Base description which applies to whole site

2.1 BELEIDSAGENDA

2.1.1 Beleidsprioriteiten

Nederland is weer op de goede weg na een aantal moeizame economische jaren. De afgelopen periode kenmerkte zich door onzekerheid. Heb ik straks werk? Kan ik mijn rekeningen betalen? Veel mensen maakten zich zorgen over die vragen. Gelukkig is het herstel ingezet: dit jaar zijn er meer banen en minder werklozen, en ook voor volgend jaar is het beeld positief. Mensen hebben bijna net zoveel vertrouwen in het economische klimaat als voor de recessie. Dit herwonnen perspectief op een betere toekomst sterkt de weerbaarheid van onze samenleving. Maar de ingezette weg omhoog is nog lang; het voorzichtige herstel is fragiel en onzeker. De jaren van economische neergang zijn niet zomaar goed gemaakt.

Hoewel meer openstaande vacatures de kansen op werk vergroten, blijft aandacht nodig voor mensen in een kwetsbare positie. De werkloosheid is relatief hoog onder arbeidsgehandicapten, flexwerkers, mensen zonder startkwalificatie, jongeren en niet-westerse migranten. Mensen die tijdens de crisis hun baan verloren lopen risico op een structurele achterstand op de arbeidsmarkt. De langdurige werkloosheid is verdrievoudigd sinds 2009 en treft vooral 45-plussers2. Dit zet druk op het streven naar een samenleving waarin iedereen, ongeacht zijn of haar achtergrond, de ruimte en mogelijkheden krijgt om iets van het leven te maken. Het economische herstel biedt kansen om dit ideaal weer dichterbij te brengen; het kabinet wil die kansen volledig benutten.

Zo leveren hervormingen, gesteund door sociale partners in het sociaal akkoord, een belangrijke bijdrage aan het oplossen van deze maatschappelijke problemen. De Wet werk en zekerheid (Wwz) verkleint scheidslijnen op de werkvloer tussen collega’s met een vast en met een flexibel contract. De Participatiewet geeft mensen met een arbeidsbeperking meer kans op werk. Maar wetgeving is slechts een eerste stap; de échte veranderingen komen in de maatschappij tot stand. Het goed laten landen van de hervormingen in de samenleving en de zorgvuldige implementatie ervan hebben dan ook de volle aandacht van het kabinet. Mensen en bedrijven hebben daarbij ook een belangrijke eigen verantwoordelijkheid. Ook initiatieven om mensen naar werk te begeleiden, zoals de sectorplannen en de aanpak van werkloosheid onder jongeren en ouderen, blijven in 2016 hoog op de agenda staan.

De komende periode staat tevens in het teken van nieuwe initiatieven. Voor ons liggen nog volop mogelijkheden voor een samenleving die mensen meer welzijn en welvaart biedt, maar dat vergt wel dat we blijven nadenken over de grote vraagstukken. Wat vergroot de kans op werk voor iedereen? Hoe borgen we een inclusieve samenleving, zonder scheidslijnen naar herkomst of opleiding? Wat betekenen robotisering en technologische ontwikkeling voor de werkvloer? Hoe dragen we een solidaire en activerende sociale zekerheid over aan volgende generaties? Nu is het moment om met herwonnen perspectief te bouwen aan een betere toekomst, voor ons en de generaties na ons.

Het kabinet werkt via dialoog en draagvlak aan maatschappelijke veranderingen, en zet daarbij nieuwe stappen. Zo kiest het voor een toekomstgerichte agenda rondom het aanvullende pensioen. De belastingverlaging op arbeid schept structureel banen en versterkt de koopkracht, met name voor werkenden. De kinderopvangtoeslag gaat omhoog, er komen meer plekken voor peuteropvang en het betaald kraamverlof voor partners wordt uitgebreid naar vijf dagen. Het Europees voorzitterschap is gericht op internationale oplossingen. En nieuwe wetgeving, bijvoorbeeld over de arbeidsvoorwaarden van payrollwerknemers of de loontegemoetkoming, brengt een arbeidsmarkt met meer goed werk dichterbij.

Kortom, het kabinet blijft werken aan het Nederland van morgen. De drie rode draden voor het Ministerie van SZW zijn daarbij: 1) meer goed werk, 2) kansen voor iedereen en 3) met de blik op de toekomst.

Onderdeel 1: meer goed werk

Een baan staat voor een zelfstandig bestaan, inkomenszekerheid, gezondheid en zelfontplooiing; dat is zoveel meer dan alleen het loonstrookje aan het einde van de maand. Werk is én blijft het belangrijkste wapen tegen armoede en isolement. Werk verbindt ook mensen van verschillende herkomst. De economische crisis heeft mensen die zonder werk kwamen te zitten dan ook hard getroffen; niet alleen in hun inkomen, maar in hun hele welzijn. Gelukkig vertoont de arbeidsmarkt de eerste tekenen van herstel. Het kabinet zet alle zeilen bij om dit herstel tot volle bloei te laten komen. De nadruk ligt daarbij op meer goed werk; enerzijds door het stimuleren van de werkgelegenheid, anderzijds door aandacht voor de kwaliteit van arbeidsomstandigheden.

In een goede arbeidsrelatie bouwen werkgevers en werknemers samen iets op, in het besef dat investeren in elkaar in ieders belang is. Tijdelijke contracten bieden mensen een opstap om te participeren op de arbeidsmarkt. Werkgevers kunnen hiermee «ziek en piek» opvangen en zo hun bedrijf draaiend houden. Maar de sterke groei van het aantal mensen met onzeker werk brengt ook uitdagingen mee. Werknemers in tijdelijke dienst zijn aanzienlijk minder tevreden over hun contract dan hun collega's in vaste dienst. Onzeker werk kan leiden tot meer stress en minder scholing, en heeft dan risico’s voor de inzetbaarheid, productiviteit en innovatie. Niemand is daarbij gebaat, ook werkgevers niet. Tegelijkertijd zou het voor werknemers in vaste dienst vanzelfsprekender moeten zijn om zich, samen met werkgevers, blijvend te oriënteren op duurzame inzetbaarheid. Verbetering van de balans tussen vaste en tijdelijke arbeidscontracten is nodig, om te waarborgen dat de positieve effecten van beide vormen van arbeid overheersten.

Percentage tevreden werknemers over contractvorm en baan

Het percentage werknemers dat tevreden is met de contractvorm is aanzienlijk lager voor mensen met een tijdelijk contract. Wanneer het gaat om de algehele tevredenheid over de baan, dan is het verschil duidelijk minder groot (bron: SCP, Arbeidsaanbodpanel 2012).

Het percentage werknemers dat tevreden is met de contractvorm is aanzienlijk lager voor mensen met een tijdelijk contract. Wanneer het gaat om de algehele tevredenheid over de baan, dan is het verschil duidelijk minder groot (bron: SCP, Arbeidsaanbodpanel 2012).

Het kabinet werkt aan een arbeidsmarkt met meer goed werk. Iedereen op de werkvloer – en niet alleen de werknemer die in vaste dienst is – verdient perspectief en heeft recht op ontplooiing en autonomie. De potentie is er: hoewel mensen in tijdelijke dienst vaak niet tevreden over hun contract zijn, zijn ze dat meestal wel over het werk zelf. De andere uitdaging is het openzetten van de deur van de arbeidsmarkt voor mensen die nu geen werk hebben of in een uitkering zitten. Werkloosheid is niet alleen een probleem voor het individu, maar voor de maatschappij als geheel. De relatief hoge werkloosheid onder mensen met een migrantenachtergrond past bijvoorbeeld niet bij het streven naar een samenleving zonder scheidslijnen naar herkomst. Het is dan ook zaak dat het ingezette herstel van de arbeidsmarkt snel tot volle wasdom komt. Het kabinet werkt nauw samen met sociale partners om de randvoorwaarden voor meer goed werk op te stellen.

