Base description which applies to whole site

2.2: BELEIDSARTIKELEN

Cluster arbeidsmarkt

Het cluster arbeidsmarkt bevat de beleidsartikelen die betrekking hebben op het functioneren van de arbeidsmarkt. Het cluster bestaat uit de beleidsartikelen «Inkomensbeleid», «Arbeidsparticipatie», «Arbeidsverhoudingen», «Gezond en veilig werken» en «Pensioenbeleid».

Arbeidsparticipatie is één van de speerpunten van het beleid. Maatregelen om de arbeidsparticipatie te bevorderen richten zich zowel op de gehele werkende bevolking als op specifieke groepen, bijvoorbeeld ouderen.

Het beleid op het terrein van de arbeidsverhoudingen is gericht op een goed functionerend stelsel van overleg tussen de sociale partners onderling en met de overheid, waarbij een adequaat niveau van arbeidsrechtelijke bescherming voor werknemers wordt geboden dat in overeenstemming is met de maatschappelijke ontwikkelingen en met de eigen verantwoordelijkheid van sociale partners voor de arbeidsvoorwaardenvorming. De minister is daarbij verantwoordelijk voor vormgeving en onderhoud van de stelsels voor zelfregulering door sociale partners, een basisniveau van wettelijke arbeidsrechtelijke bescherming, verlofregelingen en gelijke behandeling bij arbeid, en waar relevant de bevordering van de naleving daarvan.

In artikel 44 komen arbeidsomstandigheden en verzuim aan de orde. Ook hier is een belangrijke taak weggelegd voor werknemers en werkgevers zelf. Zij zullen het arbeidsomstandighedenbeleid moeten uitvoeren.

Het artikel «Pensioenbeleid», ten slotte, behandelt de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel, de collectieve pensioenregelingen. Het beleid is erop gericht de houdbaarheid en het bereik van deze pensioenen te vergroten. Daarnaast is een grotere kennis van deelnemers over het eigen pensioen van belang.

Artikel

41 Inkomensbeleid

Artikel

Zorgdragen voor een evenwichtige en activerende inkomensontwikkeling

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Een evenwichtige inkomensontwikkeling bereiken en tegelijkertijd financiële prikkels voor werkaanvaarding in stand houden en verbeteren.

Bij het inkomensbeleid speelt constant een afweging tussen het streven naar een evenwichtige inkomensontwikkeling, de bestrijding van de armoedeval en het streven naar evenwichtige overheidsfinanciën. Een maatregel die één doelstelling dichterbij brengt, leidt er vaak toe dat een andere doelstelling lastiger bereikbaar wordt. Verkleining van de werkloosheidsval impliceert bijvoorbeeld dat de koopkrachtontwikkeling van werkenden en uitkeringsgerechtigden uit elkaar gaan lopen. Een verhoging van de arbeidskorting versterkt de arbeidsmarktprikkels, maar heeft budgettaire gevolgen.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • het volgen en beoordelen van de inkomensontwikkeling van burgers door middel van standaard koopkrachtcijfers en armoedevalcijfers en indien mogelijk en wenselijk corrigerend optreden;

  • het in kaart brengen en beoordelen van de gevolgen van het geheel aan beleidsvoorstellen voor het koopkrachtbeeld en de armoedeval.

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • de financieel-economische situatie en daarmee de mogelijkheden om negatieve effecten te compenseren;

  • algemene factoren zoals loon- en prijsontwikkeling.

Effectgegevens

Behalen van deze doelstelling heeft als effect dat:

  • een evenwichtige inkomensontwikkeling tot stand komt, met bijzondere aandacht voor groepen zonder perspectief op de arbeidsmarkt, huishoudens met kinderen en de middeninkomens;

  • de arbeidsparticipatie wordt gestimuleerd.

Indicatoren

Voor de algemene doelstelling zijn geen aparte prestatie-indicatoren geformuleerd, omdat op dit aggregatieniveau onvoldoende concrete doelstellingen geformuleerd kunnen worden. Verwezen wordt naar de indicatoren voor de operationele doelstellingen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 41.1 Begrotingsuitgaven artikel 41 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

1 722

1 980

1 916

772

772

772

772

Uitgaven

1 359

2 048

2 006

822

772

772

772

        

Programma uitgaven

352

965

862

822

772

772

772

waarvan juridisch verplicht

  

10%

0%

0%

0%

0%

        

Operationele Doelstelling 2

       

Subsidies

40

40

45

5

5

5

5

Overig

312

925

817

817

767

767

767

        

Apparaatsuitgaven

1 007

1 083

1 144

0

0

0

0

Personeel en materieel

1 007

1 083

1 144

0

0

0

0

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling

Toelichting

De programma-uitgaven in dit artikel betreffen hoofdzakelijk onderzoeksbudgetten. Van deze budgetten is voor 2011 reeds 10% juridisch verplicht.

1 Het bereiken van een zo evenwichtig mogelijk over de verschillende inkomensgroepen gespreide inkomensontwikkeling

Operationele doelstelling

Motivering

Te komen tot een evenwichtige inkomensverdeling en bescherming van de inkomenspositie van groepen zonder perspectief op de arbeidsmarkt, huishoudens met kinderen en de middeninkomens.

  • Generiek koopkrachtbeeld in de vorm van een standaard koopkrachtoverzicht;

  • Specifieke inkomenseffecten van afzonderlijke maatregelen die niet in het generieke koopkrachtbeeld tot uitdrukking komen. Een overzicht van deze maatregelen is in bijlage 6.4 (inkomensbeleid) opgenomen.

Instrumenten

  • Beoordelen van de inkomenseffecten van beleid en zo mogelijk corrigerend optreden. In 2011 spelen de volgende voor het algemene inkomensbeeld relevante maatregelen:

    • Zowel actieven als inactieven hebben voordeel van de verlaging van het tarief van de eerste belastingschijf met 0,45%-punt. Inactieven en actieven hebben ook voordeel van het verlengen van de eerste, tweede en derde belastingschijf met respectievelijk € 300, € 250 en € 450.

    • Werkenden hebben voordeel van het verhogen van de arbeidskorting. De arbeidskorting stijgt voor lage en middeninkomens met € 75 en voor hogere inkomens met € 55.

    • De koopkracht van alleenstaande ouders wordt negatief beïnvloed door een verlaging van de alleenstaande ouderkorting met € 20.

    • Gezinnen met kinderen hebben nadeel van het niet indexeren van de bedragen van het kindgebonden budget en de kinderbijslag. Gezinnen met meerdere kinderen hebben voordeel van de verhoging van de bedragen van het kindgebonden budget vanaf het tweede kind. Het bedrag van het tweede kind stijgt met € 177 naar € 488 in 2011. Voor het derde, vierde, vijfde en het zesde en volgende kind bedraagt de verhoging respectievelijk € 203, € 199, € 152 en € 51. Vanwege de inkomensafhankelijkheid van de regeling hebben hogere inkomens geen voordeel van deze intensivering.

    • Gezinnen met kinderen die gebruik maken van kinderopvang hebben nadeel van de bezuinigingen in de kinderopvangtoeslag. Het precieze effect op de koopkrachtontwikkeling is afhankelijk van de persoonlijke situatie (waaronder betaalde uurprijs en aantal gebruikte uren kinderopvang) en komt gemiddeld uit op – 1% tot – 1¼%.

    • Alleenverdieners hebben nadeel van het afbouwen van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. In 2011 wordt de overdraagbaarheid met 6 2/3% beperkt, dit komt overeen met een bedrag van € 133. Alleenverdieners met een partner geboren voor 1972 of met kinderen tot 6 jaar hebben geen last van deze maatregel.

    • Ouderen hebben per saldo voordeel van de verhoging van de ouderenkorting met € 50 en de verlaging van de tegemoetkoming voor oudere belastingplichtigen (MKOB, voorheen AOW-tegemoetkoming) met € 14. Vanwege de verzilveringsproblematiek profiteren niet alle ouderen (volledig) van de verhoging van de ouderenkorting.

Activiteiten

  • Monitoren van de loonontwikkeling, de inflatie, zorgpremies en de pensioenpremies:

    • De contractlonen stijgen volgens de raming gemiddeld met 1½% in 2011;

    • Het wettelijk minimumloon stijgt met 1¼%;

    • De consumentenprijzen stijgen met 1½%;

    • De nominale zorgpremie stijgt met gemiddeld € 104 van € 1 107 naar € 1 211;

    • De inkomensafhankelijke bijdrage voor de ZVW stijgt van 7,05% in 2010 naar 7,75% in 2011;

    • Aanvullende pensioenen worden gemiddeld genomen niet geïndexeerd;

    • De gemiddelde pensioenpremie (werknemersdeel) stijgt van 3½% in 2010 naar 3¾% in 2011.

Doelgroepen

De verschillende inkomensgroepen, met bijzondere aandacht voor groepen met weinig perspectief op de arbeidsmarkt, huishoudens met kinderen en de middeninkomens.

Indicatoren

De inkomensontwikkeling van burgers wordt gevolgd door middel van standaard koopkrachtcijfers zoals gepresenteerd in tabel 41.2. Deze cijfers laten voor een aantal standaardhuishoudens de inkomensontwikkeling zien als gevolg van de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling en als gevolg van generieke maatregelen, zoals aanpassingen in belastingen, (ziektekosten)premies en kinderbijslag.

Het standaardkoopkrachtbeeld voor 2011 laat een beeld zien waarin de meeste huishoudens een geringe koopkrachtdaling hebben. De mediane koopkracht ligt volgens het CPB op – ¼%. Deze negatieve koopkrachtontwikkeling wordt deels veroorzaakt doordat de loonontwikkeling niet boven de inflatie uitkomt. Daarnaast stijgen in 2011 de zorgpremies. Hoewel het compenserende koopkrachtpakket het koopkrachtverlies beperkt, heeft een deel van de huishoudens een (geringe) negatieve koopkrachtontwikkeling. De spreiding rond de mediaan hangt verder samen met de gevolgen van al eerder ingezet beleid zoals het beperken van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting, het inkomensafhankelijker maken van de arbeidskorting en het intensiveren van het kindgebonden budget. De koopkrachtontwikkeling van ouderen met een aanvullend pensioen wordt negatief beïnvloed doordat het aanvullende pensioen gemiddeld genomen niet wordt geïndexeerd.

In bijlage 6.4 (inkomensbeleid) wordt nader ingegaan op de omvang en spreiding in de koopkrachteffecten als gevolg van de niet in het generieke beeld opgenomen maatregelen.

Tabel 41.2 Indicatoren operationele doelstelling 1: Standaard koopkrachteffecten (in %)

Actieven

Raming

2010

Raming

2011

Alleenverdiener met kinderen

  

modaal1

– 1¼

– ¼

2 x modaal1

– 1¼

– 1

   

Tweeverdieners

  

modaal + ½ x modaal met kinderen2

– 1

– ¼

2 x modaal + ½ x modaal met kinderen2

– 1

– ¼

modaal + modaal zonder kinderen

– ¾

– ½

2 x modaal + modaal zonder kinderen

– 1

– ¼

   

Alleenstaande

  

minimumloon

– ½

0

modaal

– ¾

0

2 x modaal

– 1

– ¼

   

Alleenstaande ouder

  

minimumloon2

– ¼

½

modaal2

– 1

¼

Inactieven

Raming 2010

Raming 2011

Sociale minima

  

paar met kinderen

– ½

¼

alleenstaande

– ¼

– ½

alleenstaande ouder

– ½

½

   

AOW (alleenstaand)

  

(alleen) AOW

– ¼

– ½

AOW + € 10 000

– ½

– ¾

   

AOW (paar)

  

(alleen) AOW

– ½

– ¾

AOW + € 10 000

– ½

– ¾

Bron: SZW-berekeningen

1

De beperking van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting is meegenomen in de koopkrachtcijfers 2011. Alleenverdieners met een partner geboren voor 1972 of met kinderen tot 6 jaar hebben geen last van deze maatregel, waardoor de koopkracht van deze groepen ¼% tot ½% hoger uitvalt. In de koopkrachtcijfers van 2010 is de beperking van de overdraagbaarheid nog niet meegenomen omdat de groep die binnen de gepresenteerde groep werd geraakt minder dan de helft van de populatie betrof.

2

In dit beeld is geen rekening gehouden met de bezuinigingen in de kinderopvangtoeslag. De koopkrachtontwikkeling van huishoudens die gebruik maken van kinderopvang ligt gemiddeld 1 tot 1¼% lager.

2 In stand houden en verbeteren van financiële prikkels voor werkaanvaarding

Operationele doelstelling

Motivering

Bijdragen aan een activerend inkomensbeleid.

Instrumenten

Armoedevaltoets, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar de werkloosheidsval, de herintredersval en de deeltijdval.

Activiteiten

In 2011 spelen de volgende maatregelen die van belang zijn voor de armoedeval:

Negatieve effecten

  • Er zijn negatieve effecten op de armoedeval (zowel de werkloosheidsval, de herintredersval als de deeltijdval) bij huishoudens met kinderen als gevolg van de bezuiniging op de kinderopvangtoeslag. Huishoudens met kinderen die naar de kinderopvang gaan moeten immers meer betalen voor extra uren kinderopvang. Voor alleenstaande ouders die vier dagen gaan werken op minimumloonniveau neemt hierdoor de inkomensachteruitgang bij het aanvaarden van werk toe.

  • Ook zijn er negatieve armoedevaleffecten voor huishoudens met kinderen als gevolg van de verhoging van de bedragen in het kindgebonden budget voor tweede en volgende kinderen. Door de verhoging van de bedragen kunnen huishoudens een hoger bedrag aan kindgebonden budget verliezen bij een stijging van het inkomen. Dit speelt vooral in het geval van herintreding of extra uren werken door de minstverdienende partner.

  • Daarnaast hebben de stijging van de nominale zorgpremie – met hieraan gekoppeld een stijging van de zorgtoeslag – en de stijging van de inkomensafhankelijke bijdrage voor de ZVW negatieve effecten op de armoedeval. Dit beïnvloedt met name de herintredersval en de deeltijdval.

  • De daling van de alleenstaande ouderkorting met € 20 heeft een negatief effect op de werkloosheidsval voor alleenstaande ouders.

Positieve effecten

  • Er zijn positieve effecten op de armoedeval (zowel werkloosheidsval, herintredersval als deeltijdval) als gevolg van de verlaging van het tarief van de eerste belastingschijf met 0,45%-punt en als gevolg van de verlenging van de lengtes van de eerste, tweede en derde belastingschijf met respectievelijk € 300, € 250 en € 450. Belastingplichtigen komen hierdoor minder snel in een hogere schijf met bijbehorend hoger tarief terecht.

  • Verder zijn er positieve effecten op de armoedeval (zowel werkloosheidsval, herintredersval als deeltijdval) als gevolg van de stijging van de arbeidskorting voor inkomens tot ca. € 43 000 met € 75 en voor hogere inkomens met € 55.

  • Ook het verhogen van de eigen bijdrage in de huurtoeslag heeft positieve effecten. Huishoudens krijgen hierdoor minder huurtoeslag en verliezen ook minder huurtoeslag bij een hoger inkomen.

  • Positieve effecten zijn er ten slotte voor de herintredersval en de deeltijdval als gevolg van de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. Door de afbouw van overdraagbaarheid kan de algemene heffingskorting in mindere mate overgedragen worden aan de alleenverdiener dan wel meestverdienende partner. De algemene heffingskorting wordt alleen volledig ontvangen wanneer de niet-werkende of minstverdienende partner (meer) gaat werken.

Doelgroepen

Huishoudens die door een hogere arbeidsparticipatie hun inkomen kunnen verbeteren.

Indicatoren

Tabel 41.3 presenteert indicatoren voor de ontwikkeling van de werkloosheidsval, de herintredersval en de deeltijdval. De werkloosheidsval geeft de inkomensvooruitgang aan bij het aanvaarden van werk vanuit een bijstandsuitkering. De herintredersval is de inkomensvooruitgang bij het aanvaarden van werk door de niet-werkende partner. De deeltijdval wordt gemeten als de inkomensvooruitgang bij één dag extra werken door de minstverdienende partner.

Nieuwe informatie over de gemiddelde uurprijzen in de kinderopvang heeft geleid tot een aanpassing van de berekening van de armoedeval in 2010. Als gevolg van de aanpassing is de werkloosheidsval voor alleenstaande ouders die 4 dagen gaan werken tegen het minimumloon dan wel tegen 120% van het minimumloon bijvoorbeeld 2%-punt negatiever dan vorig jaar werd voorzien. Bij de herintredersval en deeltijdval gaat het veelal om kleinere aanpassingen.

Ook nieuwe informatie over de gemiddelde hoogte van de huren – wat doorwerkt in de hoogte van de huurtoeslag – heeft geleid tot een aanpassing van de berekeningen. Dit leidt bijvoorbeeld voor een alleenstaande die gaat werken tegen 120% van het minimumloon tot een verslechtering van de werkloosheidsval met 2%-punt.

Tabel 41.3 Indicatoren operationele doelstelling 2
 

Vooruitgang in %

Extra euro’s per maand

(afgerond op € 5)

 

2010

2011

verschil*

2010

2011

verschil

Werkloosheidsval

      

(inkomensvooruitgang bij aanvaarden werk in plaats van bijstand)**

      
       

Aanvaarden werk op minimumloonniveau

      

Alleenverdiener met kinderen

2%

2%

0%

40

40

0

Alleenstaande

14%

14%

0%

155

160

5

Alleenstaande ouder (gaat 4 dagen werken)

– 4%

– 5%

– 1%

– 65

– 85

– 20

Aanvaarden werk op 120% minimumloonniveau

      

Alleenverdiener met kinderen

5%

4%

– 1%

85

80

– 5

Alleenstaande

21%

22%

1%

235

245

10

Alleenstaande ouder (gaat 4 dagen werken)

8%

7%

-1%

140

125

-15

       

Herintredersval

      

(inkomensvooruitgang bij 2½ dag werken door niet-werkende partner)***

      
       

Hoofd minimumloon, partner minimumloonniveau

13%

11%

-1%

240

220

– 20

Hoofd 120% minimumloon, partner 120% minimumloonniveau

19%

18%

0%

355

355

0

       

Deeltijdval minstverdienende partner

      

(inkomensvooruitgang bij 1 dag extra werken)***

      
       

Hoofd minimumloon

      

Partner gaat van 2 naar 3 dagen werk (minimumloonniveau)

6%

5%

– 1%

125

115

– 10

Partner gaat van 3 naar 4 dagen werk (minimumloonniveau)

7%

7%

0%

145

145

0

Hoofd modaal

      

Partner gaat van 2 naar 3 dagen werk (minimumloonniveau)

7%

7%

0%

175

170

– 5

Partner gaat van 3 naar 4 dagen werk (minimumloonniveau)

7%

6%

– 1%

185

170

– 15

Partner gaat van 2 naar 3 dagen werk (120% minimumloonniveau)

8%

8%

– 1%

210

195

– 15

Partner gaat van 3 naar 4 dagen werk (120% minimumloonniveau)

8%

7%

– 1%

215

195

– 20

Partner gaat van 2 naar 3 dagen werk (modaal niveau)

12%

12%

– 1%

340

325

– 15

Partner gaat van 3 naar 4 dagen werk (modaal niveau)

8%

7%

0%

240

225

– 15

Bron: SZW-berekeningen

*

Vanwege afronding zijn de waarden niet altijd gelijk aan het verschil in de eerste twee kolommen.

**

Er wordt uitgegaan van een voltijdbaan (5 dagen), tenzij anders vermeld.

***

Er wordt uitgegaan van een huishouden met 2 kinderen tussen 6 en 11 jaar. Om de armoedevalcijfers tussen 2010 en 2011 onderling te kunnen vergelijken is de beperking van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting meegenomen in de armoedevalcijfers van 2010 én 2011. In de begroting 2010 was de beperking van de overdraagbaarheid zowel in 2009 als 2010 niet meegenomen in de armoedevalcijfers.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Tabel 41.4 Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

   

Beleidsdoorlichting

Artikel 41

AD

A. 2010

B. 2011

 

Effecten onderzoek ex post

Geen

   

Overig evaluatieonderzoek

Geen

   

Toelichting

De beleidsdoorlichting van artikel 41 is vergeleken met de begroting van vorig jaar iets verlaat van 2010 naar 2011. De reden hiervoor is dat hierdoor kan worden aangesloten bij nieuwe beschikbare databestanden van het CBS.

Artikel

42 Arbeidsparticipatie

Artikel

Zorgdragen voor een toename van de arbeidsparticipatie

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om te bevorderen dat het aandeel werkenden in de beroepsbevolking (verder) toeneemt, creëert SZW via wet- en regelgeving, ondersteuning van gemeenten, aansturing van uitvoeringsinstanties en overleg met sociale partners voorwaarden om verhoging van de arbeidsparticipatie te stimuleren. Deze voorwaarden hebben in hun samenhang betrekking op het verbeteren van de concurrentiekracht van de Nederlandse economie, het verhogen van het scholingsniveau van de beroepsbevolking en het bevorderen dat alle groepen van de samenleving op de arbeidsmarkt kunnen participeren.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • beleid en maatregelen die het makkelijker maken om tot de arbeidsmarkt toe te treden;

  • het stimuleren van de samenwerking tussen de sociale partners, de gemeenten en UWV.

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • het goed inspelen op conjuncturele ontwikkelingen door de uitvoerende instanties.

Effectgegevens

Behalen van deze doelstelling heeft als effect dat:

  • een bijdrage wordt geleverd aan de houdbaarheid van de verzorgingsstaat;

  • een structureel tekort aan arbeidskrachten wordt voorkomen;

  • de (langdurige) werkloosheid wordt teruggedrongen.

Bruto arbeidsparticipatie

Indicatoren

Onder bruto arbeidsparticipatie wordt verstaan het aantal mensen met een baan of direct beschikbaar voor een baan van minimaal 12 uur per week als percentage van de bevolking van 20–64 jaar. Anders dan bij de netto arbeidsparticipatie (zie tabel 42.7) worden bij de bruto arbeidsparticipatie de werklozen meegeteld.

In het beleidsprogramma van het Kabinet Balkenende IV is het streven geformuleerd om in 2016 een bruto arbeidsparticipatie van 80% te bereiken. In de periode 2007 tot 2011 zou een belangrijke stap in die richting moeten worden gezet. Voor de tussenliggende jaren zijn geen streefwaarden afgesproken. De realisatie van de doelstelling is vanaf 2009 tijdelijk beïnvloed door de recessie. In 2009 lag de bruto arbeidsparticipatie op 76%. Het CPB heeft in de MEV geraamd dat de bruto participatiegraad in 2010 en 2011 niet verder stijgt. Dit tijdelijke effect wordt veroorzaakt doordat mensen zich vanwege de conjuncturele situatie terugtrekken van de arbeidsmarkt. Het is de verwachting dat na de crisis de participatiegraad verder zal doorgroeien.

In het kader van de nieuwe «Europa 2020 strategie» is een EU-brede doelstelling op het gebied van participatie afgesproken van 75% in 2020 (netto arbeidsparticipatie 20–64 jarigen van minimaal 1 uur per week). De hiervan voor Nederland af te leiden doelstelling voor 2020 zal door het nieuwe kabinet worden vastgesteld.

200 000 mensen extra aan de slag

Met de 200 000 doelstelling van het kabinet Balkenende IV wordt beoogd om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk te helpen. Het gaat het om de volumedaling van werkloosheids-, arbeidsongeschiktheids- en bijstandsuitkeringen in 2011 ten opzichte van 2007. Als gevolg van de economische crisis is het aantal mensen met een werkloosheidsuitkering sterk gestegen. Het is daardoor zeker dat de 200 000 doelstelling niet wordt gehaald.

Tabel 42.1 Indicatoren algemene doelstelling
 

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streven 2011

Bruto arbeidsparticipatie 20–64 jaar (%)

74

76

76

 

Volume uitkeringen bijstand, ww en arbeids-ongeschikten (uitkeringsjaren x 1 000)

1 183

1 118

1 175

983

Bron: CPB, Macro Economische Verkenning

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 42.2 Begrotingsuitgaven Artikel 42 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

31 664

123 089

60 664

17 550

17 447

17 447

17 447

Uitgaven

33 310

123 278

60 726

17 612

17 509

17 469

17 447

        

Programma uitgaven

12 822

103 247

42 505

17 612

17 509

17 469

17 447

waarvan juridisch verplicht

  

68%

0%

0%

0%

0%

        

Operationele Doelstelling 2

       

Scholing en EVC

220

41 000

0

0

0

0

0

        

Operationele Doelstelling 3

       

Stimulering Arbeidsparticipatie

5 954

11 413

14 645

17 509

17 509

17 469

17 447

Jeugdwerkloosheid

5 117

48 396

27 000

0

0

0

0

Overig

1 531

2 438

860

103

0

0

0

        

Apparaatsuitgaven

20 488

20 031

18 221

0

0

0

0

Personeel en materieel

20 488

20 031

18 221

0

0

0

0

        

Ontvangsten

20 624

17 237

17 237

17 237

17 237

17 237

17 237

Scholing en EVC (Erkenning van Verworven Competenties)

Toelichting

De in het kader van de economische crisis getroffen tijdelijke arbeidsmaatregelen, omscholingsbonus en EVC-trajecten worden ultimo 2010 beëindigd.

Stimulering arbeidsparticipatie

In aanvulling op en ter versterking van het algemene arbeidsmarktbeleid is besloten tot het uitvoeren van een aantal aanvullende acties om de arbeidsparticipatie te vergroten. Hiervoor is in 2011 een budget van circa € 14,6 mln beschikbaar. Dit budget zal onder meer worden ingezet voor de Tijdelijke subsidieregeling raakvlak onderwijs en arbeidsmarkt (amendement van Hijum, TK 2007/2008, 31 200 XV, nr. 22) en voor projecten uit het interdepartementale programma «Iedereen Doet Mee nieuwe stijl» (N-IDM programma). Dit programma heeft tot doel de arbeidsdeelname van jongeren met een beperking te bevorderen door een integrale interdepartementale agenda gericht op de samenhang van regelingen in de zorg, op school en op het werk.

Daarnaast hebben de 18 gemeenten met aandachtswijken en het UWV de afgelopen jaren (2008–2010) op wijkniveau samengewerkt met als doel het arbeidspotentieel vanuit de wijken aan werk te helpen. In 2010 hebben SZW, WWI, Divosa en UWV gezamenlijk een quick scan uit laten voeren en is naar aanleiding daarvan een handreiking opgesteld. In 2011 zal deze aanpak en de verduurzaming verder gevolgd worden.

Jeugdwerkloosheid

Voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid is in 2011 een bedrag van € 27 mln beschikbaar voor de financiering van het «Actieplan Jeugdwerkloosheid»:

  • Voor het uitvoeren van de per regio gemaakte convenantafspraken (zoals bijvoorbeeld het plaatsen van een jongere op een baan, stageplek of leerwerktraject) is € 23 mln beschikbaar;

  • Voor het UWV-matchingsoffensief is € 3 mln beschikbaar, onder meer bedoeld voor de creatie van nieuwe banen voor hoger opgeleide schoolverlaters, die andere jongeren begeleiden naar werk;

  • Verder is € 1 mln beschikbaar voor aanvullende activiteiten door het projectteam Jeugdwerkloosheid.

Ook in 2011 zal in samenwerking met de collegadepartementen die zich focussen op het thema «jeugd» de jeugdwerkloosheid nauwlettend worden gevolgd.

Overig

Dit betreft beleidsondersteunende onderzoeken op het gebied van arbeidsparticipatie.

Ontvangsten

De ontvangsten hebben betrekking op de bestuurlijke boetes in het kader van de Wet Arbeid Vreemdelingen.

Tabel 42.3 Belasting- en premie-uitgaven artikel 42 (lopende prijzen x € 1 mln)

Artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Operationele doelstelling 2

       

Afdrachtvermindering onderwijs

348

420

367

372

378

384

390

        

Operationele doelstelling 3

       

Arbeidskorting voor ouderen

239

262

293

326

363

396

434

Doorwerkbonus

265

260

296

322

333

343

356

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

2

2

2

2

2

2

2

Premievrijstelling oudere werknemers

939

807

652

487

327

186

61

Premiekorting oudere werknemers

210

255

311

507

851

1 008

1 172

Premiekorting arbeidsgehandicapten

43

44

45

46

47

47

48

Bron: Ministerie van Financiën, Belastingdienst

Afdrachtvermindering onderwijs (WVA)

Toelichting

In tabel 42.3 is het volledige budgettair beslag van de afdrachtvermindering onderwijs gepresenteerd. De meeste onderdelen daarvan vallen onder de beleidsverantwoordelijkheid van het Ministerie van OCW (duale opleidingen). De WVA-startkwalificatie, waar SZW gezamenlijk met OCW voor verantwoordelijk is, is een onderdeel van de afdrachtvermindering onderwijs. Dit betreft een fiscale faciliteit voor werkgevers van werknemers die scholing volgen die gericht is op het behalen van het startkwalificatieniveau. De werkgever moet om voor deze regeling in aanmerking te kunnen komen over een verklaring van het UWV-WERKbedrijf beschikken dat de werknemer voor aanvang van de scholing een werkloze is of een voormalig werkloze is die uitsluitend als gevolg van deelname aan een re-integratietraject van een gemeente of het UWV niet langer een werkloze is. Een ander onderdeel waar SZW gezamenlijk met OCW voor verantwoordelijk is, is de afdrachtvermindering voor werkgevers die een werknemer in dienst hebben die een EVC-procedure volgt bij een erkende EVC-aanbieder. Hierbij geldt de voorwaarde dat de werkgever de kosten van de EVC-procedure voor zijn rekening neemt.

Arbeidskorting voor ouderen en Doorwerkbonus

Ter bevordering van de arbeidsparticipatie geldt voor ouderen die aan het begin van het kalenderjaar 57 jaar of ouder zijn een extra inkomens- en leeftijdafhankelijke arbeidskorting. Ouderen die bij het begin van het kalenderjaar 62 jaar of ouder zijn en blijven werken, ontvangen ter stimulering van de arbeidsparticipatie de doorwerkbonus. De systematiek is vergelijkbaar met de bestaande arbeidskorting voor ouderen vanaf 57 jaar.

De oplopende uitgaven voor de arbeids- en premiekorting voor ouderen en de doorwerkbonus weerspiegelen de voortdurende groei in de arbeidsparticipatie van ouderen.

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

De startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid stimuleert gedeeltelijk arbeidsongeschikten een eigen onderneming te starten om op deze wijze (gedeeltelijk) in het eigen inkomen te kunnen voorzien.

Premievrijstelling- en premiekorting oudere werknemers

De premievrijstelling oudere werknemers wordt vanaf 1-1-2009 langzaam afgebouwd en vervangen door een premiekortingsregeling. In het wetsvoorstel Premiekorting oudere werknemers is een premiekorting geregeld voor het in dienst nemen van uitkeringsgerechtigden van 50 jaar en ouder en voor het in dienst houden van werknemers in de leeftijd 62 jaar en ouder.

Premiekorting arbeidsgehandicapten (zie ook artikel 47)

Het in dienst nemen of houden van gedeeltelijk arbeidsgeschikten geeft de werkgever recht op een premiekorting (artikel 49, eerste lid, onderdeel d, Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv)) op zijn af te dragen premies werknemersverzekeringen van maximaal € 2 042 per jaar. Deze premiekorting geldt onder meer voor de werknemers die recht hebben op een WIA-uitkering of een Wajonguitkering, voor werknemers met een indicatiebeschikking als bedoeld in artikel 11 Wet sociale werkvoorziening en voor werknemers die volgens de CWI een structurele functionele beperking hebben waarbij de gemeente verantwoordelijk is voor ondersteuning bij het vinden van werk.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

OD 3 Juridisch verplicht

Toelichting

In het kader van de aanpak Jeugdwerkloosheid zijn met 30 regio’s convenanten gesloten. Voor het uitvoeren van de gemaakte afspraken in de convenanten worden financiële middelen aan de regio’s beschikbaar gesteld.

OD 3 Beleidsmatig gereserveerd

Op verzoek van de Tweede Kamer wordt uitvoering gegeven aan een 4-jarige subsidieregeling voor jongeren op het gebied van aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt. Verder worden gelden beschikbaar gesteld voor projecten uit het interdepartementale programma «Iedereen Doet Mee nieuwe stijl».

1 Beheerste ontwikkeling van de arbeidskosten

Operationele doelstelling

Motivering

Om ervoor te zorgen dat onze economie innovatief, concurrerend en ondernemend blijft en ook bij toenemende internationale concurrentie de welvaart kan waarborgen is een beheerste ontwikkeling van de arbeidskosten van belang. Een indicatie hiervan wordt gegeven door de arbeidskosten per eenheid product in de industrie in vergelijking met de concurrenten in het eurogebied.

Instrumenten en activiteiten

Beheersing van belastingen en premies die ten laste komen van het arbeidsinkomen. Hiermee wordt voorkomen dat belasting- en premiedruk worden afgewenteld en tot hogere arbeidskosten leiden.

