Base description which applies to whole site

ARTIKEL 14. CULTUUR

14.1 Algemene doelstelling: een bloeiend cultureel leven

Omschrijving

De overheid ondersteunt cultuur vanwege de intrinsieke waarde en de positieve maatschappelijke effecten: cultuur is cruciaal voor informatieverwerving en meningsvorming in de democratie, draagt bij aan de individuele ontplooiing van mensen en aan de economische groei.

De hoofdlijnen van het cultuurbeleid zijn vastgelegd in de nota Kunst van Leven (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 28 989, nr. 44).

Het overheidsbeleid is erop gericht positieve effecten van cultuur te bevorderen. Het cultuurbeleid van OCW behartigt de belangen van het cultuurveld in zeven stelsels van onderling samenhangende wetten en regels, geldstromen en publieke voorzieningen. Het gaat om archieven, archeologie, monumenten, musea, kunsten, bibliotheken (allen artikel 14) en media (zie artikel 15). Zo zorgt OCW voor de diversiteit, de kwaliteit en de onafhankelijkheid van het culturele leven en het sociale en geografische bereik van cultuur. Dat wil zeggen dat alle burgers toegang moeten krijgen tot het culturele leven en er actief en passief in moeten kunnen participeren. Verder bewaart en beschermt de overheid het cultureel erfgoed.

Beleidsprioriteiten krijgen vorm in specifieke beleidsprogramma’s. Samenwerking met de decentrale overheden is van groot belang bij de uitvoering van het beleid, net zoals samenwerking met andere departementen en andere maatschappelijke partijen. De Raad voor Cultuur heeft een belangrijke rol als het wettelijk onafhankelijk adviesorgaan van regering en beide Kamers. De Raad adviseert over kwaliteit, diversiteit en samenhang van het cultuurbeleid. Daarnaast worden de cultuurfondsen en instellingen, die op grond van artikel 4b van de Wet op het specifiek cultuurbeleid zijn aangewezen, gevisiteerd. Hiertoe benoemt de minister visitatiecommissies.

Bij de kwaliteitsbewaking van het cultuurbeleid speelt ook de erfgoedinspectie een rol.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor:

  • Het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen en sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen.

  • Het bevorderen van de publieke belangstelling voor cultuuruitingen.

Het grootste gedeelte van het cultuuraanbod komt ongesubsidieerd en door particulier initiatief tot stand. De overheid staat waar mogelijk op afstand en is pas betrokken wanneer de genoemde publieke belangen onder druk staan.

Externe factoren

Ontwikkelingen in het culturele leven zijn in belangrijke mate afhankelijk van maatschappelijke ontwikkelingen die de (rijks)overheid slechts in beperkte mate kan beïnvloeden. Het Rijk bevordert de cultuurparticipatie van burgers via het in stand houden van de stelsels, gecombineerd met aanvullende specifieke beleidsprogramma’s. Naast het Rijk spelen met name gemeenten een belangrijke rol. De volgende externe factoren zijn van invloed op de resultaten van het cultuurbeleid:

  • economische ontwikkeling (o.a. besteedbaar inkomen, beschikbare vrije tijd);

  • ontwikkeling van het gemiddelde opleidingsniveau;

  • condities voor creatieve bedrijvigheid (o.a. juridische en fiscale condities, omvang van de administratieve lasten);

  • ontwikkeling in de internationale verhoudingen (internationale uitwisseling);

  • ontwikkeling in de integratie en inburgering van nieuwkomers;

  • ontwikkeling van de digitale media en het gebruik daarvan;

  • inzet van decentrale overheden.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 14.1 KengetallenGeïndexeerde ontwikkeling trends in de cultuurparticipatie (beoefening, kunstprogramma’s radio/tv, bezoek). Dit betreft indexcijfers met als basisjaar 1983.
 

1983

1987

1995

2003

2007

Amateurkunst:

     

Zelf theater spelen

100

98

66

58

51

Zelf musiceren en/of zingen

100

102

96

95

97

Zelf beeldende kunst maken

100

97

72

85

79

Radio/tv:

     

Kunstprogramma's radio / tv

100

114

100

99

89

Bezoek:

     

Cinema

100

93

101

118

116

Populaire muziek

100

113

138

172

185

Klassieke muziek

100

113

133

106

107

Cabaret

100

97

101

127

133

Ballet

100

124

99

115

113

Beroepstoneel

100

102

109

115

111

Toneel (inclusief uitvoeringen amateurtoneel)

100

102

110

111

118

Monumenten

100

103

100

104

104

Musea

100

111

98

107

115

Bron: Cultuurbewonderaars en cultuurbeoefenaars, SCP mei 2009; bewerking door SCP. Dit onderzoek vindt eens in de 4 jaar plaats.

