78,85,1
EU8,110,57,6
USA5,65,64,8
Japan2,13,15,0

Bron: OECD, Employment Outlook, juni 2002.

Uitgaven arbeidsmarktbeleid

Om werkloosheid en met name langdurige werkloosheid te bestrijden, voeren de Europese landen een actief arbeidsmarktbeleid. Dit beleid bevat maatregelen die tot doel hebben de arbeidsmarkt beter te laten functioneren.

Hierbij moet gedacht worden aan loonkostensubsidies, creatie van gesubsidieerde banen, scholing en training van werkzoekenden alsmede stimuleren van werkaanvaarding (financiële prikkels). Passief beleid omvat werkloosheidsuitkeringen en vervroegde uittredingen wegens arbeidsmarktredenen. Nederland behoort tot de landen waar het niveau van uitgaven voor zowel actief als passief arbeidsmarktbeleid hoog ligt.

Tabel 14.18. Uitgaven voor actief en passief arbeidsmarktbeleid, 2000/2001 (in procenten van het BBP)
  actief arbeidsmarktbeleid  passiefactief/passief
 arbeidsvoor-zieningscholingjongerengesubs. werkarbeidsongeschiktentotaaluitkeringen 
Nederland0,260,310,040,380,581,581,860,85
België0,170,240,770,121,302,180,60
Denemarken0,120,850,100,170,331,563,000,52
Duitsland0,230,340,090,250,291,201,920,63
Frankrijk0,180,250,420,370,091,311,650,79
Groot-Brittannië0,130,050,150,010,020,360,560,64
Zweden0,230,300,020,240,311,091,190,92
USA0,040,040,030,010,030,150,300,50

Bron: OECD, Employment Outlook, juni 2002.

15 BIJLAGE INKOMENSBELEID

15.1 Beleidsmaatregelen met niet-generieke inkomenseffecten

1. Inleiding

In artikel 2 «Inkomensbeleid» van hoofdstuk 6 «Overige Beleidsonderwerpen» is een overzicht gegeven van de generieke koopkrachtontwikkeling voor 2004. De generieke koopkrachtontwikkeling beschrijft de ontwikkeling van het reëel besteedbaar inkomen voor een aantal standaardhuishoudens. Deze wordt bepaald door de prijs- en loonontwikkeling, de wijzigingen in belasting- en premietarieven en de kinderbijslag. De generieke koopkrachtontwikkeling weerspiegelt daarmee het effect van beleidsmaatregelen die voor iedereen gelden.

Deze bijlage maakt een inventarisatie van de beleidsmaatregelen die slechts inkomenseffecten hebben voor specifieke groepen huishoudens en daarom niet in het generieke beeld vertegenwoordigd worden. In tegenstelling tot de maatregelen in hoofdstuk 6 zullen de hier beschreven maatregelen slechts een deel van de huishoudens aangaan. Maatregelen waarvan de besluitvorming nog niet is afgerond zullen zo volledig mogelijk worden omschreven. Indien er geen meetbaar inkomenseffect van een maatregel wordt verwacht zal deze niet worden meegenomen. Maatregelen die minder dan 10 000 huishoudens betreffen worden in beginsel ook niet in deze bijlage beschreven.

Voor een compleet beeld van de inkomenseffecten wordt vervolgens bezien of de cumulatie van generieke en specifieke maatregelen leidt tot een bijzondere inkomensontwikkeling voor bepaalde groepen huishoudens.

2. Maatregelen met specifieke inkomenseffecten

Hieronder volgt een beschrijving van de diverse maatregelen per departement.

Financiën

• Bijleenregeling

Bij verhuizing naar een duurdere woning en verhoging van de hypotheekschuld wordt aftrek van de hypotheekrente voortaan alleen toegestaan voorzover de hypotheekverhoging nodig is om het verschil tussen de aankoopprijs van de nieuwe woning (inclusief verwervingskosten) en de opbrengst van de oude (na aftrek van kosten) te financieren. Starters worden niet met de wijziging geconfronteerd omdat zij geen verkoopopbrengst van een oude woning hebben. Mensen die de woningmarkt definitief verlaten, worden ook niet getroffen door deze regeling, omdat zij geen nieuwe hypotheekschuld aangaan. De enige groep die nadeel kan ondervinden van deze maatregel betreft mensen die verhuizen en de opbrengst van hun oude woning niet volledig besteden aan de aanschaf van de nieuwe. Materieel gaan zij extra schulden aan voor andere doeleinden dan het financieren van de nieuwe eigen woning. Zij komen voor dat deel niet langer in aanmerking voor rente-aftrek binnen de fiscaliteit. Het blijft overigens mogelijk om consumptieve leningen af te sluiten met de eigen woning als onderpand. Door deze zekerheid kan een lagere rente worden verkregen. Op deze manier is echter geen fiscaal voordeel te verkrijgen.

• Vereenvoudiging regelgeving woon-werkverkeer

Vereenvoudiging van de regelgeving wordt gerealiseerd door het onderscheid tussen woon-werkverkeer en zakelijk verkeer te laten vervallen. Voor alle kilometers, dus zowel zakelijk als woon-werkverkeer, kan een onbelaste kilometervergoeding van € 0,17 gegeven worden. Dit geldt ook voor kilometers per fiets, carpool, lopend etc. Voorheen was dit voor zakelijke kilometers € 0,28 en voor woon-werkverkeer bij een afstand van meer dan 10 kilometer en minder dan 30 kilometer gemiddeld circa € 0,15. Tevens zal er bij meer dan 500 privé-kilometers per jaar een uniform bijtellingspercentage voor de auto van de zaak gelden van 20%. Voorheen was dit een staffel die bij meer dan 500 kilometers op jaarbasis met het aantal privé-kilometers opliep van 10% tot 25%. De inkomenseffecten zijn afhankelijk van het aantal gereden kilometers en de wijze van vervoer. De onbelaste vergoeding voor zakelijke kilometers zal dalen terwijl die voor woon-werkverkeer stijgt.

Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu

• Aanpassing normhuurtabellen

Elk jaar worden de normhuren (de bijdrage die elke huurder zelf moet betalen) aangepast met de verwachte huurverhoging of met de bijstandsontwikkeling. In tegenstelling tot de voorgaande jaren is er dit jaar voor gekozen de normhuren met het hoogste percentage te laten stijgen. Dit jaar was dat de verwachte bijstandsontwikkeling. De financiële gevolgen zijn zeer beperkt, aangezien het verschil tussen de verwachte huurverhoging en de bijstandsontwikkeling slechts 0,1% bedraagt. In totaal leidt dit tot circa € 2 à € 3 mln. lagere huursubsidie-uitgaven in het subsidiejaar 2003/2004. Individueel betekent dit op maandbasis per huishouden minder dan 20 eurocent.

De verwachte bijstandsontwikkeling voor dit jaar is 3,3%. Op dit percentage is een wettelijk verplichte correctie toegepast die dit jaar –0,1%1 bedraagt. Per saldo stegen de normhuren per 1 juli 2003 met 3,2%. Deze stijging wijkt niet veel af van de gemiddelde huurstijging zoals opgenomen in het gemiddelde consumentenprijsindexcijfer. Daarmee leidt het effect niet tot een significante afwijking van het generieke koopkrachtbeeld waarin met de gemiddelde prijsontwikkeling wordt rekening gehouden.

• Taakstelling huursubsidie

Met ingang van het subsidiejaar 2004/2005 zal invulling worden gegeven aan de taakstelling, zoals aangekondigd in het Hoofdlijnenakkoord. Het gaat om een vermindering van het totale huursubsidiebudget met € 150 mln in 2005. Dit zal worden vormgegeven door een generieke verhoging van de eigen bijdrage, waarbij de precieze vormgeving en fasering mede afhankelijk is van het algemene koopkrachtbeeld. Vooralsnog wordt er rekening mee gehouden dat ongeveer € 80 mln. zal neerslaan in 2004.

De ingangsdatum van de maatregel zal 1 juli 2004 zijn. Afhankelijk van de vormgeving is de verhoging vanaf dat moment circa € 12 per huishouden op maandbasis. Dit betekent een inkomensverlies in 2004 van ongeveer € 84 en het dubbele in 2005.