Doelgroepen

De doelgroepen zijn zowel burgers als bedrijven.

Arbeidskosten

Indicatoren

De relatieve ontwikkeling van de arbeidskosten verbetert indien de arbeidskosten per eenheid product van de Nederlandse industrie minder stijgen of meer dalen dan die van de euroconcurrenten (Euroconcurrenten zijn alle landen binnen de Europese Unie die de Euro als munteenheid hanteren). De ontwikkeling van de arbeidskosten per eenheid product in de industrie wordt in belangrijke mate bepaald door de contractlonen die de sociale partners in vrije loononderhandelingen overeenkomen. Als gevolg van de wegvallende vraag door de economische crisis zijn de arbeidskosten per eenheid product in zowel Nederland als in de rest van Europa in 2009 gestegen. De stijging is in Nederland echter beperkter dan in andere landen. In 2010 en 2011 trekt zowel de productie als de loonkosten weer aan. Het sterke herstel van de productie zorgt in 2010 voor een forse daling van de arbeidskosten per eenheid product. In 2011 stijgen de productiviteit en lonen in ongeveer gelijke mate. Bij de euroconcurrenten zien we een vergelijkbaar, maar vertraagd patroon. In vergelijking met de euroconcurrenten is er in Nederland een relatiee daling van de arbeidskosten in 2010 met 0,25% en in 2011 een relatieve stijging met 0,75%.

Wig

De gemiddelde wig op het inkomen uit arbeid (het verschil tussen loonkosten en het netto loon als percentage van de loonkosten) is een goede indicator van de lastendruk zoals werkgevers en werknemers die ervaren. De veranderingen in het stelsel van belastingen en premies komen daarin goed traceerbaar tot uitdrukking. Het CPB gebruikt de indicator bij het opstellen van de loonramingen. De wig op het arbeidsinkomen is in 2009 afgenomen tot 42,2%. De wig wordt voor een deel bepaald door externe factoren. Zo zal mede als gevolg van de stijging van de ziektekostenpremies de wig op het arbeidsinkomen in 2010 toenemen tot 43,0% en in 2011 43,4%. Vanuit het oogpunt van participatie is een hogere wig niet wenselijk. Verlaging van de wig is echter afhankelijk van de beschikbare budgettaire ruimte voor lastenverlichting van burgers en bedrijven. Om bovenstaande redenen is het niet goed mogelijk om een streven te definiëren. Wel houdt het kabinet de lastenontwikkeling goed in de gaten en zal indien gewenst maatregelen treffen.

Administratieve lasten

Deze indicator is vervallen. In het coalitieakkoord was voor de periode 2007 tot 2011 een nieuwe rijksbrede administratieve lastenverlichting van netto 25% voor het bedrijfsleven afgesproken. Over de invulling van de taakstelling en de realisering ervan werd periodiek gerapporteerd in de rijksbrede voortgangsrapportages regeldruk bedrijven en burgers. Als gevolg van de val van het kabinet Balkenende IV vindt geen monitoring van de resultaten meer plaats in de Rijksbegroting. Een eindrapportage is op 27 april 2010 aan de Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2009/2010, 29 515, nr. 318). In deze rapportage is onder andere vermeld dat de huidige realisatie van de lastenreductie 13% is en dat deze verder op zal lopen tot een reductie van netto 20% in 2011. Afhankelijk van de maatregelen van een nieuw kabinet kan de reductie verder oplopen naar 28% ten opzichte van 1 maart 2007.

Tabel 42.4 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Ontwikkeling arbeidskosten t.o.v. EUROgebied (%)

– 1,6

– 0,25

1,75

Omvang van wig inclusief werkgeverslasten (%)

42,2

Bron: CPB, Macro Economische Verkenning

Arbeidskosten

Kengetallen

In tabel 42.5 worden ter aanvulling op de genoemde indicator in tabel 42.4 de afzonderlijke waarden weergegeven van de ontwikkeling van de arbeidskosten per eenheid product in de industrie in Nederland en de ontwikkeling van de arbeidskosten per eenheid product in de industrie bij de euroconcurrenten. De ontwikkeling van de arbeidskosten per eenheid product worden bepaald door de mutatie van de loonvoet ten opzichte van de productiviteitsontwikkeling.

Tabel 42.5 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

Ontwikkeling arbeidskosten per eenheid product in de industrie

   

1. Nederland

7,9

– 6,0

– 0,25

2. Euroconcurrenten

9,5

– 5,75

– 1,0

Bron: CPB, Macro Economische Verkenning

2 Stijging van het aandeel werkenden en werklozen in de beroepsbevolking met een startkwalificatie

Operationele doelstelling

Motivering

Om duurzame arbeidsparticipatie te bevorderen, is het van belang dat meer mensen een startkwalificatie behalen. Een startkwalificatie (MBO-2 of HAVO-VWO) is het minimale onderwijsniveau dat nodig is om kans te maken op duurzaam werk.

Algemeen

Instrumenten en activiteiten

  • Fiscale faciliteiten voor werkgevers (Afdrachtvermindering onderwijs waaronder WVA-startkwalificatie en de afdrachtvermindering voor werkgevers die een werknemer in dienst hebben die een EVC-procedure volgt, zie toelichting bij tabel 42.3);

  • Aftrek studiekosten of andere scholingsuitgaven bij de aangifte inkomstenbelasting;

  • Subsidieregeling ESF 2007–2013 (voor scholing van o.a. werkenden kan Europese subsidie worden verkregen).

Specifiek: Projectdirectie Leren en Werken

  • Tijdelijke stimuleringsregeling Leren en Werken voor werkende jongeren zonder startkwalificatie, werkzoekenden en met werkloosheid bedreigden. Deze regeling, die niet uitsluitend bedoeld is voor mensen zonder startkwalificatie, heeft tot doel de toegankelijkheid van scholing en EVC te bevorderen door het opzetten van een regionale infrastructuur voor een Leven Lang Leren. Dit gebeurt door middel van regionale samenwerking tussen onderwijs, ondernemers en lokale overheid;

  • Structurele basisfinanciering voor 44 leerwerkloketten;

  • Stimuleringsmaatregel Leercultuur in het MKB. Met deze regeling krijgen bedrijven de kans om met deskundig advies hun interne leercultuur te versterken, gericht op een brede en duurzame inzetbaarheid van hun medewerkers;

  • Informatievoorziening (www.ervaringscertificaat.nl en financieel.lerenenwerken.nl).

Deze instrumenten en activiteiten komen voor rekening van de projectdirectie Leren & Werken, een gezamenlijke directie van de ministeries van OCW en SZW. De middelen van de projectdirectie zijn opgenomen in de begroting van het ministerie van OCW, met uitzondering van de basisfinanciering voor leerwerkloketten (zie basisvoorziening UWV op artikel 47).

Doelgroepen

Werkenden en werkzoekenden zonder startkwalificatie.

Aandeel in de beroepsbevolking met startkwalificatie

Indicatoren

Het percentage geeft aan welk deel van de beroepsbevolking (25–65 jaar) een startkwalificatie heeft. Het streven dat meer dan 79% van de beroepsbevolking een startkwalificatie bezit moet in 2010 gerealiseerd zijn. Voor 2011 is er geen streefwaarde. Evenwel dient het niveau van 79% tenminste gehandhaafd te blijven. Door een veranderde (nauwkeuriger) meetmethode van het CBS komt het realisatiepercentage structureel 1% lager uit, waardoor de doelstelling van 80% in 2010 verlaagd is naar 79%. Overigens als gevolg van de krapte op de arbeidsmarkt in 2008 zijn ook veel personen zonder startkwalificatie in staat gebleken tot de arbeidsmarkt toe te treden. Hierdoor lopen de realisatiecijfers achter bij het streefpercentage.

Tabel 42.6 Indicatoren operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Aandeel in de beroepsbevolking (25–65 jaar) met startkwalificatie (%)

77,6

> 79

 

Bron: CBS, Statline

3 Wegnemen van factoren die de arbeidsparticipatie van specifieke groepen belemmeren

Operationele doelstelling

Motivering

Om te voorkomen dat de arbeidsparticipatie van specifieke groepen achterblijft.

Activiteiten en instrumenten gericht op jongeren:

Activiteiten en instrumenten

  • Proactief volgen of de doelstellingen uit de convenantafspraken met de regio’s worden gerealiseerd en de regio’s waar nodig daarbij ondersteuning bieden;

  • Matchingoffensief UWV, waarin de vraag naar arbeid beter wordt afgestemd op het aanbod en de kwaliteiten van de jongeren;

  • Vierjarige subsidieregeling raakvlak onderwijs en arbeidsmarkt (amendement Van Hijum, TK 2007/2008, 31 200 XV, nr. 22).

Activiteiten en instrumenten gericht op ouderen:

  • Extra arbeidskorting;

  • Doorwerkbonus;

  • Premievrijstelling- en premiekorting oudere werknemers.

Activiteiten en instrumenten gericht op etnische minderheden:

  • Ontwikkelen van vaardigheden en competenties onder allochtone jongeren op (v)mbo niveau ter voorbereiding op de arbeidsmarkt;

  • Faciliteren van organisaties betrokken bij het naar werk bemiddelen van vluchtelingen;

  • Stimuleren van regionale partners in het begeleiden van allochtone vrouwen naar werk in het verlengde van het landelijke project «1001 kracht» (uitvoering motie Arib, Kamerstukken II, 2007/2008, 30 420, nr. 87);

  • Stimuleren diversiteitsbeleid onder werkgevers.

Overige activiteiten:

  • Handhaven Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) door de Arbeidsinspectie in samenwerking met de Vreemdelingenpolitie en de Belastingdienst;

  • Grensarbeid: In het kader van grensoverschrijdende samenwerking heeft SZW gezamenlijk met het zusterministerie van de Duitse deelstaat Noord-Rijnland-Westfalen een internetportal voor grensarbeiders in Nederland en Duitsland opgericht. Er worden voorbereidingen getroffen voor de uitbreiding van deze portal met België en Vlaanderen. Tevens is door de ministers van Nederland en Noord-Rijnland-Westfalen een stuurgroep benoemd die zal adviseren over praktische maatregelen die de grensoverschrijdende arbeidsmarkt en arbeidsmobiliteit kunnen bevorderen. Daarnaast is een netwerk in voorbereiding dat uniformiteit van informatieverstrekking van verschillende instanties bevordert en, indien nodig, op basis daarvan suggesties doet voor aanpassingen voor de genoemde internetportal. Hiermee is invulling gegeven aan de motie Weekers (Kamerstukken II, 2009–2010, 26 834, nr. 26), die opriep tot blijvende aandacht voor de grensarbeidersproblematiek middels bestuurlijk overleg.

Activiteiten en instrumenten gericht op personen met een arbeidsbelemmering zijn opgenomen in artikel 47 en 48.

  • Jongeren;

  • Ouderen;

  • Vrouwen;

  • Etnische minderheden;

  • Arbeidsbelemmerden;

  • Grensarbeiders.

Doelgroepen

Indicatoren

Het kabinet Balkenende IV hanteert als doelstelling om tot 80% bruto arbeidsparticipatie te komen in 2016. De indicator hiervoor is opgenomen onder de algemene doelstelling van dit artikel. De uitsplitsing van deze doelstelling naar specifieke groepen wordt niet zinvol geacht, omdat hiervoor geen specifiek beleid wordt gevoerd. Om de ontwikkeling van de netto arbeidsparticipatie van de specifieke groepen te kunnen volgen in de begroting, zijn hiervoor bij deze operationele doelstelling enkele kengetallen opgenomen.

Netto arbeidsparticipatie

Kengetallen

De genoemde participatiecijfers betreffen de netto arbeidsparticipatie. Dit is het aandeel van mensen met een baan van minimaal 12 uur per week in de genoemde specifieke bevolkingsgroep. Anders dan bij de bruto arbeidsparticipatie (zie tabel 42.1) worden bij de netto arbeidsparticipatie werklozen niet meegeteld.

Werkloze jongeren

Het percentage werkloze jongeren is het aandeel van jongeren in de totale werkloosheidscijfers. Hierbij worden twee cijfers gepresenteerd: de categorie werkloze niet schoolgaande jongeren 18–26 jaar die aansluit bij de Wet investeren in jongeren (WIJ) en de categorie werkloze jongeren 15–22 jaar. Het kengetal van jongeren 15–22 jaar blijft gehandhaafd in de begroting, omdat juist in deze leeftijdscategorie de jeugdwerkloosheid het hoogst is.

Wet arbeid vreemdelingen (WAV)

Overtreding WAV is het percentage van de door de Arbeidsinspectie bezochte bedrijven dat zich niet houdt aan de regels van de Wet Arbeid Vreemdelingen.

Tabel 42.7 Kengetallen operationele doelstelling 3
 

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Netto arbeidsparticipatie 15–64 jaar1

66,2

67,5

67,2

Netto arbeidsparticipatie niet-westerse allochtonen1

53,3

56,5

54,7

Netto arbeidsparticipatie ouderen (55–65 jaar)1

42,7

44,8

46,8

Netto arbeidsparticipatie vrouwen1

57,2

59,0

59,7

Percentage werkloze jongeren (15–22 jaar)2

9,0

8,6

12,8

Percentage werkloze niet-schoolgaande jongeren (18–26 jaar) wet WIJ2

5,6

5,3

8,0

Percentage door AI bezochte bedrijven waarbij overtreding WAV is vastgesteld3

18

17

17

1

Bron: CBS, Statline

2

Bron: CBS, EBB Kernprogramma

3

Bron: SZW/AI, jaarverslag

Toelichting

De realisatiecijfers 2009 geven een eerste indicatie van de gevolgen van de economische crisis op de arbeidsparticipatie en werkloosheid (van jongeren). De invloed van de economische crisis op de arbeidsparticipatie van ouderen en vrouwen blijkt uit het afvlakken van de groei. In de hierna volgende grafiek wordt de netto arbeidsparticipatie van specifieke groepen voor de jaren 2001 tot en met 2009 in beeld gebracht.

Grafiek netto arbeidsparticipatie specifieke groepen

Grafiek netto arbeidsparticipatie specifieke groepen

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Tabel 42.8 Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

   

Beleidsdoorlichting

Zorgdragen voor een toename van de arbeidsparticipatie

OD 1 en 2

A. 2011

B. 2011

 
  

OD 3

A. 2012/2013

B. 2012/2013

 

Effecten onderzoek ex post

Geen

   

Overig evaluatieonderzoek

Geen

   

Toelichting

De beleidsdoorlichting zal zich richten op OD 1 (beheerste ontwikkeling van de arbeidskosten) en OD 2 (stijging van het aandeel werkenden en werklozen in de beroepsbevolking met een startkwalificatie). Deze twee operationele doelstellingen vormen samen het algemene deel van arbeidsparticipatie. De beleidsdoorlichting van OD 3 (arbeidsparticipatie specifieke groepen) zal voor het onderdeel re-integratie-inspanningen in samenhang met de beleidsdoorlichting Re-integratie (artikel 47) worden bezien (in 2013). Het onderdeel «arbeidsparticipatie ouderen» wordt naar verwachting in 2012 afgerond.

Artikel

43 Arbeidsverhoudingen

Artikel

Zorgdragen voor een flexibel instrumentarium voor moderne arbeidsverhoudingen en voorwaarden

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om bij te dragen aan evenwichtige arbeidsverhoudingen, waarbij werknemers een minimumniveau van arbeidsrechtelijke bescherming wordt geboden dat in overeenstemming is met de maatschappelijke ontwikkelingen en dat sociale partners voldoende ruimte biedt voor eigen verantwoordelijkheid.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • de vormgeving en het onderhoud van het wettelijke instrumentarium ten behoeve van de zelfregulering door sociale partners en van de structuur van het overleg met de sociale partners;

  • de vormgeving en het onderhoud van een basisniveau van wettelijke arbeidsrechtelijke bescherming en de bevordering van de naleving daarvan;

  • de vormgeving en werking van het wettelijke stelsel van verlofregelingen, met inbegrip van de levensloopregeling;

  • de vormgeving en het onderhoud van de wetgeving gericht op gelijke behandeling bij arbeid en de bevordering van de naleving daarvan.

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • de toepassing van het wettelijke instrumentarium door werkgevers en werknemers;

  • maatschappelijk draagvlak voor de in de wetgeving neergelegde normen;

  • de beschikbaarheid van een voldoende effectief handhavingsinstrumentarium voor hetzij werkgevers en werknemers, hetzij de overheid.

Effectgegevens

Behalen van deze doelstelling heeft als effecten dat:

  • sociale partners stabiele en evenwichtige arbeidsverhoudingen tot stand brengen en ondernemingen goed functioneren door betrokkenheid van werknemers;

  • een verantwoorde ontwikkeling van collectief tussen sociale partners afgesproken arbeidsvoorwaarden plaatsvindt;

  • een goede balans ontstaat tussen de rechten en plichten voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst met inbegrip van een adequaat stelsel van ontslagbescherming;

  • werkenden in staat zijn arbeid te combineren met zorgtaken;

  • op de arbeidsmarkt minder ongerechtvaardigde verschillen in de behandeling van werkzoekenden en van werknemers bestaan.

Indicatoren

Artikel 43 kent geen indicatoren op het niveau van de algemene doelstelling, deels omdat het beoogde effect van het beleid niet kan worden gekwantificeerd, deels omdat het beleidseffect niet kan worden geïsoleerd van andere factoren.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 43.1: Begrotingsuitgaven Artikel 43 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

21 326

22 463

17 950

5 627

5 730

5 730

5 730

Uitgaven

21 675

23 153

17 798

5 515

5 668

5 708

5 730

        

Programma uitgaven

4 907

6 709

4 469

5 515

5 668

5 708

5 730

waarvan juridisch verplicht

  

8%

0%

0%

0%

0%

        

Algemene Doelstelling

       

Handhaving

487

424

644

644

644

644

644

Overig

751

3 683

1 587

2 674

2 777

2 777

2 777

Operationele Doelstelling 1

       

Subsidies

291

334

515

515

515

515

515

Overig

26

478

209

209

209

209

209

Operationele Doelstelling 2

       

Subsidies

0

0

80

0

0

0

0

Voorlichting

0

0

0

0

0

0

0

Operationele Doelstelling 3

       

Overig

2 876

1 325

552

592

642

642

642

Operationele Doelstelling 4

       

Subsidies

251

262

679

678

678

718

740

Overig

225

203

203

203

203

203

203

        

Apparaatsuitgaven

16 768

16 444

13 329

0

0

0

0

Personeel en materieel

16 768

16 444

13 329

0

0

0

0

        

Ontvangsten

760

1 711

1 711

1 711

1 711

1 711

1 711

Programma uitgaven

Toelichting

  • Het budget overig onder de algemene doelstelling was in 2010 eenmalig hoger als gevolg van een herschikking van middelen ten behoeve van onderzoek naar artikel 42. Als gevolg van deze eenmalige herschikking neemt het budget in 2011 ten opzichte van 2010 met ruim € 2 miljoen af;

  • Het budget in 2011 onder de operationele doelstelling 2 betreft een eenmalig subsidiebudget voor een initiatief ten behoeve van bescherming van werknemersbelangen;

  • De middelen onder operationele doelstelling 3 nemen af vanwege de afronding van de werkzaamheden van de Taskforce DeeltijdPlus;

  • De andere budgetten betreffen merendeels beleidsondersteunende budgetten die aan de hand van de jaarplannen aan de directies worden toebedeeld.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen bestuurlijke boetes die volgen uit de handhaving van de Wet minimumloon (WML).

Tabel 43.2 Premiegefinancierde uitgaven Artikel 43 (x € 1 000)

Artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Uitgaven

1 122 000

1 160 550

1 199 065

1 253 084

1 317 101

1 391 753

1 470 879

        

Programmauitgaven

1 122 000

1 160 550

1 171 661

1 193 162

1 215 383

1 238 050

1 261 169

Operationele doelstelling 3

       

Zwangerschaps/bev. verlof uitkeringslasten

1 093 000

1 148 777

1 161 193

1 182 979

1 205 200

1 227 867

1 250 991

Zwangerschaps/bev. verlof uitvoeringskosten

29 000

11 773

10 468

10 183

10 183

10 183

10 183

        

Nominaal

0

0

27 404

59 922

101 718

153 703

209 705

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Uitkeringslasten zwangerschaps- en bevallingsverlof

Toelichting

De laatste jaren zijn de uitgaven aan uitkeringen voor zwangerschaps- en bevallingsverlof gestegen. Ook voor de komende jaren wordt een stijging verwacht. De stijging van de uitgaven wordt veroorzaakt door een verdere toename van de arbeidsparticipatie van vrouwen, zowel in aantal als in uren. Daarnaast zal naar verwachting het brutosalaris van vrouwen die een uitkering vanwege zwangerschaps- en bevallingsverlof ontvangen sneller stijgen dan de loonvoet in Nederland.

Uitvoeringskosten zwangerschaps- en bevallingsverlof

Intern UWV heeft een herijking van uitvoeringskosten plaatsgevonden. De uitvoeringskosten voor de uitkeringen voor zwangerschaps- en bevallingverlof komen hierdoor in 2011 en latere jaren hoger uit. Bij najaarsnota wordt deze budgettair neutrale herijking ook doorgevoerd in de SZW-begroting.

Tabel 43.3 Fiscale uitgaven Artikel 43 (x € 1 mln)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Operationele doelstelling 3

       

Levensloopregeling

353

341

329

317

305

290

274

Ouderschapsverlofkorting

62

67

67

67

67

67

67

Bron: Ministerie van Financiën, Belastingdienst

Toelichting

De fiscale uitgave aan de levensloopregeling die hier wordt gepresenteerd bestaat hoofdzakelijk uit een saldo van twee effecten: de inkomensderving door inleg in de levensloopregeling en de extra inkomsten vanwege opname van het levenslooptegoed. Naar verwachting blijft de komende jaren de inkomensderving door inleg in de levensloopregeling stabiel, terwijl de extra inkomsten vanwege opname van het levenslooptegoed zullen toenemen.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

Toelichting

De juridische verplichting bij OD 4 betreft onder andere de bekostiging van de commissie gelijke behandeling. Het bestuurlijk gebonden deel van het budget van OD1 betreft de Subsidieregeling Kwaliteit Arbeidsverhoudingen.

1 Het bevorderen van stabiele en evenwichtige arbeidsverhoudingen

Operationele doelstelling

  • Stabiele en evenwichtige arbeidsverhoudingen bevorderen door het recht op onderhandeling door sociale partners te waarborgen en collectieve arbeidsvoorwaardenvorming te regelen;

  • Het grondwettelijke recht op medezeggenschap door werknemers regelen, waarborgen en bevorderen;

  • Het in stand houden van een adequate overlegstructuur tussen het kabinet en sociale partners ten behoeve van onderlinge beleidsafstemming, coördinatie op sociaal en sociaaleconomisch terrein en om zoveel mogelijk draagvlak te verkrijgen voor het kabinetsbeleid.

Motivering

  • Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO), Wet op het Algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (AVV) en Wet op de loonvorming;

  • Wet op de bedrijfsorganisatie (WBO);

  • Wet op de ondernemingsraden (WOR), Wet op de Europese ondernemingsraden (WEOR) en Wet rol werknemers Europese vennootschap;

  • Overleg tussen werkgevers- en werknemersorganisaties en de overheid, waaronder het voor- en najaarsoverleg tussen het kabinet en de Stichting van de Arbeid;

  • Subsidieregeling kwaliteit arbeidsverhoudingen.

Instrumenten

  • Uitvoeren van de ministeriële taken op grond van de wet CAO en de wet AVV, waaronder:

    • het registreren van cao’s en bevestigen van de ontvangst van de melding van het sluiten, wijzigen of opzeggen van cao’s;

    • het verrichten van cao-onderzoek en rapporteren van belangrijke cao-ontwikkelingen, onder andere aan het parlement en sociale partners;

    • het voorbereiden van besluiten van algemeenverbindendverklaring van (bepalingen van) cao’s en het behandelen van tegen verzoeken tot algemeenverbindendverklaring ingediende bedenkingen en dispensatieverzoeken aan de hand van het Toetsingskader AVV;

  • Het onderhouden van een adequate overlegstructuur tussen kabinet en sociale partners en het voeren van overleg met sociale partners in het bijzonder op centraal niveau, maar ook op decentraal niveau;

  • Stimuleren van de kwaliteit van de medezeggenschap;

  • Uitvoering subsidieregeling kwaliteit arbeidsverhoudingen, waarbij jaarlijks op basis van 50-procentsmedefinanciering circa 10 subsidies worden verleend aan innovatieve en concrete projecten die bijdragen aan daadwerkelijke veranderingen op het terrein van de arbeidsverhoudingen;

  • Naar aanleiding van het kabinetsstandpunt medezeggenschap 2009 zal in december 2010 een conceptwetsvoorstel ter wijziging van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) voor consultatie gereed zijn. In het voorjaar van 2011 zal het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer voor behandeling worden aangeboden.

Activiteiten

  • Sociale partners (werkgevers en werknemers) en hun organisaties;

  • Ondernemingsraden en Europese ondernemingsraden;

  • (Hoofd)product- en (hoofd)bedrijfschappen en de SER.

Doelgroepen

Indicatoren

Output en outcome zijn, zoals geconcludeerd in de Beleidsdoorlichting Arbeidsverhoudingen (Kamerstukken II, 2008–2009, 30 982, nr. 5), moeilijk objectief meetbaar. De verantwoordelijkheid voor het toepassen van het voor zelfregulering aangeboden instrumentarium ligt bij de sociale partners. Het overleg met sociale partners kent telkens wisselende onderwerpen. Er zijn daarom geen indicatoren geformuleerd. De gehanteerde kengetallen geven inzicht in het gebruik van de instrumenten, maar zijn geen eenduidige indicatoren voor de doelmatigheid en doeltreffendheid.

Kengetallen

De gehanteerde kengetallen geven inzicht in de mate waarin de sociale partners gebruik maken van het instrumentarium voor vormgeving van de arbeidsverhoudingen:

  • Het gebruik van de instrumenten van cao en avv varieert door de jaren heen, mede afhankelijk van factoren als het sociaal-economisch klimaat.

  • Het aandeel Ondernemingsraadplichtige ondernemingen met OR is afgenomen naar 70%. Deze daling doet zich vooral voor onder bedrijven met een omvang van 50 tot 75 werknemers. Deze afname wordt mogelijk deels veroorzaakt wordt door een wijziging van de steekproef die in het onderzoek wordt gehanteerd.

Tabel 43.4 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

cao/avv

    

Aantal bedrijfstak-cao’s

198

192

190

188

Aantal direct gebonden werknemers

4 449 500

4 644 500

4 699 500

4 954 200

Aantal door avv gebonden werknemers

770 500

676 000

855 500

843 800

Aantal ondernemingen-cao’s

517

524

558

521

Aantal gebonden werknemers

588 000

543 000

594 500

574 100

Totaal aantal cao’s

715

716

748

709

Totaal aantal werknemers onder cao’s

5 808 000

5 863 500

6 149 500

6 372 100

Bron: SZW, voorjaarsrapportage cao-afspraken

Tabel 43.5 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2002

Realisatie 2005

Realisatie 2008

 

Medezeggenschap

    

Percentage OR-plichtige ondernemingen met OR

71

76

70

 

Bron: RvB (2002 en 2005) en Regioplan (2008), Onderzoek naleving WOR

2 Zorgdragen voor een goede balans tussen rechten en plichten van werkgevers en werknemers voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst

Operationele doelstelling

Motivering

Om de bescherming van werknemers te waarborgen, in evenwicht met de belangen van de onderneming en met inachtneming van de eigen rol en verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers, en om op een verantwoorde wijze een flexibele werking van de arbeidsmarkt te bevorderen.

  • Het arbeidsovereenkomstenrecht, inclusief het ontslagrecht;

  • Het Buitengewoon Besluit arbeidsverhoudingen 1945 (BBA) en de daarop gebaseerde regels betreffende ontslag en werktijdverkorting;

  • De Wet melding collectief ontslag (WMCO);

  • De Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) en daarop gebaseerde regels betreffende bestuurlijke handhaving van de WML;

  • Het Besluit minimumjeugdloonregeling;

  • Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi);

  • Voorlichting.

Instrumenten

  • Het verlenen van ontslagvergunningen door het UWV (ex artikel 6 BBA);

  • Het verlenen van tijdelijke ontheffingen van het verbod om de arbeidstijd te verminderen (ex artikel 8 BBA);

  • Het verlenen van goedkeuring als bedoeld in artikel 6 lid 4 van de Wet melding collectief ontslag;

  • Het handhaven van de Wet minimum loon en minimum vakantiebijslag (WML) door de Arbeidsinspectie door het opleggen van bestuurlijke boetes en lasten onder dwangsom bij onderbetaling;

  • Het beleid met betrekking tot de flexibiliteit op de arbeidsmarkt;

  • Het beleid gericht op het tegengaan van arbeidsgerelateerde uitbuiting;

  • Wijziging van het Burgerlijk Wetboek houdende afschaffing van de beperkte opbouw van minimumvakantierechten tijdens ziekte in verband met jurisprudentie van het Hof van Justitie;

  • Wijziging van de Wet melding collectief ontslag in verband met het van toepassing verklaren van die wet op de beëindiging van een dienstbetrekking door middel van een beëindigingsovereenkomst.

  • Het beleid met betrekking tot de handhaving van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi);

  • Wijziging van de Waadi en de WML met het oog op effectievere controles door private instanties, en verbetering van de effectiviteit van het door de uitzendbranche ontwikkelde keurmerk;

  • Het stimuleren en ondersteunen van initiatieven op het terrein van sociale innovatie;

  • Het bijdragen aan de totstandkoming, aanpassing en implementatie van internationale regelgeving en het rapporteren daarover.

Activiteiten

  • Werknemers;

  • Werkgevers.

Doelgroepen

Indicatoren

Operationele doelstelling 2 kent geen kwantitatieve streefwaarden.De doelstelling van het beleid is te komen tot een transparante regelgeving waarbij op evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de bescherming van de werknemers en de vereisten van de onderneming. Voor dit evenwicht is geen objectieve indicator te geven.

Kengetallen

Op basis van voorlopige realisaties van het aantal ontslagaanvragen over de eerste helft van 2010 en de instroom verwachting in de WW is het aantal ontslagaanvragen en ontbindingsverzoeken voor 2010 geraamd. Gezien de verwachte lichte daling van de instroom in de WW in 2011 wordt in dat jaar ook een enigszins lager niveau van ontslagaanvragen en ontbindingsverzoeken geraamd.

Tabel 43.6 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

Ontslagen1

   

Aantal ontslagaanvragen UWV

60 064

42 000

41 000

Waarvan via collectieve aanvraag (%)

18

18

18

Aantal ontbindingsverzoeken rechtbanken

29 854

28 000

27 000

Totaal aantal aanvragen en verzoeken

89 918

70 000

68 000

Aanvragen WTV (reguliere regeling werktijdverkorting)2

   

Aantal aanvragen

142

150

150

Aantal toegewezen

82

100

100

Handhaving WML3

   

Aantal inspecties WAV/WML

9 723

10 000

10 000

Aantal opgelegde boetes

58

60

80

1

Bron: UWV, jaarverslag

2

Bron: SZW, onderzoeksrapport werktijdverkorting

3

Bron: SZW/AI, jaarverslag

3 Bevorderen van het combineren van arbeid en zorg

Operationele doelstelling

Motivering

Om werknemers in staat te stellen de arbeidsduur (tijdelijk) aan te passen in verband met zorgtaken.

  • Wet arbeid en zorg;

  • Wet aanpassing arbeidsduur;

  • Levensloopregeling.

Instrumenten

  • Uitwerking van de Beleidsverkenning modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden (Kamerstukken II 2008–2009, 26 447, nr. 42) in wetgeving;

  • Implementatie van de Richtlijn 2010/18/EU inzake ouderschapsverlof en Richtlijn 2010/41/EU betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen.

Activiteiten

  • (Potentiële) werknemers;

  • Zelfstandigen (in verband met zwangerschaps- en bevallingsuitkering);

  • Werkgevers.

Doelgroepen

Indicatoren

De discrepantie tussen feitelijke en gewenste opname van verlof wordt gemeten als het aandeel werknemers (m/v) dat behoefte heeft aan verlof, maar dit (nog) niet gebruikt, op het totaal aantal werknemers (m/v) met behoefte aan verlof. De volgende vormen van verlof zijn meegenomen in de meting van de indicator: ouderschapsverlof, kortdurend zorgverlof en langdurend zorgverlof.

Bij de huidige prestatie-indicator wordt de behoefte aan verlof als gegeven genomen, ongeacht andere instrumenten die werknemers kunnen benutten voor de combinatie van arbeid en zorg, zoals flexibele arbeidspatronen. In het Jaarverslag 2009 is daarom vermeld dat zal worden bezien of een indicator kan worden geformuleerd die hierop aansluit. Momenteel worden de mogelijkheden van een dergelijke indicator onderzocht. Om die reden is voor de huidige indicator geen streefwaarde voor 2011 geformuleerd.