Toelichting:

De cijfers van het SCP wijzen op een teruggang van de actieve participatie (amateurkunst). Voor bezoek geldt dat met name cabaret en populaire muziek groei vertonen. Bij cinema, ballet en beroepstoneel is een lichte daling zichtbaar. Het SCP verwijst naar demografische ontwikkelingen (vergrijzing, beperkte participatie van allochtonen) en concurrentie op de vrije tijdsmarkt als oorzaken voor deze trends. Het kabinet streeft ernaar dat de participatie aan cultuur minimaal gelijk dient te blijven. De rijksoverheid beïnvloedt met subsidies slechts een klein deel van de «markt». Deelname aan cultuur vindt plaats op lokaal niveau, evenals het grootste gedeelte van de financiering.

Tabel 14.2 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde gemiddelde 2005–2008

Streefwaarde

2009

2010

2011

2012

2013

Percentage cultuurproducerende instellingen in basisinfrastructuur dat voldoet aan de eigen inkomsten-norm van minimaal 17,5%

85%

76%

85%

90%

95%

100%

Bron: Jaarrekeningen gesubsidieerde instellingen

Toelichting:

Een bloeiend cultureel leven vraagt om een sterke sector, die voldoende eigen inkomsten genereert. Met ingang van 2010 is voor alle cultuurproducerende instellingen in de basisinfrastructuur (BIS) een minimumnorm vastgesteld voor de verhouding tussen eigen inkomsten en structurele subsidies van de drie overheden, de «eigen inkomstennorm».Over de periode 2005–2008 voldeed gemiddeld 85% van de BIS instellingen aan deze norm. In 2009 voldeed 76%. Tot 2013 is een aanloopperiode voorzien. Daarna zal het niet behalen van de norm gevolgen hebben voor de BIS instellingen. In de volgende subsidieperiode 2013–2016 zal verder een norm van 4 procentpunt groei gelden. Instellingen boven de 30% eigen inkomsten hoeven niet aan deze groeinorm te voldoen.

Tabel 14.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 14 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

918 594

622 514

598 332

620 823

1 127 050

1 124 701

1 113 107

Waarvan garantieverplichtingen

432 305

      

Totale uitgaven

934 749

967 881

937 870

960 849

963 333

960 984

949 390

         

Programma-uitgaven

866 190

915 916

889 599

913 669

918 014

915 665

904 071

         

Bevorderen van de deelname van de burgers aan kunsten

599 049

592 102

604 945

608 179

605 079

605 079

605 079

Cultuursubsidies 2009–2012

567 272

559 249

566 355

558 901

556 901

556 901

556 901

– 

4-jarig

100 617

96 672

99 121

96 666

96 666

96 666

96 666

 

• producerend

75 155

70 103

72 552

70 097

70 097

70 097

70 097

 

• niet producerend

25 462

26 569

26 569

26 569

26 569

26 569

26 569

– 

Langjarig

305 405

294 501

295 158

297 158

297 158

297 158

297 158

 

• producerend

273 953

265 517

266 174

266 174

266 174

266 174

266 174

 

waarvan Musea

153 258

150 802

151 459

151 459

151 459

151 459

151 459

 

• niet producerend

31 452

28 984

28 984

30 984

30 984

30 984

30 984

– 

Fondsen

161 250

168 076

172 076

165 076

163 076

163 076

163 076

Verbreden inzet Cultuur

25 896

25 563

31 850

42 538

42 538

42 538

42 538

Internationaal Cultuurbeleid (HGIS)

5 881

7 290

6 740

6 740

5 640

5 640

5 640

         

Behoud en Beheer Cultureel Erfgoed

180 752

222 310

206 863

213 322

216 291

213 832

201 407

Archieven

27 213

26 122

26 122

26 122

26 122

26 122

26 122

Beelden voor de toekomst

24 551

23 332

22 521

21 573

20 649

18 187

5 760

 

waarvan FES

22 922

22 032

21 144

20 254

19 386

17 359

5 760

Musea: Huisvesting

18 324

27 202

27 305

27 011

27 011

27 011

27 011

Musea: buiten de Cultuursubsidies 2009–2012

15 736

19 143

17 009

21 009

21 009

21 009

21 009

Mooier Nederland

 

