Base description which applies to whole site

3.6 Opbrengst lokale heffingen 2010

3.6.1. Inleiding

Sinds 1996 heeft het kabinet in de Monitor Inkomsten uit Lokale Heffingen (MILH) zijn visie op de ontwikkeling van de begrote opbrengsten uit lokale heffingen op het niveau van de gemeente, de provincie en het waterschap gegeven. Vanaf 2007 is het overzicht van de begrote opbrengsten uit lokale heffingen als bijlage aan de begroting van het gemeentefonds toegevoegd. De in dit overzicht gebruikte gegevens zijn afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) en de rijksbelastingdienst.

Tabel 3.6.1. Opbrengsten lokale heffingen 2010 (x € miljoen)
 

2008

2009

2010

% stijging t.o.v. 2009

Stijging in miljoenen

Stijging in % van de totale stijging

Onroerende-zaakbelastingen1

2 739

2 868

2 961

3,2

93

34,4

Hondenbelasting 1

56

57

58

1,8

1

0,4

Toeristenbelasting1

119

131

132

0,8

1

0,4

Precariobelasting1

92

100

66

– 34,0

– 34

– 12,6

Parkeerbelasting1

494

533

567

6,4

34

12,6

Reinigingsheffingen1

1 732

1 767

1 787

1,1

20

7,4

Rioolrechten1

1 168

1 244

1 303

4,7

59

21,9

Bouwvergunningen1

487

530

494

– 6,8

– 36

– 13,3

Secretarieleges1

247

268

280

4,5

12

4,4

Provinciale opbrengsten op de MRB2

1 329

1 401

1 432

2,2

31

11,5

Waterschapslasten1

2 123

2 173

2 262

4,1

89

33,0

Totale opbrengst

10 586

11 072

11 342

2,4

270

100

1

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek

2

Bron: Belastingdienst

3.6.2. Gemeentelijke heffingen

De gemeentelijke belastingtarieven worden vastgesteld door de gemeenten. De afweging en de verantwoording over de hoogte van de tarieven vindt plaats in de gemeenteraden. Het kostendekkingspercentage van de rechten, de rioolheffing en de reinigingsheffing mag maximaal 100 procent zijn.

3.6.2.1. Opbrengsten uit gemeentelijke algemene belastingen

De begrote opbrengsten uit gemeentelijke algemene belastingen bedragen in 2010 € 6,874 miljard. In vergelijking met 2009 is dit een stijging van 2,6 procent. Het grootste deel van deze stijging wordt, zoals blijkt uit tabel 3.6.2., veroorzaakt door de stijging van de OZB-opbrengst. De opbrengsten van het vrij te besteden gedeelte van de gemeentelijke algemene belastingen is gestegen naar € 3,784 miljard in 2010. Dit is ten opzichte van 2009 een stijging van 2,6 procent.

Tabel 3.6.2. Gemeentelijke belastingen 2010 (x € miljoen)
 

2008

2009

2010

% stijging t.o.v. 2009

Stijging in miljoenen

Onroerende-zaakbelastingen

2 739

2 868

2 961

3,2

93

Hondenbelasting

56

57

58

1,8

1

Toeristenbelasting

119

131

132

0,8

1

Precariobelasting

92

100

66

– 34,0

– 34

Parkeerbelasting

494

533

567

6,4

34

Reinigingsheffingen

1 732

1 767

1 787

1,1

20

Rioolheffingen

1 168

1 244

1 303

4,7

59

Totale opbrengst

6 400

6 700

6 874

2,6

174

In het kader van de woonlasten zijn vooral de opbrengst van de rioolheffing en de opbrengst van de reinigingsheffing interessant. Beide heffingen zijn wettelijk gemaximeerd tot 100% kostendekkendheid. Hieronder wordt voor de rioolheffing en de reinigingsheffingen aangegeven hoe de opbrengst en de kostendekkingsgraad zich ontwikkelen.

A: Reinigingsheffing

De begrote opbrengsten uit reinigingsheffingen (afvalstoffenheffing en reinigingsrecht samen) stijgen met € 20 miljoen tot € 1,787 miljard. Ten opzichte van 2009 is dit een stijging van 1,1 procent. De implicaties voor gezinshuishoudingen staan in tabel 3.6.3.

Tabel 3.6.3. Reinigingsheffing per gezinshuishouden 20101 (in euro’s)
 

2008

2009

2010

2008–2009

2009–2010

Alleenstaande

210

215

215

2,2%

0,0%

Meerpersoonshuishouden

264

271

272

2,8%

0,2%

1

Nultarieven zijn meegerekend

Uit tabel 3.6.3 blijkt dat een eenpersoonshuishouden in 2010 gemiddeld € 215 aan reinigingsheffingen betaalt. Dit blijft ten opzichte van 2009 gelijk. Een meerpersoonshuishouden betaalt in 2010 gemiddeld € 272; dit is een stijging van 0,2 procent. De reinigingsheffing dekt gemiddeld 97,1 procent van kosten. Bij 87 procent van de gemeenten is het kostendekkingspercentage 100 procent.

B: Rioolheffing

De begrote opbrengsten uit rioolheffingen stijgen in 2010 tot € 1,303 miljard, wat een stijging van 4,7 procent is.

Tabel 3.6.4. Rioolrecht per gezinshuishouden 20101 (in euro’s)
 

2008

2009

2010

2008–2009

2009–2010

Alleenstaande, gebruiker

70

74

76

5,3%

2,8%

Alleenstaande, eigenaar

142

149

155

5,1%

4,0%

Meerpersoonshuishouden, gebruiker

82

86

88

4,8%

2,2%

Meerpersoonshuishouden, eigenaar

154

161

167

4,8%

3,6%

NB Deze tabel toont de stijging van de tarieven, tabel 3.6.1. toont de stijging van de opbrengst.

