Base description which applies to whole site

2.2 BELEIDSARTIKELEN

1. Arbeidsmarkt

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid draagt bij aan evenwichtige arbeidsverhoudingen en -voorwaarden door kaders te stellen en waar van toepassing toe te zien op de naleving daarvan. De overheid bevordert en stimuleert gezonde en veilige arbeidsomstandigheden.

De overheid bevordert het functioneren van de arbeidsmarkt door bescherming te bieden en de belangen van werknemers te waarborgen in evenwicht met de belangen van de onderneming. De overheid voorziet hierbij in een minimumniveau van arbeidsrechtelijke bescherming, onder andere ten aanzien van de arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden, met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarnaast draagt zij zorg voor een op de arbeidsmarkt toegesneden arbeidsmigratiebeleid.

De overheid vindt het belangrijk dat werknemers en zelfstandigen hun werk onder goede condities kunnen verrichten. Dit is ook van belang voor het vergroten van de arbeidsparticipatie en de arbeidsproductiviteit, het beperken van uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid, en het bevorderen van de duurzame inzetbaarheid van werknemers.

De overheid geeft invulling aan bovenstaand beleid door de vormgeving van een stelsel van wet- en regelgeving. Ook ziet de overheid toe op de naleving daarvan. Concreet gaat het daarbij om:

  • Gezond en veilig werken, waaronder de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Arbeidstijdenwet (ATW);

  • Arbeidsverhoudingen, waaronder de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (cao), de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (avv) en de Wet op de ondernemingsraden (WOR);

  • Arbeidsrechtelijke bescherming, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML), wet- en regelgeving met betrekking tot gelijke behandeling en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi);

  • Toelating van arbeidsmigranten, waaronder de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).

Bij het realiseren van deze doelstelling is een belangrijke taak weggelegd voor sociale partners. Zij zijn verantwoordelijk voor het maken van onderlinge afspraken over arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen en het bieden van veilige en gezonde werkomstandigheden. De overheid bevordert dat sociale partners hier vorm en uitvoering aan geven en voert hiertoe overleg met hen.

Rol en Verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en aan goede arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel van minimumeisen. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van dit stelsel;

  • De vaststelling van de hoogte van het wettelijk minimumloon (WML) en het maximumdagloon;

  • Het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen, onder andere door het recht op onderhandeling door sociale partners te waarborgen en het in stand houden van een adequate overlegstructuur met de sociale partners;

  • Het bevorderen dat werkgevers en werknemers gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en een goed werktijden- en verzuimbeleid realiseren;

  • Het bevorderen dat werkenden gezond en vitaal kunnen doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd;

  • Het zorgdragen voor gelijke kansen voor en tijdens arbeidsdeelname;

  • Het stimuleren en faciliteren van postinitiële scholing ten behoeve van het optimaal functioneren van de arbeidsmarkt;

  • De handhaving van de wet- en regelgeving door de Inspectie SZW.

De Minister van Financiën is primair verantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsmarktbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Wet aanpak schijnconstructies

    Op 1 januari 2016 treden de laatste onderdelen van de Wet aanpak schijnconstructies16 in werking. De eerste onderdelen zijn al op 1 juli 2015 in werking getreden. De onderdelen die per 1 januari 2016 in werking treden betreffen de wijzigingen van het WML. Ten minste het gedeelte van het loon gelijk aan het wettelijk minimumloon moet dan giraal worden uitbetaald. Daarnaast mogen er geen bedragen meer worden ingehouden op of verrekend met het wettelijk minimumloon. Ten slotte dienen werkgevers te zorgen voor een heldere en transparante loonstrook door op de loonstrook te specificeren welke onkostenvergoedingen, verrekeningen en inhoudingen er zijn.

  • SER-advies Arbeidsmigratie

    Naar aanleiding van het advies van de SER zal het kabinet verschillende maatregelen nemen17. De maatregelen hebben onder andere tot doel om zoveel als mogelijk ook voor arbeidsmigranten van binnen de EU «gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plaats» te realiseren. Daarnaast worden belemmeringen weggenomen voor werknemers van buiten de EU die in het kader van internationale handelscontacten naar Nederland komen.

  • Implementatie handhavingsrichtlijn

    Op uiterlijk 18 juni 2016 dient de Europese handhavingsrichtlijn te zijn geïmplementeerd. De detacheringsrichtlijn geeft instrumenten voor handhaving van waarborgen ter bescherming van gedetacheerde werknemers en ter voorkoming van sociale dumping. Om een betere handhaving mogelijk te maken zijn onder meer gegevensuitwisseling, grensoverschrijdende boete-inning en de mogelijkheid voor ketenaansprakelijkheid voor loon en een notificatieplicht in de richtlijn opgenomen.

  • Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd

    Deze wet18 strekt ertoe het (door)werken na de AOW-gerechtigde leeftijd op basis van een arbeidsovereenkomst te faciliteren, waar AOW-gerechtigden nu vaak werkzaam zijn op basis van een uitzendovereenkomst of als zzp’er. Hiertoe wordt per 1 januari 2016 een aantal arbeidsrechtelijke bepalingen in verschillende wetten gewijzigd. Tegelijkertijd worden maatregelen getroffen om verdringing van nog niet AOW-gerechtigde werknemers tegen te gaan.