3 566

863

2 423

5 343

5 343

5 343

Monumenten

90 403

114 659

109 447

109 412

109 412

109 412

109 412

Archeologie

740

2 863

1 225

775

775

775

775

 

waarvan FES

2 630

2 477

1 000

250

0

0

0

Overige instrumenten

3 785

5 423

2 371

4 997

5 970

5 973

5 975

         

Bibliotheken

32 232

32 830

32 652

31 096

31 053

31 056

31 056

Subsidies

0

0

0

0

0

0

0

Bibliotheekvernieuwing

16 869

19 405

20 012

18 500

18 500

18 500

18 500

Leesvoorziening leesgehandicapten

13 463

10 425

9 640

9 596

9 553

9 556

9 556

Programma leesbevordering

1 900

3 000

3 000

3 000

3 000

3 000

3 000

         

Programmakosten overig (w.o. taakstelling en loon- en prijsbijstelling)

31 453

50 396

27 355

43 336

47 922

48 029

48 860

         

Nationaal Archief

22 704

18 278

17 784

17 736

17 669

17 669

17 669

waarvan informatie op Orde (Archiefachterstanden)

 

500

1 000

1 050

1 250

1 250

1 250

         

Apparaatsuitgaven

68 559

51 965

48 271

47 180

45 319

45 319

45 319

Bestuursdepartement

10 740

8 879

8 038

8 036

8 036

8 036

8 036

Uitvoeringsdiensten

57 819

43 086

40 233

39 144

37 283

37 283

37 283

Ontvangsten

35 794

28 069

22 638

20 998

19 880

17 853

6 254

Tabel 14.4 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

871 815

895 933

900 345

897 996

886 402

Totaal juridisch verplicht

767 869

787 049

135 534

135 534

135 534

Totaal bestuurlijk gebonden

103 946

108 884

746 811

762 462

750 868

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

Bevorderen van de deelname van de burgers aan cultuuruitingen

604 945

608 179

605 079

605 079

605 079

Juridisch verplicht

604 945

608 179

0

0

0

Bestuurlijk gebonden

0

0

605 079

605 079

605 079

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

      

Behoud en Beheer Cultureel Erfgoed

206 863

213 322

216 291

213 832

201 407

Juridisch verplicht

135 569

135 534

135 534

135 534

135 534

Bestuurlijk gebonden

71 294

77 788

80 757

78 298

65 873

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

      

Bibliotheken

32 652

31 096

31 053

31 056

31 056

Juridisch verplicht

0

0

0

0

0

Bestuurlijk gebonden

32 652

31 096

31 053

31 056

31 056

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

      

Programmakosten overig

27 355

43 336

47 922

48 029

48 860

Juridisch verplicht

27 355

43 336

0

0

0

Bestuurlijk gebonden

0

0

47 922

48 029

48 860

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

Incidentele maatregel 2011

In de beleidsagenda is de problematiek voor 2011 toegelicht en de maatregelen die daarvoor zijn getroffen. Voor dit artikel gaat het om de volgende maatregelen in 2011: De matchingsregeling wordt versoberd tot € 5 miljoen. De innovatieregeling wordt volgend jaar niet uitgevoerd. Dit levert een besparing op van respectievelijk € 5 miljoen en € 3 miljoen. Door niet bestede bedragen in 2009 en 2010 rondom het Nationaal Historisch Museum kan in 2011 € 4 miljoen vrijvallen. De programma’s «cultuur en economie» en «cultuur en ICT» worden voor € 2 miljoen getemporiseerd. Voor € 1 miljoen wordt bezuinigd op projectsubsidies en éénjarige instellingssubsidies. Ten slotte wordt voor € 3 miljoen aan incidentele subsidies 2010 ingezet voor de dekking van 2011.

14.3 Operationele beleidsdoelstelling
14.3.1 Bevorderen dat burgers deelnemen aan een kwalitatief hoogwaardig, divers en onafhankelijk aanbod van kunsten door de aanwezigheid van dit aanbod te waarborgen

Motivering

De voorwaarden voor een bloeiend cultureel leven bestaan uit een vrij, kwalitatief hoogwaardig kunstleven en een brede deelname aan cultuur. Passief, als toeschouwer, en actief, als beoefenaar, moeten zoveel mogelijk mensen betrokken worden bij culturele activiteiten.

