Base description which applies to whole site

ARTIKEL 3. VOORTGEZET ONDERWIJS

3.1 Algemene doelstelling: het voortgezet onderwijs zorgt dat leerlingen in deze fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het best past bij hun talenten. Het bereidt hen voor op volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt.

Omschrijving

Daarvoor biedt het voortgezet onderwijs de leerlingen verschillende leerroutes aan, van praktijkonderwijs tot vwo. Het voortgezet onderwijs heeft de taak om voor kwalitatief goed onderwijs te zorgen. De afgelopen periode stond de onderwijskwaliteit meer dan ooit centraal in het beleid voor het voortgezet onderwijs. In het kader van de Kwaliteitsagenda VO over 2008–2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 289, nr. 42) zijn diverse maatregelen getroffen gericht op verbetering van de kwaliteit van het voortgezet onderwijs. De prioriteiten zijn:

  • 1. Taal en rekenen, basiskwaliteit op orde: aantoonbare verbetering van de taal- en rekenprestaties;

  • 2. Uitblinken: uitblinken op alle niveaus en een passende kwalificatie voor alle leerlingen;

  • 3. Burgerschap: burgerschapsvorming voor alle leerlingen onder andere door maatschappelijke stages;

  • 4. Professionele ruimte: ruimte voor de leraar (de middelen hiervoor staan bij artikel 9 Arbeidsmarkt- en Personeelsbeleid);

  • 5. Examens: goede en betrouwbare examens;

  • 6. Verbetercultuur: (zeer) zwakke scholen weer goed, goede scholen nog beter.

De prioriteiten zijn nader toegelicht in de operationele doelstellingen.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs maximaal aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen én bij wat de maatschappij nodig heeft. In het bijzonder is hij verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs, de rechtmatige en doelmatige besteding van de onderwijsmiddelen en het borgen van de onderwijskwaliteit.

De instrumenten die hij tot zijn beschikking heeft zijn: wet- en regelgeving, bekostiging, subsidies, toezicht en dialoog met belanghebbenden. Deze belanghebbenden worden door de minister ondersteund op een manier die hen in staat stelt maximaal bij te dragen aan goed onderwijs. Hij doet dat mede door wetten en regels voor «goed bestuur».

Met ingang van 10 oktober 2010 is de minister ook verantwoordelijk voor het onderwijs op de BES-eilanden: Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit draagt de bovenstaande verantwoordelijkheid voor het groene onderwijs.

De minister voor Jeugd en Gezin is verantwoordelijk voor zorg in de school vanuit het gemeentelijke en preventieve domein. In de beleidsvorming over de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg ontmoeten de zorg en het onderwijs elkaar, omdat de school de vindplaats is van kinderen en jongeren met problemen. Beide terreinen werken nauw samen.

Externe factoren

Het onderwijs wordt ook bepaald door de inzet van leerlingen, ouders, docenten, schoolleiders, bestuurders, toezichthouders, brancheorganisaties, maatschappelijke organisaties (bijvoorbeeld jeugdzorg), andere overheden en bedrijven (stages en aansluiting op de arbeidsmarkt). De minister is daarom afhankelijk van de beschikbaarheid, capaciteiten en faciliteiten van deze actoren. Andere factoren die de minister slechts beperkt kan beïnvloeden, maar waarvan hij wel afhankelijk is, zijn: ontwikkelingen op de (internationale) arbeidsmarkt, demografische ontwikkelingen in de leerlingenpopulatie en conjuncturele ontwikkelingen.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 3.1 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde 1

Streefwaarde 2

1.

Percentage 15 jarige leerlingen met lage leesvaardigheid

15%

12%

11%

8%

Bron: PISA 2009

peildatum: 2006

peildatum: 2009

peildatum: 2012

peildatum: 2015

2.

Verwachte slaagkans, in procenten van de instroom in het onderwijssector

78%

85%

Handhaving hoge percentage

 

Bron: OCW Bestel in Beeld 2008 *

peildatum: 2004

peildatum: 2008

peildatum: 2012

 
*

OCW Bestel in Beeld 2008 is in mei 2009 uitgegeven

Toelichting:

De indicatoren «percentage 20–24 jarigen met tenminste hoger secundair onderwijs» en «percentage vsv-ers van de totale bevolking 18–24» uit de begroting 2010 worden niet meer onder artikel 3 opgenomen. Besloten is om deze indicatoren alleen bij artikel 4 beroepsonderwijs en volwasseneneducatie op te nemen.