Lastenverlichting en koopkracht

De economie groeit, en de crisis lijkt gekeerd. Dankzij de gestegen werkgelegenheid zijn er nu ruim 100 duizend meer mensen met werk dan een jaar geleden3. Maar van écht herstel is pas sprake wanneer de werkloosheid verder daalt. Nog steeds zitten relatief veel mensen onvrijwillig thuis zonder baan, al is de situatie duidelijk beter dan vorig jaar. Meer perspectief voor de mensen die nu naast de zijlijn van de arbeidsmarkt staan, vraagt om extra groei van de werkgelegenheid. Hoewel bedrijven nu al veel nieuwe banen scheppen, biedt het economisch herstel potentie voor extra groei in de komende jaren. De werkgelegenheid reageert altijd vertraagd op de economische conjunctuur, omdat bedrijven niet over één nacht ijs gaan bij het aannemen of ontslaan van personeel.

Het kabinet wil het herstel van de economie en de groei van de werkgelegenheid verder aanjagen door een forse lastenverlaging zoals voorgesteld in het belastingplan4. Zo wordt de arbeidskorting verhoogd en het belastingtarief in de tweede en derde schijf verlaagd. De lastenverlichting zorgt er, samen met de verwachte loonstijgingen, voor dat werkenden direct meer overhouden in hun portemonnee. Minder belasting geeft werkgevers financiële ruimte om personeel aan te nemen, wat bijdraagt aan structureel herstel van de arbeidsmarkt.

Speciale aandacht gaat uit naar het vergroten van de kansen op werk voor mensen met een laag inkomen. Het kabinet introduceert een tegemoetkoming voor werkgevers die de mensen aannemen met een loon tussen 100% en 120% van het minimumloon; het zogenaamde lage-inkomensvoordeel (LIV). Deze tegemoetkoming per 2017 verlaagt de loonkosten, waardoor de kansen op werk toenemen zonder de inkomenspositie van deze mensen aan te tasten. De impuls van circa € 500 miljoen is daarmee positief voor zowel werknemers als werkgevers.

Het kabinet staat voor evenwichtige koopkrachteffecten. In de voorlopige ramingen van het CPB5 kwam op dit punt geen positief beeld naar voren voor gepensioneerden en uitkeringsgerechtigden. Het kabinet heeft besloten om de koopkracht voor deze groepen in 2016 te repareren, zodat ook zij de vruchten plukken van het economisch herstel. Hiertoe wordt de bezuiniging op de huurtoeslag uitgesteld, de verhoging van de zorgtoeslag verlengd en worden de ouderenkorting en het kindgebonden budget geïntensiveerd.

Door de samenloop van verschillende maatregelen daalde de koopkracht voor alleenverdieners met kinderen in 2015. Dit is vorig jaar deels gerepareerd door het afbouwpercentage van het kindgebonden budget te verlagen. Tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen in 2014 is aan de SGP toegezegd dat het kabinet bij de belastingherziening aandacht zal houden voor de positie van alleenverdieners met kinderen. Het kabinet komt haar toezegging na door vanaf 2016 het derde en volgende kindbedrag in het kindgebonden budget te verhogen. Dit komt vooral ten goede aan de koopkrachtontwikkeling van alleenverdieners met kinderen.

Uitwerking sociaal akkoord

De uitwerking van het sociaal akkoord gaat om meer dan alleen het naleven van de letter van de wet; het gaat om een maatschappelijke verandering waarin de waarde van werk voorop staat. Verbetering van de balans tussen vast en flexibel werk is daar onderdeel van, net als de bestrijding van schijnconstructies door ondersteuning van de handhaving van de wet- en regelgeving. De Wwz en de Wet aanpak schijnconstructies (WAS) bieden hierbij het juridisch kader. Deze hervormingen zijn met breed draagvlak door het parlement aangenomen. Het komt er nu op aan dat de hervormingen ook in de praktijk gaan werken. Het kabinet is voortdurend in contact met maatschappelijke partijen, zodat het indien nodig kan bijsturen als de wetten niet of onvoldoende bijdragen aan het behalen van de gestelde doelen. Ook start in september 2015 een campagne die werknemers en werkgevers wil laten zien dat je met oog voor elkaars belangen kunt zoeken naar mogelijkheden om met vaste contracten toch flexibiliteit te organiseren in een bedrijf.

Het kabinet en de sociale partners hebben samen de sectorplannen opgezet om de gevolgen van de economische crisis te verzachten en de werking van de arbeidsmarkt structureel te verbeteren. Door de sectorplannen kan voorkomen worden dat werknemers die hun baan verliezen eerst werkloos moeten worden, voordat ze geholpen worden bij het vinden van ander werk. Ook kunnen dankzij de sectorplannen meer jongeren aan werk geholpen worden. Het is van belang dat zoveel mogelijk mensen profiteren van het economische herstel en dat kansen om mensen aan werk te helpen niet onbenut blijven. Voor cofinanciering van de sectorplannen stelt het kabinet in 2016 € 182 miljoen beschikbaar. De goedgekeurde sectorplannen bevatten maatregelen die ruim 400.000 deelnemers ondersteunen6.

Arbeidsvoorwaarden payrollers

Payrollwerknemers werken vaak tegen andere (veelal mindere) arbeidsvoorwaarden dan hun collega’s die wel rechtstreeks in dienst zijn bij de werkgever. Deze situatie past niet bij het uitgangspunt van gelijk loon voor gelijk werk, en leidt tot ongelijke behandeling op de werkvloer. Ook ontstaat oneigenlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden, waardoor werkgevers die geen gebruik maken van payrolling nadeel ondervinden. Het kabinet bereidt wetgeving voor om te bewerkstelligen dat payrollwerknemers recht krijgen op dezelfde arbeidsvoorwaarden als werknemers die rechtstreeks in dienst zijn bij een opdrachtgever (de feitelijke werkgever). Dit is in lijn is met de motie Hamer7. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 juli 2016.

Meer goed werk in Europa

Onze arbeidsmarkt beperkt zich niet tot de landsgrenzen, en het kabinet zet zich ook internationaal in voor een fatsoenlijke arbeidsmarkt. Het kabinet richt zich tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap in de eerste helft van 2016 op de hoofddoelstellingen van de strategische agenda, die is vastgesteld door de Europese Raad, met bijzondere aandacht voor innovatieve groei en banen. Daarbij legt het kabinet – naast de inzet op armoedebestrijding8 – het accent op het bestrijden van uitbuiting van werknemers, het bestrijden van een neerwaartse spiraal op arbeidsvoorwaarden en het bevorderen van een gelijk speelveld voor bedrijven.

Uitgangspunt van het kabinet is dat werknemers in de EU gelijk loon moeten krijgen als zij hetzelfde werk doen op dezelfde werkplek. Verschillen in loonkosten tussen gedetacheerde en nationale werknemers moeten worden verkleind. Het kabinet zet zich in om dit te verankeren in de detacheringsrichtlijn. De Europese Commissie brengt naar verwachting eind 2015 een Arbeidsmobiliteitspakket uit, waar een evaluatie van de detacheringsrichtlijn onderdeel van is. Verder zet het kabinet in op een platform zwartwerk met een zo breed mogelijk mandaat, zodat het goed uitgerust is om de samenwerking tussen de lidstaten en de Unie te bevorderen bij de bestrijding van zwartwerk, schijnzelfstandigheid, belasting- en premieontduiking, concurrentievervalsing en brievenbusfirma’s. Hiernaast wordt op Europees niveau ingezet op een verbreding van de ketenaansprakelijkheid naar andere sectoren dan alleen de bouw en naar meer schakels in de keten.

Gezond en veilig werken

Meer fatsoenlijk werk betekent ook gezonder en veiliger werk. Dit draagt bij aan meer plezier op de werkvloer en minder verzuim of permanente uitval. Werknemers en werkgevers zijn samen het best in staat om met praktische oplossingen hiervoor te komen. Het kabinet kiest voor bewustwording en ondersteuning van initiatieven uit de samenleving. De belangrijkste speerpunten voor 2016 zijn het programma zelfregulering, de arbeidsgerelateerde zorg en de ketenaanpak.