Basisinfrastructuur van culturele voorzieningen

Instrumenten

De regering ondersteunt een basisinfrastructuur van culturele voorzieningen. In de periode 2009–2012 verstrekt zij binnen deze basisinfrastructuur subsidies aan:

  • Producerende instellingen (zoals theatergezelschappen, symfonieorkesten, festivals en presentatie-instellingen voor beeldende kunst) zodat deze in staat zijn een hoogwaardig en divers aanbod te verzorgen. Ook de musea vallen onder de producerende instellingen (§ 14.3.2).

  • Ondersteunende instellingen zoals sectorinstituten die voor disciplines als muziek, amateurkunst en vormgeving basistaken vervullen: (inter)nationale vertegenwoordiging en promotie, educatie, informatie en reflectie, inventarisatie, waardering en ontsluiting van erfgoed, documentatie en archivering, afstemming en coördinatie.

  • Cultuurfondsen (Fonds Podiumkunsten, Nederlands Letterenfonds, Fonds Cultuurparticipatie, Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst, Mondriaan Stichting, Stimuleringsfonds voor Architectuur, Nederlands Fonds voor de Film).

Cultuursubsidies worden in de periode 2009–2012 voor het eerst volgens een nieuwe systematiek verdeeld. In de nieuwe systematiek is de minister direct verantwoordelijk voor een basisinfrastructuur. Deze basisinfrastructuur bestaat voor een deel uit instellingen die een langjarig subsidieperspectief krijgen. Het gaat dan om rijksgesubsidieerde musea, orkesten, operagezelschappen, grote dansgezelschappen, sectorinstituten en cultuurfondsen. Het overige deel van de basisinfrastructuur bestaat uit instellingen die een vierjaarlijkse subsidie ontvangen. Het gaat dan onder andere om theatergezelschappen, festivals en presentatie-instellingen voor beeldende kunst. De bijlage toekenningen van het Subsidieplan Kunst van Leven (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 482, nr. 16) geeft aan welke instellingen in het kader van de basisinfrastructuur een vierjaarlijkse subsidie ontvangen. Instellingen die geen subsidie binnen de basisinfrastructuur ontvangen kunnen subsidie aanvragen bij de cultuurfondsen. In de nieuwe systematiek kunnen fondsen naast projectsubsidies ook vierjarige subsidies verstrekken aan instellingen.

In 2010 is de evaluatie van de nieuwe systematiek afgerond. De evaluatie gaat in op de volgende punten: terugblik op het proces, de inrichting van de basisinfrastructuur, de bestuurlijke afstemming en de rol van de Raad voor Cultuur. Evaluatie van de fondsen krijgt vorm via de visitaties die in 2010–2011 worden uitgevoerd bij instellingen met een langjarig subsidieperspectief.

Verbreden inzet cultuur en andere posten

• Participatie

In het tienpuntenplan cultuurparticipatie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 28 989, nr. 44, H. 1.3) zijn maatregelen uitgewerkt om de deelname aan cultuur te vergroten. Voor de uitvoering van verschillende onderdelen is een belangrijke rol weggelegd voor het Fonds voor Cultuurparticipatie.

In het schooljaar 2010–2011 krijgen alle leerlingen in het voortgezet onderwijs een cultuurkaart om culturele activiteiten te kunnen bezoeken. Aan de kaart is een tegoed gekoppeld van 15 euro. Daarnaast ontvangen de ckv-leerlingen een additionele bijdrage van 10 euro op de Cultuurkaart. Deze additionele bijdrage wordt gefinancierd door het VSB fonds.

In 2008 is het programma leesbevordering «Kunst van Lezen» (2008–2011) gestart (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 VIII, nr. 161). Dit programma moet ervoor te zorgen dat ieder kind (van 0–18) kennis kan maken met de waarde en het plezier van lezen. Het programma vult het reguliere leesbevorderingsbeleid aan. Over de voortgang van het programma is de Tweede Kamer in 2010 schriftelijk geïnformeerd. De inzet voor 2011 focust op optimaal landelijke spreiding van de verschillende activiteiten en maximale deelname van bibliotheken, scholen en andere betrokken partijen.

