Base description which applies to whole site

2.2 De beleidsartikelen

Artikel 41 Volksgezondheid
41.1 Algemene beleidsdoelstelling

Een goede volksgezondheid, waarbij mensen gezond leven en zo min mogelijk bloot staan aan bedreigingen van hun gezondheid.

Belangrijkste beleidsontwerpen 2012

Belangrijkste beleidsonderwerpen 2012

In 2012 wordt verder uitvoering gegeven aan de landelijke nota gezondheidsbeleid «Gezondheid dichtbij» (Kamerstuk 32 793, nr. 2). De uitgangspunten en beleidsvoornemens worden vertaald in concrete activiteiten die verderop in dit artikel aan bod komen. In het kader van de gezondheidsbescherming blijft het kabinet actief inzetten op de voedsel- en productveiligheid, het verminderen van infectieziekten (inclusief zoönosen) en crisisbeheersing. We dragen zorg voor een goede landelijke organisatiestructuur, zodat we alert kunnen blijven op bestaande en nieuwe gezondheidsrisico’s in de omgeving en, indien nodig, kunnen ingrijpen. De verbetering van risicocommunicatie tijdens rampen en crises is hierbij een belangrijk aandachtspunt.

In de landelijke nota Gezondheidsbeleid zijn de prioriteiten op het gebied van gezondheid en preventie benoemd. Overgewicht, diabetes, depressie, roken en schadelijk alcoholgebruik blijven belangrijk, maar er wordt een omslag gemaakt in de manier waarop deze speerpunten worden opgepakt. Gezondheid moet weer iets van de mensen zelf worden. De kracht ligt bij het individu en zijn directe woon-, werk- en leefomgeving. Betrokkenheid van het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, het onderwijs en zorgverleners bij het stimuleren van gezond gedrag wordt vergroot. Het makkelijker toegankelijk maken van gezonde keuzes is daarbij de leidraad. Het kabinet draagt hieraan op verschillende manieren bij. Er wordt gezorgd voor een toegankelijke en betrouwbare kennisinfrastructuur waardoor partijen over relevante informatie kunnen beschikken over gezondheidseffecten en effectieve interventies, goede voorbeelden kunnen uitwisselen en praktische instrumenten kunnen ontwikkelen en verspreiden. De centra van het RIVM en de ZonMw-programma’s hebben hierin een belangrijke positie. We kiezen uitdrukkelijk voor implementatie en praktische toepassing: de inspanningen moeten meer zichtbaar worden in de dagelijkse praktijk en beter aansluiten bij behoeften van degenen die kennis en informatie in de praktijk gebruiken. Indien partijen belemmeringen in wet- en regelgeving ervaren om meer aan preventie en gezondheid te doen of praktische verbindingen te leggen, gaat het kabinet met hen bekijken hoe we dit kunnen oplossen.

Het kabinet kiest voor een positieve benadering en wil – met gemeenten, de sportsector en private partijen – realiseren dat mensen meer mogelijkheden krijgen om dicht in de buurt en veilig te bewegen, spelen en sporten. De opgebouwde netwerken rondom de BeweegKuur kunnen hiervoor benut worden. Aan de verdere opbouw van de infrastructuur rondom de BeweegKuur heeft het kabinet in 2011 een laatste grote impuls gegeven, opdat mensen die vanuit de gezondheidszorg worden verwezen naar de BeweegKuur ook daadwerkelijk aanbod krijgen. Zo kunnen mensen die medische belemmeringen hebben om te bewegen, dit verantwoord oppakken. Bewegen is goed voor zowel de lichamelijke als geestelijke gezondheid en heeft een positieve invloed op een gezonde leefstijl.

Ook worden verbindingen gelegd tussen partijen om activiteiten te versterken en (financiële) middelen te bundelen. Vooral op het gebied van publiek-private samenwerking (PPS) is nog een wereld te winnen. Een andere bijdrage die vanuit de rijksoverheid kan worden verwacht is, wanneer dit van belang is, het stellen en handhaven van grenzen. Voorbeelden zijn de leeftijdsgrenzen voor alcohol en tabak en de handhaving van de rookvrije horeca.

Een voorwaarde om mensen in staat te stellen zelf voor hun gezondheid te zorgen is een toegankelijk en kwalitatief hoogstaand zorgaanbod waar mensen met vragen en problemen terecht kunnen. De gezondheidszorg dient zich meer te richten op het bevorderen van gezondheid. Het kabinet wil bijvoorbeeld bevorderen dat gezondheidsrisico’s (zowel op individueel als collectief niveau) tijdig worden gesignaleerd en dat effectieve interventies en innovatieve behandelwijzen worden toegepast. Herkenbare en toegankelijke zorgvoorzieningen in de buurt of digitaal bereikbaar (e-health) kunnen hieraan bijdragen. Zorg en preventie moeten meer worden afgestemd. Uitgangspunt zijn behoeften en wensen van de mensen en niet de stelsels of sectoren die zorg leveren. Samenwerking met zorgverzekeraars (inkopers in het kader van de Zvw en in de toekomst ook de AWBZ), gemeenten (verantwoordelijk voor de Wmo, het sportbeleid en delen van de Wpg) en het Rijk (directe verantwoordelijkheid voor delen van de Wpg en systeemverantwoordelijk) is hierbij cruciaal. Het aanbieden van bevolkingsonderzoeken is de directe verantwoordelijkheid van het Rijk. Hierin blijven we investeren. Het kabinet heeft besloten om bevolkingsonderzoek naar darmkanker in te voeren. In 2012 en 2013 vinden de voorbereidingen plaats waarna de grootschalige screening onder alle 55- tot 75-jarigen van start kan gaan.

De jeugd heeft de toekomst. Hier wordt extra aandacht aan besteed. Naast bevordering van (het aanleren van) een gezonde leefstijl, vroege signalering van risico’s en inzet op weerbaarheid om dagelijkse verleidingen te weerstaan, vindt het kabinet dat het stellen van grenzen en het handhaven daarvan belangrijk is. Een voorbeeld daarvan is het strafbaar stellen van het bezit van alcohol voor jongeren onder de 16 jaar, zoals dat wordt voorgesteld in de wijziging van de Drank- en Horecawet. Hiermee worden jongeren zelf ook verantwoordelijk als zij onder de 16 jaar alcohol bij zich hebben op straat of in het café.

De beschikbare middelen worden anders ingezet. Dat betekent keuzes vanuit de bovengenoemde uitgangspunten, bundeling van activiteiten en nadruk op praktische toepassing. Massamediale campagnes passen hier niet in.

Ministeriële verantwoordelijkheid

Ministeriële verantwoordelijkheid

De bewindspersonen van VWS zijn verantwoordelijk voor het:

  • Beschermen van consumenten tegen onveilige consumentenproducten en levensmiddelen;

  • Bevorderen van tijdige opsporing van (risico’s op) ziekten;

  • Beschermen van burgers tegen (de gevolgen van) infectieziekten en rampen;

  • Effectueren van een doelmatige en effectieve publieke gezondheidszorg;

  • Bevorderen van herkenbare, laagdrempelige voorzieningen in de buurt waar de verbinding wordt gelegd tussen preventie, curatieve zorg en maatschappelijke ondersteuning;

  • Bevorderen van ethisch verantwoord handelen in de gezondheidszorg en bij het medisch wetenschappelijk onderzoek;

  • Bevorderen dat mensen gezonder gaan leven door de gezonde keuze makkelijker te maken;

  • Bevorderen van veilig gedrag en een veilige omgeving ter voorkoming van letsels door ongevallen in de privésfeer.

Externe factoren

Externe factoren

Veel ziekte overkomt mensen. Maar ziekte is ook vaak te voorkomen. Door burgers zelf en via de wijken, op scholen, in de sport, op het werk en in de zorg. Om de beleidsdoelen te bereiken, is samenwerking van belang met andere ministeries, gemeenten, het bedrijfsleven, scholen, werkgevers en werknemers, zorgverzekeraars en -aanbieders (beroepsgroepen), maatschappelijke organisaties en de sportsector.

Binnen de overheid is een aantal actoren werkzaam op het terrein van de volksgezondheid:

  • Gemeenten staan voor de collectieve preventie op lokaal niveau. Elke vier jaar brengen gemeenten, in het kader van de Wet publieke gezondheid, een nota gemeentelijk gezondheidsbeleid uit. Bij de vormgeving en uitvoering van het lokaal gezondheidsbeleid spelen GGD’en een belangrijke rol;

  • Het RIVM is een expertise- en regiecentrum voor de publieke gezondheid. Daartoe zijn er centra voor Infectieziektebestrijding, Bevolkingsonderzoek, Gezond Leven en Gezondheid en Milieu. Daarnaast is met het onderbrengen van de publieke delen van het voormalige NVI, het RIVM verantwoordelijk voor de inkoop en levering van vaccins voor de Nederlandse vaccinatieprogramma’s, zoals het Rijksvaccinatieprogramma en het Nationaal Programma Grieppreventie;

  • De nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) handhaaft de wettelijke regels voor eet- en drinkwaren alcohol, tabak, en consumentenproducten;

  • De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt onder meer toezicht op de volksgezondheid en verricht onderzoek naar de staat van de volksgezondheid.

Het nationale preventiebeleid is deels afhankelijk van ontwikkelingen in EU-verband of op mondiaal niveau. Nederland is actief op het terrein van voedsel- en productveiligheid, gezonde voeding en infectieziektebestrijding in EU- en WHO-verband.

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Het volksgezondheidsbeleid wordt gemeten met de indicatoren absolute levensverwachting en levensverwachting in goed ervaren gezondheid.

Het RIVM brengt vierjaarlijks de Volksgezondheid Toekomst Verkenningen en tweejaarlijks de Zorgbalans uit, die inzicht bieden in de toestand en de toekomstige ontwikkeling van de volksgezondheid.

Indicator outcome
 

2000

2003

2005

2007

2008

2009

2010

Streefwaarde 2012

1. Absolute levensverwachting in jaren:

               

– mannen

75,5

76,2

77,2

78,0

78,3

78,5

78,8

≥ 78,8

– vrouwen

80,6

80,9

81,6

82,3

82,3

82,6

82,7

≥ 82,7

2. waarvan jaren in goed ervaren gezondheid:

               

– mannen

61,5

62,4

62,5

64,7

63,7

65,3

≥ 65,3

– vrouwen

60,9

61,6

61,8

63,4

63,5

63,8

≥ 63,8

Bron

1. CBS-Statline. De levensverwachting van in Nederland geboren meisjes in 2010 bedroeg 82,7 jaar. Dat is 4 jaar hoger dan die van jongens (78,8 jaar). Sinds 1980 is het verschil in levensverwachting tussen de seksen kleiner geworden. Mannen boekten vanaf 1980 een winst van 6,1 jaar, vrouwen zijn gemiddeld 3,2 jaar ouder geworden. De verklaring is de sterke daling van de sterfte: ondanks de vergrijzing is in de periode 2002–2007 het aantal sterfgevallen ieder jaar gedaald. De cijfers voor 2010 zijn voorlopige cijfers.

2. CBS StatLine – Gezonde levensverwachting; vanaf 1981

De cijfers over 2010 worden in het najaar 2011 verwacht. Voor het berekenen van levensverwachting in als goed ervaren gezondheid is het aantal «gezonde» jaren bepaald op basis van een vraag naar de ervaren gezondheid. In de loop der jaren is de vraag naar de ervaren gezondheid op twee (vrijwel identieke) manieren gesteld, namelijk:

1. Hoe is het over het algemeen met uw gezondheid?

2. Hoe is over het algemeen de gezondheidstoestand van onderzochte persoon?

Mensen die deze vraag beantwoorden met «goed» of «zeer goed» worden gezond genoemd.

41.2 Budgettaire gevolgen van beleid
41.2.1 Begrotingsuitgaven
Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

834 556

652 159

618 733

592 512

568 364

559 086

562 959

               

Uitgaven

792 731

679 904

630 570

597 459

571 711

560 673

562 959

               

41.1 Het voorkomen van gezondheidsschade door onveilig voedsel en onveilige producten

80 418

73 192

77 530

74 101

69 501

66 618

65 880

               

Subsidies

   

3 670

3 440

3 850

3 850

3 850

waarvan onder andere:

             

Stichting Voedingscentrum

   

1 547

1 333

1 333

1 333

1 333

Alternatieven voor dierproeven

   

500

750

1 000

1 000

1 000

               

Bijdrage aan baten-lastendiensten

   

73 520

70 321

65 311

62 428

61 690

Nieuwe Voedsel en Warenautoriteit

   

73 520

70 321

65 311

62 428

61 690

               

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

   

220

220

220

220

220

               

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

   

120

120

120

120

120

Bijdrage College Toetsing Bestrijdingsmiddelen (CTB)

   

120

120

120

120

120

               

41.2 Er is een doelmatig systeem van publieke gezondheidszorgvoorzieningen dat bijdraagt aan een betere volksgezondheid

208 969

201 838

153 455

129 474

104 770

102 813

101 244

               

Subsidies

   

9 765

9 543

9 736

9 723

9 723

waarvan onder andere:

             

Algemeen en strategisch gezondheidsbeleid

   

2 359

2 722

2 459

2 477

2 504

Pharos

   

3 144

3 096

3 053

3 000

3 000

Jeugdgezondheidszorg

   

1 049

1 077

1 091

1 148

1 175

Nederlands Centrum Jeugdgezondheid

   

1 862

1 834

1 806

1 777

1 777

Voorbereid zijn op crises en rampen

   

1 338

835

1 333

1 330

1 330

               

Opdrachten

   

11 300

5 700

0

0

0

CBRN Weerstandsverhoging

   

11 300

5 700

0

0

0

               

Bijdragen aan baten-lastendiensten

   

13 692

12 734

12 292

11 899

11 839

RIVM: Opdrachtverlening programma's volksgezondheid

   

13 692

12 734

12 292

11 899

11 839

               

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

   

118 698

101 497

82 742

81 191

79 682

ZonMw: Programmering

   

117 316

100 115

81 360

79 809

78 300

ZonMw: Overhead

   

1 382

1 382

1 382

1 382

1 382

               

41.3 De vermijdbare ziektelast neemt af door een goede bescherming tegen infectieziekten en preventie van chronische ziekten

445 668

345 983

343 257

338 096

341 633

336 145

340 604

               

Subsidies

   

18 156

14 428

13 825

13 401

13 601

waarvan onder andere:

             

Preventie Chronische Ziekten

   

1 626

1 196

664

627

627

Instellingen op het terrein van de preventie van chronische ziekten

   

2 030

2 011

1 990

1 626

1 626

Nationaal Actieprogramma Diabetes

   

2 500

0

0

0

0

Preventie en bestrijding van infectieziekten

   

3 822

3 560

3 665

3 735

3 935

Instellingen die de seksuele gezondheid bevorderen

   

7 549

7 041

6 895

6 812

6 812

               

Bijdragen aan baten-lastendiensten

   

325 101

323 668

327 808

322 744

327 003

waarvan onder andere:

             

RIVM/Opdrachtverlening:

             

– Centrum infectieziektebestrijding

   

34 156

32 001

31 479

31 049

30 710

– Centrum bevolkingsonderzoek

   

10 313

9 679

9 498

9 366

9 366

– Centrum Gezondheid en Milieu

   

2 632

2 595

2 558

2 531

2 520

– Centrum Gezond Leven

   

3 610

2 610

2 438

2 438

2 438

– Vaccinologie

   

38 298

36 369

33 148

27 279

26 168

– RSV-vaccin

   

8 215

5 895

6 074

- 3 500

- 3 500

RIVM/Uitvoering subsidieregeling Publieke Gezondheid:

             

– Bevolkingsonderzoek naar borstkanker

   

56 884

57 955

58 969

59 979

60 877

– Bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker

   

30 966

30 868

30 724

31 052

30 964

– Nationaal programma grieppreventie

   

58 742

59 718

60 552

61 627

62 554

– Pre- en postnatale screening bij zwangeren en pasgeborenen

   

20 327

20 123

20 116

20 176

19 047

– Screening op Familiaire hypercholesterolemie

   

2 140

2 032

0

0

0

– Invoering darmkankerscreening

   

5 231

9 044

15 682

22 606

28 382

– Soa-bestrijding/Seksualiteitshulpverlening

   

29 140

28 965

28 965

28 965

28 965

RIVM/Ontwikkelingen technologie/demografie

   

11 696

14 847

16 986

18 657

17 993

RIVM/Uitvoering subsidieregeling VWS-subsidies

   

11 086

9 537

9 189

9 089

9 089

               

41.4 Het bevorderen van ethisch verantwoord handelen in de gezondheidszorg en bij medisch-wetenschappelijk onderzoek

16 986

18 708

17 536

17 416

17 385

17 142

17 276

               

Subsidies

   

1 078

920

920

702

1 061

Beleid Medische Ethiek

   

1 078

920

920

702

1 061

               

Bijdrage aan baten-lastendiensten

   

2 201

2 201

2 201

2 201

2 201

CIBG: Uitvoeringstaken Medische Ethiek

   

2 201

2 201

2 201

2 201

2 201

               

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

   

14 257

14 295

14 264

14 239

14 014

waarvan onder andere:

             

CVZ: Rijksbijdrage financiering abortusklinieken

   

12 346

12 346

12 346

12 346

12 346

Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO)

   

1 661

1 629

1 598

1 573

1 566

               

41.5 Meer mensen kiezen voor een gezonde leefstijl

40 690

40 183

38 792

38 372

38 422

37 955

37 955

               

Subsidies

   

21 110

20 834

20 887

20 435

20 435

waarvan onder andere:

             

Trimbos-instituut

   

4 699

4 574

4 574

4 574

4 574

Stivoro

   

1 288

0

0

0

0

Stichting Informatievoorziening Zorg

   

1 180

1 101

962

944

944

Stichting Consument en Veiligheid

   

3 100

2 899

2 899

2 899

2 899

Gezonde voeding en gezond gewicht

   

2 845

2 784

2 549

2 549

2 549

Letsel

   

1 479

1 478

1 478

1 478

1 478

Preventie van schadelijk middelengebruik (alcohol, drugs en tabak)

   

2 776

3 124

2 520

2 520

2 520

               

Bijdrage aan baten-lastendiensten

   

1 000

1 000

1 000

1 000

1 000

nVWA: activiteiten in het kader van kabinetsbeleid leefstijl

   

1 000

1 000

1 000

1 000

1 000

               

Bijdrage aan medeoverheden

   

16 682

16 538

16 535

16 520

16 520

Heroïnebehandeling op medisch voorschrift

   

16 682

16 538

16 535

16 520

16 520

               

Ontvangsten

17 234

11 110

9 710

9 710

9 810

9 810

9 710

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten-Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

Budgetflexibiliteit

Van de uitgaven die op dit artikel worden verantwoord, heeft 66% betrekking op bijdragen aan baten-lastendiensten. Hiervan betreft 82% de opdrachtverlening aan het RIVM (onder andere voor de uitvoering van de Subsidieregeling publieke gezondheid en de opdrachtverlening aan Centra en programma’s op het terrein van de volksgezondheid) en 18% aan de nVWA voor het toezicht op de veiligheid van voedsel en producten.

Verder heeft 21% van de uitgaven betrekking op bijdragen aan ZBO’s en RWT’s. Daarvan is 89% bestemd voor ZonMw voor de uitvoering van programma’s op het terrein van gezondheid, preventie en zorg en 9% voor het CVZ voor de financiering van de abortusklinieken.

De overige uitgaven bestaan uit subsidies (8%), opdrachten (2%) en bijdrage aan medeoverheden (3%).

De uitgaven zijn noodzakelijk voor de uitvoering van de Wet publieke gezondheid en de landelijke nota gezondheidsbeleid «Gezondheid dichtbij» (Kamerstuk 32 793, nr. 2) die onlangs is verschenen. De middelen zijn derhalve in beginsel niet alternatief aanwendbaar.

41.2.2 Premiegefinancierde zorguitgaven

In de tabel hieronder zijn de beschikbare middelen opgenomen voor de premiegefinancierde zorguitgaven op het terrein van de volksgezondheid. Hierin zijn de budgettaire consequenties van de eerste suppletoire begroting 2011 en de begroting 2012 verwerkt. Voor 2011 is de loon- en prijsontwikkeling al verwerkt, terwijl voor 2012 en latere jaren de loon- en prijsontwikkeling nog moet worden toegevoegd. Het saldo van de beschikbare middelen en maatregelen, voor zover niet aan de afzonderlijke sectoren toegedeeld, is opgenomen als onverdeeld.

41 Volksgezondheid (bedragen x € 1 000 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Preventieve zorg (uitvoeren Rijksvaccinatieprogramma)

95,3

109,3

109,4

109,4

109,4

109,4

109,4

Volksgezondheid onverdeeld

   

2,4

5,1

7,8

9,2

9,2

Totaal

95,3

109,3

111,8

114,5

117,2

118,6

118,6

Procentuele mutatie t.o.v. voorgaand jaar

-

14,7%

2,3%

2,4%

2,4%

1,2%

0,0%

41.3 Operationele doelstellingen

Er zijn vijf operationele doelstellingen op het gebied van volksgezondheid:

  • 1. Het voorkomen van gezondheidsschade door onveilig voedsel en onveilige producten;

  • 2. Er is een doelmatig systeem van publieke gezondheidszorgvoorzieningen dat bijdraagt aan een betere volksgezondheid;

  • 3. De vermijdbare ziektelast neemt af door een goede bescherming tegen infectieziekten en preventie van chronische ziekten;

  • 4. Het bevorderen van ethisch verantwoord handelen in de gezondheidszorg en bij het medisch-wetenschappelijk onderzoek;

  • 5. Meer mensen kiezen voor een gezonde leefstijl.

41.3.1 Het voorkomen van gezondheidsschade door onveilig voedsel en onveilige producten

Motivering

Motivering

Ons voedsel is veiliger dan ooit. Toch is het zaak alert te blijven. Nieuwe ziekten en bacteriën kunnen de gezondheid van mensen bedreigen. Het huidige hoge niveau van veiligheid van ons voedsel en onze producten moet minimaal behouden en onderhouden worden. De aandacht voor voedselveiligheid is nu gericht op het in stand houden en de ontwikkeling van nieuwe risicobeoordelingen en/of van signalering van nieuwe risico’s. De verantwoordelijkheid voor de veiligheid van voedingsmiddelen en producten ligt primair bij het bedrijfsleven. De overheid is er voor kaderstelling, normstelling en het toezicht hierop. De nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) moet de regels voor de veiligheid van voedsel en producten controleren en daarop handhaven. De rijksbrede taakstelling dwingt de nVWA in samenwerking met haar opdrachtgevers tot scherpe keuzes in de uitoefening van het publieke toezicht. Door inzet van vernieuwend en efficiënt toezicht wil de nVWA een goede afspiegeling van de markt hebben en houden. Door gebruik te maken van veel informatie van systemen uit de markt kan de nVWA haar toezicht uitvoeren.

De belangrijkste doelstellingen voor voedsel- en productveiligheid zijn:

  • Gezondheidsschade door onveilig voedsel en onveilige producten moet voorkomen worden. Doelstelling is het handhaven en zo mogelijk verbeteren van het huidige beschermingsniveau van de consument met betrekking tot voedsel- en productveiligheid;

  • Voorkomen van gezondheidsschade door nieuwe veiligheidsrisico’s. Het gaat hierbij onder meer om nieuwe voedingsmiddelen («novel foods») en nieuwe technologieën, zoals nanotechnologie.

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Voor deze operationele doelstelling wordt geen indicator opgenomen. Reden hiervoor is dat de resultaten van dit beleidsterrein niet zinvol in één of enkele indicatoren samengevat kunnen worden.

Instrumenten ter voorkoming van onveilig voedsel

Aanscherpingen en verdere uitwerking van het stelsel van regelgeving voor voedselveiligheid zijn in Brussel nog altijd aan de orde. Door nieuwe inzichten vanuit de risicobeoordeling door met name de European Food Safety Autority (EFSA) blijft aandacht voor en inzet op aanvullende normstelling voor voedselpathogenen nodig. Daarnaast is er steeds meer aandacht voor de toenemende aanwezigheid van antibioticaresistente bacteriën in voedingsmiddelen en de risico’s hiervan voor de consument. Ook wordt het stelsel van normen op het vlak van contaminanten en additieven in voedingsmiddelen bewaakt en regelmatig aangepast. Ten slotte moet VWS blijvend voorbereid zijn en snel kunnen reageren in het geval van voedselincidenten en -crises op het vlak van voedselveiligheid. Recente voorbeelden hiervan zijn ESBL op kippenvlees, groenten en fruit; mogelijke radioactiviteit Japanse voedingsmiddelen; de EHEC-bacterie op kiemgroenten en dioxine in Duits diervoeder. Het Europees belang in deze is groot in verband met open grenzen. Verbetering van de informatie-uitwisseling en betere afstemming van beleid is één van de doelstellingen van het kabinet. De EU heeft daar een expliciete rol in.

Om de veiligheid van het voedsel op een hoog niveau te houden en daar waar nodig te verbeteren, wordt ingezet op aanpassing van diverse instrumenten, waaronder regelgeving, onderzoek, adequaat toezicht en goede voorlichting/communicatie:

  • Het in EU-verband realiseren van criteria en normen voor de aanwezigheid van pathogenen (Salmonella en Campylobacter) en afspraken maken ten aanzien van het gebruik van antibiotica in de dierlijke sectoren. Een relevant aandeel van de ziektegevallen wordt veroorzaakt door virussen die zich via voedsel verspreiden. In mondiaal verband (Codex Alimentarius) worden richtlijnen voor virussen in voedsel opgesteld;

  • In 2012 blijft de Europese harmonisatie van regelgeving voor enzymen in levensmiddelen een aandachtspunt. Ook moet in 2012, conform de vereisten vanuit de EU-verordening voor additieven, de feitelijke inname van additieven nauwkeurig worden bepaald;

  • Toezicht op de veiligheid van voedsel is één van de hoofdtaken van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA). Hiertoe wordt ook in 2012 nadrukkelijk ingezet op efficiënt en effectief toezicht door gebruik te maken van informatie van bedrijven en kwaliteitssystemen (horizontaal toezicht, tweedelijnstoezicht, systeemtoezicht);

  • De communicatie over de veiligheid van voedsel door het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM (CIB), het Voedingscentrum Nederland (VCN) en nVWA wordt in 2012 voortgezet.

Instrumenten ter voorkoming van onveilige producten

Met de Europese wetgeving voor de veiligheid van producten is inmiddels twintig jaar ervaring opgedaan. Begin 2010 is het New Legislative Framework (NLF) vastgesteld door de Europese Raad en het Europese Parlement met als doel enerzijds de bestaande productwetgeving beter op elkaar af te stemmen en anderzijds een eerste belangrijke stap te zetten in de harmonisatie van het markttoezicht op Europese productwetgeving. In 2012 wordt hier verder invulling aan gegeven. Ook wordt de Algemene Productveiligheid Richtlijn (APV) voor consumentenproducten herzien met als doel alerter te kunnen reageren op onveilige producten, waarvoor geen specifieke Europese veiligheidseisen bestaan.

Ook voor productveiligheid zijn regelgeving, onderzoek, toezicht en communicatie/voorlichting de belangrijkste instrumenten om het niveau van veiligheid te handhaven en zo nodig te verbeteren:

  • Het stelsel van Europese regelgeving wordt herzien, zodat een beter geïntegreerd systeem kan ontstaan om de veiligheid van producten in Europa te garanderen. In 2012 wordt een voorstel voor de herziening van Algemene productveiligheidsrichtlijn verwacht. Essentieel hierbij is dat de verantwoordelijkheid voor de veilige producten bij het bedrijfsleven ligt. Zeer relevant zijn de buitengrenscontroles en de noodzaak tot verdere intensivering van de samenwerking tussen de nVWA en de douane. Immers 80% van de producten is afkomstig uit derde landen met China als belangrijkste exporteur. Nederland heeft als poort van Europa een bijzondere verantwoordelijkheid. Hiervoor is in 2011 een memorandum of understanding met China getekend. Daaraan wordt invulling gegeven door de buitengrenscontroles meer aan te laten sluiten op de exportcontroles in het land van herkomst. Ook wordt de kennis bij importeurs van deze producten met betrekking tot de Europese productwetgeving en het zaken doen in ontwikkelingslanden versterkt;

  • Voor nanotechnologie wordt onderzoek gedaan naar de mogelijke risico’s. Doel van VWS is het beschermen van de consument tegen de eventuele risico’s van nanotechnologie in levensmiddelen en producten. Door vervolgonderzoek doet het RIVM verder onderzoek naar de aanwezigheid van nanodeeltjes in het lichaam;

  • Aan bedrijven en consumenten wordt voorlichting gegeven over de gewijzigde gevaarsetikettering van producten ter bescherming van de consument tegen risico’s van chemische stoffen en het veilig omgaan door het bedrijfsleven met de chemische risico’s van producten. Er wordt bijgedragen aan het vaststellen en implementeren van de Europese Global Harmonized System Verordening voor de indeling en etikettering van stoffen en preparaten (EU GHS verordening voor bedrijven en consumenten);

  • De communicatie over productveiligheid door de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit en de Stichting Consument en Veiligheid wordt in 2012 voortgezet.

Instrumenten ten behoeve van de alternatieven voor dierproeven

  • Het beleid, zoals verwoord in de kabinetsvisie alternatieven voor dierproeven (Kamerstuk 30 168, nr. 4) wordt in 2012 voortgezet. In 2012 en verder is er een intensivering van de beschikbare middelen voor alternatieven van dierproeven. In september 2011 is een actieplan gepresenteerd naar aanleiding van de programmeringstudie en de trendanalyse dierproeven. Dit actieplan geeft invulling aan de inzet van de intensivering;

  • De Europese dierproevenrichtlijn (2010/63/EU) moet voor 10 november 2012 geïmplementeerd zijn in nationale regelgeving. Het uitgangspunt van VWS bij de implementatie is het handhaven van het huidige beschermingsniveau vanuit de Wet op de dierproeven (Wod).

41.3.2 Een doelmatig systeem van publieke gezondheidszorgvoorzieningen dat bijdraagt aan een betere volksgezondheid

Motivering

Het Ministerie van VWS wil bijdragen aan een goede volksgezondheid en anticiperen op (dreigende) volksgezondheidsproblemen door een goed systeem voor publieke gezondheidszorg te creëren en in stand te houden. Een keten van preventie en zorg die goed op elkaar aansluit is daarbij essentieel. Deze verantwoordelijkheid wordt ingevuld door:

  • Het bevorderen van effectieve landelijke, regionale en lokale voorzieningen voor publieke gezondheidszorg;

  • Het bevorderen van een effectieve jeugdgezondheidszorg (JGZ) voor alle jeugdigen (0–19);

  • Het verbeteren van de paraatheid van zorgvoorzieningen voor grootschalig optreden bij crises en rampen.

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

De voortgang van het beleid wordt gemeten met de volgende indicatoren:

Indicator (output)
 

2005

2007

2008

2009

2010

Streefwaarde 2012

1. Percentage gemeenten met een 2e nota gezondheidsbeleid

14%

45,8% (juli)

71,2% (juli)

90,5% (dec)

2. Percentage gemeenten met een 3e nota gezondheidsbeleid

15%

3. Congruentie GGD’en /GHOR met veiligheidsregio’s

68% (mei)

76% (jan)

88% (jan)

100%

4. Iedere regio één directeur publieke gezondheid voor zowel GGD als GHOR

100%

Bron

1. RIVM: Nationale Atlas Volksgezondheid

2. De 3e landelijke nota Gezondheidsbeleid is op 25 mei 2011 naar de Kamer gezonden (Kamerstuk 32 793, nr. 2).

3. RIVM, Nationale Atlas Volksgezondheid. Het betreft hier de congruentie van de buitengrenzen van de GGD’en met de veiligheidsregio’s. Dit betekent dat de buitengrenzen van GGD’en gelijk zijn aan de buitengrens van één veiligheidregio.

4. Deze directeur is integraal aanspreekbaar voor lokaal bestuur en veiligheidsregio.

Instrumenten voor effectieve landelijke, regionale en lokale voorzieningen voor publieke gezondheidszorg

Gemeenten staan voor adequaat lokaal gezondheidsbeleid

Gemeenten zijn in eerste instantie aan zet om hun lokaal gezondheidsbeleid vorm te geven. Elke vier jaar brengen zij, in het kader van de Wet publieke gezondheid (Wpg), een nota gemeentelijk gezondheidsbeleid uit. De nieuwe landelijk nota Gezondheidsbeleid (Kamerstuk 32 793, nr. 2) geeft gemeenten hiervoor aangrijpingspunten en handvatten. In 2012 wordt het proces ingezet om de kwaliteit van de gemeentelijke nota’s te verbeteren en een duidelijkere koppeling te maken tussen de landelijke en lokale nota’s. Hiervoor worden bestaande ondersteuningsmogelijkheden benut, zoals die van het RIVM en ZonMw. Er worden regionale bijeenkomsten georganiseerd waar best practices en ervaringen worden uitgewisseld. Belangrijke onderwerpen zijn: het bevorderen van bewegen en sport, preventieve activiteiten voor de jeugd, het stimuleren van publiek-private samenwerking, de verbinding tussen verschillende beleidsterreinen en gezondheid en de realisatie van «gezondheid in de buurt».

Versterken publieke gezondheidszorg

Het kabinet gaat in samenspraak met gemeenten een implementatietraject starten om de publieke gezondheidszorg te verbeteren en gezondheid prominenter op de lokale beleidsagenda te plaatsen. Nadruk komt in 2012 te liggen op het bevorderen van de praktische toepassing van instrumenten die de afgelopen jaren zijn ontwikkeld. Samenwerking tussen RIVM, ZonMw en GGD’en is hierbij cruciaal. Vanaf 1 januari 2012 is ook de gewijzigde Wet publieke gezondheid volledig in werking. De wet maakt een krachtiger positie van de publieke gezondheidszorg mogelijk, doordat een verbinding gelegd wordt tussen reguliere (publieke) zorg en zorg onder crisisomstandigheden. De wet introduceert een Directeur publieke gezondheid (Dpg) die zowel de GGD als de organisatie voor Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallenen Rampen (GHOR) aanstuurt. De Dpg is de centrale figuur die met private zorgpartijen afspraken maakt over de bestrijding van crises en is ook voor het openbaar bestuur het centrale aanspreekpunt voor alle medische aspecten van een crisis. De functie van Dpg maakt het mogelijk om de expertise en netwerken van de GGD in de reguliere publieke gezondheidszorg te koppelen aan de (voorbereiding op) opgeschaalde zorg. Er wordt een communicatietraject gestart om de Wpg, alsook de nieuwe landelijke nota Gezondheidsbeleid en de landelijke speerpunten onder de aandacht van de verantwoordelijke bestuurders te brengen.

De kracht van de publieke gezondheidszorg wordt ook vergroot door verbindingen te leggen met andere sectoren. We zetten in op een betere fysieke, organisatorische en inhoudelijke verbinding tussen de publieke gezondheidszorg, eerstelijnszorg, AWBZ- en Wmo-voorzieningen.

Gezond in de stad

Vanaf 2010 wordt in het kader van de decentralisatie-uitkering «Gezond in de stad» jaarlijks € 5,0 miljoen beschikbaar gesteld aan de grote gemeenten (G31). Via deze decentralisatie-uitkering als onderdeel van het stedenbeleid ontvangen zij extra middelen die kunnen worden ingezet om gezondheidsproblemen aan te pakken via een wijkgerichte aanpak.

Instrumenten voor een effectieve jeugdgezondheidszorg voor alle jeugdigen (0–19)

De Jeugdgezondheidszorg (JGZ) biedt aan alle kinderen preventieve gezondheidszorg (bijvoorbeeld Rijksvaccinatieprogramma en screeningen). Daarnaast volgt de JGZ de fysieke, psychisch-sociale en cognitieve ontwikkeling van alle jeugdigen. Ze ondersteunt ouders bij de normale ontwikkeling, signaleert stoornissen en risico’s en geleidt indien nodig de jeugdige (en de ouders) door naar de juiste ondersteuning of behandeling. Dit gebeurt steeds vaker vanuit een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). De JGZ werkt daarbij samen met de andere partijen in het CJG en andere (medische) hulpverleners.

Vernieuwing Jeugdgezondheidszorg

Om toegerust te zijn op veranderingen in de samenleving, de organisatie van de zorg voor jeugd en de verwachtingen van ouders ontwikkelt de JGZ nieuwe werkwijzen. Het Rijk stimuleert dit via het ZonMw-programma «Vernieuwing uitvoeringspraktijk Jeugdgezondheidszorg» en een subsidie aan het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ). Het ZonMw-programma loopt van 2010 tot en met 2013. Hiervoor is in totaal € 5 miljoen beschikbaar. Het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid is in 2011 gestart en bevordert de kwaliteit van de uitvoering van de JGZ (bijvoorbeeld via het bevorderen van de invoering van effectieve interventies in de praktijk). Hiervoor is in 2012 € 1,9 miljoen beschikbaar.

Digitalisering dossiers

Eind 2011 werken naar verwachting op één na alle JGZ-organisaties geheel of gedeeltelijk met digitale dossiers. Hiervoor is via het Gemeentefonds in 2012 € 20 miljoen beschikbaar, samen met de Verwijsindex Risicojongeren. Het digitaliseringstraject richt zich in 2012 in belangrijke mate op de overdracht van JGZ-dossiers tussen JGZ-organisaties (bijvoorbeeld bij verhuizing van een kind).

Instrumenten voor een verbeterde paraatheid van zorgvoorzieningen voor grootschalig optreden bij crises en rampen

Wet publieke gezondheid (Wpg)

De gewijzigde Wet publieke gezondheid die vanaf 1 januari 2012 van kracht zal zijn, is een belangrijk instrument om de voorbereiding van de zorg onder crisisomstandigheden te verbeteren. Belangrijke wijzigingen zijn dat het werkgebied van de GGD gelijk moet zijn aan dat van de veiligheidsregio en dat er in de toekomst nog maar één aanspreekpunt is voor de voorbereiding en uitvoering van de zorg onder crisisomstandigheden, zowel voor zorgpartijen als voor het openbaar bestuur. Dit maakt het voor de verantwoordelijke besturen makkelijker om, op basis van eenduidige adviezen, besluiten te nemen over de gecoördineerde inzet van zorg.

CBRN weerstandsverhoging

Doel is het nemen van weerstandsverhogende maatregelen gericht op het verminderen of voorkomen van de kans dat personen of groeperingen zich ongewenst toegang verschaffen tot chemische, biologische, radioactieve en/of nucleaire agentia (CBRN) (€ 11,3 miljoen). Dit valt binnen de doelstellingen van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV).

41.3.3 Minder vermijdbare ziektelast door een goede bescherming tegen infectieziekten en preventie van chronische ziekten

Motivering

Motivering

Het Ministerie van VWS wil de gevolgen van ziekten vermijden door ziekten te voorkomen, tijdig op te sporen en complicaties tegen te gaan door:

  • Te zorgen voor een goede landelijke structuur om bekende en onbekende infectieziektedreigingen inclusief zoönosen en vectorgebonden aandoeningen snel te kunnen signaleren en bestrijden;

  • Te zorgen voor een goede voorbereiding op grote uitbraken van ziekten, waaronder een grieppandemie;

  • Het inrichten van een kwalitatief hoogwaardig Rijksvaccinatieprogramma (RVP) en het in stand houden van een hoge vaccinatiegraad;

  • Het internationaal uitwisselen van informatie en afstemmen van voorbereidings- en bestrijdingsmaatregelen;

  • Het bevorderen van een goede organisatie van en deelname aan bevolkingsonderzoeken;

  • Het bevorderen van herkenbare, laagdrempelige voorzieningen in de buurt waar de verbinding wordt gelegd tussen preventie, curatieve zorg en maatschappelijke ondersteuning;

  • Het voorkomen van resistentievorming bij pathogenen4 en het voorkomen van overdracht van deze resistente pathogenen;

  • Het zorgen voor een geïntegreerd aanbod van voorzieningen op het gebied van seksuele gezondheid, bestaande uit curatieve soa-zorg voor hoogrisicogroepen en seksualiteitshulpverlening voor jongeren.