Het programma zelfregulering ondersteunt kennisdeling en innovatieve projecten in branches en bedrijven. De website (www.gezondenveiligwerkt.nl) biedt daarbij een digitale ontmoetingsplek voor betrokken partijen. Een nieuw thema voor 2016 is gezond en veilig werken in een veranderende arbeidsmarkt. Bij arbeidsgerelateerde zorg spelen onder meer vragen rondom het tekort aan bedrijfsartsen en de melding van beroepsziekten. Het kabinet ondersteunt initiatieven gericht op preventiebeleid en slimme arrangementen voor arbodienstverlening. Nieuwe regelgeving treedt in 2016 in werking. De ketenaanpak gezond en veilig werken stimuleert opdrachtgevers aandacht te schenken aan een goede werkomgeving. De regels voor opdrachtgevers in de bouw worden doorgelicht en mogelijk aangescherpt en er komen regels voor opdrachtgevers in de asbestverwijderingsbranche.

Tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap geeft het kabinet speciale aandacht aan betere regelgeving op het terrein van arbeidsomstandigheden. Nederland is voorstander van meer doelregelgeving en minder middelregelgeving. Dus wel aangeven hoe hoog het beschermingsniveau moet zijn, maar aan werkgevers en werknemers – die daartoe ook beter in staat zijn – overlaten hoe zij dit doen. Daarnaast streeft het kabinet naar een betere bescherming van werknemers tegen kankerverwekkende stoffen. Hiervoor is aanpassing van de carcinogenenrichtlijn vereist.

Onderdeel 2: kansen voor iedereen

Iedereen in Nederland verdient de kans om te participeren in de samenleving en om het beste uit zichzelf te halen. Een inclusieve arbeidsmarkt is daar een onderdeel van: werk biedt perspectief, reduceert het risico van armoede en levert een belangrijke bijdrage aan het welbevinden en de gezondheid. Mensen die geen baan kunnen vinden, hebben recht op bestaanszekerheid. Een goed sociaal vangnet hoort bij een samenleving waarin mensen oog hebben voor elkaar. Maar daarbij hoort ook onlosmakelijk de eigen verantwoordelijkheid om niet onnodig beroep te doen op de sociale zekerheid, en om te werken wanneer dat kan.

Een samenleving met kansen voor iedereen is geen vanzelfsprekendheid, maar verdient constante aandacht. Kwetsbare groepen staan nu nog te vaak buiten de maatschappij. Psychische en andere gezondheidsproblemen, gebrek aan opleiding, sociale factoren, taalachterstanden of schulden kunnen participatie belemmeren. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) constateert dat er vooral langs de lijnen van herkomst tegenstellingen zijn, wat tot uiting komt in de mate van participatie. Het kabinet staat voor een inclusieve samenleving; een samenleving waarin mensen niet naast elkaar, maar met elkaar leven.

Oplossingen zijn niet eenvoudig, en échte veranderingen komen alleen in de maatschappij zelf tot stand. Het kabinet zet hierbij in op draagvlak en dialoog. Zo is het met oog op scheidslijnen in onze samenleving in gesprek met verschillende religieuze en levensbeschouwelijke stromingen, over wat ons scheidt en wat ons bindt. Om te komen tot een inclusieve arbeidsmarkt heeft het kabinet bij de banenafspraak uit het sociaal akkoord met werkgevers afgesproken dat zij meer mensen met een arbeidsbeperking aannemen. Ook wetgeving kan maatschappelijke verandering ondersteunen. Het kabinet lost bijvoorbeeld de verzilveringsproblematiek voor kleine werkgevers op, waardoor het ook voor hen aantrekkelijk wordt om mensen uit kwetsbare groepen aan te nemen.

Integratie

Mensen die zich in Nederland vestigen hebben de verantwoordelijkheid om de taal te leren, te participeren en open te staan voor onze samenleving. Wanneer je in Nederland leeft, wordt er van je verwacht dat je je inzet om bij te dragen. Het uitgangspunt is daarbij: benut de vrijheden van onze rechtstaat, maar bescherm die ook voor andere Nederlanders. Van gevestigde inwoners mag verwacht worden dat zij migranten de ruimte bieden en hen als gelijken behandelen. De overheid doet er alles aan om discriminatie te bestrijden en is daar voor alle inwoners van Nederland – ongeacht hun herkomst. Deze gezamenlijke verantwoordelijkheid kent successen, maar ook uitdagingen. Het beeld van oplopende maatschappelijke spanningen is zorgelijk, zeker wanneer incidenten resulteren in angst of agressie. Dit treft zowel mensen die hier zijn geboren, als mensen die zich hier hebben gevestigd. Iedereen in Nederland moet in veiligheid zichzelf kunnen zijn. We moeten deze problemen benoemen en aanpakken, juist om kansen te geven aan de vele Nederlanders die – ongeacht hun herkomst – wél iets positief van hun leven willen maken.

Tweede generatie niet-westerse migranten gelijk op bij startkwalificatie, maar toch vaker werkloos

Het percentage migranten met een startkwalificatie stijgt (minimaal diploma havo, vwo, mbo-niveau 2 of hoger) en is voor de tweede generatie migranten net zo hoog als voor autochtone Nederlanders. Dat is positief. Toch is nog steeds een verdere inhaalslag nodig. Zo is het aandeel jongeren met een startkwalificatie onder die groep bijna 17% punt lager dan onder autochtone jongeren. Ook betalen de verbeterde onderwijsprestaties zich nog onvoldoende uit op de arbeidsmarkt (bron: CBS, Enquête beroepsbevolking 2014).

Het percentage migranten met een startkwalificatie stijgt (minimaal diploma havo, vwo, mbo-niveau 2 of hoger) en is voor de tweede generatie migranten net zo hoog als voor autochtone Nederlanders. Dat is positief. Toch is nog steeds een verdere inhaalslag nodig. Zo is het aandeel jongeren met een startkwalificatie onder die groep bijna 17% punt lager dan onder autochtone jongeren. Ook betalen de verbeterde onderwijsprestaties zich nog onvoldoende uit op de arbeidsmarkt (bron: CBS, Enquête beroepsbevolking 2014).

De betere schoolresultaten van de tweede en derde generatie migranten zijn goed nieuws, maar vertalen zich onvoldoende in lagere werkloosheid. Werk betekent meedoen en achterstanden kunnen een voedingsbodem voor maatschappelijke spanningen zijn. Hier ligt dus een grote uitdaging; zowel voor (kinderen van) migranten zelf, als voor de rest van de samenleving. Het kabinet ondersteunt waar mogelijk. Door middel van werkakkoorden voor nieuwe migranten en meer positieve aandacht voor deze groep moet hun arbeidsmarktperspectief verbeteren. Discriminatie kan kansen op participatie belemmeren. In het kader van het nieuwe actieprogramma discriminatie komt er een preventieve aanpak gericht op het verleiden van organisaties tot het beter benutten van diversiteit. Juist de meest geïntegreerde migrantengroepen – in Nederland geboren en getogen en deels ook succesvol – vinden het maatschappelijke klimaat voor hen ongunstig9. Die vicieuze cirkel met als resultaat lagere participatie moet worden doorbroken.

Kennis van de Nederlandse taal en cultuur is een voorwaarde voor participatie. Tot april 2015 liep de pilot participatieverklaring waarmee nieuwkomers werden gewezen op hun rechten en plichten en de Nederlandse waarden, om zo binding tussen hen en de Nederlandse samenleving te bevorderen. Daarna is de pilot geëvalueerd en op dit moment wordt bekeken of, en zo ja op welke manier, deze een vervolg kan krijgen. Met het brede actieprogramma Tel mee met Taal willen de Ministeries van OCW, VWS en SZW laaggeletterdheid in Nederland tegengaan en taalbeheersing en participatie bevorderen.

De aanhoudende aanwezigheid en groei van IS en andere extremistische groepen in het Midden-Oosten, en de daaraan gerelateerde aantrekkingkracht van extremisme op jonge moslims in Nederland, vraagt om aanpak van radicalisering. Gewelddadig extremisme is onaanvaardbaar; voor mensen die over de schreef gaan ligt de prioriteit op opsporen en straffen. Daarnaast is voorkomen dat mensen radicaliseren minstens zo belangrijk. Samen met het Ministerie van V&J is het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme opgesteld. De op preventie gerichte maatregelen uit deze aanpak hebben betrekking op samenwerking met islamitische gemeenschappen, ontwikkelen van tegengeluid en inzet richting onderwijs, de gezinsketen en gemeenten. In het totaal komt structureel € 128,8 miljoen extra ten goede aan versterking van opsporings- en veiligheidsdiensten en aan programmagelden bij diverse departementen en gemeenten voor preventie. Via wetgeving regelt het kabinet dat de uitkering, toeslag of studiefinanciering stopt van mensen die ons land verlaten en zich aansluiten bij terroristische groeperingen.