2. Deze indicator stond in de begroting 2010 bij Operationele Doelstelling 3.1.1.

3.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 3.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 3 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

7 183 021

6 940 587

6 779 092

6 870 580

6 941 978

7 009 811

7 057 628

Waarvan garantieverplichtingen

       

Totale uitgaven

6 788 278

6 973 222

6 809 974

6 903 697

6 971 895

7 040 928

7 088 745

         

Programma-uitgaven

6 782 445

6 968 398

6 805 745

6 900 090

6 968 288

7 037 321

7 085 138

         

Leerlingen volgen onderwijs op voldoende toegeruste scholen voor voortgezet onderwijs

6 648 959

6 798 736

6 654 402

6 752 056

6 827 050

6 904 469

6 952 099

Personele en materiële bekostiging

6 540 644

6 687 287

6 548 788

6 646 849

6 726 283

6 803 946

6 853 394

Actieprogramma «Onderwijs bewijs» (FES)

3 243

3 762

5 800

4 700

3 800

2 000

0

Onderwijsverzorging

51 849

51 409

51 323

51 312

49 173

50 729

50 911

Projecten

18 069

18 989

18 165

19 265

19 265

19 265

19 265

Ondersteuning ICT (po, vo, be)

35 154

37 289

30 326

29 930

28 529

28 529

28 529

         

Leerlingen volgen voortgezet onderwijs van hoge kwaliteit

61 181

64 159

59 195

55 792

55 758

55 791

55 865

Kwaliteitsprojecten via VO-Raad

5 535

3 482

3 600

3 550

3 550

3 550

3 550

Kwaliteitsbeleid voortgezet onderwijs

55 646

60 677

55 595

52 242

52 208

52 241

52 315

         

Leerlingen ervaren een goede aansluiting tussen onderwijsfases in hun doorlopende leerlijn

7 199

15 980

15 980

15 980

8 782

0

0

Experimenten vmbo-mbo2

7 199

15 980

15 980

15 980

8 782

  
         

Leerlingen krijgen een beter leeraanbod gericht op sociale en maatschappelijke vaardigheden

38 325

65 748

54 586

54 684

55 135

55 187

55 300

Maatschappelijke stages

38 325

65 748

54 586

54 684

55 135

55 187

55 300

         

Programmakosten-overig

26 781

23 775

21 582

21 578

21 563

21 874

21 874

Uitvoeringsorganisatie DUO

26 781

23 775

21 582

21 578

21 563

21 874

21 874

         

Apparaatsuitgaven

5 833

4 824

4 229

3 607

3 607

3 607

3 607

Ontvangsten

63 729

64 240

7 907

6 462

5 161

3 361

1 361

Tabel 3.3 Budgetflexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

6 784 163

6 878 512

6 946 725

7 015 447

7 063 264

Totaal juridisch verplicht

6 674 756

6 769 054

6 839 526

6 910 010

6 959 827

Totaal bestuurlijk gebonden

109 225

109 073

106 814

105 052

103 052

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

182

385

385

385

385

Leerlingen volgen onderwijs op voldoende toegeruste scholen voor voortgezet onderwijs

6 654 402

6 752 056

6 827 050

6 904 469

6 952 099

Juridisch verplicht

6 548 595

6 646 148

6 723 401

6 802 582

6 852 212

Bestuurlijk gebonden

105 625

105 523

103 264

101 502

99 502

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

182

385

385

385

385

       

Leerlingen volgen voortgezet onderwijs van hoge kwaliteit

59 195

55 792

55 758

55 791

55 865

Juridisch verplicht

55 595

52 242

52 208

52 241

52 315

Bestuurlijk gebonden

3 600

3 550

3 550

3 550

3 550

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

     
       

Leerlingen ervaren een goede aansluiting tussen onderwijsfases in hun doorlopende leerlijn

15 980

15 980

8 782

0

0

Juridisch verplicht

15 980

15 980

8 782

0

0

Bestuurlijk gebonden

     

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

     
       

Leerlingen krijgen een beter leeraanbod gericht op sociale en maatschappelijke vaardigheden

54 586

54 684

55 135

55 187

55 300

Juridisch verplicht

54 586

54 684

55 135

55 187

55 300

Bestuurlijk gebonden

     

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

     

Toelichting

• Afdrachtvermindering onderwijs

Ter bevordering van de werkgelegenheid worden de loonkosten van leerlingen met een leerwerkovereenkomst e.d. verlaagd door middel van vermindering van de afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen. Deze regeling geldt voor vmbo-stagiairs.