• Correctie gecorrigeerd verzamelinkomen

Naar schatting circa 50 000 huishoudens hebben te maken met een daling van de huursubsidie als gevolg van een hoger verzamelinkomen door een verminderde correctie voor niet-standaard aftrekposten. De correctie voor niet-standaard-aftrekposten die in de aanpassingswet IB2001 werd ingevoerd wordt namelijk in drie jaar afgebouwd; vorig tijdvak werd de correctie nog voor 100% doorgevoerd, voor het tijdvak 2003/2004 zal dit voor 2/3 zijn, en voor 2004/2005 nog voor 1/3. Het betreft hier overigens geen nieuw beleid (reeds ingevoerd bij de inwerkingtreding van de nieuwe fiscale wetgeving op 1 januari 2001), maar het is wel het eerste jaar dat er een effect op de bijdrage kan ontstaan. De correctie op het verzamelinkomen voor standaardaftrekposten blijft onverminderd van kracht.

Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

• Correctie gecorrigeerd verzamelinkomen

Net als bij de Huursubsidie is het toetsinkomen voor de aanvullende beurs in de WSF en de WTOS in 2004 het gecorrigeerde verzamelinkomen uit 2002. De correctie voor niet-standaard-aftrekposten heeft voor deze regelingen inkomenseffecten voor ongeveer 15% van de rechthebbenden. Het inkomenseffect is afhankelijk van het totaalbedrag aan niet-standaardaftrekposten dat is opgegeven in 2000.

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

• Pakketverkleining ZFW

De maatregelen ter beperking van het verzekerde pakket in de gezondheidszorg zijn nog niet definitief vastgesteld door het kabinet. In het Hoofdlijnenakkoord staat vermeld dat «De beperkingen van het verzekerde pakket hebben betrekking op het aantal psychotherapeutische behandelingen bij bepaalde stoornissen, tandheelkundige zorg voor volwassenen, zittend ziekenvervoer, niet-chronische fysiotherapie en oefentherapie, bepaalde geneesmiddelen,...».

In het generieke koopkrachtbeeld is met betrekking tot deze ombuigingen een gemiddeld gebruik van € 75 opgenomen. De pakketmaatregelen hebben voor een groot deel betrekking op verschillende groepen, waardoor de cumulerende effecten voor de meeste huishoudens beperkt zullen blijven tot dit gemiddelde gebruik.

Voor veelgebruikers in de zorg geldt echter dat de eigen bijdrage voor medicijnen, het schrappen van het zittend ziekenvervoer en het beperken van de vergoeding voor fysiotherapie kunnen optellen tot een aanzienlijk hogere stijging dan de verwerkte € 75.

• Maatregelen AWBZ

Gegeven de verwachte overschrijdingen van de zorguitgaven zullen er per 1 januari 2004 in de AWBZ maatregelen worden genomen met een opbrengst van € 450 miljoen.

Voor een deel zal dit ingevuld worden door een efficiency taakstelling binnen de sector. Voor het overige zullen de AWBZ-bijdragen worden verhoogd. Daarbij gaat het zowel om de lage intramurale bijdrage als de extramurale bijdrage. De lage intramurale bijdrage betreft de bijdrage die wordt betaald door verzekerden die in een AWBZ-instelling verblijven en een thuiswonende partner hebben. De extramurale bijdrage betreft de zorg aan een verzekerde die niet in een AWBZ-instelling verblijft. Voor deze verzekerden zal de uurbijdrage worden verhoogd. Verder wordt het maximale bedrag dat bij deze bijdrage geldt, gekoppeld aan een percentage van het verzamelinkomen (in plaats van inkomensklassen die waren gebaseerd op het gecorrigeerde verzamelinkomen). Dit percentage is hetzelfde als het percentage bij de lage intramurale bijdrage.

• Compensatie voor de maatregelen in de Zorg

De uitgaven in de zorg zijn de afgelopen twee jaar met ongeveer 15% gestegen, terwijl de economie in totaal slechts met 1,5% groeide. Ook in de toekomst moet met een verdere groei van de zorguitgaven rekening worden gehouden. Bij ongewijzigd beleid zouden de zorgpremies de volgende jaren sterk blijven stijgen. De AWBZ-premie is de afgelopen 5 jaar met 3% gestegen tot 13¼ procent volgend jaar (zonder maatregelen zou dit nog hoger zijn). Ook in het ziekenfonds is de nominale premie in twee jaar meer dan verdubbeld tot gemiddeld € 355 per jaar. Zonder pakketmaatregelen was deze nog circa € 125 hoger uitgekomen.

Ter compensatie van de pakketverkleining in het Ziekenfonds is de procentuele premie verlaagd van 1,7% naar 1,25%, zodat deze maatregel voor de gemiddelde verzekerde geen inkomenseffect zal sorteren (dit is verwerkt in het generieke beeld).

Bij de pakketverkleining in de ZFW is rekening gehouden met de mogelijkheid deze zorg te herverzekeren. Deze zorg zal naar alle waarschijnlijkheid zijn weg vinden in aanvullende verzekeringen die voor iedereen toegankelijk zijn.

Om de inkomenspositie van de chronisch zieken/gehandicapten en ouderen te beschermen wordt een nieuwe tegemoetkomingsregeling als aanvulling op de buitengewone uitgavenaftrek geïntroduceerd. Huishoudens met hoge zorguitgaven kunnen deze nu al via de buitengewone-uitgavenregeling aftrekken van de belasting. Buitengewone uitgaven zijn in de fiscale wetgeving omschreven kosten die iemand maakt met name in verband met ziekte, invaliditeit en bevalling. Deze kosten kunnen, voor zover zij de inkomensafhankelijke drempel overschrijden, in mindering worden gebracht op het fiscale inkomen zodat men minder belasting betaalt. Aldus vindt gedeeltelijke compensatie van deze kosten plaats, namelijk tegen het marginale belastingtarief van betrokkene. De regeling vormt daarmee een buffer voor te grote inkomensgevolgen ten gevolge van hoge zorguitgaven.

Zoals genoemd geldt voor de aftrek van buitengewone uitgaven een inkomensafhankelijke drempel. In de praktijk is die voor veel mensen dermate hoog dat zij niet aan daadwerkelijke aftrek van buitengewone uitgaven toekomen. Voor lagere inkomensgroepen is de drempel relatief laag. Iemand met een laag inkomen en hoge buitengewone uitgaven, komt dus al gauw voor fiscale aftrek in aanmerking. Zo iemand betaalt echter relatief weinig belasting. Bij een forse aftrek van buitengewone uitgaven wordt er dan onvoldoende belasting betaald om de (gehele) aftrek van buitengewone uitgaven te gelde te maken. Dit probleem wordt opgelost met de tegemoetkomingsregeling buitengewone uitgaven.

Heeft iemand een dergelijk verzilveringsprobleem dan voorziet de beoogde regeling erin dat de fiscaal niet verzilverde buitengewone uitgaven aan de betrokkene worden uitbetaald.

Van deze maatregel zullen vooral chronisch zieken en ouderen met een laag inkomen profiteren. De tegemoetkoming wordt hoger naarmate de buitengewone uitgaven toenemen en lager met het stijgen van het verzamelinkomen. Voor echtparen ouder dan 65 en zonder aanvullend pensioen zal de subsidie in 2004 een voordeel opleveren van minimaal € 330 (2½% koopkracht). Deze subsidie loopt op naarmate het huishouden meer ziektekosten heeft of nieuwe zorguitgaven moet maken.

Tenslotte is ongeveer 70 miljoen euro gereserveerd voor mitigering van de effecten van bovenstaande maatregelen.

Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit

• Verdere liberalisering van de energiemarkt voor de glastuinbouw

Medio 2004 wordt de energiemarkt waarschijnlijk geheel geliberaliseerd. De grens lag tot nu toe bij afnemers die meer dan 835 000 m3 afnamen. Dit heeft voor de glastuinbouw tot gevolg dat alle telers gas op de vrije markt moeten inkopen. De nadelige positie geldt voor ca. 7000 van de 8000 kleinere bedrijven in de glastuinbouw. De extra kosten voor energie zijn afhankelijk van het energieverbruik en de piekbelasting van de teler. Voor bedrijven met energie extensieve gewassen en een relatief hoge piekbelasting) kunnen die oplopen tot € 30 000,–. De verwachte extra kosten voor de 4000 kleinere afnemers met energie intensieve gewassen zullen gemiddeld € 22 500,– bedragen1.