Tabel 43.7 Indicatoren operationele doelstelling 3
 

Realisatie 2007

Realisatie 2009

Streven 2011

Discrepantie tussen feitelijke en gewenste opname van verlof (%)

45

44

Bron: CBS, EBB module arbeid en zorg

Kengetallen

De kengetallen over zwangerschaps- en bevallingsverlof, adoptieverlof, ouderschapsverlof en de levensloopregeling betreffen het gebruik (aantal toekenningen respectievelijk deelnemers).

Over ouderschapsverlof is het aantal personen vermeld dat in een jaar ouderschapsverlof heeft opgenomen. In eerdere jaren werd het aantal personen dat in het betreffende jaar met ouderschapsverlof startte gepresenteerd. Met de uitbreiding van het ouderschapsverlof van 13 naar 26 weken in 2009 zal naar verwachting het aantal ouders dat het verlof over meerdere jaren spreidt toenemen.

Tabel 43.8 Kengetallen operationele doelstelling 3
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2012

Zwangerschaps- en bevallingsverlofuitkering (x 1 000)

   

– aantal toekenningen werknemers1

139

143

144

– aantal toekenningen zelfstandigen1

7,5

7,5

7,5

Adoptieverlof (x 1 000)

   

– aantal toekenningen werknemers1

1,2

1,2

1,2

Ouderschapsverlof (x 1 000)

   

– Aantal werknemers met ouderschapsverlof (betaald en onbetaald)2

124

124

124

– Aantal ontvangers ouderschapsverlofkorting3

78

85

85

Levensloopregeling (x 1 000)

   

– aantal actieve deelnemers4

249

249

249

1

Bron: UWV, jaarverslag

2

Bron: CBS, EBB module Arbeid en zorg

3

Bron: CBS, EBB module Levensloop

4

Bron: SZW-berekening

4 Bevorderen van gelijke kansen op de arbeidsmarkt en toegang tot de arbeidsmarkt door bescherming te bieden tegen ongelijke behandeling bij arbeid en beroep

Operationele doelstelling

Motivering

Om werknemers en werkzoekenden bescherming te bieden tegen ongelijke behandeling en te waarborgen dat eenieder gelijke kansen heeft op het terrein van arbeid.

  • Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid;

  • Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen;

  • Wet verbod van onderscheid op grond van arbeidsduur;

  • Wet gelijke behandeling van tijdelijke en vaste werknemers;

  • Commissie gelijke behandeling;

  • Commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen.

Instrumenten

  • Integratie van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid, de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte in de Algemene wet gelijke behandeling;

  • Het tegengaan van ongerechtvaardigd leeftijdsonderscheid door voorlichting en overleg met sociale partners;

  • Het bevorderen van behoud en verbetering van de inzetbaarheid van werknemers met het bevorderen van leeftijdsbewust beleid, stimuleren van het omvormen van categorale ontziemaatregelen voor ouderen en wegnemen van belemmeringen om na het 65e jaar door te werken;

  • Het terugdringen van ongelijke beloning in strijd met de wet door voorlichting, onderzoek, ontwikkeling van instrumenten en overleg met sociale partners;

  • Het tegengaan van negatieve beeldvorming en discriminatie van etnische minderheden op de arbeidsmarkt.

Activiteiten

  • Werkgevers, werknemers en hun vertegenwoordigers;

  • Relevante belangenorganisaties en organisaties van professionals.

Doelgroepen

Indicatoren

Tot en met de begroting 2010 waren de gegevens voor de indicator in de tabel 43.8 ontleend aan een analyse door de Arbeidsinspectie (AI); met ingang van de begroting 2011 vormen gegevens van het CBS daarvoor de grondslag. Het voor 2006 door de AI berekende gecorrigeerde beloningsverschil bedroeg 6,5% (bedrijfsleven) en 2,6% (overheid). Voor 2008 berekent het CBS een gecorrigeerd verschil van 9% (bedrijfsleven) en 7% (overheid).

Het door het CBS berekende gecorrigeerde beloningsverschil over 2007 en 2008 levert een duidelijk verschil op met het gecorrigeerde beloningsverschil over 2006 zoals berekend door de AI. Uit de onderzoeken naar beloningsverschillen blijkt dat het niet mogelijk is om alle verklarende variabelen volledig te specificeren en te onderzoeken. Dit gegeven in combinatie met het geconstateerde verschil vormen aanleiding om te bezien in hoeverre het gecorrigeerde beloningsverschil een bruikbare indicator is voor de aanwezigheid van beloningsdiscriminatie. De mogelijkheid om een andere methodiek te hanteren om zodoende een meer concrete indicator voor de aanwezigheid van beloningsdiscriminatie te hanteren wordt hierbij overwogen.

Dit laat onverlet dat het beleid erop gericht blijft de beloningsverschillen te doen afnemen. De voor 2012 gehanteerde streefwaarden zijn aangepast aan de cijfers zoals deze voortvloeien uit de door het CBS gehanteerde methodiek.

Tabel 43.9 Indicatoren operationele doelstelling 4
 

Realisatie 20061

Realisatie 20072

Realisatie 20082

Streven 2012

Gecorrigeerde beloningsverschillen (%)

    

Verschil man–vrouw bedrijfsleven

– 6,5

– 9

– 9

< – 9

Verschil man–vrouw overheid

– 2,6

– 8

– 7

< – 7

     

Ongecorrigeerde beloningsverschillen (%)

    

Verschil man–vrouw bedrijfsleven

– 23

– 22

– 22

< – 22

Verschil man–vrouw overheid

– 12

– 14

– 15

< – 15

1

Bron: SZW/AI, de arbeidsmarktpositie van werknemers in 2006

2

Bron: CBS, Beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen, 2010

Kengetallen

De gegevens van de Commissie gelijke behandeling en van de Commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen betreffen het aantal ingediende klachten en/of oordelen ingediend bij respectievelijk uitgesproken door deze commissies. Deze getallen geven slechts zeer beperkt inzicht in de mate waarin ongelijke behandeling voorkomt.

Tabel 43.10 Kengetallen operationele doelstelling 4
 

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Commissie gelijke behandeling: oordelen op het terrein van arbeid1

Totaal aantal

159

117

96

waarvan op grond van (%):

   

– geslacht

12

15

15

– leeftijd

45

38

41

– handicap

13

9

9

– overig

30

38

35

Commissie klachtenbehandeling: aanstellingskeuringen2

Totaal Aantal

73

38

47

– Klachten

5

5

9

– Vragen

68

33

38

1

Bron: Commissie Gelijke Behandeling, jaarverslag

2

Bron: Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen, jaarverslag

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Tabel 43.11 Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

    

Beleidsdoorlichting

Artikel 43

AD

A. 2013

B. 2013

 

Effecten onderzoek ex post

    

Overig evaluatieonderzoek

Evaluatie verruiming onmisbaarheidscriterium

OD 2

A. 2011

B. 2011

 
 

Monitor effecten tijdelijke verruiming om arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan te gaan in verband met het bevorderen van de arbeidsparticipatie van jongeren

 

A. 2011

B. 2011

 

Toelichting

Artikel 43 is in 2008 doorgelicht. Deze doorlichting had betrekking op OD 1, 2 en 4. OD 3 (Bevorderen van het combineren van arbeid en zorg) is in 2006 doorgelicht, toen dit nog een afzonderlijk begrotingsartikel was. De komende doorlichting betreft een integrale doorlichting van het gehele beleidsartikel.

Artikel

44 Gezond en veilig werken

Artikel

Bevorderen van gezonde en veilige arbeidsomstandigheden

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om de veiligheid en gezondheid van werknemers te beschermen en arbeidsuitval te voorkomen is een goed arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid noodzakelijk. Dit is van belang voor het vergroten van de arbeidsparticipatie en arbeidsproductiviteit en het beperken van uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid zodat het stelsel van sociale zekerheid geborgd kan blijven. Het is tevens van belang bij het beperken van het beroep op de gezondheidszorg door ziekte en letsel ontstaan door of op het werk.

Gezonde en veilige arbeidsomstandigheden dragen verder bij aan het voorkomen van arbeidsongevallen en aan het inperken van (bedrijfs-)risico’s met ingrijpende effecten op de samenleving, bijvoorbeeld bij bedrijven die werken met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen.

De daadwerkelijke uitvoering van goed arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid is de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. SZW stimuleert en bevordert dat zij vorm en uitvoering geven aan veilige en gezonde werkomstandigheden en ziet erop toe dat de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet worden nageleefd.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • het bevorderen dat werkgevers en werknemers gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en een goed werktijden- en verzuimbeleid in hun ondernemingen, branches en sectoren realiseren;

  • het bevorderen dat werkenden gezond en vitaal kunnen doorwerken tot hun AOW-gerechtigde leeftijd;

  • de handhaving van de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet.

Externe factoren

Het behalen van deze doelstelling hangt af van de mate waarin werkgevers en werknemers in bedrijven, branches en sectoren hun verantwoordelijkheid nemen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden.

Percentage verzuim

Indicatoren

Het is de doelstelling dat met continuering van de huidige inzet bedrijven er in zullen slagen het verzuimpercentage de komende jaren stabiel te houden.

Percentage arbeidsongevallen onder werknemers met verzuim tot gevolg

Vanaf 2005 wordt de nationale enquête arbeidsomstandigheden (nea) gebruikt voor gegevens over arbeidsongevallen met verzuim. Uit een analyse van de gegevens blijkt de kans op een arbeidsongeval in de jaren 2005 tot en met 2008 rond de 3,2% te bewegen. Met het Actieplan Arbeidsveiligheid 2009–2012 wordt de komende jaren ingezet op een verlaging van het percentage arbeidsongevallen onder werknemers met verzuim.

Percentage werknemers dat verdere aanpassingen aan de werkplek of aan de werkzaamheden noodzakelijk acht in verband met zijn of haar gezondheid

Het beleid is gericht op het vergroten van de arbeidsdeelname van ouderen en gedeeltelijk arbeidsgeschikten. De verwachting is dat met de toename van de arbeidsdeelname de behoefte aan verdere aanpassingen de eerstkomende jaren niet significant zal afnemen.

Tabel 44.1 Indicatoren algemene doelstelling
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Streven 2015

Percentage ziekteverzuim1

Percentage arbeidsongevallen onder werknemers met verzuim tot gevolg2

4,3

3,1

4,3

3,3

4,3

3,0

4,3

2,8

Percentage werknemers dat verdere aanpassingen aan de werkplek of aan de werkzaamheden noodzakelijk acht in verband met zijn of haar gezondheid2

19,5

19,0

19,0

19,0

1

Bron: CBS, kwartaalenquête Ziekteverzuim

2

Bron: TNO/CBS, nationale enquête arbeidsomstandigheden

Kengetal

Volgens de EU Seveso richtlijn die tot doelstelling heeft het voorkomen van zeer zware ongevallen met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen, moeten lidstaten ongevallen die voldoen aan bepaalde criteria melden aan de EU Commissie. Het gaat hierbij om ongevallen met mogelijk catastrofale effecten voor mens en milieu.

Tabel 44.2 Kengetal algemene doelstelling
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

Aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen

3

3

3

Bron: SZW/AI, jaarverslag

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 44.3 Begrotingsuitgaven Artikel 44 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

59 006

59 488

65 220

22 508

23 534

23 534

24 008

Uitgaven

58 288

59 313

65 395

22 508

23 534

23 534

24 008

        

Programma uitgaven

19 503

20 931

18 235

22 508

23 534

23 534

24 008

waarvan juridisch verplicht

  

43%

12%

5%

5%

5%

        

Operationele Doelstelling 1

       

Handhaving

317

300

0

0

0

0

0

Overig

6 822

8 936

7 807

7 632

7 658

7 658

8 132

Subsidies

12 364

11 695

10 428

14 876

15 876

15 876

15 876

        

Apparaatsuitgaven

38 785

38 382

47 160

0

0

0

0

Personeel en materieel

38 785

38 382

47 160

0

0

0

0

        

Ontvangsten

11 978

9 300

9 300

9 300

9 300

9 300

9 300

Handhaving

Toelichting

In 2010 eindigt het huidige handhavingsprogramma in de huidige structuur. In afwachting van het nieuwe handhavingsprogramma loopt de budgettaire reeks tot en met 2010.

Subsidies

In 2009 is een kasschuif van € 4 miljoen naar 2010 uitgevoerd vanwege de subsidieregeling Stimulering Totstandkoming Arbocatalogi (STA). Deze kasschuif dient ertoe om de eind 2009 ingediende catalogi in 2010 te kunnen financieren.

In 2010 is € 1 miljoen overgeboekt naar VWS voor het programma Participatie en Gezondheid, € 1 miljoen naar VWS voor de Gezondheidsraad en € 4,4 miljoen naar OCW voor de aanvullende rijksbijdrage TNO. Voorts is er een herschikking van € 3 miljoen van Subsidies naar Overig als gevolg van de langjarige ontwikkeling waarbij minder gebruik wordt gemaakt van het subsidie-instrument en meer van opdrachtverlening, bijvoorbeeld bij het Arboportaal en het Actieplan Arbeidsveiligheid.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling
1 Bevorderen dat werkgevers en werknemers in bedrijven, branches en sectoren een effectief en efficiënt arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid voeren

Operationele doelstelling

Motivering

Het is in het belang van zowel werkgevers als werknemers dat in bedrijven een effectief en efficiënt arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid wordt gevoerd. Werkgevers zien zich dan minder geconfronteerd met verzuim en werkenden kunnen gezond en vitaal aan het arbeidsproces deelnemen tot hun AOW-gerechtigde leeftijd. Met de herziene Arbeidsomstandighedenwet die per 1 januari 2007 van kracht is, hebben werkgevers en werknemers de ruimte gekregen om, gegeven de wettelijke doelstellingen, arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid af te stemmen op de eigen onderneming (maatwerk). Dit verhoogt het draagvlak voor het arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid binnen de onderneming en maakt het meer kostenefficiënt. De Arbeidstijdenwet legt eveneens een grote verantwoordelijkheid bij werkgevers en werknemers. Door middel van het handhavingsbeleid van SZW wordt de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet bevorderd.

  • De herziene Arbeidsomstandighedenwet en -regelgeving;

  • Het standpunt van Nederland met betrekking tot de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers voor de invulling van de arbeidsomstandigheden wordt ingebracht in EU werkgroepen en discussies;

  • De Arbeidstijdenwet (ATW), het Arbeidstijdenbesluit, het Arbeidstijdenbesluit vervoer en de Nadere regeling kinderarbeid;

  • Handhaving van wet- en regelgeving;

  • Het volgen en onderzoeken van maatschappelijke trends, ontwikkelingen, blootstelling aan arbeidsrisico’s, effecten van arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid en naleving van wet- en regelgeving;

  • Communicatie en voorlichting;

  • Subsidieverlening/regelingen: het tijdelijk subsidiëren van het implementeren van de arbocatalogi (de afspraken tussen sociale partners over de invulling van de eigen arbeidsomstandigheden).

Instrumenten en Activiteiten

Doelgroepen

Werkgevers, werknemers, arboprofessionals (preventiemedewerkers, bedrijfsartsen, veiligheidskundigen, etc.).

Naleving systeemverplichtingen Arbeidsomstandighedenwet

Indicatoren

De naleving van de regelgeving wordt weergegeven door het percentage bedrijven en het percentage werknemers waar het gemiddelde van de vier in de wet benoemde zorgelementen aanwezig is. Deze vier in de wet genoemde elementen van het zorgstelsel zijn:

  • de Risico-inventarisatie en Evaluatie (RI&E);

  • de arbodienstverlening;

  • de preventiemedewerkers;

  • de Bedrijfshulpverlening (bhv).

Grote bedrijven beschikken vaker dan kleine bedrijven over de zorgelementen. Het percentage werknemers valt daarom hoger uit dan het percentage bedrijven.

Percentage bedrijven dat bij hercontrole voldoet aan de Arbeidsomstandighedenwet

De indicator geeft aan welk percentage van de bedrijven na inzet van handhavingsinstrumenten door de Arbeidsinspectie bij hercontrole voldoet aan de Arbeidsomstandighedenwet (volledige naleving op de geïnspecteerde punten).

De realisatie «percentage werknemers dat onder de werking van een arbocatalogus valt» is in 2009 fors toegenomen ten opzichte van de realisatie in 2008. Door het eindigen van de subsidieregeling Stimulering Totstandkoming Arbocatalogi (STA) per 1 januari 2010 werden er eind 2009 veel arbocatalogi ingediend.

Voor 2010 is een nieuwe subsidieregeling vastgesteld: subsidieregeling Implementatie Getoetste Arbocatalogi. Branches die nog geen subsidie in het kader van STA hebben ontvangen, kunnen hierbij nog een extra bedrag ontvangen. Deze regeling geeft zodoende nog een stimulans voor het opstellen van een arbocatalogus.

Tabel 44.4 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Streven 2015

Naleving zorgplicht Arbowet1

– percentage bedrijven

– percentage werknemers

59

88

59

88

59

88

62

90

Percentage bedrijven dat bij hercontrole voldoet aan de Arbowet2

98

> 95

> 95

> 95

Percentage werknemers dat onder de werking van een arbocatalogus valt2

49

60

60

80

1

Bron: SZW-administratie

2

Bron: SZW/AI, jaarverslag

Kengetallen

Volgens de huidige inzichten komt het aantal actieve arbo-inspecties voor 2011 uit op 16 500. Onder andere door langere zaaktijden zal het aantal lager uitvallen dan de 18 500 begroot van 2010. In het jaarplan 2011 van de arbeidsinspectie wordt de raming gepreciseerd en onderbouwd. Het jaarplan wordt vóór behandeling van de SZW-begroting naar de Kamer gezonden.

Van de inspectiecapaciteit wordt vanaf 2010 7% gereserveerd voor bijdragen van inspecteurs aan de sectorbenadering om via sociale partners in sectoren tot betere naleving te komen door een zwaarder accent op voorlichting en preventie te leggen. Deze nieuwe inspanningen komen uit de bestaande inspectiecapaciteit, die daardoor afneemt maar heeft tot doel een groter bereik en effect te realiseren via de weg van voorlichting en preventie en samenwerking met sociale partners.

Tabel 44.5 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

Aantal actieve Arbo inspecties door de Arbeidsinspectie

21 386

18 500

16 500

Bron: SZW/AI, jaarverslag

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Tabel 44.6 Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

   

Beleidsdoorlichting

Arbeidsomstandigheden

AD

A: 2009

B: 2011

 

Effecten onderzoek ex post

Geen

   

Overig evaluatieonderzoek

Arbeidsomstandighedenwet

AD

A: 2009

B: 2011

 

Overig evaluatieonderzoek

Arbeidstijdenwet

AD

A: 2010

B: 2012

 

Toelichting

Uit oogpunt van efficiency wordt de beleidsdoorlichting gecombineerd met de verplichte (wets-)evaluatie Arbeidsomstandighedenwet. Deze wordt eind 2011 naar de Tweede Kamer gestuurd.

In de Begroting 2010 was gemeld dat de Arbeidstijdenwet in 2010 geëvalueerd zou worden. De minister heeft in oktober 2009 aan de Tweede Kamer geschreven dat de Arbeidstijdenwet in 2012 wordt geëvalueerd. De reden van dit uitstel is dat 3 jaar na inwerkingtreding te kort is om effecten van de wijzigingen op de werkvloer te kunnen verwachten.

Artikel

45 Pensioenbeleid

Artikel

Bevorderen en beschermen van arbeidspensioenen

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om werkgevers en werknemers te stimuleren afspraken te maken voor aanvullend pensioen en een waarborg te scheppen dat een pensioentoezegging van de werkgever aan zijn werknemers na pensionering gestand wordt gedaan.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • een adequaat wettelijk kader voor arbeidspensioenen;

  • een op arbeidspensioenen toegesneden fiscaal kader, samen met de minister van Financiën;

  • de organisatie van het toezicht op de uitvoering van pensioenregelingen;

  • het overleg met sociale partners over een betaalbaar en duurzaam pensioenstelsel dat rekening houdt met maatschappelijke ontwikkelingen en andere aspecten van sociaaleconomisch beleid.

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • arbeidsvoorwaardenonderhandelingen;

  • een transparant beheer en bestuur van pensioenuitvoerders;

  • het pensioenbewustzijn in de samenleving;

  • (macro-)economische ontwikkelingen;

  • ruimte in EU-regelgeving voor handhaving van nationale kenmerken van pensioenstelsels.

Effectgegevens

Behalen van deze doelstelling heeft als effecten dat:

  • ouderen na pensionering over een adequate inkomensvoorziening beschikken;

  • maatschappelijk vertrouwen bestaat in het pensioenstelsel waardoor er een basis is voor een collectieve en solidaire financiering.

Indicatoren

Artikel 45 kent geen indicatoren op het niveau van de algemene doelstelling, deels omdat het beoogde effect van het beleid niet kan worden gekwantificeerd, deels omdat het beleidseffect niet kan worden geïsoleerd van andere factoren.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 45.1 Begrotingsuitgaven Artikel 45 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

1 943

2 682

2 930

920

920

920

920

Uitgaven

2 011

2 828

2 930

920

920

920

920

        

Programma uitgaven

437

1 129

920

920

920

920

920

waarvan juridisch verplicht

  

64%

0%

0%

0%

0%

        

Operationele Doelstelling 1

       

Uitvoeringskosten toezicht

0

720

510

510

510

510

510

Overig

138

249

250

250

250

250

250

Operationele Doelstelling 2

       

Subsidies

299

160

160

160

160

160

160

        

Apparaatsuitgaven

1 574

1 699

2 010

0

0

0

0

Personeel en materieel

1 574

1 699

2 010

0

0

0

0

        

Ontvangsten

11

0

0

0

0

0

0

Uitvoeringskosten toezicht

Toelichting

De uitgaven onder OD1, Uitvoeringskosten toezicht, hebben betrekking op de kosten van de toezichthouders DNB en AFM die verband houden met de voorbereiding van wet- en regelgeving op het gebied van pensioenen. Hiervoor is structureel € 0,5 mln gereserveerd vanaf 2009. In 2010 is het beschikbare budget overschreden met € 0,2 mln. Er wordt naar gestreefd om afspraken te maken met de toezichthouders om budgetoverschrijdingen in de toekomst te voorkomen, rekening houdend met de onafhankelijkheid van de toezichthouders bij de vaststelling van hun werkprogramma.

In de uitvoeringskosten toezicht is tevens een bedrag van € 10 000 opgenomen ten behoeve van de rijksbijdrage aan de kosten van het pensioentoezicht op de BES-eilanden (Bonaire, St. Eustatius en Saba).

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011
1 Vergroten van de houdbaarheid en het bereik van het stelsel van aanvullende pensioenen

Operationele doelstelling

Motivering

Zoveel mogelijk werknemers in de gelegenheid te stellen op collectieve en solidaire wijze een aanvulling op de AOW te verkrijgen om na pensionering hun levensstandaard zo goed mogelijk te kunnen handhaven.

  • De Pensioenwet;

  • Wet verplichte Beroepspensioenregelingen;

  • Wet verplichtstelling bedrijfstakpensioenfondsen 2000;

  • Fiscale regelingen voor pensioenen.

Instrumenten

  • Uitoefenen van toezicht door De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten teneinde te waarborgen dat pensioenuitvoerders voldoende financiële middelen hebben om de aanvullende pensioenen te kunnen betalen en dat deze organisaties worden geleid door deskundige bestuurders. Daarnaast wordt de kwaliteit van de informatieverstrekking beoordeeld;

  • Overleggen met pensioenuitvoerders over verbeteringen in de uitvoering van pensioenregelingen, met bijzondere aandacht voor waardeoverdracht;

  • Modernisering van de mogelijkheden om pensioenregelingen uit te voeren (Algemene Pensioeninstelling);

  • De ontwikkeling van een nieuw type pensioeninstelling dat de kansen van Nederland op de Europese pensioenmarkt kan vergroten en verbetering van de samenwerkingsmogelijkheden tussen pensioenfondsen;

  • Brede aanpak van de pensioenproblematiek conform de kabinetsinzet van 7 april 2010 (Kamerstukken II, 2009–2010, 30 413, nr. 142).

Activiteiten

  • Werkgevers;

  • Werknemers;

  • Pensioenuitvoerders.

Doelgroepen

% werknemers dat geen aanvullend pensioen opbouwt

Indicatoren

Als indicator voor het bereik van het pensioenstelsel wordt het percentage werknemers gepresenteerd dat geen aanvullend pensioen opbouwt («de witte vlek»). In december 2009 is gerapporteerd over de omvang van «de witte vlek» in 2007 (werknemers die geen pensioen opbouwen in de tweede pijler). Geconstateerd is dat 9 van de 10 werknemers pensioen opbouwen (Kamerstukken II, 2009–2010, 30 413, nr. 136). Omdat voor 2007 een compleet andere meetmethode is gehanteerd dan bij eerdere metingen van «de witte vlek», zijn de uitkomsten over 2007 niet vergelijkbaar met de uitkomsten van eerdere metingen. Dat maakt het op dit moment onmogelijk om gefundeerde streefcijfers te bepalen voor deze indicator. Eind 2010 zal het CBS definitieve gegevens over de witte vlek in 2008 en 2009 publiceren. Op basis van de complete resultaten over de periode 2007–2009 is het naar verwachting mogelijk om streefcijfers voor de toekomst te bepalen.

Tabel 45.2 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Streven 2015

% werknemers dat geen aanvullend pensioen opbouwt

n.b.

Bron: CBS witte vlekkenanalyse

Aantal fondsen met een reservetekort

Kengetallen

Een pensioenfonds met een beleggingsportefeuille met een gemiddeld risicoprofiel heeft een reservetekort als de dekkingsgraad lager is dan circa 130%. Dit kengetal geeft het aantal fondsen weer met een dekkingsgraad kleiner dan 130% aan het eind van het jaar, als benadering van het aantal fondsen met een reservetekort.

De ontwikkelingen in 2008 op de financiële markten hebben de pensioenfondsen hard geraakt. Uiteindelijk moesten 340 fondsen een herstelplan indienen. Bij een beperkt aantal fondsen werden in het herstelplan ook reeds kortingsmaatregelen voorzien, die voor 1 augustus 2010 uitgevoerd zouden moeten worden. Vanwege de zeer uitzonderlijke economische situatie is vervolgens in het Sociaal Akkoord 2009 afgesproken om deze datum te verschuiven naar 1 april 2012, onder het voorbehoud dat medio 2010 zou worden bezien of dit uitstel nog verantwoord is.

Na advies van DNB en na overleg met de pensioensector en sociale partners heeft de minister van SZW besloten dat dit extra uitstel tot 1 april 2012 niet langer verantwoord is, omdat het economisch herstel tot nu toe minder sterk is dan werd verwacht ten tijde van het Sociaal Akkoord. Het merendeel van de eerdergenoemde fondsen met een kortingsmaatregel in het herstelplan zal daardoor op korte termijn aanvullende maatregelen in overweging moeten nemen, waaronder een kortingsmaatregel. De datum waarop deze maatregelen uiterlijk getroffen moeten zijn, wordt verschoven naar 1 januari 2011. Voor alle overige fondsen met een lopend herstelplan blijft het eerste moment waarop eventueel aanvullende maatregelen moeten worden getroffen gehandhaafd op 1 april 2012.

Aandeel actieve deelnemers met mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting (%)

Een pensioenuitvoerder kan voor de deelnemer die niet meer voldoet aan de voorwaarden voor deelname aan de pensioenregeling, bijvoorbeeld omdat het dienstverband is beëindigd, een vrijwillige voorzetting van de pensioenregeling uitvoeren als de vrijwillige voortzetting maximaal drie jaar vanaf de beëindiging van de dienstbetrekking voortduurt. Het beeld ten aanzien van het opnemen van afspraken over vrijwillige voortzetting van deelname in een pensioenregeling is al enkele jaren vrij stabiel.

Aandeel actieve deelnemers per type pensioenregeling (%)

Als gevolg van de demografische ontwikkelingen en de daarmee gepaard gaande kosten voor de uitvoering van pensioenregelingen, worden de pensioenrisico’s op diverse manieren gespreid tussen werkgever en werknemers. In het kader van het beheersen van de kosten en het streven naar goedkopere en minder risicovolle regelingen is de ontwikkeling van het aantal deelnemers met een eindloonregeling ook stabiel, terwijl het aantal deelnemers met een middelloonregeling toeneemt.

Tabel 45.3 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Aantal fondsen met een reservetekort

 

aantal fondsen (absoluut)

384

338

aantal deelnemers betrokken bij deze fondsen (absoluut)

5 517 905

5 389 432

   

Aandeel actieve deelnemers met mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting (%)

  

bij vrijwillig ontslag

89

87

bij zorgverlof

91

91

bij ouderschapsverlof

92

93

bij sabbatical leave

91

89

bij educatief verlof

88

89

   

Aandeel actieve deelnemers per type regeling (%)

  

Defined Benefit op basis van eindloon

1

1

Defined Benefit op basis van middelloon

89

90

Beschikbare premieregeling

5

5

Overig (combinatie van verschillende typen regelingen)

5

4

Bron: DNB, Pensioenmonitor

2 Verbeteren van de betrokkenheid van deelnemers bij hun pensioenvoorziening

Operationele doelstelling

Motivering

Deelnemers stimuleren kennis te nemen van hun pensioenregelingen en hun verantwoordelijkheid voor aanvullend pensioen te nemen.

Instrumenten

Pensioenwet, met name de bepalingen over voorlichting aan deelnemers en de bepalingen over medezeggenschap en de governance bij pensioenuitvoerders.

  • Ondersteunen van projecten van de Stichting Pensioenkijker ten behoeve van de bevordering van het pensioenbewustzijn onder Nederlanders;

  • Zorgen voor een adequate vertegenwoordiging van de belangen van deelnemers en pensioengerechtigden in of ten aanzien van het pensioenfondsbestuur;

  • Stroomlijning van de wettelijke taken van de verschillende organen in het pensioenfonds (deelnemersraad, verantwoordingsorgaan, e.d.);

  • Overleggen met sociale partners, pensioengerechtigden en pensioenuitvoerders over verbetering van de kwaliteit van het besturen van pensioenuitvoerders;

  • Ondersteunen van de invoering van het Pensioenregister.

Activiteiten

Doelgroepen

Deelnemers en pensioengerechtigden in pensioenregelingen.

Inzicht in de hoogte van het aanvullend pensioen (%)

Indicatoren

De kennis van de pensioenregeling wordt gemeten als het percentage werkenden in de leeftijd van 15 tot 65 jaar dat aangeeft inzicht te hebben in de hoogte van het eigen aanvullend pensioen. Naar verwachting zal er als gevolg van de financiële crisis sprake zijn van een toename van het pensioenbewustzijn. Het beleid is erop gericht het pensioenbewustzijn verder te verhogen. De primaire verantwoordelijkheid ligt bij de pensioenuitvoerders. Naar aanleiding van de realisatie 2009 zijn de streefwaarden ten opzichte van de begroting 2010 aangepast. De streefwaarde in de structurele situatie is gehandhaafd. Voor de tussenliggende jaren wordt uitgegaan van een meer geleidelijke oploop van het aantal werkenden met inzicht in de hoogte van het aanvullend pensioen.

Tabel 45.4 Indicatoren operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Streven 2015

Inzicht in hoogte aanvullend pensioen (%)

59

62

65

75

Bron: RvB, kennis van ouderdomspensioenen

Verantwoordelijkheid voor het regelen van ouderdomspensioen

Kengetallen

Er is een stijgende trend waar te nemen dat men erop rekent dat de overheid wel zal zorgen voor een adequate oudedagsvoorziening. De zorg voor een aanvullend pensioen is echter in de eerste plaats de gedeelde verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer. Kennisverbetering door middel van voorlichting blijft derhalve noodzakelijk.

Verwachtingen van werkenden over de toereikendheid van het pensioen

Ten aanzien van de verwachtingen over de hoogte van het eigen aanvullend pensioen is het percentage mensen dat goed denkt rond te komen op het eerste gezicht gedaald van 48% naar 41%. Hierbij moet echter rekening worden gehouden met het feit dat het kengetal over 2009 is uitgedrukt als percentage van de werkende beroepsbevolking en niet zoals in voorgaande jaren als percentage van de totale beroepsbevolking. Deze definitiewijziging is doorgevoerd omdat de vragen over kennis van ouderdomspensioen in het onderliggende onderzoek alleen aan werkenden zijn gesteld. Als in 2008 ook deze methode zou zijn gehanteerd dan was het percentage toen 40% geweest.

De lage verwachtingen van werkenden over de toereikendheid van het pensioen voor 2008 en 2009 ten opzichte van 2007 hangen mogelijk samen met de verslechterde economische situatie en de turbulentie op de financiële markten.