Het niveau van de faciliteit, de voorwaarden, het budgettair beslag en de prestatiegegevens (waar zinvol en mogelijk) zijn beschreven in internetbijlage 4 bij de Miljoenennota «Toelichting op de belastinguitgaven».

3.3 Operationele beleidsdoelstelling
3.3.1 Leerlingen volgen onderwijs op doelmatig toegeruste scholen voor voortgezet onderwijs

Motivering

De school krijgt de ruimte om zelf invulling te geven aan de manier waarop leerlingen het meest effectief worden onderwezen (het hoe). De centrale overheid legt op hoofdlijnen vast wat geleerd moet worden. Het voortgezet onderwijs kent lumpsumbekostiging voor de reguliere uitgaven. Deze bekostigingswijze garandeert de scholen een grote mate van vrijheid in de bestedingen.

Voor het realiseren van bepaalde beleidsprioriteiten worden aanvullende subsidies verstrekt gekoppeld aan afspraken over te behalen doelen/prestaties.

• Personele en materiële bekostiging

Instrumenten

Voor de leerlingen in het voortgezet onderwijs ontvangen de schoolbesturen van de rijksoverheid een bedrag voor de personele en materiële kosten. Hiermee worden de schoolbesturen o.a. in staat gesteld om (onderwijs)personeel aan te stellen en overige arbeidsvoorwaarden te vervullen zoals: (na)scholing, beloningsdifferentiatie, implementatie van de afspraken in het kader van Actieplan Leerkracht Nederland, integraal personeelsbeleid en professionalisering.

Daarnaast om te voorzien in de kosten van de materiële instandhouding, zoals onderhoud van het gebouw, inventaris, leermiddelen (waaronder schoolboeken), energiekosten, ict-voorzieningen, administratie, beheer en bestuur en schoonmaak. In 2011, en vervolgens telkens na vier jaar, worden de doeltreffendheid en de effecten van de wet «gratis schoolboeken» in de praktijk geëvalueerd. Daarnaast wordt, ook in 2011, de eerstvolgende evaluatie van de toereikendheid en systematiek van de materiële exploitatiebekostiging verwacht. Naast de hiervoor vermelde reguliere bekostiging komen schoolbesturen op grond van diverse ministeriële regelingen in aanmerking voor aanvullende bekostiging.

• Actieprogramma «onderwijs bewijs» (voorheen: leren door te experimenteren in het onderwijs)

Om meer «op de feiten gebaseerde» kennis (wat werkt wel, wat werkt niet) te verwerven over effectief en efficiënt onderwijs en om meer verbindingen te leggen tussen het onderwijsveld en wetenschappelijke onderzoek, is het actieprogramma «onderwijs bewijs» opgezet. Het doel van het actieprogramma is: «onderzoek en experimenten mogelijk maken binnen het onderwijs». In het kader van dit actieprogramma is een prijsvraag uitgezet. Hiervoor is binnen het Fonds Economische Structuurversterking (FES) geld beschikbaar (experimenteer-budget).

In 2008–2009 heeft een eerste ronde van de prijsvraag plaatsgevonden. Binnen de thema’s «lerarentekort», «taal en rekenen», «jeugdzorg» en «hoogbegaafdheid» zijn in totaal 18 voorstellen gehonoreerd. De onderzoeken zijn in het schooljaar 2009–2010 aangevangen en hebben een looptijd variërend van 2 tot 5 jaar.

Tussen februari en juli 2010 is een tweede ronde van de prijsvraag opengesteld. In het najaar buigt de jury zich over de ingediende voorstellen. De uitslag wordt in december 2010 bekend gemaakt. Voorstellen kunnen worden ingediend binnen de thema’s «dagindeling en opvang», «excellentie», «burgerschap», «gedragsproblemen en pesten» en «vermindering achterstanden». De onderzoeken uit deze ronde zullen aanvangen in het schooljaar 2010–2011. Meer informatie over deze ronde van de prijsvraag is te vinden op www.onderwijsbewijs.nl.

• Onderwijsverzorgingsinstellingen en niet-wettelijke projecten

Het budget van de onderwijsondersteunende instellingen bedraagt in totaal circa € 50 miljoen, waarvan SLO en CITO circa € 29 miljoen ontvangen. Voor APS, CPS, KPC en sectorwerking PO/VO/BVE is circa € 21 miljoen beschikbaar. Het budget is bestemd voor de instandhouding van de kwaliteit van het examensysteem en het onderhoud van het stelsel. De sectororganisaties van het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs krijgen op grond van de «Vaststellingsovereenkomst afronding evaluatie subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten (SLOA)» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 64), een budget voor vragen op research en development gebied vanuit het veld. Dit betekent dat die sectororganisaties meer zeggenschap krijgen over de middelen voor onderwijsondersteuning en dat dit geld besteed wordt aan activiteiten die scholen belangrijk vinden.