Kansen op werk voor kwetsbare groepen

Bij kwetsbare groepen komen factoren samen die de kansen op werk onder druk zetten; dit belemmert participatie en vergroot het risico op armoede. De Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) heeft als doel om het perspectief op werk voor kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt te vergroten. De premiekortingsregeling voor oudere werknemers, arbeidsgehandicapte werknemers en mensen die niet het minimumloon kunnen verdienen wordt toegankelijk gemaakt voor kleine bedrijven door de verzilveringsproblematiek voor hen per 2018 op te lossen. Die kleine bedrijven betalen te weinig belasting om van de huidige premiekortingsregeling te profiteren, maar de Wtl maakt het ook voor hen financieel aantrekkelijk om mensen uit kwetsbare groepen aan het werk helpen. Het kabinet dient het wetsvoorstel in 2015 bij de Tweede Kamer in.

De arbeidsmarktpositie van veel jongeren en ouderen is bijzonder kwetsbaar. Het economisch herstel biedt perspectief op verbetering, maar specifieke aandacht door maatwerk blijft nodig. De aanpak jeugdwerkloosheid met onderwijsinstellingen, het UWV, gemeenten en werkgevers(organisaties) loopt door in 2015 en 2016. Ook migrantenjongeren krijgen bijzondere aandacht. Het kabinet werkt samen met (vooralsnog) Amsterdam, Den Haag, Eindhoven, Leeuwarden en Zaanstad in een «buurtgerichte aanpak», met als doel een betere voorbereiding in het onderwijs op de arbeidsmarkt en het sneller aan het werk helpen van migrantenjongeren. Voor ouderen is het actieplan 50pluswerkt verlengd; het blijft ook in 2016 van kracht. Het doel is om ouderen aan werk te helpen, onder meer via scholingsvouchers, netwerktrainingen en een vergoeding voor begeleiding naar werk.

Participatiewet

De Participatiewet zet de deur naar werk open voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, onder wie mensen met een arbeidsbeperking. Zij staan nu nog te vaak langs de zijlijn, zonder kans om volwaardig mee te doen. De banenafspraak met sociale partners en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten borgen dat werkgevers ook écht banen openstellen voor deze groep. De afspraken zijn gemaakt, de wetten zijn van kracht, de aandacht gaat nu uit naar het goed in de samenleving laten landen en de zorgvuldige implementatie van de wetten en afspraken. Het structureel monitoren van de effecten is gestart; niet alleen cijfermatig, maar juist ook door cliënten, werkgevers en gemeenten te vragen naar hun ervaringen. VNG, Divosa, UWV en de Ministeries van SZW en van VWS werken aan een meerjarig kennisprogramma gericht op versterking van de gemeentelijke uitvoeringspraktijken.

Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet. De 35 arbeidsmarktregio’s zijn daarbij een ankerpunt in de regio waar werkgevers, werknemers, onderwijsinstellingen, UWV en gemeenten samenwerken. Het Rijk voert daarnaast met oog op de stelselverantwoordelijkheid continu overleg met maatschappelijke partijen. Dat kan indien nodig tot bijsturing van het stelsel leiden, zodat het oorspronkelijk beoogde doel wordt bereikt. Dat geldt bijvoorbeeld voor de banenafspraak en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsgehandicapten. Het is van belang dat werkgevers, zowel die van de markt als overheid, zich blijven inspannen om voldoende banen te realiseren. Met sociale partners, VNG en UWV zijn nieuwe afspraken gemaakt over wijzigingen in de werkprocessen bij de beoordeling voor de doelgroep van de banenafspraak. Het wetsvoorstel Harmonisatie Instrumenten Participatiewet vloeit ook voort uit maatschappelijk overleg. Het regelt dat de hele doelgroep van de banenafspraak, ongeacht of iemand in de kaartenbak zit van het UWV of de gemeente, aanspraak maakt op een no-riskpolis en op dezelfde mobiliteitsbonus. Dit creëert een gelijk speelveld voor UWV en gemeenten en zorgt voor eenduidigheid voor werkgevers bij het in dienst nemen van mensen uit de doelgroep van de banenafspraak. De beoogde inwerkingtreding is 1 januari 2016. Het kabinet geeft met een investering van cumulatief € 100 miljoen in de periode 2016–2020 een impuls aan het creëren van nieuw beschut werk.

Mensen met psychische aandoeningen hebben het vaak extra lastig om aan het werk te komen én te blijven. Het stigma en gebrek aan kennis over de mogelijkheden van participatie bij zowel gemeenten, de GGZ als werkgevers spelen een belangrijke rol. Samen met het Ministerie van VWS loopt een initiatief om de participatie van mensen met psychische aandoeningen te bevorderen. Een groot aantal partijen, waaronder VNG, VNO-NCW/MKB, UWV, Geestelijke Gezondheidszorg Nederland en de cliëntenkoepel Landelijk Platform GGz, doet hieraan mee.

Armoede en schulden

De sociale zekerheid waarborgt de bestaanszekerheid voor iedereen, het is een belangrijke verworvenheid van onze samenleving. Toch kunnen armoede en schulden, ook in Nederland, een goed leven en participatie in de samenleving in de weg staan. Armoedebestrijding is – naast de inzet op een fatsoenlijke arbeidsmarkt10 – een belangrijk thema tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap. Nederland wil die kans benutten voor het uitwisselen van ervaringen en «best practices» over een integrale aanpak van armoede met andere lidstaten. Nederland organiseert daarnaast een «peer review» over de rol van sociale wijkteams bij de aanpak van armoede, zodat wij ook internationaal kunnen leren van elkaars ervaringen.

Met de € 100 miljoen per jaar die door het kabinet is vrijgemaakt, wordt onverminderd hard gewerkt aan de bestrijding van armoede en schulden. Het grootste gedeelte hiervan gaat naar gemeenten die hiermee maatwerk kunnen leveren voor mensen die in de problemen zijn gekomen. Het kabinet wil preventie en vroegsignalering van armoede- en schuldenproblematiek stimuleren. Onderdeel daarvan is het vergaren en verspreiden van kennis en bevordering van samenwerking tussen gemeenten, woningcorporaties, zorgverzekeraars, energieleveranciers, onderwijsinstellingen en vrijwilligersorganisaties. Ook stimuleert het kabinet gemeenten om te komen tot integrale schuldhulpverlening, onder meer door het delen van goede voorbeelden. De evaluatie van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening biedt een basis voor eventuele verdere acties. Speciale aandacht gaat uit naar de positie van kinderen. Het kabinet brengt de ervaringen met (vormen van) een kindpakket in kaart, waarin bijvoorbeeld vouchers voor kleding en zwemlessen zitten, om zo gemeenten te ondersteunen bij de vormgeving van het armoedebeleid.

Door de huidige complexiteit wordt de beslagvrije voet soms te laag vastgesteld, waardoor mensen te weinig geld overhouden om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Dat zet de bestaanszekerheid onder druk. Het kabinet heeft dan ook besloten de regels rond de beslagvrije voet te vereenvoudigen. Het kabinet dient in de tweede helft van 2016 het daarvoor benodigde wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in. Maar ook voordat die nieuwe regels rond zijn, doet het kabinet er alles aan om binnen de huidige systematiek de vaststelling van de beslagvrije voet te verbeteren. Het werkt daarbij nauw samen met partijen uit het veld, zoals de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, het Zorginstituut Nederland, de Belastingdienst, het UWV, de SVB en gemeenten.