  • Toekomst van de arbeidsgerelateerde zorg en aanpak beroepsziekten

    Naar aanleiding van het SER-advies «Betere zorg voor werkenden» is een wetsvoorstel gemaakt dat erop gericht is zowel de kwaliteit van het handelen van bedrijfsartsen als de werking van het stelsel van arbeidsgerelateerde zorg te verbeteren. Parallel worden sociale partners gestimuleerd en waar nodig gefaciliteerd om aan de slag te gaan met sectorale en regionale initiatieven onder andere gericht op preventie. Daarnaast zal samenwerking tussen bedrijfsgezondheidszorg en reguliere zorg, instroom van bedrijfsartsen en melding van beroepsziekten verder worden gestimuleerd.

  • Ketenaanpak

    Vanwege de grote invloed van opdrachtgevers op de arbeidsomstandigheden wordt hieraan in 2016 nadrukkelijk aandacht besteed. De aanpak zal bestaan uit onderzoeken van mogelijkheid tot aanpassen en uitbreiden van regelgeving, stimuleren van zelfregulering en kennis- en informatie-uitwisseling tussen en binnen sectoren.

  • Payrolling

    Het kabinet dient een wetsvoorstel in om te bewerkstelligen dat payrollwerknemers recht krijgen op dezelfde arbeidsvoorwaarden als werknemers die rechtstreeks in dienst zijn van een opdrachtgever (zie ook de beleidsagenda).

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.1 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 1 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

16.545

18.226

21.333

19.951

20.619

20.799

20.919

Uitgaven

14.103

18.604

21.233

19.751

21.619

20.799

20.919

waarvan juridisch verplicht (%)

   

59%

       
               

Subsidies

2.090

3.607

2.796

3.109

3.020

2.325

2.445

               

Opdrachten

11.823

14.794

13.422

11.597

13.554

13.429

13.429

               

Bekostiging

190

203

203

203

203

203

203

               

Bijdrage aan andere begrotingen

0

0

4.812

4.842

4.842

4.842

4.842

Ministerie van EZ

0

0

3.890

3.890

3.890

3.890

3.890

Ministerie van VWS

0

0

922

952

952

952

952

               

Ontvangsten

29.645

25.470

29.636

36.067

36.067

36.067

36.067

Budgetflexibiliteit

Subsidies:

De subsidies zijn voor 55% juridisch verplicht. Het juridisch verplichte deel betreft voornamelijk financiering van tot en met 2018 aangegane verplichtingen.

Opdrachten:

Het juridisch verplichte deel van het beschikbare bedrag voor opdrachten bedraagt 45%. Dit betreft, naast financiering van tot en met 2016 aangegane verplichtingen, onder andere de jaarlijkse bijdrage aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB).

Bekostiging:

Deze middelen dienen voor de bekostiging van de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (CKA) en zijn 100% juridisch verplicht.

Bijdragen aan andere begrotingen:

De bijdragen aan andere begrotingen zijn voor 100% juridisch verplicht. Dit betreft jaarlijkse bijdragen aan TNO, de Gezondheidsraad en aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb).

A. Subsidies

Toelichting financiële instrumenten

Het subsidiebudget is in 2016 ongeveer € 0,8 miljoen lager dan in 2015. Dit is een gevolg van een herschikking in de vorm van opdrachten en vanwege de taakstelling op dit budget.

Voor het programma Zelfregulering Gezond en Veilig Werken wordt € 1,1 miljoen ingezet voor het ondersteunen van branches en bedrijven bij het ontwikkelen en implementeren van instrumenten van zelfregulering op het terrein van gezond en veilig werken. Deze activiteiten zijn erop gericht partijen te stimuleren en te faciliteren om zelf initiatieven te nemen om veilig en gezond werken blijvend te verbeteren. In 2016 ligt de focus op het actief verspreiden van goede praktijken en het ontwikkelen en implementeren van effectieve instrumenten van zelfregulering in kansrijke branches. € 0,4 miljoen wordt ingezet voor subsidies gezond en veilig werken. Dit betreffen vooral subsidies die veilige omgang met gevaarlijke stoffen zoals asbest, nanomaterialen en explosieven moeten bevorderen.

Voor het programma Duurzame Inzetbaarheid wordt € 0,7 miljoen besteed aan het project «Duurzame Inzetbaarheid in het mkb. Het doel is te bewerkstelligen dat binnen het mkb structureel aandacht komt voor duurzame inzetbaarheid. De subsidieregeling Kwaliteit Arbeidsverhoudingen betreft een regeling (€ 0,3 miljoen) die tot doel heeft projecten te ondersteunen die de kwaliteit van de arbeidsverhoudingen in Nederland verbeteren. Met de regeling worden, in de regel op basis van medefinanciering van minimaal 50%, eenmalige innovatieve projecten gesubsidieerd.

B. Opdrachten

Een belangrijk deel van het budget voor opdrachten (circa € 3,8 miljoen) is de jaarlijkse opdrachtverlening aan het RIVM voor het programma gezond en veilig werken. Tevens is een bedrag van € 0,6 miljoen beschikbaar voor de jaarlijkse bijdrage aan het NCvB. Een bedrag van € 0,5 miljoen is bestemd voor het Arboportaal. Dit portaal dient als startpunt voor werkgevers, werknemers en preventiemedewerkers voor informatie over arbeidsomstandigheden. Doel is om werkgevers, werknemers en preventiemedewerkers te informeren over gezond en veilig werken en waar relevant door te verwijzen naar andere relevante bronnen. Een bedrag van € 1,3 miljoen wordt ingezet voor het programma Zelfregulering. Een bedrag van € 1,0 miljoen wordt besteed aan het onderhoud van de normalisatie infrastructuur, de beleidsintensivering certificatie en aan activiteiten die de implementatie van de EU Seveso richtlijn (Brzo) moeten faciliteren.