Tabel 3.4
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

prijspeil 2010 (x 1 000)

51 409

51 323

51 312

49 173

50 729

50 911

Onderwijsondersteuning SLOA:

      
       

Onderwijsverzorgingsinstellingen

47 212

44 047

41 659

39 424

39 780

39 962

Sectorwerking PO (-raad)

1 084

1 626

2 168

2 708

2 708

2 708

Sectorwerking VO (-raad)

3 113

3 469

5 025

4 581

5 781

5 781

Sectorwerking BVE

0 *

2 181

2 460

2 460

2 460

2 460

*

Voor 2010 is € 1 751 000,– reeds naar artikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie overgeheveld.

OCW financiert ook incidenteel projecten, die de beleidsdoelstellingen van het voortgezet onderwijs ondersteunen, maar niet onder de wettelijke artikelen/regelingen vallen. Bijvoorbeeld voor doelstellingen in het kader van de Kwaliteitsagenda VO.

• Het gebruik van ict voor onderwijs in de sectoren basisonderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs

OCW ondersteunt scholen bovenschools en bovensectoraal bij het gebruik van ict in het onderwijs met als doel de leeropbrengsten te verhogen. Met de investeringen die de afgelopen jaren zijn gedaan is een basis gelegd waar het onderwijs steeds meer gebruik van maakt. Er is ook steeds meer wetenschappelijk onderzoek beschikbaar waaruit blijkt hoe ict moet worden ingezet om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren.

De behoeften van de onderwijsinstellingen en de prioriteiten uit de beleidsagenda onderwijs zijn bepalend voor de ondersteuning die aan de scholen wordt geboden bij het gebruik en de inzet van ict. Naast de middelen in de lumpsum van de onderwijsinstellingen, financiert OCW de stichting Kennisnet op basis van een jaarlijks in te dienen plan.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 3.5 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde 1

1.

Rapportcijfer ouders over de kwaliteit van de school van hun kind

7,3

7,3 *

≥ 7,5

Bron: OCW Onderwijsmeter 2008

peildatum: 2005

Peildatum: 2008

Peildatum: 2012

*

laatst beschikbare waarde was van 2008.

Toelichting:

Tabel 3.5: 1. Deze indicator stond in de begroting 2010 bij Algemene Doelstelling 3.1.

Tabel 3.6 Kengetallen
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

1.

Totaal aantal ingeschreven leerlingen *

910 000

911 200

918 300

927 800

939 300

949 200

954 100

 

Nader te verdelen in:

       
 

1a.

vmbo, incl. lwoo (excl. «groen onderwijs»)

389 200

385 600

386 100

388 100

389 700

390 600

388 200

 

1b.

havo

233 800

236 000

239 500

243 100

247 700

251 300

254 500

 

1c.

vwo

252 400

254 700

258 400

262 700

268 000

273 300

277 300

 

1d.

pro

26 900

26 300

25 700

25 300

25 300

25 400

25 500

 

1e.

vavo

7 700

8 600

8 600

8 600

8 600

8 600

8 600

        

2.

Uitgaven per onderwijsdeelnemer (x € 1)

7 405

7 567

7 386

7 412

7 394

7 389

7 402

3.

Totaal aantal scholen

645

647

647

647

647

647

647

4.

Gemiddeld aantal leerlingen per school

Bron: DUO

1 411

1 408

1 419

1 434

1 452

1 467

1 475

*

Op de teldatum. T.b.v. de nadere verdeling in de diverse schoolsoorten zijn de leerlingen uit de brugklassen toebedeeld.

Toelichting:

Tabel 3.6: 3 en 4. Een school bestaat uit meerdere vestigingen. Het aantal vestigingen is ruim het dubbele van het aantal scholen.

Tabel 3.6: In de begroting is, zoals gebruikelijk, de actuele raming van de leerlingen- en studentenaantallen verwerkt (Referentieraming 2010). Vanwege de onzekerheid over met name de ontwikkeling van de aantallen studenten na 2011 is besloten in de meerjarenramingen de onderwijsdeelname na 2011 op hetzelfde niveau als 2011 te houden. Indien na 2011 de eventuele stijging van het aantal studenten zich toch mocht doorzetten, dan betekent dit onder gelijkblijvende omstandigheden – gegeven de meerjarige budgetten – dat het gemiddelde beschikbare bedrag per leerling daalt.