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

De voortgang van het beleid wordt gemeten met de volgende indicatoren:

Indicator (output)
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Streefwaarde 2012

1. Vindpercentage seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s) bij de soa-poli’s van de GGD

12,8%

13,3%

12,7%

13,2%

13,2%

13,7%

≥ 14%

2. Percentage deelname aan Rijksvaccinatieprogramma

95,8%

94,3%

94,0%

94,5%

95,2%

95,0%

≥ 95%

3. Percentage deelname aan griepvaccinatieprogramma (seizoensgriep)

76,9%

74,5%

73,5%

71,5%

70,4%

68,9%

≥ 72%

4. Percentage deelname aan Bevolkingsonderzoek borstkanker

81,7%

81,9%

82,4%

82,0%

81,5%

80,7%

≥ 83%

5. Percentage deelname aan Bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker

65,5%

66,0%

66,0%

≥ 65%

6. Percentage deelname aan hielprik

99,9%

99,9%

99,8%

99,8%

≥ 99%

Bron

1. RIVM/Centrum Infectieziektebestrijding. Betreft het percentage bezoekers van soa-poli’s, waarbij een (of meer) soa is gevonden.

2. Vaccinatiegraad Rijksvaccinatieprogramma Nederland. Verslagjaar 2011 – RIVM rapport 210021014.

Voor het verslagjaar 2010 is dit percentage 95,0%. Dit betreft het percentage kinderen geboren in 2007 dat basisimmuun is voor DKTP vóór het bereiken van hun 2-jarige leeftijd.

3. www.nivel.nl. De cijfers vanaf 2008 zijn niet vergelijkbaar met voorgaande jaren, onder andere doordat de leeftijdsgrens van 65 naar 60 is verlaagd in het najaar 2008.

4. Landelijk Evaluatieteam Bevolkingsonderzoek Borstkanker (LETB). Erasmus MC.

5. Erasmus MC. Landelijke Evaluatie Bevolkingsonderzoek naar Baarmoederhalskanker (LEBA). Rapportage 2009. Het cijfer over 2009 wordt in 2011 verwacht.

6. TNO, evaluatie van de neonatale hielprikscreening bij kinderen geboren in 2009. Het cijfer over 2010 wordt begin 2012 verwacht.

Instrumenten voor een goede structuur voor infectieziektebestrijding

Opdrachtverlening aan het RIVM/Centrum voor infectieziektebestrijding

Het RIVM/Centrum voor Infectieziektebestrijding heeft de volgende taken:

  • Coördinatie en ondersteuning van de uitvoering op het gebied van infectieziektebestrijding, -onderzoek en vaccinonderzoek, ook op het gebied van zoönosen en vectorgebonden aandoeningen (€ 34,2 miljoen);

  • Financiering van een aantal instellingen, die zich inzetten voor infectieziektepreventie en -bestrijding (€ 8,2 miljoen);

  • Coördinatie van aanvullende voorzieningen op het gebied van de seksuele gezondheid (€ 29,1 miljoen).

Bevorderen seksuele gezondheid (inclusief preventie van soa/hiv)

Om de seksuele gezondheid te bevorderen verleent VWS (rechtstreeks, dan wel via het RIVM/Centrum voor infectieziektebestrijding) subsidie aan diverse gezondheidsbevorderende instellingen (€ 7,6 miljoen).

Onderzoeksprogramma’s via ZonMw

  • Programma infectieziektebestrijding (€ 2,0 miljoen);

  • Priority Medicines Antimicrobiële Resistentie (€ 2,9 miljoen);

  • Vijfjarig programma «Seksuele gezondheid van de jeugd» (€ 0,4 miljoen).

Instrumenten voor een goede organisatie van en deelname aan vaccinatieprogramma’s

Nationaal Programma Grieppreventie via de Subsidieregeling publieke gezondheid

Doel van dit programma is om kwetsbare groepen (alle 60+-ers en mensen onder de 60 jaar met een risico-indicatie zoals longziekten, hart- of nieraandoeningen en diabetes mellitus) te beschermen tegen (de ernstige gevolgen van) griep (€ 58,7 miljoen).

Rijksvaccinatieprogramma

Het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) heeft tot doel de vaccinatie van alle kinderen in de leeftijdscategorie van 0–12 jaar die in Nederland wonen. De ziekten waartegen gevaccineerd wordt zijn: difterie, kinkhoest, tetanus en polio (DKTP), infectie met Haemophilus Influenzae type B (Hib), bof, mazelen en rodehond (BMR), meningokokken C infecties (Men C), pneumokokken infecties en de HPV-vaccinatie tegen baarmoederhalskanker (meisjes). Voorts wordt met ingang van 2012 voor alle kinderen Hepatitis B toegevoegd aan het Rijksvaccinatieprogramma.

Instrumenten voor een goede structuur rondom de preventie van chronische ziekten

Nationaal Actieprogramma Diabetes (NAD)

Het vierjarige programma (2009–2013) NAD heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het terugdringen van de groei van het aantal diabetespatiënten en het verminderen van de complicaties (€ 2,5 miljoen).

Kengetal
 

1994

2000

2004

2007

2009

2010

Verwachting

2012

Aantal patiënten diabetes mellitus

306 000

414 000

609 000

740 000

> 850 000

Bron

RIVM/Volksgezondheid Toekomst Verkenningen 2010, deelrapport Effecten van preventie.

Dit zijn schattingen van het aantal patiënten met diabetes type 1 en type 2 samen. De schattingen van de prevalentie zijn gebaseerd op het aantal gediagnosticeerde patiënten door de huisarts in vijf huisartsenregistraties. Door onderrapportage en toename van obesitas wordt de komende jaren een forse toename van het aantal patiënten verwacht. Dit cijfer wordt onregelmatig geactualiseerd.

Preventieprogramma via ZonMw

De kern van de eerdere preventieprogramma’s was de kennis over (kosten)effectieve preventie en de toepassing ervan te vergroten en vernieuwende en kansrijke (kosten)effectieve preventiemogelijkheden te ontwikkelen. In juni 2009 is opdracht gegeven aan de uitvoering van het vierde preventieprogramma. Met dit programma geeft ZonMw invulling aan de visie op preventie (Kamerstuk 22 894, nr. 134) en levert een bijdrage aan het versterken van de preventiecyclus. Dit is een vierjarige cyclus waarmee specifieke doelstellingen en uitvoering van het Nederlandse gezondheidsbeleid worden vastgelegd, uitgevoerd en bijgesteld. Dit programma legt nog meer dan haar drie voorgangers, verbindingen tussen preventie en andere sectoren (wonen, werken, leren), in het bijzonder tussen de publieke en de eerstelijnsgezondheidszorg en daarmee ook tussen de preventieprogramma’s en andere programma’s van ZonMw. Daarnaast zal dit programma inspelen op de nieuwe landelijke nota gezondheidsbeleid (€ 10,0 miljoen).

Programma diseasemanagement chronische ziekten via ZonMw

Bij diseasemanagement wordt een sluitende keten gevormd van diagnostiek, behandeling en begeleiding. Ook vroege opsporing en preventie bij mensen met een verhoogd risico op chronische ziekten en zelfmanagement maken er deel van uit. Het doel van dit programma is kennis te verzamelen over diseasemanagement bij chronische aandoeningen en ervaring op te doen met de toepassing ervan in de praktijk. Dit programma kent ook een praktijkdeel, waarin multidisciplinaire transmurale zorggroepen die gaan werken volgens de diseasemanagement aanpak (€ 0,4 miljoen) ondersteund en gevolgd worden. Het programma loopt tot en met 2012.

Interventiestrategieën chronische ziekten

Het aantal mensen met chronische ziekten zal in de komende jaren fors toenemen. In 2012 worden daarom de volgende preventieve interventies (verder) ontwikkeld:

  • Depressiepreventie. De NZa wordt binnenkort gevraagd om een advies hoe de functie basis geestelijke gezondheidszorg, dichtbij huis, versterkt kan worden. Uitgangspunt is dat het veld de ruimte krijgt om zelf de zorg rondom de patiënt te organiseren;

  • Zelfmanagement chronische ziekten. Het gaat hier om een programmatisch aanbod om chronische patiënten beter in staat te stellen hun eigen ziekte te managen. Als effectief zelfmanagement beschikbaar is, moet dit onderdeel worden van de zorgstandaarden;

  • Zorgstandaarden. Het uitbouwen en implementeren van zorgstandaarden geeft patiënten, zorgaanbieders en verzekeraars een goed instrument voor de inhoud, organisatie en transparantie van patiëntgerichte integrale zorg voor chronische aandoeningen. Het coördinatieplatform zorgstandaarden houdt zich bezig met alle aangelegenheden in relatie tot vraagstukken met en rond zorgstandaarden, de werkzaamheden houden direct verband met de ontwikkeling van het kwaliteitsinstituut zorg;

  • Gezondheid en arbeid is een thema dat in samenwerking met sociale partners en gezondheidssector zal worden uitgewerkt. Met het coördinatieplatform zorgstandaarden zal een afspraak worden gemaakt over het ontwikkelen van een module arbeid en gezondheid ten behoeve van de zorgstandaarden.

Instrumenten voor een goede organisatie van en het bevorderen van deelname aan bevolkingsonderzoeken

Uitvoeren van bevolkingsonderzoeken en screeningsprogramma’s via de Subsidieregeling publieke gezondheid

De inzet van VWS betreft het financieren, bewaken en verbeteren van de kwaliteit van de landelijke bevolkingsonderzoeken naar borst- en baarmoederhalskanker, screening op familiaire hypercholesterolemie, bloedonderzoek bij zwangeren en de hielprik en gehoorscreening bij pasgeborenen (€ 110,3 miljoen). Het RIVM/Centrum voor Bevolkingsonderzoek voert de bekostiging, landelijke aansturing en coördinatie uit (€ 10,3 miljoen).

Gezondheidswinst realiseren door vroegopsporing van (risicofactoren voor) aandoeningen via het Nationaal Programma Bevolkingsonderzoek

Met de nieuwe landelijke nota Gezondheidsbeleid is besloten om vanaf 2013 een bevolkingsonderzoek naar darmkanker stapsgewijs in te voeren (zie brief van 1 juni 2011 over invoering bevolkingsonderzoek darmkanker, Kamerstuk 32 793, nr. 3). In 2012 en 2013 vinden hiervoor de voorbereidingen plaats. Op 24 mei 2011 kwam de Gezondheidsraad met een advies over de verbetering van het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker. Het standpunt hierop volgt in september 2011. Met ingang van 1 mei 2011 is de neonatale hielprikscreening uitgebreid met screening naar Cystic Fibrosis (taaislijmziekte, CF). Ook wordt het screeningsprogramma voor zwangere vrouwen, prenatale screening infectieziekten en erytrocytenimmunisatie (PSIE) verbeterd.

41.3.4 Het bevorderen van ethisch verantwoord handelen in de gezondheidszorg en bij het medisch-wetenschappelijk onderzoek

Motivering

Motivering

Het kabinet wil patiënten, cliënten en proefpersonen beschermen bij de voortschrijding van (technologische) ontwikkelingen in de gezondheidszorg.

In 2012 zal een aantal evaluaties van regelgeving worden afgerond. Het gaat daarbij om de evaluatie van de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO), de Embryowet in samenhang met de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting, de Wet levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding en de Regeling preïmplantatie genetische diagnostiek. De bevindingen vanuit deze wetsevaluaties zullen worden voorzien van een kabinetsstandpunt. Aan het parlement zal naar verwachting in 2012 een wetsvoorstel ter wijziging van de WMO worden aangeboden, zoals toegezegd in het standpunt over het advies van de commissie Doek (medisch-wetenschappelijk onderzoek bij minderjarigen).

In 2012 zal het voorstel van wet betreffende zeggenschap over lichaamsmateriaal aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

De abortushulpverlening zal in 2012 verdere aandacht vragen vanwege het verbeteren van de financieringsstructuur daarvan en van de opleiding van de hulpverleners.

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Voor deze operationele doelstelling wordt geen indicator opgenomen. Reden hiervoor is dat de resultaten van dit beleidsterrein niet goed aan één of enkele indicatoren te relateren zijn.

Instrumenten ethisch verantwoord handelen

Het laten uitvoeren van periodieke wetsevaluaties

Het periodiek evalueren van de praktijk en wet- en regelgeving biedt de mogelijkheid om tijdig te kunnen bijsturen zodat praktijk en beleid goed op elkaar kunnen gaan aansluiten.

Verbeteren van de abortushulpverlening en -registratie

Het doel is het verbeteren van de hulpverlening aan vrouwen die ongewenst zwanger zijn door onder meer het ondersteunen van de richtlijnontwikkeling voor abortusartsen, het opzetten van een kwaliteitssysteem en een onderzoeksprogramma bij ZonMw. Ook de financieringsstructuur van de abortushulpverlening zal worden verbeterd. Het ontwikkelen van een kwaliteitsbeleid door de klinieken en de beroepsgroepen en het wijzigen van de financieringssystematiek zijn van belang om de klinieken in staat te stellen een solide bedrijfsvoering te realiseren.

Verbeteren van mogelijke knelpunten in de toetsing van medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen

Het doel is het opheffen van mogelijke knelpunten op het terrein van de toetsing van medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen. Daarmee wordt de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek bevorderd en de veiligheid van proefpersonen beter geborgd.

Zonodig bevorderen van de ontwikkeling van nieuwe en actualisering van bestaande richtlijnen voor vruchtbaarheidstechnieken door de betrokken beroepsgroep(en)

Het bevorderen van dergelijke richtlijnen en standpunten heeft tot doel professionals houvast te geven bij het nemen van mogelijk moreel beladen beslissingen.

Stimuleren van onderzoek naar ethische vraagstukken in de (gezondheids)zorg

Het doel is het vergroten van belangwekkende kennis over ethische vraagstukken in de (gezondheids)zorg en zorgverlening, onder meer door het onderzoeksprogramma «Ethiek en Gezondheid» bij ZonMw (€ 0,4 miljoen), alsmede het programma Maatschappelijk Verantwoord Innoveren bij de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).

Stimuleren van innovatief onderzoek naar (nieuwe) medische technologieën met een belangrijke ethische component

Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het nog tot 2022 lopende ZonMw-onderzoeksprogramma Translationeel Adult Stamcelonderzoek (€ 1,4 miljoen).

Bijdrage aan de baten-lastendienst Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG)

Deze bijdrage is nodig voor het beheer van regionale toetsingscommissies Euthanasie en de centrale deskundigheidscommissie«Late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bijpasgeborenen». Ook fungeert het CIBG als aanspreekpunt voor kinderen die verwekt zijn met geslachtscellen van derden, hun ouders en artsen, indien zij vragen hebben over het register donorgegevens kunstmatige bevruchting (€ 2,2 miljoen).

Rijksbijdrage aan het College voor zorgverzekeringen (CVZ)

Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de financiering van abortusklinieken (€ 12,3 miljoen). Deze regeling zal worden aangepast om financiële problemen bij klinieken te kunnen voorkomen.

Bijdrage aan de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO)

De Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) is een bij wet (Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen en de Embryowet) ingestelde commissie en waarborgt de bescherming van proefpersonen betrokken bij medisch-wetenschappelijk onderzoek, via toetsing aan de daarvoor vastgestelde wettelijke bepalingen en met inachtneming van de voortgang van de medische wetenschap (www.ccmo-online.nl). Zij is een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO). Sinds de inwerkingtreding van de gewijzigde Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen op 1 maart 2006, treedt de CCMO tevens op als bevoegde instantie (€ 1,7 miljoen).

41.3.5 Meer mensen kiezen voor een gezonde leefstijl

Motivering

Een goede gezondheid is belangrijk voor een actieve bijdrage aan de maatschappij. Een goede gezondheid is van invloed op schoolprestaties, schoolverzuim en schooluitval en op arbeidsprestaties (arbeidsproductiviteit en arbeidsverzuim) en is een belangrijke factor voor arbeidsparticipatie, maatschappelijke participatie en sociale integratie.

De eigen gezondheid is van mensen zelf. Al lijken professionals deze verantwoordelijkheid soms over te willen nemen. Mensen maken hun eigen leefstijlkeuzes. De overheid zal zich richten op:

  • Het tegengaan van versplintering en verkokering, het bundelen van krachten;

  • Het benutten van (zorg)structuren en intensivering van de inzet van jeugdgezondheidszorg met op maat adviezen en verwijzing naar lokale mogelijkheden;

  • Aandacht voor weerbaarheid en gezonde basis voor de jeugd;

  • Inzet om de gezonde keuze, de makkelijke en aantrekkelijke keuze te maken in samenwerking met private partners;

  • Betrouwbare, toegankelijke informatie, toegesneden op informatiebehoefte en aandacht voor het bundelen van leefstijlinterventies.

Startpunt Jeugd

Waar volwassenen eigen keuzes maken, heeft de overheid een bijzondere verantwoordelijkheid ten opzichte van de jeugd. De jeugd heeft de toekomst en investeren in hen loont. Dit kabinet wil de jeugd toerusten om op latere leeftijd zelf verantwoordelijkheid te kunnen nemen. Het kabinet wil op positieve wijze laten zien dat gezond leven leuk is en dat het jezelf uiteindelijk veel oplevert. De jongere zelf is het startpunt. Dit betekent een andere manier van communiceren.

Het kabinet zet in op het positief stimuleren van gezond gedrag en weerbaarheid van jongeren zelf. Reeds ontwikkelde interventies worden zo veel mogelijk in samenhang ingezet. Goede gewoonten en gedragingen die in de jonge jaren zijn aangeleerd, bieden meer perspectief voor de toekomst. Daarom vindt het kabinet het stellen van grenzen en het bevorderen van een gezonde leefstijl voor de jeugd gerechtvaardigd. We zien hierbij ook een belangrijke rol voor ouders, zij zijn immers primair verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen. Ook gemeenten hebben hier een verantwoordelijkheid.

Bij het aanleren van een gezonde leefstijl vanuit weerbaarheid, verdienen drie thema’s extra aandacht: gezond gewicht, riskant en problematisch middelengebruik en seksuele gezondheid. Het kabinet kiest vanuit bovenstaande visie voor een op leefstijl gerichte aanpak om:

  • Jongeren een gezonde basis te geven;

  • Jongeren weerbaar te maken zodat ze om leren gaan met verleidingen uit het dagelijks leven;

  • Jongeren goede informatie op maat te geven die aansluit bij hun leefwereld;

  • Het voortouw te nemen in het stellen van grenzen;

  • Vroegtijdig te signaleren wanneer jongeren in problemen dreigen te raken door ongezond gedrag (met name problematisch middelengebruik) zodat ze gericht kunnen worden geholpen.

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

De voortgang van het beleid wordt gemeten met de volgende indicatoren. Indicatoren over sport en bewegen staan vermeld in artikel 46.

Indicator (outcome)
 

2001

2007

2008

2009

2010

Streefwaarde 2012

1. Het percentage niet-rokers ≥ 15 jaar

72%

73%

72%

73%

≥ 73%

2. Overgewicht bij volwassenen

47%

≤ 47%

3. Overgewicht bij kinderen leeftijd 2–8 jaar

14,5%

≤ 14,5%

4. Overgewicht bij kinderen leeftijd 9–17 jaar

10,3%

≤ 10,3%

5. Obesitas bij volwassenen

11%

≤ 11%

6. Obesitas bij kinderen leeftijd 2–8 jaar

3,9%

≤ 3,9%

7. Obesitas bij kinderen leeftijd 9–17 jaar

       

2,4%

≤ 2,4%

8. Het percentage mensen in algemene bevolking (12 jaar en ouder) dat niet zwaar drinkt.

89,3%

90,0%

89,6%

90,4%

≥ 91,1%

9. Het percentage 12–15 jarigen dat nog nooit alcoholhoudende drank heeft gedronken

25,6%

35%

≥ 38%

10. Aantal problematische drugsverslaafden per 1 000 inwoners

3,1

1,6

≤ 1,6

11. Aantal spoedeisende hulpbehandelingen in ziekenhuizen door privéongevallen en sportblessures

700 000

650 000

650 000

640 000

630 000

Bron

1. TNS NIPO onderzoek, zie www.stivoro.nl

2. t/m 7. VTV 2010, www.vtv.nl

8. Permanent Onderzoek Leefstijl Situatie (POLS), via www.Statline.nl van Centraal Bureau voor de Statistiek

9. Health Behaviour in School-aged Children, Trimbos Instituut, zie www.trimbos.nl

10. Jaarbericht Nationale Drug Monitor 2009. Utrecht: Trimbos Instituut, 2010, zie www.trimbos.nl

11. Letselinformatiesysteem 2001–2009 (Consument en Veiligheid) en CBS, zie www.veiligheid.nl en www.cbs.nl.

Instrumenten ter bevordering van een gezonde leefstijl

Het Ministerie van VWS zet diverse instrumenten in ter bevordering van een gezonde leefstijl:

  • RIVM/Centrum Gezond Leven heeft onder meer de taak ondersteuning te organiseren aan lokale professionals in gezondheidsbevordering. Deze ondersteuning bestaat uit informatie op het internet, een servicedesk, ontmoetingen, uitwisselingen en advisering op maat door een pool van experts;

  • Programma Gezonde Slagkracht (ZonMw). Dit programma biedt gemeenten op de leefstijlonderwerpen alcohol, drugs, tabak en overgewicht de mogelijkheid om samen met lokale/regionale gezondheidspartners initiatieven te implementeren die de lokale gezondheid verbeteren;

  • Inzet op gezonde keuze, de makkelijke keuze. Projecten en activiteiten worden gericht op een gezonde omgeving, een gezond aanbod en betrouwbare informatie. Publiek-private samenwerking speelt hierin een belangrijke rol;

  • Dwarsverbanden met sport en bewegen in de buurt (zie artikel 46.3.1);

  • Diverse gezondheidsbevorderende instellingen en preventieprogramma’s.

Instrumenten ter bevordering van gezonde voeding

Een gezond voedingspatroon is niet alleen van belang ter voorkoming van overgewicht, maar ook ter voorkoming van chronische ziekten (kanker, hart- en vaatziekten, diabetes en osteoporose). Bij gezonde voeding gaat het om een juiste energiebalans en een zo laag mogelijke inname van verzadigde vetzuren, transvetzuren en zout (natrium) en voldoende consumptie van vis, groente, fruit en volkoren graanproducten. Veel mensen kunnen hun voedingsgewoonten nog verbeteren en maar weinig mensen hebben een gezond voedingspatroon (VTV 2010). Het Ministerie van VWS zet in op twee lijnen:

  • Het stimuleren van een productaanbod – in retail, via cateraars en bij horeca – waarbij de gezonde keuze een makkelijke en aantrekkelijke keuze is. Aandachtspunt hierbij is het verlagen van de hoeveelheden zout (natrium) en verzadigde vetzuren en/of transvetzuren. Eind 2011 verschijnt een nieuwe voedselconsumptiepeiling (VCP) die inzicht geeft in de consumptie in Nederland. Deze resultaten worden vanaf 2012 gebruikt om met het bedrijfsleven te kijken waar de mogelijkheden liggen om het productaanbod door zelfregulering gezonder te maken. Eind 2012 zal de voortgang op dit dossier beoordeeld worden en worden zo nodig mogelijkheden voor wettelijke normen verkend;

  • Informatievoorziening over gezonde voeding aan consumenten, rechtstreeks of via zorgprofessionals is van belang. Een begrijpelijk etiket maakt hier onderdeel van uit. Daarvoor is inzet in de EU nodig bij invulling van regelgeving op het gebied van informatievoorziening (claims, etikettering e.d.).

Beide doelstellingen worden in samenwerking met partners uit de private sector vorm gegeven.

Instrumenten ter voorkoming van overgewicht (inclusief obesitas)

Overgewicht is het resultaat van een verstoorde energiebalans. Het percentage mensen met overgewicht bevindt zich op een hoog niveau. Overgewicht komt vaak voor in combinatie met andere ongezonde factoren. Doelstelling is het tot staan brengen van de stijgende trend in het aantal volwassenen met overgewicht en obesitas en het keren van de stijgende trend in het aantal kinderen met overgewicht en obesitas. Daarom worden in 2012 de volgende maatregelen genomen:

  • Uitvoering convenant «Gezond Gewicht» (CGG). Met speciale aandacht voor de integrale lokale aanpak van overgewicht. Het deelconvenant «Jongeren op Gezond Gewicht» (JOGG), dat circa 15 gemeenten per jaar volgens de Epode 5-aanpak ondersteunt (met verbinding naar CGL en ZonMw programma «Gezonde Slagkracht») en het deelconvenant school, dat onder andere een impuls geeft aan de implementatie van het concept gezonde schoolkantine, spelen hierbij een belangrijke rol;

  • Inzet om de gezonde keuze, de makkelijke keuze te maken. Het doel is een omgeving die uitnodigt tot gezond eet- en beweegpatroon. Dit krijgt invulling door middel van het stimuleren van een gezond aanbod in supermarkten en kantines (op school, werk of sportvereniging). Publiek-private samenwerking speelt hierin een belangrijke rol. Aandacht voor de fysieke omgeving wordt in samenhang en verbinding met andere thema’s en departementen invulling gegeven, zoals het programma «Sport en bewegen in de buurt» en de programma’s «Groene Schoolpleinen» en «Natuursprong» van het Ministerie van EL&I en het experiment «Gezonde Wijk» van het Ministerie van BZK;

  • Versterken relatie preventie en zorg. Voorlichting over gezond gewicht en het duurzaam behoud ervan wordt via zorgprofessionals, Centra voor Jeugd en Gezin, scholen en andere actoren verbonden aan de begeleiding van doelgroepen. Multidisciplinaire benadering en implementatie van de zorgstandaard overgewicht en obesitas vallen ook onder deze pijler.

Bovenstaande maatregelen moeten in samenhang gelezen worden met activiteiten ter bevordering van veilige en verantwoorde lichaamsbeweging in artikel 46.3.1.

Instrumenten gericht op het ontmoedigen van roken, alcohol en drugs

Roken veroorzaakt nog steeds de grootste ziektelast en blijft daarmee de belangrijkste vermijdbare doodsoorzaak. Gezien de jaarlijkse sterfte en ziektelast als gevolg van roken wordt gestreefd naar een afname van het aantal mensen dat rookt, vooral bij jongeren. Het percentage zware drinkers is de laatste jaren gestabiliseerd, maar het alcoholgebruik onder jongeren blijft een groot volksgezondheidsprobleem. Als jongeren drinken, drinken ze veel. De maatschappelijke schade als gevolg van alcoholgebruik is groot (verkeersslachtoffers, agressie, overlast, huiselijk geweld, etcetera).

Het drugsgebruik in de algemene bevolking is het afgelopen decennium nagenoeg stabiel gebleven. Het cannabisgebruik onder jongeren vertoont recentelijk zelfs een lichte daling. Ondanks de dalende trend neemt de hulpvraag als gevolg van problematisch cannabisgebruik toe, zowel onder jongeren als onder ouderen.

Het beleid ter vermindering van de gezondheidsschade door drugs- en alcoholgebruik is gericht op grotere toepassing van e-health interventies voor verslaafden, op meer samenhang in de aanpak van multiproblematiek en op het stimuleren van betere nazorg.

In 2012 worden de volgende instrumenten ingezet:

  • Ondersteuning van preventieactiviteiten, onder andere de drugs- en alcoholinfolijn, de gezonde school en genotmiddelen, activiteiten gericht op het vergroten van de weerbaarheid van jongeren en voorkomen jeugdroken;

  • Continueren van de handhaving van de rookvrije horeca. Ook voor 2012 blijft dit een belangrijke prioriteit van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit. De bestuurlijke boete voor de handhaving van de rookvrije horeca is verdubbeld;

  • Implementatie van de gewijzigde Drank- en Horecawet (indien de Staten-Generaal daarmee akkoord gaan), vooral decentralisatie toezicht naar gemeenten en het strafbaar stellen van jongeren voor het aanwezig hebben van alcoholhoudende drank op straat of in het café;

  • Realiseren van nazorgtrajecten voor jongeren die met een alcoholintoxicatie in het ziekenhuis worden opgenomen;

  • Via het partnership vroegsignalering alcohol wordt ingezet op tijdige detectie door zorgverleners van beginnende alcoholproblematiek;

  • Implementatie van de richtlijn vroegsignalering problematisch drugsgebruik (jongeren) in de verschillende jeugdketens.

Om een integrale aanpak te bewerkstelligen met betrekking tot preventieactiviteiten op het gebied van alcohol, roken en drugs, is het noodzakelijk om de activiteiten op deze terreinen te bundelen bij één instituut. De subsidies aan STIVORO en STAP zullen worden afgebouwd. Inzet gericht op preventie van schadelijk middelengebruik en verslaving wordt bij het Trimbos-instituut belegd, zodat integraal beleid kan worden vormgegeven. In 2012 zal dit beleid worden ingezet.

Instrumenten ter voorkoming van gezondheidsschade door ongevallen

Ongevallen en letsels staan op de gedeelde derde plek als het gaat om het aantal verloren levensjaren (VTV 2010). Om het aantal letsels en ongevallen in de privésfeer te beperken worden in 2012 de volgende maatregelen gecontinueerd:

  • Voorlichting en ondersteuning door Stichting Consument en Veiligheid (CenV). CenV ontwikkelt en implementeert met nationale en lokale partijen maatregelen die ongevallen in de privésfeer moeten voorkomen en heeft daarbij een coördinerende rol ten aanzien van sportblessurepreventie (zie ook artikel 46.3.1);

  • Voortzetten van kosteneffectief beleid en het versterken van de intersectorale en interdisciplinaire aanpak. Dit betekent dat diverse sectoren via interventies samenwerken en zich richten op de aanpak van letsels in de settings wonen, kinderopvang, school, wijk, sport, vervoer en werk en dat door middel van diverse inspanningen op het gebied van veiligheid in het verkeer, op het werk en in de privésfeer verbindingen worden gelegd. Het gaat bijvoorbeeld om valpreventie in verzorgingshuizen, sportblessurepreventie of de veiligheid in en om scholen.

Artikel 42 Gezondheidszorg
42.1 Algemene beleidsdoelstelling

Een goed werkend en innoverend zorgstelsel gericht op een optimale combinatie van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid voor de burger.

Belangrijkste beleidsonderwerpen in 2012

Belangrijkste beleidsonderwerpen in 2012

In dit artikel wordt het beleid inzake de curatieve zorg verwoord. Om de algemene doelstelling te realiseren zal ingezet worden op:

  • Het transparant maken van geleverde kwaliteit door zorgaanbieders (42.3.1);

  • Bevorderen dat de cliënt sneller en beter zijn recht kan halen (42.3.1);

  • De voorbereiding van het oprichten van een nationaal kwaliteitsinstituut gezondheidszorg (42.3.2);

  • De invoering van prestatiebekostiging bij ziekenhuizen (42.3.2);

  • De versterking van de eerste lijn en zorg dichtbij huis (42.3.2);

  • Zorg belonen naar prestatie, onder andere door invoering van vrije tarieven apotheekhoudenden (42.3.3);

  • De versterking van de zorgprocessen zelfmanagement en e-health (42.3.2);

  • Het bevorderen van patiëntveiligheid en medicatieveiligheid (42.3.2);

  • Het versterken van de eerstelijns ggz (42.3.2).

Voor zover de invoering van het beleid additionele administratieve lasten met zich meebrengt, zal VWS bezien in hoeverre deze extra regeldruk zo beperkt mogelijk kan worden gehouden en zal tevens naar compensatie zoeken voor de extra administratieve lasten.

Ministeriële verantwoordelijkheid

Ministeriële verantwoordelijkheid

De bewindspersonen van VWS zijn ministerieel verantwoordelijk voor:

  • Het scheppen van randvoorwaarden om de kwaliteit, de toegankelijkheid, de veiligheid en de betaalbaarheid van de curatieve zorg te waarborgen voor de burger.

Deze verantwoordelijkheid wordt onder andere ingevuld door:

  • Het versterken van de positie van de patiënt, zodat deze in staat is om zijn rol als zorgconsument te vervullen;

  • Het scheppen van randvoorwaarden om het innoverend vermogen van de gezondheidszorg te waarborgen;

  • Een goed werkend stelsel, waarin zorgverzekeraars in staat worden gesteld een betaalbaar verzekerd pakket aan te bieden.

Externe factoren

Externe factoren

Het behalen van de algemene doelstelling van dit artikel hangt af van een goed samenspel van veel partijen: zorgprofessionals, cliënten, zorginstellingen, zorgverzekeraars en toezichthouders. Daarnaast spelen Europese wet- en regelgeving en internationale afspraken een rol.

Het kabinet stimuleert partijen deze rol in te vullen onder meer door het zorgstelsel te moderniseren, zodanig dat het prikkelt tot kwaliteitsverbetering, innovatie en doelmatigheid. Verder stimuleert het kabinet hen door het verspreiden van goede voorbeelden, het verrichten van onderzoek en het leveren van bijdragen (in middelen en door medewerking) aan projecten in de zorg. De prikkels en programma’s versterken elkaar.

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Bij de algemene doelstelling ten aanzien van de curatieve zorg is in de begroting geen beleidsrelevante indicator opgenomen. Het is namelijk niet mogelijk om de werking van het gehele stelsel van curatieve zorg in Nederland in één of enkele indicatoren samen te vatten. Het stelsel is daarvoor te veelzijdig.

De prestaties van het stelsel worden gemonitord met de zorgbalans (zie hiervoor www.rivm.nl). De zorgbalans schetst aan de hand van ongeveer honderd indicatoren een beeld van de kwaliteit, de toegankelijkheid en de betaalbaarheid van de Nederlandse gezondheidszorg. Ook geven de volgende monitors inzicht in de werking van het gezondheidszorgstelsel: monitor cure (www.nza.nl; monitors en marktscans) en de marktscan zorgverzekeringsmarkt (jaarlijks, jaar 2010 zie Kamerstuk 29 689, nr. 360).

42.2 Budgettaire gevolgen van beleid
42.2.1 Begrotingsuitgaven
Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

14 026 292

8 567 022

8 139 946

7 660 536

7 933 872

7 641 639

7 873 567

               

Uitgaven

13 899 056

8 627 389

8 163 594

7 669 169

7 936 097

7 641 639

7 873 567

               

42.1 De positie van de burger in het zorgstelsel wordt versterkt

3 787

3 050

929

919

910

900

900

               

Subsidies

   

929

919

910

900

900

               

42.2 Zorgaanbieders worden gestimuleerd om het door de burger gewenste zorgaanbod te realiseren

1 298 696

1 459 444

1 431 107

1 425 328

1 468 446

1 491 735

1 494 763

               

Subsidies

   

1 316 542

1 338 377

1 392 252

1 437 636

1 439 904

waarvan onder andere:

             

Opleidingen (fzo, pa/np, 1 e en 2 e tranche zorgopleidingen, huisartsenopleidingen)

   

1 142 594

1 210 059

1 271 322

1 319 637

1 324 173

Integrale kankercentra

   

30 700

30 700

30 700

30 700

30 700

Arbeidsmarktbeleid

   

25 112

13 026

13 312

13 110

13 111

ICT in de zorg en Innovatie

   

23 848

9 557

7 395

7 431

8 194

Nederlands Kanker Instituut

   

17 081

16 900

16 719

16 538

16 538

Subsidies beroepen en opleidingenstructuur

   

14 453

11 888

12 180

12 476

12 472

UMCG: Lifelines

   

9 500

6 100

4 600

2 802

0

Nederlandse Transplantatiestichting

   

4 894

4 813

4 732

4 650

4 650

Stichting Patiëntvertrouwenspersoon

   

4 675

4 604

4 532

4 461

4 461

Zwangerschap en geboorte

   

4 143

1 026

1 026

1 026

1 026

Stichting Pathologisch anatomisch landelijk geautomatiseerd archief (PALGA)

   

3 636

3 586

3 535

3 484

3 484

Subsidieregeling vaccinatie stageplaatsen zorg

   

3 500

3 500

3 500

3 500

3 500

Patiëntveiligheid curatieve zorg

   

3 212

2 392

504

0

0

Eerstelijns gezondheidscentra in VINEX-gebieden

   

3 000

3 000

3 000

3 000

3 000

Nederlands Huisartsen Genootschap project NHGDOC

   

2 354

2 130

949

909

0

Anonieme e-mental health (meerjarig gereserveerd binnen premie)

   

2 000

2 000

0

0

0

Uitvoering Wet verplichte ggz

   

1 600

0

0

0

0

Frictiekosten Revalidatiezorg

   

1 500

1 000

1 100

0

0

Stichting Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik

   

1 400

980

980

980

980

Nivel Landelijk Informatie Netwerk Eerstelijnszorg (LINEL)

   

1 341

529

0

0

0

Stichting Lareb

   

1 200

1 200

1 200

1 200

1 200

Nivel Monitor schade in ziekenhuizen

   

1 117

170

0

0

0

Capaciteitsorgaan

   

1 093

1 068

1 043

1 018

1 018

Familievertrouwenspersoon

   

1 080

0

0

0

0

               

Opdrachten

   

16 356

9 654

9 969

10 224

10 984

waarvan onder andere:

             

Arbeidsmarkt, beroepen en opleidingenstructuur

   

3 664

2 188

2 372

2 367

2 367

Campagne «Nederland zegt JA»

   

1 600

1 600

1 600

1 600

1 600

ICT in de zorg en Innovatie

   

1 349

697

345

350

427

               

Bijdrage aan baten-lastendiensten

   

61 043

39 831

28 759

10 759

10 759

Agentschap NL: innovatieprogramma

   

50 284

29 072

18 000

0

0

CIBG: Bijdrage voor onder andere UZI-register, BIG-register, SVB-Z, donorregister en Farmatec

   

10 759

10 759

10 759

10 759

10 759

               

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

   

37 166

37 466

37 466

33 116

33 116

CVZ: Compensatie kosten van zorg illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen

   

32 616

32 616

32 616

32 616

32 616

ZonMw: Goed Geneesmiddelen Gebruik en Gezond Ouder Worden

   

3 300

4 350

4 350

0

0

ZonMw: Regieraad Kwaliteit van Zorg

   

1 250

500

500

500

500

               

42.3 Zorgverzekeraars bieden alle burgers een betaalbaar verzekerd pakket voor noodzakelijke zorg aan

12 596 573

7 117 239

6 687 049

6 195 579

6 416 354

6 095 371

6 325 571

               

Bekostiging

   

6 528 646

6 046 359

6 274 359

5 953 777

6 184 389

Rijksbijdrage 18-

   

2 379 000

2 455 400

2 545 900

2 672 300

2 685 000

Zorgtoeslag

   

4 149 646

3 590 959

3 728 459

3 281 477

3 499 389

               

Subsidies

             

waarvan onder andere:

   

15 105

13 223

10 663

10 623

10 623

Stichting DBC-Onderhoud

   

14 219

12 987

10 555

10 516

10 516

               

Opdrachten

   

35 053

32 703

30 702

30 646

30 646

waarvan onder andere:

             

Overgangsregeling FLO/VUT ouderenregeling ambulancepersoneel

   

31 000

30 000

28 000

28 000

28 000

Communicatie aanspraak zorgverzekering

   

945

744

786

768

768

Risicoverevening

   

1 578

1 359

1 407

1 387

1 387

Uitvoering stelsel

   

644

364

402

384

384

               

Bijdrage aan baten-lastendiensten

   

15 088

12 765

12 765

12 765

12 765

CJIB i.v.m. onverzekerden

   

810

810

810

810

810

CJIB i.v.m. wanbetalers

   

14 278

11 955

11 955

11 955

11 955

               

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

   

89 057

86 429

83 765

83 460

83 048

Beheerskosten zorg-ZBO's

   

83 345

81 094

78 430

78 125

77 713

SVB: onverzekerden

   

1 530

1 530

1 530

1 530

1 530

CVZ: onverzekerden

   

1 860

1 860

1 860

1 860

1 860

CVZ: wanbetalers

   

2 322

1 945

1 945

1 945

1 945

               

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

   

4 100

4 100

4 100

4 100

4 100

Bijdrage C2000 (BZK)

   

4 100

4 100

4 100

4 100

4 100

               

42.4 De burgers van Caribisch Nederland kunnen gebruik maken van voorzieningen voor zorg en welzijn

0

47 656

44 509

47 343

50 387

53 633

52 333

               

Bekostiging

   

39 909

42 743

45 787

49 033

47 733

Zorgkosten

   

35 537

38 371

41 415

44 661

43 361

Jeugdzorg

   

4 372

4 372

4 372

4 372

4 372

               

Subsidies en opdrachten

   

4 600

4 600

4 600

4 600

4 600

               

Ontvangsten

771 192

93 385

22 926

27 401

20 226

20 226

20 226

waarvan onder andere:

             

Ontvangsten wanbetalers

   

16 600

13 900

13 900

13 900

13 900

Budgetflexibiliteit

80% van de geraamde begrotingsuitgaven op artikel 42 betreft de uitgaven aan de Zorgtoeslag en de Rijksbijdrage voor verzekerden onder de 18 jaar.