Tabel 45.5 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

De verantwoordelijkheid voor het regelen van een ouderdomspensioen ligt (%):

   

– bij mijzelf

52

47

45

– bij mijn werkgever

26

26

28

– bij de overheid

16

20

21

– overig / weet niet

6

7

6

Verwachtingen van werkenden met inzicht in de hoogte van het aanvullend pensioen (%):

   

– verwacht goed te kunnen rondkomen

54

48

41

– verwacht redelijk te kunnen rondkomen

35

39

40

– verwacht nauwelijks tot niet te kunnen rondkomen

10

11

13

– weet niet

1

2

6

Bron: RvB, kennis van ouderdomspensioenen

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Tabel 45.6 Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

   

Beleidsdoorlichting

 

AD

A: 2011

B: 2012

 

Effecten onderzoek ex post

Inzicht in de praktijk van waardeoverdracht

OD1

A: 2009

B: 2010

 
 

Medezeggenschap bij verzekerde regelingen

OD2

A: 2009

B: 2010

 
 

Witte vlekken

OD1

A: 2009

B: 2010

 

Overig evaluatieonderzoek

Informatiebepalingen in de Pensioenwet

OD2

A: 2010

B: 2011

 
 

2b PSW

 

A: 2010

B: 2011

 

Beleidsdoorlichting

Toelichting

De beleidsdoorlichting betreft een synthese-onderzoek op basis van bestaand evaluatiemateriaal.

Inzicht in de praktijk van waardeoverdracht

Het doel van dit onderzoek is om de praktijk van waardeoverdracht te beschrijven en een licht te werpen op toekomstige ontwikkelingen die de waardeoverdracht raken, met als oogmerk om op termijn een nieuw systeem van waardeoverdracht te ontwerpen.

Medezeggenschap bij verzekerde regelingen

In het kader van de op handen zijnde herziening van de governance en medezeggenschap is het wenselijk zicht te krijgen op het functioneren van het hoorrecht bij rechtstreeks verzekerde regelingen. Deze vorm van medezeggenschap is niet meegenomen in de evaluatie van de medezeggenschap door de SER.

Witte vlekken

In 2009 is de omvang en samenstelling van «de witte vlek» (werknemers die geen aanvullend pensioen opbouwen) over 2007 geïnventariseerd. In 2010 wordt «de witte vlek» over 2008 en 2009 geïnventariseerd en in 2011 over 2010. In 2011 vindt aanvullend onderzoek plaats om zicht te geven op de redenen waarom geen pensioen wordt opgebouwd bij werkgevers die wel een pensioenregeling aanbieden

Evaluatie informatiebepalingen in de pensioenwet

In artikel 221 van de Pensioenwet is bepaald dat de minister van SZW binnen 5 jaar na de inwerkingtreding van de wet een verslag aan de Staten-Generaal zal sturen over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk op het terrein van de communicatie.

Evaluatie 2b PSW

Deze evaluatie is verplicht op grond van de wet waarmee artikel 2b in de Pensioen- en Spaarfondswet (PSW) is geïntroduceerd. De evaluatie betreft thans de onderdelen van de toenmalige wet die op 1 januari 2005 in werking zijn getreden. De onderdelen die op 1 januari 2002 in werking zijn getreden, zijn al eerder geëvalueerd.

Cluster activerende Sociale Zekerheid

Het cluster «activerende sociale zekerheid» bevat het beleid dat erop is gericht mensen zowel inkomenszekerheid te verschaffen als te ondersteunen bij het weer vinden van werk.

Dit beleid komt tot uitdrukking in de Werkloosheidswet (WW), de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) en de Wajong. Al deze instrumenten zijn te vinden onder artikel 46.

Het activerende element bestaat bij deze uitkeringen vaak uit verplichtingen en financiële prikkels gericht op het aanvaarden van werk. Het handhavingsbeleid ondersteunt de activerende werking van het stelsel. Een ander belangrijk onderdeel van de activerende sociale zekerheid is het re-integreren van uitkeringsgerechtigden. De inspanningen op het gebied van re-integratie zijn toegelicht in artikel 47. Hieronder vallen bijvoorbeeld het re-integratiedeel van de WWB en de re-integratie-inspanningen van UWV.

De Wet sociale werkvoorziening (Wsw) is een aparte voorziening voor arbeidsgehandicapten die wel willen werken, maar dit vanwege de aard en ernst van hun handicap niet kunnen in een reguliere baan of zonder begeleiding. De Wsw wordt toegelicht in artikel 48.

Artikel

46 Inkomensbescherming met activering

Artikel

Zorgdragen voor adequate bescherming met activerende voorwaarden tegen financiële risico’s bij inkomensverlies

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om personen te beschermen tegen de financiële risico’s als gevolg van ziekte, werkloosheid of arbeidsongeschiktheid. Daarbij wordt hen een inspanningsverplichting opgelegd om betaalde arbeid te verkrijgen, danwel maatschappelijk te participeren of een opleiding te volgen. Aan werkgevers, andere private partijen of gemeenten worden prikkels gegeven die aan preventie en activering bijdragen.

SZW creëert de voorwaarden voor het verlenen van de uitkeringen. Dit gebeurt door de uitkeringsvoorwaarden vast te leggen in wet- en regelgeving en zorg te dragen voor de uitvoering door het laten verstrekken van uitkeringen door UWV, gemeenten of private partijen. SZW verstrekt hiertoe de financiële middelen of richt het juridische en financiële regelgevend kader in, zodat private arrangementen mogelijk en rechtszeker zijn.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • een adequate bescherming van personen tegen inkomensverlies;

  • de coördinatie van het rijksbeleid op het terrein van armoede en sociale uitsluiting;

  • de bepaling van de hoogte van het sociale minimum en de algemene bijstandsniveaus;

  • de bepaling van de op te leggen verplichtingen aan de uitkeringsgerechtigden;

  • de vormgeving en werking van het wettelijke stelsel;

  • sturing en toezicht op een rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • monitoring van uitvoering door private partijen;

  • het toezicht op een rechtmatige uitvoering van de bijstandswetten door gemeenten.

Externe factoren

De conjunctuur is een belangrijke factor in de volume-ontwikkeling en daarmee het budgettaire beslag van een aantal wetten binnen deze algemene doelstelling. Daar waar dat van toepassing is, wordt daar bij de operationele doelstelling op ingegaan.

Het behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • een effectieve uitvoering van de wetten door UWV, gemeenten en private partijen;

  • het naleven van de verplichtingen van de wet- en regelgeving door de uitkeringsgerechtigden, werkgevers en betrokken private partijen;

  • de inspanning gericht op het verkrijgen van betaald werk, maatschappelijke participatie of het volgen van een opleiding van de uitkeringsgerechtigden.

Indicatoren

Voor de algemene doelstelling zijn geen aparte prestatie-indicatoren geformuleerd, omdat op dit aggregatieniveau onvoldoende concrete doelstellingen gedefinieerd kunnen worden. Verwezen wordt naar de indicatoren (streefwaarden) en kengetallen voor de operationele doelstellingen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 46.1: Begrotingsuitgaven Artikel 46 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

7 502 798

7 091 259

7 164 877

7 366 632

7 425 719

7 546 135

7 660 438

Uitgaven

6 759 627

7 088 537

7 168 137

7 367 159

7 426 351

7 546 087

7 660 438

        

Programma uitgaven

6 751 315

7 079 780

7 161 351

7 367 159

7 426 351

7 546 087

7 660 438

waarvan juridisch verplicht

  

100%

0%

0%

0%

0%

        

Operationele Doelstelling 1

       

IOW Uitkeringslasten

0

3 582

5 970

5 965

4 778

2 988

1 492

IOW Uitvoeringskosten

0

1 566

250

250

250

250

250

        

Operationele Doelstelling 3

       

Wajong Uitkeringslasten

2 425 710

2 687 531

2 729 695

2 897 126

3 022 779

3 152 394

3 278 287

Wajong Uitvoeringskosten

102 527

96 833

98 954

107 746

114 451

119 742

121 269

        

Operationele Doelstelling 4

       

BIA Uitkeringslasten

3 887

3 680

3 283

2 863

2 426

1 981

1 594

BIA Uitvoeringskosten

220

287

84

38

38

38

38

        

Operationele Doelstelling 5

       

Bundeling Uitkeringen

       

Inkomensvoorzieningen

       

Gemeenten (BUIG)1

4 083 246

4 071 169

4 119 068

4 215 783

4 157 351

4 144 506

4 133 260

Bijstand Buitenland

2 787

2 595

2 600

2 600

2 600

2 600

2 600

Bijstand Zelfstandigen2

120 905

111 052

76 743

76 533

76 238

76 048

76 048

WWIK Uitvoeringskosten

4 964

1 604

1 594

5 031

5 031

5 031

5 031

Vazalo

142

50

4 000

13 000

16 000

16 000

16 000

Handhaving

7 892

7 901

6 077

6 077

6 077

6 077

6 077

Overig

34 950

91 930

109 998

31 077

15 177

15 177

15 177

        

Operationele Doelstelling 6

       

BES-uitkeringen

0

0

3 035

3 070

3 155

3 255

3 315

        

Apparaatsuitgaven

8 312

8 757

6 786

0

0

0

0

Personeel en materieel

8 312

8 757

6 786

0

0

0

0

        

Ontvangsten

57 268

150

0

0

0

0

0

1

Omwille van de vergelijkbaarheid betreft 2009 een fictief gebundeld budget

2

Betreft alleen de middelen ten behoeve van gevestigde zelfstandigen

IOW (Inkomensvoorziening oudere werklozen)

Toelichting

Werknemers van zestig jaar of ouder die tussen 1 oktober 2006 en 1 juli 2011 werkloos worden en die langer dan 3 maanden recht hebben op een WW-uitkering (dat wil zeggen dat zij voldoen aan de wekeneis en de jareneis in de WW), komen na afloop van de WW-uitkering in aanmerking voor een IOW-uitkering. Als het recht op een IOW-uitkering bestaat, behouden oudere werklozen dat tot dat ze 65 jaar worden. Daarnaast hebben gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouderen na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht op IOW als tussen 31 december 2007 en 1 juli 2011 het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering is ontstaan en de loongerelateerde WGA is toegekend na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar.

De eerste werklozen zijn per 1 december 2009 ingestroomd in de IOW. De laatste IOW-uitkeringen eindigen in 2016. Omdat instroom in de IOW in 2010 pas voor het eerst het gehele jaar mogelijk is wordt verondersteld dat het volume, en daarmee ook de uitkeringslasten, in 2011 toeneemt door de opbouw van het bestand.

Wet Wajong (Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten)

De Wet Wajong vormt de inkomensvoorziening voor jonggehandicapten. Het belangrijkste doel van de nieuwe Wet Wajong die op 1 januari 2010 in werking is getreden, is om jongeren met een beperking (jonggehandicapten) te ondersteunen bij het vinden en behouden van een baan bij een reguliere werkgever. Dit bevordert de emancipatie en integratie in de samenleving van jongeren met een beperking. Het aantal uitkeringsgerechtigden en de daarmee corresponderende uitkeringslasten zullen blijven stijgen. Dit komt doordat de Wajong sinds 1976 bestaat en er tot 2023 sprake is van een natuurlijke oploop van het bestand, die bovendien versterkt wordt door de toename van de instroom van de afgelopen jaren.

De uitvoeringskosten Wajong stijgen mee met het toenemend aantal uitkeringsgerechtigden. De piek in de uitvoeringskosten 2009 is het gevolg van eenmalige implementatiekosten voor de nieuwe Wajong.

In het kader van de ombuigingsmaatregelen – ter dekking van uitvoeringstegenvallers op de begroting van SZW – wordt de tegemoetkoming voor Wajong’ers met ingang van 2011 met € 14 (netto) op jaarbasis gekort. Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

BIA (Beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria)

Deze tijdelijke wet voorziet sinds 1996 in een uitkering om inkomensgevolgen als gevolg van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen te beperken. Omdat er in principe geen nieuwe gevallen meer bijkomen, zullen het volume, de uitkeringslasten en de toegerekende uitvoeringskosten aan de BIA blijven dalen. De BIA zal met ingang van 1 december 2016 komen te vervallen.

Tri (Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten)

De Tri vervalt met ingang van 1 januari 2011. Met ingang van 2011 is de financiële afwikkeling van de Tri overgeheveld naar artikel 97 (Aflopende regelingen).

Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten (BUIG)

Met de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten zijn de gemeentelijke middelen voor de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) voor zover dat betrekking heeft op algemene bijstand aan startende ondernemers, en de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) gebundeld met het WWB-inkomensdeel. Met de invoering van deze gebundelde uitkering krijgen gemeenten één budget voor de bekostiging van uitkeringen op grond van de WWB, de IOAW, de IOAZ, het Bbz 2004 en de WWIK. Hieronder worden de onderdelen kort toegelicht.

Tabel 46.2: Extra comptabel overzicht Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten (BUIG; x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

BUIG

4 083 246

4 071 169

4 119 068

4 215 783

4 157 351

4 144 506

4 133 260

WWB-i

3 863 053

3 704 080

3 681 977

3 771 578

3 713 917

3 700 059

3 690 141

IOAW

133 013

173 522

192 877

209 626

209 619

210 153

210 153

IOAZ

30 683

26 434

24 228

24 123

24 123

24 123

24 123

Bbz-BUIG1

35 915

42 658

42 526

42 526

42 526

42 526

42 526

WWIK

20 582

32 254

26 104

26 130

26 159

26 469

26 469

WIJ2

0

92 221

151 357

141 800

141 007

141 177

139 849

1

Betreft alleen de middelen voor levensonderhoud ten behoeve van startende ondernemers

2

In 2009 zijn de middelen voor de WIJ toegerekend aan de middelen voor WWB

WWB (Wet werk en bijstand)

Ingezetenen die niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien, kunnen totdat zij werk hebben gevonden onder bepaalde voorwaarden een bijstandsuitkering van de gemeente krijgen. De uitgaven hiervoor hebben betrekking op het inkomensdeel van de WWB. Het inkomensdeel wordt sinds 2010 als onderdeel van de gebundelde uitkering inkomensvoorziening op basis van het verdeelmodel WWB verdeeld over gemeenten.

De financiële en economische crisis leidt tot een toename van het aantal WWB-uitkeringen in 2011. De raming van het macrobudget voor 2011 is in deze begroting echter verlaagd ten opzichte van de begroting 2010. Dit komt doordat de huidige inzichten in de ontwikkeling van de werkloze beroepsbevolking minder ongunstig zijn dan bij het opstellen van de Begroting 2010 werd verwacht.

Bij de raming van de macrobudgetten voor 2010 en 2011 is rekening gehouden met de afspraken over de budgetvaststelling die in het Bestuursakkoord tussen Rijk en gemeenten (juni 2007) zijn vastgelegd. Op grond daarvan wordt het macrobudget slechts gecorrigeerd voor conjuncturele veranderingen boven een bandbreedte van 12 500 uitkeringen/huishoudens.

De gemeenten ontvangen middelen voor de uitvoeringskosten via de algemene uitkering uit het Gemeentefonds.

Het werkdeel van de WWB (de middelen voor re-integratie) is begroot op beleidsartikel 47 (Re-integratie) en maakt onderdeel uit van het participatiebudget, waarin de budgetten voor re-integratie, inburgering en scholing zijn gebundeld.

IOAW (Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers) en IOAZ (Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen)

De IOAW en IOAZ zijn inkomensvoorzieningen die respectievelijk oudere langdurige werklozen en oudere zelfstandigen die wegens omstandigheden hun beroep of bedrijf moeten beëindigen, een inkomensgarantie op het niveau van het sociaal minimum bieden.

Als gevolg van de minder ongunstige verwachtingen omtrent de ontwikkeling van de werkloosheid is ook de IOAW-raming lager dan in de begroting 2010. Er wordt nog wel een stijging van de uitkeringslasten verwacht. Door de toename van de werkloosheid als gevolg van de economische crisis zullen meer WW-gerechtigden het einde van hun uitkeringsrecht bereiken. Dientengevolge zullen meer mensen doorstromen van de WW naar de IOAW, die daarom in 2011 en 2012 verder stijgt.

Bij de IOAZ zijn geen noemenswaardige ontwikkelingen ten aanzien van volume en lasten te verwachten.

Bijstand zelfstandigen

Startende ondernemers en gevestigde zelfstandigen kunnen onder voorwaarden voor financiële bijstand een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Sinds 2010 zijn de kosten van levensonderhoud voor startende ondernemers onderdeel van de gebundelde uitkering. Voor de kosten van levensonderhoud voor gevestigde zelfstandigen en de verstrekking van bedrijfskapitaal Bbz ontvangen gemeenten een aparte specifieke uitkering.

Door nabetalingen op de Bbz aan gemeenten in 2010 voor zowel startende als gevestigde werknemers vertonen de Bbz-uitgaven die niet zijn gebundeld met het inkomensdeel van de WWB in 2010 een piek. Daarnaast worden er geen noemenswaardige ontwikkelingen ten aanzien van volume en lasten verwacht.

WWIK (Wet werk en inkomen kunstenaars)

De WWIK geeft kunstenaars recht op een aanvulling van hun inkomen als zij met hun werk te weinig verdienen om in hun (totale) levensonderhoud te voorzien. Sinds 2010 zijn de middelen voor uitkeringslasten in het kader van de WWIK onderdeel van de gebundelde uitkering.

Het macrobudget voor 2010 is hoger ten opzichte van de latere jaren, omdat gemeenten in 2010 over 2009 nog nabetalingen ontvangen.

De middelen voor uitvoeringskosten van de WWIK die door 20 uitvoerende centrumgemeenten en de stichting Cultuur & Ondernemen wordt uitgevoerd, zijn niet gebundeld met het inkomensdeel van de WWB. Voor de centrumgemeenten WWIK zijn deze middelen toegevoegd aan het Gemeentefonds. Deze middelen worden verdeeld over de centrumgemeenten door middel van een decentralisatieuitkering.

Wat de uitvoeringskosten betreft worden bij de WWIK geen noemenswaardige ontwikkelingen ten aanzien van volume en lasten verwacht. Voor 2010 en 2011 zijn de gemeentelijke uitvoeringskosten WWIK al overgeboekt naar het Gemeentefonds. Daarom staan op de SZW-begroting voor 2010 en 2011 alleen nog de uitvoeringskosten van de stichting Cultuur & Ondernemen.

Werkleerrecht/WIJ (Wet investeren in jongeren)

Op grond van de WIJ kunnen jongeren van 16 tot 27 jaar die niet werken of leren de gemeente om een werkleeraanbod vragen. De gemeente is verplicht de jongere die hierom vraagt een werkleeraanbod te doen. Het werkleeraanbod kan een baan zijn, een vorm van scholing of een combinatie van beide, afgestemd op de situatie van de jongere.

Gemeenten hebben met de WIJ een belangrijk instrument in handen om jongeren te ondersteunen op weg naar arbeidsparticipatie. Als een jongere van 18 tot 27 jaar een werkleeraanbod uitvoert maar dit aanbod genereert te weinig inkomen, of een jongere is niet in staat een werkleeraanbod uit te voeren (bijvoorbeeld vanwege een lichamelijke of psychische beperking) dan komt een jongere in aanmerking voor een inkomensvoorziening die sterk lijkt op de bijstand.

De WIJ is op 1 oktober 2009 in werking getreden en bereikt vanaf 2011 zijn structurele effect.

Bijzondere bijstand

Personen die over onvoldoende middelen beschikken om uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten te voldoen, kunnen bijzondere bijstand aanvragen. Omdat voor de bijzondere bijstand geen geoormerkt budget beschikbaar is, maar deze betaald wordt uit de algemene uitkering van het Gemeentefonds, is er geen budgettaire reeks opgenomen in tabel 46.1.

Bijstand Buitenland

Verlening van bijstand aan een in het buitenland gevestigde Nederlander wordt alleen nog voortgezet ingeval het recht op uitkering vóór 1 januari 1996 is vastgesteld. Sinds 1996 zijn geen nieuwe gevallen meer toegelaten. Er zijn weinig ontwikkelingen ten aanzien van volume en lasten te verwachten.

Vazalo (experiment bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders/Wet voorziening arbeid en zorg alleenstaande ouders)

De Wet voorzieningen arbeid en zorg alleenstaande ouders (Vazalo) is op 28 augustus 2007 gepubliceerd in het Staatsblad. De Wet Vazalo zal niet eerder dan per 1 januari 2012 in werking treden.

Per 1 januari 2009 is het aan Vazalo gerelateerde experiment bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders gestart, gefinancierd uit de middelen Vazalo. Dit experiment is gericht op het onderzoeken van de mogelijkheden om de WWB te benutten voor de arbeidsinschakeling van alleenstaande ouders die de volledige zorg hebben voor kinderen in de leeftijd tot 12 jaar. Hiertoe wordt een aantal instrumenten ingezet, te weten een inkomstenvrijlating, scholing in combinatie met werk plus een bonus voor die scholing, een uitstroompremie en in een deel van de gemeenten een arbeidspool. De looptijd van het experiment is drie jaar tot eind 2011.

Handhaving

Bij het stellen van voorwaarden behoort tevens de controle op de handhaving daarvan, alsook de inzet van middelen hiervoor. De WWB biedt aan gemeenten een financiële prikkel die bevordert dat zij zich inspannen voor handhaving. Daarnaast stimuleert en ondersteunt SZW de handhaving door gemeenten. Uit dit begrotingsartikel worden onder meer de uitvoeringskosten van het Inlichtingenbureau voor gemeenten bekostigd. Vanaf 2011 staan de middelen voor het Handhavingsprogramma 2011–2014 op artikel 98.

Overig (waaronder armoede en «sociale insluiting»)

De overige bijstandsuitgaven hebben betrekking op de uitgaven van de Toetsingscommissie WWB, het onderhoud en de doorontwikkeling van de WWB, en enkele kleine voorzieningen:

  • De Toetsingscommissie WWB beoordeelt of gemeenten recht hebben op een incidentele (IAU) of een meerjarige (MAU) aanvullende uitkering als zij tekort komen op hun budget WWB- inkomensdeel.

  • Verder valt onder «overig» het budget voor het onderhoud en de doorontwikkeling van de WWB. Speerpunt daarin is het Innovatie Programma Werk en bijstand (IPW). Doelstelling daarvan is het realiseren van een meer integrale samenhangende dienstverlening door gemeenten aan de burger. Gemeenten en andere organisaties stimuleren tot een meer effectieve uitvoering en beleidsinnovatie zodat gemeenten meer mensen aan het werk krijgen/laten participeren.

  • Onder «overig» vallen ook de tijdelijke extra middelen behorende bij het Actieplan Schuldhulpverlening. Over de jaren 2009 tot en 2011 gaat het in totaal om € 130 mln. Het overgrote deel hiervan (€ 110 mln) is bestemd voor het opvangen van een tijdelijk groter beroep op de gemeentelijke schuldhulpverlening als gevolg van de verslechterde economische situatie, waarvan € 41,75 mln in 2011. Van de resterende € 20 mln extra middelen is € 5 mln beschikbaar in 2011 om de effectiviteit van schuldhulpverlening te verbeteren en € 2,5 mln voor de uitvoering van de motie Ortega-Martijn (Kamerstukken II 2009/10, nr 24 515, nr. 166). Het UWV ontvangt in 2011 maximaal € 0,7 mln voor preventiemaatregelen op de Werkpleinen. Deze middelen staan op artikel 47.

BES-uitkeringen

De regelingen van SZW voor de BES-eilanden (Bonaire, St. Eustatius en Saba) op het terrein van inkomensbescherming met activering betreffen een drietal werknemersverzekeringen (de Cessantiawet, de Ongevallenverzekering en de Ziekteverzekering) en de Onderstand. Hiermee is in 2011 in totaal € 3,0 miljoen gemoeid. De uitgaven in 2010 zijn lager dan in 2011 omdat de uitgaven in 2010 betrekking hebben op de periode na de transitiedatum van 10 oktober 2010.

Tabel 46.3 Premiegefinancierde uitgaven Artikel 46 (x € 1 000)

Artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Uitgaven

16 269 030

16 936 965

16 695 109

16 354 449

16 137 082

16 260 742

16 464 581

        

Programmauitgaven

16 269 030

16 936 965

16 403 335

15 716 103

15 101 767

14 744 939

14 452 278

Operationele doelstelling 1

       

WW uitkeringslasten

4 374 000

5 047 827

4 795 601

4 430 204

4 136 197

3 993 210

3 870 077

WW uitvoeringskosten

515 790

508 668

502 229

429 628

395 231

383 664

375 898

Operationele doelstelling 2

       

WAO uitkeringslasten

7 883 187

7 427 374

6 766 675

6 112 991

5 502 533

4 972 848

4 503 280

WAO uitvoeringskosten

272 450

239 018

197 108

175 958

154 737

141 970

133 174

IVA uitkeringslasten

330 000

450 275

568 862

710 938

883 369

1 060 268

1 244 653

IVA uitvoeringskosten

41 392

58 065

53 745

54 849

55 538

56 480

57 402

WGA uitkeringslasten

807 444

1 189 340

1 480 609

1 790 719

1 999 123

2 180 001

2 333 069

WGA uitvoeringskosten

147 177

97 484

129 139

144 157

146 062

154 964

163 031

ZW uitkeringslasten

1 222 000

1 326 516

1 352 601

1 349 106

1 354 174

1 357 478

1 354 520

ZW uitvoeringskosten

302 590

240 722

249 235

254 825

249 166

247 199

246 295

WAZ uitkeringslasten

358 000

326 332

283 452

241 044

205 948

178 733

154 129

WAZ uitvoeringskosten

15 000

25 344

24 079

21 684

19 689

18 124

16 750

        

Nominaal

0

0

291 774

638 346

1 035 315

1 515 803

2 012 303

        

Ontvangsten

170 253

191 061

217 502

223 368

230 498

239 074

247 672

WW (Werkloosheidswet)

Toelichting

Werknemers die geheel of gedeeltelijk werkloos worden, kunnen het verlies aan inkomen voor een bepaalde periode opvangen met een WW-uitkering. Na een oploop van het aantal WW-uitkeringen in 2009 en 2010 als gevolg van de economische crisis zal het aantal WW-uitkeringen in 2011 weer afnemen. Hierdoor is er in 2011 sprake van een daling van de uitkeringslasten met naar verwachting € 0,3 miljard ten opzichte van 2010. Daardoor dalen ook de uitvoeringskosten van het UWV weer. Deze trend wordt naar verwachting in de daaropvolgende jaren voortgezet.

In maart 2010 heeft het kabinet Balkenende IV besloten de mogelijkheid tot instroom in de deeltijd-WW beperkt te verlengen voor bedrijven die niet eerder gebruik hebben gemaakt van bijzondere werktijdverkorting of deeltijd-WW. De regeling eindigt – ongeacht het moment van instroom – uiterlijk op 1 juli 2011 (Kamerstukken II 2009/2010, 26 544, nr. 238). Tegelijkertijd is het plafond in de regeling aangepast naar € 660 mln. Dit betekent dat de regeling wordt ingetrokken op het moment dat de instroom het niveau dreigt te bereiken dat correspondeert met een uiteindelijke uitkeringslast van € 660 mln. De verwachte netto-uitgaven aan deeltijd WW in 2011 bedragen € 170 mln. Het onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van de werktijdverkortingsregelingen bijzondere wtv en deeltijd-WW zal naar verwachting in het najaar van 2011 afgerond worden.

WAO (Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering)

WAO-gerechtigden zijn personen die vóór 1 januari 2006 arbeidsongeschikt zijn geworden. Door de invoering van de Wet WIA dalen de uitkeringslasten WAO, omdat geen nieuwe WAO-uitkeringen meer worden verstrekt, uitgezonderd herlevingen op basis van oud recht. De WAO kent zodoende geen nieuwe instroom meer en alleen nog uitstroom. De uitkeringslasten WAO en de uitvoeringskosten WAO laten daarom een daling zien.

In het kader van de ombuigingsmaatregelen – ter dekking van uitvoeringstegenvallers op de begroting van SZW – wordt de tegemoetkoming WAO met ingang van 2011 met € 14 (netto) op jaarbasis gekort. Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)

In de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) staat werk voorop. Het accent in de wet ligt op wat mensen wel kunnen. Door middel van financiële prikkels worden werkgevers en werknemers gestimuleerd er alles aan te doen om gedeeltelijk arbeidsgeschikten aan het werk te helpen of te houden. Tegelijkertijd is er inkomensbescherming voor mensen die echt niet meer aan de slag kunnen komen. De WIA bestaat uit twee uitkeringsregimes: de Regeling inkomensvoorziening volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) en de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA).

In het kader van de ombuigingsmaatregelen – ter dekking van uitvoeringstegenvallers op de begroting van SZW – wordt de tegemoetkoming IVA en WGA met ingang van 2011 met € 14 (netto) op jaarbasis gekort. Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

IVA (Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten)

De IVA verzorgt een loonvervangende uitkering voor werknemers die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. De uitkeringslasten IVA stijgen omdat deze uitkeringsregeling zich in de opbouwfase bevindt. Ook de uitvoeringskosten IVA vertonen hierdoor vanaf 2011 een stijgende lijn.

WGA (Werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten)

De WGA verzorgt een aanvulling op het met arbeid verdiende inkomen voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten, of een minimumuitkering als zij niet werken of minder werken dan 50% van hun resterende verdiencapaciteit. De uitkeringslasten WGA stijgen omdat deze uitkeringsregeling zich in de opbouwfase bevindt. Ook de uitvoeringskosten WGA vertonen hierdoor een stijgende lijn.

ZW (Ziektewet)

De Ziektewet (ZW) verzekert het ziekterisico voor bepaalde groepen werknemers. Het ZW-vangnet verzekert diegenen die geen werkgever met een loondoorbetalingsplicht meer hebben, zoals WW’ers, uitzendkrachten en tijdelijke werknemers na het einde van het dienstverband. Daarnaast geldt de ZW voor een beperkte groep werknemers die wel in dienst is van een werkgever. Als werknemers namelijk ongeschikt zijn tot het verrichten van hun arbeid als gevolg van zwangerschap of bevalling, orgaandonatie of indien werknemers aanspraak hebben op de zogenaamde no riskpolis, dan ontvangen deze werknemers een uitkering op grond van de ZW. Het ZW-volume neemt in 2011 naar verwachting toe als gevolg van een lichte stijging van de groep zieke werklozen. De uitvoeringskosten ZW fluctueren met het volume en vertonen daardoor vanaf 2011 een licht stijgende lijn.

Het wetsvoorstel «Wet anticumulatie Ziektewet en Werkloosheidswet» is bij de Tweede Kamer ingediend. In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat de einddatum van de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) niet verschuift na een periode waarover een uitkering op grond van de ZW is genoten. Naar verwachting treedt dit onderdeel van het wetsvoorstel per 1 juli 2011 in werking. Daarnaast bevat dit wetsvoorstel nog drie andere vangnetmaatregelen (loonsanctie, verhaalsanctie en inkomstenverrekening). Deze maatregelen zullen naar verwachting per 1 januari 2011 worden ingevoerd. Naast de besparing door de anticumulatie (deze besparing slaat neer in de WW-lasten) zullen alle besparingen in de ZW terechtkomen. Deze besparingen zijn in de bovenstaande tabel verwerkt.

WAZ (Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen)

De toegang voor zelfstandige ondernemers tot de WAZ is per 1 augustus 2004 beëindigd. De uitkeringslasten en de uitvoeringskosten van de WAZ laten zodoende een dalende trend zien.

In het kader van de ombuigingsmaatregelen – ter dekking van uitvoeringstegenvallers op de begroting van SZW – wordt de tegemoetkoming WAZ met ingang van 2011 met € 14 (netto) op jaarbasis gekort. Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

Toelichting

De budgetten voor OD1 (IOW), OD3, OD4 en OD6 zijn volledig juridisch verplicht op grond van wettelijke bepalingen. De budgetten voor OD5 voor de WWB Inkomensdeel, BB, IOAW, IOAZ, Bbz, WWIK en de WIJ zijn juridisch verplicht op grond van wettelijke bepalingen. De overige budgetten OD 5 zijn bestuurlijk gebonden op grond van het Bestuurlijk Akkoord SZW-VNG.

1 Zorgdragen dat werknemers bij werkloosheid een tijdelijk loonvervangend inkomen ontvangen én tot werkhervatting worden gestimuleerd

Operationele doelstelling

Motivering

Om de tijdelijke inkomensbescherming van werknemers bij werkloosheid te waarborgen en hen te activeren tot werkhervatting.

  • Werkloosheidswet (WW);

  • Inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW);

  • Bijdrage uitvoeringskosten aan het UWV.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Instandhouden en onderhouden van een toekomstbestendige en activerende wettelijke verzekering tegen werkloosheid;

  • Toezien op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende wetsuitvoering door UWV;

  • Voorlichting.

Activiteiten van UWV:

  • Uitvoering van de wettelijke verzekering;

  • Handhaving

  • Verzekerden (werknemers);

  • WW-gerechtigden;

  • IOW-gerechtigden;

  • Premiebetalers (werkgevers).