Onderdeel 3: met de blik op de toekomst

De Nederlandse sociale instituties zijn in de vorige eeuw zorgvuldig opgebouwd; zij borgen solidariteit, activering en bestaanszekerheid in onze samenleving. Mensen delen risico's met elkaar: wanneer iemand wordt getroffen door werkloosheid of ziekte, dan helpen we hem of haar. Cao's en wetgeving bewaken gebalanceerde afspraken over de arbeidsvoorwaarden. Ouderen mogen rekenen op voldoende inkomen dankzij de AOW en het pensioenstelsel. Dit zijn belangrijke verworvenheden van onze samenleving; we hebben de verantwoordelijkheid om die ook aan de volgende generaties door te geven.

Die volgende generaties groeien op in een veranderende samenleving. Het aantal zzp’ers is in twintig jaar meer dan verdubbeld11. Vergrijzing leidt tot een permanent hoger aandeel gepensioneerden. Migratie beïnvloedt de samenstelling van onze bevolking. Sinds 1960 is het percentage werkende vrouwen bijna verdrievoudigd12. En door robotisering en technologische ontwikkelingen verandert niet alleen het leven van alle dag fundamenteel, maar ook de arbeidsmarkt. De vraag is: hoe zorgen we voor solidariteit, activering en bestaanszekerheid in de 21e eeuw?

Zeker is dat onze sociale instituties moeten meebewegen met ontwikkelingen in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Met de Wwz, de Participatiewet, verhoging van de AOW-leeftijd en aanpassing van het fiscale kader voor het aanvullende pensioen (het Witteveenkader) zijn belangrijke hervorming ingezet. Maar daarmee is Nederland niet klaar. Ook op thema’s als duurzame inzetbaarheid, kinderopvang, minimumloon en het aanvullende pensioen worden stappen gezet naar een toekomstbestendig stelsel. De waarde van onze sociale instituties is groot; het kabinet benut de mogelijkheden die er liggen om die waarde te bestendigen of te vergroten, ook voor komende generaties.

Robotisering

Dankzij technologische ontwikkeling, robotisering en automatisering is de welvaart toegenomen. We beschikken over producten, zoals computers, mobiele telefoons en medische apparatuur, die enkele decennia geleden nog onvoorstelbaar waren. Ook de wijze waarop we werken is veranderd: we kunnen meer doen, in minder tijd, met minder mensen. En door nieuwe technologie zijn de arbeidsomstandigheden verbeterd; werk in de 21e eeuw is veiliger, gezonder en vaak interessanter. Dit biedt ook perspectief voor de toekomst.

Maar robotisering komt ook met uitdagingen en onzekerheden. Kan ik mijn werk ook in de toekomst doen? En zo nee, kan ik nieuw werk vinden? De vraag voor onze samenleving is hoe kansen op de arbeidsmarkt eruit zien in een tijdperk van technologische ontwikkeling. Een uitdaging is daarbij dat werkenden een soepele overgang naar nieuw werk moeten kunnen maken. Het onderwijs moet leerlingen voorbereiden op een wendbare arbeidsmarkt. En ook tijdens het werkzame leven moeten we kennis en vaardigheden blijven ontwikkelen. Een belangrijke stap in dat kader is de transitievergoeding uit de Wwz die investeringen in scholing stimuleert.

Op de langere termijn zijn mogelijk meer maatregelen nodig om fatsoenlijk werk voor iedereen te borgen. Gezien de onzekerheden op de lange termijn is het belangrijk om breed advies in te winnen. Het CPB gaat verder met onderzoek naar de impact van technologie op de arbeidsmarkt. De SER is om advies gevraagd over hoe Nederland zich kan voorbereiden op de veranderingen die technologische ontwikkelingen met zich meebrengen. En verschillende departementen verkennen de mogelijke gevolgen van technologische ontwikkelingen op hun beleidsterrein. Robotisering raakt vrijwel al het beleid en het vraagt om een nieuw perspectief op onze samenleving en arbeidsmarkt.

Pensioen

Het pensioenstelsel geeft mensen de kans om van een goede oude dag te genieten. De AOW is het fundament, en daarbovenop zorgt het aanvullende pensioen dat mensen na pensionering hun levensstandaard kunnen handhaven. Mensen worden steeds ouder; het is dus logisch en nodig dat we langer doorwerken. Het kabinet heeft daarom de AOW-leeftijd versneld verhoogd naar stapsgewijs 66 jaar in 2018 en 67 jaar in 2021. Een ruimere overbruggingsregeling voorkomt dat mensen die zich niet konden voorbereiden, tegen een grote inkomensachteruitgang aanlopen als zij bijvoorbeeld gebruikmaken van een vut- of prepensioenregeling die afloopt voordat zij hun AOW-leeftijd bereiken.

Een toekomstbestendig aanvullend pensioen

Voor een toekomstbestendig aanvullend pensioen wil het kabinet de sterke elementen van het huidige pensioenstelsel behouden en nieuwe elementen ter versterking toevoegen (bron: SZW).

Voor een toekomstbestendig aanvullend pensioen wil het kabinet de sterke elementen van het huidige pensioenstelsel behouden en nieuwe elementen ter versterking toevoegen (bron: SZW).

Een goed pensioen, ook voor onze kinderen, moet aansluiten op de samenleving en arbeidsmarkt van de 21e eeuw. Tijdens de Nationale Pensioendialoog is gesproken met burgers, sociale partners, pensioendeskundigen, de pensioensector, denktanks en toezichthouders over de maatschappelijke houdbaarheid van het aanvullende pensioenstelsel. Hoewel Nederland een sterk stelsel kent, kwamen ook knelpunten naar voren13. Het kabinet heeft daarom gekozen voor een toekomstgerichte agenda: een toereikend pensioen voor alle werkenden, afschaffing van de doorsneesystematiek en een transparant, persoonlijk pensioencontract met ruimte voor solidariteit, collectiviteit en maatwerk. In het najaar van 2015 volgt een werkprogramma dat de stappen voor verdere uitwerking uiteenzet.

Zzp'ers

De groei van het aantal zzp'ers is een onmiskenbare trend op de arbeidsmarkt. Het zzp-schap biedt kansen voor mensen om zich te ontplooien, maar kan ook onzekerheid meebrengen. Dit alles noopt tot nadenken over de vormgeving van sociale voorzieningen en verzekeringen, de regels op de arbeidsmarkt, de fiscale wetgeving omtrent werkenden en de belemmeringen tot het in dienst nemen van personeel. In het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Zzp komen deze vragen aan de orde.

Het is van belang dat ook zzp'ers pensioen opbouwen, zodat zij er bij pensionering niet fors in inkomen op achteruit gaan. Tot nu toe moesten zzp'ers vaak hun pensioen opeten als ze een beroep deden op de bijstand, omdat het derde pijlerpensioenvermogen (lijfrenten, koopsommen en levensverzekeringen) niet is vrijgelaten. Er is een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in behandeling waardoor vrijlating van dat pensioenvermogen onder voorwaarden plaatsvindt. Het kabinet heeft gemeenten gevraagd hier in 2015 al rekening mee te houden. Gemeenten worden gecompenseerd voor de extra kosten die hiermee samenhangen. Dit schept meer ruimte voor zzp’ers voor een goed pensioen.

Kinderopvang

Toegankelijke en betaalbare kinderopvang stelt beide partners in staat om te werken. Dit biedt hen de kans om niet alleen ouder te zijn, maar zich ook te ontplooien tijdens hun werkzame leven. Ook voor de samenleving is dit wenselijk; het vergroot de welvaart. Het kabinet investeert hierom circa € 290 miljoen in verhoging van de kinderopvangtoeslag. Daarnaast houden werkende ouders meer geld over dankzij een impuls in de inkomensafhankelijke combinatiekorting van € 300 miljoen14. Het kabinet bereidt de rechtstreekse financiering van kinderopvanginstellingen voor, om ouders te ontlasten bij de administratieve rompslomp. Ook wordt de uitvoering van de financiering gestroomlijnd en krijgen fraudetoezicht- en handhaving een extra impuls. In 2016 zal het kabinet hiervoor een wetsvoorstel aanbieden aan de Tweede Kamer. Het kabinet zal het beoogde stelsel nog toetsen op de uitvoeringskosten, de inrichting van de toezichtketen en de ICT-infrastructuur.