• Een sterke sector

De commissie Cultuurprofijt heeft in 2008 zijn advies «Meer draagvlak» voor cultuur (www.cultuurprofijt.nl) uitgebracht. Het advies bevat voorstellen om het financieel en maatschappelijk draagvlak van culturele instellingen te vergroten. De voorstellen van de commissie zijn in overleg met de sector uitgewerkt tot concrete maatregelen voor cultuurproducerende instellingen in de basisinfrastructuur. Een onderdeel daarvan is de uitwerking van eigen inkomstennormen, die vanaf 2010 gelden. Alle cultuurproducerende instellingen dienen dan 17,5% van hun structurele subsidie te verwerven aan eigen inkomsten. Ook stimuleert de regering culturele instellingen om hun eigen inkomsten te verhogen door middel van de Tijdelijke regeling «aanvulling eigen inkomsten culturele instellingen», ook wel de Matchingsregeling genoemd. Deze is op 1 januari 2009 van start gegaan (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 28 989, nr. 94). Hiermee kunnen instellingen extra subsidie krijgen naarmate zij meer eigen inkomsten verwerven. In 2011 is hiervoor € 5 miljoen beschikbaar, in 2012 en 2013 elk jaar € 10 miljoen. Daarnaast wordt de wijze van ondernemerschap meegewogen in de beoordeling van instellingen en de vaststelling van het subsidiebudget.

• Innovatie

Eén van de accenten in de nota «Kunst van Leven» is innovatie. Het gaat daarbij aan de ene kant om nieuwe kansen voor kunsten, erfgoed, bibliotheken en media, die voortkomen uit digitale technologie, en aan de andere kant om de bijdrage van creatieve bedrijfstakken aan de innovatieve kracht van Nederland. Belangrijk zijn de ontsluiting van (audiovisuele) collecties en archiefstukken, een betere dienstverlening en de aandacht voor digitale duurzaamheid en auteursrecht.

Internationaal cultuurbeleid

De bewindspersonen van OCW, EZ en BZ hebben een programma in het leven geroepen om de internationale positie van de sectoren design, mode en architectuur duurzaam te versterken (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 482, nr. 17). Onder de naam Dutch Design, Fashion and Architecture zullen overheid, sectorinstituten en brancheorganisaties van de betrokken sectoren dit programma gezamenlijk vormgeven. Het programma loopt van 2009 tot en met 2012.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 14.6 Indicatoren

Indicator

Waarde 2007

Basiswaarde 2009

Streefwaarde 2011

1.

Uitvoeringen gesubsidieerde podiumkunsten (incl. buitenland)

16 957

20 065

Minimaal 18 981

Bron: Jaarverslagen gesubsidieerde instellingen

   

2.

Bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (incl. buitenland)

4 066 942

4 827 000

Minimaal 4 208 559

Bron: Jaarverslagen gesubsidieerde instellingen

   

3.

Aantal Nederlandse Filmproducties

29

37

Minimaal 20–25

Bron: Nederlandse Vereniging Bioscoopexploitanten (NVB)

   

4.

Marktaandeel publiek Nederlandse Film

13,5%

16,9%

Minimaal 12%

Bron: Nederlandse vereniging Bioscoopexploitanten (NVB)

   

5.

Percentage verzilverde waarde cultuurkaart

79%

Minimaal 80%

Bron: CJP (uitvoerder cultuurkaart)

   

6.

ICB: aantal Nederlandse uitvoeringen podiumkunsten in het buitenland

2 181

2 540

Minimaal 1 854

Bron: Jaarverslagen gesubsidieerde instellingen

   

7.

ICB: aantal bezoeken aan Nederlandse uitvoeringen podiumkunsten in het buitenland

760 152

775 683

Minimaal 615 099

Bron: Jaarverslagen gesubsidieerde instellingen

   

Toelichting:

  • Podiumkunsten (1, 2, 6, 7): De aantallen hebben betrekking op uitvoeringen van langjarig- en vierjarig gesubsidieerde gezelschappen en orkesten inclusief schoolvoorstellingen en exclusief festivals (vanaf 2009 bij BIS en NFPK+). De groep instellingen van 2009 wijkt sterk af in aantal en begroting van eerdere jaren (trendbreuk). Met de nieuwe subsidieperiode 2009–2012 hebben instellingen hun voornemens voor uitvoeringen en, in de BIS, bezoekersaantallen, vastgelegd in activiteitenplannen. Deze zijn beoordeeld door de Raad voor Cultuur en het NFPK+ en vormen de basis voor de streefwaarden.

  • Film (3, 4): Aantal Nederlandse filmproducties betreft het aantal nieuw uitgebrachte Nederlandse films op basis van de (voorlopige) cijfers van de Nederlandse Vereniging van Bioscoopexploitanten. Marktaandeel publiek Nederlandse film betreft het aandeel van alle bezoeken aan alle Nederlandse films in roulatie.