Doelgroepen

Instroomkans WW 55+

Indicatoren

Het streven is de arbeidsparticipatie van ouderen te verhogen, onder meer door het beroep van oudere werknemers op de WW terug te dringen. De indicator geeft de verhouding weer van de instroomkans in de WW van mensen van 55 jaar en ouder ten opzichte van de gemiddelde instroomkans voor de totale populatie.

Het streven is de instroomkans van mensen van 55 jaar en ouder niet hoger te laten oplopen dan de gemiddelde instroomkans in de WW.

Werkhervatting binnen 12 maanden

Deze indicator geeft weer hoeveel WW-gerechtigden binnen een jaar na aanvang van hun uitkering vanwege werkhervatting zijn uitgestroomd.

Werkhervatting binnen 12 maanden 55+

De indicator vermeldt het percentage werkhervattingen binnen 12 maanden voor de WW-gerechtigden die bij instroom in de WW 55 jaar of ouder waren.

Deze indicatoren bieden een aanwijzing voor de activerende werking van de WW. De streefwaarde ten aanzien van werkhervatting is een meerjarige doelstelling. Aanpassingen zoals de aanscherping van de richtlijn passende arbeid per medio 2008 en de invoering per medio 2009 van inkomstenverrekening in de WW zijn gericht op het versnellen van de werkhervatting. Het percentage werkhervatters binnen 12 maanden is tussen 2007 en 2009 echter afgenomen als gevolg van de economische crisis. Inmiddels lijkt hier een omslag te hebben plaatsgevonden en neemt het aandeel weer toe. Vanaf 2010 bedraagt de groei van de streefwaarden voor zowel 55+ers als de totale WW-instroom 1-procentpunt per jaar.

Tabel 46.4 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Streven 2015

Instroomkans in de WW van de leeftijdscategorie 55 en ouder t.o.v. de gemiddelde instroomkans1

0,85

≤1

≤1

≤1

Werkhervatting binnen 12 maanden na instroom van WW-gerechtigden (%)2

42

46

47

51

Werkhervatting binnen 12 maanden na instroom van WW-gerechtigden die bij instroom 55 jaar of ouder waren (%)2

29

30

31

35

1

Bron: UWV, jaarverslag

2

Bron: UWV, administratie

Volume ontslagwerkloosheid

Kengetallen

Vanaf november 2008 is het aantal WW-gerechtigden toegenomen als gevolg van de economische crisis. De crisis heeft in 2009 en 2010 de volumeontwikkeling gedomineerd. Het volume van de ontslagwerkloosheid is gestegen van 148 duizend in 2008 en 197 duizend in 2009 tot naar verwachting 238 duizend uitkeringsjaren in 2010. In 2011 daalt het aantal uitkeringsjaren naar 236 duizend.

De snel opgelopen instroom in de WW leidt met enige vertraging tot een toename van de uitstroom. In 2011 zal zowel de WW-instroom als de WW-uitstroom lager liggen dan in 2010 als gevolg van het verwachte economisch herstel.

Onderstaande grafiek laat de ontwikkeling zien van de leeftijdssamenstelling van het aantal WW-gerechtigden.

Grafiek volume WW naar leeftijd

Grafiek volume WW naar leeftijd

Gemiddelde WW-duur

De gemiddelde WW-duur bij uitstroom was in de jaren tot en met 2008 tamelijk constant, te weten iets minder dan een jaar. In 2009 is de gemiddelde WW-duur als gevolg van de instroom van mensen met relatief goede arbeidsmarktkansen en relatief veel jongeren gedaald naar 37 weken. Naar verwachting ligt de gemiddelde WW-duur bij uitstroom hierdoor ook in 2010 op een lager niveau, namelijk 41 weken. In 2011 loopt de gemiddelde WW-duur bij uitstroom verder op, tot een niveau vergelijkbaar met voor de crisis.

IOW

De eerste oudere werklozen zijn op 1 december 2009 ingestroomd in de IOW. Het aantal lopende uitkeringen blijft naar verwachting in zowel 2010 als 2011 onder de 500. Per 1 juli 2016 vervalt de IOW. De IOW wordt in 2010 geëvalueerd.

Handhaving

Het totaal geconstateerde fraudebedrag en de afdoening worden als kengetal in beeld gebracht. De toename in 2009 bij het aantal fraudeconstateringen en het daarmee gemoeide totale fraudebedrag houdt verband met de groei van het aantal WW-ers in dat jaar.

Tabel 46.5 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

Volume ontslagwerkloosheid (x 1 000 uitkeringsjaren)1

197

238

235

Aantal nieuwe WW-uitkeringen (x 1 000)1

428

432

400

Aantal beëindigde WW-uitkeringen (x 1 000)1

328

432

405

Gemiddelde WW duur bij uitstroom (weken)1

37

41

45

Aantal lopende uitkeringen (volume) IOW (x 1 000)2

0

< 0,5

< 0,5

1

Bron: UWV, jaarverslag

2

Bron: SZW-berekeningen op basis van UWV- en CBS informatie

Tabel 46.6 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2008

Realisatie 2009

 

Handhaving

   

Nalevingsniveau van opgave van inkomsten uit arbeid (%)1

91

90

 

Kennis van verplichtingen (%)2

86

92

 

Aantal geconstateerde overtredingen (x 1 000)2

14

18

 

Totaal fraudebedrag (x € 1 mln)2

18,4

26,1

 

Percentage afdoening2

96

99

 
1

Bron: SZW-berekeningen op basis van UWV- en CBS informatie

2

Bron: UWV, jaarverslag

2 Zorgdragen voor een inkomensvoorziening voor arbeidsongeschikte en zieke werknemers

Operationele doelstelling

Motivering

Om werknemers te beschermen tegen het risico van gebrek aan inkomen als gevolg van ziekte en arbeidsongeschiktheid.

  • Loondoorbetaling bij ziekte;

  • Ziektewet (ZW);

  • Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), bestaande uit de IVA- en WGA-regeling;

  • Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO): deze wet kent behoudens herlevingen geen nieuwe instroom meer;

  • Wet arbeidsongeschiktheidsuitkering zelfstandigen (WAZ): deze wet kent, met uitzondering van herleving van oude rechten van voor 1 augustus 2004, geen nieuwe instroom meer;

  • De tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten (> 35% arbeidsongeschikt) volgend uit de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg).

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Instandhouden en onderhouden van een toekomstbestendige en activerende inkomensvoorziening bij arbeidsongeschiktheid;

  • Toezien op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende wetsuitvoering door UWV;

  • Voorlichting;

  • Financiële prikkels voor zieke en arbeidsongeschikte werknemers om aan het werk te blijven dan wel het werk te hervatten;

  • Financiële prikkels voor werkgevers om zieke of arbeidsongeschikte werknemers in dienst te houden of nemen;

  • Vereenvoudiging van regelgeving.

Activiteiten van UWV:

  • Uitvoering van de wettelijke verzekering;

  • Handhaving

  • Werknemers;

  • Zelfstandigen die voor 1 augustus 2005 arbeidsongeschikt zijn geworden;

  • Werkgevers.

Doelgroepen

Aandeel werkende WGA’ers met resterende verdiencapaciteit

Indicatoren

Van de WGA-gerechtigden die een resterende verdiencapaciteit hebben, is het streven dat ten minste 50% betaalde arbeid verricht.

Tabel 46.7 Indicator operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Streven 2015

Aandeel werkende WGA-ers met resterende verdiencapaciteit

51%

≥ 50%

≥ 50%

≥ 50%

Bron: UWV, jaarverslag

Bestand WAO, IVA, WGA

Kengetallen

Sinds 2006 komen nieuwe uitkeringsgerechtigden in de IVA en WGA. In de WAO is er niettemin nog instroom door zogenaamde herlevingen van rechten op een WAO-uitkering (van personen die eerder al WAO-uitkeringen gehad hebben). Om een goed beeld van de ontwikkeling van het aantal arbeidsongeschikte werknemers te krijgen, moet gekeken worden naar het totaal van WAO en WIA. De totale instroom zal in 2011 naar verwachting uitkomen op circa 36 200 personen.

De raming van de uitstroom uit de WAO in 2011 is ongeveer 46 300 personen en bestaat met name uit personen die de leeftijd van 65 jaar bereiken. De uitstroom uit de IVA en WGA zal in de loop van de tijd toenemen naarmate het aantal uitkeringsgerechtigden groter wordt. De doorstroom van de WGA naar de IVA bestaat uit WGA-uitkeringsgerechtigden waarvan de arbeidsongeschiktheid alsnog als duurzaam wordt aangemerkt. Mensen die doorstromen van WGA naar IVA worden niet meegeteld als uitstroom uit de WGA.

De hogere uitstroomkans naar werk onder eigenrisicodragers dan bij UWV heeft te maken met samenstellingseffecten. Uit de evaluatie WGA die op 16 april 2010 (Kamerstuk 26 448, nr. 433) aan de Kamer is gezonden zijn geen significante verschillen in re-integratieprestaties gebleken tussen UWV en eigenrisicodragers.

Het totale aantal arbeidsongeschikte werknemers zal naar verwachting in 2011 afnemen. Dat komt doordat de afname van het aantal WAO-gerechtigden groter is dan de toename van het aantal WIA-gerechtigden. Het totaal aantal uitkeringen in 2011 van WIA en WAO is geraamd op ongeveer 134 000 respectievelijk 444 000 personen. In 2011 zal met name de uitstroom uit de WAO op een hoger niveau liggen dan in voorgaande jaren. Dit is omdat de talrijke WAO’ers die geboren zijn in 1946 (babyboomers) dan 65 worden.

Grafiek saldo in- en uitstroom arbeidsongeschiktheidsregelingen

Grafiek saldo in- en uitstroom arbeidsongeschiktheidsregelingen

De bovenstaande grafiek toont de in- en uitstroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Per saldo is in de verschillende regelingen sprake van een uitstroom sinds 2003.

WAZ

Bij de WAZ blijft er enige instroom bestaan, doordat er sprake is van herleving van uitkeringen, bijvoorbeeld wanneer een persoon na een periode van herstel wederom met dezelfde klachten uitvalt. Het bereiken van de 65-jarige leeftijd is de voornaamste reden waarom de WAZ uitkeringen aflopen.

ZW

Het ZW-volume neemt in 2011 naar verwachting licht toe als gevolg van een stijging van de populatie zieke werklozen. De uitvoeringskosten ZW fluctueren met het volume en vertonen daardoor vanaf 2011 een licht stijgende lijn.

Handhaving

  • Bij de berekening van het nalevingsniveau van opgave van inkomen uit arbeid is rekening gehouden met zowel het verzwijgen van witte inkomens als van zwarte.

  • In 2009 zijn minder overtredingen bij de ZW geconstateerd samenhangend met een daling van het aantal geconstateerde overtredingen bij te late herstelmelding.

Tabel 46.8 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

WAO + IVA + WGA

Bestand in uitkeringen (ultimo, x 1000)

604,5

596,2

578,1

– waarvan WAO

521,7

487,1

444,0

– waarvan IVA

20,0

25,9

32,2

– waarvan WGA

62,8

83,2

101,9

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

8,4

8,1

7,7

Instroom in uitkeringen (x 1 000)

35,7

36,7

36,2

– waarvan WAO

6,3

4,2

3,2

– waarvan IVA

5,6

6,3

6,3

– waarvan WGA

23,8

26,2

26,7

Instroomkans (%)

0,52

0,53

0,52

Uitstroom in uitkeringen (x 1 000)

48,8

45,0

54,2

– waarvan WAO

42,7

38,8

46,3

– waarvan IVA

1,7

2,0

2,5

– waarvan WGA

4,4

4,2

5,4

Doorstroom van WGA naar IVA

2,2

1,6

2,6

Uitstroomkans WAO + WIA (%)

7,9

7,6

9,5

Uitstroomkans WGA naar werk UWV (%)

47

49

51

Uitstroomkans WGA naar werk eigenrisicodragers (%)

57

57

57

Aandeel werkende WAO/IVA/WGA’ers (%)

21

20

20

Aandeel instroom WIA uit ZW (%)

46

48

50

 

WAZ

Bestand in uitkeringen (ultimo, x 1 000)

34,2

30,5

26,8

Instroom in uitkeringen (x 1 000)

0,3

0,2

0,1

Uitstroom in uitkeringen (x 1 000)

4,7

3,9

3,8

    

ZW

Bestand in uitkeringen (gemiddeld, x 1 000)

85,7

92,9

94,4

Instroom in uitkeringen (x 1 000)

293

  

Uitstroom in uitkeringen (x 1 000)

378

  

Bron: UWV, jaarverslag

Tabel 46.9 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2008

Realisatie 2009

 

Handhaving WAO + IVA + WGA

   

Nalevingsniveau van opgave van inkomen uit arbeid1

96

97

 

Kennis van verplichtingen WAO (%)2

85

87

 

Kennis van verplichtingen WGA (%)2

85

81

 

Aantal overtredingen WAO/WIA (x 1 000)2

5

5

 

Totaal schadebedrag (x € 1 mln)2

7,7

9,2

 

Afdoeningspercentage inlichtingenplicht (%)2

93,4

99

 
    

Handhaving ZW

   

Aantal overtredingen (x 1 000)2

8

4

 

Totaal schadebedrag (x € 1 mln)2

2,1

1,9

 

Afdoeningspercentage inlichtingenplicht2

95,7

99

 
1

Bron: SZW-berekeningen op basis van UWV- en CBS informatie

2

Bron: UWV, jaarverslag

3 Zorgdragen voor arbeidsondersteuning en inkomensvoorziening voor jonggehandicapten

Operationele doelstelling

Motivering

Om de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten te bevorderen alsmede jonggehandicapten te beschermen tegen het risico van gebrek aan inkomen als gevolg van arbeidsongeschiktheid.

  • De nieuwe Wet Werk en Arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), die op 1 januari 2010 in werking is getreden. In de Wajong staat participatie voorop. Met de jonggehandicapte (en eventueel diens ouders) wordt een individueel participatieplan opgesteld, waarin onder andere staat wat de beste manier is om een baan te vinden, welke ondersteuning daarbij beschikbaar is en welke rechten en plichten de jongere heeft. Als onderdeel van de arbeidsondersteuning kunnen zij zonodig inkomensondersteuning aanvragen. Voor de jonggehandicapte die als gevolg van zijn ziekte volledig en duurzaam niet in staat is om te werken, staat inkomensbescherming voorop;

  • De Wajong geldend voor jonggehandicapten die voor 1 januari 2010 een aanvraag indienden;

  • De tegemoetkoming voor Wajonggerechtigden volgend uit de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (WTCG);

  • Bijdrage uitvoeringskosten UWV.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Instandhouden en onderhouden van toekomstbestendige en activerende wettelijke instrumenten en voorzieningen voor jonggehandicapten;

  • Toezien op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende wetsuitvoering door UWV;

  • Voorlichting;

  • Bijdrage aan de uitvoeringskosten van het UWV;

  • Uitwerking aanpak «Werk voor Wajongers» inclusief vraaggerichte werkgeversbenadering;

  • Stimuleren van een soepele overgang van school naar werk;

  • Programma cultuuromslag Wajong.

Activiteiten UWV:

  • Claimbeoordeling;

  • Opstellen en bewaken van een participatieplan voor jonggehandicapten die perspectief hebben op de arbeidsmarkt;

  • Integrale dienstverlening op Werkpleinen;

  • Vraaggerichte werkgeversbenadering/ arbeidsmarktoffensief;

  • Verstrekken van Wajong-uitkeringen.

  • Jonggehandicapten die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn geworden, geen arbeidsverleden hebben en daardoor niet volledig zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien;

  • Jongeren die tijdens hun studie arbeidsongeschikt worden.

Doelgroepen

Indicatoren

Het percentage nieuwe Wajong-instromers-met-arbeidsmarktperspectief in de Wet Wajong (met ingang van 2010) voor wie tijdig (binnen 16 weken) een participatieplan is opgesteld. Het streefcijfer hierbij is 100%.

Tabel 46.10 Indicatoren operationele doelstelling 3
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Het percentage nieuwe Wajong-instromers1- met-arbeidsmarktperspectief voor wie tijdig een participatieplan is opgesteld

100%

100%

Bron: UWV, jaarverslag

1

Voor een groot deel van de instromers in de laatste 16 weken van 2010 zal het participatieplan in 2011 worden vastgesteld. Voor het bepalen van de tijdigheid in 2010 zal hiermee rekening worden gehouden.

Kengetallen

Vanaf 1 januari 2010 stromen jonggehandicapten in in de nieuwe Wet Wajong. De Wajonggerechtigden die voor 1 januari 2010 een aanvraag hebben ingediend vallen nog onder de Wajong tot 2010. Aangezien de termijn waarbinnen die aanvragen moeten zijn beoordeeld, uiteraard de jaargrens van 1 januari 2010 overschrijdt, stromen in het begin van 2010 ook in de oude Wajong nog jonggehandicapten in. Ook kan er sprake zijn van personen die na een periode van herstel wederom met dezelfde klachten in de uitkering terugvallen. Hierdoor is ook in 2011 nog instroom in de Wajong zoals die gold voor 2010.

In de Wajong tot 2010 was bijna iedereen (98%) volledig arbeidsongeschikt als gevolg van de keuringssystematiek. De Wajonggerechtigde werd volledig arbeidsongeschikt bevonden als hij of zij niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kon verdienen. In de Wet Wajong (met ingang van 2010) staat participatie voorop en is aan de keuring het element duurzaam toegevoegd. Jongehandicapten die nog participatiemogelijkheden hebben komen in de werkregeling, en na hun 27ste in de voortgezette werkregeling. In de werkregeling zijn de volgende participatieoordelen mogelijk: reguliere arbeid, afgeschermde arbeid of tijdelijk geen benutbare mogelijkheden. Studerende jonggehandicapten komen in de studieregeling. Jonggehandicapten die volledig en duurzaam niet in staat zijn om te werken komen in de regeling voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten.

Een deel van de werkende Wajonggerechtigden kan werkzaam zijn bij een reguliere werkgever, of werkzaam zijn op een afgeschermde werkplek. Naar verwachting zal een deel van de Wajonggerechtigden dat werkzaam is bij een reguliere werkgever geen inkomensondersteuning meer nodig hebben. Ook zal naar verwachting een deel geheel uitstromen uit de Wajong.

Grafiek onderverdeling Wajonggerechtigden

Grafiek onderverdeling Wajonggerechtigden

De uitstroom uit de Wet Wajong (met ingang van 2010) zal in 2010 zeer laag zijn omdat vanaf 2010 een nieuw bestand wordt opgebouwd. Door de beoordelingstermijn van nieuwe aanvragen, komt de instroom ook niet meteen volledig op gang. Doordat het nieuwe bestand relatief jong is spelen de factoren pensionering en overlijden een veel kleinere rol dan in de uitstroom van de Wajong tot 2010. Uitstroom vanwege werk is in 2010 nog niet aan de orde omdat het participatieplan en het vinden van werk tijd kosten en uitstroom vervolgens pas mogelijk is na een jaar gewerkt te hebben tegen minimaal het wettelijk minimumloon. Deze factoren spelen ook nog een rol in 2011 waardoor de uitstroom in 2011 iets hoger, maar nog steeds laag is. Het aandeel werkende Wajongers op grond van de Wet sociale werkvoorziening zal in 2010 ook nog nihil zijn door de gemiddelde wachtlijst van meer dan een jaar. In 2011 zullen de eerste Wajongers (met ingang van 2010) gaan werken op grond van de Wet sociale werkvoorziening. De bovenstaande grafiek toont de samenstelling van het Wajongbestand naar regeling.

Tabel 46.11 Kengetallen operationele doelstelling 3
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

Wajong tot 2010

   

Bestand in uitkeringen (ultimo, x 1 000)

192

194,4

190,3

– waarvan volledig arbeidsongeschikt (%)

98

98

98

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

1,8

1,9

1,9

Instroom in uitkeringen (x 1 000)

17,6

6,9

1,2

Uitstroom in uitkeringen (x 1 000)

4,3

4,5

5,3

Aandeel werkende Wajong’ers (%)

25

26

26

    

Wet Wajong (met ingang van 2010)

   

Bestand in uitkeringen (ultimo, x 1 000)

 

10,0

23,4

– waarvan Werkregeling (%)

 

60

60

– waarvan participatieoordeel reguliere arbeid (%)

 

55

55

– waarvan participatieoordeel beschutte arbeid (%)

 

15

15

– waarvan participatieoordeel tijdelijk geen mogelijkheden (%)

 

30

30

– waarvan Studieregeling (%)

 

10

10

– waarvan volledig en duurzaam arbeidsongeschikt (%)

 

30

30

Instroom in uitkeringen ( x 1 000)

 

10,0

13,5

– waarvan Werkregeling (%)

 

60

60

– waarvan participatieoordeel reguliere arbeid (%)

 

55

55

– waarvan participatieoordeel beschutte arbeid (%)

 

15

15

– waarvan participatieoordeel tijdelijk geen mogelijkheden (%)

 

30

30

– waarvan Studieregeling (%)

 

10

10

– waarvan volledig en duurzaam arbeidsongeschikt (%)

 

30

30

Uitstroom in uitkeringen (x 1 000)

 

0

0,1

– waarvan uitstroom wegens werk (%)

 

0

20

Aandeel werkende Wajong’ers binnen werkregeling(%)

 

30

35

– waarvan werkzaam bij reguliere werkgever (%)

 

100

85

– waarvan met inkomensondersteuning (%)

 

99

99

– waarvan zonder inkomensondersteuning (%)

 

1

1

– waarvan werkzaam op grond van de Wet sociale werkvoorziening (%)

 

0

15

Bron: UWV, jaarverslag

4 Zorgdragen voor een inkomensvoorziening voor bepaalde herkeurde arbeidsongeschikten

Operationele doelstelling

Motivering

Om oudere herkeurde arbeidsongeschikten die op grond van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA) hun arbeidsongeschiktheidsuitkering geheel of gedeeltelijk hebben verloren, een inkomen op minimumniveau te bieden en hen te motiveren te gaan werken.

  • De tijdelijke Wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria (BIA);

  • Bijdrage uitvoeringskosten UWV.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Toezien op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende wetsuitvoering door UWV;

  • Onderhouden van de wet- en regelgeving.

Activiteiten UWV:

  • Beoordelen van recht op een uitkering;

  • Verstrekken van uitkeringen.

  • Personen die op 1 augustus 1993 reeds recht hadden op een arbeidsongeschiktheids-uitkering en op die dag 45 jaar of ouder waren (na afloop van WW-periode);

  • Personen die op 31 december 1986 in de leeftijd van 35 jaar of ouder waren en zowel op die datum als ook op 31 juli 1993 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvingen (na afloop van WW-periode).

Doelgroepen

Indicatoren

De BIA is een overgangsregeling voor een steeds kleiner wordende groep uitkeringsgerechtigden. Daarom zijn er geen indicatoren geformuleerd.

Kengetallen

Ultimo 2016 zal het uitkeringsrecht op grond van de wet BIA vervallen. De doelgroep BIA loopt terug tot 0 in 2016.

Tabel 46.12 Kengetallen operationele doelstelling 4
 

Realisatie

2009

Raming

2010

Raming

2011

Aantal uitkeringsjaren BIA (x 1 000)

0,4

0,4

0,4

Bron: UWV, jaarverslag

5 Zorgdragen dat toereikende middelen worden verstrekt aan gemeenten voor inkomensaanvulling tot minimumniveau aan mensen die niet zelf (volledig) kunnen voorzien in hun levensonderhoud

Operationele doelstelling

  • Om inkomensverlies tot onder het niveau van het sociaal minimum te voorkomen en om personen zo spoedig mogelijk zelfstandig in het eigen levensonderhoud te laten voorzien;

  • Om het gemeenten mogelijk te maken burgers financiële ondersteuning te bieden vanwege uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten.

Motivering

  • De Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (BUIG), waaronder vallen:

    • De wet investeren in jongeren (WIJ);

    • Het inkomensdeel van de Wet werk en bijstand (WWB) (het re-integratiebudget wordt toegelicht bij artikel 47);

    • Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

    • Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

    • Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) 2004 (voor zover dat betrekking heeft op algemene bijstand aan startende ondernemers);

    • Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK);

  • Het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz 2004): Voor de kosten van levensonderhoud en de verstrekking van bedrijfskapitaal Bbz ten behoeve van gevestigde zelfstandigen ontvangen gemeenten een aparte specifieke uitkering;

  • Inlichtingenbureau gemeenten;

  • Financiële middelen, onder meer ter voorkoming en bestrijding van problematische schulden;

  • Financiële middelen voor extra maatregelen schuldhulpverlening in verband met de economische crisis;

  • Wet participatiebudget (het re-integratiebudget wordt toegelicht bij artikel 47);

  • Bestuurskkoord SZW-VNG;

  • Middelen voor bijzondere bijstand via de algemene uitkering uit het Gemeentefonds.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Onderhouden van de wet- en regelgeving;

  • Ramen macrobudget gebundelde gemeentelijke uitkeringen inkomensvoorzieningen en onderhouden verdelingsystematiek;

  • Experiment werken in deeltijd voor alleenstaande ouders in de bijstand met kinderen jonger dan 12 jaar (Vazalo);

  • Het bepalen van het wettelijk kader voor bijzondere bijstandsverlening;

  • Monitoren ambities en afspraken Bestuursakkoord met gemeenten.

Verder optimaliseren van het systeem en de werking van de WWB en voor zover relevant van de WIJ door:

  • Beslissen op aanvragen voor een meerjarige of incidentele aanvullende uitkering WWB inkomensdeel;

  • Stimuleren aanpak harde kern;

  • Ondersteunen van de gemeenteraad/griffie bij het waarmaken van hun kaderstellende en controlerende rol;

  • Resultaten tonen van de WWB en monitoren met het oog op beleidsdoorlichting in 2011;

  • Gevolgen van EU-beleid en ervaringen voor nationaal beleid en uitvoering verwerken;

  • Inventariseren ervaringen van gemeenten met de WIJ ten behoeve van de evaluatie die in 2011 moet zijn afgerond.

Activiteiten SZW op het terrein van armoede en schuldhulpverlening;

  • Bestrijden van armoede en sociale uitsluiting;

  • Het bevorderen dat kinderen die opgroeien in gezinnen op of rond het sociaal minimum kunnen (blijven) meedoen;

  • Tegengaan van niet-gebruik van inkomensvoorzieningen;

  • Aanpak van problematische schulden door het terugdringen van het aantal personen met een problematische schuld met de helft in 2011. Deze ambitie is geformuleerd voordat sprake was van de recente economische crisis. Het is duidelijk dat de economische crisis effect zal hebben op de mate waarin deze ambitie ook echt gerealiseerd kan worden. Het belang van de beperking en het zo mogelijk terugdringen van het aantal personen met problematische schulden is de reden geweest om in het aanvullend beleidsakkoord extra middelen uit te trekken voor schuldhulpverlening;

  • Het vergroten van het bereik en het versterken van de minnelijke schuldhulpverlening;

  • Het minimaliseren van de wachtlijsten schuldhulpverlening;

  • Voorbereiding van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel op basis waarvan de minnelijke schuldhulpverlening een wettelijke taak van gemeenten wordt;

  • Extra maatregelen schuldhulpverlening in verband met de economische crisis:

    • Extra aandacht voor preventie door goede voorlichting en actieve verwijzing naar schuldhulpverlening op de Werkpleinen;

    • Het opvangen van het extra beroep op de schuldhulpverlening;

    • Extra aandacht voor het verbeteren van de effectiviteit van de schuldhulpverlening.

Activiteiten gemeenten:

  • Desgevraagd doen van een werkleeraanbod;

  • Beoordelen van recht op een uitkering;

  • Verstrekken van uitkeringen;

  • Uitvoeren van de bijzondere bijstand;

  • In het Bestuursakkoord met VNG is afgesproken dat de gemeenten terughoudend zijn met de verstrekking van leenbijstand en dat zij deze zoveel mogelijk zullen terugdringen.

  • Jongeren tot 27 jaar die geen werk hebben of opleiding volgen;

  • Mensen van 27 tot 65 jaar die niet zelf (volledig) kunnen voorzien in hun levensonderhoud (bijstand als aanvulling op een onvolledige AOW-uitkering komt aan de orde in artikel 49);

  • Mensen met een langdurig minimuminkomen en/ of grote afstand tot de arbeidsmarkt;

  • Mensen in armoede of met een risico op armoede;

  • Mensen met risico op problematische schulden;

  • Alleenstaande ouders;

  • Oudere werkloze werknemers die na het 50ste jaar werkloos zijn geworden en die na het bereiken van de maximale uitkeringsduur op grond van de werkloosheidswet over onvoldoende middelen kunnen beschikken om te voorzien in hun levensonderhoud;

  • Oudere gewezen zelfstandigen die na het 55ste jaar het bedrijf of beroep hebben beëindigd en niet over voldoende middelen kunnen beschikken om te voorzien in hun levensonderhoud;

  • Beroepsmatig actieve kunstenaars die niet over voldoende middelen kunnen beschikken om te voorzien in hun levensonderhoud en academieverlaters kunstvakopleidingen;

  • Burgers met uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten, zonder toereikende eigen middelen.

Doelgroepen

Indicatoren

Ten aanzien van het macrobudget gebundelde uitkering BUIG is het uitgangspunt dat dit budget, met inachtneming van de afspraken uit het Bestuursakkoord, toereikend is.

In het Bestuursakkoord hebben SZW en VNG afgesproken zich sterk te maken voor het realiseren van een vermindering van het aantal mensen dat een beroep doet op de WWB door het WWB-volume met 30 000 uitkeringen/huishoudens of meer te verminderen dan op basis van de destijds verwachte conjuncturele ontwikkeling verwacht mocht worden. In februari 2010 is de eerste evaluatie van het Bestuursakkoord gepubliceerd waarin de realisatie voor 2008 is opgenomen. Deze is in tabel 46.13 overgenomen. Eind 2010 is een tweede evaluatieronde voorzien waarin de realisatie voor 2009 wordt geëvalueerd.

Voor de huidige WWB-volumeraming wordt verwezen naar tabel 46.14.

In het Bestuursakkoord is in het Deelakkoord Participatie afgesproken het aantal huishoudens met problematische schulden terug te dringen. In aansluiting daarop is de ambitie bepaald op de helft van het aantal gezinnen. Het rapport «Huishoudens in de rode cijfers» (Kamerstukken II 2009/10, 24 515, nr. 161) laat zien dat 693 000 Nederlandse huishoudens problematische schulden hebben en 148 000 een risico daarop lopen.

In het verlengde van het Bestuursakkoord is als doel gesteld om, gedurende de afgelopen kabinetsperiode, het aantal kinderen dat om financiële redenen niet mee kan doen in de maatschappij fors terug te dringen. Ten aanzien van deze doelstelling heeft het SCP reeds één meting verricht. Bij deze nulmeting is in kaart gebracht hoeveel kinderen in 2008 om financiële reden niet maatschappelijk participeerden. Hieruit is gebleken dat uit huishoudens onder 120% van het sociaal minimum ongeveer 66 000 kinderen om financiële redenen niet participeren. De vervolgmeting heeft plaats in 2010 en de rapportage volgt in 2011.

De bevoegdheden op het terrein van de bijzondere bijstand zijn integraal bij gemeenten belegd en worden gefinancierd uit de algemene uitkering uit het Gemeentefonds. Er zijn daarom geen indicatoren over bijzondere bijstand opgenomen.

Tabel 46.13 Indicatoren operationele doelstelling 5
 

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Streven 2012

Toereikendheid macrobudget gebundelde uitkering BUIG1

toereikend

toereikend

toereikend

toereikend

toereikend

Volumereductie WWB2

9 000

30 000

Aantal huishoudens met problematische schulden3

693 000

346 000

Aantal kinderen dat om financiële redenen niet participeert4

66 000

33 000

1

Bron: SZW

2

Bron: SZW en VNG, Samen aan de slag; Eerste evaluatieronde Bestuurlijk Akkoord Participatie (publicatie februari 2010)

3

Bron: EIM, onderzoek huishoudens in de rode cijfers

4

Bron: SCP, onderzoek kinderen, armoede en sociale uitsluiting

Kengetallen

VNG en SZW hebben in het Bestuursakkoord afspraken gemaakt over diverse kengetallen voor armoede en schuldhulpverlening. In de begroting zijn de volgende kengetallen opgenomen:

  • Uitgaven van gemeenten aan bijzondere bijstand, exclusief bijzondere bijstand voor bedrijfsdoeleinden (periodiek via CBS);

  • Bedrag leenbijstand t.o.v. totale bijzondere bijstand (periodiek via CBS, afgesproken in Bestuursakkoord);

  • Aantal huishoudens met bijzondere bijstand t.o.v. aantal huishoudens met een laag inkomen (periodiek via CBS, afgesproken in Bestuursakkoord);

  • Beperken wachtlijsten schuldhulpverlening (Hiemstra de Vries, juli 2008).