Steeds meer kinderen brengen een deel van hun tijd door op de kinderopvang. Ouders moeten erop kunnen vertrouwen dat dit in een veilige, vertrouwde omgeving gebeurt, met aandacht voor de ontwikkeling van het kind. Vanuit het project «Het Nieuwe Toezicht» wordt in 2016 wetgeving bij de Tweede Kamer ingediend voor kwaliteitsverhoging, het verminderen van de regeldruk, meer maatwerk door de instellingen en voor een professioneel oordeel door de toezichthouder. Daarnaast komt er in 2016 wetgeving voor de harmonisatie van peuterspeelzalen en kinderopvang. Het huidige gefragmenteerde stelsel van voorschoolse voorzieningen is onoverzichtelijk voor ouders en leidt tot tweedeling.

Goede kinderopvang draagt bij aan een goede start voor kinderen in de maatschappij. Ieder kind heeft het recht op een goede basis. Naar schatting zit circa 15% van de peuters niet op een voorschoolse voorziening. Het is onwenselijk dat er voor sommige kinderen geen plek is, terwijl ouders wel hun kind naar een voorschoolse voorziening willen brengen. Dit leidt ook tot segregatie tussen de doelgroepen. Het kabinet investeert € 60 miljoen waarmee gemeenten een aanbod kunnen doen voor peuters die nu nog geen geburik maken van een voorschoolse voorziening, zodat alle peuters naar een dergelijke voorziening kunnen gaan.

Uitbreiding kraamverlof partners

Het verlof na de geboorte bevordert de hechting van de partner aan het kind en gewenning aan de nieuwe situatie thuis. De huidige voorziening van twee dagen betaald en drie onbetaald verlof is in de ogen van het kabinet (te) beperkt. Van de partners maakt 75% geen gebruik van de mogelijkheid tot drie dagen onbetaald verlof, waarbij financiële overwegingen waarschijnlijk vaak een rol spelen. Dit terwijl OESO-onderzoek15 (OESO working paper 140) aantoont dat kraamverlof voor partners een positief effect heeft op de keuzes die vaders later maken bij de invulling van hun zorgtaken. Daaruit blijkt namelijk dat vaders die de eerste periode na de geboorte van hun kind verlof opnemen ook later meer gebruik maken van het ouderschapsverlof en meer betrokken zijn bij de opvoeding. Met het oog op het belang van de specifieke rol van de vader bij de opvoeding van kinderen is dit een belangrijke constatering. Het kabinet wil het kraamverlof voor partners uitbreiden van twee naar vijf dagen, wat de partner meer ruimte geeft om aanwezig te zijn bij de eerste dagen in het leven van zijn of haar kind. Circa 165.000 partners per jaar hebben baat bij deze uitbreiding.

Minimumloon

Het wettelijk minimumloon is opgesteld toen een 40-urige werkweek de standaard was. Vandaag de dag ziet de arbeidsmarkt er anders uit: mensen werken vaak in deeltijd of doen losse klussen. Het gevolg is een grotere variatie van de (in cao’s afgesproken) lengte werkweek tussen werknemers. Nederland is één van de weinige landen met een minimumloon op dag- week of maandbasis, waardoor de hoogte van het minimumloon per uur afhankelijk is van de cao-arbeidsduur. Het minimumloon sluit hierdoor niet langer aan op de praktijk en bemoeilijkt de handhaving. In het najaar van 2015 stuurt het kabinet een verkennende notitie over de herziening van het wettelijk minimumloon naar de Tweede Kamer. Daarbij zal het kabinet onder meer ingaan op de wenselijkheid en de mogelijkheid om te komen tot een wettelijk minimumuurloon, het minimumjeugdloon, het stukloon en de reikwijdte van het wettelijk minimumloon.

Duurzame inzetbaarheid

De verhoging van de AOW-leeftijd en de snel veranderende arbeidsmarkt vergroten de noodzaak voor werkgevers en werknemers om werk te maken van duurzame inzetbaarheid, zodat werknemers niet al voor hun pensioen uitvallen. Tijdig investeren is voor werknemers nodig om wendbaar te blijven op de arbeidsmarkt, uitval te voorkomen en productiviteit te bevorderen. Het programma duurzame inzetbaarheid stimuleert dit via een aantal sporen. Zo heeft het kabinet met MKB-Nederland afspraken gemaakt om ook in het midden- en kleinbedrijf werk te maken van duurzame inzetbaarheid. Nu zijn hiervoor bij die bedrijven vaak minder middelen beschikbaar dan bij grote ondernemingen. Het project «Werkend leren» stimuleert het (informeel) leren op het werk. De campagne rondom werkstress loopt door en geeft in 2016 in het bijzonder aandacht aan psychosociale arbeidsbelasting veroorzaakt door ongewenste omgangsvormen als discriminatie en seksuele intimidatie. In 2016 krijgt het vroegtijdig, in het (beroeps)onderwijs, aanleren van de juiste competenties ten aanzien van gezond en veilig werken extra aandacht. Tot slot komt er een nader onderzoek naar de duurzame inzetbaarheid van kwetsbare werknemers.

Bestuurlijke organisatie

De wensen uit de samenleving veranderen; de behoefte aan maatwerk neemt toe. Het effectief en efficiënt organiseren van onze sociale instituties in die veranderende wereld is een belangrijk bestuurlijk vraagstuk voor het Ministerie van SZW. Regionaal georganiseerde dienstverlening in arbeidsmarktregio’s staat dichtbij mensen en bedrijven, en komt daarmee tegemoet aan de wens om maatwerk te leveren. In de 35 arbeidsmarktregio’s komt dienstverlening en samenwerking tussen gemeenten, werkgevers, werknemers, onderwijsinstellingen en UWV tot stand. Het Ministerie van SZW ondersteunt dit. Daarnaast spelen er ook andere organisatorische vraagstukken, bijvoorbeeld rondom de rol van de uitvoeringsdiensten, gemeenten en e-dienstverlening in de sociale zekerheid. De uitkomsten van de nu lopende evaluatie van de Wet Suwi en de beleidsdoorlichting van artikel 11 van de SZW-begroting zijn een aangrijpingspunt voor verdere verberingen van het beleid en de uitvoering.

2.1.2 Budgettaire ontwikkeling SZA-kader
2.1.2.1 Inleiding

De Minister van SZW is binnen het kabinet verantwoordelijk voor het uitgavenkader SZA. In deze paragraaf wordt een beeld gegeven van de ontwikkelingen binnen deze sector. De bewindspersonen van SZW hebben op basis van het regeerakkoord en het aanvullende pakket wetsvoorstellen uitgewerkt. Veel van deze voorstellen zijn al geïmplementeerd. Dit betreft bijvoorbeeld de Participatiewet, de Wwz en de hervorming kindregelingen.

De SZA-sector is conjunctuurgevoelig doordat de werkloosheidsuitgaven in dit kader zijn opgenomen. De werkloosheid bevindt zich thans op een hoog niveau. De werkloze beroepsbevolking raamt het CPB op 6,9% in 2015 en 6,7% in 2016.

2.1.2.2 Uitgaven SZA-kader 2015-2020

In onderstaande tabel worden de ontwikkelingen in de SZA-uitgaven voor 2015–2020 per cluster van regelingen getoond. De uitgaven zijn gesaldeerd met de ontvangsten. De totale SZA-uitgaven van € 75,9 miljard in 2015 stijgen naar € 80,1 miljard in 2020. Dit is een toename van € 4,2 miljard in vijf jaar tijd. Deze stijging wordt veroorzaakt door de aanpassing van de uitgaven SZA aan de loon- en prijsontwikkeling. Hiervoor is aan het slot van de tabel een algemene post nominale ontwikkeling opgenomen. Deze post bedraagt € 4,8 miljard in 2020. Gecorrigeerd voor de nominale ontwikkeling dalen de uitgaven SZA.