• Verandering beleid Intensieve veehouderij en het Diergezondheidsfonds Pluimvee

Vanwege de AI (vogelpest) uitbraak van afgelopen jaar zal de jaarlijkse bijdrage aan het Diergezondheidsfonds worden verhoogd met 4,5 miljoen tot 6,2 miljoen. Als Brussel de maatregelen accepteerd zal dit een bedrijf ter grootte van 1 volwaardige arbeidskracht naar schatting ca. € 1 000,– kosten. Echter de hele keten van fokkerij, broederij tot en met vleeskuiken- of leghennenhouder betalen mee, zodat de kostprijs per ei of per kg vlees hoger wordt. De opbrengstprijs wordt bepaald door de internationale handel, dus de rentabiliteit van de bedrijven zal hierdoor teruglopen.

• Het Europese landbouwakkoord van juni 2003

In juni zijn de Europese landbouwministers het eens geworden over een volgende stap in de hervorming van de zuivelsector. De interventieprijs voor boter zal in vier jaar met 25 procent dalen, te beginnen in 2004. Welke invloed de verlaging op het inkomen van de melkveehouders zal hebben valt nog niet te zeggen doch er zijn wel aanwijzingen dat de effecten in deze sector op termijn fors zullen zijn.

• Administratieve Lasten

Er is daarnaast een aantal beleidsmaatregelen, dat via administratieve lastenverzwaring, indirect inkomensgevolgen kan hebben voor de boerenhuishoudens. Hierbij gaat het dan om de invoering van het deel «tracking and tracing» van de General Food Law (EG 178/2001). Ook maatregelen die het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen moeten terugdringen leiden tot administratieve lasten omdat telers verplicht worden een gewasbeschermingsplan op te stellen.

Tabel 15.1: Kwalitatief overzicht van de inkomenseffecten voor de verschillende bedrijfstypen
 Gewasbescherming2Tracking en tracingLiberal. energie marktDier-gezondh. fondsEurop. landb. beleid7
Bedrijfstype     
akkerbouwbedrijven   
glastuinbouw– – –  
melkveebedrijven  – –
vleesvarkensbedrijven    
fokzeugenbedrijven    
gesloten varkensbedr.    
legkippenbedrijven  – – 
vleeskuikenbedrijven  – – 
overige veebedrijven    

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

• Invoering WWB

In 2004 treedt de «Wet Werk en Bijstand» in werking. Deze wet vervangt de Algemene bijstandswet (Abw), de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) en het besluit I/D-banen. Dit wetsvoorstel helpt iedere Nederlander die niet in staat is zelf in zijn bestaan te voorzien met het zoeken naar werk en, zo lang met werk nog geen zelfstandig bestaan mogelijk is, met inkomensondersteuning.

In de wet zitten enkele wijzigingen die inkomenseffecten met zich meebrengen. De maatregelen die tot inkomenseffecten bij wat grotere groepen leiden zijn:

• De afschaffing van het categoriale gemeentelijke inkomensbeleid.

Het afschaffen heeft vooral gevolgen voor de huidige ontvangers die geen bijzondere kosten maken. Mensen die wel bijzondere kosten maken blijven hiervoor aanspraak maken op individuele bijzondere bijstand. De werkelijk optredende effecten op huishoudniveau vertonen een grote spreiding en zijn sterk afhankelijk van de invulling die gemeenten geven aan de mogelijkheden voor bijzondere bijstand.

• De introductie in de WWB van een landelijke langdurigheidtoeslag voor langdurige minima zonder arbeidsmarktperspectief heeft een positief inkomenseffect van ruim 3% voor degenen die er voor in aanmerking komen.

• De toename van de gemeentelijke ruimte voor het vaststellen van de individuele bijzondere bijstand kan voor individuele huishoudens zowel tot een positief als een negatief inkomenseffect leiden.

• Het vervangen van het recht op een inkomensvrijlating voor bepaalde groepen door een bevoegdheid voor gemeenten om gedurende maximaal 6 maanden arbeidsinkomsten vrij te laten, kan voor deze groepen leiden tot een inkomensdaling met maximaal 163 euro per maand. Voor anderen kan het leiden tot een stijging tot maximaal 163 euro per maand,

• Gemeentelijke premies bij scholing, werkaanvaarding en deeltijdwerk worden niet langer belast. De netto uit te keren premies zullen als gevolg hiervan waarschijnlijk niet veranderen. Een positief inkomenseffect kan ontstaan voor de betrokkenen omdat de premies in het vervolg niet meer meegenomen worden in het verzamel (belastbaar) inkomen en daarom niet meetellen in het toetsinkomen voor inkomensafhankelijke regelingen.

• Bezuiniging Bijzondere Bijstand

Naast de aanpassing in de WWB wordt in 2004 een extra bezuiniging doorgevoerd in de bijzondere bijstand. Deze bezuiniging vloeit voort uit het hoofdlijnenakkoord. Het negatieve inkomenseffect van de bezuiniging op de bijzondere bijstand met 150 miljoen euro is sterk afhankelijk van de invulling die de gemeenten op dit moment aan de regeling geven. Voor de gemeenten blijft het mogelijk om maatwerk te leveren en in bijzondere situaties middelen anders in te zetten.

• Levensloop

De levensloopregeling stelt werknemers in staat om fiscaal aantrekkelijk te sparen om perioden van onbetaald verlof te financieren. Hierdoor worden werknemers in staat gesteld arbeid en zorg financieel makkelijker te combineren. Vanaf 2004 kunnen werknemers maximaal 12% van hun jaarinkomen, tot een maximum van anderhalf bruto jaarsalaris, vrij van belasting en premies werknemersverzekeringen sparen. Bij opname van het tegoed is alleen belasting verschuldigd, de premies werknemersverzekeringen zijn ook bij opname vrijgesteld. Werknemers die deelnemen aan de levensloopregeling en gebruik maken van het wettelijk recht op onbetaald ouderschapsverlof ontvangen een ouderschapsverlofkorting ter hoogte van 50% van het wettelijk minimum loon (WML). Het verwachte aantal deelnemers bedraagt 350 000 werknemers in 2004, oplopend tot 400 000 in 2007. Deze cijfers zijn inclusief het verwachte gebruik van de ouderschapsverlofkorting.

• Aanpassing tabel ouderbijdrage kinderopvang

Jaarlijks wordt de SZW-Adviestabel van de ouderbijdragen kinderopvang geïndexeerd.

Indexering vindt plaats op basis van de consumentenprijsindex of op basis van de sectorale prijsontwikkeling kinderopvang. Indien de indexering geschied op basis van de consumentenprijsontwikkeling dan levert dit geen reële inkomenseffecten op, wijkt de indexatie af dan is er sprake van een specifiek inkomenseffect. Op dit moment is nog niet over de indexering besloten.

De indexatie heeft gevolgen voor huishoudens waarvan beide ouders werken, alleenstaande werkende ouders en alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering die een reïntegratietraject volgen. Het betreft in totaal circa 200 000 huishoudens, waarvan circa 170 000 huishoudens met twee ouders en circa 30 000 eenoudergezinnen.

Justitie

• Nieuw stelsel Kinderalimentatie per 1 juli 2004

Per 1 juli 2004 staat de start van een nieuw alimentatiestelsel gepland. In het stelsel staat de nieuwe forfaitaire tabel kinderalimentatie centraal. Op basis van deze tabel kunnen ouders onderling, de rechter of het Bureau Landelijke Inning Onderhoudsbijdrage op eenvoudige wijze vaststellen welk bedrag een alimentatieplichtige ouder per maand aan kinderalmentatie verschuldigd is. Tabel 15.2 geeft voor drie inkomensgroepen het bedrag aan kinderalimentatie in de huidige en in de nieuwe situatie.