16% van de geraamde begrotingsuitgaven op artikel 42 betreffen instellingssubsidies en projectsubsidies. Instellingssubsidies zijn op korte termijn niet alternatief aanwendbaar. Om deze middelen alternatief aanwendbaar te maken moeten deze subsidies conform de daarvoor geldende regelgeving worden afgebouwd. Deze middelen kunnen dus ook pas op termijn worden aangewend voor alternatieve doelen. Ten aanzien van projectsubsidies geldt dat het grootste deel daarvan op korte termijn is verleend en niet alternatief aanwendbaar. Op langere termijn zijn de uitgaven bestuurlijk gebonden. Om deze bestuurlijk gebonden posten alternatief aanwendbaar te maken dienen afspraken en toezeggingen te worden herzien.

2% van de geraamde begrotingsuitgaven op artikel 42 betreffen uitgaven aan ZBO’s en RWT’s. Het betreft hier uitgaven van taken waartoe de minister wettelijk gehouden is deze uit te voeren en deze zijn in die zin grotendeels juridisch verplicht. Alternatieve aanwending is daarom niet mogelijk.

1% van de geraamde begrotingsuitgaven wordt uitgegeven aan bijdragen aan baten-lastendiensten voor diverse uitvoeringstaken en aan opdrachtverleningen voor beleidsondersteunende activiteiten.

Ten behoeve van opdrachten is 1% van de begrotingsuitgaven op artikel 42 geraamd.

42.2.2 Premiegefinancierde zorguitgaven

In de tabel hieronder zijn de beschikbare middelen opgenomen voor de premiegefinancierde zorguitgaven op het terrein van de gezondheidszorg. Hierin zijn de budgettaire consequenties van de eerste suppletoire begroting 2011 en de begroting 2012 verwerkt. Voor 2011 is de loon- en prijsontwikkeling al verwerkt, terwijl voor 2012 en latere jaren de loon- en prijsontwikkeling nog moet worden toegevoegd. Het saldo van de beschikbare middelen en maatregelen, voor zover niet aan de afzonderlijke sectoren toegedeeld, is opgenomen als onverdeeld.

42 Gezondheidszorg (bedragen x € 1 000 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Extramurale zorg

4 337,5

4 370,8

4 121,6

4 223,1

4 326,2

4 475,2

4 475,2

Huisartsenzorg

2 219,0

2 310,4

2 104,6

2 103,6

2 103,6

2 103,6

2 103,6

Tandheelkunde en tandheelkundige specialistische zorg

876,7

788,3

787,2

787,2

787,2

787,2

787,2

Paramedische hulp

730,9

725,5

640,3

640,8

641,0

641,0

641,0

Verloskunde en kraamzorg

456,8

491,7

501,7

506,8

507,6

508,3

508,3

Dieetadvisering

54,1

54,9

         

Extramurale zorg onverdeeld

   

87,8

184,7

286,8

435,1

435,1

               

Ziekenhuizen, medisch specialisten en overig curatief

19 191,3

19 273,0

19 660,8

20 222,9

20 770,5

21 457,2

21 438,4

Algemene en categorale ziekenhuizen

12 099,4

12 196,6

         

Academische ziekenhuizen

2 884,4

3 080,4

         

Academische component

647,0

681,2

689,9

702,4

715,8

739,4

739,4

Medisch specialisten

2 211,3

2 095,4

         

ZBC's

559,5

573,2

         

Overig curatieve zorg

629,7

648,4

245,7

252,6

260,9

271,3

271,3

Instellingen voor medisch specialistische zorg

   

16 704,0

17 122,0

17 550,0

17 989,0

17 961,0

Vrijgevestigde medisch specialisten

   

1 979,0

2 028,0

2 079,0

2 131,0

2 131,0

Ziekenhuizen, medisch specialisten en overig curatief onverdeeld

160,0

– 2,2

42,2

117,9

164,8

326,5

335,7

               

Ziekenvervoer

588,6

571,0

583,2

597,4

627,3

668,1

668,1

Ambulancevervoer

471,3

450,0

438,5

425,3

426,9

426,9

426,9

Overig ziekenvervoer

117,3

121,0

121,0

121,0

121,0

121,0

121,0

Ziekenvervoer onverdeeld

   

23,7

51,1

79,4

120,2

120,2

               

Genees- en hulpmiddelen

6 609,5

6 935,0

6 926,5

7 375,8

7 793,6

8 235,3

8 223,3

Farmaceutische hulp

5 215,2

5 459,8

5 391,4

5 772,3

6 117,1

6 482,5

6 470,5

Hulpmiddelen

1 394,3

1 475,2

1 535,1

1 603,5

1 676,5

1 752,8

1 752,8

               

Geneeskundige geestelijke gezondheidszorg

3 897,1

4 094,7

3 826,6

3 961,8

4 095,5

4 244,5

4 193,0

Geneeskundige ggz door instellingen

3 545,2

3 654,5

3 328,0

3 340,9

3 341,8

3 341,8

3 341,8

Geneeskundige ggz door vrijgevestigden

351,9

357,5

263,1

262,8

262,8

262,8

262,8

Geneeskundige ggz onverdeeld

 

82,7

235,5

358,1

490,9

639,9

588,4

               

Overig

             

Multidisciplinaire zorgverlening

240,9

347,8

336,3

344,3

352,5

364,3

364,3

Grensoverschrijdende zorg

546,4

568,6

557,9

547,9

569,0

600,7

600,7

Beheerskosten uitvoeringsorganen Zvw

5,6

5,8

         

Totaal

35 416,9

36 166,7

36 012,9

37 273,2

38 534,6

40 045,3

39 963,0

Procentuele mutatie t.o.v. voorgaand jaar

2,1%

– 0,4%

3,5%

3,4%

3,9%

– 0,2%

42.3 Operationele doelstellingen

Er zijn vier operationele doelstellingen op het gebied van de gezondheidszorg:

  • 1. De positie van de burger in het zorgstelsel wordt versterkt;

  • 2. Zorgaanbieders worden gestimuleerd om het door de burger gewenste zorgaanbod te realiseren;

  • 3. Zorgverzekeraars bieden alle burgers een betaalbaar verzekerd pakket van noodzakelijke zorg aan;

  • 4. De burgers van Caribisch Nederland kunnen gebruik maken van voorzieningen voor zorg, jeugd en welzijn.

42.3.1 De positie van de burger in het zorgstelsel wordt versterkt

Motivering

Motivering

Door informatie over zorgaanbieders en zorgverzekeraars toegankelijk en vergelijkbaar te maken kan de cliënt bewuster kiezen. De zeggenschap van burgers/cliënten wordt op die manier vergroot. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars worden daardoor gestimuleerd zich te onderscheiden op kwaliteit en prijs. Het kabinet realiseert dit door instrumenten in te zetten die leiden tot:

  • Meer transparantie over de kwaliteit van de zorg;

  • Het verbeteren van de rechtspositie van burgers in het zorgstelsel.

Beleidsrelevante indicatoren en kengetallen

Beleidsrelevante indicatoren en kengetallen

In eerdere jaren werd voor de doelstelling «meer transparantie over de kwaliteit» het aantal aandoeningen, waarvan burgers op www.kiesbeter.nl kunnen zien welke kwaliteit ziekenhuizen bieden, vermeld. Deze indicator is niet meer opgenomen in de begroting, omdat de focus van het programma Zichtbare Zorg – waarbinnen indicatoren worden ontwikkeld en geïmplementeerd – meer wordt gelegd op kwaliteit dan op kwantiteit en daarmee op de daadwerkelijke informatieve waarde van indicatoren dan op de hoeveelheid indicatoren.

Instrumenten

Hieronder vallen activiteiten op het gebied van het programma Zichtbare Zorg, het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording, het waarborgen van de continuïteit van zorg, het beleid rond de schaalgrootte van zorginstellingen, de Wet cliëntenrechten zorg, de Beginselenwet zorginstellingen, geschilbeslechting en het beleid met betrekking tot patiëntenorganisaties. Dit betreft zorgbreed beleid. Zie 43.3.1 voor een toelichting op de instrumenten en de geraamde middelen.

42.3.2 Zorgaanbieders worden gestimuleerd om het door de burger gewenste zorgaanbod te realiseren

Motivering

Motivering

Om te zorgen dat de burger de zorg krijgt waar hij conform het verzekerde pakket recht op heeft, bevat het zorgstelsel prikkels die zorgaanbieders moeten aanzetten tot het leveren van een kwalitatief hoogwaardige gezondheidszorg. Een kwalitatief hoogwaardige zorg is veilig en toegankelijk. Om het zorgaanbod ook op de langere termijn aan te laten sluiten op de behoefte van de burger en op de demografische en technologische ontwikkelingen, vindt het kabinet het beschikbaar krijgen van nieuwe- en het verbeteren van bestaande medische producten en processen via innovatie noodzakelijk. Daarnaast kan innovatie van zorg leiden tot een verbetering van de arbeidsproductiviteit, waardoor werknemers in de zorg meer tijd kunnen besteden aan de patiënt en zelf minder belast worden.

Hiervoor zet het kabinet in op:

  • De kwaliteit en veiligheid van het zorgaanbod;

  • De toegankelijkheid van het zorgaanbod;

  • De randvoorwaarden voor innovatie van de zorg.

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

De voortgang van het beleid wordt gemeten met de volgende indicatoren:

Indicator (outcome)
 

2011

Streefwaarde 2012

Streefwaarde 2013

Streefwaarde 2014

1. Percentage huisartsen dat de CQ1-index meet

Voorbereiding

Voorbereiding

Pilotjaar

>50%

2. Aantal verwijzingen van huisartsen naar de tweedelijn (per 1 000 patiënten)

200

(2009)

174

174

174

3. Aantal multidisciplinaire samenwerkingsverbanden in de eerstelijn

1 782

(2009)

1 800

1 870

4. Ontwikkeling ketenzorgindicatoren

Data2 beschikbaar op zorgniveau voor:

– diabetes mellitus

Data beschikbaar op zorgniveau voor:

– diabetes mellitus

– COPD

– cardiovasculair risicomanagement

Data beschikbaar op huisartspraktijk-niveau voor:

– diabetes mellitus

– COPD

– cardiovasculair risicomanagement

Data beschikbaar op huisartspraktijk-niveau voor:

– diabetes mellitus

– COPD

– cardiovasculair risicomanagement

5. Aantal vermijdbare incidenten in ziekenhuizen

30 000

(2 004)

15 000

15 000

15 000

6. Vermijdbare sterfte in ziekenhuizen (meting bij huidige stand technologie)

1 735

(2 004)

900

900

900

7. Percentage ambulances dat binnen 15 minuten ter plaatse is bij spoed/ levensbedreigende situaties

92%

(2 009)

≥ 95%

≥ 95%

≥ 95%

8. Percentage poliklinieken waar je binnen drie weken een afspraak hebt

74,3%

(2 009)

80%

80%

80%

9. Percentage ziekenhuizen dat de ICD-103 heeft ingevoerd bij de registratie van diagnosen

5%

30%

60%

100%

10. Uitgavengroei honoraria medisch specialisten exclusief loon- en prijsbijstelling

bestuurlijke afspraken

≤ 2,5%

≤ 2,5%

≤ 2,5%

11. Uitgavengroei ziekenhuizen exclusief loon- en prijsbijstelling

bestuurlijke afspraken

≤ 2,5%

≤ 2,5%

≤ 2,5%

12. Aantal transplantaties (exclusief transplantaties met levende donoren)

650

700

750

800

13. Percentage ggz-instellingen waar een familievertrouwenspersoon beschikbaar is

40%

60%

60%

60%

14. Percentage ggz-instellingen dat de CQ-index meet

       

– Ambulant

Verplicht 75%

Verplicht >90%

Verplicht >90%

Verplicht 100%

– Klinisch/langdurig

Facultatief

Verplicht >30%

Verplicht >60%

Verplicht >90%

15. Score ggz-instellingen op de indicator «bejegening patiënten»

       

– Ambulant

Stabilisatie gemiddelde

Stabilisatie gemiddelde

Stabilisatie gemiddelde

Stabilisatie gemiddelde

– Klinisch/langdurig

Facultatief

Verplicht/nulmeting

Verplicht/ stabilisatie

Verplicht/ stabilisatie

Bron

1. VWS

2. Nivel, Landelijk Informatie Netwerk Huisartsenzorg (LINH) (jaarlijkse meting). De streefwaarde is gebaseerd op een stabiel blijvend aantal verwijzingen naar de tweede lijn, ondanks de toenemende druk op de eerstelijnszorg.

3. NIVEL, Monitor Multidisciplinaire Samenwerking 2010.

4, 5 en 6. VWS

7. RIVM, Zorgbalans, (jaarlijkse meting).

8. RIVM, Zorgbalans.

9. VWS, NZA. Per 2014 wordt gebruik ICD-10 voor ziekenhuizen verplicht.

10 en 11. Op basis van bestuurlijke afspraken met en convenant tussen VWS, NVZ en Orde Medisch Specialisten.

12. Nederlandse Transplantatie Stichting, jaarlijkse meting. Doelstelling is 25% meer transplantaties in 2014 bij een gelijkblijvend potentieel (vergeleken met het gemiddelde van 2005–2007, 635 transplantaties).

13. Website landelijke Stichting Familievertrouwenspersoon (www.stichting-fvp.nl).

14 en 15. Eindrapportage kernset prestatie-indicatoren ggz, Zichtbare zorg.

1

Consumer Quality Index. Dit is een gestandaardiseerde systematiek voor het meten van ervaringen van patiënten/consumenten met de zorg.

2

Data betreffen data voorgaand verslagjaar.

3

ICD-10 staat voor de 10e revisie van de International Classification of Diseases en Related Health Problems. Hiermee kunnen ziekenhuizen ziektebeelden en diagnoses van patiënten eenvoudig registreren.

Kengetal
 

2009

Geraamd 2012

Percentage burgers dat binnen 4 weken een afspraak heeft voor aanmelding bij een tweedelijns ggz-aanbieder

72%

80%

Bron

Rapport «Wachttijden in ggz-instellingen», GGZ Nederland in opdracht van VWS.

Instrumenten ten behoeve van kwaliteit en veiligheid van het zorgaanbod

Kwaliteitsinstituut voor de zorg

Zorg wordt soms onnodig verleend, is van wisselende kwaliteit of wordt op de verkeerde plaats gegeven. Vermijdbare kosten zijn hiermee gemoeid en de burger krijgt vaak niet de zorg die voor hem passend is. Er is weinig systematisch inzicht in gemeten kwaliteitverschillen en prikkels om partijen in de richting van goede kwaliteit en betere doelmatigheid te sturen zijn nog onvoldoende. Om dit op te lossen kunnen zorgaanbieders kwalitatief goede en doelmatige zorg in zorgstandaarden beschrijven. Deze zorgstandaarden beschrijven, vanuit patiëntperspectief, een samenhangend zorgproces voor de electieve, chronische en langdurige zorg. Van preventie tot nazorg. De zorgstandaarden zijn voorzien van indicatoren voor meting van variatie in indicaties en variatie in resultaten van behandeling.

Het in 2013 op te richten Kwaliteitsinstituut voor de zorg krijgt als taak zorgaanbieders deze zorgstandaarden te laten ontwikkelen (zie Kamerstuk 32 620, nr. 14). Het instituut krijgt doorzettingsmacht indien zorgstandaarden niet tijdig of onvolledig worden voorgelegd aan het instituut. Het instituut ontwikkelt een standaard, waarin de kwaliteitseisen vastliggen waaraan de zorgstandaarden worden getoetst. Het instituut zorgt dat voldoende prikkels om de zorgstandaard toe te passen worden aangebracht, door een relatie te leggen met prestatiebeschrijvingen en pakketbeheer. In 2012 wordt gestart met de voorbereidingen van het Kwaliteitsinstituut voor de zorg.

Regieraad Kwaliteit van Zorg

Zorg dient bij voorkeur via algemeen aanvaarde, zo mogelijk «evidence based» standaarden te worden verleend. Om onnodige variatie zoveel mogelijk te voorkomen heeft de Regieraad Kwaliteit van Zorg een agenderende, faciliterende en stimulerende rol bij het beschrijven van criteria voor kwalitatief goede, veilige en doelmatige zorg. De Regieraad ontwikkelt instrumenten en procedures om het veld te ondersteunen. De ondersteuning van de Regieraad is bij ZonMw ondergebracht (€ 1,2 miljoen). De bestaande taken en de positie van de Regieraad zullen vanaf 2013 worden ondergebracht in het Kwaliteitsinstituut voor de zorg.

Patiëntveiligheid

Mensen moeten erop kunnen vertrouwen dat ze goede en veilige zorg krijgen wanneer dat nodig is en zorg kunnen kiezen die het beste bij hen past. Daarvoor is inzicht in kwaliteit en veiligheid van zorgverleners noodzakelijk. Doelstelling is de kwaliteit en veiligheid van de zorg te verbeteren door het invoeren van veiligheidsprogramma's in alle ziekenhuizen, eerstelijnsorganisaties en curatieve ggz-instellingen. Deze programma’s focussen enerzijds op de implementatie van een veiligheidsmanagementsysteem en anderzijds op concrete acties voor risicovolle thema’s. Hiermee moet er een duidelijke reductie in vermijdbare schade en sterfte behaald worden. Voor de curatieve zorg is hier in 2012 bijna € 3,5 miljoen voor uitgetrokken.

Patiëntveiligheid/medicatieveiligheid

In de afgelopen jaren zijn diverse activiteiten in gang gezet om de medicatieveiligheid te verbeteren. In het najaar van 2011 zal de herhaalstudie naar ziekenhuisopnames door verkeerd geneesmiddelgebruik (IPCI/Harm) worden uitgebracht en zullen de resultaten bekend worden van de reeds uitgevoerde activiteiten om de medicatieveiligheid te verbeteren. Aan de hand van deze uitkomsten zal nader worden bepaald welke activiteiten VWS nog kan ondersteunen/faciliteren om de medicatieveiligheid nog een stap verder te brengen. Uitgangspunt bij mogelijke activiteiten zijn de in de Harm Wrestling studie (Rapport expertgroep medicatieveiligheid 2009, www.rijksoverheid.nl) benoemde meest risicovolle geneesmiddelengroepen.

Aanpak problematiek vervalste medische producten

In 2012 en volgende jaren wordt de beleidsagenda vervalste medische producten, die in juli 2011 aan de Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstuk 29 477, nr. 172), uitgevoerd. De beleidsagenda heeft tot doel de handel in en het gebruik van vervalste medische producten te bemoeilijken en te voorkomen. Grotendeels zal het werk worden verzet door veldpartijen, maar er zijn ook activiteiten die door verschillende overheidsdiensten zullen worden opgepakt. In de beleidsagenda zelf is nader uitgewerkt wie wat zal doen. Het Ministerie van VWS zal in 2012 de nieuwe Europese regelgeving implementeren. Daarnaast wordt ingezet op het creëren van bewustwording, zowel bij het algemeen publiek als bij professionals in de keten. Nu ontbreekt nog te vaak het besef dat geneesmiddelen en medische hulpmiddelen vervalst kunnen zijn. Vooral in de medische hulpmiddelensector is nog weinig bekend over de omvang van de vervalsingenproblematiek. In 2012 zal daarom samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg een meldweek worden georganiseerd.

Geneesmiddelenbewaking

Geneesmiddelenbewaking houdt in het systematisch verzamelen van gegevens over bijwerkingen en het gebruik van geneesmiddelen, nadat die zijn toegelaten tot de markt. Dit is nodig om te kunnen vaststellen of de balans tussen werkzaamheid en veiligheid van een geneesmiddel in de praktijk positief is en blijft. Per 21 juli 2012 zullen de Verordening 1235/2010 en de Richtlijn 2010/84/EU in werking treden. Door deze nieuwe regelingen wordt de samenwerking tussen de EU-lidstaten op het terrein van de geneesmiddelenbewaking beter gestroomlijnd. De nieuwe regels zullen worden geïmplementeerd in de Nederlandse Geneesmiddelenwet.

Veiligere toepassing van medische technologie

In 2011 is het rapport «Medische Technologie at risk» verschenen dat in opdracht van VWS door de Expertgroep medische technologie is uitgebracht. Dit rapport wordt, voorzien van een standpunt en een actualisering van de stand van zaken met betrekking tot medische technologie, in het najaar van 2011 aan de Tweede Kamer aangeboden. Het rapport toont aan dat de organisatie van de zorginstelling een cruciale rol speelt bij verdere verbetering van de toepassing van medische technologie (governance). Vanuit dit oogpunt zal verder worden gewerkt aan het verbeteren van de veilige toepassing van medische technologie door versterking van de governancerol binnen de zorginstellingen op dit terrein.

De eisen voor veiligheid, kwaliteit en functionaliteit, waaraan een medisch hulpmiddel moet voldoen voordat het op de markt mag komen, zijn vastgelegd in de Europese Richtlijnen voor Medische Hulpmiddelen. De Europese Commissie heeft aangekondigd dat zij in de eerste helft van 2012 een voorstel zal indienen om deze richtlijnen te wijzigen. Het kabinet wil de flexibiliteit en innovatievriendelijkheid van het huidige Europese systeem behouden en is daarom geen voorstander van meer gedetailleerde regels. Wel wil het kabinet aanscherping op enkele punten, zoals betere vastlegging en transparantie van klinische gegevens, betere afstemming tussen lidstaten over het toezicht en een betere afstemming tussen geneesmiddel- en medische hulpmiddelregelgeving met betere procedures voor producten waarvan niet op voorhand duidelijk is onder welk wettelijk regime ze vallen.

Zwangerschap en geboorte

In navolging van de adviezen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte (brief Zwangerschap en geboorte van 14 december 2010, Kamerstuk 32 279, nr. 10) is in 2011 al begonnen met fors in te zetten op een verbetering van de perinatale gezondheid in Nederland. Dat moet er mede toe leiden dat de bovengemiddelde babysterfte in ons land drastisch wordt teruggedrongen. Er zijn meerdere maatregelen ingezet. Er is een beroepsgroepoverstijgend en gezaghebbend College Perinatale Zorg opgericht. Dit college is in juni 2011 van start gegaan en gaat onder andere aan de slag met multidisciplinaire richtlijnen. Om de overdracht tussen de verloskundigen en gynaecologen te bevorderen is gestart in 2011 met het verder ontwikkelen van een digitaal perinataal dossier. Hiervan worden in 2012 de eerste resultaten verwacht. In maart 2011 is een twee jaar durende proef van de lokale aanpak van babysterfte met behulp van lokale overheden gestart. Voor het verbeteren van de samenwerking in de perinatale keten is de NZa gevraagd om in 2012 een advies uit te brengen over integrale bekostiging voor perinatale zorg. Een belangrijk onderdeel van de aanpak van de babysterfte is het bevorderen van wetenschappelijk onderzoek via het vier jaar durende ZonMw programma «Zwangerschap en geboorte». Dit programma is in het voorjaar van 2011 van start gegaan met de eerste call en bestaat onder andere uit onderzoek door pilots naar het kinderwensconsult en extra echoscopie in het derde trimester van de zwangerschap. Ook wordt geïnvesteerd in het verbeteren van de voorlichting over gezond zwanger worden aan vooral groepen in achterstandssituaties door een algemene folder kinderwens (preconceptiezorg) die begin van 2011 beschikbaar is gekomen. Het RIVM is gevraagd om samen met beroepsgroepen en andere partijen een aantal vervolgactiviteiten in 2011 en 2012 uit te voeren ter ondersteuning van professionals. Van het veld wordt verwacht om serieus aan de slag te gaan met het doorvoeren van een kwaliteitsslag, bijvoorbeeld door het verplicht thuisbezoeken van de zwangere vrouw, het verbeteren van 7x24uurs bereikbaarheid van verloskundige zorg, het deelnemen aan regionale verloskundige samenwerkingsverbanden (VSV’s), deelname aan de Perinatale Audit en Perinatale Registratie. In 2012 is voor de maatregelen zwangerschap en geboorte in totaal circa € 8 miljoen beschikbaar. (Deze middelen worden deels verantwoord onder artikel 41).

Stichting familievertrouwenspersoon

Op dit moment zijn in een aantal ggz-instellingen familievertrouwenspersonen werkzaam die familieleden en naasten voorzien in advies, bijstand en informatie over de patiënt in de geestelijke gezondheidszorg. In 2010 is de landelijke Stichting Familievertrouwenspersoon opgericht die tot doel heeft om in iedere ggz-instelling een familievertrouwenspersoon beschikbaar te laten zijn. De familievertrouwenspersonen komen in dienst van de landelijke Stichting Familievertrouwenspersoon, waardoor de kwaliteit gewaarborgd is. Er is een landelijke helpdesk ingesteld. Voor de operationalisering van de landelijke Stichting Familievertrouwenspersoon is in 2012 een bedrag van circa € 1,1 miljoen beschikbaar.

Bevolkingsonderzoek Nemesis II

Sinds 1 januari 2007 vindt een onderzoek plaats onder de volwassen Nederlandse bevolking naar het ontstaan en het beloop van psychische stoornissen. Dit bevolkingsonderzoek bestaat uit drie verschillende meetmomenten, waardoor ontwikkelingen in de tijd kunnen worden gevolgd. In de periode 1 januari 2007 tot 1 januari 2010 heeft de eerste meting plaatsgevonden en nu vindt van 1 januari 2010 tot 1 januari 2013 de tweede meting plaats. Op basis van de data van de eerste en tweede meting worden jaarlijks twee achtergrondstudies uitgevoerd en gepubliceerd, die rechtstreeks van belang zijn voor de beleidsontwikkeling in de geestelijke gezondheidszorg. Voor de tweede meting is circa € 2,3 miljoen beschikbaar. Hierna is een derde meting noodzakelijk om het beloop en ontstaan van psychische stoornissen goed te kunnen meten en onderzoeken. De derde meting zal worden uitgevoerd in de periode 2013 tot 2016.

Instrumenten voor een toegankelijk zorgaanbod

Orgaandonatie

Het tekort aan donororganen vraagt om continuering van het huidige beleid dat is gebaseerd op de voorstellen uit het Masterplan Orgaandonatie (Kamerstuk 28 140, nr. 48). Hierbij staat centraal dat niemand zich meer afzijdig kan houden. De verbetervoorstellen uit het Masterplan hebben onder andere geleid tot de ontwikkeling van een voorlichtingscampagne, die in 2009 is gestart en ook in 2012 nog doorloopt. De campagne «Nederland zegt Ja» staat naast een aantal verbetervoorstellen voor donorwerving in ziekenhuizen. Op dit moment lopen er pilots rond deze verbetervoorstellen. Na evaluatie zullen de succesvol gebleken pilots in 2012 landelijk worden geïmplementeerd. De doelstelling blijft om in 2013 25% meer postmortale transplantaties te verrichten bij een gelijkblijvend donorpotentieel ten opzichte van het gemiddeld aantal (635) van 2005–2007.

Basiszorg dichtbij en toegankelijk

De zorgvraag groeit en het aantal chronische zieken neemt toe. Tegelijkertijd willen mensen zo lang mogelijk in de eigen omgeving kunnen functioneren. Daartoe moeten zij ook in staat worden gesteld. Goed toegankelijke basiszorg, die zoveel mogelijk in de buurt geleverd wordt is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Dat geldt ook voor de verbindingen die gelegd moeten worden tussen basiszorg dichtbij, maatschappelijke ondersteuning die vanuit de gemeente wordt geleverd en de langdurige zorg. Goed toegankelijke basiszorg is ook van belang om ervoor te zorgen dat niet onnodig gebruik wordt gemaakt van dure specialistische zorg.

Basiszorg is momenteel sterk in beweging. Een positieve trend is dat het aantal samenwerkingsverbanden de afgelopen vier jaar met circa 20% is toegenomen. Betere zorg en meer doelmatigheid is hierdoor mogelijk. De introductie van de integrale bekostiging voor drie chronische ziekten 6 in 2010 was een extra stimulans. De basiszorg is echter ook zeer divers georganiseerd. Zo is de mate waarin zorg afgestemd is op de behoeften van de regionale en lokale bevolking nog te vaak afhankelijk van initiatieven van individuele koplopers. Wil de basiszorg haar positie in het zorglandschap goed kunnen vervullen, dan is versterking en verbetering nodig.

Het Ministerie van VWS wil het volgende bereiken om de basiszorg nog beter te laten aansluiten op de behoeften van mensen:

  • Stimuleren eigen regie en verantwoordelijkheid van zorgvragers;

  • Het verbeteren van de toegankelijkheid en bereikbaarheid van de basiszorg;

  • Stimuleren van de totstandkoming van samenhangende zorg, met afstemming tussen zorgaanbieders, verzekeraars en gemeenten;

  • Het substitueren van relatief eenvoudige, niet complexe zorg van het ziekenhuis naar de buurt.

In het najaar van 2011 zal de brief «Basiszorg dichtbij en toegankelijk» naar de Tweede Kamer worden gestuurd. De maatregelen in de brief zullen onder andere betrekking hebben op bekostiging van de basiszorg. Er zal veel aandacht zijn voor de samenwerking van de partijen die bij de inrichting van betere basiszorg zijn betrokken: in de eerste plaats de zorgverleners, zorgverzekeraars en gemeenten. Zorgverzekeraars spelen via hun inkoopbeleid een cruciale rol bij de organisatie van de zorg. Ook zal een beroep worden gedaan op de burger, die een eigen verantwoordelijkheid heeft voor zijn gezondheid en de zorg die hij daarbij zoekt.

Basiszorg geestelijke gezondheidszorg

Ongeveer 30% van de mensen met lichte psychische klachten wordt behandeld in de duurdere tweedelijns geestelijke gezondheidszorg. Voorstel is om de bekostiging van de eerstelijn zodanig in te richten dat meer mensen in de eerstelijns geestelijke gezondheidszorg behandeld kunnen worden in plaats van in de tweedelijn. Het is daarbij belangrijk preventie, vroegsignalering en het aanbieden van e-health en kortdurende face-to-face behandelingen te stimuleren en ervoor te zorgen dat binnen de eerstelijn en tussen de eerste en de tweedelijn goed wordt samengewerkt. Dit voorkomt het ontstaan van zwaardere en langdurige psychische problematiek.

De NZa is om advies gevraagd om een model te ontwikkelen dat de geestelijke gezondheidszorg in de eerstelijn helpt te versterken. Eind 2011 wordt dit advies door de NZa opgeleverd. De Tweede Kamer wordt hierover begin 2012 geïnformeerd.

Eerstelijns diagnostiek

Adequate diagnostiek dicht bij huis voorkomt onnodige verwijzingen, onnodige diagnostiek en onnodige behandelingen die daaruit voort kunnen vloeien in de gespecialiseerde tweedelijnszorg. Met eerstelijns diagnostiek wordt bedoeld: het maken van echo’s, ECG’s, MRI’s, fundusfoto’s (oogonderzoek) of bloedonderzoek ten behoeve van aanvragen van eerstelijnszorgverleners, zoals de huisarts. Het beleid is erop gericht de diagnostiek in de eerstelijn te versterken. De serviceverlening aan de patiënt wordt hiermee verbeterd door snelle adequate diagnostiek dicht bij huis te laten plaatsvinden volgens het «one-stop shop concept». Deze versterking kan onnodige diagnostiek en dure behandelingen (praktijkvariatie) in de tweedelijn voorkomen. Op dit moment is er een aantal verkeerde prikkels in het systeem, waardoor zorgverzekeraars geen of nauwelijks actief inkoopbeleid ten aanzien van diagnostiek voeren.

De NZa is om advies gevraagd om een model te ontwikkelen dat de diagnostiek in de eerstelijn helpt te versterken. Eind 2011 wordt dit advies door de NZa opgeleverd. De Tweede Kamer wordt hierover begin 2012 geïnformeerd.

Suïcidepreventie

De Stichting 113online ontvangt een subsidie van het Ministerie van VWS. De Stichting 113online voorziet in online- en telefonische hulpverlening aan personen met suïcidale klachten. De hulpverlening vindt voornamelijk plaats op basis van anonimiteit. Adequate hulpverlening aan mensen met suïcidale klachten past in het huidige suïcidepreventiebeleid. VWS heeft de inspanningsverplichting op zich genomen om het aantal suïcides met vijf procent per jaar te verminderen. De hulpverlening aan mensen met suïcidale klachten, levert hieraan een substantiële bijdrage.

Anonieme e-mental health

Voor anonieme e-mental health is maximaal € 2 miljoen per jaar beschikbaar. Ten tijde van het opstellen van de teksten voor de begroting wordt nog onderzocht op welke wijze dit bedrag zal worden ingezet voor anonieme e-mental health. Deze inzet zal tijdelijk zijn in afwachting van de komst van een structurele (financieel begrensde) oplossing voor de financiering van anonieme e-mental health.

Opleidingen en taakherschikking

Met het Opleidingsfonds wordt de bekostiging van onder meer de opleidingen tot huisarts (circa € 150 miljoen), tot medisch specialist en een aantal andere zorgberoepen (circa € 852 miljoen) geregeld.

Doel van het Opleidingsfonds is zorg te dragen voor een ruim voldoende aanbod aan beroepsbeoefenaren teneinde de zorg goed te laten functioneren. Om de gewenste capaciteit te bereiken wordt gestuurd op instroom.

Kengetal
 

2008

2009

2010

2011

2012

1. Aantal personen dat instroomt in het eerste jaar van de huisartsenopleiding

538

582

588

618

720

2. Aantal personen dat instroomt in het eerste jaar van de opleiding tot medisch specialist

950

1 059

1 057

1 209

1 450

Bron

1. SBOH /MSRC, Capaciteitsorgaan. De cijfers tot en met 2010 hebben betrekking op de gerealiseerde instroom, de cijfers 2011 en 2012 zijn de streefwaarden voor de toegestane instroomcapaciteit.

2. SBOH /MSRC, Capaciteitsorgaan. De cijfers tot en met 2010 hebben betrekking op het aantal personen dat is ingestroomd in het eerste jaar van de opleidingen vallend onder de subsidieregeling zorgopleidingen eerste tranche (zijnde de erkende medisch specialismen, inclusief de erkende bètaberoepen en tandzorg specialismen, maar exclusief psychiatrie). De cijfers 2011 en 2012 zijn de streefwaarden ten aanzien van de toegestane instroomcapaciteit. Vanaf 2012 vallen psychiatrie en SEH (spoedeisendehulparts) onder de 1e tranche. Het betreft respectievelijk 172 en 59 instroomplaatsen.

De juiste zorgverlener op de juiste plaats. Bij taakherschikking gaat het er om dat zo optimaal mogelijk gebruik wordt gemaakt van (nieuwe) beroepen, zoals de verpleegkundig specialist, om te voldoen aan de (toenemende) zorgvraag. Op deze wijze wordt op een efficiënte en effectieve wijze gebruik gemaakt van alle talenten in de gezondheidszorg.

In samenwerking met de ziekenhuissector is het Fonds Ziekenhuisopleidingen opgericht. Dit fonds (circa € 117 miljoen) is bedoeld om buiten de reguliere ziekenhuisbekostiging om opleidingen van gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteunend personeel apart te bekostigen. Aanleiding daarvoor zijn (dreigende) arbeidsmarkttekorten bij deze functies.

Arbeidsmarktbeleid

Ook in de komende jaren zal de zorgvraag en daarmee de vraag naar personeel groeien terwijl de beroepsbevolking in 2012 slechts beperkt groeit. Hiermee wordt de arbeidsmarktproblematiek urgenter en is het voeren van een gedegen arbeidsmarktbeleid des te belangrijker. Met een gedegen arbeidsmarktbeleid kan ervoor gezorgd worden dat er nu en in de toekomst voldoende gekwalificeerd zorgpersoneel beschikbaar komt en blijft. De primaire verantwoordelijkheid voor het arbeidsmarktbeleid in de zorgsector ligt bij de zorginstellingen en sociale partners. De overheid heeft hierin een ondersteunende rol. Vanuit deze verantwoordelijkheidsverdeling heeft het kabinet vier speerpunten om de instroom en het behoud van zorgverleners te bevorderen:

  • Investeren in de zorg;

  • Zorg voor opleidingen;

  • @nders werken;

  • Bescherming van zorgverleners.

Om de instroom van voldoende gekwalificeerd personeel te waarborgen is de zorg voor opleidingen van belang. Het Opleidingsfonds, het Stagefonds (zie 43.3.3) en het Fonds Ziekenhuisopleidingen zijn waardevolle instrumenten om de kwaliteit en toegankelijkheid van zorgopleidingen te verbeteren. Deze instrumenten zullen daarom ook de komende periode worden ingezet. Het kabinet blijft ook de zij-instroom van 30-plussers uit mbo-opleidingen in de zorg stimuleren.

Als we in de zorg op dezelfde wijze blijven werken als nu, dreigen er arbeidsmarkttekorten te ontstaan die niet opgevuld kunnen worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van verschillende regio’s door het voeren van regionaal arbeidsmarktbeleid. Het is van belang dat zorgverleners blijven investeren in nieuwe zorgconcepten en taakherschikking. Hierdoor is het mogelijk de kwaliteit van de zorg in de toekomst te waarborgen en nemen de carrièremogelijkheden toe. Dit maakt het vak aantrekkelijker en beperkt de uitstroom. Ook zijn meer waardering voor medewerkers en minder verantwoordingslasten van belang om de zorg beter, efficiënter en aantrekkelijker te maken.

Agressie en geweld zijn niet te tolereren, ook niet in de zorg. Het belemmert zorgverleners in het uitvoeren van hun taak, waardoor het recht op gezondheids- en geestelijke zorg in de knel komt. Gelet op hun bijzondere taak verdienen zorgverleners daarom extra bescherming en steun. Aan de vermindering van agressie en geweld wordt dan ook een extra impuls gegeven, aanvullend op het programma Veilige Publieke Taak (VPT) van het Ministerie van BZK.

Kengetal
 

Gemiddeld 2003–2007

2008

2009

2010

1. Werkgelegenheidsontwikkeling Zorg en Welzijn

2,70%

2,00%

3,80%

3,50%

2. Vacaturegraad in zorg en welzijn

16

23

16

14

3. Aantal leerlingen in zorg en welzijn opleidingen (mbo en hbo)

240 000

251 000

260 000

268 000

4. Netto verloop verpleegkundig, verzorgend en agogisch personeel

4,30%

4,00%

4,10%

5. Ziekteverzuim (1e ziektejaar)

5,50%

5,00%

4,90%

4,80%

Bron

1. CBS

2. CBS en CFI/DUO, bewerking Panteia/SEOR/Etil

3. CBS (gemiddelde is hier niet 2003–2007, maar 2005–2007). Het gegeven 2010 is afkomstig van Panteia/SEOR/Etil.

4. Koppeling werknemersenquêtes Prismant met SSB (CBS). Er is nog geen informatie over 2010 bekend.

5. Vernet, bewerking Panteia/SEOR/Etil.

Bovenstaande tabel laat een relatief gunstige ontwikkeling van de arbeidsmarktsituatie voor de zorg zien. Mede door de financiële crisis is het relatief eenvoudig voor zorginstellingen om personeel te vinden. Dit is terug te zien in de hoge werkgelegenheidsgroei en de daling van de vacaturegraad. Daarnaast is het positief dat meer mbo- en hbo-studenten kiezen voor een opleiding in de zorg en welzijn sector. Het netto verloop laat zien dat zorginstellingen goed in staat zijn om hun personeel te behouden voor de zorg. Het ziekteverzuim is sinds 2003 gedaald van 6,1% naar 4,8% in 2010, waarmee het nog maar 0,5% boven het Nederlands gemiddelde ligt. Rekening houdend met de inherente gezondheidsrisico’s van het werk in de zorg is 4,8% een redelijk laag percentage.

Doelmatigheidsmaatregelen

Stringent pakketbeheer en lage ziektelast

Pakketbeheer beoogt een bijdrage te leveren aan de financiële houdbaarheid van de zorg. Daarom kiest het kabinet voor stringenter pakketbeheer. Zorg die niet bewezen effectief is dient uit het verzekerde pakket van de Zvw te worden verwijderd en mag dan ook niet langer ten laste van de Zvw worden gebracht. Ook moet er ruimte zijn voor innovaties die van belang zijn voor de vernieuwing van de zorg en die bijdragen aan die houdbaarheid. In 2012 wordt hiermee een eerste stap gezet. Een aantal aandoeningen, waarvoor langdurige fysiotherapie niet effectief is, wordt van de chronische lijkst voor fysiotherapie geschrapt.