  • Cultuurkaart (5): De indicator «verzilverde waarde cultuurkaart» is het percentage van de rechten dat daadwerkelijk verzilverd wordt. De cultuurkaart is ingevoerd in schooljaar 2008/2009. CJP rapporteert jaarlijks over besteding van het beschikbaar budget.

14.3.2 Bevorderen dat burgers kennisnemen van het culturele erfgoed door het te behouden, te beheren en te ontsluiten

Motivering

Historische gebouwen en landschappen, archeologische vondsten, archiefdocumenten, verzamelingen, verhalen, tradities en gebruiken: ze behoren allemaal tot het cultureel erfgoed en vormen het collectieve culturele geheugen van Nederland. Het kennen, bewaren en benutten ervan draagt bij aan een bloeiend cultureel leven.

Archieven

Instrumenten

Bij de archieven wordt bijzondere aandacht besteed aan duurzaam beheer en behoud, naast digitale toegankelijkheid van de archieven. Zo werkt het Nationaal Archief aan het inrichten van een Digitaal Nationaal Archief (DNA) dat vanaf 2011 via het wereldwijde web diensten aan burgers verleent. De bekostiging van het Nationaal Archief is onderdeel van dit artikel (zie verder onderdeel 6 van de begrotingstoelichting).

Door de vorming van Regionaal Historische Centra (RHC’s, de fusie van een rijksarchief in de provincie met een gemeentearchief en andere cultuurhistorische instellingen) zijn archieven publieksgerichter gaan opereren. De OCW-bijdrage aan de RHC’s is begroot op € 26 miljoen in 2011.

Beelden voor de toekomst

Dit project heeft tot doel belangrijke delen uit de audiovisuele collecties van Beeld en Geluid, het Filmmuseum en het Nationaal Archief te conserveren en te digitaliseren en vervolgens beschikbaar te maken voor het algemeen publiek, de creatieve industrie en voor educatieve doeleinden. Vanuit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) heeft het kabinet een bijdrage van € 154 miljoen beschikbaar gesteld. Van het project zijn in de periode 2014–2025 baten te verwachten tot een bedrag van € 64 miljoen. Dit geld vloeit terug naar het FES. De verwachte inkomsten komen van verkoop van audiovisueel materiaal, betalingen voor auteursrechten en gebruik van het audiovisueel materiaal door themakanalen en andere commerciële partijen.

Musea

Aangewezen musea ontvangen subsidie zodat zij doorlopend in staat zijn een hoogwaardig en divers aanbod te bieden. De musea die de rijkscollecties beheren en ontsluiten, maken deel uit van de basisinfrastructuur (zie § 14.3.1). De (ver)bouw van het hoofdgebouw van het Rijksmuseum is in volle gang. Naar verwachting kan het Rijksmuseum in de eerste helft van 2013 weer open. Daarnaast wordt aan een Nationaal Historisch Museum (NHM) gewerkt dat het historisch besef bij een breed publiek moet vergroten. De stichting NHM ontwikkelt het concept en bereidt de bouw voor. Overige instrumenten voor musea zijn incidentele subsidies via de Mondriaan stichting en het beschikbaar stellen van kennis en ervaring via het Instituut Collectie Nederland en Erfgoed Nederland.

Mooier Nederland

Nederland kent een rijke architectuur en een internationaal aansprekende architectuursector. De ontwikkeling van de architectuur wordt ondersteund door middel van de instellingen uit de basisinfrastructuur en door gericht beleid (Een cultuur van ontwerpen, visie architectuur en ruimtelijk ontwerp; Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 535, nr. 1). In 2011–2012 wordt € 2 miljoen per jaar uitgetrokken voor het versterken van de stedenbouw en het regionaal ontwerp. Samen met de minister van WWI wordt in de periode 2009–2012 een impuls van € 8 miljoen gegeven aan het herbestemmen van waardevol erfgoed in de aandachtswijken.

Monumenten

Het huidige monumentenbeleid wordt uitgevoerd op basis van de Monumentenwet 1988. Kern van de Monumentenwet 1988 is de bescherming van gebouwd en archeologisch erfgoed.

De Modernisering van de Monumentenzorg is in gang gezet met het toezenden van de Beleidsbrief naar de Tweede Kamer in september 2009 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009/2010, 32 156, nr. 1). Het nieuwe monumentenstelsel is meer gebiedsgericht en zorgt ervoor dat de regeldruk afneemt en herbestemming toeneemt.

Een deel van de middelen van het Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten (BRIM) zal worden ingezet om deze doelen te halen.