Tabel 15.2: Gemiddelde alimentatie in het huidige beleid (netto inkomen per maand) en alimentatiebedragen van het nieuwe wetsvoorstel (verzamelinkomen per jaar in 2003)
netto inkomen in €aantal kinderenniveauverzamelinkomen (x € 1000aantal kinderen
 123  123
WML (1043)000wml15,8-16666666
Modaal (1572)199184169modaal26-30236338416
2*modaal (2907)5556816672*modaal50-54394575686

Bron: rapport IBO kinderalimentatiebeleidBron: SZW

Uit tabel 15.2 blijkt dat bij de nieuwe gevallen met name de lagere inkomens meer kinderalimentatie moeten gaan betalen dan in de huidige situatie. De rede hiervoor is dat het huidige beleid bij de vaststelling van kinderalimentatie leidt tot een ongelijke verdeling van de lasten tussen de verzorgende en de niet-verzorgende ouder.

In het nieuwe stelsel bepaalt de hoogte van het verzamelinkomen t-2 zoals vastgesteld door de belastingdienst de hoogte van de kinderalimentatie. Evenals in het huidige systeem zullen de alimentatiebedragen jaarlijks worden geïndexeerd met de contractloonstijging. De alimentatieplichtige krijgt hierdoor niet meer de mogelijkheid om eerst allerlei andere kostenposten (zoals bijvoorbeeld schulden) af te trekken met als resultaat dat er nauwelijks of niets aan financiële ruimte overblijft voor kinderalimentatie.

De invoering van het nieuwe stelsel heeft geen inkomensgevolgen voor de huidige betalers van alimentatie omdat het slechts nieuwe gevallen betreft.

3. Cumulatie van generieke en specifieke beleidsmaatregelen met inkomenseffecten

Tabel 15.3 geeft schematisch aan bij welke huishoudens de belangrijkste maatregelen inkomenseffecten teweeg brengen ten opzichte van het generieke beeld.

Tabel 15.3: Cumulatie van specifieke inkomenseffecten

MaatregelenSociale minimaOuderenWerknemers
Huursubsidie––
Zorg   
Pakketverkleining*   
Eigen Bijdrage AWBZ  
Eigen bijdrage geneesmiddelen––
Tegemoetkoming Buitengewone Uitgaven++++
Bijstand   
Afschaffen categoriale bijstand  
Langdurigheidstoeslag+  
Afschaffen Inkomensvrijlating**–/+  
Bezuiniging Bijzondere bijstand 

* Inclusief de compensatie via verlaging van de procentuele ZFW-premie.

** Alleen voor degenen die tevens arbeidsinkomen hebben.

Maatregelen

– De maatregelen in de huursubsidie komen terecht bij de lage inkomens, huishoudens zullen er vanaf juli 2004 een maandelijks effect van ongeveer € 12 ondervinden

– De versobering van het basispakket ZFW zal gemiddeld genomen weinig effect hebben voor ziekenfondsverzekerden vanwege de gelijktijdige verlaging van de procentuele premie.

– De verhoogde eigen bijdrage AWBZ heeft vooral gevolgen voor ouderen die thuiszorg genieten.

– De eigen bijdrage die volgend jaar per recept regel moet worden betaald zal ouderen zwaarder treffen dan de gemiddelde verzekerde omdat zij een hoger gemiddeld medicijngebruik hebben.

– De tegemoetkoming buitengewone uitgaven heeft positieve inkomenseffecten voor ouderen met een laag aanvullend pensioen en voor chronisch zieken vanwege de standaard aftrekposten die voor deze groepen gelden. De tegemoetkoming stijgt met de zorguitgaven en daalt met de hoogte van het inkomen.

– Het afschaffen van de categoriale bijstand heeft vooral gevolgen voor de huidige ontvangers die geen bijzondere kosten maken. Mensen die wel bijzondere kosten maken blijven voor deze kosten in aanmerking komen voor individuele bijzondere bijstand. De bevoegdheid van gemeenten voor de toekenning van individuele bijzondere bijstand is toegenomen.

– Langdurige minima zonder arbeidsmarktperspectief ondervinden door de langdurigheidstoeslag een positief inkomenseffect van gemiddeld 3%.

– De wijziging in de landelijke inkomensvrijlating voor bepaalde groepen kan voor bijstandsgerechtigden met arbeidsinkomen leiden tot een inkomensmutatie tussen + € 163 per maand en – € 163 per maand.

– Omdat werkenden op dit moment nauwelijks gebruik maken van de bijzondere bijstand zal de bezuiniging voor hen geen effect hebben.

Cumulatie

• Ouderen zonder, of met een klein aanvullend pensioen en hoge zorguitgaven zullen worden getroffen door maatregelen in de huursubsidie, het Ziekenfondspakket en de AWBZ en de bijzondere bijstand. Wel zullen zij worden gecompenseerd door de tegemoetkoming buitengewone uitgaven.

• Ditzelfde geldt voor Wajonggerechtigden en andere uitkeringsgerechtigden met hoge zorguitgaven.

• Voor werknemers zullen de inkomensgevolgen van specifieke beleidsmaatregelen beperkt blijven. Cumulatie van de inkomenseffecten ten gevolge van het gedeeltelijk vervallen van de niet standaard aftrekposten zijn er nauwelijks te verwachten. Het afbouwtraject van de WTOS en de aanvullende beurs begint pas bij een inkomen waar geen recht meer bestaat op huursubsidie.

Tabel: 15.4: Lonen, loonkosten, prijzen en koopkracht

Procentuele mutaties1994199519961997199819992000200120022003*2004*
lonen, loonkosten en prijzen           
consumentenprijsindex (1)2,72,02,12,22,02,22,64,53,52
afgeleide («geschoonde») cpi (2)2,31,61,21,91,71,72,13,63,4
            
nominaal contractloon marktsector (3)1,61,41,92,33,12,93,24,53,4
reële contractloon marktsector (4=3–1)– 1,1– 0,6– 0,20,11,10,70,60,00,1½0
bruto wettelijk minimumloon (incl. vak. toesl.) (5)0,00,01,41,72,73,02,86,04,43½
            
loonsom per werknemer marktsector (6)2,91,31,12,33,93,75,15,654
arbeidsproduktiviteit (7)3,11,60,01,22,42,62,60,10,1
arbeidskosten per eenheid produkt (8=6–7)– 0,20,21,11,11,51,12,55,54,9– ¼
            
prijspeil produktie marktsector (9=6–10)1,91,5– 0,11,11,80,93,04,24,3
reële arbeidskosten (10)1,0– 0,21,21,22,12,82,11,40,7¾
reële arbeidskosten per eenheid produkt           
(11=10–7=8–9)– 2,1– 1,81,20,0– 0,30,2– 0,51,30,6½– 2
            
loonkosten per eenheid produkt verwerkende           
industrie Nederland (in gld) (12)– 6,1– 1,00,3– 0,31,81,50,45,84,6¾– 2
idem, concurrende landen (in gld) (13)– 2,7– 5,23,23,90,02,34,52,4– 0,2– 5– 1½
verbetering concurrentiepositie in termen van loonkosten (14=13–12)3,4– 4,22,94,2– 1,80,84,1– 3,4– 4,8– 5¾½
            
koopkracht           
modale werknemer (exclusief incidenteel)– 0,41,50,60,31,7– 0,216,60,0– 1¼– ¼
minimum plus (WML + € 250)– 0,60,70,40,42,70,129,11,80½
minimumuitkeringsgerechtigde met kinderen– 2,1– 0,1– 0,20,52,00,11,44,32–¾– ½
minimumuitkeringsgerechtigde zonder kinderen– 2,0– 0,4– 0,20,51,90,10,83,10,5– 1¾– 1
            
invloed collectieve lasten op koopkracht modale werknemer marktsector0,21,30,50,00,3– 1,10,004,00,3– 2½– ½

*= voorlopig. Cijfers t/m 1995 vóór revisie, vanaf 1996 na revisie.

Bronnen: CPB: MEV 2004 en SZW.