Het Regeerakkoord gaat er vanuit dat met behulp van stringent pakketbeheer de uitgaven worden beperkt met € 30 miljoen in 2012; € 40 miljoen in 2013; € 50 miljoen in 2014 en vanaf 2014 structureel € 70 miljoen.

Het CVZ is op 7 maart 2011 verzocht in te gaan op de wijze waarop de systematiek van stringent pakketbeheer kan worden verbeterd. Aan het CVZ is gevraagd om zijn uitvoeringstoets voor 1 november 2011 uit te brengen. Daarin zal worden ingegaan op vragen uit het Regeerakkoord die moeten leiden tot een meer expliciete besluitvorming, de toepassing van het kosteneffectiviteitcriterium, het voorschrijven van toestemming als de zorgaanbieder afwijkt van de richtlijnen, evenals uitvoerbaarheid. Aansluitend is een snelle reactie gewenst, zodat het CVZ hiermee rekening kan houden bij de voorbereiding van het pakketadvies dat in het voorjaar 2012 wordt uitgebracht.

Voor de komende jaren is het de bedoeling dat het CVZ jaarlijks in zijn uit te brengen pakketadvies voorstellen doet die de gewenste besparing opbrengen.

Daarnaast is het de bedoeling van het kabinet om de behandeling van aandoeningen met een lage ziektelast uit het basispakket te halen. Ook hier gaat het om de uitwerking van één van de maatregelen uit het Regeerakkoord. Het CVZ is gevraagd uiterlijk in januari 2012 een uitvoeringstoets uit te brengen. In het jaar 2015 moet deze maatregel leiden tot een structurele beperking van het pakket van € 1,3 miljard. Het kabinet is voornemens om in maart 2012 een plan van aanpak aan de Tweede Kamer toe te zenden. Met de motie Van der Veen (Kamerstuk 32 500, nr. 28) is daar om verzocht.

Stepped care en zorgstandaarden

Stepped care 7en zorgstandaarden zijn beide instrumenten om te komen tot meer doelmatigheid en tot meer gepast gebruik in de zorg. In het voorbije jaar is de aandacht voor doelmatig handelen in de zorgsector sterk toegenomen. Terugdringing van praktijkvariatie, richtlijn conform handelen, selectief inkopen van zorg op basis van minimale productie cijfers en verscherping van het rechtmatigheidtoezicht zijn andere voorbeelden die moeten leiden tot meer gepast gebruik. Om de potentiële doelmatigheidswinsten daadwerkelijk te realiseren is medewerking van de sector noodzakelijk en onvermijdelijk.

Op 20 juni 2011 hebben acht partijen tezamen een intentieverklaring gepubliceerd waarin zij stellen mogelijkheden te zien voor meer gepast gebruik in de zorg en zeggen toe zich gezamenlijk te zullen inspannen om die doelmatigheidswinsten ook daadwerkelijk te realiseren. Deze partijen zijn: DBC-Onderhoud, CVZ, KNMG, NPCF, NZa, Regieraad, ZN en ZonMw. Sinds 2010 hebben de partijen mogelijke doelmatigheidsprojecten verkend en dat heeft concrete projecten opgeleverd waarmee de partijen voortgaan, zoals een registratiesysteem voor en praktijkvariatie bij amandelknippen. De uitwerking van de deelprojecten zal in de komende periode plaatsvinden.

Instrumenten voor innovatie

ICT en Innovatie

In het realiseren van optimale randvoorwaarden voor zorginnovatie en e-health 8 zal worden samengewerkt met het CVZ, de NZa en ZonMw. Voor bredere toepassing van de mogelijkheden van e-health en adequate informatie-uitwisseling tussen zorgaanbieders is het belangrijk de ontwikkeling en toepassing van uniforme standaarden in de zorg te bevorderen. Hiertoe wordt een opdracht verstrekt aan Nictiz. Om de positie van de patiënt te versterken en de privacy en beveiliging te borgen zal wet- en regelgeving worden aangevuld op basis van een juridische analyse. Met de Sectorale Berichten Voorziening in de Zorg (SBV-Z) wordt het gebruik van het burgerservicenummer (BSN) in de zorg gefaciliteerd. Internationaal zal met de betrokkenheid bij european patiënt smart open services (epSOS) worden bijgedragen aan de realisatie van de Digitale Agenda voor Europa.

Innovatie medische producten

Het kabinetsstandpunt op het Topsectorenplan wordt door de minister van EL&I samen met de Rijksbegroting toegezonden. Het Ministerie van VWS zal samen met de andere betrokken departementen uitvoering geven aan de daarin benoemde activiteiten op het gebied van het topgebied LifeSciences and Health.

42.3.3 Zorgverzekeraars bieden alle burgers een betaalbaar verzekerd pakket van noodzakelijke zorg aan

Motivering

Motivering

Zorgverzekeraars concurreren om de gunst van de verzekerden door polissen aan te bieden met een goede prijs-kwaliteitverhouding. Dit realiseren zij door scherp en prestatiegericht zorg in te kopen bij zorgaanbieders.

Het beleid is gericht op:

  • Een goed werkend stelsel;

  • Een pakket van verzekerde aanspraken;

  • Een op het stelsel aansluitend bekostigingssysteem;

  • Beheer en toezicht stelsel.

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

De voortgang van het beleid wordt gemeten met de volgende kengetallen en indicatoren:

Kengetal
 

2007

2008

2009

2010

Raming 2011

Raming 2012

1. Beheerste ontwikkeling gemiddelde nominale premie Zvw in €

1 103

1 053

1 064

1 107

1 211

1 222

2. Beheerste ontwikkeling bruto schadelast, bedragen x € 1 miljard)

26,4

31,3

33,9

35,4

36,2

36,0

Bron

1. VWS. De daling van de nominale premie van 2007 op 2008 is deels vertekend door de afschaffing van de no-claim en de invoering van het verplicht eigen risico. De nominale premie is gebaseerd op de MEV 2012

2. VWS. De ontwikkeling 2007–2008 is voor groot deel te verklaren door de overheveling van de geneeskundige ggz uit de AWBZ naar de Zvw.

Indicator (outcome)
 

2007

2008

2009

2010

Streefwaarde 2011

Streefwaarde 2012

1. Aantal onverzekerden op 1 mei van een jaar

231 000

153 000

152 240

< 136 450

< 136 450

< 136 450

2. Aantal wanbetalers aan het einde van een jaar bij zorgverzekeraars

190 000

240 000

279 520

318 000

0

0

3. Aantal wanbetalers aan het einde van het jaar bij het CVZ

282 054

< 282 054

Bron

1. CBS. Uit de publicatie van 29 maart 2011 blijkt dat er op 1 mei 2010 136 450 onverzekerden waren.

2. CBS. Deze regel is gesplitst ten opzichte van de begroting 2011. Regel 2 geeft thans het aantal wanbetalers weer die geen premie betaalden aan hun zorgverzekeraar. Sinds de inwerkingtreding van de Wet structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering op 1 september 2009 zijn deze wanbetalers overgeheveld van de zorgverzekeraars naar het bestuursrechtelijk premieregime bij het CVZ. Daarmee is het aantal wanbetalers, met een achterstand van meer dan zes maanden dat geen premie betaalt aan de eigen zorgverzekeraar, tot 0 gereduceerd.

3. CVZ. Betreft het aantal wanbetalers dat in het bestuursrechtelijk premieregime is opgenomen en waarbij het CVZ de premie int. Zoals is aangegeven in de VWS-Verzekerdenmonitor 2010 (Kamerstuk 29 689, nr. 299) wordt in rapportages over de omvang van het aantal wanbetalers niet langer uitgegaan van cijfers van het CBS, maar van het aantal wanbetalers bij het CVZ.

Instrumenten voor een goede werking van het stelsel

Monitoren Zorgverzekeringswet

Uit het NZa-rapport «Uitvoering Zvw 2009» (Kamerstuk 29 689, nr. 307) is gebleken dat zorgverzekeraars de publieke randvoorwaarden, verbod op premiedifferentiatie en de zorgplicht, hebben nageleefd. Er zijn geen indicaties dat risicoselectie plaatsvindt.

Met betrekking tot de acceptatieplicht bleek dat sommige zorgverzekeraars zich niet leken te houden aan de acceptatieplicht, omdat zij aspirant verzekerden met een betalingsachterstand weigerden. Omdat verzekerden met een betalingsachterstand de zorgverzekering niet op kunnen zeggen en verzekeraars niet verplicht zijn een verzekering af te sluiten met een verzekeringsplichtige die al verzekerd is, is hier echter geen sprake van schending van de acceptatieplicht. Het gebruik van kwaliteitsindicatoren en de betrokkenheid van medisch adviseurs van zorgverzekeraars bij de zorginkoop is toegenomen.

De NZa heeft in 2011 een toezichtkader zorgplicht gepubliceerd. Het toezichtkader is een nadere concretisering van de reikwijdte van de zorgplicht. In dit kader zijn niet alle normen zeer specifiek en beperkend ingevuld maar is bewust ruimte gelaten voor veldpartijen om zelf een nadere invulling te geven aan kwaliteit, bereikbaarheid en tijdigheid. In 2011 vindt een follow-up plaats naar aanleiding van het toezichtskader, daarbij zal nader onderzoek worden gedaan naar aspecten als toestemmingsprocedures, het recht op vergoeding van zorg en zorgbemiddeling.

Uit de marktscan zorgverzekeringsmarkt 2007–2011 van de NZa blijkt dat zorgverzekeraars in 2011 meer polissen met volledig gecontracteerde zorg aanbieden. Daarnaast zijn meer verzekerden van zorgverzekeraar gewisseld; 5,5% in 2011 ten opzichte van 4,3% in 2010. De marktaandelen van de vier grootste zorgverzekeraars zijn stabiel gebleven. De premie voor de basisverzekering is met circa 10% gestegen. Ook sluiten steeds meer mensen een collectieve verzekering af; 60% in 2009 naar 66% in 2011. Ongeveer 90% van de verzekerden heeft een aanvullende verzekering. De laatste jaren neemt het aantal verzekerden met een aanvullende verzekering af. Verzekeraars hebben in 2009 voor het eerst een positief exploitatieresultaat op de basisverzekering behaald. In het kader van het hoofdlijnenakkoord ziekenhuiszorg, waarbij met de zorgverzekeraars afspraken zijn gemaakt om hun rol als selectieve inkopers van zorg meer op te pakken, beoordeelt de NZa in de volgende marktscan in hoeverre dit ook gebeurt.

Compensatie kosten zorg aan illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen

Op 1 januari 2009 is de wet in werking getreden op grond waarvan zorgaanbieders een bijdrage kunnen vragen als zij medisch noodzakelijke zorg hebben verleend aan illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen en de kosten niet verhaalbaar blijken op de patiënt. Zorgaanbieders kunnen in aanmerking komen voor compensatie uit collectieve middelen onder in de wet gestelde voorwaarden. Deze regeling wordt door het CVZ uitgevoerd. Voor compensatie aan de zorgaanbieders is in 2012 € 32,6 miljoen beschikbaar.

Risicoverevening

Het systeem van risicoverevening wordt jaarlijks aangepast aan de gewijzigde omstandigheden in de zorg. Daarnaast worden er jaarlijks verbeteringen in het ex ante model aangebracht. In 2012 wordt een criterium toegevoegd, waarmee voorspelbare (meerjarige) hoge kosten gecompenseerd worden. De mate van risicodragendheid voor verzekeraars zal in de komende jaren vergroot worden door een afbouw van de ex post compensatiemechanismen. Met het oog op de vergroting van de prikkels tot doelmatigheid voor verzekeraars heeft het kabinet besloten per 2012 de macronacalculatie in de risicoverevening te beëindigen (met flankerend beleid). Ook wordt in 2012 de hoge kostenverevening voor variabele kosten ziekenhuiszorg, dbc-zorgproducten uit het vrije segment en overige prestaties afgeschaft. In 2011 wordt het risicovereveningssysteem kwantitatief geëvalueerd.

Actieve opsporing onverzekerden

Het aantal onverzekerden bedroeg op 1 mei 2010 volgens cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) 136 450. Het kabinet vindt het ongewenst dat mensen zich aan de solidariteit van de Zorgverzekeringswet onttrekken door zich niet te verzekeren. Op 15 maart 2011 is de Wet opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering in werking getreden, waarmee onverzekerde verzekeringsplichtigen actief worden opgespoord. Die opsporing vindt plaats door het CVZ door middel van vergelijking van een door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gebouwd bestand van alle AWBZ-verzekerden en het referentiebestand verzekerden Zorgverzekeringswet (RBVZ) dat alle Zvw-verzekerden bevat.

Terugdringen aantal wanbetalers

Op grond van de Wet structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering worden wanbetalers die geen premie betalen bij zes maanden premieachterstand overgedragen aan het CVZ. Via onder andere bronheffing betalen zij verplicht een bestuursrechtelijke premie van 130%. De uitstroom uit het bestuursrechtelijk premieregime komt langzaam op gang.

Uitvoeren zorgtoeslag

De Belastingdienst betaalt als tegemoetkoming in de kosten van de nominale premie Zvw de zorgtoeslag uit aan alle burgers die daar recht op hebben. Hierdoor betaalt niemand een groter dan aanvaardbaar deel van zijn inkomen aan Zvw-premie.

De raming voor 2012 is € 4,1 miljard. Deze raming is mede gebaseerd op een maatregel uit het Regeerakkoord waarmee een besparing van € 0,6 miljard op de zorgtoeslag dient te worden gerealiseerd. Daartoe worden de normpercentages verhoogd voor alleenstaanden en paren met 0,2% respectievelijk 0,5% en vindt een stijging plaats van het afbouwpercentage met 0,375%. Deze maatregel wordt de komende jaren jaarlijks genomen tot en met 2015. Dit leidt tot een inkomenseffect voor alle huishoudens, waarbij voor 82% het effect minder is dan – 2%. Het resultaat van deze maatregel is dat het budgettair beslag van de zorgtoeslag in totaliteit niet fors groeit en het aantal gebruikers vrijwel gelijk blijft.

Instrumenten op het terrein van het verzekerd pakket

Pakketmaatregelen Zvw

  • Het uit het verzekerde pakket van de Zvw halen van maagzuurremmers (chronisch gebruik is van deze maatregel uitgezonderd);

  • Het vergoeden van fysiotherapiebehandelingen bij meer dan twintig behandelingen per aandoening;

  • Het schrappen van de te verzekeren prestatie dieetadvisering, tenzij de dieetadvisering onderdeel is van de gecoördineerde, multidisciplinaire zorg aan een verzekerde die lijdt aan een chronische obstructieve longziekte, of aan diabetes of die een cardiovasculair risico heeft.

Daarnaast worden in de geestelijke gezondheidszorg een aantal pakketmaatregelen genomen, waarvan de opbrengst op € 255 miljoen structureel wordt geraamd. Het betreft:

  • Invoering van een eigen bijdrage tweedelijns ggz. Voor verzekerden van 18 jaar en ouder wordt een eigen bijdrage ingevoerd. Deze eigen bijdrage bedraagt € 100 voor dbc’s met een behandeltijd van minder dan 100 minuten. Voor alle overige dbc’s in de geneeskundige geestelijke gezondheidszorg zal een eigen bijdrage van € 200 worden ingevoerd (met uitzondering van de dbc’s crisis en indirecte tijd). Daarbij betaalt de verzekerde niet meer dan € 200 per kalenderjaar (exclusief de eigen bijdrage verblijf);

  • Invoering van een nominale eigen bijdrage verblijf van circa € 145 per maand voor verzekerden van 18 jaar en ouder. Patiënten die worden behandeld op grond van de BOPZ hoeven geen eigen bijdrage te betalen;

  • Het aantal vergoede zittingen in de eerstelijnspychologische zorg wordt verlaagd van acht naar vijf en de bijbehorende eigen bijdrage per zitting wordt verhoogd van € 10 naar € 20;

  • De behandeling van aanpassingsstoornissen wordt uit het verzekerde pakket Zvw gehaald.

Preventieve interventies in het basispakket

Het CVZ heeft van 2008 tot 2010 rapportages uitgebracht over hoe de preventie van depressie, diabetes, overgewicht/obesitas en alcohol- en tabaksverslaving zich verhoudt tot de Zvw. De algemene conclusie is dat een groot deel van de interventies die zijn aangewezen in het kader van geïndiceerde preventie, verzekerde zorg is. Volgens het CVZ is het zorg zoals de zorgprofessionals in de eerste en tweede lijn die plegen te bieden. Het kabinet acht de dekking van geïndiceerde preventie in de zorgverzekeringswet voldoende. Het advies van het CVZ om voor het stoppen met roken en het tegengaan van overgewicht en bewegingsarmoede een programmatische aanspraak in de Zvw op te nemen wordt dan ook niet overgenomen. In de eerste plaats is de budgettaire noodzaak om zeer terughoudend te zijn met pakketuitbreidingen daarvoor te groot. In de tweede plaats overschrijden deze aanspraken de grens die het kabinet verantwoord acht als het gaat om de balans tussen de eigen verantwoordelijkheid die mensen voor hun leefstijl hebben ten opzichte van de collectieve financiering van de zorgverzekering.

De programmatische aanspraak stoppen met roken zal per 1 januari 2012 uit het basispakket worden verwijderd. Het in de begroting 2011 verwoorde voornemen om de gecombineerde leefstijlinterventie tegen overgewicht en bewegingsarmoede per 2012 in het pakket op te nemen zal niet worden uitgevoerd.

Overheveling revalidatiezorg

Met goede revalidatie kunnen kwetsbare ouderen die een medisch-specialistische behandeling hebben ondergaan, beter en sneller herstellen en daardoor langer zelfstandig wonen en maatschappelijk actief blijven. Revalidatiezorg is kortdurend van aard en past daarom beter in de Zvw dan de AWBZ. Overheveling zorgt voor het financieel ontschotten van de medisch-specialistische behandeling en de daarop volgende revalidatie van kwetsbare ouderen, hetgeen meer ruimte biedt voor een gevarieerd zorgaanbod en zorgt voor gerichte financiële prikkels. Daardoor ontstaat meer kwaliteit en doelmatigheid in de keten.

Het kabinet heeft besloten om de overheveling van de geriatrische revalidatiezorg naar de Zvw per 1 januari 2013 te doen plaatsvinden. In 2012 zal hieraan door VWS, de NZa, DBC-Onderhoud en betrokken partijen uitwerking worden gegeven. Het uiteindelijke doel is het in 2015 invoeren van prestatiebekostiging in de revalidatiezorg, met vrij onderhandelbare tarieven.

Instrumenten voor de bekostiging/het bekostigingssysteem

Bestuurlijke afspraken ziekenhuizen

In het licht van de invoering van prestatiebekostiging en tegen de achtergrond van de fors stijgende uitgavengroei in de gezondheidszorg als geheel hebben de overheid, zorgaanbieders en zorgverzekeraars op 4 juli 2011 een akkoord gesloten over een beheerste kostenontwikkeling in de ziekenhuiszorg de komende jaren. Om de trendbreuk in de uitgavengroei te realiseren gaan betrokken partijen onder andere de selectieve inkoop van zorg sterk uitbreiden, spreiding en specialisatie van ziekenhuisfuncties bewerkstelligen waar dit uit oogpunt van kwaliteit, doelmatigheid en innovatie wenselijk is en wordt overbodig geworden (ziekenhuis)capaciteit afgebouwd, zodat er daadwerkelijk kwaliteits- en doelmatigheidswinst wordt geboekt. Met deze aanpak wordt beoogd de uitgavengroei structureel te beheersen en daarmee overschrijdingen te voorkomen.

In het geval dat er desondanks toch sprake mocht zijn van overschrijdingen zullen die worden geredresseerd via het eerder aangekondigde macro-beheersingsinstrument. De Tweede Kamer heeft in dit verband gevraagd te bezien of een verfijndere toepassing van het instrument mogelijk is. Hierover vindt met convenantspartijen overleg plaats.

Invoering prestatiebekostiging ziekenhuizen

Zoals aangegeven in de brief «Zorg die loont» (Kamerstuk 32 620, nr. 6) zullen ziekenhuizen per 2012 de overstap maken van budgetbekostiging naar prestatiebekostiging. Op dit moment combineert de ziekenhuisbekostiging nog het slechtste van twee werelden. Dat is te duur en daagt niet uit tot het leveren van betere kwaliteit. Het kabinet is daarom voornemens om in twee jaar (2012 en 2013) een verantwoorde en zorgvuldige overgang te maken naar een eindmodel van belonen naar prestatie, vrije prijsvorming, keuzevrijheid en dynamiek. Daarbij worden waarborgen ingebouwd, zodat wordt voorkomen dat ziekenhuizen als gevolg van de overgang van budget- naar prestatiebekostiging in financiële problemen komen. Op hoofdlijnen gaat het om de volgende maatregelen:

  • In 2012 gaat de ziekenhuissector over op 70% vrije prijsvorming. De bestaande ziekenhuisbudgetten worden afgeschaft. Ziekenhuizen stappen over van circa 30 000 dbc’s naar ongeveer 4 000 zogeheten DOT-zorgproducten. Een DOT-zorgproduct beschrijft veel beter en beknopter dan een dbc welke prestaties een ziekenhuis levert;

  • Om onverantwoorde risico’s in de overgangsfase voor ziekenhuizen te voorkomen, wordt gedurende twee jaar (2012 en 2013) met een «transitiebedragmodel» gewerkt. De marktdynamiek blijft hiermee overeind, maar al te grote schommelingen in de omzetten van ziekenhuizen als gevolg van de overgang van budget- naar prestatiebekostiging worden gedempt;

  • De risicodragendheid van verzekeraars wordt vergroot, om ervoor te zorgen dat verzekeraars scherper op prijs, kwaliteit en volume (aantal behandelingen) gaan inkopen;

  • Voor het geval er ondanks bovenstaande afspraken toch de komende jaren sprake is van overschrijdingen, wordt er een macro-beheersingsinstrument geïntroduceerd.

Invoering beheersmodel medisch specialisten

De afgelopen jaren zijn er grote overschrijdingen bij de vrijgevestigd medisch specialisten opgetreden. De oorzaak van de overschrijdingen is gelegen in de huidige wijze van bekostiging. De tarieven voor de medisch specialisten in de huidige bekostiging bevatten fouten. Er zijn beperkte mogelijkheden voor beloning van kwaliteit en doelmatigheid en er bestaan grote verschillen in beloning tussen specialisten. Om die reden gaat het kabinet per 2012 een beheersmodel medisch specialisten invoeren. Het beheersmodel dient als tijdelijk overgangsmodel naar integrale prestatiebekostiging voor medisch specialistische zorg in 2015.

Met de Orde van Medisch Specialisten en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen zijn begin 2011 afspraken gemaakt over een beheerste uitgavenontwikkeling bij de medisch specialisten. Tegen de achtergrond van die afspraken kunnen met het beheersmodel de beschikbare middelen eerlijker over specialismen en specialisten worden verdeeld en kan kwaliteit en doelmatigheid van zorg beter worden beloond. De Raad van Bestuur en de specialisten maken binnen de instelling afspraken over de honoraria. Daardoor ontstaat een evenwichtiger relatie tussen de Raad van Bestuur en medisch specialist. Ook is er ruimte voor een eerlijker verdeling van de honoraria onder de specialisten. Met het beheersmodel wordt de dynamiek in de sector zo veel mogelijk behouden. Dit is mogelijk door de productieafspraken die door verzekeraars en ziekenhuizen worden gemaakt zoveel mogelijk door te vertalen naar de honoraria van de medisch specialisten.

Bekostiging farmacie

Het beleid is erop gericht om zo goed mogelijke farmaceutische zorg te realiseren voor de patiënt tegen zo laag mogelijke kosten en goede toegang van effectieve nieuwe vormen van zorg en innovatieve geneesmiddelen. Per januari 2012 krijgt dit ten eerste vorm door de invoering van vrije tarieven en nieuwe prestaties voor extramurale farmaceutische zorg. Hiermee worden belemmeringen in de tariefstructuur weggenomen en ontstaat er meer ruimte voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars om onderling afspraken te maken over goede zorg en de beloning daarvan.

Met de invoering van de prestatiebekostiging zal de bekostiging van dure geneesmiddelen via aparte declarabele prestaties, de zogenoemde «toevoegingen» (add-ons), verlopen. De huidige NZa-beleidsregels voor ziekenhuisbekostiging van dure en weesgeneesmiddelen komen dan te vervallen. Het voorwaardelijke aspect van die beleidsregels, namelijk het uitvoeren van doelmatigheidsonderzoek, wordt voortgezet en per 2012 verankerd in het pakketbeheer. Dat houdt in dat die dure geneesmiddelen (die tot 31 december 2011 op de beleidsregel dure geneesmiddelen staan) worden aangemerkt als «voorlopig opgenomen in het pakket» met als voorwaarde dat het noodzakelijke doelmatigheidsonderzoek binnen een bepaald tijdsbestek wordt uitgevoerd. Vanaf 2012 zullen deze geneesmiddelen en nieuw beschikbaar komende dure intramurale geneesmiddelen per ministeriële regeling worden aangewezen voor voorlopige en voorwaardelijke opname in het pakket. Criteria daarvoor worden in 2011 uitgewerkt, waarbij ook de beschikbare financiële groeiruimte een criterium is.

Voor de dure intramurale geneesmiddelen wordt per 2012 al een stap gezet naar voorlopige en voorwaardelijke opname in het pakket. Daarnaast wordt gestreefd naar het mogelijk maken van voorlopige en voorwaardelijke opname van andere nieuwe geneesmiddelen in het pakket per 2013. Invoering van dit systeem (al dan niet in 2013) is afhankelijk van de uitkomst van de pilots die in 2012 van start gaan, de concrete uitwerking van onder andere in- en uitstroomcriteria, verbeterde budgettaire beheersing en de inpasbaarheid binnen het financiële kader, waarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen extramurale en intramurale geneesmiddelen. Dit is er enerzijds op gericht om meer praktijkkennis op te doen voor effectieve en doelmatige toepassing van de geneesmiddelen en om nieuwe innovatieve geneesmiddelen snel toe te laten om zo een snelle toegankelijkheid voor de patiënt te realiseren. Anderzijds om de mogelijkheid te hebben om geneesmiddelenuitgaven beter te kunnen beheersen via instrumenten, zoals prijsvolume afspraken. Deze ontwikkelingen zijn mede van belang in het kader van het uitvoeren van het kabinetsstandpunt over het rapport van het Topteam Life Sciences (Bedrijfslevenbrief 2.0).

In 2012 wordt naar aanleiding van het signalement «Goed gebruik Geneesmiddelen» via publiek-private samenwerking het onderzoek gestart naar het goed gebruik van geneesmiddelen waaraan maatschappelijke behoefte bestaat, maar waarvoor de commerciële prikkel ontbreekt om het uit te voeren.

In 2012 blijft het bevorderen van doelmatig voorschrijven door huisartsen en medisch specialisten een aandachtspunt in het beleid. In 2012 dient dit te leiden tot een doelmatigheidswinst van € 110 miljoen als gevolg van het doelmatiger voorschrijfgedrag van huisartsen en € 30 miljoen als gevolg van het doelmatiger voorschrijfgedrag van medisch specialisten. Door middel van de ontwikkelde benchmarks en monitoring van de uitgaven wordt het voorschrijfgedrag gevolgd.

De bekostiging van de farmaceutische zorg wordt voorlopig niet opgenomen in de ketenbekostiging. Eerst krijgen partijen de tijd om ervaring op te doen met vrije tarieven en nieuwe prestaties. Partijen kunnen wel, los van de bekostiging, afspraken met elkaar maken over de integratie van farmaceutische zorg in ketenzorg.

Prestatiebekostiging geestelijke gezondheidszorg

De inzet is om in 2013 over te gaan op prestatiebekostiging in de tweedelijns curatieve geestelijke gezondheidszorg. De NZa zal hiervoor een plan van aanpak opstellen. Bij invoering van prestatiebekostiging dient in voldoende mate aan een aantal randvoorwaarden te zijn voldaan, namelijk een budgettair beheersbaar systeem dat past binnen het beschikbare financiële kader, voldoende risicodragendheid van zorgverzekeraars, inzicht in kwaliteit en zorgzwaarte, voldoende sturingsmogelijkheden voor verzekeraars, een goede en stabiele productstructuur, juiste dbc-tarieven en eenduidige diagnosestelling. Het plan van aanpak van de NZa zal ook betrokken worden bij het opstellen van een brede beleidsagenda in het najaar van 2011 met het veld. Daarin zullen ook inhoudelijke beleidsthema’s als versterking van de eerstelijns ggz, preventie, zelfmanagement, e-health, ambulantisering en patiëntveiligheid een plaats krijgen. Daarnaast zal per 2012 de ex post macronacalculatie voor de geestelijke gezondheidszorg worden afgeschaft. In het Regeerakkoord is de doelstelling opgenomen om verzekeraars (in combinatie met de invoering van prestatiebekostiging) uiterlijk in 2015 volledig risicodragendheid te maken voor de curatieve geestelijke gezondheidszorg.

Vrije prijsvorming mondzorg

Per 1 januari 2012 wordt via een experiment vrije prijsvorming voor de mondzorg ingevoerd. Dat betekent dat vanaf die datum de tandarts, mondhygiënist of tandprotheticus zelf zijn of haar tarief mag vaststellen. Daarvoor geldt een aantal voorwaarden, waarvan de belangrijkste is dat de zorgverlener helder inzicht geeft over hoeveel de consument betaalt voor welke behandeling. De tandarts is verplicht om een heldere en begrijpelijke prijslijst op te hangen of op zijn of haar website te tonen.

Het experiment duurt drie jaar, maar kent de mogelijkheid tot verlenging met twee jaar. Tijdens die periode zal de Nederlandse Zorgautoriteit de effecten monitoren op de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van de mondzorg. Mede op grond van deze resultaten zal worden besloten of de vrije prijsvorming voor de mondzorg definitief wordt ingevoerd.

Beheer en toezicht stelsel

De beheerkosten van de zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) die zich bezig houden met de uitvoering van en het toezicht op het huidige zorgstelsel worden uit begrotingsmiddelen gefinancierd. Het betreft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), het College voor zorgverzekeringen (CVZ), het College bouw zorginstellingen (CBZ) en het College Sanering Zorginstellingen (CSZ).

De taakstelling op personeel en materieel uit het Regeer- en Gedoogakkoord, die ook geldt voor uitvoerende ZBO’s, is doorgevoerd.

De NZa is belast met het markttoezicht specifiek voor de zorgsector en moet het algemeen consumentenbelang voorop stellen bij de uitoefening van haar taken. Die taken zijn:

  • Marktwerking in de zorg op gang brengen en bewaken;

  • Tarieven in de zorg reguleren;

  • Toezien op de goede uitvoering van de Zvw en de AWBZ.

Het CVZ heeft tot taak het uitvoeren van:

  • Pakketbeheer Zvw en AWBZ;

  • Fondsbeheer van het Zorgverzekeringsfonds en het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten;

  • Uitvoeren van de financiering van verzekeraars uit de fondsen en de beoordeling van de rechtmatige en doelmatige uitvoering van de AWBZ;

  • Uitvoeren regelingen bijzondere groepen (verdragsgerechtigden, wanbetalers, onverzekerden, illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen, gemoedsbezwaarden).

De bouwregimes voor de curatieve- en de langdurige zorg zijn per 1 januari 2008 respectievelijk 1 januari 2009 afgeschaft. Daarmee zijn de wettelijke taken van het CBZ komen te vervallen. Het CBZ zal als liquidatieorganisatie vooralsnog blijven bestaan. Om de opgebouwde kennis beschikbaar te blijven houden, primair voor zorgaanbieders (zeker in het kader van de volledige verantwoordelijkheid van zorgaanbieders voor de bouw en de financiering daarvan) en secundair voor de IGZ en de NZa, is er met TNO unit Bouw en Ondergrond een overeenkomst gesloten voor de periode 2009–2013.

Het CSZ voert onder andere de saneringsregeling voor de intramurale gezondheidszorg en het ambulancevervoer uit evenals de meldings- en goedkeuringsregeling voor de vervreemding van onroerende zaken. In verband met verdere stroomlijning van de taken van zelfstandige bestuursorganen op het terrein van de zorg is het voornemen de taken van het CSZ met ingang van 2013 over te hevelen naar de NZa (Kamerstuk 32 402, nr. 6 en 7).

Financiële maatregelen

Tariefmaatregelen eerstelijnszorg

Op basis van de cijfers van het CVZ over de eerstelijnszorg is geconstateerd dat in de deelsectoren huisartsenzorg, verloskundige zorg en logopedie de uitgaven in 2010 uitstegen boven de beschikbare ramingen in het budgettair kader zorg (BKZ). Gelet op de algemeen financieel-economische situatie en daarmee de noodzaak tot kostenbeheersing in de gezondheidszorg is besloten om deze overschrijdingen structureel te redresseren via tariefmaatregelen. Deze tariefmaatregelen bedragen voor de huisartsenzorg, verloskundige zorg en logopedie respectievelijk € 132 miljoen, € 4 miljoen en € 6 miljoen structureel.

Maatregelen curatieve geestelijke gezondheidszorg

In 2012 zullen de volgende tarief-, budgetterings en volume beheersende maatregelen worden genomen met een geraamde structurele opbrengst van € 301 miljoen:

  • Een budget- en dbc tariefkorting van € 222 miljoen;

  • Het tarief van 18 000 minuten en langer wordt begrensd door het tarief van dezelfde behandeling tot 18 000 minuten (€ 26 miljoen);

  • Scherpere inkoop door verzekeraars door contractering van zoveel mogelijk aanbieders en het nemen van volumebeheersende maatregelen en het monitoren van de productie lopende het jaar (€ 53 miljoen).

Tezamen met de in de voorgaande paragraaf genoemde pakketmaatregelen Zvw voor de geestelijke gezondheidszorg (€ 255 miljoen), het zelf betalen van no-show (€ 20 miljoen) komt het totaal aan maatregelen in de geestelijke gezondheidszorg voor 2012 neer op € 576 miljoen. Hiervan slaat € 146 miljoen neer bij de inkomsten Zvw in de vorm van eigen betalingen en € 430 miljoen in de vorm van lagere zorguitgaven.

Rijksbijdrage Zorgverzekeringsfonds

Met de rijksbijdrage Zorgverzekeringsfonds wordt voorkomen dat huishoudens met kinderen jonger dan achttien jaar hoge zorglasten hebben (€ 2,4 miljard). Kinderen tot achttien jaar betalen geen nominale premie. De rijksbijdrage voorziet in de financiering van de premie van deze kinderen.

Garantie ondernemingsfinanciering cure

De Regeling Garantie Ondernemingsfinanciering van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is in 2009 uitgebreid voor zorginstellingen in de cure (GO-cure). De regeling is ingesteld als tijdelijke maatregel in het kader van de financiële crisis. Binnen de GO-cure kunnen banken per zorginstelling 50% staatsgarantie krijgen voor het verstrekken van nieuwe leningen aan zorginstellingen vanaf € 1,5 miljoen tot maximaal € 50 miljoen. Het kabinet overweegt om in 2012 een deel van de nog onbenutte ruimte van het oorspronkelijk beschikbare garantieplafond (€ 250 miljoen) opnieuw beschikbaar te stellen.

42.3.4 De burgers van Caribisch Nederland kunnen gebruik maken van voorzieningen voor zorg, jeugd en welzijn

Motivering

Motivering

De eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba (verder: Caribisch Nederland) zijn per 10 oktober 2010 als openbare lichamen onderdeel geworden van Nederland. De minister van VWS draagt sindsdien de verantwoordelijkheid voor de rijkstaken op het terrein van zorg, jeugd en welzijn in Caribisch Nederland. De minister van VWS draagt zorg voor een beter toegankelijke, kwalitatieve, doelmatige en betaalbare zorg in Caribisch Nederland.

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Voor deze operationele doelstelling is nog geen indicator opgenomen, omdat het hier gaat om nieuw beleid en ervaringscijfers ontbreken.

Instrumenten

Zorgverzekering Caribisch Nederland

In 2012 zal het zorgverzekeringskantoor beschikken over een volwaardig ICT systeem en zal verder worden gewerkt aan het verbeteren van het zorginkoopproces.

Verbeteren van het zorgaanbod

De uitbreiding van het aantal basisspecialismen in het ziekenhuis op Bonaire zal in 2012 zijn voltooid. Het samenwerkingsverband met de ziekenhuizen VU/AMC regelt de basiszorg op contractbasis. Het gaat om de specialismen interne geneeskunde, chirurgie, anesthesie, gynaecologie, kindergeneeskunde en psychiatrie. De verwachting is dat daardoor het aantal medische uitzendingen zal dalen in 2012. Daarnaast wordt in 2011 een indicatiecommissie ingesteld op Bonaire die als onafhankelijk orgaan gaat fungeren bij de toetsing van de noodzaak van een medische uitzending.

Ook zal in 2012 een dialysevoorziening op Bonaire werkzaam zijn. Verbetering van de medische infrastructuur op het vlak van gebouwen en apparatuur is veelal onderdeel van de kwaliteitsprojecten. De plannen daarvoor zijn uitgewerkt. Het realiseren zal geleidelijk in de jaren 2012 en verder gestalte krijgen als onderdeel van de normale bedrijfsvoering van de diverse zorginstellingen.

De acute zorg (secundair) en (super-)specialistische zorg (tertiair) wordt ingekocht bij goed geoutilleerde ziekenhuizen in de omgeving. Voor de eilanden Sint Eustatius en Saba is dat voor de secundaire zorg Sint Maarten en voor de tertiaire zorg Guadeloupe. Voor Bonaire gaat het om Curaçao/Aruba (secundair) en Colombia (tertiair)

Ten aanzien van de farmaceutische zorg en bloedvoorziening van het zorgaanbod wordt in 2012 gestreefd naar vergroting van de doelmatigheid. De contractering van de betrokken zorgverleners wordt gefaciliteerd met verbetering van (en verlaging van de kosten van) de inkoop en organisatie van de geneesmiddelenvoorziening. Daarbij is ook de verandering van het voorschrijfgedrag van artsen van belang. Voor de bloedvoorziening zal worden aangesloten bij de bestaande functionele relatie tussen de Rode Kruis Bloedbank Curaçao en de Fundashon Mariadal.

Novadic kentron

Om de psychiatrie inclusief de verslavingszorg op de drie eilanden op te zetten en te ondersteunen in de uitvoering, wordt een grote Nederlandse instelling ingehuurd. Daarbij zal samenwerking en samenhang met de bestaande voorzieningen op de eilanden worden gezocht. Om versnippering te voorkomen en efficiency te maximaliseren zal ook de samenhang met andere zorgvoorzieningen, justitie, preventie en voorlichting en de zorg aan licht verstandelijk gehandicapten worden nagestreefd. Ook zal worden bezien of samenwerking met andere eilanden in het Caribisch gebied gewenst en mogelijk is.

Jeugdzorg

Het jaar 2012 zal ook de jeugdzorg in het teken staan van verder bestendigen wat al in gang is gezet. De ambulante en residentiële jeugdzorg op Bonaire wordt verder doorontwikkeld en de pleegzorg wordt meer structureel georganiseerd. Op Saba en Sint Eustatius wordt de kwaliteit van de Centra voor Jeugd en Gezin en de bekendheid onder de bevolking verbeterd. In samenwerking met de Inspectie Jeugdzorg wordt het kwaliteitskader verder ontwikkeld en vastgesteld. Voor alle componenten van de jeugdzorg en gezinsvoogdij in Caribisch Nederland wordt naar een passende organisatievorm gezocht.

Overig

In 2012 zal de Wet publieke gezondheid (Wpg) worden aangepast aan de nieuwe bestuurskundige verhouding met Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Parallel hieraan ondersteunen we de versterking van de publieke gezondheidszorg, onder andere via het RIVM. De publieke gezondheid op Caribisch Nederland wordt gefinancierd vanuit artikel 41.3.3.

Via de weg van amendementen (Kamerstuk 31 959, nr. 24) is door het Nederlandse parlement besloten, dat de Nederlandse wetgeving op het gebied van abortus, euthanasie en het huwelijk door mensen van gelijk geslacht ook voor Caribisch Nederland van kracht zal worden. Het gaat bij de abortuswetgeving om invoering één jaar na de transitiedatum en bij de andere twee onderwerpen om invoering twee jaar na de transitiedatum. De implementatie van dergelijke ethisch gevoelige onderwerpen vergt grote zorgvuldigheid en zal in nauw overleg met de bestuurscolleges, met professionals en andere betrokkenen worden uitgevoerd.