De WIJ is per 1 oktober 2009 in werking getreden. Als kengetallen hiervoor zijn opgenomen: het aantal inkomensvoorzieningen en het aantal jongeren met een inkomensvoorziening dat geen werkleertraject volgt. Met ingang van het jaarverslag 2010 zal over het laatstgenoemde kengetal gerapporteerd kunnen worden.

De middelen voor bijzondere bijstand worden bekostigd uit de algemene uitkering uit het Gemeentefonds. SZW raamt deze uitgaven dan ook niet, en kan alleen inzicht geven in de gerealiseerde uitgaven.

Uit de monitor Bestuursakkoord blijkt dat de uitgaven leenbijstand in 2007 12% uitmaakten van het totale bedrag aan bijzondere bijstand. Deze meting geldt als nulmeting.

Het onderzoek «Wachttijden voor schuldhulpverlening bij gemeenten» (Kamerstukken II 2009/10, 24 515, nr. 185) heeft inzicht verschaft in de (gemiddelde) wachttijden voor schuldhulpverlening per 1 januari 2010. Dit betreft 32 kalenderdagen (dit is een ongewogen gemiddelde; er is daarbij geen onderscheid gemaakt naar de omvang van de gemeente). In het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening is de wachttijd gemaximeerd op 4 weken. Ingeval van bedreigende schulden (urgente schuldsituaties) is de wachttijd gemaximeerd op 3 werkdagen.

Tabel 46.14 Kengetallen operationele doelstelling 5
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

Volume ontwikkelingen

   

Volume WWB thuiswonenden, periodiek < 65 jaar (x 1 000)1

269

286

275

Inkomensvoorzieningen WIJ (x 1 000)1

< 0,5

7

10

Aantal jongeren met inkomensvoorziening dat geen werkleertraject volgt (x 1 000)1

nb

  

Volume IOAW (x 1 000)1

7

11

13

Volume IOAZ (x 1 000)1

1

2

2

Volume bijstand buitenland (x 1 000)2

< 0,5

< 0,5

< 0,5

Volume Bbz (x 1 000)1

3

3

3

Volume WWIK (x 1 000)1

2

2

2

Uitgaven gemeenten aan bijzondere bijstand (x 1 mln)3

300

  
    

Armoede en schuldhulpverlening

   

Bedrag leenbijstand t.o.v. totale bijzondere bijstand (%)3

13

  

Aantal huishoudens met bijzondere bijstand t.o.v. aantal huishoudens met een laag inkomen (%)3

40

  

Beperken wachtlijsten schuldhulpverlening

 

Gemiddelde wachttijd 4 weken of minder. Voor bedreigende schulden gemiddeld 3 werkdagen

1

Bron: CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek (jaargemiddelden uitgezonderd Uitgaven gemeenten bijzondere bijstand)

2

Bron: SVB, jaarverslag

3

Bron: CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek (jaartotalen). Omdat bijzondere bijstandverstrekking wordt bekostigd vanuit het gemeentefonds en individuele gemeenten zelf beleid ontwikkelen, maakt SZW geen raming van de uitgaven en alleen inzicht in gerealiseerde uitgaven.

Onderstaande grafiek laat de ontwikkeling zien van de leeftijdssamenstelling van het aantal WWB-gerechtigden < 65 jaar.

Grafiek volume WWB naar leeftijd

Grafiek volume WWB naar leeftijd

Het nalevingsniveau melden samenwoning is gebaseerd op de door de gemeenten geconstateerde samenwoonfraudes.

Tabel 46.15 Kengetallen operationele doelstelling 5
 

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Handhaving

  

Nalevingsniveau opgave van inkomsten (%)1

93

94

Nalevingsniveau melden samenwoning (%)1

99,8

99,9

Aantal geconstateerde fraudegevallen2

23 720

21 280

Totaal fraudebedrag (x 1 mln)2

70

69

Incassoratio %2

12

11

1

Bron: SZW-berekeningen op basis van CBS informatie

2

Bron: CBS, bijstanddebiteurenstatistiek. Bij vergelijking met eerder gepubliceerde cijfers dient rekening te worden gehouden met een wijziging in de berekeningswijze.

6 Zorgdragen voor adequate werknemersverzekeringen en onderstand aan inwoners van de BES-eilanden

Operationele doelstelling

Motivering

Om inwoners van de BES-eilanden in geval van werkloosheid, ongevallen of ziekte of inwoners die niet zelf (volledig) kunnen voorzien in hun levensonderhoud een inkomensvoorziening op maat te bieden, waarbij de ontwikkeling van de uitkeringen op de eilanden wordt gekoppeld aan de ontwikkeling van het minimumloon op de eilanden.

Instrumenten

De regelingen van SZW voor de BES-eilanden op het terrein van inkomensbescherming met activering betreffen een drietal werknemersverzekeringen en de Onderstand.

  • De werknemersverzekeringen voor de BES-eilanden zijn:

    • De Cessantiawet BES. Dit betreft een verplichte ontslagvergoeding aan werknemers bij ontslag buiten zijn of haar toedoen, te betalen door de werkgever. In geval van faillissement of surseánce van betaling neemt de overheid deze verplichting over;

    • De Ongevallenverzekering BES. Dit betreft een uitkering (ongevallengeld) aan werknemers die door een bedrijfsongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn geraakt;

    • De Ziekteverzekering BES. Dit betreft een uitkering (ziekengeld) aan werknemers die door ziekte arbeidsongeschikt zijn;

  • De Onderstand BES betreft een uitkering aan bewoners die niet over voldoende middelen van bestaan beschikken.

De Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regelingen op de BES-eilanden. De hoogte van de onderstandsbedragen is overeengekomen in het Bestuurlijk Overleg gehouden op 18 april 2010.

  • Onderhouden van de wet- en regelgeving;

  • Uitkeringsverzorging;

  • Toezicht en handhaving.

Activiteiten

Doelgroepen

Uitkeringsgerechtigden op Bonaire, St. Eustatius en Saba (BES-eilanden).

Indicatoren

Gegeven het geringe aantal gerechtigden zijn vooralsnog geen indicatoren geformuleerd. Bezien wordt of dit in de toekomst wel opportuun is.

Volume uitkeringen BES

Kengetallen

Voor het aanloopjaar 2011 wordt afgezien van het opnemen van een kengetal voor deze operationele doelstelling, omdat deze gegevens over dit jaar niet beschikbaar zijn. Het voornemen is om vanaf 2012 te gaan rapporteren over kengetallen met betrekking tot het volume

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Tabel 46.16 Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

    

Beleidsdoorlichting

Zie «Effecten onderzoek ex post»

   

Effecten onderzoek ex post

Effecten Bestuurlijk Akkoord met gemeenten

OD 5

A. 2010

B. 2010

 
 

Experiment bevordering arbeidsinschakeling alleenstaande ouders

OD 5

A. 2008

B. 2011

 
 

Evaluatie IOW

OD 1

A. 2009

B. 2010

 
 

Beleidsdoorlichting WW

OD 1

A. 2014

B. 2015

 
 

Evaluatie deeltijd WW/WTV

OD1

A. 2010

B. 2011

 
 

Evaluatie WIA (tevens beleidsdoorlichting)

OD 2

A. 2009

B. 2010

 
 

Onderzoek premiegroepen WW

OD 2

A. 2010

B. 2010

 
 

Evaluatie Wajong (tevens beleidsdoorlichting)

OD 3

A. 2013

B. 2014

 
 

Evaluatie WIJ

OD 5

A. 2010

B. 2011

 
 

Kinderen, armoede en sociale uitsluiting

OD 5

  
 

– Achtergronden langetermijneffect

 

A. 2008

B. 2010

 
 

– Nameting aantal kinderen

 

A. 2009

B. 2010

 
 

– Duur wachttijden schuldhulpverlening

 

A. 2010

B. 2011

 
 

– Brede toegankelijkheid schuldhulpverlening

 

A. 2010

B. 2010

 

Overig evaluatieonderzoek

    
  • De premiegefinancierde uitgaven lopen mee in de beleidsdoorlichtingen.

  • De evaluatie WIA wordt uitgevoerd in 2010. De planning is om de evaluatie met kabinetsstandpunt eind 2010 aan de Tweede Kamer aan te bieden.

  • De Evaluatie IOW vervangt de beleidsdoorlichting IOW die gepland stond. In het kader van de Heroverwegingsrapporten is een diepgaande analyse van de werking van de WW uitgevoerd. Daarmee vervalt de noodzaak om aanvullend een beleidsdoorlichting in 2010 uit te voeren.

  • De Evaluatie WIJ wordt niet uitgebreid om ook als beleidsdoorlichting te kunnen gelden, zoals in de Begroting 2010 werd aangekondigd. De reden daarvoor is dat de termijn sinds de invoering van de WIJ nog kort is, waardoor een doorlichting niet zinvol en een evaluatie afdoende is. De beleidsdoorlichting zal plaatsvinden in 2014.

  • De Evaluatie deeltijd-WW/WTV is opgevoerd als onderzoek in de lijst.

  • De beleidsdoorlichting WW, die gepland staat voor 2014, is onder voorbehoud van de uitkomsten van de kabinetsformatie.

Toelichting

Artikel

47 Aan het Werk: Bemiddeling en Re-integratie

Artikel

Arbeidsinpassing in regulier werk voor uitkeringsgerechtigden en werklozen

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

SZW schept de voorwaarden waarbinnen UWV en gemeenten personen met een sociale zekerheidsuitkering en niet-uitkeringsgerechtigden kunnen ondersteunen op hun weg naar reguliere arbeid. Het is belangrijk om mensen met of zonder uitkering te laten deelnemen aan betaald werk en, waar dat nog niet mogelijk is, mensen tot andere vormen van maatschappelijke participatie te brengen.

Bij de intake op het werkplein bepalen UWV en gemeenten wie ondersteuning nodig heeft en welk instrument effectief is. De werkpleinen bieden basisdienstverlening voor iedereen. Voor personen met een afstand tot regulier werk kan re-integratieondersteuning worden ingezet.

De inzet van re-integratieondersteuning richt zich op het verkleinen van de afstand tot regulier werk, opdat de kans op het verkrijgen van regulier werk wordt vergroot. Het doel van re-integratie is (uiteindelijk) arbeidsinpassing in regulier werk, waarmee wordt bijgedragen aan de vergroting van de netto arbeidsparticipatie en de vermindering van uitkeringsafhankelijkheid.

De inzet van re-integratiemiddelen dient selectief en vraaggericht te gebeuren. Selectiviteit vraagt van gemeenten en UWV om beter zichtbaar te maken welke inzet van re-integratiemiddelen en -instrumenten zij plegen, mede opdat zij ook van elkaar kunnen leren. Het gaat dan over wat, voor wie, wanneer wordt ingezet, hoe het werkt en welke resultaten worden bereikt. In het vergroten van de vraaggerichtheid spelen de werkpleinen een belangrijke rol. Werkpleinen verlenen diensten op maat die door één aanspreekpunt worden geregisseerd (geïntegreerde dienstverlening); voor werkzoekenden om arbeidsinschakeling te bevorderen en voor werkgevers om vacatures te vervullen.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • regelgeving (Wet SUWI) uitvoering werk en inkomen;

  • de uitvoering door het WERKbedrijf van UWV van de basisdienstverlening voor werkzoekenden en werkgevers en het toezicht daarop;

  • de uitvoering van re-integratie-inspanningen door UWV en het toezicht daarop. Naar aanleiding van de overschrijdingen van het re-integratiebudget in 2010 heeft het UWV aanvullende sturingsmaatregelen getroffen in 2010. Deze maatregelen worden eind 2010 geëvalueerd met het oog op structurele keuzes voor 2011;

  • het toezicht op een rechtmatige uitvoering van de WWB door gemeenten;

  • de beleidsvorming en uitvoering van ESF-programma’s.

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • de economische omstandigheden, die van doorslaggevende invloed zijn op de situatie op de arbeidsmarkt en daarmee op de vraag naar arbeid;

  • effectieve uitvoering van de wetten door gemeenten en UWV op het gebied van re-integratie en handhaving;

  • goede samenwerking tussen de uitvoerende instanties (ketensamenwerking);

  • goed inspelen op conjuncturele ontwikkelingen door de uitvoerende instanties;

  • goede werking van de re-integratiemarkt;

  • bereidheid van werkgevers om uitkeringsgerechtigden en werklozen in dienst te nemen;

  • samenwerking binnen het regionale arbeidsmarktbeleid;

  • goede werking van de arbeidsmarkt.

Indicatoren

Er zijn geen overkoepelende indicatoren benoemd, omdat de uitstroom naar werk sterk afhankelijk is van de conjunctuur

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 47.1 Begrotingsuitgaven Artikel 47 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

4 063 919

2 437 719

2 177 497

1 787 238

1 711 089

1 588 612

1 594 934

Uitgaven

2 227 829

2 440 024

2 178 514

1 787 238

1 711 089

1 588 612

1 594 934

        

Programma uitgaven

2 212 547

2 424 930

2 160 481

1 775 348

1 699 199

1 576 722

1 583 044

waarvan juridisch verplicht

  

100%

0%

0%

0%

0%

        

Operationele Doelstelling 1

       

Basisdienstverlening UWV

331 866

378 498

271 229

213 877

200 414

199 369

198 340

BKWI

11 000

9 990

9 641

8 612

8 612

8 612

8 612

Ketensamenwerking

2 623

0

0

0

0

0

0

        

Operationele Doelstelling 2 en 3

       

Participatiebudget1

1 758 438

1 888 730

1 697 827

1 397 520

1 323 215

1 198 515

1 198 515

Risicovoorziening ESF 3

3 673

0

0

0

0

0

0

RWI

5 952

5 782

5 310

5 310

5 310

5 310

5 310

Re-integratie Wajong

71 093

113 913

165 153

141 805

153 424

156 692

164 043

Re-integratie Wajong

       

uitvoeringskosten

19 830

19 425

6 582

3 988

3 988

3 988

3 988

Subsidies

2 916

2 151

994

662

662

662

662

Beleidsondersteunende uitgaven

5 156

6 441

3 485

3 314

3 314

3 314

3 314

Re-integratie BES

0

0

260

260

260

260

260

        

Apparaatsuitgaven

15 282

15 094

18 033

11 890

11 890

11 890

11 890

Personeel en materieel

3 993

4 741

6 143

0

0

0

0

Agentschap SZW

11 289

10 353

11 890

11 890

11 890

11 890

11 890

        

Ontvangsten

290 344

493 541

482 667

275 860

189 555

115 855

115 855

1

In tabel 47.2 wordt een extracomptabel overzicht van het participatiebudget gegeven.

Basisdienstverlening UWV

Toelichting

Met de fusie per 1 januari 2009 van CWI en UWV zijn de activiteiten van beide organisaties gericht op werk samengebracht in één organisatieonderdeel van UWV, het WERKbedrijf. Het WERKbedrijf verzorgt de dienstverlening aan werkzoekenden (door onder meer ondersteuning, bemiddeling, activering, re-integratie) en werkgevers (door een actieve bijdrage aan snelle vacaturevervulling; ontslag- en tewerkstellingsvergunningen). Verder voert het WERKbedrijf de Wsw-indicatiestelling uit. Deze wordt verantwoord op artikel 48.

De aflopende meerjarenreeks hangt primair samen met de eerder ingeboekte fusiebesparingen als gevolg van het opgaan van het voormalig CWI in het WERKbedrijf van UWV en de in 2009 opgenomen aflopende reeks extra «crisis»-middelen uit de enveloppe arbeidsmarkt.

BKWI

Het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI) vormt een verbindende schakel in de SUWI-keten door zorg te dragen voor voorzieningen en standaarden waarmee de SUWI-organisaties gegevens op een efficiënte en betrouwbare manier kunnen uitwisselen.

Participatiebudget

In het Participatiebudget zijn het flexibel re-integratiebudget, de inburgeringsbudgetten – voor zover deze betrekking hebben op de door gemeenten aan te bieden inburgeringsvoorzieningen – en de middelen voor volwasseneneducatie gebundeld. Gemeenten kunnen uit dit budget participatievoorzieningen financieren, dat wil zeggen re-integratievoorzieningen, inburgeringsvoorzieningen, taalkennisvoorzieningen, educatieopleidingen en combinaties ervan. Deze participatievoorzieningen kunnen worden aangeboden (uiteraard na beoordeling en op basis van selectiviteit) aan één breed geformuleerde doelgroep, namelijk aan iedere in Nederland (legaal) woonachtige persoon van 18 jaar en ouder of aan een in Nederland woonachtige persoon van 16 of 17 jaar, die al aan de startkwalificatieplicht heeft voldaan of aan wie een vrijstelling daarvan is verleend. De financiering van de uitvoeringskosten loopt in het algemeen via het gemeentefonds. Vanaf 2012 is in verband met uitvoeringstegenvallers binnen de begroting van SZW een bedrag van € 142,5 miljoen gekort op het flexibel re-integratiebudget. Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

Een budgettaire uitsplitsing van de verschillende componenten van het participatiebudget staat in tabel 47.2.

Tabel 47.2 Extra comptabel overzicht Participatiebudget1 (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Uitgaven aan gemeenten

1 888 730

1 697 827

1 397 520

1 323 215

1 198 515

1 198 515

Flexibel re-integratiebudget

1 435 689

1 335 660

1 122 160

1 134 160

1 083 160

1 083 160

Inburgering WWI

302 608

246 813

160 005

73 700

0

0

Educatie OCW

150 433

115 354

115 355

115 355

115 355

115 355

       

Ontvangsten

471 533

362 167

275 360

189 055

155 355

115 355

Ministerie WWI

302 608

246 813

160 005

73 700

0

0

Ministerie OCW

150 433

115 354

115 355

115 355

115 355

115 355

1

De verplichtingen van de inburgering- en educatie-onderdelen van het participatiebudget zijn eveneens opgenomen in de begrotingen van de ministeries van OCW en WWI.

De minister van SZW is verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van geld voor de ondersteuning bij arbeidsinschakeling van personen uit de gemeentelijke doelgroepen. De minister van SZW stelt de individuele gemeentelijke budgetten vast en is verantwoordelijk voor de eventuele terugvordering van niet of niet rechtmatig bestede gelden. De bijdragen van de minister van WWI en van de minister van OCW aan het Participatiebudget staan als ontvangsten op de begroting SZW.

RWI

Het hier opgenomen bedrag betreft de rijksbijdrage voor de Raad voor Werk en Inkomen (RWI). Het RWI is een overlegorgaan en expertisecentrum dat gevraagd en ongevraagd adviezen verstrekt aan de spelers op de arbeidsmarkt en richt zich daarbij met name op praktijkoplossingen die op korte termijn kunnen worden ingevoerd.

Re-integratie Wajong

Dit betreft de totale rijksbijdrage aan het arbeidsongeschiktheidsfonds voor de re-integratie van jonggehandicapten. Re-integratie Wajong en re-integratie WAZ/WAO/WIA vormen samen de beschikbare re-integratiemiddelen voor arbeidsgehandicapten bij UWV. Er zijn middelen beschikbaar voor de inkoop van trajecten en diensten, voorzieningen, loonkostensubsidies en overige Wajong activiteiten. Vanaf 2012 wordt het re-integratiebudget gekort in verband met uitvoeringstegenvallers binnen de begroting van SZW. De evenwel stijgende meerjarige uitgaven zijn te verklaren door de meer activerende aanpak in de Wajong, waardoor een groter beroep op de Wajong-trajecten wordt verwacht. Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

Re-integratie Wajong uitvoeringskosten

De uitvoering van de Wajong maakt onderdeel uit van het takenpakket van het UWV.

Subsidies

Het budget subsidies wordt ingezet voor activiteiten die bijdragen aan het realiseren van de beleidsdoelstellingen op dit artikel, zoals een bijdrage aan de Cliëntenraden.

Beleidsondersteunende uitgaven

Uit dit budget worden de kosten voor onderzoek, voorlichting en uitvoeringskosten van het monitorcomité ESF betaald.

Re-integratie BES

Deze uitgaven hebben betrekking op «brede» activiteiten op de BES-eilanden (Bonaire, St. Eustatius en Saba).

Apparaatsuitgaven Agentschap SZW

Voor de programmaperiode 2007–2013 wordt de Europese Subsidieregeling ESF 2 door het Agentschap SZW uitgevoerd. Hier wordt het deel van de uitvoeringskosten dat de opdrachtgever hiervoor inzet verantwoord. De Europese subsidie voor de uitvoering is niet in de rijksbegroting opgenomen.

Ontvangsten

De ontvangsten in 2011 bestaan voor een deel uit de bijdragen aan het Participatiebudget van de ministeries van WWI en OCW (zie tabel 47.2). Daarnaast is sprake van € 120 mln aan ontvangsten vanwege overschrijding door gemeenten van het reserveringspercentage van het Participatiebudget.

Tabel 47.3 Premiegefinancierde uitgaven Artikel 47 (x € 1 000)

Artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Uitgaven

579 514

596 475

523 138

452 196

440 388

434 672

446 593

        

Programmauitgaven

579 514

596 475

511 944

431 298

411 077

395 583

395 583

Operationele doelstelling 2 en 3

       

Re-integratie WAZ/WAO/WIA

183 514

143 891

134 756

82 643

78 731

80 587

80 587

Re-integratie WW

151 000

220 000

131 104

100 571

84 262

66 912

66 912

Uitvoeringskosten re-integratie

       

WAZ/WAO/WIA

71 000

89 840

89 890

89 890

89 890

89 890

89 890

Uitvoeringskosten re-integratie WW

174 000

142 744

156 194

158 194

158 194

158 194

158 194

        

Nominaal

0

0

11 194

20 898

29 311

39 089

51 010

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Re-integratie WAZ/WAO/WIA

Dit betreft de totale uitgaven voor re-integratie van uitkeringsgerechtigden in de premiegefinancierde arbeidsongeschiktheidsregelingen WAZ, WAO en WIA. De middelen worden ingezet voor de inkoop van trajecten en diensten, voorzieningen en loonkostensubsidies. Na 2011 dalen de meerjarige uitgaven vanwege onder meer het aflopen van loonkostensubsidies en wegens een korting op het re-integratiebudget van UWV (met ingang van 2012). Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

Behalve door de uitgaven in dit artikel wordt de re-integratie van gedeeltelijk arbeidsgeschikten bevorderd door een korting voor werkgevers op de af te dragen premies werknemersverzekeringen (zie ook artikel 42). Daarnaast zijn er re-integratieinstrumenten waarbij uitkeringen worden ingezet om mensen te laten werken. Dit zijn bijvoorbeeld loondispensatie, loon- en inkomenssuppletie en de no-riskpolis. De kosten van deze instrumenten zijn onderdeel van de totale uitgaven aan uitkeringen in artikel 46.

Re-integratie WW

Een belangrijk deel van de WW-gerechtigden heeft niet of nauwelijks ondersteuning nodig om weer aan de slag te komen. Voor WW-gerechtigden met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt zet UWV passende ondersteuning bij re-integratie in. Ondersteuning door werkcoaches is opgenomen onder de uitvoeringskosten. Ingekochte trajecten en diensten worden uit dit budget betaald. Er zijn middelen beschikbaar voor de inkoop van trajecten en diensten en voor loonkostensubsidies. De daling in de uitgaven na 2011 hangt samen met het aflopen van crisismiddelen en loonkostensubsidies en een korting op het re-integratiebudget van UWV vanaf 2012. Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

Behalve de uitgaven op dit artikel worden nog andere instrumenten ingezet, bijvoorbeeld de premiekortingen oudere werknemers, tijdelijke «no-risk polis», proefplaatsingen en met (tijdelijk) behoud van uitkering starten als zelfstandige.

Uitvoeringskosten Re-integratie WAZ/WAO/WIA en uitvoeringskosten re-integratie WW

In deze budgetten zijn, naast de reguliere uitgaven voor het uitvoeren van op genoemde regelingen betrekking hebbende re-integratieactiviteiten, ook de kosten van werkcoaches opgenomen voor ca. € 150 mln.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

Toelichting

De toekenning van re-integratiebudgetten 2011 aan UWV (basisdienstverlening), gemeenten en andere instellingen vindt plaats in het najaar van 2010, zodat de middelen voor alle operationele doelstellingen 100% (afgerond) juridisch verplicht zijn.

1 Ondersteuning bij het vinden van regulier werk voor die uitkeringsgerechtigden en werklozen die op eigen kracht werk kunnen vinden

Operationele doelstelling

Motivering

Niet iedereen heeft re-integratieondersteuning nodig. Een groot deel van de uitkeringsgerechtigden en werklozen komt op eigen kracht weer aan de slag. De basisdienstverlening van UWV-WERKbedrijf is daarbij ondersteunend.

  • Basisdienstverlening UWV WERKbedrijf: informatie en advies over werk, bemiddeling en begeleiding bij het zoeken naar werk (cv plaatsen op www.werk.nl, hulp werkcoach), inschrijven voor werk en een uitkering aanvragen;

  • Leerwerkloketten.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Bevorderen van de ontwikkeling van geïntegreerde dienstverlening door UWV en gemeenten samen op de Werkpleinen aan zowel werkzoekenden als werkgevers;

  • Aansturen van en toezicht houden op UWV en daarmee samenhangend beleid en regelgeving tot stand brengen.

Activiteiten ketenpartners:

Met ingang van 2009 zijn verspreid over het land circa 100 Werkpleinen gevormd, die zich met hun activiteiten richten op het voorkomen van uitkeringsafhankelijkheid (preventie), het uitvoeren van de werkintake, het bemiddelen van vraag (werkgevers) en aanbod (werkzoekenden) en het handhaven van de verplichtingen. Ook brengen zij de (kansen op de) regionale arbeidsmarkt in kaart. Van groot belang in het kader van een selectieve inzet van mensen en middelen is de onafhankelijke diagnose en indicatiestelling en het beoordelen van competenties van werkzoekenden. Daarnaast richten de Werkpleinen zich tot werkgevers, door het aanbieden van een vast aanspreekpunt voor de totale dienstverlening. De plusvestigingen van de Werkpleinen kennen een bredere, regionale functie. Op elk van deze vestigingen bevindt zich ook een Leerwerkloket voor informatie over scholing- en beroepskeuze.

Partijen in de uitvoering kennen hun eigen planning- en controlcyclus, waarover aan de Tweede Kamer wordt gerapporteerd. Jaarlijks in december ontvangt de Tweede Kamer het jaarplan van UWV, waarna twee maal via tertaalrapportages wordt gerapporteerd over de uitvoering hiervan. In het voorjaar van het volgende jaar volgt het jaarverslag. Deze rapportages bevatten gegevens over de voortgang van de uitvoering door UWV.

Voortgang werkpleinen

De Tweede Kamer is op 18 mei 2010 (Tweede Kamer, 29 544, nr. 249) geïnformeerd over de voortgang op de locaties voor werk en inkomen, de werkpleinen. Daarbij is aangegeven dat het belangrijk is om de dienstverlening op de werkpleinen verder te brengen. Naast de maatregelen door de ketenpartners is ook nadere regelgeving op basis van de Wet SUWI van belang. In dat kader is in overleg met de ketenpartners een besluit tot wijziging van het Besluit SUWI opgesteld. In de wijziging van het Besluit SUWI zijn de afspraken die de ketenpartners onderling hebben gemaakt over de aspecten die volgens hen essentieel zijn voor de dienstverlening op de werkpleinen als uitgangspunt genomen. Met het besluit wordt voor de ketenpartners en burgers inzichtelijk gemaakt welke taken op de werkpleinen worden uitgevoerd. Daarnaast wordt nadere richting gegeven aan de inhoud van de dienstverlening en de cliëntenparticipatie op de werkpleinen. Ook worden regels gesteld omtrent de regionale samenwerking ten behoeve van het arbeidsmarktbeleid en regels over de gezamenlijk verslaggeving en de gegevensverwerking over de geïntegreerde dienstverlening. Met de wijziging van het Besluit SUWI wordt beoogd de afspraken van de ketenpartners te ondersteunen en te versterken. Met de landelijke ketenpartners is afgesproken dat het besluit eerst geheel of gedeeltelijk in werking treedt, indien het proces van de totstandkoming van de geïntegreerde dienstverlening op de werkpleinen niet voldoende vooruitgaat. De geïntegreerde dienstverlening is immers een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle partijen. Die inwerkingtreding vindt pas plaats na overleg met de landelijke ketenpartners.

  • Bij UWV (WERKbedrijf) ingeschreven werkzoekenden die op eigen kracht weer aan de slag kunnen komen;

  • Werkgevers.

Doelgroepen

Indicatoren

Het WERKbedrijf biedt via het internet en fysiek op de Werkpleinen basisdienstverlening aan. Werkzoekenden worden geholpen bij het op eigen kracht weer aan het werk komen. Werkgevers worden geholpen bij het vervullen van vacatures.

De indicatoren in tabel 47.4 geven aan in welke mate werkgevers en werkzoekenden tevreden zijn over de aangeboden dienstverlening. Over de exacte normering van de prestatie-indicatoren 2011 vindt op dit moment nog overleg plaats. Bij de aanbieding van de jaarplannen 2011 van de SUWI-organisaties zal het parlement hier nader over geïnformeerd worden.

Tabel 47.4 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Streven 2015

Klanttevredenheid werkgevers

7

voldoende

voldoende

Voldoende

Klanttevredenheid werkzoekenden

6,8

voldoende

voldoende

voldoende

Bron: UWV, Algemeen Keten Overleg (AKO), rapportage 3de tertaal 2009

Kengtetallen

De kengetallen in tabel 47.5 beschrijven de omvang van de basisdienstverlening. In tabel 47.6 is aangegeven hoeveel werkzoekenden aan het werk zijn gekomen; hetzij volledig op eigen kracht, hetzij met een beroep op de basisdienstverlening.

Tabel 47.5 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Realisatie 20101

Aantal niet-werkende werkzoekenden primo verslagperiode (x 1 000)

417

508

Instroom niet-werkende werkzoekenden (x 1 000)

567

208

Aantal geregistreerde vacatures primo verslagperiode (x 1 000)

44

40

Bij UWV Werkbedrijf ingediende vacatures (x 1 000)

239

97

Door UWV Werkbedrijf vervulde vacatures (x1 000)

92

38

Door UWV Werkbedrijf vervulde vacatures in % van het aantal ingediende vacatures

38%

39%

Bron: UWV, tertaalrapportage

1

Realisatie 2010 heeft betrekking op eerste tertaal 2010

Tabel 47.6 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Totaal

AO

WW

Bijstand

Nug

In 2009 in een baan gestarte voormalig werklozen (zonder voorliggende re-integratie-ondersteuning) (aantal x 1 000)

299

53

109

118

19

Bron: CBS, Aan het werk met of zonder re-integratieondersteuning

2 Ondersteuning bij het vinden van regulier werk voor die uitkeringsgerechtigden en werklozen die dat niet op eigen kracht kunnen

Operationele doelstelling

Motivering

Het re-integratiebeleid is gericht op uitstroom uit werkloosheid naar regulier werk van werkzoekenden met een grote afstand tot regulier werk. Het re-integratiebeleid zet niet in op personen die op eigen kracht regulier werk kunnen verkrijgen. Gemeenten en UWV hebben de verantwoordelijkheid en de middelen om via maatwerk een passende re-integratieondersteuning aan te bieden. Met re-integratieondersteuning wordt bedoeld trajecten, waaronder ook inburgeringstrajecten, extra ondersteuning van de casemanager bij gemeenten en de werkcoach bij UWV. Deze trajecten dienen vraaggericht en selectief te worden ingezet, zoals geformuleerd in het Plan van Aanpak re-integratie (Kamerstukken II, 28 719, nr. 60.

  • Het re-integratiebudget (gemeenten) als onderdeel van het Participatiebudget;

  • Bijdrage aan re-integratiebudgetten van UWV;

  • Prestatieafspraken met ketenpartners.

Instrumenten

  • Beschikbaar stellen van instrumenten aan UWV en gemeenten ten behoeve van werkgevers, uitkeringsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden, zoals re-integratietrajecten, premiekorting, no-riskpolis, loonkostensubsidie, werkgevers- en werknemersvoorzieningen;

  • Bevorderen van de ontwikkeling van integrale dienstverlening op de Werkpleinen;

  • Kaders stellen voor de re-integratiemarkt;

  • Verrichten van onderzoek en het verspreiden van de resultaten hiervan;

  • Ontsluiten van goede praktijkvoorbeelden via onder andere www.interventiesnaarwerk.nl;

  • Aansturen en toezicht houden op UWV.

Activiteiten

UWV heeft een eigen planning- en controlcyclus, waarover aan de Tweede Kamer wordt gerapporteerd. Deze rapportages bevatten gegevens over de voortgang van de uitvoering van re-integratieactiviteiten waar UWV verantwoordelijk voor is.