Ook Groene Monumenten zoals parken, buitenplaatsen en tuinen krijgen in 2011 toegang tot het BRIM. In 2011 kunnen eigenaren daarvoor aanvragen indienen. Om de nadelige gevolgen van de afschaffing van de overdrachtsbelasting voor de monumentenzorg te compenseren is met ingang van 2010 structureel € 23 miljoen gereserveerd. In 2011 wordt dit besteed aan restauratie en herbestemming van monumenten.

In 2011 is er in totaal € 2 miljoen beschikbaar voor restauraties van monumenten op de Nederlandse Antillen en Aruba. Hiervoor is in samenwerking met het Nationaal Restauratiefonds (NRF) een apart revolving fund opgericht.

Archeologie

Het archeologiebeleid is erop gericht het archeologisch erfgoed in de bodem te beschermen en te garanderen dat er zorgvuldig met het archeologisch erfgoed in ruimtelijke ontwikkelingen wordt omgegaan.

Overig, monumenten en archeologie

  • het adviseren van andere overheden en convenantspartners door de RCE op basis van de Monumentenwet 1988, de Wet ruimtelijke ordening (WRO) en de Wet Milieubeheer

  • het door de RCE verlenen van vergunningen bij ingrepen in archeologische monumenten en het uitvoeren van het Besluit op de Archeologische Monumentenzorg door de RCE (het verlenen van opgravingsvergunningen en behandelen van aanvragen in het kader van excessieve kosten bij opgravingen)

  • laagrentende leningen ten behoeve van woonhuisrestauraties via het revolving fund van het Nationaal Restauratiefonds (NRF)

  • subsidie instandhouding en restauratie overige monumenten (geen woonhuizen) door de RCE

Overige instrumenten

Internationale activiteiten en contributies op het gebied van erfgoed.

Begrotingsreserve Museaal Aankoopfonds

Ter uitvoering van de Wet tot behoud van cultuurbezit en om het kwalitatief hoogwaardige en diverse aanbod van erfgoedcollecties in Nederland te versterken, maakt OCW incidentele aankopen voor de rijkscollectie mogelijk. De rente-inkomsten van het aankoopfonds bieden de bestedingsruimte om deze aankopen te ondersteunen. Dit structurele fonds (€ 51,8 miljoen) maakt het mogelijk om op korte termijn incidentele bijdragen te leveren aan aankopen op de grillige kunstmarkt waarin spoedeisend optreden noodzakelijk is. De bijdrage van OCW is in de regel een gedeeltelijke bijdrage aan de aankoop, die overigens vaak van doorslaggevende betekenis blijkt voor het museum en andere (particuliere) cofinanciering.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 14.7 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Waarde

Streefwaarde

1.

Aantal monumenten met een restauratie-achterstand

33%

17,1%

10%

Bron: RCE; Rapport PRC 2006

2005

2006

2011

2.

Percentage van de bevolking van 16 jaar en ouder dat eens in de 12 maanden een bezoek brengt aan een archief

3,3%

4,3%

4,5%

Bron: SCP; Cultuurbewonderaars en cultuurbeoefenaars, mei 2009

2003

2007

2011

3.

Percentage beschikbaar materiaal Nationaal Archief van het totaal

Totaal: 97% Digitaal: 1%

Totaal: 97% Digitaal: 1%

Totaal: 97% Digitaal: 1%

Bron: Nationaal Archief

2007

2007

2011

4.

Aantal bezoeken rijksgesubsidieerde musea

5,7 miljoen

5,7 miljoen

6,0 miljoen

Bron: Jaarverantwoordingen rijksgesubsidieerde musea

2007

2007

2011

5.

Aantal «in situ» bewaarde archeologische monumenten

12 949

12 991

13 000

Bron: RCE; Erfgoedbalans 2009

2005

2007

2011

6.

Beelden voor de Toekomst

   
 

-

Uren video

0

66 476

78 400

 

-

Uren audio

0

32 331

70 800

 

-

Uren film

0

4 811

12 863

 

-

Aantal foto’s

0

257 239

1 657 143

Bron: jaarverslag consortium Beelden voor de toekomst

2007

2009

2011

Toelichting:

  • Monumenten (1) Niet alle restauratiekosten komen voor subsidie in aanmerking. De afgelopen jaren bedroeg de rijksbijdrage aan de restauraties van rijksmonumenten ongeveer de helft van de subsidiabele kosten.

  • Archieven (2,3) Het aanbod van het Nationaal Archief en de regionale historische centra groeit jaarlijks door het overdragen van archiefmateriaal. Het percentage beschikbaar materiaal zegt iets over de toegankelijkheid van de archieven. Het streven is dit percentage ten minste constant te houden.