Artikel 43 Langdurige zorg
43.1 Algemene beleidsdoelstelling

Zorgen dat voor mensen met een langdurige of chronische aandoening van lichamelijke, verstandelijke of psychische aard zorg van goede kwaliteit beschikbaar is en dat deze zorg tegen voor de samenleving aanvaardbare maatschappelijke kosten wordt geleverd.

Belangrijkste beleidsontwerpen 2012

Belangrijkste beleidsonderwerpen 2012

In dit artikel wordt het beleid inzake de langdurige zorg verwoord. Om de algemene doelstelling te realiseren zal het kabinet zich in 2012, in lijn met het Regeerakkoord, sterk maken om de volgende doelstellingen in 2012 te realiseren:

  • Bevorderen dat de cliënt sneller en beter zijn recht kan halen door onder andere de invoering van de Wet cliëntenrechten zorg en de Beginselenwet (43.3.1);

  • Het transparant maken van geleverde kwaliteit door zorgaanbieders (43.3.1);

  • Het stimuleren van kwaliteit, veiligheid, innovatie en doelmatigheid van langdurige zorg (kwaliteit van zorg 43.3.2);

  • Het bieden van een (financiële) impuls voor zorgaanbieders om zorg te dragen voor het opleiden en aannemen van extra personeel (43.3.2 en 43.3.3);

  • Het zorgen voor snelle doorgeleiding naar zorg door de indicatiestelling te vereenvoudigen (toegankelijkheid van zorg 43.3.3);

  • Het beheersbaar houden van de AWBZ door onder andere het persoonsgebonden budget solide te maken en deze wettelijk te verankeren, de functie begeleiding te decentraliseren en scheiden van wonen en zorg door te zetten (43.3.4);

  • Het terugdringen van onnodige administratieve lasten door onder meer een experiment regelarme instellingen te starten (43.3.4).

Ministeriële verantwoordelijkheid

Ministeriële verantwoordelijkheid

De bewindspersonen van VWS zijn ministerieel verantwoordelijk voor een goed werkend stelsel voor de langdurige zorg door:

  • Het scheppen van randvoorwaarden om de toegankelijkheid, de kwaliteit, de veiligheid en de betaalbaarheid van de langdurige zorg te waarborgen voor de burger.

Deze verantwoordelijkheid wordt onder andere ingevuld door:

  • Het versterken van de positie van de burger en in het bijzonder van cliënten met een langdurige of chronische aandoening of beperking en/of hun vertegenwoordigers;

  • Het stimuleren en versterken van de klantgerichtheid en het innoverend vermogen van zorginstellingen.

Externe factoren

Externe factoren

Mensen met een langdurige of chronische aandoening of beperking hebben recht op toegankelijke zorg van goede kwaliteit. Dit vergt een samenspel van professionals, patiënten, cliënten en hun naasten, zorgaanbieders en zorgkantoren. De volgende partijen zijn daarnaast van groot belang voor een toegankelijke en kwalitatief goede zorg:

  • Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voert onafhankelijk de indicatiestelling van de AWBZ uit op een wijze die voor cliënten helder en begrijpelijk is;

  • De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is belast met markttoezicht, marktontwikkeling en tarief- en prestatieregulering op het terrein van de gezondheidszorg. Daarnaast houdt zij toezicht op de rechtmatige en doelmatige uitvoering van de AWBZ;

  • De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) handhaaft normen voor verantwoorde zorg zoals deze door de sectoren zelf zijn vastgesteld;

  • Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) handhaaft een doelmatige inrichting van het systeem van prikkels en verantwoordelijkheden, adviseert over AWBZ-aanspraken en de toepassing daarvan, en beheert de AWBZ brede zorgregistratie (AZR).

Beleidsrelevante indicatoren en kengetallen

De Zorgbalans (www.rivm.nl) geeft een beeld hoe de Nederlandse zorg presteert op het terrein van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid in de curatieve, de langdurige en de preventieve zorg.

In het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording leggen zorgaanbieders in de hele sector verpleging, verzorging en thuiszorg door middel van het kwaliteitskader verantwoorde zorg verantwoording af over de activiteiten in het kader van de langdurige zorg. Sinds het verslagjaar 2010 zijn ook gehandicaptenorganisaties verplicht om aan de hand van het kwaliteitskader verslag te doen in het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording.

Het is niet mogelijk om de werking van het gehele stelsel van langdurige zorg in Nederland in één of enkele indicatoren samen te vatten. Het stelsel is daarvoor te veelzijdig.

43.2 Budgettaire gevolgen van beleid
43.2.1 Begrotingsuitgaven
Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

6 052 842

6 300 117

6 366 932

6 304 031

6 370 943

6 487 732

6 613 020

               

Uitgaven

6 011 637

6 309 431

6 391 860

6 312 061

6 373 328

6 489 457

6 613 020

               

43.1 De positie van de burger in het zorgstelsel wordt versterkt

59 201

57 386

55 627

49 805

43 778

41 248

41 293

               

Subsidies

   

44 598

38 124

32 145

29 965

30 078

waarvan onder andere:

             

Subsidies aan patiënten- en gehandicapten organisaties

   

39 000

33 000

27 000

25 000

25 000

NIVEL

   

5 578

5 124

5 145

4 965

5 078

               

Opdrachten

   

3 420

4 145

4 204

3 907

3 861

waarvan onder andere:

             

Zichtbare zorg

   

2 000

2 500

2 500

2 500

2 500

               

Bijdrage aan baten-lastendiensten

   

7 609

7 536

7 429

7 376

7 354

waarvan onder andere:

             

CIBG: Fonds PGO, DigiMV en Pallas

   

2 760

2 760

2 760

2 760

2 760

RIVM: www.kiesbeter.nl en zorgbalans

   

4 564

4 491

4 419

4 366

4 344

               

43.2 Voor iedere cliënt is de noodzakelijke zorg beschikbaar

153 440

151 213

120 615

141 952

140 073

138 600

138 135

               

Subsidies

   

118 726

134 658

132 779

131 306

130 841

waarvan onder andere:

             

Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)

   

107 433

108 624

106 745

105 272

104 807

Uitvoeringskosten pgb-maatregelen

   

10 000

10 000

10 000

10 000

10 000

               

Opdrachten

   

1 889

7 294

7 294

7 294

7 294

               

43.3 De zorg is effectief en veilig en wordt door de cliënt positief ervaren (kwalitatief goede zorg)

135 800

150 151

166 948

141 724

137 245

135 886

135 813

               

Subsidies

   

158 824

133 180

125 431

125 905

125 857

waarvan onder andere:

             

Stagefonds

   

99 000

99 000

99 000

99 000

99 000

Programma «In voor zorg!»

   

20 000

10 000

0

0

0

Palliatieve zorg

   

15 400

15 400

15 400

15 400

15 400

Landelijk Centrum CCE

   

10 024

9 949

9 873

9 797

9 797

Uitvoeringskosten maatregelen Regeerakkoord (UAZ, IQ en pgb)

   

9 770

4 250

0

0

0

Kwaliteitsverbetering palliatieve zorg

   

5 400

5 400

5 400

5 400

5 400

               

Opdrachten

   

4 088

4 508

7 778

5 945

5 920

waarvan onder andere:

             

Programma «Meer tijd voor de cliënt»

   

3 325

2 875

2 600

0

0

               

Bijdrage aan baten-lastendiensten

   

2 036

2 036

2 036

2 036

2 036

CIBG: Opdrachtgeverschap Wet Toelating Zorginstellingen

   

2 036

2 036

2 036

2 036

2 036

               

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

   

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

Bijdrage aan CVZ voor AZR

   

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

               

43.4 De kosten van de zorg zijn maatschappelijk aanvaardbaar

5 663 196

5 950 681

6 048 670

5 978 580

6 052 232

6 173 723

6 297 779

               

Bekostiging

   

5 951 838

5 881 331

5 954 936

6 076 257

6 200 429

Rijksbijdrage BIKK

   

5 293 800

5 405 000

5 518 500

5 634 400

5 752 700

Tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten

   

616 739

434 032

394 137

399 558

405 430

Tegemoetkoming specifieke zorgkosten (Wtcg)

   

41 299

42 299

42 299

42 299

42 299

               

Subsidies

   

7 936

6 436

6 436

6 436

6 436

waarvan onder andere:

             

Landelijke kennisinstituten

   

5 436

0

0

0

0

Onderzoeksprogramma langdurige zorg

   

0

5 355

5 273

5 192

5 110

Diversiteit van wonen

   

1 500

0

0

0

0

               

Opdrachten

   

1 345

1 363

1 254

1 254

1 254

waarvan onder andere:

             

Opdrachten invoering Wtcg

   

1 254

1 253

1 143

1 143

1 143

               

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

   

87 551

89 450

89 606

89 776

89 660

Beheerskosten CAK (Wtcg)

   

87 551

89 450

89 606

89 776

89 660

               

Ontvangsten

17 453

86

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

82% van de geraamde begrotingsuitgaven op artikel 43 betreft de Bijdrage in de Kosten van Kortingen (BIKK). Deze uitgaven komen voort uit afspraken bij wetgeving. Deze middelen zijn zonder wetswijziging niet alternatief aanwendbaar.

11% van de geraamde begrotingsuitgaven op artikel 43 betreft het verstrekken van tegemoetkomingen op grond van Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicaptenwetgeving (Wtcg) en de regeling tegemoetkoming specifieke zorgkosten (TSZ). Omdat deze uitgaven gebaseerd zijn op wet- en regelgeving, zijn deze middelen niet alternatief aanwendbaar. De middelen kunnen dus pas op termijn worden aangewend voor alternatieve doelen.

5% van de geraamde begrotingsuitgaven op artikel 43 betreffen subsidies. Om deze middelen alternatief aanwendbaar te maken moeten deze subsidies conform de daarvoor geldende regelgeving worden afgebouwd.

De beheerskosten aan het CAK zijn goed voor 1% van de geraamde begrotingsuitgaven. Het betreft hier niet alternatief aanwendbare financiering van uitvoeringstaken. Om deze uitgaven alternatief aanwendbaar te maken moet de aan deze taken ten grondslag liggende wet- en regelgeving worden gewijzigd dan wel ingetrokken.

Minder dan een half procent van de geraamde begrotingsuitgaven wordt uitgegeven aan bijdragen aan baten-lastendiensten voor diverse uitvoeringstaken en aan opdrachtverleningen voor beleidsondersteunende activiteiten.

43.2.2 Premiegefinancierde zorguitgaven

In de tabel hieronder zijn de beschikbare middelen opgenomen voor de premiegefinancierde zorguitgaven op het terrein van de gezondheidszorg. Hierin zijn de budgettaire consequenties van de eerste suppletoire begroting 2011 en de begroting 2012 verwerkt. Voor 2011 is de loon- en prijsontwikkeling al verwerkt, terwijl voor 2012 en latere jaren de loon- en prijsontwikkeling nog moet worden toegevoegd. Het saldo van de beschikbare middelen en maatregelen, voor zover niet aan de afzondelijke sectoren toegedeeld, is opgenomen als onverdeeld.

43 Langdurige zorg (bedragen x € 1 000 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

ZZP’s ggz

1 245,6

1 281,3

1 281,3

1 281,3

1 281,3

1 281,3

1 281,3

ZZP’s ghz

4 332,9

4 436,7

4 436,7

4 436,7

4 436,7

4 436,7

4 436,7

ZZP’s v&v

7 446,6

7 636,7

7 636,7

7 636,7

7 636,7

7 636,7

7 636,7

Extramurale zorgprestaties

3 594,8

3 603,0

3 679,9

3 679,9

3 679,9

3 679,9

3 679,9

Dagbesteding en vervoer

1 158,8

1 180,7

1 180,7

1 180,7

1 180,7

1 180,7

1 180,7

Kapitaallasten

2 607,8

2 593,4

2 627,4

2 645,4

2 623,9

2 609,4

2 576,9

Overige zorg in natura

747,7

703,7

679,7

679,7

679,7

679,7

679,7

Bovenbudgettaire vergoedingen

130,5

144,4

129,6

129,3

129,3

129,3

129,3

Persoonsgebonden budgetten

2 157,5

2 278,8

2 464,7

2 532,5

2 194,8

2 442,8

2 442,8

Subsidies langdurige zorg

73,4

79,2

         

Beheerskosten/diversen AWBZ

241,8

250,7

206,9

213,3

219,6

223,0

223,1

Langdurige zorg onverdeeld

245,8

456,9

1 656,5

2 204,0

2 581,1

2 835,8

2 703,1

Totaal

23 983,2

24 645,5

25 980,1

26 619,5

26 643,7

27 135,3

26 970,2

Procentuele mutatie t.o.v. voorgaand jaar

2,8%

5,4%

2,5%

0,1%

1,8%

– 0,6%

43.3 Operationele doelstellingen

Er zijn vier operationele doelstellingen op het terrein van langdurige zorg:

  • 1. De positie van de burger in het zorgstelsel wordt versterkt;

  • 2. Voor iedere cliënt is de noodzakelijke zorg beschikbaar (toegankelijke zorg);

  • 3. De zorg is effectief en veilig en wordt door de cliënt positief ervaren (kwalitatief goede zorg);

  • 4. De kosten van de zorg zijn maatschappelijk aanvaardbaar (betaalbare zorg).

43.3.1 De positie van de burger in het zorgstelsel wordt versterkt

Motivering

Motivering

Voor de positie van de burger in het zorgstelsel zijn verschillende zaken van belang, waaronder:

  • De burger moet voldoende zeggenschap hebben over de zorg die hij ontvangt. Hiervoor is keuzevrijheid belangrijk. Door informatie over zorgaanbieders en zorgverzekeraars toegankelijk en vergelijkbaar te maken, kan de cliënt bewuster kiezen. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars worden daardoor gestimuleerd zich te onderscheiden op kwaliteit en prijs;

  • De burger moet er van op aan kunnen dat de continuïteit van zorg ook bij veranderingen in de organisatie van de zorgaanbieder (bijvoorbeeld bij fusies) voldoende geborgd blijft;

  • De (rechts)positie van burger in het zorgstelsel moet goed zijn verankerd. De rechten van cliënten en de bijbehorende verplichtingen voor zorgaanbieders zijn momenteel verspreid in verschillende wetten vastgelegd. Hierdoor is het voor de cliënt moeilijk om na te gaan wat zijn rechten zijn. Om de positie van de burger in het zorgstelsel te versterken moeten de rechten van de patiënten/cliënten en de plichten van de zorgaanbieder beter op elkaar worden afgestemd en eenduidig in wetgeving zijn vastgelegd.

Hierop zet het kabinet verschillende instrumenten in die in het vervolg van deze paragraaf worden toegelicht.

Beleidsrelevante indicatoren en kengetallen

Beleidsrelevante indicatoren en kengetallen

De voortgang van het beleid wordt gemeten met de volgende indicatoren:

Indicator (output)
 

2008

2009

Streefwaarde 2010

Streefwaarde 2011

Streefwaarde 2012

1. Voor de sector verpleging, verzorging en thuiszorg (VVT) is voor alle instellingen het zorginhoudelijke kwaliteitskader beschikbaar op kiesBeter.nl

62%

100%

100%

100%

2. Voor de sector gehandicaptenzorg (GZ) is voor alle instellingen het zorginhoudelijke kwaliteitskader beschikbaar op kiesBeter.nl

80%

100%

100%

Bron

Kwaliteitskader verantwoorde zorg. Eind 2011 worden de cijfers over 2010 bekend gemaakt.

Naast deze doelstelling voor de sectoren Verpleging, Verzorging en Thuiszorg verschijnt in 2012 voor alle zorgsectoren in de AWBZ kwaliteitsinformatie op kiesBeter.nl – Resultaten Ziekenhuizen.

Het lange termijnstreven is 100%, maar omdat zorgaanbieders niet verplicht zijn gegevens te publiceren via kiesbeter.nl kan een 100%-score niet worden gegarandeerd.

Instrumenten voor een transparante informatievoorziening en keuzevrijheid

Programma Zichtbare Zorg (ZiZo)

De concrete invulling van kwaliteitsindicatoren vindt plaats in het kader van het programma «Zichtbare Zorg», waaraan (vertegenwoordigers van) informatievragers en aanbieders van zorg deelnemen. Binnen dit programma wordt nadruk gelegd op de informatie die patiënten en toezichthouders nodig hebben. Ook wordt meer nadruk gelegd op het beschikbaar stellen van indicatoren die vooral iets zeggen over de uitkomsten van de zorg in plaats van het proces. Binnen het programma wordt minder gefocust op het proces en kwantiteit (zoals het aantal aandoeningen waarvoor indicatoren beschikbaar zijn) en meer op kwaliteit (de daadwerkelijke informatieve waarde van indicatoren). Eind 2012 moet voor de verschillende sectoren een beperkte set van kwaliteitsindicatoren voor keuze- en toezichtinformatie over kwaliteit van zorg gereed zijn die aan deze voorwaarden voldoet.

Het programmabureau ZiZo is ondergebracht bij de IGZ. Het draagt zorg voor een eenduidig hanteerbare «kwaliteitstaal». Verschillende zorgsectoren binnen het programma worden ondersteund bij de ontwikkeling en implementatie van kwaliteitsindicatoren (www.zichtbarezorg.nl). Daarnaast draagt ZiZo bij aan een data-infrastructuur, het verbeteren van de betrouwbaarheid van kwaliteitsinformatie en het borgen van structureel onderhoud van indicatoren (€ 1,8 miljoen).

Vanaf 2012 zullen de veldpartijen zelf meer op hun verantwoordelijkheid voor transparantie worden aangesproken. Een deel van de publieke taken van het programmabureau zal vanaf 2013 ondergebracht worden in het Kwaliteitsinstituut voor zorg (zie artikel 42). De indicatoren die via het programma «Zichtbare Zorg» tot stand komen, worden voor zover mogelijk op instellingsniveau openbaar gemaakt via www.kiesBeter.nl (€ 4,0 miljoen).

Jaardocument Maatschappelijke verantwoording

Via het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording verantwoorden aanbieders van zorg zich jaarlijks. De aanbieders zijn verplicht om een aantal gegevens aan te leveren aan de hiervoor bedoelde database. Alle partijen die een rol spelen binnen het zorgstelsel hebben op eenvoudige wijze toegang tot deze uniforme, digitale informatie via www.jaarverslagenzorg.nl (€ 0,6 miljoen). De inhoud van het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording wordt waar nodig jaarlijks herzien. Het streven is om met zo min mogelijke administratieve lasten zo goed mogelijk tegemoet te komen aan de informatiebehoefte van de verschillende partijen. De inhoud van de kwaliteitsparagraaf, waarin de kwaliteitsindicatoren van instellingen worden opgenomen, vloeit direct voort uit de ontwikkelingen in het kader van het programma «Zichtbare Zorg».

Instrumenten om de continuïteit van zorg te waarborgen bij organisatieverandering

Aanpassing Wet Marktordening Gezondheidszorg

Er wordt een aantal maatregelen genomen om te zorgen dat doorlevering van cruciale zorg na een faillissement van een zorgaanbieder gewaarborgd is. De Wet Marktordening Gezondheidszorg (WMG) wordt aangepast, zodat zorgverzekeraars en zorgkantoren kunnen worden verplicht om afspraken te maken met zorgaanbieders over vroegtijdige signalering van continuïteitsrisico’s (early warning) en zich te melden bij de NZa wanneer zij zien aankomen dat zij niet meer aan hun zorgplicht kunnen voldoen. Geplande inwerkingtreding van deze wijziging is 1 januari 2013.

Daarnaast kan de overheid, wanneer blijkt dat de zorgverzekeraar of het zorgkantoor geen vervangend aanbod heeft kunnen vinden, een vangnetstichting oprichten die de cruciale zorg tijdelijk levert. Die stichting kan onder voorwaarden in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten die specifiek samenhangen met het overnemen van de cruciale zorg na faillissement. Dit wordt geregeld door middel van een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) op basis van het Wetsvoorstel Aanvulling Instrumenten Bekostiging Wet Marktordening Gezondheidszorg. De beleidsregel «Steunverlening» van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vervalt zodra het wetsvoorstel en genoemde AMvB in werking treden.

Waarborgen continuïteit van zorg

Door fusies in de zorg kan de efficiency, de integraliteit van zorg, de cliëntgerichtheid en/of de kwaliteit van zorg onder druk komen te staan. Om hieraan tegenwicht te bieden, moet de eigen verantwoordelijkheid van bestuurders en direct belanghebbenden bij een fusie worden gestimuleerd. Voorafgaand aan een fusie worden bestuurders verplicht een fusie-effectrapportage op te stellen. Doel is de interne besluitvorming te verbeteren. Door een zorgspecifieke fusietoets door de NZa wordt, voorafgaand aan de (eventuele) toets van de NMa op grond van de mededingingswet, de voorgenomen fusie getoetst op het zorgvuldig doorlopen van het fusieproces en op de directe risico’s van de fusie voor de kwaliteit en de bereikbaarheid van de zorg.

Daarnaast krijgt de IGZ vanaf 2013 de bevoegdheid om zorgaanbieders te verplichten bedrijfsonderdelen af te splitsen indien dat uit kwaliteitsoverwegingen noodzakelijk is. Dit (ingrijpende) instrument kan als ultimum remedium worden ingezet als er een rechtstreeks verband bestaat tussen tekortschietende kwaliteit in een zorginstelling en de organisatiestructuur van de zorgaanbieder. Dit instrument wordt enkel ingezet als er geen andere, minder belastende, maatregelen bestaan die hetzelfde effect teweeg brengen. De Tweede Kamer is over deze voornemens geïnformeerd (Kamerstuk 32 620, nr. 15).

Instrumenten ter verbetering van de (rechts)positie van de burger

Beginselenwet zorginstellingen

Het doel van het wetsvoorstel «Beginselenwet zorginstellingen» is het verder versterken van de positie van de cliënt in de AWBZ-zorg. Een belangrijk element van deze wet is dat bewoners van instellingen zoveel mogelijk zelf de regie over hun eigen leven kunnen voeren door het maken van afspraken over de inrichting van het dagelijks leven. Het wetsvoorstel is voor advies aangeboden aan de Raad van State.

Door de inzet van de Beginselenwet, die als een bijzondere wet ten opzichte van de Wcz zal gaan werken, wordt de eigen regie van de cliënt versterkt. Centraal komt het zorgplan te staan. Door heel concreet de onderwerpen te benoemen waarover in het zorgplan afspraken moeten worden gemaakt, wordt het voor cliënten makkelijker om aan te geven hoe zij hun dagelijkse zorgverlening willen invullen. Dat geldt ook voor de dagelijkse hygiëne, waaronder het wassen en douchen valt.

Wet cliëntenrechten zorg

In het wetvoorstel van de Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) (Kamerstuk 32 402) staat de cliënt centraal en krijgt hij expliciete rechten. De cliënt krijgt bijvoorbeeld recht op keuze-informatie, er komt een laagdrempelige en niet-vrijblijvende behandeling van klachten en geschillen en de medezeggenschap wordt verbeterd. Verder stelt de Wcz aanvullende eisen aan het bestuur en toezicht van zorginstellingen. Goed bestuur wordt gestimuleerd door onder andere één lid van de raad van bestuur expliciet aanspreekpunt te maken voor kwaliteit, door het toezichthoudend orgaan meer controlemogelijkheden te geven bij ingrijpende besluiten en het mogelijk te maken voor het bestuur om aanwijzingen te geven aan zorgverleners. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel in behandeling genomen.

Het kabinet hecht aan een snelle, laagdrempelige en effectieve behandeling van signalen, klachten en geschillen binnen zorginstellingen. Indien klachten niet naar tevredenheid worden afgehandeld, kunnen cliënten hun geschil eenvoudig, goedkoop en snel neerleggen bij de Geschillencommissie Zorginstellingen (www.degeschillencommissie.nl). De Geschillencommissie Zorginstellingen is een zorgbrede externe en onpartijdige commissie. Een cliënt kan een beroep doen op de geschillencommissie als de instelling waarmee de betreffende cliënt een geschil heeft bij deze commissie is aangesloten. Dit is vrijwillig. Naast de ziekenhuissector zijn op dit moment de leden van Actiz, Branchebelang Thuiszorg Nederland (BTN) en Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN) uit hoofde van hun lidmaatschap aangesloten.

Om ervoor te zorgen dat in de toekomst iedere cliënt toegang vindt tot een dergelijke geschilleninstantie is in het Wetsvoorstel cliëntenrechten zorg (Wcz) voor alle zorginstellingen verplicht gesteld dat zich aansluiten bij een geschilleninstantie. Een geschilleninstantie moet bindende uitspraken kunnen doen en een schadevergoeding kunnen toekennen van op termijn maximaal € 25 000. Het komt de kwaliteit en het draagvlak ten goede wanneer representatieve organisaties van cliënten en zorgaanbieders de geschilleninstantie nader gestalte geven.

Patiënten- en gehandicaptenorganisaties (pg-organisaties)

Deze pg-organisaties moeten de cliënt helpen zijn rol in het zorgstelsel goed te vervullen. De kennis en ervaring van cliënten moet ingezet worden voor betere zorg, ondersteuning en maatschappelijke participatie. Conform de taakstelling uit het Regeer- en Gedoogakkoord is de subsidiesystematiek voor pg-organisaties in 2011 aangepast (Kamerstuk 29 214, nr. 59). Uit de evaluatie van de subsidieregeling blijkt dat er meer kan worden bereikt als de subsidieregeling anders wordt ingericht en uitgevoerd. Samenwerking en krachtenbundeling tussen de ruim 200 cliëntenorganisaties en de overkoepelende organisaties wordt daarom beloond. In de nieuwe systematiek wordt de subsidiedoelgroep beperkt tot organisaties die zich op patiënten- en gehandicapten richten. Deze organisaties kunnen alleen nog een subsidie ontvangen voor activiteiten die gericht zijn op het verzamelen, uitwisselen en inbrengen van ervaringskennis. In 2012 is voor subsidies aan patiëntenorganisaties € 39 miljoen beschikbaar.

43.3.2 Voor iedere cliënt is de noodzakelijke zorg beschikbaar (toegankelijke zorg)

Motivering

Motivering

Het kabinet is verantwoordelijk voor de toegang tot de zorg.

Zorg is toegankelijk als:

  • Er voldoende opgeleid personeel is om in de zorgvraag te voorzien;

  • De cliënt binnen een redelijke termijn de noodzakelijke zorg ontvangt.

Om de toegankelijkheid van de zorg te verbeteren worden instrumenten ingezet die gericht zijn op het voorzien van een voldoende aanbod in zorgpersoneel en een snelle toegeleiding naar de zorg via de indicatiestelling. Aan de hand van indicatoren die betrekking hebben op de cliënttevredenheid wordt gemeten of en in welke mate de toegankelijkheid daadwerkelijk verbetert.

De beheerskosten van de zelfstandige bestuursorganen die zich bezig houden met de uitvoering van en het toezicht op het huidige zorgstelsel staan begroot op artikel 42 (zie 42.3.3).

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

De voortgang van het beleid wordt gemeten met de volgende indicatoren:

Indicatoren (outcome)
 

2006

2007

2008

2009

2010

Streefwaarde 2012

Streefwaarde lange termijn

1. Cliënttevredenheid over indicatiestelling CIZ

7,5

7,2

≥ 8,0

8,5

2. Percentage cliënten dat wordt geholpen binnen de treeknorm

85%

85%

86%

82%

> 80%

> 80%

> 80%

3. Percentage indicatieaanvragen dat is afgedaan binnen de wettelijke termijn (0 tot 6 weken)

89%

88%

86%

87%

88%

89%

95%

Bron

1. Landelijk klanttevredenheidsonderzoek CIZ onder AWBZ-zorgvragers 2008 door het Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerste lijnsgeneeskunde (Utrecht, maart 2010). De cliënttevredeheid bij de indicatiestelling wordt iedere twee jaar gemeten aan de hand van vragen over de bekendheid met het CIZ, de behandeltermijnen en de begrijpelijkheid van de indicatie. Het gegeven cijfer is hiervan het gemiddelde. De meetgegevens over het jaar 2010 zullen naar verwachting begin 2012 beschikbaar komen.

2. AWBZ-brede Zorgregistratie (AZR). Treeknormen zijn normen voor acceptabele wachttijden voor het leveren van zorg (extramuraal 6 weken, intramuraal 13 weken) en is een indicator voor de toegankelijkheid van de AWBZ.

3. Jaarverslag CVZ en CIZ. De genoemde termijn vloeit voort uit de wettelijke termijn van maximaal 6 weken waarbinnen het CIZ op grond van de Algemene wet bestuursrecht een besluit moet nemen.

Instrumenten voor toegankelijke zorg

Arbeidsmarktbeleid

De groeiende zorgvraag en de beperkte groei van de beroepsbevolking geven urgentie aan een gedegen arbeidsmarktbeleid. Voldoende instroom van gekwalificeerd personeel moet gewaarborgd blijven. De primaire verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de zorginstellingen en de sociale partners.

Om de instroom van voldoende gekwalificeerd personeel te waarborgen is de zorg voor opleidingen van belang. Het Stagefonds is één van de instrumenten die VWS inzet om de kwaliteit en toegankelijkheid van zorgopleidingen te verbeteren. In 2012 en verder wordt het Stagefonds voortgezet met een budget van € 99,0 miljoen.

Door de kwaliteitsimpuls langdurige zorg wordt het mogelijk om in de intramurale AWBZ-zorg 12 000 extra zorgverleners aan te trekken en op te leiden. Hiermee geeft VWS een verdere impuls aan het beschikbaar zijn van voldoende zorgverleners (zie ook 43.3.3).

De overige middelen voor het arbeidsmarktbeleid worden op artikel 42 begroot en verantwoord (42.3.2).

Indicatiestelling AWBZ

Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) verzorgt de onafhankelijke, objectieve en integrale indicatiestelling voor de AWBZ en krijgt daarvoor een instellingssubsidie van VWS. Omdat het proces van indicatiestelling AWBZ door zorgaanbieders en cliënten als omslachtig wordt ervaren, wordt dit vereenvoudigd. Sinds 2010 is het mogelijk dat voor bepaalde cliëntgroepen bij een vervolgaanvraag voor een indicatie door de zorgaanbieder een indicatieadvies wordt gegeven aan het CIZ, die dat na een steekproefsgewijze toetsing omzet in een indicatiebesluit. Ook is het aantal standaard indicatieprotocollen (SIP’s) verder uitgebreid met onder andere een standaard voor Huntington-patiënten en is het voor cliënten mogelijk een aanvraag digitaal bij het CIZ in te dienen. In het voorjaar van 2011 is de maximale geldigheidstermijn van daartoe geëigende indicatiebesluiten verlengd naar vijftien jaar en in oktober 2011 wordt de indicatiemelding voor 80-plussers met verblijf geïntroduceerd.

Door gebruik te maken van de bij de zorgaanbieder aanwezige kennis over de cliënt en door het proces van indicatiestelling anders in te richten is er voordeel voor alle partijen. De aanbieder wordt verschoond van onnodige administratieve handelingen, de cliënt weet eerder waar hij aan toe is en de zorg kan sneller worden gestart dan wel (aangepast) worden voortgezet.

Regelhulp

De website www.regelhulp.nl draagt bij aan het verminderen van de administratieve lasten die chronisch zieken, gehandicapten en ouderen ondervinden bij het aanvragen van hulp en voorzieningen in zorg en sociale zekerheid. Ook op het terrein van de jeugdzorg wordt Regelhulp in toenemende mate ingezet. Publieksinformatie van verschillende uitvoeringorganisaties en vrijwel alle gemeenten worden samenhangend gepresenteerd, waarbij wordt geredeneerd vanuit de situatie van burgers/cliënten. De cliënt wordt naar de juiste organisatie toegeleid en kan via de website contact leggen en een aantal voorzieningen meteen digitaal aanvragen. Begin 2012 vindt de overdracht naar een beheersituatie plaats. Structureel is ruim € 0,5 miljoen beschikbaar voor het beheer van Regelhulp.

Gezamenlijke beoordeling

Ouderen en mensen met een beperking of chronische ziekte hebben vaak meervoudige hulpvragen op het gebied van werk, inkomen, zorg en welzijn. Om zo zelfstandig mogelijk te kunnen functioneren en participeren, hebben ze meerdere voorzieningen nodig. De dienstverlening aan cliënten met een meervoudige hulpvraag kan worden verbeterd wanneer uitvoeringsorganisaties samenwerken bij het zoeken naar de beste oplossing voor de cliënt. Dit wordt gezamenlijk beoordelen genoemd. In twaalf lokale initiatieven werken verschillende organisaties samen om een proces van gezamenlijk beoordelen lokaal vorm te geven. Eind 2011 dienen de projecten een eindverslag in en vindt er een evaluatie van de ingezette activiteiten plaats.

Begin 2012 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten en vervolgacties. De conclusies en aanbevelingen vanuit de eindevaluatie kunnen in 2012 tot (projectmatige) vervolgactiviteiten leiden.

43.3.3 De zorg is effectief en veilig en wordt door de cliënt positief ervaren (kwalitatief goede zorg)

Motivering

Motivering

Cliënten – meestal kwetsbaar – moeten er op kunnen rekenen dat de zorg goed is. Het kabinet vindt de kwaliteit van zorg in orde als:

  • De (keten van) zorg naar professionele maatstaven effectief is, wat zich bijvoorbeeld uit in minder prevalentie van decubitus en ondervoeding;

  • De (keten van) zorg en de omgeving waarin deze geleverd wordt naar professionele maatstaven veilig is;

  • De cliënt de (keten van) zorg en de omgeving waarin deze geleverd wordt positief ervaart;

  • De cliënt gelet op zijn omstandigheden voldoende privacy en eigen regie behoudt;

  • De cliënt uit voldoende verschillende aanbieders kan kiezen.

Beleidsrelevante indicatoren en kengetallen

Beleidsrelevante indicatoren en kengetallen

Of en in welke mate de zorg werkelijk verbetert, wordt door meer factoren bepaald dan uitsluitend de in voorgaande begrotingen opgenomen indicatoren. De ambities op het gebied van de kwaliteit van de langdurige zorg, zoals onder andere neergelegd in de Beginselenwet vertegenwoordigen daarnaast een andere visie op wat er voor de cliënt werkelijk toe doet en hoe hij zijn zorgverlening beoordeelt. Het kwaliteitskader verantwoorde zorg, waaruit een aantal van de eerder gehanteerde indicatoren afkomstig was, is daarom toe aan een volgende fase. Hierdoor is er voor gekozen om in deze begroting geen indicatoren op het gebied van kwaliteit van de langdurige zorg op te nemen.

Instrumenten voor kwalitatief goede zorg

Kwaliteitsimpuls langdurige zorg

Goede zorg ontstaat in de relatie tussen cliënt en zorgverlener. Voor het bieden van goede zorg is het essentieel dat er voldoende en goed opgeleid personeel beschikbaar is. Om dit te bewerkstelligen wordt vanaf 2012 structureel jaarlijks € 852 miljoen extra beschikbaar gesteld. Met dit bedrag krijgen instellingen meer financiële armslag en kunnen 12 000 extra medewerkers worden aangenomen en opgeleid (zie tevens 43.3.2 arbeidsmarktbeleid). Van de extra middelen is € 636 miljoen beschikbaar voor het verhogen van de ZZP-tarieven, € 142 miljoen voor het verhogen van contracteerruimte in verband met de vermindering van de taakstelling 2011 en een specifiek deel ter hoogte van € 74 miljoen wordt ingezet ten behoeve van het Stagefonds.

Het is van groot belang dat deze extra middelen doelmatig worden besteed en ook daadwerkelijk leiden tot meer handen aan het bed. Om hier zorg voor te dragen is een bestuurlijk convenant afgesloten dat leidend is bij de zorginkoop. Bij dit convenant zijn zowel de zorgverzekeraars, de werkgevers in de zorg, als de beroepsverenigingen betrokken en zijn afspraken gemaakt over de kwantitatieve doelstellingen, de 12 000 extra medewerkers en over de gewenste kwaliteit van de opleidingen en het personeel.

Palliatieve zorg

Het kabinet wil dat mensen in hun laatste levensfase goed worden verzorgd en met respect worden begeleid. Daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor professionele zorgverleners, maar ook voor vrijwilligers.

Vanaf 2008 is jaarlijks circa € 10 miljoen extra beschikbaar gesteld om de kwaliteit van de palliatieve zorg te verbeteren; € 4,2 miljoen voor ophoging van de subsidieregeling palliatieve terminale zorg, € 2 miljoen als tegemoetkoming in de huisvestingslasten van bijna-thuis-huizen en high-care hospices (totaal vanaf 2008 € 17,4 miljoen) en € 3,8 miljoen voor verbetering van de kwaliteit van palliatieve zorg.

Met ingang van 2012 zal kinderpalliatieve zorg verder worden gestimuleerd. Tot en met 2014 wordt een verbeterprogramma onder regie van ZonMw uitgevoerd. Hiermee worden de kennis en goede voorbeelden van de afgelopen jaren gewaarborgd.

Kengetal
 

1-7-2007 t/m

30-6-2008

1-7-2008 t/m

30-6-2009

1-7-2009 t/m

30-6-2010

1. Zorgplaatsen via high-care hospices

1 753

1 190

1 249

2. Zorgplaatsen via bijna-thuishuizen

1 969

2 474

2 595

3. Thuisplaatsen

4 375

4 553

4 553

Totaal aantal zorgplaatsen

8 097

8 217

8 397

Bron

VWS. De middelen uit de subsidieregeling palliatieve terminale zorg zijn bedoeld als tegemoetkoming in de kosten die organisaties maken voor de coördinatie van vrijwilligers die ingezet worden in palliatief terminale situaties. De regeling is nadrukkelijk niet bedoeld om het aantal zorginzetten groter te maken. De verdeling van de middelen vindt plaats op basis van het aantal zorginzetten in de periode voorafgaand aan de aanvraag. In dit kader kan het aantal zorgplaatsen als kengetal dienen in de monitoring van de regeling, maar zijn daar niet primair voor bedoeld en dienen niet om het succes van de regeling aan af te meten. De cijfers over de periode 1 juli 2010 t/m 30 juni 2011 komen eind 2011 beschikbaar.

Programma «Meer tijd voor de cliënt»

Op de werkvloer worden majeure administratieve lasten gevoeld. Hierdoor is er inherent weerstand tegen zowel het systeem van de langdurige zorg als toekomstig beleid daaromtrent. Het is daarom passend als de overheid de administratieve lasten erkent als een majeur probleem en daarmee verantwoordelijkheid neemt voor het vinden van oplossingsrichtingen. In het Regeerakkoord staat dat de verplegenden en verzorgenden hun vak terug moeten krijgen zonder overbodige administratieve belasting. Het kabinet is daarom onder meer voornemens om een experiment met regelarme zorginstellingen te starten. Daartoe zal een inventarisatie worden gemaakt van regels in de zorg die afgeschaft kunnen worden en waarvan twijfel is over de noodzaak. De opbrengst van het terugdringen van de overhead gaat terug naar de zorginstelling. In de brief daarover aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 29 515, nr. 50) is toegezegd dat de Kamer een apart plan van aanpak ontvangt voor de vermindering van de administratieve lasten in de langdurige zorg. Hierbij zal het onder meer gaan om indicatiestelling, AWBZ-brede zorgregistratie en standaardisering van eisen die zorgkantoren en gemeenten stellen aan zorgaanbieders in de langdurige zorg.

Innovatiebeleid

Om de kwaliteit van zorg te blijven verbeteren moet men innoveren. Het doel van innovatiebeleid is om op grote schaal de kwaliteit van zorg te verbeteren. Voor de langdurige zorg ondersteunt VWS hiertoe verschillende programma’s waaronder In voor zorg!, Ambiënt Assisted Living, het Nationaal Programma Ouderenzorg en gebiedgerichte experimenten. Daarnaast kent de NZa beleidsregels voor innovatie.

  • Programma «In voor zorg!»