Voor het programma Duurzame Inzetbaarheid wordt € 1,7 miljoen besteed aan het vergroten van de bewustwording bij werkgevers en werknemers van psychosociale arbeidsbelasting en het stimuleren en faciliteren dat zij hiermee aan de slag gaan. In aanvulling op de lopende thema’s pesten, agressie en geweld en werkstress is de campagne in 2016 gericht op seksuele intimidatie en discriminatie binnen het brede thema ongewenst gedrag.

Veder is voor € 1,7 miljoen aan verplichtingen aangegaan ten behoeve van onder andere onderzoek naar en voorlichting over de Wet werk en zekerheid. Jaarlijks wordt ruim € 0,4 miljoen besteed aan onderzoek op het terrein van pensioenen. Het resterende opdrachtenbudget wordt besteed aan verschillende kleinere onderzoeken, stimuleringsprogramma’s en voorlichtingsprojecten.

C. Bekostiging

Het bedrag voor bekostiging betreft de jaarlijkse bijdrage aan de SER Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen.

D. Bijdrage aan andere begrotingen

Het Ministerie van SZW levert jaarlijks een bijdrage van € 3,7 miljoen aan TNO en € 0,2 miljoen aan de financiering van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen (Ctgb). De bijdragen aan andere begrotingen bestaat daarnaast uit een jaarlijkse bijdrage aan het Ministerie van VWS van € 0,8 miljoen in de kosten van de Gezondheidsraad.

E. Ontvangsten

De realisaties van de boeteontvangsten laten vooralsnog niet de stijging zien die was verwacht op grond van de Fraudewet van 2013. Een mogelijke oorzaak hiervoor is een gedragseffect als gevolg van de Fraudewet. De daling van de boeteontvangsten in 2015 ten opzichte van 2014 komt door een hogere restitutie dan gebruikelijk vanwege rechterlijke uitspraken. Op grond van het voorgaande zijn de voor 2016 verwachte boeteontvangsten gelijkgesteld aan de in 2014 gerealiseerde boeteontvangsten. In het voorjaar van 2016 wordt de raming aan de hand van realisatiegegevens tot en met 2015 meerjarig aangepast.

Gezond en veilig werken

Kerncijfers

In 2014 hebben zeventien op de duizend werknemers een arbeidsongeval gehad met ten minste een dag verzuim. Het ziekteverzuim is in 2014 verder gedaald naar 3,8%. Het aantal incidenten met gevaarlijke stoffen en de naleving zorgplicht Arbowet laten een vrijwel stabiel beeld zien. De naleving zorgplicht Arbowet is gebaseerd op de zorgplicht van de werkgever zoals vermeld in artikel 3 van de wet.

Tabel 1.2 Kerncijfers gezond en veilig werken
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Arbeidsongevallen onder werknemers dat verzuim tot gevolg heeft (%)1

3,0

2,7

1,72

Ziekteverzuim (%)3

4,0

3,9

3,8

Aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen4

4

3

4

Naleving zorgplicht Arbowet (%)5

78

79

1

CBS/TNO, nationale enquête arbeidsomstandigheden.

2

Door gewijzigde opzet en vraagstelling van de enquête is het percentage in 2014 niet goed vergelijkbaar met eerdere jaren.

3

CBS, kwartaalenquête ziekteverzuim.

4

Inspectie SZW administratie.

5

Inspectie SZW, monitor Arbo in bedrijf. De monitor wordt tweejaarlijks uitgevoerd.

Arbeidsverhoudingen en voorwaarden

Het bruto WML voor personen van 23 jaar en ouder bedraagt per 1 juli 2015 € 1.507,80 per maand. De bruto minimum vakantiebijslag bedraagt 8% van het bruto WML. Het WML wordt in 2016 conform de geldende systematiek twee maal per jaar geïndexeerd. Het (bruto) maximum dagloon bedraagt per 1 juli 2015 € 199,95 (inclusief vakantiebijslag) en volgt dezelfde indexering.

Het gebruik van de instrumenten van cao en avv varieert door de jaren heen. Mede door de crisis, de onzekere economische verwachtingen en de ruimte op de arbeidsmarkt is de laatste jaren een lager aantal cao’s afgesloten. Het aantal tewerkstellingsvergunningen is onder andere afhankelijk van de krapte op de arbeidsmarkt. Sinds 1 januari 2014 geldt vrij verkeer van personen uit Roemenië en Bulgarije. Werknemers uit deze landen hoeven geen tewerkstellingsvergunning meer aan te vragen.

Tabel 1.3 Kerncijfers arbeidsverhoudingen en voorwaarden
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Aantal werknemers onder cao1 (x 1.000)

6.003

5.895

5.486

• waarvan direct gebonden bedrijfstak- en ondernemings-cao’s (x 1.000)

• waarvan gebonden door algemeen verbindend verklaring (x 1.000)

5.501

502

5.260

635

4.850

636

Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen (twv)2 (x 1.000)

11

9

73

1

SZW, rapportage cao-afspraken (2012, 2013) en SZW administratie (2014) peildatum 1-1-2015.

2

UWV, jaarverslag.

3

Inclusief de gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid die sinds 1 april 2014 een deel van de twv’s vervangen.

Handhaving

De Inspectie SZW is de toezichthouder op het terrein van het Ministerie van SZW. Zij werkt aan eerlijk, gezond en veilig werk en bestaanszekerheid voor iedereen. Op basis van risico- en omgevingsanalyses zet de Inspectie toezicht en opsporing in waar de meest hardnekkige problemen voorkomen en waar de kans op effect groot is.