16 BIJLAGE SOCIALE ZEKERHEID

Bijlage 16.1 Volume sociale verzekeringen en voorzieningen 1990–2007 (jaargemiddelden, x 1000)

Categorie199019952000200220032004200520062007
1. Algemene Ouderdomswet:         
– 90% uitkering0,20,20,20,20,20,20,20,20,2
– 70% uitkering1 0291 048970966969975980987995
w.v. partner < 65 jaar115110201197666
overigen914938951955960968975981989
– 50% uitkering9271 0311 2221 2701 2961 3241 3541 3831 410
w.v. partner < 65 jaar6274177187194201209215221
overigen8659571 0451 0821 1021 1231 1461 1681 189
          
Totaal AOW1 9562 0792 1922 2362 2662 3002 3352 3702 406
          
2. Algemene Nabestaandenwet:         
Bestaande gevallen:         
Weduwen:16115585665750443833
– w.v. hoge pensioenen21188654332
lage pensioenen14013777605246403531
Weduwnaars:243411876554
– w.v. hoge pensioenen562111111
lage pensioenen19289765443
Nieuwe gevallen:         
Weduwen:36485256596365
– w.v. hoge pensioenen888891010
lage pensioenen28404447505355
Weduwnaars:5799101011
– w.v. hoge pensioenen4111111
lage pensioenen16889910
Wezenpensioenen222222222
          
Totaal Anw187191139131127123120118115
          
3. Kinderbijslagwetten:         
– aant. huishoudens met 1 kind681673703728740750754760765
– aant. huishoudens met 2 kinderen779773792821833842849854858
– aant. huishoudens met 3 kinderen254270262262262261261259257
– aant. huishoudens met 4 kinderen626759575654535251
– aant. huishoudens met 5 en meer kinderen333121181716151413
          
Totaal AKW1 8091 8141 8371 8861 9081 9231 9321 9391 944
          
4. Invaliditeits- en Ouderdomsfonds:         
– Invaliditeitsrenten7
– Ouderdomsrenten (IW)130
– Weduwen- en wezenrenten64
– Overig
          
Totaal201
          
5. Verzuim particulier, excl. Vangnet ZW346306279287275269275276280
6. Arbeidsongeschiktheidswetten:         
– WAO548520624647648646634613590
– AAW230232
w.v. ABP-verzekerden8375
Zelfstandigen5149
Vroeggehandicapten89103
Overigen75
          
Totaal AAW/WAO1790752624647648646634613590
          
7. Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ)46484949444134
          
8. Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong)122127130133136139142
          
9. Beperking inkomensachteruitgang gevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria (BIA)1111111
          
Totaal arbeidsongeschiktheids- regelingen790752794823828828815794768
          
10. Werkloosheidswet:         
– Wgf26454362991271069795
– AWf138296113101145183172152141
– Ufo4812152323
          
Totaal WW2164341156166252322293272259
          
11. Vangnet ZW:         
– Wgf34303031313232
– Awf68667071717676
– Ufo788888
          
Totaal Vangnet3102103108109110115116
          
12. Bijstand/WWB:         
1. Periodieke algemene bijstand aan thuiswonenden         
– beneden 65 jaar176164348318346399413412408
– 65 jaar en ouder121318212223252628
2. Rijksgroepsregeling werkloze werknemers (RWW)354328
3. Bijstand aan zelfstandigen111111111
4. Periodieke bijstand aan elders verzorgden444444444
          
Totaal Bijstand547510371344373428443443441
          
13. Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werkloze Werknemers (IOAW)182020191920222531
          
14. Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen (IOAZ)345334456
15. Wet Sociale Werkvoorziening (WSW)4778186878990909090
          
16. Flexibele reintegratiebudget51151878579    
          
17. Wet Inkomensvoorziening Kunstenaar (WIK)4454322
          
18. Toeslagenwet (TW)95100918894100969187
          
19. VUT-regeling ex-mijn- werkers (VVU)210000000

Bron: CBS, CPB, UWV en SZW.

1 Incl. werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikten, excl. tweede ziektejaar (vanaf 2004).

2 Incl. niet-werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikten (vanaf 2005).

3 Incl. tweede ziektejaar (vanaf 2004).

4 In standaardeenheden (x 1000).

5 Vanaf 1 januari 2004; voor oude jaren staan hier de regelingen vermeld, te weten: I/D-banen, banenpools, WIW, TV-GWJ, JWG».

Het is niet bekend hoe gemeenten vanaf de invoering van de WWB hierop zullen reageren.

Bijlage 16.2 Exploitatie-overzichten sociale verzekeringen 2002–2004

Tabel 16.2.A. Overzicht sociale verzekeringen 2002 (bedragen in miljoenen euro)
 AOWAnwWAOWAZVangnet ZWWgfAWfREAUfo incl. vangnetTotaal
Premies Totaal17 9271 44612 17388201 0114 982035138 773
Inkomensoverdrachten2 608– 27– 308– 121 486– 442– 1 342726– 572 632
Onderlinge Betalingen001 01200128129001 269
Saldo Interest58– 21182202520000421
           
Totaal baten20 5931 41712 9958921 4867223 96972629443 095
           
Uitkeringen/Verstrekkingen21 3891 5299 6235161 3119331 64258220537 730
Onderlinge Betalingen0661 419250183364002 057
Uitvoeringskosten1033273446174175309144641 781
           
Totaal Lasten21 4921 62611 7765871 4861 2922 31672626941 568
           
Besparingen– 898– 2091 2193050– 5691 6530251 526
           
Wettelijke Premie17,901,257,858,800,000,898,550,000,80 
Aandeel Werknemers17,901,250,000,000,000,004,950,000,00 
Aandeel Werkgevers0,000,007,858,800,000,893,600,000,80 
Tabel 16.2.B. Overzicht sociale verzekeringen 2003 (bedragen in miljoenen euro)
 AOWAnwWAOWAZVangnet ZWWgfAWfREAUfo incl. vangnetTotaal
Premies Totaal18 8131 51511 61776701 5424 390044939 094
Inkomensoverdrachten3 792195– 259– 91 610– 459– 1 394612– 504 038
Onderlinge Betalingen001 0880012841001 258
Saldo Interest41– 5144130217000365
           
Totaal baten22 6471 70512 5917721 6101 2133 20761239944 755
           
Uitkeringen/Verstrekkingen22 4641 51110 0335371 4221 3992 40149732140 587
Onderlinge Betalingen0841 389280240460002 201
Uitvoeringskosten1053679046188184413114301 907
           
Totaal Lasten22 5691 63212 2126121 6101 8233 27461235244 695
           
Besparingen78733791600– 609– 6704760
           
Wettelijke Premie17,901,257,408,800,001,307,350,000,80 
Aandeel Werknemers17,901,250,000,000,000,005,800,000,00 
Aandeel Werkgevers0,000,007,408,800,001,301,550,000,80 
Tabel 16.2.C. Overzicht sociale verzekeringen 2004 (bedragen in miljoenen euro)
 AOWAnwWAOWAZVangnet ZWWgfAWfREAUfo incl. vangnetTotaal
Premies Totaal19 0631 54910 45875402 4014 354053739 116
Inkomensoverdrachten3 853203– 219– 61 665– 481– 1 384511– 424 101
Onderlinge Betalingen001 0590013844001 241
Saldo Interest400132190– 2015300324
           
Totaal baten22 9561 75111 4317681 6652 0373 16751149544 782
           
Uitkeringen/Verstrekkingen22 9961 46510 0425411 4651 9472 94338039342 109
Onderlinge Betalingen0831 335290291511002 249
Uitvoeringskosten1063574750200274493131262 131
           
Totaal Lasten23 1021 58312 1246191 6652 5113 94751142046 485
           
Besparingen– 146168– 6931490– 474– 781076– 1 703
           
Wettelijke Premie17,901,250,000,000,000,005,720,000,80 
Aandeel Werknemers17,901,250,000,000,000,005,800,000,00 
Aandeel Werkgevers0,000,006,708,800,002,001,550,000,80 

Bijlage 16.3 Vermogens sociale fondsen, ultimo 2002–2004

(bedragen in miljoenen euro)
  2002  2003  2004 
 aanwezigbenodigdvermogens-overschotaanwezigbenodigdvermogens-overschotaanwezigbenodigdvermogens-overschot
AOW6926187476959517462360320
Anw– 210– 6– 203– 137– 6– 13031– 738
Totaal SVB482611– 1296335894465459658
          