    De kwaliteit van de langdurige zorg verdient een impuls. Om te zorgen dat de langdurige zorg ook in de toekomst kwalitatief goed is en beschikbaar blijft voor mensen die een onbetwistbare behoefte hebben aan zorg, is het niet alleen nodig allerlei zaken in de techniek en wetgeving te realiseren, maar is ook slimmer werken belangrijk. Het programma «In voor zorg!» helpt organisaties toekomstbestendig te worden. De afgelopen jaren is op veel plaatsen in de sector veel bruikbare kennis ontwikkeld. Door deze kennis binnen de gehele sector te implementeren kunnen kennis en praktijk beter op elkaar worden aangesloten. Hierdoor wordt het mogelijk om de kwaliteit van zorg (versneld) te verbeteren en de zorg doelmatiger in te richten. Dit draagt bij aan de toekomstbestendigheid van de langdurige zorg. In 2012 zijn naar verwachting circa 300 zorginstellingen tegelijkertijd met «In voor zorg!» aan de slag. De rapportages met resultaten worden vanaf 2011 (als de eerste tranche is afgelopen) aan de Tweede Kamer gezonden.

  • Ambiënt Assisted Living

    Deelname van VWS aan het Europese programma Ambiënt Assisted Living (AAL) is er op gericht ouderen in staat te stellen zo lang mogelijk zelfstandig te wonen en te leven, ook als ze last krijgen van lichamelijke en/of geestelijke beperkingen. Dit programma biedt het zorgveld en de industrie de gelegenheid om de ontwikkeling en innovatiekracht op Europees niveau te bundelen. Behoeften en wensen van de ouderen (en hun mantelzorgers) vormen het uitgangspunt. Dit programma loopt tot en met 2013. Onlangs is de vierde call voor projectvoorstellen gepubliceerd.

  • Nationaal Programma Ouderenzorg

    De oorspronkelijke looptijd van Het Nationaal Programma Ouderenzorg (NPO) is van april 2008 tot april 2012. Het programma is gericht op het verbeteren van de zorg voor kwetsbare ouderen. De zorg moet eerder, beter afgestemd op kwetsbare ouderen en meer in samenhang worden aangeboden. De wetenschappelijke onderbouwing van de zorg moet worden verbeterd. Onder begeleiding van een programmacommissie en ZonMw lopen bij acht regionale netwerken inmiddels 62 experimenten. De einddatum verschilt per experiment, maar zal uiterlijk eind 2013 zijn. Eventuele voortzetting zal worden bezien.

  • Gebiedgerichte experimenten

    In Rotterdam (Plan van Aanpak Kwetsbare Personen Rotterdam) werkt VWS samen met het Ministerie van Veiligheid en Justitie, de gemeente, de zorgverzekeraar en het zorgkantoor om op het beleids- en inkoopniveau de samenhang in zorg, welzijn, wonen en werken voor kwetsbare personen te bevorderen. In Friesland (Frieslab) werken gemeenten, verzekeraar en zorgaanbieders samen om de samenhang in geneeskundige en langdurige zorg en welzijn te bevorderen (€ 0,2 miljoen).

  • NZa-beleidsregels innovatie

    Om zorgkantoren en zorgaanbieders in staat te stellen contracten af te sluiten met betrekking tot innovatieve langdurige zorg is in 2012 een AWBZ-budget van € 19 miljoen bestemd voor de beleidsregel «Innovatie ten behoeve van nieuwe zorgprestaties». Aan de beleidsregel «Nationaal Programma Ouderenzorg» is € 10 miljoen gekoppeld. De beleidsregel TPLZ-experimenten krijgt in 2012 geen vervolg, omdat het Transitieprogramma in de Langdurige Zorg in 2011 is beëindigd. De resultaten van het programma zijn ingebracht in het programma «In voor zorg!».

Plan zorg voor mensen met dementie

De beleidsregel ketenzorg dementie wordt in 2012 voortgezet (€ 10,5 miljoen). In de afgelopen drie jaren is intensief gebruik gemaakt van deze beleidsregel.

De uitvoering van het plan «Zorg voor mensen met dementie», dat op 17 juni 2008 aan de Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstuk 25 424, nr. 68), wordt in 2012 afgerond. Op basis van de evaluatie van dit plan wordt bezien welke activiteiten nog verder gestimuleerd moeten worden. Aandachtspunten zijn in ieder geval de verdere borging van samenhangende dementiezorg, inclusief de totstandkoming van een zorgstandaard dementie en de internationale samenwerking met betrekking tot wetenschappelijk onderzoek en verspreiding van goede voorbeelden.

Rechtsbescherming cliënten bij dwang

Het streven is het wetsvoorstel «Zorg en dwang» in 2012 in werking te laten treden. Dit betekent dat in 2012 diverse voorlichtingstrajecten lopen om zorgaanbieders en cliënten (met dementie of een verstandelijke beperking) hierop voor te bereiden. Voor zorgaanbieders sluit dit aan op de verbetertrajecten die zich in het kader van «Zorg voor Beter» al enige jaren succesvol richten op een cultuurverandering, waardoor er minder dwang in de zorg wordt toegepast.

Kwaliteit meten, verbeteren en borgen

Het beleid om de kwaliteit te verbeteren richt zich op het meten van de kwaliteit van zorg, het verbeteren van deze zorg en het borgen van deze verbetering.

  • Implementatie kwaliteitskader verantwoorde zorg

    Kwaliteit van zorg wordt gemeten door de Kwaliteitskaders Verantwoorde Zorg (zie ook 43.1). Er is een set indicatoren ontwikkeld voor het meten van de kwaliteit van zorg. In 2012 moet, nadat enkele jaren op deze indicatoren is gemeten, worden bezien of deze eerste set indicatoren de gewenste en benodigde informatie oplevert. Zowel in de VVT- als de GHZ-sector is een herbezinning gaande op de set indicatoren en in welke richting deze moeten worden doorontwikkeld. In beide sectoren wordt gekeken of het mogelijk is om meer aspecten van kwaliteit van bestaan (breder dan kwaliteit van zorg) in het instrumentarium in te voegen. Het kabinet vindt het belangrijk dat het proces van meten van kwaliteit going concern is binnen instellingen. Om dit mogelijk te maken en daarbij de administratieve lasten te verminderen, worden verbindingen gelegd met andere processen zoals de zorgzwaartebekostiging;

  • Zorg voor Beter

    Het kwaliteitsverbeterprogramma «Zorg voor Beter» is per eind 2011 afgelopen. Een aantal projecten van «Zorg voor Beter» heeft echter een langere doorlooptijd (tot uiterlijk medio 2013). In het voorjaar van 2012 wordt de slotconferentie «Zorg voor Beter» georganiseerd, waar de resultaten van het programma gepresenteerd worden. De veldpartijen zullen worden gestimuleerd de verbeterbeweging over te nemen.

    Het programma wordt tevens geëvalueerd. De onderdelen die eind 2011 zijn afgerond worden daarin opgenomen. De trajecten die in 2012 en 2013 worden afgerond, worden in een addendum aan de evaluatie toegevoegd.

Stichting Centra voor Consultatie en Expertise

De Stichting Centra voor Consultatie en Expertise (CCE) heeft als taak door de inzet van expertise en (tijdelijke) extra ondersteuning perspectief te bieden aan individuele cliënten met een bijzondere zorgvraag. CCE kan adviezen geven over het opstellen van bijzondere zorgplannen en begeleidt ook de uitvoering ervan. Daarnaast heeft CCE een belangrijke adviserende rol met betrekking tot enkele beleidsregels van de NZa, waaronder de beleidsregel «Toeslag extreme zorgzwaarte». Het gaat om adviezen over de zorg van cliënten met een bijzondere zorgvraag.

De regeling «Toeslag Extreme Zorgzwaarte» verdient onderhoud. Het is belangrijk dat de extra middelen die via deze regeling worden ingezet ook daadwerkelijk effect sorteren en bijdragen aan het welzijn en de zorg van cliënten. Daarom wordt bekeken hoe met deze regeling in de toekomst moet worden omgegaan.

43.3.4 De kosten van de zorg zijn maatschappelijk aanvaardbaar (betaalbare zorg)

Motivering

Motivering

De maatschappelijke aanvaardbaarheid van de kosten voor de langdurige zorg bepaalt de mate waarin de samenleving duurzaam bereid is solidariteit op te brengen voor voldoende zorg van goede kwaliteit. Door de vergrijzing neemt de druk op deze solidariteit flink toe. Het kabinet vindt de maatschappelijke kosten aanvaardbaar als:

  • De premie in verhouding is tot kwaliteit en capaciteit;

  • Het beroep op de arbeidsmarkt in overeenstemming is met de mogelijkheden gelet op de concurrentie met andere sectoren in de economie;

  • Mantelzorgers niet overmatig worden belast;

  • De uitvoering van de AWBZ doelmatig is;

  • Onnodige administratieve lasten worden beperkt.

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

De voortgang van het beleid wordt gemeten met het volgende kengetal:

Kengetal
 

2007

2008

2009

2010

2011

Streefwaarde 2012

1. Beheerste ontwikkeling AWBZ-uitgaven langdurige zorg (x € 1 miljard)

22,4

21,5

22,9

24,0

24,6

26,0

Bron

VWS, NZa productieafspraken en (voorlopige)realisatiegegevens, CVZ (voorlopige) financieringslasten.

Herijken van het pakket van verzekerde aanspraken

Persoonsgebonden budget (pgb)

Het kabinet vindt het persoonsgebonden budget een waardevol instrument voor personen met een levenslang en levensbrede zorgvraag. Vandaar dat in het Regeer- en Gedoogakkoord is vastgelegd het recht op een pgb wettelijk te regelen. Dit zal per 1 januari 2014 het geval zijn. Het pgb en zorg in natura worden dan gelijkwaardige alternatieven. De huidige subsidieregeling met een subsidieplafond komt te vervallen en de pgb-middelen worden onderdeel van de AWBZ-contracteerruimte. Medio 2012 wordt het wetsvoorstel aan de Kamer aangeboden.

De sterke groei van de pgb-uitgaven van de afgelopen periode is de komende jaren niet vol te houden. Vandaar dat het wettelijk verankeren van het recht op een pgb alleen mogelijk is als de toekomstige pgb-uitgaven worden beheerst. Het kabinet neemt hiervoor maatregelen. Per 1 januari 2012 krijgen alleen personen met een verblijfsindicatie toegang tot het pgb. Bestaande budgethouders op basis van een extramurale indicatie behouden tot 1 januari 2014 hun recht op een pgb, tenzij zij zich in 2013 melden voor een herindicatie voor de functie begeleiding. Voor deze personen geldt dat zij vanaf dat moment vallen onder de Wmo. Dit vanwege de decentralisatie van de functie begeleiding naar de gemeente vanaf 1 januari 2013.

Dit betekent dat, voor iedereen met een extramurale indicatie, passende zorg beschikbaar moet zijn of komen binnen de zorg in natura. Om deze beleidsopgave nauwkeuriger in beeld te brengen, vindt er voorafgaand onderzoek plaats onder budgethouders. Daarnaast is er overleg met zorgaanbieders, zorgkantoren en cliëntorganisaties. Hierbij wordt gekeken welke eventuele belemmeringen er zijn om het voorgaande mogelijk te maken. Het kabinet informeert de Kamer in september 2011 hoe zij haar plannen wil realiseren. Hierbij wordt rekening gehouden met de innovatieve vormen van pgb-zorg die op dit moment beschikbaar zijn (Kamerstuk 30 597, nr. 186).

Decentralisatie begeleiding

Het kabinet is voornemens om de functie begeleiding voor personen met een extramurale indicatie onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten te brengen. Dit als onderdeel van een groter pakket dat het kabinet wil decentraliseren. De Wmo is in tegenstelling tot de AWBZ meer gericht op participatie van burgers en het bevorderen van de zelfredzaamheid. Het onderbrengen van de extramurale begeleiding in de Wmo zal leiden tot een meer op maat gesneden aanpak voor burgers. Gemeenten krijgen dan de mogelijkheid om een breder palet van ondersteuning aan te bieden, waarbij de combinatie kan worden gezocht met andere onderwerpen in het gemeentelijke domein, zoals huishoudelijke verzorging, woningaanpassingen, arbeidsparticipatie en onderwijs.

Per 1 januari 2013 geldt dat mensen die vanaf dat moment voor het eerst begeleiding nodig hebben of van wie de AWBZ-indicatie afloopt en een verzoek tot herindicatie wordt gedaan, een beroep kunnen doen op de Wmo. Vanaf 2014 valt iedereen die begeleiding nodig heeft onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten.

Om deze decentralisatie in goede banen te leiden is het van belang met alle betrokken partijen tijdig de dialoog te zoeken. Dat resulteert in een nauwe samenwerking tussen VWS en VNG in het zogenoemde Transitiebureau, waarin ook vertegenwoordigers van gemeenten zitting hebben. Het Transitiebureau helpt gemeenten, aanbieders en cliënten(organisaties) om zich voor te bereiden op de uitvoering van begeleiding in het nieuwe domein door informatievoorziening (factfinding) en instrumentontwikkeling (transitie).

De gemeenten ontvangen het budget dat met de extramurale begeleiding gemoeid is, minus een efficiencykorting van 5%. Daarnaast heeft het kabinet € 130 miljoen aan transitiekosten ter beschikking gesteld, waarvan € 80 miljoen voor gemeenten.

Scheiden van wonen en zorg

Cliënten met beperkingen die intramuraal verblijven zijn door hun behoefte aan zorg op bepaalde woonruimte aangewezen. Wat betreft de woonmogelijkheden ontberen zij op dit moment keuzemogelijkheden. In die situatie moet verandering komen. Door cliënten huur te laten betalen, worden zij zich bewust van prijs en kwaliteit van de woonruimte en maakt dat mee een onderdeel van hun keuzeproces uit. Aanbieders van zorg en woningcorporaties zullen zich, afzonderlijk en gezamenlijk, meer moeten gaan richten op de wensen van ouderen en mensen met beperkingen. Zonder goed woonaanbod lopen zij het risico op leegstand; de overheid zal dat risico op termijn niet meer afdekken. Om te beginnen worden op 1 januari 2012 integrale tarieven ingevoerd. In de komende periode wordt alle relevante wet- en regelgeving (van VWS en van BZK) doorgelicht op noodzaak van aanpassing en waar nodig wordt die aanpassing ter hand genomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden zoals die in het Regeer- en Gedoogakkoord staan. Vervolgens wordt op 1 januari 2014 daadwerkelijk voor de lichtere zorgzwaartepakketten (in ieder geval ZZP Verpleging en Verzorging 1 en 2) overgegaan tot het scheiden van wonen en zorg.

Verlagen IQ-grens

In het Regeer- en Gedoogakkoord is opgenomen dat het IQ-criterium voor recht op AWBZ-zorg per 2012 gelijkgesteld wordt aan het criterium dat in veel van de ons omringende landen wordt gehanteerd, namelijk een IQ lager dan 70. In Nederland hebben niet alleen licht verstandelijk gehandicapten met een IQ tussen 50 en 70, maar ook zwakbegaafden, met een IQ tussen 70 en 85 recht op AWBZ-zorg. Deze zwakbegaafden maken nu op basis van bijkomende ernstige beperkingen in de sociale redzaamheid en leer- en/of gedragsproblemen als gevolg van verminderd cognitief functioneren gebruik van de AWBZ.

Voor deze groep geldt dat, daar waar mogelijk, ondersteuning dichtbij georganiseerd moet worden, gebruik makend van het eigen sociale netwerk. Een belangrijke rol is hierbij weggelegd voor gemeenten en jeugdzorg. Met de maatregelen wordt beoogd stigmatisering van personen met een lager IQ te voorkomen en de participatie van deze groep in de maatschappij te bevorderen. Het kabinet heeft besloten om de maatregel met één jaar uit te stellen tot 1 januari 2013. Die tijd wordt gebruikt voor een nadere verkenning om te bezien hoe de toegang tot de AWBZ beperkt kan worden en daarbij wordt ook nadrukkelijk gekeken naar het inperken van de intramurale toestroom die de laatste jaren een vlucht heeft genomen. Bij de verdere uitwerking van de maatregel zijn experts en andere stakeholders betrokken. De beperking van de AWBZ-doelgroep zal structureel een besparing van € 250 miljoen met zich meebrengen.

Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg)

Eind 2010 hebben chronisch zieken en gehandicapten voor het eerst een algemene tegemoetkoming ontvangen in de extra kosten die zij vaak hebben als gevolg van hun chronische ziekte of handicap. Ruim twee miljoen burgers hebben een tegemoetkoming ontvangen. Dat is meer dan bij de totstandkoming van de Wtcg werd geraamd.

Voor het recht op een tegemoetkoming over het jaar 2010 (die eind 2011 wordt uitgekeerd) zijn de afbakeningscriteria aangepast. Hiervoor is een voorstel gedaan door de Taskforce verbetering afbakening Wtcg. De aanpassing heeft betrekking op onder andere de verbetering van de afbakening van het Zvw-gebruik en het betrekken van rolstoelen en pgb-huishoudelijke verzorging in het kader van de Wmo. Het aantal personen dat eind 2011 een algemene tegemoetkoming Wtcg ontvangt neemt door deze maatregelen per saldo verder toe. Dit vraagt om nadere afwegingen in de afbakeningscriteria, waarbij de tegemoetkoming nog beter kan worden gericht op de mensen die het echt nodig hebben. Hiervoor is onderzoek uitgezet. Vooruitlopend op de uitkomsten van dit onderzoek is besloten om het inkomen te betrekken bij de bepaling van het recht op een tegemoetkoming. Het beschikbare budget is daarom vanaf 2013 met € 250 miljoen verlaagd.

Instrumenten voor een goed werkend AWBZ stelsel

Uitvoering AWBZ door zorgverzekeraars

Zorgverzekeraars zijn formeel verantwoordelijk voor de uitvoering van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor hun verzekerden. Zij hebben nu echter al hun AWBZ-taken gemandateerd aan regionale zorgkantoren. Het zorgkantoor heeft volmacht om namens alle zorgverzekeraars in de betreffende regio werkzaam te zijn. In het Regeer- en Gedoogakkoord is opgenomen dat de taken van de zorgkantoren en de risico’s worden overgenomen door de zorgverzekeraars. De AWBZ zal vanaf 1 januari 2013 worden uitgevoerd door zorgverzekeraars (Kamerstuk 30 597, nr. 186).

De uitvoering van de AWBZ door zorgverzekeraars voor eigen verzekerden kent een aantal belangrijke voordelen, zoals vergroting van de keuzevrijheid voor verzekerden en cliënten, een grotere klantgerichtheid, verbetering van kwaliteit en meer kostenefficiency. De verzekeraar wordt voor de cliënt het aanspreekpunt voor de zorg in den brede (voor Zvw en AWBZ). De verzekeraar vervult op cliëntniveau een rol in de bemiddeling tussen zorgbehoefte en aanbod van zorg. Daarnaast krijgen cliënten meer invloed, doordat verzekeraars rechtstreeks aanspreekbaar zijn en doordat verzekerden de mogelijkheid hebben jaarlijks te wisselen van zorgverzekeraar (»stemmen met de voeten»).

Het is de verwachting dat zorgverzekeraars bij de zorginkoop een betere samenhang tussen de cure (Zvw) en de care (AWBZ) kunnen realiseren. Dit is bij uitstek van belang voor cliënten die zowel Zvw- als AWBZ-zorg nodig hebben, zoals ouderen en chronisch zieken. Er is een wetsvoorstel in voorbereiding waarmee de uitvoering van de AWBZ door zorgverzekeraars voor eigen verzekerden wordt geregeld.

Bijdrage in kosten van kortingen (BIKK)

De BIKK is een rijksbijdrage die is ingesteld om de lagere premieopbrengst van de AWBZ als gevolg van de grondslagverkleining van de AWBZ bij de invoering van het belastingstelsel van 2001 te compenseren (circa € 5,3 miljard).

AWBZ-Zorg Informatie Systeem (Azoris)

Aan de Tweede Kamer is toegezegd om de grote hoeveelheid informatie over de AWBZ overzichtelijker te presenteren. Een van de initiatieven daartoe is het realiseren van een AWBZ-brede gegevensbank, waarin AWBZ-gegevens uit verschillende informatiebronnen met elkaar worden verbonden en op een toegankelijke manier beschikbaar worden gesteld voor diverse partijen. Gegevens worden op vooraf afgesproken momenten door informatiehouders, zoals het CAK, de NZa en het CIZ, aangeleverd. Zo wordt de databank op gezette tijden bijgewerkt met de meest recente informatie, vermindert de uitvraag van gegevens bij de informatiehouders (en daarmee de administratieve lasten) en wordt de kennis over de AWBZ vergroot. Het CBS is gevraagd een pilot op te zetten. Deze is eind 2011 gereed. Daarna wordt besloten over structurele vormgeving en inbedding (voor medio 2012).

AWBZ-brede zorgregistratie (AZR)

De AWBZ-brede zorgregistratie (AZR) is een uniforme systematiek waarmee indicatieorganen, zorgkantoren en zorgaanbieders elektronisch informatie over cliënten kunnen uitwisselen. Daarmee wordt inzicht verkregen in ontwikkelingen in de zorgvraag en het zorgaanbod en eventuele fricties daartussen (wachtlijsten). Het CVZ draagt zorg voor de specificaties van de AZR, de standaarden en de bedrijfsregels en begeleidt de implementatie van de AZR. Daarvoor is in 2012 een bedrag van € 2,0 miljoen benodigd.

Artikel 44 Maatschappelijke ondersteuning
44.1 Algemene beleidsdoelstelling

Alle burgers participeren in de samenleving.

Belangrijkste beleidsonderwerpen 2012

Belangrijkste beleidsonderwerpen 2012

Het Ministerie van VWS wil het participeren van burgers in de samenleving bevorderen door:

  • Het decentraliseren van de functie begeleiding naar gemeenten in 2013 (44.3.1);

  • Het stimuleren van zorg voor elkaar (bijvoorbeeld door vrijwilligerswerk en mantelzorg) (44.3.2);

  • Het zorgdragen voor inclusief beleid door middel van gelijke behandelingswetgeving (44.3.3);

  • Het daadkrachtig aanpakken van misbruik in afhankelijkheidsrelaties: partnergeweld, kindermishandeling, ouderenmishandeling, eergerelateerd geweld en vrouwelijke genitale verminking (44.3.4).

Ministeriële verantwoordelijkheid

Ministeriële verantwoordelijkheid

VWS heeft een stelselverantwoordelijkheid die wordt ingevuld door kennis te verzamelen over hoe de wet in de praktijk uitpakt en bij te sturen als de uitvoering van de wet / het systeem niet tot de beoogde uitkomsten leidt. De bewindspersonen van VWS zijn verantwoordelijk voor de randvoorwaarden waarbinnen kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare maatschappelijke ondersteuning kan worden gerealiseerd, zowel voor als door burgers. Voor een groot deel van deze taken ligt de directe verantwoordelijkheid uit hoofde van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) bij gemeenten. Verantwoording over de uitvoering van de Wmo wordt afgelegd in de gemeenteraad.

Externe factoren

Externe factoren

Kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare maatschappelijke ondersteuning vergt een samenspel van gemeenten, burgers en anderen, zoals zorgleveranciers, woningcorporaties, kennisinstituten, organisaties voor vrijwilligers en mantelzorgers. Al deze partijen dragen bij aan het ontwikkelen van sociale netwerken, die weer in belangrijke mate bijdragen aan de algemene beleidsdoelstelling.

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Voor mensen met een beperking onderzoekt het Nivel de participatie voor de domeinen sociale contacten, wonen, werk, vrijetijdsbesteding, vervoer en opleiding. Door het Nivel wordt jaarlijks aan een steekproef van personen uit hun patiëntenpanel «mensen met een beperking of chronische ziekte» een vragenlijst voorgelegd over hun activiteiten op genoemde domeinen. Uit deze resultaten wordt vervolgens een indexcijfer over de feitelijke totale participatie op deze domeinen bepaald.

Deze participatie wordt weergegeven met het participatie-indexcijfer voor zelfstandig wonende mensen met een lichamelijke beperking van 15 jaar en ouder.

Kengetal
 

2007

2008

2009

2010

Totale groep

105

104

104

104

         

Geslacht

       

Man

103

100

101

98

Vrouw (ref.)

105

106

106

106

         

Leeftijd

       

15–39

120

114

117

115

40–64 (ref.)

109

108

105

105

65 jaar en ouder

94

94

99

98

         

Opleidingsniveau

       

Laag

95

94

97

98

Midden (ref.)

110

109

110

104

Hoog

125

121

118

121

         

Ernst van de beperking

       

Licht (ref.)

114

112

114

111

Matig

101

99

100

100

Ernstig

78

80

79

83

Bron

Nivel, Participatiemonitor. Basisjaar 2006=100, voorlopige cijfers 2010. De participatie van mensen met een beperking wordt sinds 2006 gemeten. De participatie van ouderen sinds 2009.

Over het algemeen is de participatie van mensen met een lichamelijke beperking vanaf 2006 niet toe- of afgenomen.

Ook de participatie van mensen met een lichte of matige verstandelijke beperking is over het algemeen vanaf 2006 gelijk gebleven.

44.2 Budgettaire gevolgen van beleid
44.2.1 Begrotingsuitgaven
Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

239 260

106 468

209 355

202 560

192 504

186 500

186 365

               

Uitgaven

259 607

186 511

212 152

202 704

192 504

186 500

186 365

               

44.1 Burgers worden gestimuleerd actief te participeren in maatschappelijke verbanden

26 373

24 599

40 783

27 641

17 848

12 725

12 590

               

Bekostiging

   

25 400

15 000

5 000

0

0

Overheveling begeleiding van AWBZ naar Wmo

   

25 400

15 000

5 000

0

0

               

Subsidies

   

13 583

11 141

11 398

11 375

11 240

waarvan onder andere:

             

Movisie

   

8 064

6 345

6 345

6 345

6 345

Welzijn Nieuwe Stijl, Kanteling en overig

   

2 500

1 300

900

900

900

Wmo-werkplaatsen , kwaliteit

   

1 000

200

200

200

200

Vernieuwingsprogramma «Beter in Meedoen»

   

1 000

2 550

2 400

2 400

2 400

               

Opdrachten

   

1 800

1 500

1 450

1 350

1 350

waarvan onder andere:

             

Evaluatie Wmo

   

1 763

1 197

1 200

1 000

1 000

               

44.2 Burgers bieden anderen vrijwillige ondersteuning en kunnen gebruik maken van (organisaties van) vrijwillige ondersteuning

75 519

80 394

85 492

76 130

74 479

75 129

75 129

               

Subsidies

   

85 492

76 130

74 479

75 129

75 129

waarvan onder andere:

             

Stimuleringsregeling mantelzorgers (inclusief uitvoeringskosten)

   

76 000

69 000

68 000

68 000

68 000

Mezzo, Rode Kruis en Zonnebloem

   

3 953

3 570

3 561

3 552

3 552

Projecten Mantelzorgbeleid

   

2 461

1 538

1 321

1 550

1 550

Projecten Vrijwilligersbeleid

   

2 956

1 839

1 550

1 715

1 715

               

44.3 Burgers met beperkingen kunnen gebruik maken van (algemene) voorzieningen en professionele ondersteuning

60 961

62 337

59 736

61 848

61 698

61 698

61 698

               

Subsidies

   

2 305

1 568

1 418

1 418

1 418

waarvan onder andere:

             

Inclusief beleid/WGB/ratificatie VN-verdrag

   

1 277

525

425

425

425

               

Opdrachten

   

57 431

60 280

60 280

60 280

60 280

Bovenregionaal vervoer (Valys)

   

57 431

60 280

60 280

60 280

60 280

               

44.4 Burgers met (psycho) sociale problemen kunnen gebruik maken van tijdelijke ondersteuning

96 754

19 181

26 141

37 085

38 479

36 948

36 948

               

Subsidies

   

26 141

37 085

38 479

36 948

36 948

waarvan onder andere:

             

Ouderenmishandeling

   

10 000

10 000

10 000

10 000

10 000

Geweld in afhankelijkheidsorganisaties

   

8 350

19 500

20 000

20 000

20 000

Projecten minderjarige meisjes

   

1 630

2 055

2 055

2 055

2 055

Mannenopvang

   

1 200

1 200

1 200

0

0

               

Ontvangsten

25 765

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

De uitgaven bestaan voornamelijk uit subsidies en opdrachten op grond van wet- en regelgeving. Deze uitgaven zijn derhalve in principe niet alternatief aanwendbaar.

Voor een beperkt deel van de beleidsuitgaven (3%) zijn nog geen verplichtingen aangegaan. Deze middelen worden gedurende het jaar aangewend voor beleidsdoeleinden en zijn in principe alternatief aanwendbaar.

44.2.2 Premiegefinancierde zorguitgaven

In de tabel hieronder zijn de beschikbare middelen opgenomen voor de premiegefinancierde zorguitgaven op het terrein van de maatschappelijke ondersteuning. Hierin zijn de budgettaire consequenties van de eerste suppletoire begroting 2011 en de begroting 2012 verwerkt. Voor 2011 is de loon- en prijsontwikkeling al verwerkt, terwijl voor 2012 en latere jaren de loon- en prijsontwikkeling nog moet worden toegevoegd. Het saldo van de beschikbare middelen en maatregelen, voor zover niet aan de afzonderlijke sectoren toegedeeld, is opgenomen als onverdeeld.

44 Maatschappelijke ondersteuning (bedragen x € 1 000 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

MEE-instellingen

180,1

186,2

187,6

180,0

181,6

181,0

181,0

Totaal

180,1

186,2

187,6

180,0

181,6

181,0

181,0

Procentuele mutatie t.o.v. voorgaand jaar

3,4%

0,8%

– 4,1%

0,9%

0,0%

0,0%

44.3 Operationele doelstellingen

Er zijn vier operationele doelstellingen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning:

  • 1. Burgers worden gestimuleerd actief te participeren in maatschappelijke verbanden;

  • 2. Burgers bieden anderen vrijwillige ondersteuning c.q. kunnen gebruik maken van (organisaties van) vrijwillige ondersteuning;

  • 3. Burgers met beperkingen kunnen gebruik maken van (algemene) voorzieningen en professionele ondersteuning;

  • 4. Burgers met (psycho) sociale problemen kunnen gebruik maken van tijdelijke ondersteuning.

44.3.1 Burgers worden gestimuleerd actief te participeren in maatschappelijke verbanden

Motivering

Motivering

Samen met gemeenten wordt de participatie en zelfredzaamheid van burgers bevorderd. De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) biedt gemeenten, burgers en instellingen de mogelijkheid problemen rondom zelfredzaamheid en participatie op basis van lokaal maatwerk op te lossen. Gemeenten worden ondersteund om op vernieuwende wijze integraal lokaal beleid te ontwikkelen en uit te voeren, waarbij verbindingen worden gelegd tussen verschillende onderdelen van de Wmo en met aanpalende beleidsvelden.

Het kabinet is conform het Regeer- en Gedoogakkoord voornemens om de functie begeleiding voor personen met een extramurale indicatie per 2013 onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten te brengen. Dit als onderdeel van een groter pakket van decentralisatie van taken. De Wmo is in tegenstelling tot de AWBZ meer gericht op participatie van burgers en het bevorderen van de zelfredzaamheid. Het onderbrengen van de extramurale begeleiding in de Wmo zal leiden tot een meer op maat gesneden aanpak voor burgers, dichtbij, bijvoorbeeld in de eigen wijk of buurt en rekening houden met de eigen kracht en de wensen van de burger. Gemeenten krijgen dan de mogelijkheid om een breder palet van ondersteuning aan te bieden, waarbij de combinatie kan worden gezocht met andere onderwerpen in het gemeentelijke domein, zoals huishoudelijke verzorging, woningaanpassingen, arbeidsparticipatie en onderwijs.

In de Wmo wordt de compensatieplicht uitgebreid voor de nieuwe begeleidingstaak van gemeenten.

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

De voortgang van het beleid wordt gemeten met de volgende kengetallen:

Kengetal
 

2008

2009

2010

1. Percentage Wmo-cliënten dat aangeeft dat de Wmo ondersteuning bijdraagt aan het zelfstandig wonen en meedoen in de samenleving

91%

2. Percentage Wmo-cliënten dat aangeeft dat de Wmo ondersteuning bijdraagt aan het langer zelfstandig blijven

81%

73%

3. Percentage Wmo-cliënten dat aangeeft dat de Wmo ondersteuning bijdraagt aan meedoen in de samenleving

74%

66%

Bron

1. Rapportage tevredenheidsonderzoeken cliënten Wmo SGBO 2008 juni 2008.

2 en 3. Rapportages tevredenheidsonderzoek cliënten Wmo SGBO/BMC 2009 definitief en 2010 voorlopig.

De vraag of de ondersteuning van de Wmo bijdraagt aan het zelfstandig kunnen blijven wonen en/of meedoen aan de maatschappij is met ingang van 2009 gesplitst in twee aparte vragen.

Instrumenten voor actieve participatie

Decentralisatie begeleiding naar gemeenten

Het kabinet is conform het Regeer- en Gedoogakkoord voornemens om de functie begeleiding voor personen met een extramurale indicatie onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten te brengen. Per 1 januari 2013 geldt dat mensen, die vanaf dat moment voor het eerst begeleiding nodig hebben of van wie de AWBZ-indicatie afloopt en waarbij een verzoek tot herindicatie wordt gedaan, een beroep kunnen doen op de Wmo. Vanaf 2014 valt iedereen die extramurale begeleiding nodig heeft onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten.

Om deze decentralisatie in goede banen te leiden werken medewerkers van VNG en VWS in 2012 samen in het zogenoemde Transitiebureau, waarin ook vertegenwoordigers van gemeenten zitting hebben. Het Transitiebureau helpt in 2012 gemeenten, aanbieders en cliënten(organisaties) om zich voor te bereiden op de uitvoering van begeleiding in het nieuwe domein via informatievoorziening (factfinding) en instrumentontwikkeling (transitie). Zo worden onder andere bijeenkomsten in het land georganiseerd, handreikingen opgesteld en een toolkit voorbereid met informatie over cliëntprofielen, wijze van verantwoording en aanbesteden. Daarbij zal ook gebruik worden gemaakt van de kennis en de resultaten uit de programma’s «Welzijn Nieuwe Stijl» en «de Kanteling». Verder komen er middelen beschikbaar voor cliënt- en patiëntorganisaties en aanbieders om zich voor te bereiden op de begeleiding.

Welzijn Nieuwe Stijl

De individuele adviestrajecten die lopen bij gemeenten en welzijnsorganisaties worden in 2011 afgerond. In 2012 wordt het verspreiden van goede voorbeelden van het werken volgens de bakens van Welzijn Nieuwe Stijl gecontinueerd en blijft VWS het gedachtegoed uitdragen onder de deelnemers aan het programma, bij overige gemeenten en welzijnsaanbieders. Ook worden in 2012 de zorgaanbieders geïnformeerd over Welzijn Nieuwe Stijl in het kader van de implementatieactiviteiten voor de decentralisatie van extramurale begeleiding naar de Wmo.

Financieel arrangement Wmo

In de bestuursafspraken 2011–2015 is met de VNG overeengekomen dat het zogenoemde «financieel arrangement Wmo» per direct wordt verlaten. De bestaande integratie-uitkering voor huishoudelijke hulp wordt voortgezet tot en met 2015, waaruit de middelen (circa € 1,2 miljard) voor huishoudelijke hulp «ontschot» aan gemeenten beschikbaar worden gesteld (deze middelen worden jaarlijks geïndexeerd voor volume- en prijsontwikkelingen). In principe wordt de integratie-uitkering huishoudelijk hulp in 2016 overgeheveld naar de algemene uitkering van het Gemeentefonds9. Het financieel arrangement nodigde gemeenten onvoldoende uit om meer te investeren in collectieve voorzieningen (onder meer door welzijnsorganisaties) dan in individuele voorzieningen. Met de bestuursafspraken 2011–2015 is een meer robuust financieel arrangement gecreëerd, dat ook meer rust brengt in de gemeentelijke budgetten, waardoor de mogelijkheid van het maken van meer langdurige afspraken met ketenpartners wordt gefaciliteerd.

In de bestuursafspraken 2011–2015 zijn Rijk en VNG tevens overeengekomen om te bevorderen dat onnodig gebruik van zwaardere zorg wordt tegengegaan. Onderzocht wordt hoe averechts werkende prikkels kunnen worden vervangen door stimulerende prikkels. In dat licht zal nader worden gekeken naar verbeteringen in de verbinding tussen Wmo en AWBZ en die tussen de Wmo en de Zvw c.q. de eerstelijnszorg.

Naast de integratie-uitkering voor huishoudelijke hulp geven gemeenten circa € 3,5 miljard uit aan Wmo-taken die worden gefinancierd uit de algemene middelen van gemeenten.

Beter in Meedoen

2012 is het laatste jaar van het 5-jarige stimuleringsprogramma «Beter in meedoen» dat als doel heeft om in de Wmo de bestuurskracht van gemeenten te versterken en de kwaliteit van professionals en interventies te verbeteren. Het wordt uitgevoerd door Movisie en het Verwey-Jonkerinstituut (€ 1,0 miljoen per jaar). Eén van de resultaten is een databank met effectieve sociale interventies die eind 2012 ongeveer 80 interventies zal omvatten. Deze interventies worden in samenwerking met de MO-groep bij de welzijnsinstellingen geïmplementeerd. In 2012 wordt bezien hoe de kennisinstituten «Beter in Meedoen» na afloop van de projectperiode structureel kunnen integreren in hun activiteitenprogramma.

Werkplaatsen Wmo

In 2009 zijn zes Wmo-werkplaatsen gestart voor een periode van drie jaar (€ 0,8 miljoen in 2012, het laatste jaar). In de werkplaatsen werken hogescholen, instellingen en gemeenten samen aan onderzoek en ontwikkeling van nieuwe interventies en aan de doorvertaling ervan naar onderwijs en nascholing. De beschreven werkvormen (20 à 25) worden opgenomen in de databank effectieve sociale interventies van Movisie. In 2012 worden de resultaten van de werkplaatsen verwerkt in een publicatiereeks voor gemeenten en welzijnsorganisaties en in lesmateriaal voor het initiële onderwijs aan de hogescholen en voor bij- en nascholing van werkzame beroepskrachten.

Ten slotte wordt in 2012 bezien hoe de in de werkplaatsen gehanteerde aanpak van lerend werken een structurele inbedding kan krijgen.

Verspreiden kennis Wmo

Het kennisinstituut Movisie ondersteunt gemeenten en instellingen bij de adequate uitvoering van de Wmo en aanpalende terreinen door middel van het verzamelen, verrijken, valideren en verspreiden van kennis op het terrein van de Wmo. Movisie ontvangt hiervoor een subsidie van € 8,1 miljoen. De kennisactiviteiten worden uitgevoerd in zeven programma’s, die worden ingevuld door vragen uit het veld. De resultaten zijn te vinden op of via de website van Movisie (www.movisie.nl).

Eenzaamheid bestrijden

Eenzaamheid heeft waarschijnlijk ook effecten op de fysieke gezondheid. De Gezondheidsraad is gevraagd hierover een advies uit te brengen. Op basis van de conclusies hiervan wordt eind 2012 nader beleid geformuleerd.

44.3.2 Burgers bieden anderen vrijwillige ondersteuning en kunnen gebruik maken van (organisaties van) vrijwillige ondersteuning

Motivering

Motivering

Het stimuleren van de eigen kracht van mensen en – in het verlengde hiervan – het stimuleren van de zorg voor elkaar is cruciaal voor de samenleving. De samenleving kent veel mensen die er al dan niet tijdelijk onvoldoende in slagen om voor zichzelf te zorgen of om te participeren. De inzet van het eigen netwerk, van mantelzorgers en van vrijwilligers draagt bij aan hun zelfredzaamheid, hun participatie en is een teken van de onderlinge betrokkenheid en sociale samenhang in onze maatschappij. Het zich belangeloos inzetten voor een ander levert vrijwilligers en mantelzorgers voldoening, nieuwe ervaringen en kennis op.

In georganiseerd verband doen circa 5 miljoen Nederlanders vrijwilligerswerk. Daarnaast zet een groot en onbekend aantal mensen zich op allerlei manieren in voor (mensen in hun) omgeving. In de beleidsbrief die in het najaar van 2011 naar de Tweede Kamer wordt gestuurd, zal nader worden ingegaan op de wijze waarop de vrijwillige inzet van burgers wordt gestimuleerd.