3.3.2 Leerlingen volgen voortgezet onderwijs van hoge kwaliteit

Motivering

In het kader van de Kwaliteitsagenda VO over 2008–2011 zijn diverse maatregelen getroffen gericht op verbetering van de kwaliteit van het voortgezet onderwijs. Daarbij was aandacht voor basisvaardigheden rekenen en taal, talentontwikkeling, burgerschap, professionele ruimte, goede en betrouwbare examens en een verbetercultuur in het voortgezet onderwijs.

• Regeling Kwaliteit Voortgezet Onderwijs

Instrumenten

In de Kwaliteitsagenda Voortgezet Onderwijs is aangegeven welke prioriteiten en basisvoorwaarden nodig zijn om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Om scholen hierbij financieel te ondersteunen, is in 2008 de Regeling Kwaliteit VO gepubliceerd. Scholen ontvangen in de eerste helft van 2011 voor de laatste maal op grond van deze regeling een financiële bijdrage. Deze bijdrage kunnen scholen aan elk van de zes beleidsprioriteiten uit de Kwaliteitsagenda VO besteden, waaronder in elk geval rekenen en taal.

Onderstaande prioriteiten worden extra benadrukt met diverse specifieke maatregelen:

– Rekenen en Taal. Basiskwaliteit op orde: aantoonbare verbetering van de taal- en rekenprestaties:

Nederlandse leerlingen blijken deze basisvaardigheden minder goed onder de knie te hebben dan eerder het geval was. En juist een goede beheersing van deze vaardigheden is essentieel voor een succesvolle onderwijsloopbaan. De ambitie is om de leerlingenprestaties op het gebied van rekenen en taal in internationale en longitudinale onderzoeken, zoals PISA, COOL en TIMMS, op een hoger niveau te brengen. Daarnaast is het streven om het aandeel leerlingen in het voortgezet onderwijs, dat op of onder PISA-leesniveau 1 zit, terug te dringen tot 8% in 2015 (zie tabel 3.1, indicator 1). Verder is het streven om het percentage leerlingen dat presteert op PISA-niveau 5, te verhogen. Referentieniveaus voor taal en rekenen worden vanaf 2010/2011 in de regelgeving vastgelegd. Er wordt geïnvesteerd in de verbetering van de basisvaardigheden door middel van gerichte maatregelen, zoals beschreven in de beleidsreactie Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 332, nr. 3).

– Examens. Goede en betrouwbare examens:

De ambitie is om de kwaliteit van het schoolexamen, zowel inhoudelijk als procesmatig, te versterken. De Inspectie van het Onderwijs besteedt de komende jaren extra aandacht aan de verschillen tussen de schoolexamen (SE)-cijfers en de centraal examen (CE)-cijfers. Aan de scholen waar de afwijking groter is dan 0,5 punt en dit van invloed is op de slaagkansen 1, wordt gevraagd een verbeterprogramma op te zetten. Zonodig kan wettelijk worden ingegrepen.

Scholen en het onderwijsveld zijn zelf ook al met initiatieven gestart om de kwaliteit van het schoolexamen te verbeteren. Voorbeelden zijn de standaard van de VO-raad, een inhoudelijk instrument van SLO en de acties van de vakverenigingen zelf.

– Verbetercultuur. (Zeer) zwakke scholen weer goed, goede scholen nog beter:

Er wordt gestreefd naar het terugbrengen van het percentage zeer zwakke scholen 2 van 1,8% in 2008 naar 1% in 2012.

Daarnaast wordt er gestreefd naar reductie van het aantal risicovolle vestigingen en toename van het aantal scholen dat voldoende scoort op het kwaliteitskenmerk kwaliteitszorg: het doel voor 2010 (50% van de scholen heeft een voldoende systeem van kwaliteitszorg) was in het jaar 2009 al ruimschoots gehaald (66,5%). Om dit te bereiken, worden diverse instrumenten ingezet. De Inspectie van het Onderwijs, de VO-raad en de AOC-raad hebben hier een rol. De VO-raad draagt bijvoorbeeld in samenwerking met de AOC-raad zorg voor een steunpunt voor zeer zwakke scholen. Ook zal de VO-raad zeer zwakke scholen actief ondersteunen met analyseteams, audits en eventueel financiën. De Inspectie van het Onderwijs heeft haar toezicht op zeer zwakke scholen aangescherpt, waardoor scholen minder lang zeer zwak zullen zijn. Met de wet «Goed onderwijs, goed bestuur» heeft de Inspectie van het Onderwijs meer mogelijkheden gekregen om in te grijpen bij langdurig zwakke kwaliteit op scholen.