WAZ1 169511 1181 329701 2591 478761 402
WAO3 2915342 7573 6705523 1182 9775472 430
Ufo170241462172419329252240
AWf6 2272 2363 9916 1602 2363 9245 3802 2363 144
Totaal UWV10 8572 8458 01211 3772 8828 49410 1262 9117 215
          
Centrale fondsen11 3393 4577 88312 0093 4718 53810 7813 5077 274
          
Wgf34460– 427– 576591– 1 167– 1 050783– 1 832
Totaal decentraal34460– 427– 576591– 1 167– 1 050783– 1 832
          
Totaal11 3733 9177 45611 4334 0627 3719 7314 2905 441

Bijlage 16.4 Exploitatie-overzichten sociale voorzieningen 2002–2004

Tabel 16.4.A. Overzicht sociale voorzieningen 2002 (bedragen in miljoenen euro)
 AKWFWIFlexibel reïntegratieaCWITWWajongKinderopvangWSWOverigOntvangstenTotaal
Uitkeringen/Verstrekkingen3 1194 0461 9594352731 2951532 076423– 55413 224
Sociale lasten02530033860050376
Uitvoeringskosten78000838003490473
Overige lasten0000151005056
            
Totaal lasten3 1974 2991 9594353151 4691532 076781– 55414 129
            
Aanvullende post00000000000
Anticumulatie000000039400394
Overige baten00000000101
Bijdragen gemeenten00000000000
Rijksbijdragen3 1974 2991 9594353151 4691531 682780– 55413 734
            
Totaal baten3 1974 2991 9594353151 4691532 076781– 55414 129

a Voor 2002 en 2003 staan hier vermeld I/D-banen, WIW en sluitende reïntegratie.

Tabel 16.4.B. Overzicht sociale voorzieningen 2003 (bedragen in miljoenen euro)
 AKWFWIFlexibel reïntegratieaCWITWWajongKinderopvangWSWOverigOntvangstenTotaal
Uitkeringen/Verstrekkingen3 1964 4681 8814262851 4321672 151378– 92613 458
Sociale lasten03020034970050438
Uitvoeringskosten790001044001990332
Overige lasten0000459003066
            
Totaal lasten3 2754 7691 8814263341 6321672 151584– 92614 293
            
Aanvullende post0000000080080
Anticumulatie000000042400424
Overige baten00000000101
Bijdragen gemeenten00000000000
Rijksbijdragen3 2754 7691 8814263341 6321671 727503– 92613 788
            
Totaal baten3 2754 7691 8814263341 6321672 151584– 92614 293

a Voor 2002 en 2003 staan hier vermeld I/D-banen, WIW en sluitende reïntegratie

Tabel 16.4.C. Overzicht sociale voorzieningen 2004 (bedragen in miljoenen euro)
 AKWFWIFlexibel reintegratieaCWITWWajongKinderopvangWSWOverigOntvangstenTotaal
Uitkeringen/Verstrekkingen3 2095 1131 6683523031 4861432 186455– 51614 398
Sociale lasten034400361000040484
Uitvoeringskosten81000115100500193
Overige lasten0000152003056
            
Totaal lasten3 2905 4571 6683523511 6891432 186512– 51615 131
            
Aanvullende post13811421083618– 3125
Anticumulatie000000042700427
Overige baten00000000001
Bijdragen gemeenten00000000000
Rijksbijdragen3 2885 4201 6573483491 6791351 723492– 51314 578
            
Totaal baten3 2905 4571 6683523511 6891432 186512– 51615 131

Opmerkingen bij bijlage 16.4.:

– In groep «Overig» zitten de volgende voorzieningen, te weten: VVU, RSP, TOG, suwi, subsidies, Arbo, CWI, agentschap SZW, scholing, WIK, BIA, WVG, Kinderopvang ABW, minderheden, asbest, eindejaarsmarge, sectorale stimulansen, casemanagement en handhaving.

– De aanvullende post (loon- en prijsbijstelling) geeft het verschil in lasten bij constante en lopende lonen en prijzen (en premies).

– De Rijksbijdragen, gesommeerd met de Anticumulatiebetalingen/aanvullende post vormen de bedragen die ten laste komen van de begroting van het ministerie van SZW.

17 BIJLAGE GEBRUIKTE AFKORTINGEN

AafAlgemeen Arbeidsongeschiktheidsfonds
AAWAlgemene Arbeidsongeschiktheidswet
AbwAlgemene bijstandswet
ADJArbeidsdeskundige jonggehandicapten
AfJArbeidsongeschiktheidsfonds Jonggehandicapten
AfzArbeidsongeschiktheidsfonds Zelfstandigen
AGAgentschap SZW
AIArbeidsinspectie
AKWAlgemene kinderbijslagwet
ANWAlgemene nabestaanden wet
AofArbeidsongeschiktheidsfonds
AokArbeidsongeschiktheidskas
AOWAlgemene Ouderdoms Wet
ArboArbeidsomstandigheden
ATWArbeidstijdenwet
AVVWet op de collectieve arbeidsvoorwaardenvorming
AWBZAlgemene wet bijzondere ziektekosten
AwfAlgemeen werkloosheidsfonds
BBPBruto Binnenlands Produkt
BEUWet Beperking Export Uitkeringen
BiaWet Beperking inkomensgevolgen Arbeidsongeschiktheidscriteria
BIKKBijdrage in de Kosten van Kortingen
BKWIBureau Keteninformatisering Werk en Inkomen
BODBijzondere Opsporingsdienst
BRZOBesluit risico's zware ongevallen
BVGBedrijfsverzamelgebouwen
BWBurgerlijk Wetboek
BZKMinisterie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
CAOCollectieve Arbeidsovereenkomst
CBSCentraal Bureau voor de Statistiek
CIECriminele Inlichtingen Eenheid
CKICertificerende en keurende instanties op het terrein van arbeidsomstandigheden
CPBCentraal Plan Bureau
CWICentra voor Werk en Inkomen
EAUExperimenten activering van uitkeringsgelden
EEREmancipatie Effect Rapportage
EJMEindejaarsmarge
ESFEuropees Sociaal Fonds
EUEuropese Unie
EZMinisterie van Economische Zaken
FinloWet Financiering Loopbaanonderbreking
FOIFront Office Inburgering
GSDGemeentelijke Sociale Dienst
GWLGeregistreerde Werkloosheid
HVSHoofdelijk Versnelde Scholing
I/A-ratioInactieven/Actieven-ratio
IASInstituut asbestslachtoffers
IBInkomstenbelasting
ICTInformatie en Communicatie Technologie
ID-banenInstroom, doorstroombanen
IHSIndividuele Huursubsidie
IOAWWet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
IOAZWet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
IWIInspectie voor Werk en Inkomen
KOARegeling Kinderopvang en buitenschoolse opvang vooralleenstaande ouders met kinderen in de Abw
LNVMinisterie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
MBKMidden- en Kleinbedrijf
MEVMacro Economische Verkenning
NAPNationale Actie Plan
NCvBNederlands Centrum voor Beroepsziekten
OCWMinisterie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
OSBOndernemersorganisatie schoonmaak- en Bedrijfsdiensten
PemParticipatie van vrouwen uit Etnische Minderheden
PVKPensioen- en Verzekeringskamer
REAReïntegratie Arbeidsgehandicapten
RfReïntegratiefonds
RGDRijksgebouwendienst
Rif'sRegionale interdisciplinaire fraudeteams
RkbRegeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang
ROAResearchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt
ROC'sRegionale Opleidingencentra
RPARegionale Platforms Arbeidsmarktbeleid
RSIRepetitive Strain Injury
RSPRegeling schoonmaakdiensten particulieren
RWIRaad voor Werk en Inkomen
RWTRechtspersoon met een wettelijke taak
SERStandaardeenheden
SERSociaal-Economische Raad
SIGISStructurering en integratie Gemeentelijke informatiestromen SZW
SIODSociale Inlichtingen en Opsporings Dienst
SPAGStimuleringsprojecten Allochtone Groepen
SPAKSpecifieke Afdrachtskorting
SUWIStructuur Uitvoering Werk en Inkomen
SVBSociale Verzekeringsbank
SVWWStimuleringsregeling Vacaturevervulling door Werklozen en met werkloosheid bedreigde Werknemers
SWSociale Werkvoorziening
SZWMinisterie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
TASRegeling Tegemoetkoming asbestslachtoffers
TBAWet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen
TbiaWet bescherming inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria
TOATaskforce Ouderen en Arbeid
TOGTegemoetkoming Onderhoudskosten Gehandicapten
TWToeslagenwet
UfoUitvoeringsfonds voor de Overheid
UWVUitvoeringsorganisatie werknemersverzekeringen
VBSVeiligheidsbeheerssysteem
VBTBVan Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording
VlwVermindering langdurig werklozen
VNGVereniging Nederlandse Gemeenten
VRVeiligheidsrapport
VROMMinisterie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
VWSMinisterie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
WAAWet Aanpassing Arbeidsduur
WAJONGWet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jong Gehandicapten
WalvisWet administratieve lastenverlichting in de Sociale verzekeringen
WAOWet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering
WAVWet Arbeid Vreemdelingen
WAZWet arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen
WbkWet basisvoorziening kinderopvang
WboWet op de bedrijfsorganisatie
WEPWerkervaringsplaatsen
Wet SamenWet Stimulering Arbeidsdeelname Minderheden
WgfWachtgeldfondsen
WgrWet gemeenschappelijke regeling
WIKWet Inkomensvoorziening Kunstenaars
WIWWet inschakeling werkzoekenden
WKAWet Koppeling met afwijkingsmogelijkheid
WMLWet minimumloon
WORWet op de Ondernemingsraden
WSWWet sociale werkvoorziening
WulbzWet uitbreiding loondoorbetalingsverplichting bij ziekte
WWWerkloosheidswet
WWBWet Werk en Bijstand
WWOWWetsvoorstel Werkgeversbijdrage Oudere Werknemers
ZboZelfstandige Bestuursorgaan