Tabel 2.1.2.1 SZA-uitgaven 2015–2020 (x € 1 mld)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Werkloosheid

           

WW-uitgaven (werkloosheid)

6,6

6,3

6,1

5,9

5,6

5,2

Bijstandsuitgaven

5,6

5,6

5,7

5,8

6,0

6,1

             

Arbeidsongeschiktheid / ziekte en zwangerschap / Wajong

           

WAO/WIA/WAZ

9,0

9,1

9,1

9,2

9,3

9,4

Wajong

3,0

3,0

3,1

3,0

3,1

3,1

ZW/WAZO

2,6

2,6

2,6

2,6

2,6

2,6

             

Ouderdom / nabestaanden

           

AOW

34,9

35,0

35,0

34,9

34,9

34,9

Inkomensondersteuning AOW

0,8

0,9

0,9

0,9

1,0

1,0

Anw

0,5

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

             

Kinderopvang en kindregelingen

           

KOT

1,7

2,0

2,1

2,1

2,1

2,1

AKW/WKB/TOG

5,1

5,1

5,1

5,0

5,0

5,0

             

Re-integratie / Participatie

           

Re-integratieuitgaven arbeidsongeschiktheid

0,2

0,3

0,2

0,2

0,2

0,2

Integratie-uitkering sociaal domein

2,9

2,7

2,5

2,4

2,3

2,2

             

Uitvoeringskosten en overige uitgaven

           

Uitvoeringskosten (UWV/SVB etc.)

2,0

1,9

1,8

1,8

1,7

1,7

Overige uitgaven

1,0

1,1

1,1

1,2

1,2

1,3

             

Nominale ontwikkeling

0,0

1,5

2,4

3,2

4,0

4,8

             

Totaal SZA-uitgaven

75,9

77,5

78,2

78,7

79,4

80,1

Werkloosheid

De werkloosheid bevindt zich op een hoog niveau, maar vanaf 2015 daalt de werkloosheid. Deze daling is ook zichtbaar in de ontwikkeling van de Werkloosheidswetuitgaven van € 6,6 miljard in 2015 naar € 5,2 miljard in 2020. De effecten van de maatregelen uit de Wwz op de WW-uitgaven treden op langere termijn op en zijn nog nauwelijks zichtbaar in de ontwikkelingen tot en met 2020.

De daling in de werkloosheid werkt ook door naar de ontwikkeling in de bijstandsuitgaven. Gemeenten krijgen tegelijkertijd extra geld om nieuwe mensen, die voorheen in aanmerking zouden komen voor Wajong en Wsw, met loonkostensubsidie aan het werk te helpen. Daarnaast komen meer mensen in aanmerking voor bijstand omdat derdepijler pensioenvermogen onder bepaalde voorwaarden niet meer betrokken wordt bij de vermogenstoets. Per saldo leiden deze ontwikkelingen tot een stijging van de bijstandsuitgaven.

Arbeidsongeschiktheid en ziekte, Wajong

De uitgaven aan arbeidsongeschiktheid laten in de periode 2015–2020 een stijging zien, terwijl de uitgaven aan de ZW/WAZO in deze periode gelijk blijven. Voor de WAZO wordt het zwangerschapsverlof van vrouwen die in verwachting zijn van een meerling uitgebreid met 4 weken. Vanaf 1 april 2016 krijgen deze vrouwen recht op een vervroeging van het zwangerschapsverlof.

De uitgaven aan de Wajong stijgen in de periode 2015–2020 licht. Met de invoering van de Participatiewet is de groei beheerst doordat de regeling alleen nog zal gelden voor jonggehandicapten die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben.

Ouderdom en nabestaanden

De AOW-uitgaven blijven in de periode 2015–2020 constant. In deze raming is rekening gehouden met de geleidelijke leeftijdsverhoging naar 67 jaar in 2021. Voor de langere termijn wordt hiermee de automatische kostenstijging uit hoofde van de vergrijzing beheerst. Daarnaast is een regeling inkomensondersteuning ouderen ingevoerd welke naar rato van de AOW-opbouw wordt uitgekeerd. De uitkeringslasten Anw dalen ten opzichte van 2015 voornamelijk doordat de groep Anw-gerechtigden die voor 1950 geboren is volledig is uitgestroomd op 1 april 2015.

Kinderopvang en kindregelingen

De weergegeven ontwikkeling van de kinderopvangtoeslag betreft een saldo van uitgaven en ontvangsten. Mede door verscherpt toezicht en een versnelling in het afrekenproces bij de Belastingdienst zijn ontvangsten naar voren gehaald en nemen de ontvangsten in latere jaren af. De uitgaven nemen beperkt toe door dalende werkloosheid en stijgende geboortecijfers vanaf 2014. Vanaf 2016 worden extra middelen geïnvesteerd in de kinderopvangtoeslag (oplopend naar € 0,3 miljard in 2020). Per saldo leidt dit tot een stijging van de uitgaven.

Ter ondersteuning van de inkomenspositie van gezinnen wordt het tweede kindbedrag eenmalig in 2016 verhoogd. Het bedrag voor derde kinderen en vierde en volgende kinderen wordt per 2016 structureel verhoogd. Door demografische ontwikkelingen neemt het aantal kinderen met recht op kinderbijslag de komende jaren af. De uitgaven AKW en WKB blijven in de jaren 2015–2020 per saldo stabiel.

Re-integratie en Participatie

De uitgaven aan re-integratie van arbeidsongeschikten dalen licht in de komende jaren. In het kader van de activering van het zittend bestand «oude Wajong» zijn extra middelen beschikbaar gesteld.

In het kader van de Participatiewet zijn het macrobudget Wsw en het Participatiebudget gemeenten structureel overgeboekt naar de integratie-uitkering sociaal domein van het Gemeentefonds. Voor de periode 2015 – 2017 blijven deze middelen onderdeel uitmaken van het SZA-kader. Daarbij blijven de Minister en Staatssecretaris van SZW aanspreekbaar op het stelsel en de omvang van dit budget.

Uitvoeringkosten

De uitvoeringskosten van het UWV zijn verlaagd als gevolg van de opgelegde taakstellingen en dalen ook verder vanwege de dalende werkloosheidsuitgaven. De uitvoeringskosten bij de SVB laten twee tegengestelde ontwikkelingen zien, die per saldo leiden tot een afname van de kosten. Implementatietrajecten van nieuwe wetgeving leiden tot hogere uitvoeringskosten. Daartegenover is ook bij de SVB sprake van een afname van de uitvoeringskosten als gevolg van de ingeboekte taakstellingen.

2.1.2.3 Mutaties uitgaven SZA-kader 2015–2020

In het actuele uitgavenbeeld SZA zijn ten opzichte van de vorige begroting meevallers opgetreden. Op dit moment tekenen zich immers gunstiger economische ontwikkelingen af. Verwacht wordt dat de economische groei zich geleidelijk zal herstellen naar 2,4% in 2016. Hierdoor verbeteren de overheidsfinanciën. De omvang van de SZA-sector wordt thans geraamd op € 77,5 miljard in 2016 terwijl in de vorige begroting nog werd uitgegaan van € 77,8 miljard. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door lagere werkloosheidsuitgaven dan eerder geraamd. In het voorjaar van 2015 is de raming van de kinderopvangtoeslag neerwaarts bijgesteld. Hier tegenover staat een intensivering in de uitgaven kinderopvangtoeslag. Per saldo zijn de uitgaven voor kinderopvangtoeslag lager uitgevallen dan eerder geraamd.

Tabel 2.1.2.2 Mutaties SZA-uitgaven sinds vorige Ontwerpbegroting (x € 1 mld)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

SZA-uitgaven ontwerpbegroting 2015

77,0

77,8

78,6

79,5

80,2

 

Werkloosheid (WW+ Bijstand)

– 0,5

– 0,8

– 0,9

– 1,1

– 1,0

 

Kinderopvangtoeslag

– 0,3

– 0,1

– 0,1

– 0,2

– 0,2

 

AOW

0,0

0,1

0,2

0,1

0,1

 
             

Nominalen

– 0,2

0,2

0,3

0,2

0,2

 

Overig

– 0,1

0,2

0,2

0,1

0,1

 

Extrapolatie

         

80,1

SZA-uitgaven ontwerpbegroting 2016

75,9

77,5

78,2

78,7

79,4

80,1

2.1.2.4 Uitgavenplafond SZA-kader en toetsing aan uitgavenplafond

Uitgavenplafond en kadertoetsing

Het uitgavenplafond wordt jaarlijks conform de begrotingsregels bijgesteld voor prijsontwikkelingen (op grond van prijs Nationale Bestedingen), overboekingen en statistische correcties. Op basis van de prijsontwikkeling is het SZA-kader met € 0,8 miljard verlaagd. Tegelijkertijd is vanaf 2016 het kader met € 0,2 miljard verhoogd in verband met de intensivering van de kinderopvangtoeslag. Deze mutaties hebben geleid tot een neerwaartse aanpassing van de ijklijn met € 0,5 miljard in 2016 ten opzichte van het uitgavenplafond bij de vorige begroting. De budgettaire ontwikkelingen in het afgelopen jaar ter voorbereiding van de begroting 2016 zijn vervolgens ingepast binnen het vastgestelde uitgavenkader SZA.