  • Bijstandsgerechtigden met een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • Niet-uitkeringsgerechtigden met een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • Anw-gerechtigden met een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • WW-gerechtigden met een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • Gedeeltelijk arbeids(on)geschikten (WAZ, Wajong, WAO, WIA) met een afstand tot de arbeidsmarkt;

  • Jongeren uit de doelgroep van de WIJ.

Doelgroepen

Uitstroom naar regulier werk binnen 24 maanden na start re-integratieondersteuning gericht op regulier werk

Indicatoren

Het doel van deze indicator is om inzicht te geven in de resultaten van re-integratieondersteuning gericht op regulier werk. Het kabinet heeft alleen voor 2011 (het einde van de kabinetsperiode) de streefwaarde van 60% geformuleerd. De re-integratieondersteuning die niet rechtstreeks gericht is op uitstroom naar werk («stapjes op de ladder») wordt in operationele doelstelling 3 beschreven. Op dit moment is het nog niet mogelijk om dit onderscheid cijfermatig te maken. Totdat het onderscheid kan worden gekwantificeerd, wordt daarom nog alle re-integratieondersteuning (zowel gericht op regulier werk als op afstandverkleining) hier weergegeven.

Uitstroom naar regulier werk na einde loonkostensubsidie

Sinds eind 2008 gebruikt UWV loonkostensubsidies ook voor herbeoordeelden (brugbanen). Begin 2009 trad de Wet stimulering arbeidsparticipatie in werking waarmee ook de mogelijkheid ontstond om loonkostensubsidie te verstrekken voor langdurig werklozen en andere (gedeeltelijk) arbeidsgeschikten (inclusief brugbanen). Gemeenten beschikken al langer over het instrument loonkostensubsidie. De indicator in tabel 47.7 over loonkostensubsidies heeft in verband met de beschikbaarheid van gegevens alleen betrekking op de activiteiten van gemeenten.

Tabel 47.7 Indicatoren operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Streven 2014

Uitstroom naar regulier werk binnen 24 maanden na start re-integratieondersteuning gericht op regulier werk1

55%

60%

60%

Uitstroom naar regulier werk na einde loonkostensubsidie2

49%

50%

50%

50%

1

Bron: CBS, Uitstroomdoelstelling re-integratieondersteuning

2

Bron: CBS, Aan het werk met of zonder re-integratieondersteuning

Kengetallen

De kengetallen in tabel 47.8 geven per uitkeringssituatie inzicht in de mate waarin personen met re-integratieondersteuning aan het werk gaan. Tevens wordt inzicht gegeven in welke mate de arbeidsinpassing duurzaam is. Ook van loonkostensubsidies wordt inzichtelijk gemaakt in welke mate na beëindiging sprake is van een regulier dienstverband.

Tabel 47.8 Kengetallen operationele doelstelling 2 (aantallen x 1 000)
 

Totaal

AO

WW

Bijstand

Nug/Anw

In 2009 in een baan gestarte voormalig werklozen (na voorliggende re-integratieondersteuning)1

206

24

128

45

9

Aandeel met minimale duur van 6 maanden van in 2008 in een baan gestarte voormalig werklozen (na voorliggende re-integratieondersteuning)1

76%

78%

80%

72%

72%

Aantal gestarte loonkostensubsidies in 20092

13

  

12

1

Beëindigde loonkostensubsidie in 20092

12

  

11

1

1

Bron: CBS, aan het werk met of zonder re-integratieondersteuning

2

Bron: CBS, statistiek re-integratie gemeenten

3 Ondersteuning bij het verkleinen van de afstand tot regulier werk aan die uitkeringsgerechtigden en werklozen die dat niet op eigen kracht kunnen

Operationele doelstelling

Motivering

Uitstroom naar regulier werk is niet altijd direct haalbaar. Soms is de afstand tot regulier werk zo groot dat er eerst re-integratieondersteuning moet worden ingezet om deze afstand tot regulier werk te verkleinen. Het directe doel is dan het zetten van een stap op de re-integratieladder, die veel gemeenten als hulpmiddel bij de uitvoering van het re-integratiebeleid gebruiken. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid en de middelen om via maatwerk een passende voorziening aan te bieden om deze afstand te verkleinen. Hiertoe zetten zij onder andere participatieplaatsen en sociale activering in.

  • Wet- en regelgeving: Wet SUWI, WWB, Wet stimulering arbeidsparticipatie (STAP);

  • Het «brede» re-integratiebudget BES;

  • Re-integratiebudget gemeenten.

Instrumenten

  • Beschikbaar stellen van instrumenten aan gemeenten ten behoeve van uitkeringsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden: participatieplaatsen, loonkostensubsidies etc.;

  • Verrichten van onderzoek en verspreiden van de resultaten hiervan;

  • Monitoren inspanningen gemeenten.

Activiteiten

Doelgroepen

Werkzoekenden die eerst een stap op de re-integratieladder moeten maken, voordat zij naar regulier werk kunnen worden gere-integreerd.

Indicatoren

Voor deze operationele doelstelling is geen indicator benoemd. Een reden daarvoor is de weerbarstigheid van de problematiek bij de doelgroep die vaak meerjarige ondersteuning nodig maakt, waarvan de resultaten soms niet of nauwelijks zichtbaar worden in het maken van een stap op de re-integratieladder. Ook kampt deze groep vaak met problemen in meerdere leefdomeinen die een brede inzet van instrumenten en ondersteuning vergen (bijvoorbeeld zorg), die zich niet beperkt tot het re-integratieterrein.

Kengetallen

De kengetallen zullen in de toekomst inzicht geven in de mate waarin instrumenten gericht op het maken van een stap op de re-integratieladder worden ingezet en in welke mate deze leiden tot het daadwerkelijk zetten van een stap in de richting van regulier werk. Met het kengetal «Doorstroom naar re-integratieondersteuning gericht op arbeidsinpassing in regulier werk in een kalenderjaar» wordt inzicht gegeven in welke mate personen in de WWB met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt bemiddelbaar worden richting regulier werk. Ook het aantal participatieplaatsen zal hier worden gemeld.

Op dit moment is het nog niet mogelijk om dit onderscheid cijfermatig te maken (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 28 719, nr. 71 en Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 28 719, nr. 72. Totdat het onderscheid kan worden gemaakt, wordt daarom nog alle re-integratieondersteuning (zowel gericht op regulier werk als arbeidsinpassing) weergegeven bij operationele doelstelling 2.

Samenvattende tabel

Tabel 47.9 Uitgaven, trajecten en resultaten re-integratie
  

UWV

Gemeenten

 

Totaal

AO

WW

WWB

Nug/Anw

Budget 2011 (x € 1 mln)1

1 767

300

131

1 336

Budget 2010 (x € 1 mln)1

1 914

258

220

1 436

      

Uitgaven 2009 ( x € 1 mln)1

406

255

151

1 8502

Uitvoeringskosten 2009 (x € 1 mln)1

265

91

174

uit Gemeentenfonds

Totaal uitgaven 2009 (x € 1 mln)1

671

346

325

  
      

Re-integratietrajecten (x 1 000):3

     

– gestart in 2009

240

48

82

105

5

– beëindigd in 2009

164

35

51

72

6

      

In 2009 in een baan gestarte voormalig werklozen (na voorliggende re-integratieondersteuning4)

206

24

128

45

9

– waarvan volledig uit uitkering/inschrijving

98

4

68

19

6

1

Bron: SZW financiële administratie

2

Bron: sisa-opgaven gemeenten

3

Bron: UWV jaarverslag, CBS statistiek re-integratie gemeenten

4

Bron: CBS, Aan het werk met of zonder re-integratieondersteuning

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Tabel 47.10 Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

    

Beleidsdoorlichting

Re-integratie

OD 2 en 3

A 2013

B 2013

 

Effecten onderzoek ex post

    

Overig evaluatieonderzoek

    

Toelichting

Bij de voorgenomen beleidsdoorlichting van Operationele Doelstelling 3 van artikel 42 (arbeidsparticipatie specifieke groepen) zullen de re-integratieinspanningen ook onderwerp van onderzoek zijn.

Artikel

48 Sociale werkvoorziening

Artikel

Het faciliteren van de arbeidsparticipatie van personen met lichamelijke, verstandelijke en/of psychische beperkingen, die uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om arbeidsparticipatie voor personen uit de doelgroep mogelijk te maken, wordt aangepaste arbeid aangeboden. Dit betreft arbeid die past bij hun capaciteiten en mogelijkheden en die tevens een bijdrage levert aan het behouden en bevorderen van hun arbeidsbekwaamheid.

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • het ter beschikking stellen en toekennen van de middelen ten behoeve van het realiseren van aangepaste arbeid voor personen uit de doelgroep die past bij hun capaciteiten en mogelijkheden;

  • de wet- en regelgeving met betrekking tot de Wet sociale werkvoorziening (Wsw), in zijn hoedanigheid van medewetgever;

  • het toezicht op de uitvoering en handhaving van de naleving van de Wsw door gemeenten.

Externe factoren

Het behalen van de algemene doelstelling hangt af van:

  • de mate waarin personen een beroep doen op de Wsw;

  • medewerking van reguliere werkgevers om arbeidsplekken beschikbaar te stellen;

  • de mate waarin aangepaste arbeid bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de arbeidsbekwaamheid van personen uit de doelgroep.

Indicatoren

Voor de algemene doelstelling zijn geen aparte indicatoren geformuleerd. Verwezen wordt naar de indicatoren bij de operationele doelstelling die grotendeels overeenkomt met de algemene doelstelling.

Kengetallen

Het kengetal in tabel 48.1 geeft aan in welke mate de algemene doelstelling wordt gerealiseerd.

Omdat mensen zich vrijwillig aanmelden voor de Wsw is de totale doelgroep van Wsw-geïndiceerden niet te beïnvloeden. Hierdoor kan voor dit kengetal geen betrouwbare raming worden gegeven. Om inzicht te geven in de ontwikkelingen ten opzichte van voorgaande jaren zijn ook de realisaties van 2007 en 2008 opgenomen.

Als het aantal personen dat een beroep doet op de Wsw toeneemt, in vergelijking tot de uitstroom uit het Wsw-werknemersbestand, zal dit resulteren in groeiende wachtlijsten en een daling van het aantal personen in het Wsw-werknemersbestand in verhouding tot de totale doelgroep.

Tabel 48.1 Kengetal algemene doelstelling
 

Realisatie

2007

Realisatie

2008

Realisatie

2009

Aantal personen in Wsw werknemersbestand tegenover de totale doelgroep (%)

83

85

85

Bron: RvB, Wsw-monitor

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 48.2 Begrotingsuitgaven Artikel 48 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

2 578 336

2 499 919

2 371 533

2 387 906

2 388 970

2 389 311

2 390 622

Uitgaven

2 503 787

2 499 919

2 371 533

2 387 906

2 388 970

2 389 311

2 390 622

        

Programma uitgaven

2 502 838

2 498 844

2 370 428

2 387 906

2 388 970

2 389 311

2 390 622

waarvan juridisch verplicht

  

100%

0%

0%

0%

0%

        

Operationele Doelstelling 1

       

Wet sociale werkvoorziening

2 478 238

2 480 442

2 345 829

2 361 329

2 363 829

2 363 829

2 363 829

Uitvoeringskosten Wsw indicatiestelling

24 600

18 402

24 599

26 577

25 141

25 482

26 793

        

Apparaatsuitgaven

949

1 075

1 105

0

0

0

0

Personeel en materieel

949

1 075

1 105

0

0

0

0

        

Ontvangsten

509 690

530 392

528 126

537 493

546 168

556 218

556 218

Programma-uitgaven operationele doelstelling 1

Toelichting

De programma-uitgaven 2011 zijn onderverdeeld in de uitvoering van de Wsw en de uitvoering van de indicatiestelling Wsw.

  • De uitgaven ten behoeve van de uitvoering van de Wsw zijn onderverdeeld in:

    • Een budget van circa € 2 339 mln voor het realiseren van aangepaste arbeid voor personen uit de doelgroep welke past bij hun capaciteiten en mogelijkheden. Dit is de zogenaamde landelijke taakstelling, die wordt uitgedrukt in arbeidsjaren (voltijd Wsw-werkplekken). De landelijke taakstelling voor het jaar 2011 bedraagt circa 90 804 arbeidsjaren en is ongewijzigd. Als het gaat om de omvang van het budget zien we dat de oude doelgroep Wsw’ers (voor 1998, met een hoger salaris dan de personen die nu instromen) steeds kleiner wordt, waardoor de gemiddelde loonkosten afnemen. Daarnaast heeft de sw-sector de afgelopen jaren een hoger percentage loonbijstelling ontvangen dan de stijging van de gemiddelde loonkosten van Wsw-werknemers. Het budget voor het realiseren van aangepaste arbeid is – mede gelet op deze ontwikkelingen – met € 120 mln verlaagd ten opzichte van 2010. Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

    • Middelen bestemd voor de Stichting Beheer Collectieve Middelen, het arbeidsmarkt- en opleidingsfonds voor de sociale werkvoorziening (circa € 3 mln).

    • Het budget voor de Stimuleringsuitkering van € 18 mln, de bonus voor het aantal gerealiseerde begeleid werkenplekken, wordt in 2011 niet uitgekeerd wegens de invoering van sisa tussen medeoverheden. De bonus voor de in 2010 gerealiseerde begeleid werkenplekken wordt in beginsel in 2012 uitgekeerd.

    • Middelen bestemd voor de uitvoering van de pilots Werken naar vermogen (circa € 4 mln).

  • Voor de uitvoering van de indicatiestelling Wsw door UWV Werkbedrijf is in 2011 een bedrag van circa € 25 mln beschikbaar.

Ontvangsten

  • De ontvangsten bestaan grotendeels uit de anticumulatiebaten. Dit zijn uitkeringen WAZ, WAO of Wajong van personen met een Wsw-dienstbetrekking die worden verrekend met de Wsw-salarissen en daarom als ontvangsten worden verantwoord op de SZW-begroting. In 2011 gaat het naar verwachting om een bedrag van circa € 528 mln.

  • Daarnaast worden bij de vaststelling van het aan gemeenten toegekende Wsw-budget middelen teruggevorderd als zij de toegekende taakstelling, zijnde het jaarlijks aantal te realiseren arbeidsplaatsen per gemeente, niet hebben gerealiseerd.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011
1 Het realiseren van aangepaste arbeid voor personen met een Wsw-indicatie, waar mogelijk in een zo regulier mogelijke werkomgeving

Operationele doelstelling

Motivering

Om arbeidsgehandicapten die willen deelnemen aan het arbeidsproces de mogelijkheid van arbeidsparticipatie te bieden, wordt voor Wsw-geïndiceerden aangepaste arbeid gerealiseerd waar mogelijk in een zo regulier mogelijke arbeidsomgeving.

In 2008 heeft het kabinet Balkenende IV de commissie Fundamentele herbezinning Wsw in het leven geroepen. Deze commissie heeft in oktober 2008 geadviseerd tot een fundamentele wijziging van het stelsel van werk en inkomen. Het kabinet Balkenende IV ondersteunt de hoofdlijnen van het advies, maar vindt de uitwerking zo ingrijpend dat het conform het advies van de commissie eerst de mogelijke effecten ervan gaat testen in de pilots Werken naar vermogen. De pilots zijn gestart in 2009 en lopen naar verwachting tot 2013.

  • Subsidie aan gemeenten voor het realiseren van Wsw-plaatsen;

  • Overdracht taakstelling Wsw (mogelijkheid voor gemeenten om de te realiseren arbeidsplaatsen in een jaar onderling over te dragen, welk verzoek wordt voorgelegd aan de minister);

  • Stimuleringsuitkering, de bonus voor het aantal gerealiseerde begeleid werkenplekken.

Instrumenten

Activiteiten

Uitvoering pilots Werken naar vermogen:

  • Het realiseren van meer werkplekken bij werkgevers;

  • Het stimuleren van de omslag van sw-bedrijven naar arbeidsontwikkelbedrijven;

  • Het vormgeven van een integrale dienstverlening op de Werkpleinen;

  • Het toetsen van een nieuwe systematiek, waarbij de inzet van het instrument loondispensatie centraal staat.

De pilot voor het realiseren van meer werkplekken bij werkgevers loopt sinds 2009, de andere pilots zijn in 2010 gestart. Mocht in de toekomst worden besloten tot het invoeren van de nieuwe systematiek dan is het voor de implementatie daarvan belangrijk dat innovaties in de uitvoeringspraktijk (grotendeels) zijn ingevoerd. Tegelijkertijd is verdere verbetering van de dienstverlening ook in het huidige stelsel van belang.

Werkgevers, sw-bedrijven, gemeenten en UWV krijgen tot eind 2012 de mogelijkheid om aan de slag te gaan met vernieuwende aanpakken en methoden. In de praktijk zal worden onderzocht wat werkt, zodat antwoord wordt verkregen op de vraag hoe de kansen van mensen met een arbeidsbeperking op een duurzame, reguliere baan kunnen worden verbeterd.

Doelgroepen

Personen met een Wsw-indicatie (personen met lichamelijke, verstandelijke en/of psychische beperkingen, die uitsluitend onder aangepaste omstandigheden tot regelmatige arbeid in staat zijn).

Indicatoren

Gemeenten zijn verantwoordelijk om op zijn minst het minimumaantal arbeidsplaatsen te realiseren (taakstelling) met het budget dat zij daarvoor hebben ontvangen, waar mogelijk in een zo reguliere mogelijke arbeidsomgeving. Drie werkvormen worden onderscheiden: in dienst van een reguliere werkgever (het zogenaamde begeleid werken), detachering bij een reguliere werkgever vanuit het sw-bedrijf en beschut werk in het sw-bedrijf.

Het bereiken van de operationele doelstelling wordt in tabel 48.3 aan de hand van twee indicatoren weergegeven:

  • De eerste indicator toont de realisatie van Wsw-plaatsen in relatie tot het aantal waarvoor subsidie is toegekend. Het percentage van 104% geeft aan dat op landelijk niveau meer arbeidsjaren worden gerealiseerd dan waarvoor subsidie wordt verstrekt.

  • De tweede indicator drukt de doelstelling van de Wsw uit, namelijk zoveel mogelijk werken in een zo regulier mogelijke arbeidsomgeving. De vorm begeleid werken is de meest reguliere vorm van werken voor de doelgroep. De Stimuleringsuitkering, de bonus voor het aantal gerealiseerde begeleid werkenplekken, beoogt gemeenten te stimuleren om deze doelstelling te realiseren. Naar aanleiding van de stijgende realisaties in de afgelopen jaren is de verwachting dat deze trend ook de komende jaren zal aanhouden.

Tabel 48.3 Indicatoren operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Streven 2010

Streven 2011

Streven 2015

Realisatie van arbeidsplaatsen in relatie tot het aantal waarvoor subsidie is toegekend (%)

104

100

100

100

Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

5

7

8

10

Bron: RvB, Wsw-monitor

Kengetallen

Omdat mensen zich vrijwillig aanmelden voor de Wsw is de totale doelgroep van Wsw-geïndiceerden niet te beïnvloeden. Hierdoor kunnen voor de in tabel 48.4 weergegeven kengetallen geen betrouwbare ramingen worden gegeven. Om inzicht te geven in de ontwikkelingen ten opzichte van voorgaande jaren zijn ook de realisaties van 2007 en 2008 opgenomen. De kengetallen met betrekking tot de wachtlijst maken inzichtelijk dat de fundamentele (wachtlijst) problematiek onverminderd blijft voortduren. De uitkomsten van de pilots «Werken naar vermogen» beogen bij te dragen aan de oplossing van deze problematiek.

Tabel 48.4 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Werknemersbestand (personen, ultimo)

100 493

102 168

102 173

Wachtlijst (personen, ultimo)

19 676

17 753

18 710

Gemiddelde verblijfsduur op de wachtlijst (maanden)

14,4

15,2

14,7

Aantal detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

22

23

25

Bron: RvB, Wsw-monitor

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Tabel 48.5 Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

   

Beleidsdoorlichting

Artikel 48

AD

A. 2013

B. 2013

 

Effecten onderzoek ex post

Evaluatie Wsw

AD

A. 2011

B. 2011

 

Overig evaluatieonderzoek

Pilots Werken naar vermogen

AD

A: 2010

B: 2013

 

Toelichting

In 2011 is de wetsevaluatie van de Wsw gepland. De wetswijziging Wsw is op 1 januari 2008 ingegaan, waarbij in artikel 46 van de Wsw is opgenomen dat de wet na drie jaar geëvalueerd zal worden. In 2013 zal op basis van de wetsevaluatie en de resultaten van de pilots Werken naar vermogen een beleidsdoorlichting worden uitgevoerd.

Cluster overige sociale zekerheid

Onder «overige sociale zekerheid» valt de sociale zekerheid zonder activerend element en enkele overige regelingen.

In artikel 49 worden onder meer de uitgaven aan de Algemene nabestaandenwet (Anw) en de Toeslagenwet verantwoord. In dit artikel staat ook het in omvang meest omvangrijke onderdeel van de sociale zekerheid, de AOW.

De AOW wordt voor een deel gefinancierd uit begrotingsmiddelen, deze worden samen met de andere rijksbijdragen verantwoord op artikel 51.

Onder artikel 50 vallen de tegemoetkomingen aan ouders met gehandicapte kinderen (TOG), aan asbestslachtoffers (TAS) en aan oudere belastingplichtigen (MKOB).

Artikel

49 Overige inkomensbescherming

Artikel

Zorgdragen voor adequate bescherming zonder activerende voorwaarden tegen de financiële risico’s bij inkomensverlies

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om inkomensbescherming op minimumniveau te bieden. SZW creëert de voorwaarden voor de toekenning van een uitkering of toeslag. SVB en UWV zijn verantwoordelijk voor de uitvoering hiervan in Nederland. De Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering op de BES-eilanden (Bonaire, St. Eustatius en Saba).

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • de vaststelling van het niveau van de uitkering of toeslag op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw), Algemene ouderdomswet (AOW), Toeslagenwet (TW) en de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO);

  • de vaststelling van het niveau van de uitkering op grond van de Algemene Ouderdoms Verzekering (AOV BES) en de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW BES) voor de BES-eilanden;

  • de vormgeving van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • sturing en toezicht op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering door de SVB en UWV.

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van:

  • de effectieve uitvoering van de wetten door de uitvoeringsorganen SVB, UWV en RCN;

  • de hoogte van het nalevingsniveau van wet- en regelgeving door gerechtigden.

Effectgegevens

Behalen van deze doelstelling heeft als effecten dat:

  • in Nederland inkomensbescherming op ten minste sociaal minimum niveau wordt geboden;

  • op de BES-eilanden inkomensbescherming wordt geboden gekoppeld aan de ontwikkeling van het minimumloon op de eilanden;

  • weduwen, weduwnaars, wezen en verzorgers van halfwezen worden beschermd tegen het risico van gebrek aan inkomen als gevolg van overlijden.

Indicatoren

Voor de algemene doelstelling zijn geen aparte indicatoren geformuleerd, omdat op dit aggregatieniveau onvoldoende concrete doelstellingen geformuleerd kunnen worden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 49.1 Begrotingsuitgaven Artikel 49 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

386 214

655 053

690 763

684 113

678 899

675 260

666 200

Uitgaven

386 214

655 053

690 763

684 113

678 899

675 260

666 200

        

Programma uitgaven

385 403

658 416

688 995

684 113

678 899

675 260

666 200

waarvan juridisch verplicht

  

100%

0%

0%

0%

0%

        

Operationele Doelstelling 2

       

Uitkeringslasten AIO (WWB 65+)

0

217 221

239 595

253 486

266 437

277 052

280 023

Uitvoeringskosten AIO (WWB 65+)

2 500

12 120

11 299

11 954

12 613

13 399

14 104

        

Operationele Doelstelling 3

       

Toeslagenwet Uitkeringslasten

382 903

424 000

420 016

399 823

381 014

366 029

352 588

        

Operationele Doelstelling 4

       

BES-uitkeringen

0

0

18 085

18 850

18 835

18 780

19 485

        

Apparaatsuitgaven

811

1 712

1 768

0

0

0

0

Personeel en materieel

811

1 712

1 768

0

0

0

0

        

Ontvangsten

2 410

0

0

0

0

0

0

Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO)/(Wet werk en bijstand (WWB) 65+)

Toelichting

De uitvoering van de algemene bijstand voor personen met een onvolledig AOW-pensioen is met ingang van 1 januari 2010 overgeheveld van gemeenten naar de SVB. Met de overheveling van de uitvoering is beoogd met één loket het niet-gebruik van de aanvullende bijstand door ouderen terug te dringen. Voorts is voor personen van 65 jaar en ouder een vrijlating van inkomen uit arbeid gecreëerd in de Wet werk en bijstand.

Zowel de uitkeringslasten als de uitvoeringskosten laten, door het toenemende gebruik van de regeling door ouderen, een licht stijgende lijn zien. De uitvoeringskosten 2009 hebben betrekking op de overdracht aan de SVB.

Toeslagenwet

De Toeslagenwet (TW) verleent aan bepaalde uitkeringsgerechtigden toeslagen tot het relevante sociaal minimum. Daar waar nodig komen toeslagen op uitkeringen, waarvan de belangrijkste zijn de zogeheten moederwetten WAO, WAZ, Wajong, WIA, WW, ZW en IOW. De uitvoeringskosten voor de Toeslagenwet worden gedragen door de fondsen van de betreffende moederwetten.

De TW-uitgaven worden vooral bepaald door volume-ontwikkelingen in de eerdergenoemde moederwetten. De ontwikkelingen in deze uitkeringsvolumes variëren.

BES-uitkeringen

De regelingen van SZW voor de BES-eilanden (Bonaire, St. Eustatius en Saba) op het terrein van inkomensbescherming zonder activerende voorwaarden betreffen de Algemene ouderdomsverzekering (AOV BES) en de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW BES).

Als gevolg van de vergrijzing, neemt het volume AOV-gerechtigden (exclusief leeftijdsverhoging) jaarlijks met circa 4% toe. Bij de raming van AOV en AWW is rekening gehouden met de leeftijdsverhoging van de AOV en de verhoging van de uitkeringsbedragen zoals afgesproken in het bestuurlijk akkoord van april 2010. De uitgaven in 2010 zijn lager dan in 2011 omdat de uitgaven in 2010 betrekking hebben op de periode na de transitiedatum van 10 oktober 2010.

Tabel 49.2 Premiegefinancierde uitgaven Artikel 49 (x € 1 000)

Artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Uitgaven

30 094 970

31 026 472

31 052 033

33 745 905

34 408 590

36 171 822

37 709 028

        

Programmauitgaven

30 094 970

31 026 472

30 545 720

31 590 896

32 484 446

33 235 056

33 685 823

Operationele doelstelling 1

       

Anw uitkeringslasten

1 147 398

1 057 714

965 199

859 150

753 581

649 168

563 769

Anw tegemoetkoming

22 671

20 685

17 744

16 103

14 412

12 705

11 300

Anw uitvoeringskosten

19 973

23 899

21 852

19 421

17 197

15 317

14 322

Operationele doelstelling 2

       

AOW uitkeringslasten

27 580 144

28 619 430

29 408 150

30 566 286

31 574 045

32 433 118

32 969 905

AOW tegemoetkoming

1 217 152

1 170 879

0

0

0

0

0

AOW uitvoeringskosten

107 632

133 865

132 775

129 936

125 211

124 748

126 527

        

Nominaal

0

0

506 313

1 155 009

1 924 144

2 936 766

4 023 205

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Algemene nabestaandenwet (Anw)

Toelichting

De Anw is een financiële ondersteuning na het overlijden van de partner of ouder(s). Voor mensen die na 1950 zijn geboren gelden andere toelatingseisen tot de Anw dan voor mensen die vóór 1950 zijn geboren. Deze laatste groep neemt aanzienlijk af. Immers, als deze nabestaanden 65 jaar worden vervalt hun recht op een Anw-uitkering. Op 1 januari 2015 hebben alle nabestaanden geboren voor 1 januari 1950 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, waardoor het aantal Anw-gerechtigden en de bijbehorende lasten dalen. Ook de groep mensen die bij de inwerkingtreding van de Anw in 1996 al recht had op de voorganger ervan, de AWW-uitkering, stroomt de komende tien jaar grotendeels uit omdat velen de 65-jarige leeftijd bereiken. Vanaf 2020 is ook de groep oud-AWW-gerechtigden aanzienlijk gereduceerd.

De uitvoeringskosten Anw dalen naar rato van de afname van het aantal Anw-gerechtigden. Ten opzichte van 2009 is daarnaast sprake van een structureel lager bedrag aan uitvoeringskosten, omdat de SVB de toerekening van kosten aan de verschillende wetten die de SVB uitvoert, heeft herzien.

In het kader van de ombuigingsmaatregelen wordt – ter dekking van uitvoeringstegenvallers op de begroting van SZW – de Anw-tegemoetkoming met ingang van 2011 met € 14 (bruto) op jaarbasis gekort (€ 1,17 per maand). Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

Algemene ouderdomswet (AOW)

De AOW is een basispensioen voor mensen die 65 jaar of ouder zijn. Met het oog op de vergrijzing en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën is een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer om de AOW-leeftijd te verhogen. Dit wetsvoorstel is controversieel verklaard, evenals het wetsvoorstel waarmee het mogelijk zou worden gemaakt om de ingangsdatum van de AOW (gedeeltelijk) uit te stellen. De financiële gevolgen van deze wetsvoorstellen zijn niet verwerkt in tabel 49.2.

Een wetsvoorstel om de AOW-partnertoeslag voor lopende en nieuwe gevallen met 8% te korten is aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2009/10, 29 389, nr. 25). Lage inkomens worden hierbij ontzien. Deze maatregel loopt vooruit op de afschaffing van de toeslag voor nieuwe gevallen per 2015 en is getroffen in het kader van het oplossen van de huidige budgettaire problematiek op het terrein van sociale zekerheid en arbeidsmarkt. Het is de bedoeling de verlaging van de AOW-partnertoeslag in te voeren per 1 januari 2011. De financiële gevolgen van dit wetsvooorstel zijn verwerkt in tabel 49.2 (AOW uitkeringslasten).

In datzelfde kader is een wetsvoorstel in voorbereiding om de tegemoetkoming AOW af te schaffen en tegelijkertijd een nieuwe regeling te introduceren: de mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming voor oudere belastingplichtigen (MKOB: zie OD3 in artikel 50). De financiële gevolgen van dit wetsvoorstel zijn verwerkt in tabel 49.2 (reeks AOW-tegemoetkoming). Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

De uitkeringslasten AOW zullen de komende jaren toenemen als gevolg van de vergrijzing. Vanaf 2011 stromen de eerste babyboomers in in de AOW. De beperktere stijging van de uitkeringslasten AOW in 2015 hangt samen met het afschaffen van de partnertoeslag (voor nieuwe AOW-gerechtigden) per 1 januari van dat jaar.

De uitvoeringskosten AOW stijgen ten opzichte van 2009, omdat de SVB de toerekening van kosten aan de verschillende wetten die de SVB uitvoert, heeft herzien. Verder bewegen de uitvoeringskosten mee met de toename van het bestand. Per saldo is sprake van een daling in de periode tot en met 2014 vanwege de efficiencymaatregelen die SVB realiseert en de afname van het investeringsbudget van de SVB.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

Toelichting

De budgetten OD2, OD3 en OD 4 zijn volledig juridisch verplicht op grond van wettelijke bepalingen.

1 Zorgdragen dat inkomen op ten minste minimumniveau wordt verstrekt aan alleenstaande nabestaanden; tevens het verstrekken van een uitkering ten behoeve van wezen en halfwezen.

Operationele doelstelling

Motivering

Om personen die geconfronteerd zijn met het overlijden van een partner of ouders en die vanwege leeftijd, de zorg voor een jong kind, of arbeidsongeschiktheid niet (volledig) een eigen inkomen kunnen verwerven, te voorzien van een minimuminkomen en/of een compensatie.

  • Uitkeringen op grond van de Anw;

  • Bijdrage uitvoeringskosten aan de SVB.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Opstellen en onderhouden van beleid, wet en regelgeving;

  • Twee maal per jaar aanpassen van het niveau van de Anw in verband met wijziging van het minimumloon;

  • Aansturen van en toezicht houden op de SVB.

Activiteiten SVB:

  • Beoordelen nieuwe aanvragen;

  • Verstrekken van uitkeringen;

  • Handhaving wet- en regelgeving.

  • Nabestaanden geboren voor 1950, nabestaanden met een kind onder de 18 jaar, nabestaanden die ten minste 45% arbeidsongeschikt zijn;

  • Verzorgers van halfwezen;

  • Wezen.

Doelgroepen

Indicatoren

Het gebruik van prestatie-indicatoren heeft, naast het gebruik van kengetallen, geen toegevoegde waarde, omdat de Anw geen activerend karakter heeft. Er wordt dus niet gestuurd op in- en uitstroom.

  • Het aantal Anw-gerechtigden neemt af vanwege de aanpassing die in 1996 in de toetredingsvoorwaarden is aangebracht.