De Inspectie bestrijkt het gehele SZW-terrein: arbeidsomstandigheden, arbeidsmarkt, arbeidsverhoudingen en sociale zekerheid. Hiernaast is de Inspectie ook aangewezen als opsporingsorganisatie voor het Ministerie van VWS voor pgb-fraude en declaratiefraude. De Inspectie SZW heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in risicogericht en programmatisch werken om de aandacht te richten op de aanpak van notoire overtreders en misstanden.

In toenemende mate stuit de Inspectie SZW op complexe fenomenen, waaronder schijnconstructies. Het kost steeds meer tijd om deze complexe verschijnselen te doorgronden. Dergelijke constructies richten zich op ontduiking van regelgeving zoals de Wav en de WML en kunnen in de ernstigste vorm leiden tot arbeidsuitbuiting.

Ook op het gebied van arbeidsomstandigheden komen complexere situaties voor. Op bouwlocaties bevinden zich steeds meer partijen die in allerlei constructies van onderaanneming het werk verrichten. Daarbij ziet de Inspectie dat klussen met grote risico’s voor arbeidsveiligheid steeds vaker worden verricht door zzp-ers. Het kost de Inspectie meer tijd om in het ongevalsonderzoek scherp in beeld te krijgen wie als werkgever verantwoordelijk is.

Het toezicht juridiseert en het opleggen van zware instrumenten als hoge boetes of stilleggingen van bedrijven roept een tegenreactie op. Bedrijven zetten vaker juristen in, regelmatig al tijdens inspecties. Het aantal WOB-verzoeken in letstelschadezaken stijgt. Ook stijgt het aantal gevallen waarin bedrijven bezwaar maken of in beroep gaan tegen sancties. Deze ontwikkeling van juridisering doet zich voor op nagenoeg alle domeinen van het toezicht. Dit zorgt ervoor dat inspecteurs meer tijd kwijt zijn aan het verzamelen en vastleggen van informatie en het behandelen van bezwaarschriften en beroepszaken.

Omdat onzeker is in welke mate de hiervoor genoemde ontwikkelingen de productie beïnvloeden, kiest de Inspectie SZW er voor om de voorgenomen productie met betrekking tot het aantal inspecties in 2016 in een bandbreedte te begroten. Overigens zal vanaf 2016 zowel de doorwerking van de taakstelling als het aflopen van tijdelijke uitbreidingen gevolgen voor de productie hebben.

Zie het Jaarplan 2016 van de Inspectie SZW voor meer informatie. Het Jaarplan 2016 van de Inspectie SZW wordt tegelijk met de begroting van SZW aan de Tweede Kamer aangeboden.

Tabel 1.4 Kerncijfers handhaving1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Aantal inspecties en onderzoeken arbeidsomstandigheden

17.134

16.000

15.500–16.500

Percentage inspecties waarbij overtreding arbeidsomstandigheden is vastgesteld

60

55

57

Aantal inspecties en onderzoeken binnen bedrijven die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo)

453

400

380–420

Percentage inspecties waarbij overtreding Brzo is vastgesteld

43

38

40

Aantal inspecties Wav, WML of Waadi

5.054

4.500

3.800–4.800

Percentage inspecties waarbij overtreding Wav, WML of Waadi is vastgesteld

19

20

20

Programmarapportages Werk en Inkomen

6

7

6

Overige producten Werk en Inkomen

10

23

18

Opsporing: aantal afgeronde opsporingsonderzoeken

57

56

56

Opsporing: aantal bij het OM aangemelde verdachten

221

145

130–170

Opsporing: vastgesteld nadeel (mln. €)

32

35

25–35

1

Inspectie SZW, jaarverslag.

Mobiliteitsbonus oudere werknemers arbeidsgehandicapten

Budgettair belang buiten de begroting

Om duurzame inzetbaarheid te vergroten en te zorgen dat minder mensen langs de kant blijven staan, zijn er mobiliteitsbonussen voor het in dienst houden en in dienst nemen van oudere uitkeringsgerechtigden en arbeidsgehandicapten. Als onderdeel van het pensioenakkoord is de leeftijdsgrens van de mobiliteitsbonus voor oudere uitkeringsgerechtigden vanaf 2015 verhoogd van 50 jaar naar 56 jaar. Per 1 januari 2018 worden de premiekortingen oudere werknemers en arbeidsgehandicapte werknemers omgevormd naar loonkostenvoordelen. Met deze omvorming wordt de verzilveringsproblematiek van kleine werkgevers opgelost en wordt de systematiek eenvoudiger, robuuster en fraudebestendiger. Deze wijziging is reeds aangekondigd door de Minister van SZW in een brief aan de Tweede Kamer van 6 februari 201519 en wordt geregeld in de Wet tegemoetkomingen loondomein. Deze wet regelt ook de introductie van het lage-inkomensvoordeel – een gericht loonkostenvoordeel om het voor werkgevers aantrekkelijker te maken mensen met lage inkomens aan te nemen of in dienst te houden – per 1 januari 2017.

Premiekorting jongeren

In 2014 is een premiekorting jongeren geïntroduceerd. Met deze maatregel wordt uitwerking gegeven aan de afspraak uit de Begrotingsafspraken 2014 om de arbeidsmarkt voor jongeren te versterken met een premiekorting. De premiekorting geldt, onder bepaalde voorwaarden, voor iedere werkgever die tussen 1 januari 2014 en 31 december 2015 een uitkeringsgerechtigde tussen de 18 en 27 jaar aanneemt. De premiekorting mag maximaal twee jaar toegepast worden. De raming van de uitgaven aan premiekorting jongeren is naar beneden bijgesteld op basis van realisatiecijfers.