• Kwaliteit en innovatie

Samen met de VO-raad stimuleert OCW vernieuwingen die gericht zijn op duurzame versterking van de kwaliteit van het voortgezet onderwijs. Het doel is hogere leeropbrengsten bij alle leerlingen. Scholen zijn daarvoor verantwoordelijk, uiteraard individueel maar ook als collectief.

Vanuit de wetenschappelijke kennisbasis van het project «Expeditie Durven Delen Doen» zorgt de VO-raad voor verdere verspreiding van «good practices», kennis delen, deskundigheidsbevordering en meer in het algemeen het ontwikkelen van een aanstekelijk onderzoekend en opbrengstgericht klimaat. De kennisbasis op het terrein van vernieuwende, doelmatige onderwijspraktijken wordt verder versterkt via de middelen die vrijvallen uit SLOA aan de VO-raad.

Daarnaast ondersteunt OCW het Innovatieplatform van de VO-raad (www.vo-raad.nl/projecten/innovatieplatform-vo). Dit programma plaatst de ontwikkeling van een (digitale) open leermiddelenbank binnen een totaalprogramma: het leren wordt centraal gesteld, docenten en schoolleiders worden betrokken en geschoold. Het gaat onder andere om flexibilisering van het onderwijs en het benutten van de mogelijkheden van taakdifferentiatie in het onderwijs. (Open) digitaal lesmateriaal ondersteunt deze doelstellingen. Samen met Kennisnet, de SLO, scholengroepen en andere partners zorgt de VO-raad voor een groeiende leermiddelenbank met effectief en aantrekkelijk leermateriaal. Eind 2012 is deze leermiddelenbank dekkend voor kerndoelen en eindtermen van praktijkonderwijs tot en met gymnasium.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 3.7 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde 1

1.

Percentage leerlingen (derde klas) op of boven referentieniveau 2F begrijpend lezen naar schoolsoort

VMBO BBL: 21%

VMBO KBL: 50%

VMBO TL: 95%

HAVO: 100%

VWO: 100%

VMBO BBL: 21%

VMBO KBL: 50%

VMBO TL: 95%

HAVO: 100%

VWO: 100%

VMBO BB: 25%

VMBO KBL: 60%

VMBO TL: 95%

HAVO: 100%

VWO: 100%

Bron: CITO 2009

peildatum: 2009 (nulmeting)

peildatum: 2009

peildatum: 2011

2.

Percentage leerlingen (derde klas) op of boven referentieniveau 2 F rekenen naar schoolsoort

VMBO BBL: 13%

VMBO KBL: 50%

VMBO TL: 76%

HAVO: 97%

VWO: 100%

VMBO BBL: 13%

VMBO KBL: 50%

VMBO TL: 76%

HAVO: 97%

VWO: 100%

VMBO BBL: 20%

VMBO KB: 60%

VMBO TL: 80%

HAVO: 100%

VWO: 100%

Bron: CITO 2009

peildatum: 2009 (nulmeting)

peildatum: 2009

peildatum: 2011

3.

Percentage scholen dat voldoende scoort op kwaliteitskenmerk kwaliteitszorg

32,8%

66,5%

75%

Bron: Inspectie van het Onderwijs

peildatum: schooljaar 2004/2005

peildatum: schooljaar 2008/2009

peildatum: 2012

4.

Percentage zeer zwakke schoolsoorten en leerwegen in het voortgezet onderwijs

1,8%

1%

1%

Bron: Inspectie van het Onderwijs

peildatum: 2008

Peildatum: 2010

peildatum: 2012

Toelichting:

1 en 2: De in begroting 2010 opgenomen indicatoren voor taalvaardigheid- en rekenvaardigheid in groep 8 zijn gebaseerd op het NWO Cohortonderzoek. In deze begroting zijn ze vervangen door «nieuwe» indicatoren. Deze gegevens zijn gebaseerd op onderzoek dat het CITO periodiek uitvoert. Daarmee komen tweejaarlijks gegevens beschikbaar over de taal- en rekenvaardigheid (in plaats van driejaarlijks).

3: Mede door de initiatieven van de VO-raad en de verscherpte aandacht voor opbrengsten staat de kwaliteitszorg op de agenda van scholen. Het percentage scholen met goede kwaliteitszorg steeg in schooljaar 2007/2008 naar 54,8% en in het schooljaar 2008/2009 naar 66,5%. De streefwaarde komt voort uit de kwaliteitsagenda.