Om diverse redenen staat er druk op de mantelzorg: vergrijzing, individualisering, personeelstekorten in de zorg, beperking van het verzekerd pakket en de roep om langer te moeten blijven werken. Gemeenten zijn op grond van de Wmo primair verantwoordelijk voor de ondersteuning van vrijwilligers en mantelzorgers, bijvoorbeeld door een adequaat ondersteuningsaanbod voor mantelzorgers en vrijwilligers aan te bieden. Om genoemde doelstellingen te kunnen realiseren zijn er echter ook taken voor het Rijk, deels ter ondersteuning van gemeenten, deels waar het gaat om taken die beter op nationaal niveau kunnen worden opgepakt. In dialoog met gemeenten en (vertegenwoordigers van) de doelgroep wordt een analyse van de huidige stand van de ondersteuning uitgevoerd en zullen daar waar nodig aanvullende maatregelen tot verbetering van de mantelzorgondersteuning worden geformuleerd. Deze maatregelen zullen vanaf 2012 verder worden uitgewerkt en geïmplementeerd. Eind 2011 zal de Tweede Kamer hierover concreet worden geïnformeerd.

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

De voortgang van het beleid wordt gemeten met de volgende indicatoren:

Indicatoren (outcome)
 

2002

2008

2010

Streefwaarde 2012

Streefwaarde lange termijn

1. Aantal mantelzorgers (x 1 miljoen)

2,6

2,6

≥ 2,6

2. Percentage vrijwillige inzet van het aantal mensen van 18 jaar en ouder.

42%

42%

44,7%

≥ 42%

≥ 42%

Bron

1. De Toekomst van mantelzorg, SCP oktober 2009 en Blijvend in Balans; een Toekomstverkenning van Informele Zorg, SCP juni 2007.

2. Toekomstverkenning Vrijwillige Inzet 2015, SCP juni 2007 en Vrijwillige Inzet 2008, CBS april 2009 en concept CBS rapport augustus 2011.

Het SCP meet iedere vijf jaar de participatie aan het vrijwilligerswerk in het kader van het Tijdsbestedingsonderzoek (Tbo). Het CBS meet iedere twee jaar de deelname aan vrijwilligerswerk in het kader van het Permanent Onderzoek Leefsituatie (POLS). De CBS-meting 2011/2011 is aan de tabel toegevoegd. Dit percentage is afkomstig uit het concept rapport. Het definitieve rapport verschijnt in september 2011.

Instrumenten voor vrijwilligerswerk en mantelzorg

Nationale overeenkomst

Eind 2011 wordt een overeenkomst met de vrijwilligerswerksector afgesloten als vervolg op het Europees jaar van het vrijwilligerswerk. Doel hiervan is een versterking en een betere positionering van het vrijwilligerswerk, vooral in de zorg en ondersteuning. De overeenkomst zal in 2012 in werking treden.

Met deze overeenkomst spreekt het kabinet vooral haar waardering uit voor het georganiseerde en ongeorganiseerde Nederlandse vrijwilligerswerk. Daarnaast geeft het een kader waarin de vrijwilligerswerksector wordt betrokken bij voor hen relevante beleidsontwikkelingen. Tot slot beoogt de overeenkomst in 2012 een impuls te geven aan een betere afstemming van vraag en aanbod van vrijwillige inzet. Nederland heeft een groot aantal mensen dat graag iets voor de samenleving zou willen doen, maar (nog) niet op de goede manier wordt gevraagd.

Mantelzorgcompliment

Mantelzorg is erg belangrijk in de Nederlandse samenleving. Om mensen te waarderen voor hun belangeloze inzet voor een ander kan ook in 2012 op grond van de Regeling maatschappelijke ondersteuning een mantelzorgcompliment worden toegekend. Door de groei van het aantal aanvragers wordt het beschikbare budget overschreden. Om deze reden zal het bedrag van het mantelzorgcompliment worden bijgesteld van € 250 naar € 200. Voor het mantelzorgcompliment is in 2012 een bedrag van € 76,9 miljoen beschikbaar. Deze regeling wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank.

Mantelzorgondersteuning

Aan de vereniging Mezzo wordt een instellingssubsidie beschikbaar gesteld. De activiteiten van Mezzo zijn er onder meer op gericht de kwaliteit van de mantelzorgondersteuning te versterken (€ 3,4 miljoen).

44.3.3 Burgers met beperkingen kunnen gebruik maken van (algemene) voorzieningen en professionele ondersteuning

Motivering

Motivering

Mensen die kwetsbaar zijn moeten worden ontzien en ondersteund. Het is van groot belang dat zij hierdoor actief blijven deelnemen aan de samenleving en hun eigenwaarde behouden. Uitgangspunt is het ondersteunen van de eigen kracht van mensen in een samenleving die dat mogelijk maakt. Daar waar mensen er op eigen kracht en die van hun netwerk niet in slagen hun eigen situatie te organiseren, dienen zij hierin professioneel ondersteund te worden, waar en zo lang als nodig met specifieke voorzieningen. Daar waar dit de mogelijkheden van mensen met beperkingen kan vergroten dienen drempels weggenomen (of liever nog: voorkomen) te worden. Mensen moeten waar mogelijk en gewenst in staat zijn om ondanks hun beperkingen in hun vertrouwde omgeving te blijven wonen. De inzet en ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers is hierbij van groot belang.

Om de positie van mensen met een beperking te verbeteren richt het kabinet zich op:

  • Het bevorderen van gelijke behandeling door het wegnemen van drempels (fysiek en sociaal) en het bevorderen van gelijke behandeling door het verbeteren van de individuele rechtsbescherming;

  • Het bevorderen van specifieke voorzieningen daar waar algemene voorzieningen niet toegankelijk zijn, onder andere op het terrein van het vervoer;

  • Het bevorderen van lokale, meer integrale, cliëntenondersteuning.

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

De voortgang van het beleid wordt gemeten met de volgende indicator:

Indicator (outcome)
 

2007

2008

2009

2010

Streefwaarde 2012

Streefwaarde lange termijn

Klanttevredenheid over Valys

7,1

8,0

8,5

8,6

> 8,7

> 8,7

Bron

Jaarlijks tevredenheidonderzoek Valys.

Instrumenten voor de bevordering van gelijke behandeling

Uitbreiding Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en ratificatie VN verdrag inzake de rechten van personen met een handicap

Eventuele uitbreiding van bovengenoemde wet wordt bezien in het kader van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en van de voorgestelde EU-ontwerprichtlijn gelijke behandeling. Ter voorbereiding op het kabinetsbesluit over de ratificatie van het VN-verdrag wordt in 2011 gestart met een impactanalyse. De conclusies zijn van belang voor de voorstellen voor de goedkeuringswet en de invoeringswet.

AllesToegankelijk

Het kenniscentrum Vilans beheert, in samenspraak met onder andere vertegenwoordigers van ondernemers en cliëntenorganisaties, de interactieve website www.allestoegankelijk.nl. Dit is een informatiebank met goede voorbeelden van toegankelijkheid op verschillende terreinen, die voor iedereen te raadplegen is. Naast de uitgebreide, interactieve website beheert Vilans ook een helpdesk. Doel is de toegankelijkheid van goederen en diensten voor mensen met een beperking te vergroten (€ 0,6 miljoen).

Bovenregionaal vervoer gehandicapten (Valys)

De Valys is bedoeld om bovenregionaal sociaalrecreatief vervoer per (deel)taxi te bieden aan mensen met een mobiliteitsbeperking. Dit is een aanvulling op het (nog onvoldoende toegankelijke) openbaar vervoer en het gemeentelijke Wmo-vervoer (€ 57,4 miljoen). De groei van het gebruik van Valys leidt tot een overschrijding van de beschikbare middelen. Om deze reden wordt per 2012 het standaard persoonlijk kilometerbudget verlaagd van 750 naar 450 kilometer.

Kengetallen
 

2007

2008

2009

2010

1. Aantal pashouders met standaard pkb Valys

168 876

209 592

257 744

300 210

2. Aantal pashouders met hoog pkb Valys

6 588

7 444

8 128

8 478

3. Totaal aantal pashouders Valys

175 464

217 036

265 872

308 688

4. Percentage van het aantal Valys-pashouders dat daadwerkelijk reist met bovenregionaal vervoer gehandicapten

63,5%

59,5%

54,7%

51,9%

Bron

Managementinformatie Valys conform de maandelijkse facturen van de vervoerder. Het aantal pashouders neemt maandelijks toe.

pkb = persoonlijk kilometer budget

Instrumenten voor de cliëntondersteuning

Cliëntondersteuning mensen met een beperking

MEE-organisaties bieden cliëntondersteuning aan mensen met een beperking. Daarvoor ontvangen zij subsidie van het CVZ op basis van de AWBZ (€ 187,6 miljoen). Conform de subsidieregeling maken MEE-organisaties afspraken met gemeenten in hun werkgebied. Vanaf 2012 wordt het budget jaarlijks met 1,5% verlaagd (Kamerstuk 32 500 XVI, nr. 143), oplopend tot 6% in 2015. Aanvullend wordt met ingang van 2013 een korting van € 10 miljoen doorgevoerd. Beide maatregelen betreffen een efficiencykorting.

De visie op cliëntondersteuning, waarin de positie van MEE is betrokken, zal verder worden uitgewerkt in de visiebrief op cliëntondersteuning.

Kengetal
 

2007

2008

2009

2010

Geraamd 2011

Geraamd 2012

1. Aantal cliënten MEE-organisaties

100 546

99 192

103 729

101 457

105 000

105 000

2. Aantal diensten MEE-organisaties

185 976

168 715

171 409

183 237

180 000

180 000

3. Totaal aantal MEE-organisaties

23

23

22

22

22

22

Bron

MEE-Nederland.

44.3.4 Burgers met (psycho)sociale problemen kunnen gebruik maken van tijdelijke ondersteuning

Motivering

Motivering

Geweld in afhankelijkheidsrelaties wordt niet geaccepteerd. De overheid zet in op het zo vroeg mogelijk signaleren en ingrijpen bij geweld en mishandeling in afhankelijkheidsrelaties (ouderenmishandeling, eergerelateerd geweld, kindermishandeling, etc.). Door verbindingen te leggen tussen de verschillende aanpakken van eerder genoemd geweld wordt de hulp aan slachtoffers en hun sociale netwerk verbeterd. Tegelijkertijd zetten de overheden (gemeenten en Rijk) het (sociale) netwerk in om het geweld eerder te signaleren en te melden. Waar nodig worden extra maatregelen genomen voor specifieke vormen van geweld, zoals ouderenmishandeling (actieplan «Ouderen in veilige handen») en kindermishandeling (plan van aanpak kindermishandeling). Professionals hebben een belangrijke taak in het bestrijden van geweld. Daarom wordt hun taak om geweld tijdig te signaleren, adequaat te handelen en te melden ook wettelijk vastgelegd per 2012.

Bijzondere aandacht is er voor cliënten van zowel de vrouwenopvang als maatschappelijke opvang. Doel is mensen die daar hun toevlucht hebben gezocht te beschermen c.q. te ondersteunen en perspectief te bieden om daarna weer mee te kunnen doen in de samenleving. Belangrijker nog is dat wordt voorkomen dat opvang nodig is. De nadruk komt meer te liggen op preventie, nazorg en participatie. Daarvoor is een samenhangend (lokaal) beleid nodig op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, veiligheid, wonen, zorg, inkomen en dagbesteding. Verbindingen tussen deze onderwerpen zullen in de eerste plaats op lokaal niveau moeten worden gelegd. In de afgelopen jaren is geïnvesteerd in de verbetering van het maatschappelijke opvangstelsel. Met het plan van aanpak maatschappelijke opvang tweede fase (Kamerstuk 29 325, nr. 54) wordt dit voortgezet.

Voor het stelsel vrouwenopvang is advies gevraagd aan de commissie De Jong. Op basis van dit advies (Advies van Commissie Stelsel Vrouwenopvang, «Opvang 2.0 naar een toekomstig opvangstelsel»; zie ook Kamerstuk 29 325, nr. 53) zal het stelsel worden verbeterd.

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Op basis van het advies over het stelsel vrouwenopvang (2010) zal eind 2011 een (nieuwe) indicator voor de vrouwenopvang worden geformuleerd.

Het percentage professionals dat werkt met een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling dient te stijgen van 40%10 naar 60% in 2012.

Als indicator voor de maatschappelijke opvang zal het aantal daklozen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht gelden. Dit aantal wordt gemeten in het kader van het «plan van aanpak maatschappelijke opvang fase 2». Deze indicator geeft een beeld in hoeverre de inzet om meer nadruk te leggen op preventie succesvol is. Sinds de start van het plan van aanpak maatschappelijke opvang in 2006 hebben inmiddels 12 436 daklozen11 een intake en individueel trajectplan gehad. Naar verwachting zal de groei van deze indicator afvlakken. De beperking van deze indicator is dat alleen informatie wordt gegeven over de ontwikkelingen in de grote vier steden. De informatie over prestaties van de overige centrumgemeenten is in ontwikkeling, maar nog niet geschikt om als indicator in de begroting te dienen.

Instrumenten ten behoeve van het uitvoeren van het beleid

Decentralisatie-uitkering maatschappelijke opvang en vrouwenopvang

Vanaf 2010 wordt het budget voor maatschappelijke opvang, de openbare geestelijke gezondheidszorg en het verslavingsbeleid (in 2012 € 299 miljoen) verstrekt via een decentralisatie-uitkering. Het beleid op het genoemde terrein is door de 43 centrumgemeenten neergelegd in het «Plan van aanpak G4» en de Stedelijke Kompassen. Vanaf 2011 is ook de specifieke uitkering voor vrouwenopvang (circa € 89,0 miljoen) omgevormd tot een decentralisatie-uitkering. Het beleid is neergelegd bij 35 centrumgemeenten. Deze uitkeringen worden verstrekt via het Gemeentefonds.

Instrumenten geweld in afhankelijkheidsrelaties

Stelsel (vrouwen)opvang

Het stelsel van hulp en opvang voor alle slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties wordt verbeterd, zoals is uiteengezet in de beleidsbrief die in de tweede helft van 2011 aan de Tweede Kamer wordt verzonden. Uitgangspunt is dat er lokaal een sluitende keten is van preventie tot nazorg. (Potentiële) slachtoffers en hun netwerk moeten zo vroeg mogelijk ondersteuning krijgen, zodat zij zoveel mogelijk in contact kunnen blijven met hun vertrouwde omgeving en netwerk of dat zij dat zo snel mogelijk weer kunnen opbouwen. (Centrum)gemeenten zijn hiervoor verantwoordelijk.

Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

Professionals hebben een sleutelrol in het netwerk van het slachtoffer. Zij moeten signalen tijdig herkennen en vervolgens snel en adequaat handelen. De Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling die vanaf 2012 van kracht is, geeft instellingen en professionals hiervoor handelingskaders. De implementatie van deze wet wordt met volle kracht voortgezet.

Steunpunten huiselijk geweld

Wanneer professionals advies nodig hebben bij het omgaan met signalen van huiselijk geweld of een melding willen doen, kunnen zij terecht bij het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG). De steunpunten worden vanaf 2012 (met ingang van de Wet verplichte meldcode) het wettelijk meldpunt voor vermoedens van huiselijk geweld. Ook wordt het wettelijk verplicht dat SHG’s en Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK) met elkaar samenwerken als sprake is van zowel huiselijk geweld als kindermishandeling.

Omdat het belangrijk is dat burgers en professionals weten wat ze mogen verwachten van een Steunpunt Huiselijk Geweld, zijn in 2011 de functies van de Steunpunten Huiselijk Geweld benoemd en verspreid. Dit betreffen de functies waarvan de branches van de Steunpunten Huiselijk Geweld, de VNG en VWS vinden dat elk steunpunt ze minimaal zou moeten bieden. In 2012 wordt bekeken in hoeverre de Steunpunten Huiselijk Geweld deze functies bieden.

Slachtoffers van mensenhandel

Het Rijk heeft vanaf medio 2010 tot medio 2012 gedurende twee jaar 50 extra plekken beschikbaar gesteld voor de categorale opvang van slachtoffers van mensenhandel (€ 1,0 miljoen). Daar wordt hen de nodige rust, veiligheid en juridische ondersteuning geboden. In 2012 zal, mede op basis van de ervaringen van de pilot (de evaluatie zal begin 2012 worden uitgevoerd), besloten worden hoe deze opvang structureel vorm gegeven moet worden.

Actieplan «Ouderen in veilige handen»

De uitvoering van het actieplan «Ouderen in veilige handen» (Kamerstuk 29 389, nr. 30) is gestart. De voorlichtingscampagne onder ouderen is eind 2011 begonnen en wordt in 2012 herhaald.

De in 2011 ontwikkelde producten, waaronder een handreiking voor preventie, worden geïmplementeerd. Verschillende projecten zijn van start gegaan, waaronder een project voor het voorkomen van financiële uitbuiting. Er is een bedrag van structureel € 10,0 miljoen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van het actieplan.

Instrumenten maatschappelijke opvang

Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang G4/Stedelijke Kompassen

In april 2011 heeft het kabinet samen met de wethouders van de vier grote steden (G4) de tweede fase van het plan van aanpak maatschappelijke opvang vastgesteld (zie bijlage bij Kamerstuk 29 325, nr. 54). De eerste fase is succesvol verlopen. De tweede fase van het plan is erop gericht deze resultaten vast te houden. Daarnaast ligt de focus op preventie (dakloosheid zoveel mogelijk voorkomen) en blijvend herstel (re-integreren van opvangcliënten in de samenleving). Mensen worden aangesproken op hun eigen kracht en daar waar nodig ondersteund. Het kabinet wil de voornemens uit het plan van aanpak tweede fase ook onder de overige centrumgemeenten, die hun maatschappelijke opvangbeleid in een «Stedelijk Kompas» hebben opgenomen, verspreiden. Dat gebeurt via een ondersteuningsprogramma, gezamenlijk met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Via ondersteuningstrajecten, zoals een kennisdag voor gemeenteambtenaren die verantwoordelijk zijn voor maatschappelijk opvangbeleid, worden goede voorbeelden verspreid.

Voorts is in het kader van de tweede fase een kosten-batenanalyse opgesteld (zie bijlage bij Kamerstuk 29 325, nr. 54). Daaruit blijkt dat maatschappelijke opvang ook in financieel opzicht zinvol is. In het rapport zijn onder meer aanbevelingen opgenomen voor gemeenten om hun opvangbeleid te optimaliseren. De implementatie (van onderdelen) daarvan door gemeenten kan vanaf 2012 plaatsvinden.

Zwerfjongeren

Zoals eerder aangekondigd in de brief «Vertrouwen in de zorg» (Kamerstuk 32 620, nr. 2) wil het kabinet de situatie van zwerfjongeren in de komende jaren verbeteren. Cruciaal daarvoor is een goede afstemming tussen alle betrokken instanties. Om die reden wordt ook in de tweede fase van het plan van aanpak maatschappelijke opvang aandacht besteed aan dit onderwerp. Ook in de overige centrumgemeenten zal ten aanzien van de positie van zwerfjongeren een stap voorwaarts moeten worden gemaakt. In het afgelopen jaar is met alle betrokken partijen gewerkt aan praktische instrumenten zoals handleidingen. In 2012 zal het accent liggen op implementatie daarvan. Centrumgemeenten zullen door het Rijk worden benaderd om het thema te agenderen en ondersteuning te bieden, bijvoorbeeld in de vorm van beschikbaarstelling van expertise (€ 0,5 miljoen).

Artikel 45 Jeugd
45.1 Algemene beleidsdoelstelling

Kinderen in Nederland groeien gezond en veilig op, ontwikkelen hun talenten en doen mee aan de samenleving.

Rol en verantwoordelijkheid minister

Rol en verantwoordelijkheid minister

Met het nieuwe kabinet is de coördinatie van het jeugdbeleid overgegaan van de voormalig minister voor Jeugd en Gezin naar de minister van VWS. De beleidsverantwoordelijkheden die vóór de totstandkoming van Jeugd en Gezin behoorden tot de verantwoordelijkheden van andere ministeries dan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport – zoals het beleid rond kinderbescherming en inkomensondersteuning van gezinnen – zijn terug naar de Ministeries van Veiligheid en Justitie, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Ouders/verzorgers zijn primair verantwoordelijk voor de opvoeding en verzorging van hun kinderen. De minister van VWS is systeemverantwoordelijk voor het kader waarbinnen kinderen in Nederland gezond en veilig opgroeien, hun talenten ontwikkelen en participeren. Kinderen die in hun ontwikkeling worden bedreigd, moeten zorg krijgen en indien nodig in bescherming worden genomen. Systeemverantwoordelijkheid voor het jeugdstelsel houdt in dat de minister verantwoordelijk is voor het wettelijk kader rond zorg voor jeugd waarbinnen gemeenten, provincies, grootstedelijke regio’s, lokale en landelijke organisaties, Bureaus Jeugdzorg, zorgverzekeraars en zorgaanbieders hun verantwoordelijkheden realiseren. Gemeenten zijn op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wet publieke gezondheid (Wpg) verantwoordelijk voor het preventief jeugdbeleid en het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg. Wanneer zich ernstige opgroei- en opvoedproblemen bij jongeren voordoen, is jeugdzorg aan de orde. Jeugdzorg omvat:

  • de geïndiceerde zorg op grond van de Wet op de Jeugdzorg;

  • jeugdgerelateerde geestelijke gezondheidszorg;

  • de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jongeren.

Samengevat is de minister van VWS verantwoordelijk voor de volgende onderdelen van het jeugdstelsel:

  • Het stimuleren en faciliteren van laagdrempelige opvoedondersteuning aan jongeren en hun ouders met opgroei- en opvoedvragen. De uitvoering hiervan ligt bij gemeenten;

  • Het bevorderen van een effectieve aanpak van kindermishandeling;

  • Het stimuleren en faciliteren van gemeenten om perspectief te bieden aan kwetsbare jongeren door verbetering van de samenhang in beleid en uitvoering tussen zorg, school en werk.

  • Vanuit een faciliterende rol (mede-)financieren van een toegankelijk, passend en samenhangend zorgaanbod voor kinderen met ernstige opgroei- en opvoedproblemen, met psychiatrische problemen en voor licht verstandelijk gehandicapte kinderen en hun ouders en verzorgers. De provincies en grootstedelijke regio’s ontvangen een doeluitkering voor de uitvoering van de Wet op de Jeugdzorg. Hiermee zijn zij in staat een Bureau Jeugdzorg in stand te houden en zorgaanbod in te kopen voor kinderen en jongeren met een indicatie jeugdzorg;

  • Het toezicht houden op de kwaliteit van de jeugdzorg. De Inspectie Jeugdzorg is verantwoordelijk voor het uitvoeren van onafhankelijk toezicht op de jeugdzorg.

Beleidsrelevante indicatoren en kengetallen

Indicator aanpak kindermishandeling (output)

Indicator aanpak kindermishandeling (output)

Indicator regionale samenwerkingsafspraken (output)

Indicator regionale samenwerkingsafspraken (output)

Kengetallen participatie jongeren

Kengetallen participatie jongeren

Kengetal aantal unieke jeugdigen in de provinciaal gefinancierde jeugdzorg

Kengetal aantal unieke jeugdigen in de provinciaal gefinancierde jeugdzorg

Kengetal aandeel gebruik residentieel in de provinciaal gefinancierde jeugdzorg

Kengetal aandeel gebruik residentieel in de provinciaal gefinancierde jeugdzorg

Prioriteiten 2012 en beleidswijzigingen

Prioriteiten 2012 en beleidswijzigingen

In het Regeerakkoord is een ingrijpende wijziging van het jeugdstelsel afgesproken om de ondersteuning en zorg voor jeugd laagdrempeliger, integraler en efficiënter te maken. Het kabinet wil de zorg voor jeugd beter laten aansluiten op de eigen kracht van jongeren en hun ouders.

Om de gewenste verschuiving van zware zorg naar lichte ondersteuning te realiseren, wordt alle jeugdzorg die nu nog valt onder het Rijk, de provincies, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en Zorgverzekeringswet (Zvw) gedecentraliseerd naar gemeenten.

  • Begin 2012 zal een concreet transitieplan gereed zijn. Dit plan bevat de afspraken over de transitie. Tevens wordt een kader opgenomen voor experimenten en zal ook de opdracht voor een transitiecommissie worden neergelegd;

  • In 2012 treffen de gemeenten vooruitlopend op de wijziging van het jeugdstelsel alvast voorbereidingen om de samenwerking op lokaal niveau te bevorderen;

  • Medio 2012 gaat het wetsvoorstel voor het nieuw wettelijk kader voor advies naar de Raad van Staten en eind 2012 kan het voorstel aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

45.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

0

1 501 848

1 482 355

1 375 219

1 517 354

1 427 035

1 361 035

               

Uitgaven

0

1 858 920

1 488 585

1 515 296

1 517 354

1 427 035

1 361 035

               

45.1 Kinderen en hun ouders/verzorgers zijn positief betrokken bij hun leefomgeving en krijgen zo nodig laagdrempelige ondersteuning bij het opvoeden en opgroeien aansluitend op hun eigen kracht

0

411 013

41 559

40 749

40 749

40 749

40 749

               

Subsidies

   

30 909

30 099

30 099

30 099

30 099

waarvan onder andere:

             

Koepels van internaten voor schippers- en kermisjeugd

   

21 900

21 900

21 900

21 900

21 900

Kennisontwikkeling, participatie en kinderrechten

   

6 750

6 750

6 750

6 750

6 750

               

Opdrachten

   

6 450

6 450

6 450

6 450

6 450

waarvan onder andere:

             

Doorontwikkeling CJG

   

1 850

2 375

2 375

2 375

2 375

Onderzoek en monitoring

   

1 550

1 975

1 975

1 975

1 975

Aanpak kindermishandeling

   

1 100

1 100

1 100

1 100

1 100

Stelselwijziging

   

750

1 000

1 000

1 000

1 000

               

Bijdrage aan medeoverheden

   

4 200

4 200

4 200

4 200

4 200

waarvan onder andere:

             

Kwetsbare jongeren

   

4 000

4 000

4 000

4 000

4 000

               

45.2 Kinderen met ernstige opgroeiproblemen en ouders/verzorgers met opvoedproblemen krijgen op tijd de noodzakelijke en passende zorg

0

1 447 907

1 447 026

1 474 547

1 476 605

1 386 286

1 320 286

               

Subsidies

   

229 141

256 662

208 730

209 411

201 011

waarvan onder andere:

             

Gesloten jeugdzorg

   

215 362

212 904

197 904

197 904

197 904

Sturing, beleidsinformatie, financiering en kwaliteit

   

4 500

4 500

4 500

4 500

4 500

               

Opdrachten

   

4 000

4 000

4 000

4 000

4 000

waarvan onder andere:

             

Sturing, beleidsinformatie, financiering en kwaliteit

   

3 000

3 000

3 000

3 000

3 000

               

Bijdrage aan medeoverheden

   

1 213 885

1 213 885

1 263 875

1 172 875

1 115 275

Doeluitkering Jeugdzorg provincies en grootstedelijke regio's

   

1 213 885

1 213 885

1 263 875

1 172 875

1 115 275

               

Ontvangsten

0

6 149

1 630

1 630

1 630

64 630

64 630

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten-Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

Budgetflexibiliteit

Voor een beperkt deel van de beleidsuitgaven zijn nog geen verplichtingen aangegaan.

Op de uitgaven voor het verstrekken van subsidies Schippersinternaten, gesloten jeugdzorg en de Doeluitkering Jeugdzorg bestaan (voor het grootste deel) afspraken op grond van wet- en regelgeving.

45.3 Operationele doelstellingen
45.1 Kinderen en hun ouders/verzorgers zijn positief betrokken bij hun leefomgeving en krijgen zo nodig laagdrempelige ondersteuning bij het opvoeden en opgroeien aansluitend op hun eigen kracht

Om invulling te geven aan deze doelstelling maakt VWS voornamelijk gebruik van subsidies en opdrachten. Ook worden bijdragen aan ZonMw, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en een Hoog College van Staat verstrekt.

Instrumenten

Subsidie aan koepels van internaten voor schippers- en kermisjeugd (circa € 22 miljoen)

Voor het regelen van opvang en verzorging van minderjarige kinderen van binnenschippers, kermisexploitanten en circusartiesten ontvangen internaten subsidie.

Subsidies voor kennisontwikkeling, participatie en kinderrechten (circa € 7 miljoen)

  • Kennisontwikkeling

    Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) is het landelijk kennisinstituut voor jeugd- en opvoedingsvraagstukken en heeft tot doel deze kennis te verzamelen, verrijken, valideren en verspreiden. Het NJi voert hiertoe onderzoeksprojecten uit, ontwikkelt kennis, methoden, instrumenten en richtlijnen voor professionals, ondersteunt de implementatie van kennis en voert opleidingsactiviteiten uit.

  • Participatie

    Jongerenparticipatie en talentontwikkeling zijn de kerntaken van NJR (de landelijke vereniging van jongerenorganisaties). Bij NJR werken jongeren aan (media)campagnes en projecten voor hun leeftijdgenoten. NJR geeft jongeren de kans om te laten zien wie ze zijn en wat ze kunnen; of dat nou in hun buurt of bij de Verenigde Naties in New York is. Ook adviseert NJR overheden en andere organisaties over jeugdbeleid.

  • Kinderrechten

    Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind vormt de basis van het jeugdbeleid. Op grond van artikel 42 van het Verdrag worden activiteiten gesubsidieerd die de rechten van kinderen algemeen bekend maken. In 2012 brengt het kabinet verslag uit aan het kinderrechtencomité van de Verenigde Naties over de ontwikkelingen van kinderrechten en het gevoerde beleid in de afgelopen vijf jaar.

Subsidie voor Europees jeugdbeleid (circa € 0,4 miljoen)

Het bevorderen van actief burgerschap van jongeren is een algemene doelstelling in het kader van de Europese samenwerking in jeugdzaken 2010–2018. Het lopende EU-programma Youth in Action geeft ondersteuning aan Europese projecten voor en van jongeren en maakt uitwisselingen mogelijk. Het doel hiervan is om de actieve betrokkenheid van jongeren bij de maatschappij en bij Europa te vergroten. Het nieuwe kerninitiatief Youth on the Move zal zich vooral richten op het bevorderen van de mobiliteit van jongeren in Europa, waaronder leer- en werkmobiliteit en het ontwikkelen van vaardigheden door middel van niet formeel leren. De instelling die in Nederland het programma uitvoert (het NJi), ontvangt rechtstreeks vanuit de Europese Unie ongeveer € 3 miljoen. Vanaf de begroting van VWS wordt een deel van de bureaukosten betaald.

Subsidies voor kwetsbare jongeren (circa € 4 miljoen)

Helaas lukt het een te grote groep jongeren niet op eigen kracht hun weg te vinden. Ze vallen uit op school, hebben problemen met het vinden van werk, komen vanuit de jeugdzorg moeilijk aan de slag en komen te snel in de Wajong terecht. Deze kwetsbare jongeren hebben vaak te maken met een opeenstapeling van problemen. Om deze kwetsbare jongeren te ondersteunen zijn subsidies beschikbaar. Deze zijn bedoeld om de doelgroep te ondersteunen zodat zij perspectief houden op een zelfstandige toekomst. Het geld wordt onder andere ingezet voor doorontwikkeling van campus «de Nieuwe Kans» in Rotterdam en voor doorontwikkeling van het concept wijkschool.

Bijdragen aan ZonMw

ZonMw ontvangt een bijdrage voor het programma «Zorg voor Jeugd». Dit programma levert kennis op voor professionals om de zorg voor jeugd – inclusief preventie – te verbeteren. Het gaat zowel om kennis over het bevorderen van de psychische en sociale ontwikkeling van jeugd als het tegengaan of opheffen van bedreigingen ervan. Het programma biedt ruimte voor het ontwikkelen van effectieve interventies en bevordert de toepassing in de praktijk. Ook levert het programma een bijdrage aan informatie over de kosteneffectiviteit van interventies in het jeugddomein en het gebruik van participatieve methoden van jeugdonderzoek. Tot slot krijgt deskundigheidsbevordering over kennisontwikkeling een plaats in het programma. Deze middelen worden begroot op artikel 41 (zie 41.3.2).

Ook ontvangt ZonMw geld voor het programma «Academische Werkplaatsen Jeugd». Het doel van dit programma is het bevorderen van samenwerking tussen onderzoek, praktijk en beleid. In zes Academische Werkplaatsen wordt onderzoek gedaan rondom de thema’s CJG, ketensamenwerking en jeugdzorg. Het programma loopt van 2010 tot en met 2014. Voor het gehele programma is € 9 miljoen beschikbaar. Deze middelen worden begroot op artikel 41 (zie 41.3.2).

Opdrachten/subsidies/bijdragen stelselwijziging

In de bestuursafspraken 2011–2015 met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) zijn afspraken gemaakt over het te ontwikkelen nieuwe wettelijk kader, de bestuurlijke voorwaarden voor decentralisatie naar gemeenten, de transitie naar het nieuwe stelsel en de beschikbare in- en uitvoeringskosten.

In het nieuwe stelsel van de zorg voor jeugd heeft de gemeente de integrale verantwoordelijkheid voor adequate ondersteuning van kinderen en gezinnen. Binnen de gemeente speelt het CJG de rol van spin in het web die partijen in de lokale en regionale opvoedingsomgeving bijeenbrengt, stimuleert en faciliteert en een groot bereik heeft onder ouders en kinderen. Het CJG is expliciet gericht op het verminderen van beroep op zwaardere vormen van zorg. Alleen als het niet anders kan, wordt gespecialiseerde zorg ingeschakeld. Uitgangspunt is dat hulp zoveel mogelijk in de eigen sociale omgeving wordt geboden. Of dat hulp gericht is op terugkeer naar die omgeving en op het herstel van het gewone opvoeden/opgroeien.

Het CJG in één zin volgens jongeren:

«Het CJG is eigenlijk net zoiets als de kindertelefoon, maar dan voor jongeren van onze leeftijd.»

«Een CJG is een soort VVV voor jongeren met vragen over opvoeden en opgroeien.»

«Dat er nu één organisatie is die je wegwijs kan maken in de wirwar van instanties, vind ik heel goed.»

De Centra voor Jeugd en Gezin moeten ook voor jongeren van 12 tot en met 23 jaar dé plek zijn waar ze met hun vragen en problemen terecht kunnen. Jongeren willen vertrouwelijkheid en een persoonlijke benadering. Ze nemen eerder iets aan van leeftijdgenoten (peers) dan van volwassenen of professionals. Om jongeren de weg naar het CJG te laten vinden, zetten de gemeenten Geldermalsen, Capelle aan den IJssel, Heerenveen, Rheden en Oegstgeest jongerenvrijwilligers als voorlichter in voor hun leeftijdsgenoten. In pilots in deze gemeenten wordt ingezet op de kracht en verantwoordelijkheid van de jongeren zelf. Jongeren kunnen elkaar op een aantal vlakken prima ondersteunen, helpen, informeren of met elkaar nadenken over wat zij verwachten van een CJG. De pilots zijn eind 2009 gestart als onderdeel van het ZonMw- programma Vrijwillige inzet voor en door jeugd. Dit door het Ministerie van VWS gefinancierde programma heeft als doel de samenwerking te bevorderen tussen gemeenten, jeugdzorg, welzijnswerk en vrijwilligersorganisaties op het gebied van actief burgerschap rond opvoeden en opgroeien. Lessen en ervaringen uit de pilots komen beschikbaar voor alle gemeenten.

Opdrachten/subsidies/bijdragen Aanpak Kindermishandeling (circa € 1,1 miljoen)

De aanpak van kindermishandeling is een belangrijk onderdeel van de brede aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties. In 2011 wordt samen met het Ministerie van Veiligheid en Justitie een nieuw actieplan voor de aanpak van kindermishandeling opgesteld, dat voortbouwt op de fundamenten die zijn gelegd met het Actieplan Kinderen Veilig Thuis 2008–2010. Een sluitende aanpak, van preventie, signalering, stoppen tot het beperken van de schade van kindermishandeling blijft de leidraad vormen. Snelheid van handelen is daarbij vooral bij het stoppen van kindermishandeling en bieden van hulpaanbod belangrijk. De middelen worden onder andere besteed aan de uitvoering van het eerste jaar van het Actieplan, bestemd voor voorlichting en campagnes, deskundigheidsbevordering en het stimuleren van aandacht voor kindermishandeling in opleidingen.

De implementatie van de wettelijk verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, een essentieel instrument voor het kunnen omgaan met signalen van kindermishandeling, wordt gefinancierd uit artikel 44 (zie 44.3.4).

Bijdrage aan het NICAM (circa € 0,2 miljoen)

Het Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM) is verantwoordelijk voor de coördinatie van de Kijkwijzer. De Kijkwijzer geeft ouders en andere consumenten informatie over de mogelijke schadelijkheid van bioscoopfilms, dvd’s en televisieprogramma’s voor jongeren. Via de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt aan het NICAM een subsidie verstrekt waar VWS ook aan bijdraagt.

Bijdrage aan de Kinderombudsman (begroting hoofdstuk IIB; € 1,5 miljoen)

De Kinderombudsman controleert of de kinderrechten in Nederland worden nageleefd door de overheid, door organisaties in het onderwijs, de kinderopvang, jeugdzorg en de gezondheidszorg.

45.2 Kinderen met ernstige opgroeiproblemen en ouders/verzorgers met opvoedproblemen krijgen op tijd de noodzakelijke en passende zorg

Om invulling te geven aan deze doelstelling worden voornamelijk bijdragen verstrekt aan provincies en grootstedelijke regio’s voor de uitvoering van de Wet op de jeugdzorg. De instellingen voor gesloten jeugdzorg worden direct door VWS gefinancierd.

Instrumenten

Subsidies/Opdrachten voor sturing, beleidsinformatie, financiering en kwaliteit jeugdzorg (circa € 6 miljoen)

De beroepsverenigingen, de HBO-raad, werkgevers en cliëntenorganisaties krijgen ondersteuning bij de uitvoering van het implementatieplan professionalisering jeugdzorg 2010–2013. Het implementatieplan bevat vier trajecten:

  • Wetgeving, de wettelijke borging van registratie en tuchtrecht in de Wet op de jeugdzorg en aanpalende wetgeving;

  • Zelfregulering, het in de praktijk vormgeven van de (her)registratie, ethische code en het tuchtrecht;

  • Onderwijs, de beroepsopleidingen worden beter aangesloten op de praktijk van de jeugdzorg;

  • Accreditatie en na- en bijscholing van medewerkers, de vijfjaarlijkse herregistratie door onder meer bij- en nascholing.

De implementatie is van toepassing op professionals uit de gehele jeugdzorg: Bureaus Jeugdzorg, zorgaanbieders, gesloten jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming, de justitiële jeugdinrichtingen, de bureaus Halt en Nidos.

Subsidies voor gesloten jeugdzorg (circa € 0,2 miljard)

Vanaf 2012 zal geen gebruik meer worden gemaakt van de tijdelijke capaciteit die er in 2010 is bijgekomen. De beschikbare capaciteit was namelijk groter dan de vraag naar plekken.

In de gesloten jeugdzorg is een omslag nodig: iedere jongere die geplaatst wordt, komt in een traject dat erop gericht is om succesvol terug te keren naar de samenleving. Die omslag gaat het veld de komende jaren samen met andere overheden maken.

Dit moet er ook toe leiden dat de gemiddelde verblijfsduur in een instelling voor gesloten jeugdzorg substantieel vermindert. Belangrijke elementen in een traject zijn de tijdige beschikbaarheid van vervolgvoorzieningen en ambulante begeleiding.

Bijdragen aan provincies en grootstedelijke regio’s (circa € 1,2 miljard)

De provincies en grootstedelijke regio’s ontvangen een doeluitkering voor de uitvoering van de Wet op de jeugdzorg. Hiermee zijn zij in staat het Bureau Jeugdzorg te financieren en zorgaanbod in te kopen voor kinderen met een jeugdzorgindicatie. De doelstellingen voor het beleid worden opgenomen in een bijstelling van het Landelijk Beleidskader 2009–2012.

45.4 Ontvangsten

De ontvangsten op operationele doelstelling 1 bestaan voornamelijk uit de ouderbijdragen van de schippersinternaten. Dit is in 2012 circa € 1,6 miljoen.

Artikel 46 Sport en bewegen
46.1 Algemene doelstelling

Een sportieve samenleving waarin voor iedereen een passend sport- en beweegaanbod aanwezig is en waarin uitblinken in sport wordt gestimuleerd.

Rol en verantwoordelijkheid minister

Rol en verantwoordelijkheid minister

Aan het sportbeleid van de rijksoverheid ligt vooral de maatschappelijke betekenis van sport ten grondslag. Sport en bewegen dragen in belangrijke mate bij aan een betere gezondheid, aan het verbeteren van leefbaarheid, sociale samenhang en integratie, aan het verbeteren van schoolprestaties en het verminderen van schooluitval.