1

Nultarieven zijn meegerekend. Woningwaarde: modaal

De gemiddelde kostendekking van de rioolheffing ligt op 97,1 procent. In 79 procent van de gemeenten bedraagt het kostendekkingspercentage van de rioolheffing 100 procent.

C: Onroerende zaakbelasting

Voor de opbrengsten OZB geldt in 2010 de WOZ-waarde op 1 januari 2009. De effecten van de onrust op de financiële markten en de gevolgen op de huizenmarkt zijn dus dit jaar voor het eerst deels zichtbaar in de OZB en de WOZ-waarde. Het landelijke gemiddelde geeft aan dat woningen tussen 1 januari 2008 en 1 januari 2009 met slechts 0,4 % in waarde gestegen zijn. Natuurlijk wijkt de ontwikkeling per gemeente vaak af van dit landelijke gemiddelde. Daar in 2011 de WOZ-waarde op 1 januari 2010 zal gelden, is de verwachting dat de totale WOZ-waarde zal dalen.

Tabel 3.6.5. Gemiddelde onroerende zaakbelasting per gezinshuishouden 2010 (in euro’s)

Waarde in 2009

Waarde in 2010

2009

2010

2009–2010

188 973

189 729

177

179

1,5%

289 490

290 648

271

275

1,5%

352 213

353 622

330

334

1,5%

Bron Coelo (betreft woningen)

De cijfers in tabel 3.6.5. moeten als volgt gelezen worden: de OZB voor een huis met een gemiddelde waarde van € 188 973 in 2009 is gestegen van € 177 naar € 179. Dit is een stijging van 1,5 procent.

3.6.2.2. Precariobelasting

De opbrengsten voor precario bedragen in 2010 circa € 34 miljoen minder. Deze verminderde opbrengst hangt samen met de voorgenomen wetswijziging die een vrijstelling van precariobelasting voor netwerken van nutsbedrijven moest introduceren. Gemeenten hebben in 2010 deels geanticipeerd op deze beperking om precariobelasting te mogen heffen, vandaar de lagere opbrengst. Onder meer vanwege het zeer negatieve advies van de Raad van State, is besloten het wetsvoorstel uiteindelijk niet in te dienen bij de Tweede Kamer. De Kamer is op 21 april 2010 per brief van dit besluit door het kabinet geïnformeerd.

3.6.2.3. Opbrengsten uit retributies

Retributies zijn de tarieven die de overheid in rekening brengt voor het verlenen van concrete diensten. Voorheen vielen hier tevens de reinigingsheffing en de rioolheffing onder. Door de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken zijn de reinigingsheffing en de rioolheffing veranderdin een nieuwe gemeentelijke bestemmingsheffing. Gemeenten dienen sinds 1 januari 2010 de rioolheffing en de reinigingsheffing ingevoerd te hebben. Gevolg hiervan is dat, hoewel deze heffingen een retributief karakter hebben, zij niet meer onder de retributies vallen. In dit overzicht vallen onder de retributies bouwvergunningen en secretarieleges. De begrote opbrengst uit deze retributies bedraagt in 2010 € 774 miljoen. In vergelijking met 2009 is dat een daling van 3,0 procent.

3.6.3. Provinciale opcenten motorrijtuigenbelasting

Provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting mogen door provincies worden geheven op basis van artikel 222 Provinciewet. De opcenten worden geheven bovenop het rijkstarief van de motorrijtuigenbelasting. De hoogte van de provinciale opcenten is wettelijk gemaximeerd. De vaststelling van de opcenten geschiedt door Provinciale Staten. Omdat het een algemene belasting betreft komt de opbrengst toe aan de algemene middelen van de provincie.

Voor de periode vanaf 1 april 2010 tot en met 31 maart 2011 mag het aantal opcenten ten hoogste 116,7 procent bedragen. Geen enkele provincie heft het maximum aantal opcenten daar de opcenten variëren van 67,9 tot 95,0. In vergelijking met 2009 is de opbrengst in 2010 met € 31 miljoen gestegen tot € 1,432 miljard. Dit is een stijging van 2,2 procent.

3.6.4. Waterschapslasten

In 2010 zijn er 27 waterschappen. Tot en met 2008 bestonden de waterschapsheffingen uit de zogeheten waterschapsomslagen en de verontreinigingsheffing. Met ingang van 2009 is de gemoderniseerde Waterschapswet van kracht. Waterschappen leggen nu verschillende soorten heffingen op. Met de watersysteemheffing worden de waterkering, de waterbeheersing, het waterkwaliteitsbeheer en bij sommige waterschappen het wegen- en vaarwegenbeheer bekostigd. Enkele waterschappen bekostigen het wegenonderhoud met een afzonderlijke wegenheffing. Met de zuiveringsheffing wordt de afvalwaterzuivering bekostigd. Ten slotte kunnen waterschappen een verontreinigingsheffing opleggen aan zogenaamde directe lozers. De waterschapslasten zijn de enige inkomstenbron van de waterschappen en daarmee per definitie kostendekkend. De ontwikkeling van de opbrengsten van de waterschapsheffingen in de periode 2008–2010 staat in tabel 3.6.6.

Tabel 3.6.6. Ontwikkeling opbrengsten waterschapsheffingen 2008–2010 (x € miljoen)
 

2008

2009

2010

2009–2010

Watersysteemheffing1

 

999

1 059

6,0%

Zuiveringsheffing1

 

1 097

1 134

3,4%

Totaal waterschapslasten

2 123

2 173

2 262

4,1%

Bron: CBS

1

Bestonden nog niet in 2008

Licence