18 BIJLAGE TREFWOORDENREGISTER

ABW 42, 94, 159, 168, 189, 196, 199, 214, 246, 248, 279, 282, 283, 289, 299, 335

Activering 19, 28, 42, 49, 57, 73, 89, 143, 146, 229, 243, 294, 336

Administratieve lastenverlichting 4, 24, 338

Agenda voor de toekomst 31, 240, 241, 242

Agentschap SZW 5, 1, 5, 52, 53, 148, 152, 154, 226, 228, 229, 231, 232, 239, 240, 336

Algemene Rekenkamer 46, 132

Anw 44, 139, 189, 190, 191, 192, 193, 194, 205, 273, 297, 299, 300, 301, 329, 332, 333

AOW-gat 137, 138, 139, 281

AOW 4, 2, 31, 138, 139, 141, 148, 151, 196, 197, 198, 199, 200, 201, 205, 212, 221, 259, 260, 274, 276, 281, 287, 289, 290, 291, 297, 299, 300, 301, 302, 313, 314, 329, 332, 333, 336

Arbeid en zorg 2, 8, 9, 13, 17, 22, 29, 30, 102, 103, 104, 105, 109, 110, 111, 148, 254, 275, 324

Arbeidsaanbod 4, 5, 41, 44, 48, 49, 148, 152, 154, 165, 239, 316

Arbeidsgehandicapten 17, 19, 20, 21, 28, 59, 128, 132, 133, 169, 170, 178, 180, 181, 182, 183, 184, 186, 187, 272, 281, 337

Arbeidsinspectie 27, 111, 123, 129, 130, 131, 132, 148, 149, 150, 153, 216, 258, 278, 336

Arbeidsmarktbeleid 2, 18, 47, 48, 143, 207, 208, 209, 210, 229, 261, 276, 317, 318, 337

Arbeidsomstandigheden 2, 14, 16, 27, 31, 122, 123, 126, 129, 131, 132, 148, 150, 152, 168, 232, 257, 258, 275, 278, 336

Arbeidsongeschiktheid 2, 13, 17, 18, 19, 20, 27, 28, 55, 63, 69, 78, 79, 80, 82, 83, 84, 85, 87, 123, 125, 126, 130, 137, 167, 168, 170, 171, 175, 180, 181, 184, 186, 190, 204, 205, 271, 294, 295, 300, 313, 330, 336, 337, 338

Arbo 18, 28, 30, 67, 91, 113, 122, 123, 124, 125, 126, 127, 128, 129, 130, 131, 132, 141, 149, 150, 168, 169, 177, 208, 218, 222, 251, 257, 258, 264, 265, 266, 267, 280, 282, 283, 293, 295, 335, 336

Armoedeval 23, 69, 208, 211, 213, 294

Asbestslachtoffers 4, 2, 134, 148, 259, 336, 337

Automatisering 148, 154, 155, 228, 230, 236, 264, 265, 266, 267, 268

Baten-lastendienst 1, 5, 226, 234

Bedrijfsverzamelgebouw 23, 36, 143, 144, 229, 261, 262, 336

Bedrijfsvoering 5, 224, 225

Beleidsprioriteiten 116, 119, 120

Beleidsprogramma 56, 64, 73, 81, 86, 92, 98, 110, 121, 136, 164, 173, 185, 192, 200

Bijstand 5, 8, 9, 10, 16, 17, 19, 20, 23, 24, 27, 28, 30, 43, 44, 45, 46, 55, 57, 64, 66, 69, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 78, 84, 89, 91, 123, 151, 212, 214, 229, 247, 279, 281, 282, 283, 291, 293, 294, 295, 299, 313, 320, 324, 325, 326, 327, 330, 336

BKWI 38, 39, 232, 287, 288, 336

Budgetflexibiliteit 4, 6, 39, 56, 64, 73, 81, 86, 92, 97, 98, 110, 121, 131, 136, 139, 142, 144, 147, 155, 156, 163, 164, 173, 185, 192, 199, 200

Cao 150, 216

Centra voor Werk en Inkomen 24, 33, 38, 39, 336

Dagindeling 22, 29, 117, 119, 120, 255, 256

Emancipatie 4, 2, 4, 16, 17, 18, 22, 23, 59, 113, 114, 115, 116, 117, 119, 120, 121, 148, 152, 255, 256, 275, 281, 336

Equal 119, 120, 154, 227, 229

ESF 6, 42, 44, 47, 48, 51, 53, 117, 119, 120, 143, 144, 163, 226, 227, 229, 238, 278, 281, 286, 336

Etnische minderheden 12, 35, 36, 40, 41, 49, 54, 57, 208, 306, 307

Evaluatieonderzoek 112, 189

Experimenten 22, 45, 114, 117, 119, 120, 146, 147, 336

Farbo 129, 132

Formatie 6, 23, 26, 30, 33, 34, 35, 37, 39, 40, 52, 57, 63, 65, 69, 77, 79, 83, 85, 88, 93, 100, 103, 109, 111, 112, 116, 121, 125, 132, 143, 148, 149, 150, 151, 152, 153, 154, 155, 159, 166, 171, 179, 181, 188, 195, 203, 216, 224, 225, 229, 230, 236, 240, 242, 250, 253, 255, 256, 264, 265, 266, 267, 272, 273, 274, 276, 282, 284, 287, 288, 289, 314, 336, 337

Fraudebestrijding 69, 70, 73, 151, 248

Gemeentefonds 69, 109, 233, 293, 295

Gesubsidieerde arbeid 45, 59, 64, 276, 284, 294

Herintredende vrouwen 22, 35, 49, 51, 54, 208, 242

Huisvesting 23, 39, 148, 154, 155, 228, 230, 236, 286, 288, 289, 320, 338

ID-banen 5, 43, 45, 52, 57, 58, 64, 229, 240, 242, 243, 244, 336

Inkomensbeleid 2, 5, 17, 67, 68, 69, 211, 212, 293, 294, 295, 319

Inlichtingenbureau 70, 232

Inspectie Werk en Inkomen 5, 1, 5, 62, 226, 232, 233, 235, 284

Kinderbijslag 25, 26, 94, 95, 151, 290, 294, 315, 319

Kinderopvang 9, 22, 29, 30, 42, 44, 45, 46, 47, 52, 53, 56, 102, 106, 107, 108, 109, 110, 111, 112, 117, 240, 242, 254, 255, 264, 265, 267, 286, 293, 296, 334, 335, 337