Werkbonus

In 2013 is de gewijzigde werkbonus ingevoerd. Deze is van toepassing voor werkenden die bij aanvang van het kalenderjaar een leeftijd hebben van minimaal 60 en maximaal 63 jaar.

Overgangsregeling voor de levensloopregeling

De levensloopregeling is per 1 januari 2012 afgeschaft. Er is een overgangsregeling die loopt tot 1 januari 2022 voor deelnemers die minimaal € 3.000 hebben gespaard en hun tegoed nog niet opnemen. Deze deelnemers kunnen doorsparen tot 1 januari 2022. Hiervoor is een budget beschikbaar van € 15 miljoen per jaar.

Levensloopverlofkorting

Om de aantrekkelijkheid van de levensloopregeling als alternatief voor het spaarloon te vergroten, konden werknemers een tegemoetkoming in de vorm van een levensloopverlofkorting van maximaal € 201 per gespaard jaar ontvangen. De levensloopregeling is per 1 januari 2012 afgeschaft voor nieuwe gevallen. Voor deelnemers aan de levensloopregeling die op 31 december 2011 een aanspraak ingevolge levensloopregeling hebben opgebouwd waarvan de waarde in het economische verkeer op 31 december 2011 minimaal € 3.000 bedroeg geldt een overgangsregeling. Deze deelnemers kunnen tot 31 december 2021 doorgaan met het sparen overeenkomstig de op 31 december 2011 geldende voorwaarden. Een uitzondering geldt voor de levensloopverlofkorting. Sinds 1 januari 2012 wordt bij inleg in de levensloopregeling geen levensloopverlofkorting meer opgebouwd. De op 31 december 2011 opgebouwde rechten op de levensloopverlofkorting vervallen niet en worden verzilverd bij de opname van het levenslooptegoed.

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

Om de arbeidsparticipatie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten te bevorderen bestaat een fiscale stimulans. Door handicap of ziekte kunnen gedeeltelijk arbeidsongeschikten veelal niet voldoen aan het gebruikelijke urencriterium dat geldt voor de startersaftrek. Daarom kunnen zij in de eerste drie jaren van hun onderneming een beroep doen op de regeling «startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid», waarbij een verlaagd urencriterium geldt.

Laag BTW-tarief arbeidsintensieve diensten

Om de werkgelegenheid binnen sectoren met arbeidsintensieve diensten te ondersteunen geldt er binnen de omzetbelasting een verlaagd BTW-tarief van 6 procent voor arbeidsintensieve diensten (onder andere kappers en fietsenmakers).

Tabel 1.5 Fiscale uitgaven1 (lopende prijzen x € 1 mln)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Mobiliteitsbonus arbeidsgehandicapten en oudere werknemers

293

309

336

311

0

0

0

Premiekorting jongeren

5

17

20

5

0

0

0

Werkbonus

70

47

27

14

0

0

0

Overgangsregeling voor de levensloopregeling

15

15

15

15

15

15

15

Levensloopverlofkorting

13

17

11

11

11

11

11

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

2

2

2

2

2

2

2

Laag BTW tarief arbeidsintensieve diensten

874

765

650

661

672

683

694

1

Ministerie van Financiën, Belastingdienst.

2. Bijstand, Participatiewet, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid ondersteunt bij het vinden van werk en biedt inkomensondersteuning en aangepaste arbeid aan hen die dat nodig hebben.

Wie kan werken, moet dat ook doen. Dit is in de eerste plaats in het belang van de betrokkene zelf: werk zorgt voor economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en biedt kansen om volop mee te doen in de samenleving. De overheid streeft naar een transparant en activerend sociaalzekerheidsstelsel dat mensen enerzijds de zekerheid biedt van een adequaat vangnet als dat echt nodig is, en dat hen anderzijds prikkelt om (weer) aan het werk te gaan als dat kan.

Mensen hebben de verantwoordelijkheid om in het eigen inkomen te voorzien en nemen daartoe zelf het initiatief. Alleen als het vinden van werk op eigen kracht niet lukt, helpt de overheid hierbij door ondersteuning bij re-integratie of beschut werk aan te bieden. Aan mensen die (tijdelijk) niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien biedt de overheid een sociaal vangnet in de vorm van bijstand. Daarbij streeft de overheid er in de vormgeving naar om het aantal loketten waar uitkeringsgerechtigden mee te maken hebben te beperken.

De overheid biedt inwoners van Caribisch Nederland waar nodig re-integratieondersteuning en inkomensondersteuning op grond van de Onderstandsregeling.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert het vinden van werk door middelen beschikbaar te stellen aan gemeenten ten behoeve van re-integratieinspanningen, sociale werkvoorziening en loonkostensubsidies. De Minister financiert de inkomensondersteuning. Hij20 is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van de hoogte van de algemene bijstandniveaus;

  • Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de inkomensvoorziening vanuit de Participatiewet, waarin begrepen zijn de IOAW, IOAZ en algemene bijstand voor startende zelfstandigen;

  • Het houden van systeemtoezicht;

  • De budgetmutaties van het gebundeld participatiebudget, dat onderdeel uitmaakt van de integratie-uitkering sociaal domein, en de verdeling daarvan die aansluit bij de gedecentraliseerde taak;