  • Voor de Anw zijn kengetallen ontwikkeld gericht op handhaving. De kengetallen geven ondermeer het niveau weer waarin gerechtigden de in de wet opgenomen informatieplicht ten aanzien van de leefsituatie en het inkomen naleven. Zie ook de toelichting in de leeswijzer.

  • Het nalveingsniveau melden samenwonen is gebaseerd op de door de SVB geconstateerde samenwoonfraudes. De stijging van het aantal fraudesignalen houdt verband met een gewijzigde aanpak bij huisbezoeken.

Kengetallen

Tabel 49.3 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

Nabestaanden uitkeringsjaren (x 1 000):

   

Volume: Ingang recht voor 1 juli 1996

27

27

23

– waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering

1

1

0

– waarvan nabestaandenuitkering

26

26

22

Volume: Ingang recht na 1 juli 1996

63

62

58

– waarvan nabestaanden- en halfwezenuitkering

9

9

9

– waarvan alleen nabestaandenuitkering

40

37

34

– waarvan alleen halfwezenuitkering

14

14

15

Wezenuitkering:

1

1

1

Totaal volume uitkeringsjaren (x 1 000 uitkeringsjaren)

92

89

82

Totaal aantal uitkeringsgerechtigden (x 1 000 personen)

111

103

95

Bron: SVB, jaarverslag

Tabel 49.4 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Handhaving:

  

Nalevingsniveau melden samenwonen (%)1

98

98

Nalevingsniveau opgave inkomen uit arbeid (%)1

97

95

Bekendheid met regels samenwonen (%)2

85

92

Bekendheid met regels inkomen (%)2

93

95

Aantal onderzochte fraudesignalen2

961

1 117

Totaal schadebedrag fraude (x € 1 mln)2

2,8

2,9

Incassoratio (%)2

92

91

1

Bron: SZW-berekeningen op basis van SVB-informatie.

2

Bron: SVB, jaarverslag

2 Zorgdragen dat een minimuminkomen wordt verstrekt aan personen van 65 jaar en ouder

Operationele doelstelling

Motivering

Om personen die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt inkomensbescherming te bieden.

  • Ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW);

  • AOW-toeslag ten behoeve van de partner jonger dan 65 jaar aan personen die een ouderdomspensioen op grond van de AOW ontvangen;

  • Uitkering aanvullende inkomensvoorziening ouderen op grond van de Wet Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO) indien een onvolledig AOW-pensioen wordt verstrekt in verband met niet-verzekerde jaren en indien geen toereikende eigen middelen aanwezig zijn;

  • Bijdrage uitvoeringskosten aan SVB.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Opstellen en onderhouden beleid, wet- en regelgeving;

  • Tweemaal per jaar aanpassen van het niveau van de uitkeringen AOW en AIO aan minimumloonontwikkeling;

  • Aansturen van en toezicht houden op SVB.

Activiteiten SVB:

  • Beoordelen recht op AOW en op aanvullende uitkering AIO;

  • Verstrekken van uitkeringen;

  • Handhaven van wet- en regelgeving.

Doelgroepen

Personen van 65 jaar en ouder.

Indicatoren

Het gebruik van prestatie-indicatoren heeft, naast het gebruik van kengetallen, geen toegevoegde waarde, omdat de AOW en de AIO geen activerend karakter hebben. Er wordt dus niet gestuurd op in- en uitstroom.

  • Het aantal AOW-gerechtigden neemt de komende jaren toe als gevolg van de vergrijzing. Vanaf 2011 stromen de eerste babyboomers in in de AOW.

  • Volgens het rapport «Herhaalmeting Kennis over de AOW-partnertoeslag» (Intomart GfK bv, juni 2010) is de bekendheid met de afschaffing in 2015 van de partnertoeslag AOW in 2010 33%. Hiermee blijkt de bekendheid gestegen te zijn in vergelijking met 2009, toen deze nog 19% bedroeg. Specifiek onder ouderen met partner blijkt de bekendheid nog een stuk hoger te zijn: 48% onder allochtonen vanaf 50 jaar en 58% onder autochtonen vanaf 55 jaar.

  • Voor de AOW zijn kengetallen ontwikkeld gericht op handhaving. Onder meer wordt daarbij het niveau weergegeven waarin gerechtigden hun in de wet opgenomen informatieplicht ten aanzien van de samenlevingsvorm naleven. Zie ook de toelichting in de leeswijzer.

  • Het volume AIO is voor 2010 en 2011 geraamd op respectievelijk 37 000 en 39 000.

  • Het kengetal incassoratio heeft betrekking op die vorderingen waarbij ook sprake was van het opleggen van een boete.

  • De daling van het schadebedrag fraude houdt verband met de stijging van de aangiftegrens.

Kengetallen

Tabel 49.5 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

AOW uitkeringsjaren (x 1 000)1:

   

70% uitkering (totaal)

999

1 010

1 031

– waarvan partner < 65 jaar

2

1

1

50% uitkering (totaal)

1 543

1 591

1 656

– waarvan partner < 65 jaar

246

254

267

Volume in aantal personen

   

Volume (x 1 000 personen)1

2 774

2 846

2 946

Volume AIO (x 1 000 personen)2

35

37

39

Korting op de AOW-uitkering i.v.m. niet-verzekerde jaren:

Personen met een onvolledige AOW (% van totaal)1

17

18

18

Gemiddeld kortingspercentage (%)1

49

48

48

Bekendheid met afschaffen partnertoeslag (%)3

19

33

 
1

Bron: SVB, jaarverslag

2

Bron: CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek

3

Bron: Intomart Gfk, Herhaalmeting Kennis over de AOW-partnertoeslag

Tabel 49.6 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Handhaving:

  

– Nalevingsniveau melden samenwonen (%)1

99

99

– Bekendheid met regels samenwonen (%)1

80

82

– Bekendheid met regels inkomen (%)2

81

74

– Aantal onderzochte fraudesignalen2

3 338

3 794

– Totaal schadebedrag fraude (x € 1 mln)2

2,4

0,7

– Incassoratio (%)2

96

95

1

Bron: SZW-berekeningen op basis van SVB-informatie

2

Bron: SVB, jaarverslag

3 Zorgdragen dat een aanvulling tot inkomen op minimumniveau wordt verstrekt aan zieke, arbeidsongeschikte en werkloze werknemers

Operationele doelstelling

Motivering

Om personen die een uitkering op grond van de WW, ZW, WAO, Wet Wajong, IOW, Wet arbeid en zorg, Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Militairen (WAMIL) of loondoorbetaling in het tweede ziektejaar ontvangen, te voorzien van een minimuminkomen.

Zieke, arbeidsongeschikte en werkloze werknemers ontvangen een toeslag op hun loondervingsuitkering of loondoorbetaling tot het minimumniveau als de betrokkene daar met zijn gezinsinkomen onder blijft. Er is een maximum gesteld aan de toeslag. In het algemeen mogen de toeslag en de uitkering samen niet meer bedragen dan het dagloon of de grondslag. De TW kent een partnertoets, maar geen vermogenstoets.

  • Toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW);

  • Bijdrage uitvoeringskosten aan UWV.

Instrumenten

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Opstellen en onderhouden beleid, wet- en regelgeving;

  • Aanpassen tweemaal per jaar van het niveau van uitkeringen aan minimumloonontwikkeling;

  • Aansturen van en toezicht houden op UWV.

Activiteiten UWV:

  • Beoordelen van recht, hoogte en duur toeslag;

  • Verstrekken van uitkeringen.

Doelgroepen

Personen die een loondervingsuitkering of loondoorbetaling ontvangen (volgens de definitie van de TW) en per dag een inkomen hebben dat lager is dan het relevante sociaal minimum.

Indicatoren

Er zijn geen indicatoren opgenomen. Recht op een toeslag op grond van de Toeslagenwet bestaat naast het recht op een loondervingsuitkering, waarvoor wel indicatoren bestaan.

  • In 2010 en 2011 neemt het TW-volume toe. In 2010 is deze stijging vooral toe te schrijven aan een stijging van het WW-volume. In 2011 komt de toename onder andere door een toename van het Wajong- en ZW-volume.

  • De gemiddelde toeslag neemt in 2011 af, wat vooral veroorzaakt wordt door een afname van de sociale werkgeverslasten.

  • Voor de TW zijn kengetallen ontwikkeld gericht op handhaving. De kengetallen geven onder meer het niveau weer van onrechtmatig gebruik van de regeling.

Kengetallen

Tabel 49.7 Kengetallen operationele doelstelling 3
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

Toeslagenwet:

   

– Gemiddeld jaarvolume TW (x 1 000 uitkeringsjaren)

175

190

193

– Gemiddelde toeslag (x € 1)

2 188

2 230

2 181

Bron: UWV, jaarverslag

Tabel 49.8 Kengetallen operationele doelstelling 3
 

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Handhaving:

  

– Aantal geconstateerde overtredingen

2 931

3 214

– Totaal schadebedrag (x € 1 mln)

6,8

8,4

– Afdoeningspercentage

93,8

93,2

Bron: UWV, jaarverslag

4 Zorgdragen voor adequate overige inkomensbescherming aan inwoners van de BES-eilanden

Operationele doelstelling

Motivering

Om inwoners van de BES-eilanden, die de leeftijd van 60 jaar hebben bereikt, of om personen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouders, inkomensbescherming te bieden, waarbij de ontwikkeling van uitkeringen op de eilanden wordt gekoppeld aan de ontwikkeling van het minimumloon op de eilanden.

Instrumenten

De uitkeringslasten BES op het terrein van overige inkomensbescherming hebben betrekking op de Algemene ouderdomsverzekering (AOV BES) en de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW BES).

De Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regelingen op de BES-eilanden. De bijdrage in de uitvoeringskosten aan de RCN wordt verantwoord op artikel 98.

Algemene ouderdomsverzekering (AOV BES)

Ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdoms Verzekering op de BES-eilanden.

De AOV-leeftijd op de BES-eilanden is momenteel 60 jaar. Met de eilanden is afgesproken deze leeftijd gefaseerd te verhogen naar 65 jaar. De eerste stap tot verhoging van de AOV-leeftijd zal met ingang van 2015 zijn gerealiseerd. De AOV-leeftijd is dan 62 jaar. Daarna schuift de AOV-leeftijd ieder jaar één jaar op. Voor mensen die geboren zijn in 1952 of eerder blijft 60 jaar de leeftijd waarop men recht krijgt op een ouderdomspensioen. Vanaf 2021 is voor iedereen de pensioengerechtigde leeftijd 65 jaar.

De hoogte van de uitkering AOV met ingang van 1 januari 2011 is overeengekomen in het Bestuurlijk Overleg van 18 april 2010.

Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW BES)

Uitkering aan personen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouders op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering op de BES-eilanden.

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Onderhouden van de wet- en regelgeving;

  • Uitkeringsverzorging;

  • Toezicht en handhaving;

  • Eenmaal per jaar aanpassen van het niveau van de AOV en AWW in verband met de ontwikkeling van de prijsindexcijfers;

  • Aansturen van en toezicht houden op RCN.

Doelgroepen

Uitkeringsgerechtigden op Bonaire, St. Eustatius en Saba (BES-eilanden):

  • Voor de AOV (BES-eilanden): personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt;

  • Voor de AWW (BES-eilanden): nabestaanden van partners, weduwen/weduwnaars, nabestaanden van ouders en (half)wezen.

Indicatoren

Gegeven het geringe aantal gerechtigden zijn vooralsnog geen indicatoren geformuleerd. Bezien zal worden of dit in de toekomst wel opportuun is.

Volume uitkeringen BES

Kengetallen

Voor het aanloopjaar 2011 wordt afgezien van het opnemen van een kengetal voor deze operationele doelstelling, omdat deze gegevens over dit jaar niet beschikbaar zijn. Het voornemen is om vanaf 2012 te gaan rapporteren over kengetallen met betrekking tot het volume.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Tabel 49.9 Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

   

Beleidsdoorlichting

Artikel 49

AD

A: 2008

B: 2010

Kamerstukken II 2009/10, 30 982, nr. 6

Beleidsdoorlichting

Artikel 49

AD

A: 2014

B: 2014

 

Effecten onderzoek ex post

Geen

   

Overig evaluatieonderzoek

Geen

   

Artikel

50 Specifieke tegemoetkomingen

Artikel

Zorgdragen voor een tegemoetkoming in specifieke kosten alsmede maatschappelijke erkenning van het leed van asbestslachtoffers in werksituaties

Algemene doelstelling

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Om bepaalde personen een financiële tegemoetkoming te verstrekken voor specifieke kosten of als maatschappelijke erkenning. SZW creëert de voorwaarden voor het toekennen van deze tegemoetkomingen en zorgt ervoor dat deze tegemoetkomingen door de SVB worden uitgekeerd.

Verantwoordelijkheid

De minister van SZW is verantwoordelijk voor:

  • de vaststelling van het niveau van de tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG), de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS) en de vaststelling van het recht en het niveau van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB);

  • de vormgeving van het stelsel wet- en regelgeving;

  • Sturing en toezicht op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering door de SVB.

De minister voor Jeugd en Gezin is verantwoordelijk voor de extra tegemoetkoming voor alleenverdienershuishoudens met een thuiswonend gehandicapt kind; dit is een onderdeel van de TOG. Daarnaast heeft hij medebetrokkenheid bij het beleid omtrent de TOG-regeling.

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van de effectieve uitvoering van wet- en regelgeving door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en Instituut Asbestslachtoffers (IAS).

Effectgegevens

Behalen van deze doelstelling heeft als effecten dat:

  • ouders worden tegemoetgekomen in de extra kosten die voortvloeien uit het thuis verzorgen van een gehandicapt kind (TOG);

  • ouders zich gewaardeerd voelen voor het thuis verzorgen van een gehandicapt kind (TOG);

  • (ex-)werknemers of huisgenoten van (ex-)werknemers met arbeidsgerelateerde maligne mesothelioom, bij leven maatschappelijke erkenning krijgen van het leed (TAS);

  • oudere belastingplichtigen kunnen compensatie krijgen voor koopkrachtverlies als gevolg van beleidsmaatregelen.

Indicatoren

Het gebruik van indicatoren heeft, naast het gebruik van kengetallen, geen toegevoegde waarde omdat de criteria voor toekenning van de uitkering vastliggen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 50.1 Begrotingsuitgaven Artikel 50 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

147 817

147 798

1 189 853

1 231 587

1 270 477

1 304 398

1 339 659

Uitgaven

147 817

147 798

1 189 853

1 231 587

1 270 477

1 304 398

1 339 659

        

Programma uitgaven

147 230

146 438

1 188 402

1 231 587

1 270 477

1 304 398

1 339 659

waarvan juridisch verplicht

  

100%

0%

0%

0%

0%

        

Operationele Doelstelling 1

       

TOG Uitkeringslasten

58 909

62 545

39 745

40 706

43 183

44 434

46 790

TOG Uitvoeringskosten

3 385

5 896

3 962

3 549

3 572

3 590

3 604

AKW Uitvoeringskosten

77 462

69 151

68 350

64 621

61 406

59 283

59 331

Kinderregelingen uitvoeringskosten

3 759

2 992

2 992

2 992

2 992

2 992

2 992

        

Operationele Doelstelling 2

       

TAS uitkeringslasten

2 836

2 735

2 735

2 735

2 735

2 735

2 735

TAS uitvoeringskosten

879

1 119

1 119

1 119

1 119

1 119

1 119

        

Operationele Doelstelling 3

       

MKOB Uitkeringslasten

0

0

1 064 499

1 110 865

1 150 470

1 185 245

1 218 088

MKOB Uitvoeringskosten

0

2 000

5 000

5 000

5 000

5 000

5 000

        

Apparaatsuitgaven

587

1 360

1 451

0

0

0

0

Personeel en materieel

587

1 360

1 451

0

0

0

0

        

Ontvangsten

828

13 000

0

0

0

0

0

TOG (Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen)

Toelichting

Het aantal gerechtigden daalt in 2010 en 2011. De daling wordt veroorzaakt doordat in 2010 voor het vaststellen van het recht op TOG is overgestapt naar een ander criterium. Voor nieuwe aanvragers van de TOG wordt vanaf 1 april 2010 gebruik gemaakt van een AWBZ-indicatie van minstens 10 uur zorg per week. Voor degenen die al recht op TOG hadden, geldt het nieuwe criterium vanaf 1 oktober 2010. Voor de gerechtigden die door het nieuwe criterium niet langer recht op TOG hebben, geldt een overgangsregeling van een half jaar. Zij krijgen gedurende dit halve jaar de helft van de TOG-uitkering. De gewijzigde indicatiestelling TOG brengt in 2010 extra uitvoeringskosten met zich mee. Vanaf 2011 dalen de uitvoeringskosten omdat er door de nieuwe indicatiestelling minder rechthebbenden voor de TOG zijn.

AKW (Algemene Kinderbijslagwet)

De uitvoeringskosten AKW worden verantwoord op de SZW-begroting. De uitkeringslasten AKW worden verantwoord op de begroting van Jeugd en Gezin. SZW blijft voor de uitvoering van de AKW verantwoordelijk, omdat het wenselijk is dat de SVB door één departement wordt aangestuurd. Vanwege de opbrengsten van het veranderprogramma SVB Tien nemen de uitvoeringskosten de komende jaren af.

Kindregelingen

De uitvoeringskosten van SVB voor de kindregelingen (Wet Kindgebonden budget (WKB) en Kinderopvangtoeslag (KOT)) worden verantwoord op de SZW-begroting. Deze blijven de komende jaren constant.

TAS (Tegemoetkoming asbestslachtoffers)

De uitkeringslasten en uitvoeringskosten TAS blijven in 2011 en de jaren daarna stabiel.

MKOB (Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen)

Het beoogde wetsvoorstel Mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen staat als nieuwe regeling op de begroting.

De uitkeringslasten en de uitvoeringskosten worden verantwoord op de SZW-begroting. Jaarlijks wordt bij Algemene Maatregel van Bestuur vastgesteld of recht bestaat op de tegemoetkoming en hoeveel deze bedraagt.

De MKOB komt in de plaats van de AOW tegemoetkoming die voorheen op art. 49 werd verantwoord. In het kader van de ombuigingsmaatregelen wordt de MKOB voor het jaar 2011 op jaarbasis bruto 14 euro lager vastgesteld dan het bedrag van de AOW-tegemoetkoming in 2010 (1,17 euro per maand). Een totaaloverzicht van alle ombuigingsmaatregelen staat in de beleidsagenda (hoofdstuk 2.1).

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

Toelichting

De budgetten OD1, OD2 en OD3 zijn volledig juridisch verplicht op grond van wettelijke bepalingen.

1 Zorgdragen dat een extra financiële tegemoetkoming in de kosten van thuiswonende gehandicapte kinderen wordt verstrekt aan ouders of verzorgers

Operationele doelstelling

Motivering

Om ouders of verzorgers van een thuiswonend gehandicapt kind meer financiële ruimte te bieden.

Instrumenten

Tegemoetkoming op grond van de TOG-regeling.

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Opstellen en onderhouden van beleid en regelgeving;

  • Bijdrage uitvoeringskosten aan SVB;

  • Toezicht op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering door de SVB.

Activiteiten SVB:

  • Beoordelen recht op TOG-tegemoetkomingen;

  • Verstrekken TOG-tegemoetkomingen;

  • Handhaven van wet- en regelgeving.

Doelgroepen

Ouders of verzorgers van gehandicapte kinderen van 3 tot 18 jaar.

Indicatoren

Voor het recht op een tegemoetkoming is bepalend of een kind thuis woont en gehandicapt is. Deze voorwaarden worden op basis van de GBA en een AWBZ-indicatie van minstens 10 uur zorg per week getoetst. Omdat de criteria vast liggen kan niet worden gestuurd op het aantal rechthebbenden. Het gebruik van indicatoren heeft daarom, naast de informatie die al uit de kengetallen naar voren komt, geen toegevoegde waarde.

Kengetallen

In 2010 en 2011 daalt het aantal gerechtigden voor de TOG. Dit wordt veroorzaakt door de overstap naar een ander criterium. Voor het recht op TOG is vanaf 1 april 2010 (nieuwe aanvragers) respectievelijk 1 oktober 2010 (reeds bestaande gerechtigden) een AWBZ-indicatie van minstens 10 uur zorg per week nodig.

Tabel 50.2 Kengetallen operationele doelstelling 1
 

Realisatie 2009

Raming 20101

Raming 20112

Aantal telkinderen TOG (x 1 000)

62

59

45

1

Bron: SZW-berekening op basis van SVB-informatie

2

Bron: SZW-berekening gebaseerd op informatie centrum indicatiestelling zorg (CIZ)

2 Het zoveel mogelijk bij leven verstrekken van een eenmalige financiële tegemoetkoming in de immateriële schade aan werknemers, of huisgenoten van werknemers met maligne mesothelioom door asbestblootstelling, die niet via de voormalige werkgever een schadevergoeding kunnen verkrijgen

Operationele doelstelling

Motivering

Om uiting te geven aan de maatschappelijke betrokkenheid bij het leed van asbestslachtoffers.

Instrumenten

Tegemoetkoming op grond van de TAS-regeling.

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Opstellen en onderhouden van beleid en regelgeving;

  • Verstrekken van een bijdrage in de uitvoeringskosten SVB;

  • Toezicht op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering door de SVB.

Activiteiten SVB:

  • Verstrekken van (voorschotten op) tegemoetkomingen door de SVB op advies van het Instituut Asbestslachtoffers (IAS).

  • (Ex-)werknemers met maligne mesothelioom door asbestblootstelling in het werk die volgens de procedures van het convenant asbestslachtoffers geen schadevergoeding van de werkgever kunnen krijgen;

  • Huisgenoten van werknemers die met asbest hebben gewerkt en die zelf maligne mesothelioom hebben gekregen.

Doelgroepen

  • Output en outcome zijn in beginsel wel meetbaar maar in verhouding tot de uitgaven en/of administratieve lasten relatief kostbaar en tijdrovend. Gezien het geringe aantal gerechtigden en het geringe uitkeringsbedrag zijn daarom geen indicatoren geformuleerd.

Indicatoren

Kengetallen

Het aantal voorschotten is afhankelijk van het aantal goedgekeurde aanvragen voor schadevergoeding van (voormalige) werknemers met de ziekte maligne mesothelioom. Vanwege het lage aantal zieken en de lange incubatieperiode (tot 50 jaar) is het moeilijk om de verdere ontwikkeling te ramen.

Tabel 50.3 Kengetallen operationele doelstelling 2
 

Realisatie 2009

Raming 2010

Raming 2011

Toekenningen voorschot TAS

319

300

375

Toekenningen eenmalige uitkering TAS

0

0

0

Aantal terugontvangen TAS voorschotten

150

150

187

Toekenningen bij leven t.o.v. totaal aantal toekenningen (%)

83

80

80

Bron: SVB, jaarverslag

3 De mogelijkheid bieden om een koopkrachttegemoetkoming aan oudere belastingplichtigen toe te kennen ter compensatie van binnenlands koopkrachtverlies als gevolg van beleidsmaatregelen

Operationele doelstelling

Motivering

Om oudere belastingplichtigen die koopkrachtvermindering ondervinden als gevolg van beleidsmaatregelen een compensatie te bieden.

Instrumenten

De mogelijkheid om koopkrachttegemoetkoming uit te keren op grond van de wet MKOB. De MKOB komt in de plaats van de AOW tegemoetkoming die voorheen op art. 49 werd verantwoord.

Activiteiten

Activiteiten SZW:

  • Opstellen en onderhouden van beleid en regelgeving;

  • Jaarlijks vaststellen hoogte tegemoetkoming;

  • Verstrekken van een bijdrage in de uitvoeringskosten van de SVB;

  • Toezicht op een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering door de SVB.

Activiteiten SVB:

  • Verstrekken van de koopkrachttegemoetkoming.

Doelgroepen

Oudere binnenlandse belastingplichtigen en in het buitenland woonachtige ouderen die na toepassing van verdragen ter voorkoming van dubbele belasting over ten minste 90% van hun wereldinkomen Nederlandse inkomsten- en loonbelasting moeten afdragen.

Indicatoren

Het is niet mogelijk te sturen op de omvang van de doelgroep; om deze reden zijn geen indicatoren opgenomen.

Kengetallen

Het aantal personen dat in aanmerking komt voor een koopkrachttegemoetkoming op grond van de MKOB is ongeveer 2,5 miljoen personen. Dit komt overeen met het aantal in Nederland woonachtige personen van 65 jaar en ouder. De komende jaren zal dit aantal vanwege de vergrijzingseffecten toenemen. De regeling wordt per 1 januari 2011 van kracht. De exacte omvang van de groep zal uit de uitvoeringsgegevens blijken. Vanwege onzekerheid over de omvang van de doelgroep is afgezien van een tabel met kengetallen.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Tabel 50.4 Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

   

Beleidsdoorlichting

TOG

OD1

A: 2013

B: 2013

 

Effecten onderzoek ex post

Geen

   

Overig evaluatieonderzoek

Geen

   

Toelichting

De beleidsdoorlichting van artikel 50 is naar 2013 vervroegd, vanwege de planning van de evaluatie van de TOG. De beleidsdoorlichting van de TOG wordt hiermee samengevoegd. Voor de TAS en de MKOB zijn nog geen beleidsdoorlichtingen gepland.

Artikel

51 Rijksbijdragen aan sociale fondsen

Artikel

Borgen van voldoende dekking in sociale fondsen en spaarfonds AOW

Algemene doelstelling

  • Om tekorten in de fondsen van de volksverzekeringen te dekken.

  • Om tekorten in de fondsen van sociale verzekeringen te voorkomen indien premieheffing niet wenselijk of onmogelijk is.

  • Om er mede voor te zorgen dat er bij het Ouderdomsfonds vanaf 2020, ondanks de vergrijzing, geen tekorten optreden.

Omschrijving van de samenhang in het beleid

Verantwoordelijkheid

De minister is verantwoordelijk voor:

  • de hoogte van de rijksbijdragen aan de betreffende sociale fondsen en het Spaarfonds AOW;

  • het betalen van de rijksbijdragen aan fondsen van UWV, SVB en het Spaarfonds AOW.

Externe factoren

In dit artikel wordt de algemene doelstelling behaald door middel van in de wet vastgelegde instrumenten. Er zijn daarom geen externe factoren die van invloed zijn op het behalen van de doelstelling.

Effectgegevens

Behalen van deze doelstelling heeft als effecten dat:

  • de tekorten in de fondsen van de volksverzekeringen worden gedekt;

  • voorkomen wordt dat er, indien premieheffing niet wenselijk of onmogelijk is, tekorten ontstaan in de fondsen van sociale verzekeringen.

Indicatoren

Output en outcome zijn niet te vatten in zinvolle indicatoren of kengetallen. Wanneer de budgettaire overheveling van begroting naar fondsen is geschied, is het beoogde effect gerealiseerd. De vermogenspositie van de fondsen is dan verbeterd in de mate die was beoogd.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 51.1 Begrotingsuitgaven Artikel 51 (x € 1 000)

artikelonderdeel

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

14 561 020

15 984 753

11 990 486

13 161 062

14 099 820

14 791 972

15 165 798

Uitgaven

14 561 020

15 984 753

11 990 486

13 161 062

14 099 820

14 791 972

15 165 798

        

Programma uitgaven

14 560 353

15 984 091

11 989 588

13 161 062

14 099 820

16 791 972

15 165 798

waarvan juridisch verplicht

  

100%

0%

0%

0%

0%

        

Operationele Doelstelling 1

       

Rijksbijdrage in kosten heffings-

       

kortingen AOW (BIKK AOW)

3 086 400

3 090 200

3 384 800

3 459 300

3 531 900

3 609 600

3 689 900

Rijksbijdrage in kosten heffings-

       

kortingen Anw (BIKK Anw)

45 500

47 700

73 000

74 600

76 200

77 900

79 600

Rijksbijdrage Vermogenstekort

       

Ouderdomsfonds

6 662 100

8 012 400

4 778 300

5 771 900

6 534 800

7 045 300

7 235 300

Rijksbijdrage tegemoetkoming

       

arbeidsongeschikten (Aof)

286 459

286 119

267 185

257 155

247 059

237 573

228 259

Rijksbijdrage tegemoetkoming

       

AOW-gerechtigden

1 213 152

1 170 879

0

0

0

0

0

Rijksbijdrage tegemoetkoming

       

Anw-gerechtigden

22 401

20 685

17 744

16 103

14 412

12 705

11 300

Rijksbijdrage Spaarfonds AOW

3 199 151

3 312 596

3 426 041

3 539 486

3 652 931

3 766 376

3 879 821

Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen

       

zelfstandigen

45 190

43 512

42 518

42 518

42 518

42 518

42 518

        

Apparaatsuitgaven

667

662

898

0

0

0

0

Personeel en materieel

667

662

898

0

0

0

0

        

Ontvangsten

1 955

0

0

0

0

0

0

Rijksbijdragen in de kosten heffingskortingen AOW en Anw

Toelichting

Deze rijksbijdragen compenseren de gewijzigde premieopbrengst als gevolg van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Rijksbijdrage in kosten heffingskortingen). De hoogte van deze rijksbijdragen wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting -en premietarieven in de eerste schijf.

Rijksbijdrage Vermogenstekort Ouderdomsfonds

De uitgaven uit het Ouderdomsfonds worden grotendeels gedekt door de premie-inkomsten. De rijksbijdrage Ouderdomsfonds is bedoeld om het exploitatietekort in het Ouderdomsfonds aan te vullen zodat er een neutrale kaspositie voor dit fonds bestaat. Door vertraging in de afrekening van de inkomstenbelasting 2005 en de loonbelasting 2007, vindt in 2010 een dubbele afrekening plaats. Dit leidt in dat jaar, op kasbasis, tot lagere premie-inkomsten en een groter vermogenstekort. De rijksbijdrage is daardoor in 2010 fors hoger. De hogere rijksbijdrage in 2009 is verklaard door lager premie-inkomsten als gevolg van de negatieve economische groei. Vanaf 2011 volgt de rijksbijdrage de normale trend.

Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten

De Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) kent vanaf 2009 onder meer een jaarlijkse tegemoetkoming aan personen die ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn en een uitkering ontvangen van UWV (in plaats van de fiscale aftrek van Buitengewone Uitgaven). De tegemoetkomingen voor de categorieën WAO, WAZ, IVA en WGA worden gefinancierd uit een rijksbijdrage die in het Toeslagenfonds wordt gestort. De tegemoetkomingen voor Wajonggerechtigden worden verantwoord op artikel 46.

Rijksbijdragen tegemoetkoming AOW en Anw

Deze rijksbijdragen zijn ter financiering van de in artikel 49 verantwoorde tegemoetkoming AOW en Anw. Met ingang van 2011 wordt de AOW-tegemoetkoming vervangen door de Mogelijkheid Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen (MKOB, zie art. 50). Hiermee vervalt de rijksbijdrage die dient ter financiering van de AOW-tegemoetkoming.

Rijksbijdrage Spaarfonds AOW

Voor wat betreft een toelichting op de inkomsten en uitgaven uit het Spaarfonds wordt verwezen naar de Begroting Spaarfonds AOW 2011.

Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen

Deze regeling voorziet sinds juni 2008 in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling. Ook de uitkeringen voor zwangere alfahulpen lopen in de rijksbijdrage mee.

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011

Grafiek budgetflexibiliteit per operationele doelstelling 2011
1 Het medebekostigen van de sociale verzekeringen uit de schatkist ter dekking of voorkoming van tekorten in de fondsen

Operationele doelstelling

Motivering

  • Om tekorten in de fondsen van de volksverzekeringen te dekken of tekorten in de fondsen van sociale verzekeringen te voorkomen indien premieheffing niet wenselijk of onmogelijk is.

  • Om er mede voor te zorgen dat er bij het Ouderdomsfonds vanaf 2020, ondanks de vergrijzing, geen tekorten optreden.

Instrumenten en activiteiten

De doelstelling wordt behaald door middel van in de wet vastgelegde instrumenten:

  • Bijdrage in kosten van heffingskortingen (BIKK) voor de AOW en de Anw;

  • Rijksbijdrage Vermogenstekort Ouderdomsfonds;

  • Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten;

  • Rijksbijdrage tegemoetkoming Anw-gerechtigden;

  • Rijksbijdrage Spaarfonds AOW;

  • Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen.

Doelgroepen

De sociale fondsen en het Spaarfonds AOW.

Indicatoren en kengetallen

Niet van toepassing (zie de toelichting bij de Algemene Doelstelling).

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Tabel 51.2 Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

Soort onderzoek

Onderwerp onderzoek

AD/OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Evaluatieonderzoek ex ante

Geen

   

Beleidsdoorlichting

Geen

   

Effecten onderzoek ex post

Geen

   

Overig evaluatieonderzoek

Geen

   

Toelichting

Dit begrotingsartikel ziet toe op overheveling van middelen vanuit de schatkist naar enkele fondsen. Er is geen sprake van beleid. Er is derhalve geen aanleiding voor onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid.

Licence