  • Musea (4) Het aantal bezoeken aan rijksgesubsidieerde musea is een onderdeel van de prestatieafspraken die met de betreffende musea worden gemaakt. Gezien de andere functies die een museum heeft, naast de publieksfunctie, geeft dit slechts een beperkt beeld van de prestaties van musea. De cijfers in deze begroting hebben betrekking op de musea met langjarig subsidieperspectief.

  • Archeologie (5) In het licht van de doelstelling om het bodemarchief te behouden zal het aantal «in situ» bewaarde archeologische monumenten de komende jaren in ieder geval hetzelfde aantal moeten bedragen als in 2007.

  • Beelden voor de Toekomst (6) Jaarlijks zal het Consortium Beelden voor de Toekomst in het jaarverslag een opgave doen van het aantal uren materiaal dat is geconserveerd en gedigitaliseerd.

14.3.3 Mensen toegang bieden tot een kwalitatief hoogwaardig, multimediaal toegankelijk stelsel van openbare bibliotheken

Motivering

De vernieuwing van de openbare bibliotheken tot een centrale, actuele publieke voorziening in de kennissamenleving draagt bij aan een bloeiend cultureel leven.

Bibliotheekvernieuwing

Instrumenten

Eind 2008 heeft de adviescommissie bibliotheekinnovatie (commissie Calff) advies uitgebracht over het vervolg op de eerste fase van bibliotheekvernieuwing (2002–2008). Op basis van dit advies is in december 2008 met IPO en VNG een bestuurlijk akkoord gesloten over het plan van aanpak 2009–2012. Dit plan bestaat grofweg uit drie onderdelen:

  • 1. de uitwerking en uitvoering van het innovatiebeleid

    Aandachtspunten zijn met name:

    • ontwikkeling van digitale diensten met bijbehorende infrastructuur en content;

    • innovatie van het collectiebeleid;

    • innovatie van HRM en marketing.

  • 2. het opstellen van een bibliotheekcharter

    Hierin worden de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende overheden (Rijk, provincies en gemeenten) vastgelegd.

  • 3. de splitsing van de Vereniging van Openbare Bibliotheken

    Het gaat hier om de opdeling van de huidige Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB) in een sectorinstituut, betaald door het Rijk, en een brancheorganisatie, betaald door de bibliotheeksector.

Het innovatiebeleid concentreert zich in 2011 op:

  • de ontwikkeling van digitale diensten, content en infrastructuur;

  • het collectiebeleid (centraal waar het moet, decentraal waar het kan);

  • het HRM-beleid (nieuwe opleiding en verdere professionalisering van de sector);

  • een betere marketing.

Vanuit de gedachte dat vernieuwing ook en vooral vanuit de sector zelf moet komen, zullen in 2011 de eerste «innovatienetwerken» worden ingericht.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 14.8 Kengetallen

Kengetal

Basiswaarde

Waarde

Loket aangepast lezen – aantal ingeschreven lezers

31 165

29 186

Bron: VOB

2007

2009

Loket aangepast lezen – uitleningen algemene lectuur brailletitels

6 819

6 960

Bron: VOB

2007

2009

Loket aangepast lezen – uitleningen algemene lectuur gesproken boeken

1 037 858

991 782

Bron: VOB

2007

2009

14.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 14.9 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
 

Onderzoek

Onderwerp

AD of OD

A. Start

B Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Kunstenbeleid: waarborgen aanbod en participatie

OD (14.3.1)

A 2010

B 2011

 
 

Cultureel erfgoed

OD (14.3.2)

A 2014

B 2015

 
 

Openbare bibliotheken

OD (14.3.3)

A 2012

B 2012

 

Effectenonderzoek ex post

Evaluatie flankerend beleid WWIK

OD (14.3.1)

A 2009

B 2010

 
 

Evaluatie wet archeologische monumentenzorg

OD (14.3.2)

A 2009

B 2011

 
 

Evaluatie fiscale regelingen monumentenzorg

OD (14.3.2)

A 2009

B 2010

 
 

Evaluatie vaste boekenprijs

OD (14.3.3)

A 2009

B 2010

 

Overig evaluatieonderzoek

Evaluatie aanvraagprocedure Verschil Maken

OD (14.3.1)

A 2009

B 2010

 
 

Evaluatie beleidsinstrumenten Cultuurprofijt en economische crisis

AD (14.1)

A 2010

B 2011

 
Licence