Op bijna alle operationele doelstellingen heeft de minister zowel een stimulerende als een faciliterende rol. De praktische invulling van die rol verschilt per operationele doelstelling en is afhankelijk van de relaties met en verantwoordelijkheden van andere partijen.

Voor de doelstelling op het terrein van sport en bewegen in de buurt maakt de minister gebruik van een tweetal bestaande stelsels.

Nederland heeft een sterke sportsector die in hoge mate zelforganiserend en zelfregulerend is. Daarbij is sprake van een landelijk netwerk met bijna 30 000 sportverenigingen, die aangesloten zijn bij landelijke sportbonden die zich verenigd hebben in de sportkoepel NOC*NSF.

De gemeenten in Nederland zijn verantwoordelijk voor het lokale accommodatiebeleid en het lokale sport- en beweegbeleid. De gemeenten investeren jaarlijks ongeveer € 1 miljard in de sport.

Voor uitblinken in sport onderschrijft het huidige kabinet, evenals voorgaande kabinetten, de ambitie van de georganiseerde sport om bij de tien beste topsportlanden van de wereld te willen horen. De primaire verantwoordelijkheid ligt bij de sportsector zelf.

Voor de doelstelling voorbereiden van een gefundeerd besluit over de kandidaatstelling voor de organisatie van de Olympische en Paralympische Spelen in 2028 in Nederland, werkt het kabinet tot 2016 de Olympische ambitie verder uit. Het besluit over een eventuele kandidaatstelling neemt het kabinet in 2016.

Rol en verantwoordelijkheid minister

Beleidsterrein

Stimuleren

Faciliteren

Sport en bewegen in de buurt

Het bevorderen van de samenwerking tussen partijen uit verschillende sectoren, zodat op lokaal niveau een passend sport- en beweegaanbod tot stand komt en blijft.

Het ontwikkelen en (mede)financieren van programma’s die er aan bijdragen dat er voor iedere Nederlander een passend sport- en beweegaanbod in de buurt aanwezig is.

     

Uitblinken in sport

 

Het mede financieren van de top 10 ambitie. Het scheppen van randvoorwaarden voor talenten en topsporters in Nederland, waardoor zij op een professionele en verantwoorde wijze kunnen uitblinken in sport, ook tijdens topsportevenementen in eigen land.

     

Voorbereiden besluit kandidaatstelling Olympische en Paralympische Spelen in 2028

De rijksinzet op de Olympische speerpunten «Ruimtelijke ambitie» en «Economische betekenis van sport», en in het bijzonder het bevorderen van de economische en maatschappelijke spin-off van topsportevenementen.

Het ondersteunen van de activiteiten van de Alliantie Olympisch Vuur.

     
 

Het bevorderen van innovaties, kennisontwikkeling en kennisdeling in de sport.

 

Beleidsrelevantie kengetallen

Vanuit de voornamelijk stimulerende en faciliterende rol van de minister van VWS zijn kengetallen over de positie van Nederland in het medailleklassement en de beweegnorm geselecteerd.

Percentage van de Nederlandse bevolking (vanaf 18 jaar) dat voldoet aan de beweegnorm

Percentage van de Nederlandse bevolking (vanaf 18 jaar) dat voldoet aan de beweegnorm

Positie Nederland in medailleklassement Olympische Zomerspelen

Positie Nederland in medailleklassement Olympische Zomerspelen

Positie Nederland in medailleklassement Olympische Winterspelen

Positie Nederland in medailleklassement Olympische Winterspelen

Prioriteiten 2012 en beleidswijzigingen

Prioriteiten 2012 en beleidswijzigingen

In het Regeerakkoord en de beleidsbrief «Sport en bewegen in Olympisch perspectief» zijn veel ambities voor het sportbeleid opgenomen. Om aan die ambities invulling te geven is, zoals vastgelegd in het Regeerakkoord, extra geld vanuit loterij afdrachten beschikbaar gekomen. Voor de periode 2012 tot en met 2014 is jaarlijks € 10 miljoen toegevoegd aan de sportbegroting.

In de beleidsbrief «Sport en bewegen in Olympisch perspectief» (Kamerstuk 30 234, nr. 37) is het sportbeleid voor de komende jaren uiteengezet. Het begrotingsjaar 2012 is op onderdelen een overgangsjaar, omdat verschillende succesvolle programma’s die door het vorige kabinet zijn ingezet, nog doorlopen. In 2012 wordt een start gemaakt met een vernieuwing op de verschillende speerpunten van beleid:

  • Sport en bewegen zijn nog meer dan voorheen met elkaar in verbinding gebracht. Dat krijgt vooral vorm in het brede programma «Sport en bewegen in de buurt», dat in het najaar van 2011 zal verschijnen (conform de toezegging tijdens het algemeen overleg Sport van 29 juni 2011). Het programma richt zich op het realiseren van vraaggericht sport- en beweegaanbod in de buurt met publieke en private partners. Hierbij zal primair worden ingezet op uitbreiding en verbreding van het aantal lokale mensen met een zogenoemde combinatiefunctie. Deze mensen kunnen de sportverenigingen versterken en de verbinding leggen met het onderwijs, zorg, welzijn en buitenschoolse opvang. Het programma wordt ondersteund met kennis over good practices en bewezen kansrijke interventies, publiek-private samenwerking, (het opbouwen van) lokale netwerken, de cijfermatige onderbouwing rond (maatschappelijke) kosten en baten van investeringen in sport en beweging en een goed monitoringssysteem;

  • Met het actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» wil het kabinet de sport veiliger maken, zodat iedereen met plezier kan sporten en de sport een positieve invloed heeft. Dit actieplan kent vier hoofdlijnen: sterke handhaving van spel- en gedragsregels en het tuchtrecht, aanpak van excessen bij de sport, aansluiting van de sport bij (lokaal) integraal veiligheidsbeleid en tot slot vrijwilligers in de sport in staat stellen ongewenst gedrag en excessen aan te pakken en te voorkomen;

  • Het kabinet staat achter de ambitie van de sportsector om Nederland tot de beste tien topsportlanden van de wereld te laten horen. De bestaande inkomensvoorziening voor topsporters wordt variabel gemaakt. Topsporters krijgen, naarmate ze ouder zijn en meer topsportervaring hebben, een hoger stipendium;

  • Topsportevenementen met een maatschappelijke en economische spin-off zijn essentieel voor de realisering van de Olympisch ambities. De afgelopen jaren zijn meer aansprekende en grote evenementen in Nederland georganiseerd, zoals het WK Turnen, het WK Tafeltennis en de start van de drie grote wielerronden. Met de komst van de «Strateigsche Evenementenkalender», zullen vaker grootschalige evenementen naar Nederland gehaald (kunnen) worden. Tevens stellen de internationale federaties steeds zwaardere eisen aan onze (multifunctionele) topsportaccommodaties. Een tijdelijke extra impuls is noodzakelijk om de ambities waar te kunnen maken. Ook wordt gewerkt aan een verdere professionalisering van topsportevenementen door meer focus aan te brengen in het evenementenbeleid en vooral in te zetten op maatschappelijke en economische spin-off van evenementen;

  • In 2012 wordt extra geïnvesteerd in meer en betere topsportmedische zorg en betere aansluiting van onderwijs op de Centra voor Topsport en Onderwijs (CTO’s);

  • In het kader van het Olympisch Plan 2028 wordt de ondersteuning van de Alliantie Olympisch Vuur voortgezet. Het kabinet wil de economische betekenis van sport versterken door in te zetten op Holland branding, toerisme, innovatie en ondernemerschap. Tot slot wil het kabinet de ruimtelijke ambitie verder uitwerken op een manier die inhoudt dat, ook als de Spelen niet naar Nederland komen, de samenleving profijt heeft van de investeringen die zijn gedaan.

46.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

64 330

87 108

104 122

128 075

131 307

121 426

122 049

               

Uitgaven

110 752

115 558

128 976

133 026

131 884

122 049

122 049

               

46.1 Voor iedere burger die dat wil is een passend sport- en beweegaanbod in de buurt aanwezig, dat bovendien veilig en toegankelijk is

77 351

80 494

80 727

84 840

83 775

77 774

77 774

               

Bekostiging

   

8 857

9 357

9 357

9 357

9 357

Compensatie van betaalde energiebelasting

   

8 857

9 357

9 357

9 357

9 357

               

Subsidies

   

43 536

47 149

46 084

40 083

40 083

waarvan onder andere:

             

Sport en bewegen in de buurt (uitwerking volgt)

   

21 000

31 000

32 000

26 000

26 000

Stimuleren van een veiliger sportklimaat

   

7 000

7 000

7 000

7 000

7 000

Gehandicaptensport

   

4 743

3 153

3 153

3 153

3 153

Nationaal actieplan sport en bewegen

   

3 800

1 500

0

0

0

Verantwoord sporten en bewegen

   

3 069

3 071

3 072

3 072

3 072

Versterken verenigingen

   

2 500

0

0

0

0

School en sport

   

1 000

700

0

0

0

               

Bijdrage aan medeoverheden

   

28 334

28 334

28 334

28 334

28 334

waarvan onder andere:

             

Impuls Brede scholen, Sport en Cultuur (combinatiefunctionarissen)

   

28 334

28 334

28 334

28 334

28 334

               

46.2 Ondersteunen van de ambitie van de georganiseerde sport om als Nederland bij de beste 10 topsportlanden van de wereld te behoren

33 401

35 064

36 896

36 548

36 548

32 548

32 548

               

Bekostiging

   

7 631

7 631

7 631

7 631

7 631

Fonds voor topsporter

   

7 631

7 631

7 631

7 631

7 631

               

Subsidies

   

29 265

28 917

28 917

24 917

24 917

waarvan onder andere:

             

Talentontwikkeling

   

12 861

12 864

12 864

12 864

12 864

Topsportevenementen

   

9 136

8 785

8 785

4 785

4 785

Versterking topsportprogramma's

   

4 500

4 500

4 500

4 500

4 500

Dopingbestrijding

   

1 518

1 518

1 518

1 518

1 518

Sportmedische begeleiding

   

1 250

1 250

1 250

1 250

1 250

               

46.3 Voorbereiden van een gefundeerd besluit over de kandidaatstelling voor de organisatie van de Olympische en Paralympische Spelen 2028 in Nederland

0

0

11 353

11 638

11 561

11 727

11 727

               

Subsidies

   

9 433

9 638

9 561

9 727

9 727

Kennis als fundament voor het sportbeleid in den brede

   

6 599

6 804

6 727

6 893

6 893

Olympische ambitie

   

1 500

1 500

1 500

1 500

1 500

Innovatie

   

1 334

1 334

1 334

1 334

1 334

               

Opdrachten

   

1 920

2 000

2 000

2 000

2 000

waarvan onder andere:

             

Olympische ambitie

   

500

500

500

500

500

Kennis als fundament voor beleid

   

1 420

1 500

1 500

1 500

1 500

               

Ontvangsten

2 139

870

870

870

870

870

870

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten-Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

Budgetflexibiliteit

In de beleidsbrief «Sport en bewegen in Olympisch perspectief» is het sportbeleid van het kabinet op hoofdlijnen neergezet. Aan de verdere uitwerking wordt momenteel vorm gegeven. Dat betekent dat op dit moment nog niet alle beleidsuitgaven een concrete bestemming hebben. Voor dat deel van het budget zijn ook nog geen verplichtingen aangegaan. Voor 2012 betreft het vooral de operationele doelstelling «Sport en bewegen in de buurt». Vanaf 2013 geldt dit ook voor de andere doelstellingen.

Uiteraard ligt een deel van beleidsuitgaven wel vast in meerjarige of structurele verplichtingen of bestuurlijke afspraken, die nagekomen moeten worden en derhalve niet alternatief aanwendbaar zijn.

46.3 Operationele doelstellingen
46.1 Voor iedere burger die dat wil is een passend sport- en beweegaanbod in de buurt aanwezig, dat bovendien veilig en toegankelijk is

Het programma «Sport en bewegen in de buurt» krijgt vanaf 2012 een nieuwe invulling. Aan de daarvoor gereserveerde middelen wordt dit najaar concreet bestemming gegeven (€ 21 miljoen).

Om invulling te geven aan deze doelstelling worden voornamelijk subsidies en bijdragen (uitkeringen) ingezet. Subsidies worden verstrekt aan NOC*NSF, sportbonden en andere (sport)organisaties om activiteiten te financieren die leiden tot een passend sport- en beweegaanbod, dat bovendien veilig en toegankelijk is. Bijdragen worden verstrekt aan gemeenten met als doel het aanstellen van combinatiefunctionarissen.

Instrumenten

Bekostiging compensatie van betaalde energiebelasting (€ 8,9 miljoen)

Sportverenigingen ontvangen geld om de kosten als gevolg van de regulerende energiebelasting gedeeltelijk te compenseren.

Subsidies voor het stimuleren van gehandicaptensport (€ 4,7 miljoen)

Sport en bewegen is voor iedereen van belang ter stimulering van een gezonde leefstijl, maar vooral ook voor gehandicapten en chronisch zieken. De subsidies worden verleend aan NOC*NSF en Gehandicaptensport Nederland.

Subsidies voor het stimuleren van een veiliger sportklimaat (€ 7,0 miljoen)

Het kabinet wil de sport veiliger maken, zodat iedereen met plezier kan sporten. Zonder last te hebben van intimidatie of geweld. Daartoe worden subsidies verleend aan NOC*NSF, dat de uitvoering van het programma verzorgt in nauwe samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) en de Koninklijke Nederlandse Hockey Bond (KNHB). Ook andere sportbonden zijn hierbij betrokken.

Subsidies voor verantwoord sporten en bewegen (€ 3,1 miljoen)

Ondersteuning van activiteiten op het gebied van de opleiding van sportartsen, het verbeteren van de kwaliteit van de sportgeneeskunde, blessurepreventie en het verzamelen en verspreiden van kennis en informatie over gezonde sportbeoefening. Hiertoe worden subsidies verstrekt aan diverse instellingen zoals Consument en Veiligheid, Vereniging voor Sportgeneeskunde en het Nederlands Instituut voor Opleiding van Sportartsen.

Subsidies voor het Nationaal actieplan sport en bewegen (€ 3,8 miljoen), School en sport (€ 1,0 miljoen), Buurt en sport (€ 0,8 miljoen) en voor het versterken van verenigingen (€ 2,5 miljoen)

Deze subsidies hebben betrekking op reeds vastgelegde verplichtingen die voort komen uit het lopende sportbeleid. Vanuit de aard van de activiteiten dragen zij ook bij aan het stimuleren van sport en bewegen in de buurt.

Bijdragen voor het aanstellen van combinatiefunctionarissen (plus) (€ 28,3 miljoen)

Via de impuls Brede Scholen, Sport en Cultuur stellen gemeenten professionals aan in combinatiefuncties. Zij leggen verbindingen tussen onderwijs en cultuur.

De middelen worden via het Gemeentefonds in de vorm van decentralisatie-uitkeringen aan de gemeenten beschikbaar gesteld.

Bijdragen voor de Impuls Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (NASB)

Ongeveer honderd gemeenten krijgen extra geld om burgers te stimuleren meer te bewegen. Dit gebeurt via de Impuls NASB, een succesvol sport- en beweegaanbod in de eigen woonomgeving. De middelen voor 2012 zijn reeds in 2001 overgeboekt naar het Gemeentefonds.

46.2 Ondersteunen van de ambitie van de georganiseerde sport om als Nederland bij de beste 10 topsportlanden van de wereld te behoren

NOC*NSF, sportbonden en andere (sport)organisaties ontvangen subsidies en bijdragen om activiteiten te financieren ten behoeve van de ambitie om bij de tien beste topsportlanden van de wereld te horen.

Instrumenten

Bekostiging Fonds voor de Topsporter (€ 7,6 miljoen)

Het Fonds voor de Topsporter verzorgt het uitkeren van een stipendium aan A-topsporters en nationale toptalenten met een inkomen dat lager is dan het minimumloon. Zo kunnen zij zich vrij maken voor hun sportcarrière.

Het Fonds voor de Topsporter zorgt bovendien voor het uitkeren van onkostenvergoedingen aan topsporters.

Subsidies voor talentontwikkeling (€ 12,9 miljoen)

Ter facilitering van talentontwikkeling ontvangen NOC*NSF en sportbonden subsidie voor het uitvoeren van talentontwikkelingsprogramma’s en voor het aanstellen en ondersteunen van specifieke talentcoaches. Centra voor Topsport en Onderwijs (CTO’s) ontvangen subsidie voor het verbeteren van de combinatie toptraining, onderwijs en wonen. Ook wordt subsidie verleend aan Olympische netwerken voor de regionale ondersteuning.

Subsidies voor versterking topsportprogramma’s (€ 4,5 miljoen)

Om de top tien ambitie waar te kunnen maken worden de topsportprogramma’s van NOC*NSF en sportbonden versterkt.

Subsidie voor sportmedische begeleiding (€ 1,3 miljoen)

Topsporters moeten goede en verantwoorde sportmedische begeleiding krijgen. Om het aanbod van de topsportmedische zorg in Nederland te verbeteren en te vergroten ontvangt NOC*NSF een subsidie.

Nienke Kingma (toproeister) over topsportmedische begeleiding:

«De Nederlandse damesacht roeien won op de Olympische Spelen in 2004 in Athene brons en in 2008 in Beijing zilver. In Londen 2012 gaan we uiteraard voor goud! Maar ook de concurrentie zit niet stil. Om kans te maken op een medaille zullen we daarom tot het uiterste moeten gaan en moeten we elke dag onze grenzen verleggen. Alleen zo kunnen we in 2012 voorbereid aan de start van de finale liggen om mee te strijden voor de medailles.»

«Dit vergt veel van het lichaam en vaak is het moeilijk te bepalen wat het verschil is tussen grenzen verleggen en grenzen overgaan. Hierdoor liggen ziekte en blessure op de loer. Gelukkig is er bij de Koninklijke Nederlandse Roeibond een medisch team om ervoor te zorgen dat deze groep vrouwen de grenzen minder snel over gaat en, indien nodig, weer opgelapt wordt. Als deze mensen (sportartsen, fysiotherapeuten, masseurs) en alle kennis die zij met zich meebrengen er niet zouden zijn, zou het doel van een Olympische medaille in 2012 onmogelijk zijn.»

«Hiermee is de topsportmedische begeleiding minstens zo belangrijk als de coach die vertelt hoe een roeihaal gemaakt moet worden. Ze zorgen ervoor dat we in staat zijn om 12 keer per week te trainen en daar het beste uit te halen. Ze zorgen ervoor dat elke keer de grenzen opgezocht worden, maar dat we hier niet vaak overheen gaan. En mocht het toch voorkomen dat dit gebeurt, dan zijn zij de mensen die er alles aan doen wat mogelijk is om ervoor te zorgen dat we weer zo snel mogelijk in de boot zitten en de trainingen weer aankunnen om het Olympische doel te verwezenlijken.»

Subsidies voor topsportevenementen (€ 9,1 miljoen)

Er zijn subsidies beschikbaar voor (sport)organisaties voor het verkrijgen en organiseren van aansprekende topsportevenementen in Nederland en voor de noodzakelijke aanpassingen aan de daarvoor beschikbare (multifunctionele) accommodaties.

Subsidies en bijdragen aan (inter)nationale antidopingorganisaties (€ 1,5 miljoen)

Voor het tegengaan van dopinggebruik worden op basis van internationale afspraken subsidies en bijdragen verleend aan (inter)nationale antidopingorganisties.

46.3 Voorbereiden van een gefundeerd besluit over de kandidaatstelling voor de organisatie van de Olympische en Paralympische Spelen 2028 in Nederland

Om invulling te geven aan deze doelstelling worden voornamelijk subsidies verstrekt aan NOC*NSF en InnoSportNL om activiteiten te financieren die bijdragen aan de Olympische ambitie. Tevens worden subsidies en opdrachten verstrekt ter versterking van de kennis als fundament voor het sportbeleid in den brede. Vanwege het algemeen karakter van deze subsidies en opdrachten zijn ze ondergebracht op deze operationele doelstelling.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken besteedt deze kabinetsperiode € 1,0 miljoen in het kader van de Olympische ambitie.

Instrumenten

Subsidies en opdrachten aan de Alliantie Olympisch Vuur (€ 2,0 miljoen)

De Alliantie Olympisch Vuur12 krijgt bij haar activiteiten ondersteuning van een programmabureau. Voor de medefinanciering van dit programmabureau verstrekt VWS een subsidie. Er zullen subsidies en opdrachten worden verstrekt voor verkennende studies en onderzoeken in het kader van een mogelijk bid voor de Olympisch Spelen in Nederland.

Subsidies voor innovatie (€ 1,3 miljoen)

Er worden subsidies verstrekt aan InnoSportNL en NOC*NSF om grensverleggende innovatieve toepassingen voor de (top)sport te ontwikkelen.

Subsidies en opdrachten voor «Kennis als fundament van beleid» (€ 8,1 miljoen)

Via het sectorplan «Sportonderzoek en -onderwijs» wordt gewerkt aan borging van kennis op universiteiten en hogescholen, een goede kennistransfer vanuit het hoger onderwijs naar het veld en bestaande en nieuwe opleidingen in de sport. Tevens wordt ingezet op het valideren van kansrijke sport- en beweegconcepten en op het borgen en verspreiden van beschikbare kennis. Kennis- en onderzoeksinstituten, waaronder TNO, het Mulier Instituut, ZonMw en het RIVM krijgen hiervoor subsidies en opdrachten.

Artikel 47 Oorlogsgetroffenen en Herinnering Wereldoorlog II
47.1 Algemene beleidsdoelstelling

De (im)materiële zorg voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen Wereldoorlog II is geborgd en mensen beseffen, mede op basis van de gebeurtenissen uit WOII, wat het betekent om in vrijheid te kunnen leven.

Belangrijkste beleidsonderwerpen 2012

Belangrijkste beleidsonderwerpen 2012

Op het terrein van de «erfenis» van de Tweede Wereldoorlog is continuïteit en toekomstbestendigheid belangrijk.

Voor 2012 ligt de nadruk op de volgende beleidsinitiatieven:

  • Bij een steeds kleinere doelgroep zeker stellen dat de (kennis over de) zorg voor oorlogsgetroffenen geborgd wordt;

  • Het op stelselniveau volgen, regisseren en monitoren van ontwikkelingen op het terrein van de zorg voor oorlogsgetroffenen en van de herinnering;

  • Voorzitterschap 2011/2012 van de Task Force for International Cooperation on Holocaust Education, Remembrance and Research (ITF) – een organisatie met intussen 28 aangesloten landen – in nauwe samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het voorzitterschap wordt voorbereid samen met de volgende (België) en de daarop volgende (Canada) voorzitter.

Ministeriële verantwoordelijkheid

Ministeriële verantwoordelijkheid

De bewindspersonen van VWS zijn ministerieel verantwoordelijk voor:

  • Het actueel houden van de wet- en regelgeving voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen. Wijzigingen kunnen noodzakelijk zijn in verband met bijvoorbeeld de wijziging van wetgeving op andere terreinen;

  • Het toezicht op vier zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s), namelijk de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), de Sociale Verzekeringsbank (SVB), de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling Indonesië (CAOR) en de Stichting Afwikkeling Rechtsherstel Sinti en Roma (SARSR);

  • De (financiering van de) infrastructuur die het mogelijk maakt de herinnering van WOII blijvend betekenis te geven.

Externe factoren

Externe factoren

Daling van het aantal cliënten als gevolg van de vergrijzing raakt de instellingen voor materiële en immateriële hulp, zoals de SVB, de PUR en de begeleidende instellingen. Het is van groot belang dat, ondanks deze daling, de uitvoeringsorganen in deze fase doelmatig en effectief (kunnen) blijven functioneren en in die zin toekomstbestendig zijn. Dit is mede geborgd door overheveling van het cliëntbeheer van de PUR naar de SVB sinds 1 januari 2011.

De bereikte mate van bewustwording over de betekenis van vrijheid is naast de herinnering aan de gebeurtenissen uit WOII mede afhankelijk van actuele maatschappelijke ontwikkelingen die niet direct door VWS kunnen worden beïnvloed.

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Bij de algemene doelstelling is geen indicator in de begroting opgenomen, omdat de doelstelling verschillende uiteenlopende elementen bevat die zich moeilijk in één indicator laten weergeven.

47.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen

382 273

368 567

342 171

324 950

307 885

291 811

276 737

               

Uitgaven

380 292

362 551

342 776

325 170

307 885

291 811

276 737

               

47.1 1. Een kwalitatief goed en doelmatig stelsel van materiële en immateriële hulpverlening in een situatie van structureel dalende werklast

368 981

353 332

333 781

316 175

298 890

282 816

267 742

               

Bekostiging

   

299 058

282 275

266 310

250 486

235 491

Wet uitkeringen vervolgingslachtoffers 1940–1945 (Wuv)

   

162 158

153 073

144 880

136 222

129 144

Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 40–45 (Wubo)

   

70 309

68 074

65 307

62 830

59 500

Wet buitengewoon pensioen 1940–1945 (Wbp)

   

57 366

51 749

46 679

41 987

37 400

Overige regelingen

   

9 225

9 379

9 444

9 447

9 447

               

Subsidies

   

12 218

12 703

11 983

12 126

12 447

waarvan onder andere:

             

Immateriële dienstverlening

   

8 104

7 829

7 829

7 829

7 829

               

Opdrachten

   

321

321

321

321

321

               

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

   

22 184

20 876

20 276

19 883

19 483

waarvan onder andere:

             

Pensioen- en Uitkeringsraad

   

6 621

5 413

4 813

4 420

4 020

Sociale Verzekeringsbank

   

13 004

13 004

13 004

13 004

13 004

               

47.2 2. De herinnering aan WOII blijft levend en veel mensen – waaronder jeugdigen – zijn zich bewust van de betekenis van WOII, mede in relatie tot grondrechten, democratie, (internationale) rechtstaat en vrijheid

11 311

9 219

8 995

8 995

8 995

8 995

8 995

               

Subsidies

             

waarvan onder andere:

   

8 795

8 795

8 795

8 795

8 795

Nationaal Comité 4 en 5 mei

   

4 440

4 440

4 440

4 440

4 440

               

Opdrachten

   

200

200

200

200

200

               

Ontvangsten

1 167

0

0

0

0

0

0

Bovenstaande informatie is bedoeld voor de Staten-Generaal. Aan dit overzicht kunnen geen rechten worden ontleend.

Budgetflexibiliteit

Voor een beperkt deel van de beleidsuitgaven zijn nog geen verplichtingen aangegaan. Deze middelen worden gedurende het jaar aangewend voor beleidsdoeleinden en zijn in principe niet alternatief aanwendbaar.

De uitgaven op dit artikel bestaan grotendeels uit wetten en regelingen voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (circa 87% in 2012). De overige uitgaven bestaan voornamelijk uit bijdragen aan zelfstandige bestuursorganen en subsidies op grond van wet- en regelgeving en afspraken. De middelen zijn derhalve in beginsel niet alternatief aanwendbaar.

47.3 Operationele doelstellingen

Er zijn twee operationele doelstellingen voor dit beleidsterrein:

  • 1. Een kwalitatief goed en doelmatig stelsel van materiële en immateriële hulpverlening aan verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen WOII in een situatie van structureel dalende werklast;

  • 2. De herinnering aan WOII blijft levend en veel mensen – waaronder jeugdigen – zijn zich bewust van de betekenis van WOII, mede in relatie tot grondrechten, democratie, (internationale) rechtstaat en vrijheid.

47.3.1 Een kwalitatief goed en doelmatig stelsel van materiële en immateriële hulpverlening aan oorlogsgetroffenen WOII in een situatie van structureel dalende werklast

Motivering

Motivering

Na de Tweede Wereldoorlog is in Nederland voor de deelnemers aan het verzet en de oorlogsslachtoffers een in de wereld uniek stelsel van materiële en immateriële hulpverlening opgezet, geschraagd door principes van «ereschuld» en «bijzondere solidariteit». Het aantal cliënten neemt om demografische redenen gestaag af. Gezien deze ontwikkeling zullen ook de organisaties die de materiële en immateriële hulpverlening verzorgen, zich geleidelijk moeten aanpassen aan de afnemende «vraag». Het is belangrijk dat dit op een verantwoorde manier gebeurt, zodat de dienstverlening kwantitatief en kwalitatief op peil blijft. Het kabinet begeleidt en faciliteert deze ontwikkeling. Dat gebeurt bijvoorbeeld door samenwerking te stimuleren tussen de instellingen waar het draagvlak van de afzonderlijke instellingen te smal dreigt te worden. Om die reden is het cliëntbeheer van de PUR – het berekenen en betalen van de pensioenen en uitkeringen en de verstrekking van bijzondere voorzieningen aan bestaande cliënten – per 1 januari 2011 overgedragen aan de SVB. De PUR als apart toelatingsorgaan dat beslist over de eerste aanvragen (en de beleidsregels formuleert voor de SVB) blijft bestaan.

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

De indicatoren hebben betrekking op de doelmatigheid (indicator 1) en de kwaliteit van dienstverlening (indicatoren 2 en 3) van de PUR.

Indicator 1 laat de apparaatskosten van de PUR zien in verhouding tot de programma-uitgaven voor pensioenen en uitkeringen. Dit percentage geeft een – zeer globale – indicatie van de (ontwikkeling van de) doelmatigheid van bij de uitvoering. Het streven is erop gericht een (sterke) stijging van dit percentage zoveel mogelijk te voorkomen.

De indicatoren 2 en 3 tonen het percentage eerste aanvragen en vervolgaanvragen voor een pensioen, uitkering of voorziening dat binnen de wettelijke termijn is afgehandeld.

Indicatoren (output)
 

2008

2009

2010

Streefwaarde

≥ 2012

1. Percentage apparaatskosten PUR (SVB) in verhouding tot de

uitgaven voor pensioenen en uitkeringen

4,8%

4,6%

4,6%

4,5%

2. Percentage eerste aanvragen die door de PUR binnen de (verlengde) wettelijke termijn zijn afgehandeld

85%

84%

82%

84%

3. Percentage vervolgaanvragen die door de PUR binnen de (verlengde) wettelijke termijn zijn afgehandeld

86%

83%

78%

84%

Bron

1. Jaarverslagen PUR 2009 en 2010.

2. Jaarverslagen PUR 2009 en 2010.

3. Jaarverslagen PUR 2009 en 2010. De basiswaarden en de streefwaarden voor de afhandeling van eerste aanvragen en vervolgaanvragen betreffen een gewogen gemiddelde van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 (Wuv), de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940–1945 (Wubo) en de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945 (Wbp). Deze indicatoren worden jaarlijks gepubliceerd in het jaarverslag van de PUR. De percentages over 2010 kunnen nog veranderen als aanvragen in voorraad nog binnen de wettelijke termijnen worden afgehandeld.

Instrumenten stelsel

Wetten en regelingen

Onderstaande tabel geeft een overzicht van (de ontwikkeling van) het aantal pensioenen en uitkeringen en de daarmee gemoeide totale programma-uitgaven in het kader van de wetten en regelingen voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen over de periode 2008–2011. De wetten en regelingen voor oorlogsgetroffenen worden alleen nog bijgesteld als wijzigingen in aanpalende wetten dat noodzakelijk maken.

De totale uitgaven in 2012 bedragen € 299 miljoen.

Kengetal
 

2008

2009

2010

Geraamd 2011

Wuv

       

Gemiddeld aantal betaalbare uitkeringen (inclusief uitkeringen art. 21b)

16 624

15 881

14 682

14 184

Uitgaven Wuv totaal (bedragen x € 1 miljoen)

182,5

179,0

177,2

170,3

         

Wubo

       

Gemiddeld aantal betaalbare uitkeringen (inclusief toeslag art. 19)

13 338

13 407

13 214

13 030

Uitgaven Wubo totaal (bedragen x € 1 miljoen)

69,0

70,9

72,3

70,8

         

Wbp

       

Gemiddeld aantal betaalbare pensioenen

4 044

3 744

3 415

3 264

Uitgaven Wbp totaal (bedragen x € 1 miljoen)

85,2

78,5

72,1

66,4

         

AOR

       

Gemiddeld aantal uitkeringen

1 831

2 025

2 128

2 208

Uitgaven AOR totaal (bedragen x € 1 miljoen)

6,4

6,6

6,9

7,4

Bron

PUR, Stichting Administratie Indonesische Pensioenen, januari 2011

Wuv = Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945

Wubo = Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940–1945

Wbp = Wet buitengewoon pensioen 1940–1945

AOR= Algemene Ongevallenregeling

Het gemiddeld aantal uitkeringen bij Wuv, Wubo en Wbp daalt geleidelijk. Bij de AOR-regeling is nog sprake van een stijging, direct of indirect als gevolg van het projecten «Gerichte benadering» en «Brede benadering».

Bijdragen aan ZBO’s

Om de materiële hulp zoals pensioenen, uitkeringen en bijzondere voorzieningen te kunnen verlenen aan verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen, worden in 2012 bijdragen (€ 22,2 miljoen) ter beschikking gesteld aan de ZBO’s PUR, SVB, Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling Indonesië (CAOR) en de Stichting Afwikkeling Rechtsherstel Sinti en Roma (SARSR). Dit laatste bestuursorgaan zal uiterlijk op 1 januari 2013 zijn opgeheven. De werkzaamheden van SARSR zullen in de komende periode uitsluitend nog gekoppeld zijn aan de financiële relatie met het Nederlands Instituut Sinti en Roma (NISR), een steunpunt voor Sinti en Roma dat op 1 januari 2010 formeel van start is gegaan.

Subsidies immateriële dienstverlening

Om immateriële hulpverlening (maatschappelijk werk, sociale dienstverlening) aan verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen mogelijk te maken, worden subsidies verleend aan gespecialiseerde instellingen, waaronder de zogenoemde begeleidende instellingen. Dit betreft de Stichting Pelita, de Stichting Joods Maatschappelijk Werk (JMW) en de Stichting 1940–1945 (€ 6,3 miljoen).

Toezicht op de ZBO’s

Doel van het toezicht op de ZBO’s is om de ministeriële verantwoordelijkheid voor een rechtmatige, doelmatige en kwalitatief goede uitvoering van de wetten en regelingen voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen en van het naoorlogs rechtsherstel te kunnen waarmaken.

47.3.2 De herinnering aan WOII blijft levend en veel mensen - waaronder jeugdigen - zijn zich bewust van de betekenis van WOII, mede in relatie tot grondrechten, democratie, (internationale) rechtstaat en vrijheid

Motivering

Motivering

Het is belangrijk de herinnering aan WOII levend te houden en te borgen dat blijvend betekenis kan worden gegeven aan het verhaal van de oorlogsgetroffenen. Ook dit is onderdeel van de leidende begrippen «ereschuld» en «bijzondere solidariteit». Het belang van het levend houden van de herinnering geldt niet alleen voor (nabestaanden van) mensen die deze oorlog hebben meegemaakt, maar juist ook voor nieuwe generaties. Generaties van nu en later moeten betekenis kunnen geven aan alle facetten van deze geschiedenis. Dat geldt zowel voor de Tweede Wereldoorlog zoals deze zich in Nederland en Europa heeft afgespeeld, en dan vooral de Holocaust als dieptepunt van het menselijk bestaan, maar evenzo voor de oorlog (en de Bersiap-periode) in Nederlands-Indië. De betekenis van het levend houden van de herinnering aan WOII ligt ook in de relatie tot hedendaagse vraagstukken van grondrechten, democratie, (internationale) rechtsorde en vrijheid. Dat vraagt om een kennisinfrastructuur die antwoorden kan geven op vragen van maatschappelijke diversiteit, de informatierijke samenleving en kennis van de geschiedenis. Het Ministerie van VWS zorgt dat er een adequate infrastructuur is die dat mogelijk maakt.

Met ingang van 1 januari 2011 is een aantal departementale uitvoeringstaken op het terrein van «herdenken en vieren» en educatie over gedragen naar het Nationaal Comité 4 en 5 mei (Comité). Het Comité zal zich ontwikkelen tot het kenniscentrum op het gebied van de herinnering WOII.

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

Beleidsrelevante indicatoren en -kengetallen

De indicatoren meten het belang dat de Nederlandse bevolking hecht aan 4 en 5 mei. De cijfers laten zien dat het draagvlak voor zowel de Nationale Herdenking op 4 mei als de viering van de Bevrijding op 5 mei onverminderd groot is.

Indicator (outcome)
 

2008

2009

2010

2011

Streefwaarde ≥ 2012

1. Percentage van de bevolking dat (veel) belang aan 4 mei hecht

85%

86%

80%

86%

86%

2. Percentage van de bevolking dat (veel) belang aan 5 mei hecht

79%

77%

80%

78%

80%

Bron

Nationaal Comité 4 en 5 mei. Deze indicatoren worden jaarlijks gemeten.

Instrumenten Herinnering

Adequate infrastructuur

Het kabinet zorgt dat er een adequate infrastructuur is, gericht op het blijvend betekenis (kunnen) geven aan de herinnering aan gebeurtenissen uit WOII. Het Ministerie van VWS verleent vanuit deze (stelsel)verantwoordelijkheid instellingssubsidies aan de vier nationale herinneringscentra (Kamp Vught, Kamp Westerbork, Kamp Amersfoort en het Indisch Herinneringscentrum Bronbeek), het Nationaal Comité 4 en 5 mei, de Stichting Herdenking 15 augustus 1945 en aan het NIOD (Netwerk oorlogsbronnen).

Een aantal uitvoeringstaken is in 2011 overgedragen aan het Nationaal Comité 4 en 5 mei. De overdracht leidt ertoe dat de rol en positie van het Comité in het beleidsveld WOII verandert. In kwantitatieve zin, omdat het takenpakket een forse uitbreiding heeft ondergaan, maar ook principieel; het Comité verstrekt (in mandaat van het Ministerie VWS) projectsubsidies aan derden op het terrein van de educatie over de gebeurtenissen uit WOII. De ervaringen die het Comité in deze versterkte uitvoerende rol opdoet, zullen kunnen bijdragen aan de effectiviteit van het VWS-beleid.

Op onderstaande onderdelen van de herinnering WOII kan het Comité binnen de met VWS afgestemde doelstellingen eigen afwegingen maken:

  • Ondersteuning organisaties herinnering WOII;

  • Herinnering WOII internationaal;

  • Herdenken;

  • Reünies en lotgenotencontacten;

  • Educatie en publieksgerichte toepassingen Erfgoed van de Oorlog;

  • Toegepast onderzoek.

Deze onderdelen zijn in de VWS-begroting 2011 toegelicht.

Het Comité verantwoordt zich over het gevoerde beleid in het kader van de reguliere planning en control-cyclus. Daarnaast worden de bereikte resultaten periodiek geëvalueerd in een gestructureerd politiek-bestuurlijk overleg tussen het Ministerie van VWS en het Comité.

5

Epode (Ensemble, Prévenons l’Obesité Des Enfants) biedt een effectieve geïntegreerde lokale aanpak om overgewicht bij kinderen en volwassenen terug te dringen. Stevig politiek draagvlak, publiek-private samenwerking, sociale marketing, verbinding van preventie met zorg en onafhankelijke wetenschappelijke evaluatie zijn de vijf belangrijkste peilers van de aanpak.

6

Diabetes, vasculair risicomanagement en COPD.

7

Bij stepped care wordt uitgegaan van het principe dat pas bij gebleken noodzaak naar intensievere behandeling wordt overgegaan.

8

E-health omvat gerichte voorlichting, zelftests en behandeling via internet.

9

In de bestuursafspraken 2011–2015 is een voorbehoud gemaakt voor wijzigingen die in het wetstraject worden aangebracht die de doelen achter en/of de uitvoerbaarheid van decentralisaties beïnvloeden. Rijk en VNG treden dan opnieuw in overleg over de gemaakte afspraken. Een vergelijkbare situatie ontstaat als de Eerste Kamer instemt met de initiatiefvoorstellen Leijten (Kamerstukken 31 347, 31 353 en 31 375).

10

«Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling: resultaten van de voormeting naar campagne-effect», bureau Veldkamp, november 2010.

11

Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang 2010

12

In de Alliantie Olympisch Vuur werken NOC*NSF, de rijksoverheid, de G4, VNG, IPO, VNO-NCW en FNV samen aan de uitwerking van het Olympisch Plan 2028.

Licence