3.3.3 Leerlingen ervaren een goede aansluiting tussen onderwijsfases in hun doorlopende leerlijn.

Motivering

Een goede aansluiting van de onderwijsfases en schoolsoorten is van groot belang. Voorkomen moet worden dat leerlingen onder hun kunnen presteren en dat leerlingen voortijdig van school gaan. Het aantal ongediplomeerde schoolverlaters (zonder startkwalificatie) en het aantal vmbo’ers die niet doorstromen naar het mbo, moeten worden teruggedrongen.

• Experimenten vmbo-mbo2

Instrumenten

De overstap van de vmbo-basisberoepsgerichte leerweg (bb) naar het mbo is voor leerlingen een obstakel omdat de inhoud van het vmbo- en mbo-onderwijs onvoldoende op elkaar aansluiten, de pedagogisch-didactische aanpak in beide sectoren heel verschillend is, er een verschil in schoolcultuur is en dat met name de zwakkere leerlingen in het vmbo-bb een kwetsbare groep vormen. Gezien deze problemen wordt een VM2-experiment uitgevoerd met een geïntegreerde leerweg voor de bovenbouw van het vmbo-bb en mbo-2. Dit sluit aan bij de vraag vanuit het onderwijs. In deze leergang hoeven leerlingen de fysieke stap van hun vmbo-school naar het roc niet te maken. Zij volgen één programmatisch geïntegreerd traject van vmbo-bb en mbo-2 op één school. Door de meest kwetsbare leerlingen te huisvesten op één locatie, met één gemeenschappelijk vmbo-mbo-docententeam en met één pedagogisch-didactische visie, verwacht OCW het aantal vsv’ers verder terug te dringen.

Dit experiment is gestart in 2008. Het eerste cohort kent circa 30 projecten (677 leerlingen). In augustus 2009 is een tweede cohort gestart, dit cohort heeft circa 2000 leerlingen. Van 2009 tot en met 2013 wordt de ontwikkeling van de VM2 experimenten gevolgd via een monitor.

Vanaf schooljaar 2010–2011 wordt het mogelijk gemaakt voor de scholen en instellingen van het 1e en/of 2e cohort om leerlingen in te schrijven in het «borgingscohort VM2».

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 3.8 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde 1

1.

gediplomeerden naar bestemming: overgang vmbo naar mbo

81%

83%

85%

Bron: OCW, Kerncijfers 2004–2008

peildatum: 2004

peildatum: 2008

peildatum: 2011

3.3.4 Leerlingen krijgen een beter leeraanbod gericht op sociale en maatschappelijke vaardigheden

Motivering

De maatschappelijke stage stimuleert kennismaken met «de ander» al op jonge leeftijd. De maatschappelijke stage kan zodoende ook op langere termijn een positieve bijdrage leveren aan de sociale samenhang.

Vanaf schooljaar 2011–2012 moeten alle leerlingen die instromen in het voortgezet onderwijs maatschappelijke stage in hun curriculum hebben.

• Maatschappelijke stage

Instrumenten

Uit «De praktijk leert, een uitgebreide tussenstand na twee jaar invoering van de maatschappelijke stage in het voortgezet onderwijs» (prof. dr. Meijs e.a., 2010) blijkt dat leerlingen die een maatschappelijke stage gelopen hebben een hoger niveau van burgerschap hebben. Het rapport concludeert dat leerkrachten duidelijk positieve effecten op leerlingen ervaren (toename van sociale vaardigheden, persoonlijke ontwikkeling, respect voor een ander, zelfvertrouwen, bewustwording van de omgeving en waardering voor vrijwilligerswerk). Ook blijkt dat voor een grote groep van deze leerlingen (meer dan 60%) de maatschappelijke stage een eerste echte kennismaking is met maatschappelijke organisaties. Het rapport concludeert verder dat er weliswaar geen levensveranderende effecten verwacht mogen worden van de maatschappelijke stage, maar dat de stage wel bijdraagt aan een positieve ontwikkeling. Het rapport geeft inzicht in welke lessen er uit de ervaring van twee jaar kunnen worden getrokken, zoals zorgen voor een goede voorbereiding, begeleiding en reflectie.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 3.9 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde 1

Streefwaarde 2

1.

Percentage leerlingen van alle vo-scholen dat een maatschappelijke stage loopt.

0%

35% *

65%

100%

Bron: Senter Novem 2009

Peildatum: 2004

peildatum: 2009

<peildatum: 2010

peildatum: 2012

*

Betreft een maatschappelijke stage van 30 uur in het schooljaar 2008–2009. Vanaf het schooljaar 2011–2012 is de stageduur gedifferentieerd naar schoolsoort.