Koopkracht 17, 26, 67, 68, 138, 146, 211, 212, 214, 310, 320, 321, 322, 328

Koppeling 25, 80, 140, 172, 194, 199, 202, 284, 296, 338

Kunstenaars 4, 2, 89, 90, 91, 93, 148, 251, 338

Laagopgeleiden 48

Leeswijzer 4

Levensloop 9, 18, 22, 24, 29, 104, 105, 109, 110, 117, 119, 208, 221, 254, 255, 276, 292, 293, 295, 296, 324, 325

Loonkosten 15, 45, 46, 48, 54, 61, 215, 226, 227, 230, 236, 317, 328

Loopbaanonderbreking 103, 104, 106, 109, 110, 295, 336

Mededeling bedrijfsvoering 5

MEV 43, 56, 73, 74, 97, 98, 158, 165, 246, 249, 260, 270, 271, 272, 273, 274, 303, 328, 337

Misbruik en oneigenlijk gebruik 9, 78, 80, 84, 85, 94, 96, 159, 162, 168, 171, 181, 184, 189, 190, 196, 198

Moties 5, 275, 276, 277

Nabestaanden 2, 189, 193, 205, 273, 314, 329

Ouderen 2, 12, 17, 21, 26, 29, 41, 49, 51, 54, 55, 57, 117, 161, 208, 218, 222, 223, 291, 295, 310, 312, 314, 322, 326, 327, 337

Participatiegraad 33, 41, 51, 57, 165, 310, 311

Pensioen 3, 8, 9, 13, 15, 16, 17, 21, 25, 26, 29, 51, 55, 68, 104, 105, 138, 150, 197, 199, 208, 221, 222, 223, 232, 275, 276, 279, 281, 284, 291, 293, 296, 313, 327, 329, 337

Premiegefinancierde sociale zekerheidsuitgaven 7

Preventiequote 36, 40

Raad voor Werk en Inkomen 46, 123, 232, 293, 295, 337

Reïntegratie 19, 20, 28, 30, 34, 35, 37, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 47, 52, 53, 54, 56, 57, 66, 73, 79, 122, 123, 125, 126, 127, 128, 144, 159, 161, 162, 168, 169, 170, 178, 180, 182, 183, 185, 186, 187, 205, 208, 209, 239, 240, 242, 261, 262, 272, 273, 275, 277, 282, 284, 294, 315, 325

Resultaatverantwoordelijkheid 6, 207

Scholing 13, 18, 24, 31, 42, 44, 46, 47, 48, 49, 52, 53, 54, 56, 57, 161, 180, 182, 183, 185, 186, 187, 209, 210, 239, 241, 242, 243, 283, 296, 315, 316, 317, 324, 335, 336

SIOD 27, 148, 149, 151, 264, 265, 266, 267, 268, 285, 337

Sluitende aanpak 42, 43, 44, 45, 56, 139, 158, 159, 161, 162, 166, 180, 186, 262, 280, 282

Sociale activering 44, 46

Sociale fondsen 2, 137, 148, 204, 205, 259, 301, 333

Sociale Nota 4, 5, 127, 183

Sociale werkvoorziening 59, 299, 338

Spaarfonds AOW 6, 141, 142, 205

Strategisch Akkoord 55, 95, 96, 104, 153, 155, 190, 197, 272, 290, 293, 294, 295, 300

SUWI 34, 35, 38, 39, 143, 144, 168, 224, 282, 284, 285, 286, 287, 288

SVB 6, 94, 95, 96, 97, 98, 100, 135, 138, 143, 151, 190, 191, 192, 193, 194, 195, 196, 197, 198, 199, 200, 202, 203, 204, 224, 232, 252, 253, 266, 273, 274, 287, 288, 289, 301, 333, 337

Toeslagenwet 66, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 76, 246, 247, 249, 331, 337

Toezeggingen 5, 131, 275, 278

Uitstroomquote 36, 40

UWV 6, 13, 14, 19, 20, 21, 23, 27, 28, 33, 35, 36, 37, 42, 43, 44, 45, 47, 49, 63, 68, 69, 70, 71, 72, 76, 77, 78, 79, 80, 81, 82, 83, 85, 86, 87, 88, 103, 111, 137, 138, 143, 151, 153, 159, 160, 161, 162, 163, 164, 168, 169, 170, 171, 172, 173, 174, 175, 176, 178, 181, 182, 183, 184, 185, 186, 187, 204, 205, 208, 224, 232, 241, 246, 247, 249, 250, 251, 266, 270, 271, 272, 273, 281, 282, 284, 286, 287, 288, 289, 295, 301, 331, 333, 337

VBTB 4, 6, 7, 40, 57, 65, 66, 76, 77, 83, 88, 93, 100, 111, 114, 121, 132, 136, 140, 142, 145, 156, 166, 178, 187, 194, 202, 224, 285, 337

Veiligheid 18, 22, 28, 113, 114, 115, 116, 119, 120, 121, 124, 125, 126, 130, 131, 149, 218, 220, 257, 337, 338

VLW 55, 56, 59, 61

Voorlichting 18, 29, 51, 52, 90, 91, 102, 103, 118, 148, 152, 154, 155, 163, 172, 219, 222, 223, 227, 228, 230, 236, 239, 240, 241, 242, 243, 244, 247, 248, 249, 254, 257, 258, 265, 267

Wajong 13, 31, 63, 68, 74, 78, 79, 80, 81, 82, 83, 171, 184, 250, 275, 281, 285, 299, 327, 330, 334, 335

WAO 4, 8, 13, 14, 18, 19, 24, 28, 42, 57, 63, 68, 74, 78, 79, 82, 84, 87, 94, 117, 127, 132, 149, 151, 152, 154, 159, 167, 168, 169, 170, 171, 172, 173, 174, 175, 176, 178, 179, 181, 184, 189, 196, 204, 205, 206, 246, 248, 270, 271, 272, 275, 280, 281, 282, 283, 285, 287, 291, 293, 294, 295, 297, 299, 300, 301, 313, 315, 330, 332, 333, 338

WAZ 13, 31, 63, 68, 74, 79, 82, 103, 104, 139, 167, 168, 169, 170, 171, 172, 173, 175, 177, 178, 184, 204, 205, 246, 248, 249, 259, 260, 271, 272, 275, 295, 299, 300, 301, 330, 332, 333, 338

Werkloosheid 2, 8, 10, 14, 15, 21, 24, 29, 33, 35, 36, 40, 41, 43, 44, 45, 48, 49, 50, 54, 55, 56, 57, 69, 73, 74, 79, 84, 85, 88, 146, 158, 160, 161, 162, 164, 165, 166, 173, 176, 180, 204, 205, 208, 209, 213, 214, 238, 239, 241, 242, 270, 282, 290, 291, 301, 303, 306, 307, 308, 313, 314, 316, 317, 330, 336, 338

Wet basisvoorziening kinderopvang 22, 46, 108, 117, 241, 254, 255, 338

Wet Werk en Bijstand 42, 43, 45, 208, 324, 338

Wiw-dienstbetrekkingen 53

Wsw 59, 60, 61, 62, 63, 64, 65

WW 5, 19, 20, 21, 23, 24, 28, 29, 30, 31, 36, 40, 42, 43, 44, 45, 46, 51, 52, 53, 56, 57, 66, 67, 68, 69, 70, 73, 74, 85, 86, 94, 139, 151, 152, 154, 158, 159, 160, 161, 162, 163, 164, 165, 166, 168, 189, 193, 196, 204, 240, 242, 246, 247, 248, 249, 264, 265, 266, 267, 279, 287, 289, 291, 293, 294, 295, 296, 299, 301, 324, 330, 331

Ziektewet 78, 103, 167, 176, 280

Zorg 4, 12, 13, 14, 17, 18, 20, 22, 26, 33, 35, 38, 39, 49, 51, 59, 68, 69, 78, 84, 94, 95, 98, 102, 103, 104, 105, 106, 109, 111, 113, 117, 118, 119, 125, 127, 131, 133, 137, 141, 159, 161, 167, 168, 170, 189, 190, 196, 197, 198, 199, 212, 216, 218, 219, 221, 222, 226, 275, 279, 280, 283, 284, 293, 294, 296, 310, 321, 322, 326, 327, 330

Licence