  • Het terugvorderen van onrechtmatig bestede middelen van het participatiebudget en het terugvorderen van middelen van niet-gerealiseerde plekken in de Wsw over de uitvoeringsjaren tot en met 2014;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB (AIO, bijstand buitenland) en het UWV (TW);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Het Rijk verschaft gemeenten middelen voor de uitvoering en geeft de wet- en regelgeving vorm waarbinnen deze uitvoering plaatsvindt. Het Rijk stelt een toereikend macrobudget voor de gemeenten beschikbaar om loonkostensubsidies en bijstanduitkeringen te betalen. Dit budget wordt zoveel mogelijk op basis van objectieve factoren over de gemeenten verdeeld. Het Rijk houdt systeemtoezicht. Bij ernstige tekortkomingen in de gemeentelijke uitvoering van de Participatiewet kan het Rijk aanwijzingen geven aan gemeenten over de uitvoering van de Participatiewet of ingrijpen in de uitvoeringsorganisatie.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van de Participatiewet en aan genoemde wet verwante wetten en voorzieningen. Gemeenten zijn daarnaast verantwoordelijk voor de handhaving van de naleving door personen die een beroep doen op deze wetten.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Jeugdwerkloosheid

    In de brief van 31 maart 2015 aan de Tweede Kamer21 hebben de Ministers van SZW en OCW de aanpak jeugdwerkloosheid voor de periode tot en met 2016 uiteengezet. Een van de speerpunten betreft de gezamenlijke regionaal gedragen plannen van gemeenten en UWV om jongeren met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt actief te bemiddelen naar werk. In het kader van de aanpak jeugdwerkloosheid zijn daarnaast Werkakkoorden met werkgevers gesloten. Tenslotte is er nog de uitvoering van de sectorplannen met onder meer de extra instroom via leerbanen van jongeren bij bedrijven. Daarmee blijven in 2016 werkgevers gestimuleerd om vacatures open te stellen voor jongeren van 18 tot 27 jaar. De Minister van SZW heeft voor 2015 en 2016 een bedrag van € 3,5 miljoen per jaar beschikbaar gesteld aan de 35 arbeidsmarktregio’s voor de uitvoering van de regionale plannen. Voor de actieve bemiddeling van jongeren met een WW-uitkering heeft de Minister daarnaast in diezelfde periode jaarlijks € 3,7 miljoen beschikbaar gesteld aan het UWV.

  • Wetsvoorstel tot harmonisatie van instrumenten in de Participatiewet

    De doelgroep van de banenafspraak bestaat uit mensen die door het UWV aan werk worden geholpen (Wajongers) en mensen die door gemeenten worden geholpen (mensen met een Wsw-indicatie, met een WIW/ID-baan of uit de Participatiewet die minder dan het wettelijk minimumloon kunnen verdienen). Het instrumentarium dat daarbij door het UWV en gemeenten ingezet kan worden verschilt van elkaar. Met gemeenten en sociale partners zijn in de Werkkamer afspraken gemaakt om dit instrumentarium voor de gehele doelgroep van de banenafspraak zoveel mogelijk te harmoniseren. De afspraken zijn uitgewerkt in een wetsvoorstel tot harmonisatie van instrumenten in de Participatiewet22 dat in behandeling is bij het parlement. Het wetsvoorstel voorziet allereerst in de uniforme no-riskpolis van het UWV voor werkgevers die mensen uit de Participatiewet in dienst nemen die behoren tot de doelgroep banenafspraak. Deze no-riskpolis is al beschikbaar voor Wajongers. De tweede wijziging betreft een uniforme mobiliteitsbonus voor werkgevers die Wajongers of mensen uit de doelgroep banenafspraak vanuit de Participatiewet in dienst nemen. Het wetsvoorstel kent een horizonbepaling en geldt voor de periode 2016–2020. Na drie jaar vindt een evaluatie plaats.

  • Versterking prikkelwerking Participatiewet

    In de begrotingsafspraken 2014 is afgesproken om de prikkelwerking van de Participatiewet te verbeteren waardoor gemeenten actiever proberen om het aantal bijstandsontvangers te beperken. Dit zou moeten leiden tot een besparing op de gebundelde uitkering in het kader van de Participatiewet van structureel € 80 miljoen vanaf 2017. In 2016 bedraagt de besparing € 40 miljoen vanwege gewenningseffecten. Deze besparing kan nu worden ingevuld doordat de maatstaf bijstandsontvangers in de verdeelsystematiek van het Gemeentefonds vanaf 2016 is aangepast. Het aandeel van de maatstaf bijstandontvangers is in de verdeling van het Gemeentefonds verkleind en daarnaast wordt voor de maatstaf bijstandsontvangers een driejarig gemiddelde ingevoerd. Door deze maatregelen wordt de demping van de prikkel die uitgaat van de bekostigingssystematiek van de Participatiewet geneutraliseerd.

  • Wet taaleis Participatiewet

    De Wet taaleis Participatiewet regelt dat bijstandsgerechtigden die onvoldoende de Nederlandse taal beheersen en daardoor worden belemmerd bij hun inschakeling op de arbeidsmarkt, de verplichting wordt opgelegd om de Nederlandse taal te leren. De verplichting geldt vanaf 1 januari 2016 voor de nieuwe instroom in de bijstand en vanaf 1 juli voor alle bijstandgerechtigden. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om werk te vinden en daarmee uit de bijstand te komen. Het is zaak dat men zich binnen een redelijke termijn inspant om een basisniveau te bereiken. Als iemand aantoonbaar en verwijtbaar niets of te weinig doet om het gewenste taalniveau te bereiken, dan kan dit leiden tot een verlaging van de uitkering. Daarbij moet de gemeente altijd rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de bijstandsgerechtigde.