Toelichting:

Vanaf schooljaar 2008/2009 ligt de nadruk op toename van het aantal leerlingen maatschappelijke stage. Het streven is dat in schooljaar 2010/2011 65% van de leerlingen die jaarlijks instromen in het VO (circa 195 000) een maatschappelijke stage doet. Dat zijn in absolute aantallen ongeveer 126 750 leerlingen.

3.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 3.9 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
 

Onderzoek

Onderwerp

AD of OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichtingen

1.

Voldoende toegeruste scholen: materiele bekostiging.

OD 3.3.1

A. 2010

B. 2011

 
 

2.

Onderwijs van hoge kwaliteit:

Uitvoering beleidsagenda

OD 3.3.2

A. 2012

B. 2012

 
 

3.

Aansluiting tussen onderwijsfases: vmbo-mbo.

OD 3.3.3

A. 2014

B. 2014

 
 

4.

Leeraanbod gericht op sociale vaardigheden: maatschappelijke stages.

OD 3.3.4

A. 2013

B. 2013

 

Effectenonderzoek ex post

1.

Evaluatie onderzoek vernieuwing betavakken (wiskunde).

AD 3.1

A. 2007

B. 2010

(B. 2012)

www.slo.nl

 

2.

Evaluatie effecten leerplusarrangement.

OD 3.3.1

A. 2007

B. jaarlijks

vanaf 2008

www.regioplan.nl

 

3.

Evaluatie vmbo tl groen.

OD 3.3.1

A. 2009

B. 2012

KBA

 

4a.

Onderzoek naar effecten pilots maatschappelijke stage.

OD 3.3.4

A. 2009

B. 2010

 
 

4b.

Monitor stages.

OD 3.3.4

jaarlijks

vanaf 2008

 
 

5.

VM2, vmbo en mbo 2 evaluatie.

OD 3.3.3

A. 8/2007

B. 8/2013

ECBO

 

6.

Evaluatie onderbouw en tweede fase.

OD 3.3.3

A. 2007

B. 2011

www.gion.nl

Overig evaluatieonderzoek

7.

PISA onderzoek naar rekenen, taal, science, om de drie jaar.

AD 3.1

A. 2000

B. 2015

www.oecd.org/home

www.cito.nl

 

8.

COOL cohortonderzoek.

AD 3.1

A. 2007

B. 2015

www.nwo.nl

www.gion.nl

www.cito.nl

 

9.

Onderzoek naar beheersing referentiecriteria rekenen en taal.

AD 3.1

A. 2009

nulmeting

B. jaarlijks

www.cito.nl

 

10.

Succes in 1e jaar vervolgonderwijs.

AD 3.1

A. 2007

B. jaarlijks

www.roa.unimaas.nl

 

11.

Universum Programma: monitoring & auditing.

OD 3.3.1

A. 2008

B. 2010

www.platformbetatechniek.nl

 

12.

Motieven scholen en besturen bij investering in gebouwen.

OD 3.3.1

  
 

13.

Effecten vergroten mogelijkheden doorstroom en stapelen.

OD 3.3.3

Nulmeting 2010 Vervolgmetingen

2011–2014

 
 

14.

IEA Onderzoek naar burgerschap.

OD 3.3.4

A. 2007

B. 2010

www.iea.nl

www.gion.nl

www.europeesplatform.nl

 

15.

Vreemde talenindicator.

AD 3.1

A. 2009

B. 2012

CITO

 

16a.

Europees aanbesteden schoolboeken.

OD 3.3.1

A. 2010

B. 2011

Regioplan

 

16b.

Evaluatie marktwerking schoolboeken.

 

A. 2010

B. 2011

Ecorys

Thema`s bij onderwijsbewijs

17.

Hoogbegaafdheid/excellentie.

OD

3.3.1

A. 2009

B. 2012

 
 

18.

ICT in het onderwijs: Monitor «4 in balans».

OD 3.3.1

A. 2007

B. jaarlijks

www.kennisnet.nl

 

19.

Projecten verbetering lezen en schrijven.

OD 3.3.1

A. 2009

B. divers

 
 

20.

Projecten rekenen en wiskunde.

OD 3.3.1

A. 2009

B. divers

 
 

21.

Projecten burgerschap.

OD 3.3.4

A. 2010

B. 2014

 
 

22.

Projecten vermindering onderwijsachterstanden.

OD 3.3.3

A. 2010

B. 2014

 
 

23.

Gedragsproblemen/pesten.

OD 3.3.4

A. 2010

B. 2014

 
Licence