Tabel 2.1.2.3 Mutaties ijklijn (Uitgavenplafond) sinds vorige Ontwerpbegroting (x € 1 mld)
 

2015

2016

2017

Ijklijn SZA-kader ontwerpbegroting 2015

77,1

78,6

79,0

Correcties (waaronder bijstelling pNB-raming)

– 0,8

– 0,5

– 0,5

Ijklijn SZA-kader ontwerpbegroting 2016

76,3

78,1

78,5

De actuele uitgavenramingen, zoals deze zijn weergegeven in tabel 2.1.2.2, dienen volgens de regels budgetdiscipline te worden getoetst aan het actuele kader SZA zoals weergegeven in tabel 2.1.2.3. Deze kadertoetsing wordt weergegeven in tabel 2.1.2.4. De SZA-uitgaven zijn in 2016 bijgesteld naar € 77,5 miljard, terwijl het kader uitkomt op € 78,1 miljard. Hiermee wordt het kader SZA in 2016 met € 0,6 miljard onderschreden.

Tabel 2.1.2.4 Toetsing SZA-uitgaven aan ijklijn (x € 1 mld)
 

2015

2016

2017

Totale SZA-uitgaven

75,9

77,5

78,2

Ijklijn SZA-uitgaven

76,3

78,1

78,5

Over-/onderschrijding ijklijn SZA

– 0,4

– 0,6

– 0,3

2.1.3 Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen
Tabel 2.1.3 Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen
 

2014

2015

20161

2017

2018

2019

2020

Geheel artikel?

1. Arbeidsmarkt

           

x2

Ja

2. Bijstand, Participatiewet, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

       

x

   

Ja

3. Arbeidsongeschiktheid

x

   

x

     

Ja

4. Jonggehandicapten

     

x

     

Ja

5. Werkloosheid

   

x

       

Ja

6. Ziekte en zwangerschap

     

x3

     

Ja

7. Kinderopvang

 

x

         

Ja

8. Oudedagsvoorziening

         

x

 

Ja

9. Nabestaanden

         

x

 

Ja

10. Tegemoetkoming ouders

       

x

   

Ja

11. Uitvoering

 

x

         

Ja

12. Rijksbijdragen4

             

nvt

13. Integratie en maatschappelijke samenhang

   

x

       

Ja

1

De opzet en de vraagstelling van de beleidsdoorlichtingen die in 2016 starten zijn medio 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd.

Zie: Kamerbrief Artikel 5. Van de overige brieven is nog geen Kamerstuknummer beschikbaar.

2

De doorlichting van Artikel 1 zal in tegenstelling tot wat in de Begroting 2015 is gemeld niet in 2019 maar in 2020 plaatsvinden, zodat de uitkomsten van de evaluatie in 2020 van de Wet Werk en Zekerheid meegenomen kunnen worden.

3

De doorlichting van Artikel 6 zal in tegenstelling tot wat in de Begroting 2015 is gemeld niet in 2016 maar in 2017 afgerond worden. De evaluatie Modernisering Ziektewet is belangrijke input voor de beleidsdoorlichting Artikel 6. De evaluatie wordt eind 2016 afgerond daarom is besloten de doorlichting medio 2017 op te leveren.

4

Het artikel Rijksbijdragen is een technisch artikel. Er wordt op basis van dit artikel geen specifiek beleid gevoerd. Om die reden wordt dit artikel niet doorgelicht. De evaluatie van het beleid waarvoor deze rijksbijdragen zijn bedoeld, vindt plaats wanneer de artikelen waar dit beleid onderdeel van is worden doorgelicht.

2.1.4 Overzicht garanties en achterborgstellingen
Tabel 2.1.4.1 Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2014

Geraamd te verlenen 2015

Geraamd te vervallen 2015

Uitstaande garanties 2015

Geraamd te verlenen 2016

Geraamd te vervallen 2016

Uitstaande garanties 2016

Garantieplafond

Totaalplafond

Bijstand, Participatiewet, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

Startende Ondernemers

572

0

272

300

0

150

150

150

ja

Tabel 2.1.4.2 Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2014

Ontvangsten 2014

Saldo 2014

Uitgaven 2015

Ontvangsten 2015

Saldo 2015

Uitgaven 2016

Ontvangsten 2016

Saldo 2016

Bijstand, Participatiewet, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

Startende Ondernemers

0

0

0

272

0

272

150

0

150

In 2007 is de tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering van kracht geworden. Een garantie heeft een maximale duur van zes jaar. Er worden geen nieuwe garanties meer verleend. De regeling beoogde te onderzoeken hoe starters voor krediet bij het bankwezen terecht konden. Met de regeling konden starters (aanvankelijk alleen vanuit een uitkering) onder gedeeltelijke en aflopende borgstelling van het rijk een bankkrediet voor hun bedrijf verwerven. De starter betaalde een rente en de bank liep een beperkt risico met weinig uitvoeringskosten. Onder invloed van nieuwe instrumenten is besloten de regeling te sluiten. De claims worden afgedekt op de SZW-begroting.

Tabel 2.1.4.3 Overzicht verstrekte leningen (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande lening

Looptijd lening

Integratie en maatschappelijke samenhang

Inburgering

60.000

Divers

Asielgerechtigde nieuwkomers die inburgeringplicht hebben, kunnen via het sociaal leenstelsel een bijdrage krijgen om hun inburgeringonderwijs te bekostigen. Slechts ingeval de nieuwkomers onvoldoende inspanningen hebben verricht om het inburgeringdiploma of NT2-diploma tijdig te behalen dient de lening terugbetaald te worden.

Overige nieuwkomers kunnen een beroep doen op het sociaal leenstelsel wanneer zij niet over voldoende middelen beschikken om hun inburgering zelf te bekostigen. In tegenstelling tot de eerste groep dienen zij de lening wel terug te betalen.

De looptijd van deze leningen is divers.

2

CBS Webmagazine, 13 februari 2015, «Langdurige werkloosheid neemt toe en treft vooral 45-plussers».

3

Bron: CBS Webmagazine, 16 juli 2015, «Ruim 100 duizend werkenden meer dan jaar geleden».

4

Voor de financiering van de lastenverlichting is niet extra bezuinigd op zorg en sociale zekerheid. Hiermee is voldaan aan de motie Voordewind (Tweede Kamer, 33 566, nr. 80).

5

CPB, 11 augustus 2015, «cMEV 2013–2016».

7

Tweede Kamer, 33 818, nr. 43.

8

Zie onderdeel 2 onder het kopje armoede en schulden.

9

SCP, 2014, «Verschil in Nederland».

10

Zie onderdeel 1 onder het kopje Meer goed werk in Europa.

11

CBS Webmagazine, 15 december 2014, «Zzp’-ers: een groep met vele gezichten».

13

Ook de Europese Raad wijst op een aantal van die knelpunten in de landenspecifieke aanbevelingen (motie Schouw, Tweede Kamer, 21 501-20, nr. 537).

14

Hiermee is tevens voldaan aan de motie Van Weyenberg-Tellegen die verzocht om voorstellen om meer uren werken voor de minstverdienende partner veel meer lonend te maken (Tweede Kamer, 33 716, nr. 27).

15

OESO, 2013, «Fathers» Leave, Fathers» Involvement and Child Development», OECD Social, Employment and Migration Working Papers N° 140

Licence