  • Bescherming pensioenopbouw zelfstandigen

    Het streven is per 1 januari 2016 het wetsvoorstel vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw in werking te laten treden (zie ook artikel 8). Met het wetsvoorstel wordt in de Participatiewet geregeld dat lijfrenten binnen zekere grenzen niet als vermogen worden aangemerkt. Dit zal tot gevolg hebben dat meer mensen recht hebben op bijstand. De hiermee gepaard gaande extra uitgaven aan uitkeringslasten en uitvoeringskosten bedragen structureel € 150 miljoen. Daarnaast regelt de wetswijziging dat de vrijlating voor inkomsten uit arbeid binnen de Participatiewet wordt verruimd. Momenteel kan de vrijlating slechts worden toegepast gedurende een periode van maximaal zes aaneengesloten maanden. Met de wetswijziging kan de maximale duur van 6 maanden ook op afzonderlijke perioden worden toegepast.

  • Vereenvoudiging beslagvrije voet en beslagregister

    De beslagvrije voet wordt regelmatig te laag vastgesteld. Hierdoor houden mensen onvoldoende over om in de (basale) kosten van levensonderhoud te voorzien. Dat is onwenselijk. Daarom heeft het kabinet besloten om de regels rond de beslagvrije voet te vereenvoudigen. Een interdepartementale projectgroep werkt een nieuw, eenvoudig systeem uit om de beslagvrije voet te berekenen. In relatie tot een betere bescherming en naleving/handhaafbaarheid van de beslagvrije voet worden ook de bijzondere incassobevoegdheden bezien. Naar verwachting kan de benodigde wetswijziging, waaronder van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in 2016 aan de Tweede Kamer worden gezonden.

    Het kabinet heeft de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders gevraagd het door hen ontwikkelde beslagregister te monitoren. Op grond daarvan kan het kabinet in 2016 bezien hoe de overheidsorganisaties daarop kunnen worden aangesloten met oog op een correcte toepassing van de beslagvrije voet.

  • Breed Moratorium

    Met het Breed Moratorium wordt de gemeente bij schuldhulpverlening de mogelijkheid geboden om bij de rechter een verzoek in te dienen tot opschorting van alle incassoactiviteiten voor een maximale duur van 6 maanden. Het Breed Moratorium moet de gemeentelijke schuldhulpverlening aldus de mogelijkheid bieden om de financiële situatie van de schuldenaar te stabiliseren, daar waar dit door een aanhoudende stroom van incassoactiviteiten niet tot de mogelijkheden behoort. De hiervoor benodigde regelgeving wordt in 2016 voorbereid.

  • Besluit gegevensuitwisseling

    Om de uitvoering van de wet gemeentelijke schuldhulpverlening te vereenvoudigen is een Amvb Gegevensuitwisseling gemeentelijke schuldhulpverlening in voorbereiding. Daarin wordt vastgelegd welke gegevens die gemeenten voor de sector werk en inkomen al beschikbaar hebben en op welk moment en met welk doel deze gegevens elektronisch mogen worden uitgewisseld ter verificatie van de door de klant geleverde informatie. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 juli 2016.

  • Evaluatie Wet gemeentelijke schuldhulpverlening

    De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening wordt geëvalueerd. Voor 1 juli 2016 ontvangt de Tweede Kamer een verslag van de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 2.1 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 2 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

6.333.698

6.571.830

6.435.802

6.529.792

6.692.097

6.822.849

6.943.585

waarvan garantieverplichtingen

– 617

           

Uitgaven

9.732.855

6.523.133

6.611.078

6.719.127

6.722.097

6.822.849

6.943.585

waarvan juridisch verplicht (%)

   

99%

       
               

Inkomensoverdrachten

9.653.128

6.398.736

6.408.332

6.497.790

6.668.277

6.799.029

6.919.765

Macrobudget participatiewetuitkeringen1

5.736.429

5.595.160

5.618.137

5.712.244

5.842.389

5.973.173

6.095.799

Participatiebudget

694.832

0

0

0

0

0

0

WSW

2.389.997

21.019

21.019

3.005

3.005

3.005

3.005

TW

555.000

480.218

474.055

469.866

499.775

493.926

490.542

AIO

208.000

234.209

242.325

259.842

270.224

275.988

279.660

Bijstand zelfstandigen

66.216

64.993

47.373

47.369

47.369

47.369

47.369

Repatriëringsregelingen

5

10

0

0

0

0

0

Bijstand buitenland

1.400

1.600

1.600

1.600

1.600

1.600

1.600

Onderstand en re-integratie (Caribisch Nederland)

1.249

1.527

3.823

3.864

3.915

3.968

1.790

               

Garanties

0

300

150

50

0

0

0

               

Subsidies

77.047

117.820

184.361

197.803

30.028

0

0

               

Opdrachten

2.376

5.973

17.931

23.180

23.488

23.516

23.516

               

Bekostiging

304

304

304

304

304

304

304

Nibud

304

304

304

304

304

304

304

               

Ontvangsten

106.277

42.717

3.475

2.572

2.572

2.572

0

1

Inclusief Bijstand overig (zie tabel 2.2).

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn voor 100% juridisch verplicht. De rijksbijdragen aan de uitvoerende instellingen (gemeenten, UWV en SVB) worden ruim voor het begrotingsjaar bekend gemaakt. Voor zover de uitkeringsrechten worden gedeclareerd, zijn deze vastgelegd in wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht.

Garanties:

De garanties zijn voor 100% juridisch verplicht. Het betreft garanties in het kader van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 86% juridisch verplicht. Het betreft subsidies in het kader van de sectorplannen en het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek.

Opdrachten:

De opdrachten zijn voor 9% juridisch verplicht. Het betreft met name overlopende verplichtingen. Verder is 54% bestuurlijk gebonden voor kennisprogramma ZonMw, ondersteuning voor de Participatiewet en de quotumwet en voor Armoede- en schuldhulpverlening.

Bekostiging:

Het budget is 100% juridisch verplicht. Het betreft een instellingssubsidie voor het Nibud.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Macrobudget participatiewetuitkeringen

Vanaf 2010 zijn de bijdragen aan gemeenten voor de uitvoering van diverse wetten samengevoegd in een gebundelde uitkering. Vanaf 2015 met de inwerkingtreding van de Participatiewet is het macrobudget participatiewetuitkeringen bedoeld voor het verstrekken van bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies door gemeenten. Voor 2016 wordt het macrobudget geraamd op € 5.618 miljoen. Hiervan wordt een bedrag van € 44 miljoen gereserveerd voor de in 2016 uit te keren incidentele (IAU) en meerjarige aanvullende uitkeringen (MAU) over het jaar 2014. De IAU en MAU betreffen incidentele en meerjarige aanvullende uitkeringen voor gemeenten die tekort komen op hun deel van het Macrobudget participatiewetuitkeringen en die voldoen aan een aantal nadere voorwaarden. In tabel 2.2 worden de uitgaven gespecificeerd.

Tabel 2.2 Extracomptabel overzicht Macrobudget participatiewetuitkeringen (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Macrobudget participatiewetuitkeringen

 

5.595.160

5.618.137

5.712.244

5.842.389

5.973.173

6.095.799

Algemene bijstand en loonkostensubsidies1

 

5.276.957

5.273.454

5.343.883

5.457.983

5.572.727

5.681.671

IOAW

 

258.906

284.206

306.396

321.113

335.410

347.135

IOAZ

 

27.734

28.964

30.451

31.782

33.523

35.480

Bbz-levensonderhoud startende ondernemers

 

31.513

31.513

31.513

31.513

31.513

31.513

1

Voor het jaar 2014 zijn de verantwoorde middelen het Wwb-inkomensdeel.

Participatiewet

De Participatiewet (vanaf 2015) voorziet in een sociaal vangnet voor personen die niet zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien. Het Macrobudget participatiewetuitkeringen voorziet in de middelen voor bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies. De middelen voor algemene bijstand en loonkostensubsidies worden samen met de middelen voor IOAW, IOAZ en levensonderhoud startende ondernemers als participatiewetuitkering over de gemeenten verdeeld.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland verblijft en woont kan in aanmerking komen voor bijstand.

Hoe hoog is de bijstand?

De hoogte van de bijstandsuitkering is afhankelijk van leeftijd en leefsituatie. In tabel 2.3 zijn de bijstandsnormen opgenomen voor gehuwden/samenwonenden en alleenstaanden en alleenstaande ouders van 21 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd die niet samenwonen met meerderjarige medebewoners. Voor gehuwden en alleenstaanden van 21 jaar of ouder die samenwonen met één of meer meerderjarige personen waarmee kosten kunnen worden gedeeld, geldt op grond van de kostendelersnorm een lager bedrag. Bijstandsgerechtigden van 18 tot 21 jaar ontvangen een lagere uitkering.

Tabel 2.3 Netto bijstandsnormen inclusief vakantietoeslag per 1 juli 2015

Gehuwd / samenwonend

€ 1.375,18

Alleenstaande (ouder)

€ 962,63

Budgettaire ontwikkelingen

De meerjarige oploop van de uitgaven van het Macrobudget participatiewetuitkeringen hangt samen met de invoering van een aantal wetswijzigingen vanaf 2015, waaronder de invoering van de Participatiewet, en met het anticiperen van de gemeenten op de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw. De lichte daling van de uitgaven in 2016 vloeit voort uit een daling van de gemiddelde uitkering als gevolg van de invoering van de kostendelersnorm. Omdat de kostendelersnorm voor het zittend bestand pas halverwege 2015 is ingegaan, werkt het effect pas in 2016 volledig door in de gemiddelde uitkering.

Beleidsrelevante kerncijfers

De oploop van het volume van de bijstandsuitkeringen is een saldo van toe- en afnames. De toenames hangen samen met de invoering van een aantal wetswijzigingen vanaf 2015, waaronder de invoering van de Participatiewet en het anticiperen van de gemeenten op de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw. Daartegenover staat een kleinere afname die het gevolg is van de aantrekkende conjunctuur.

Tabel 2.4 Kerncijfers Wwb/Participatiewet1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume WWB/Participatiewet (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

371

380

384

Volume WWB (x 1.000 huishoudens, ultimo)

377

2

2

• waarvan verblijfsduur minder dan 1 jaar

96

2

2

• waarvan verblijfsduur 1 tot 5 jaar

162

2

2

• waarvan verblijfsduur 5 jaar of meer

118

2

2

1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

2

Deze cijfers worden niet geraamd.

In het sociaal akkoord is een banenafspraak gemaakt met als doel in de komende jaren 125.000 extra arbeidsbeperkten aan het werk te helpen. Als blijkt dat de aantallen niet worden gehaald, dan kan na overleg met sociale partners en gemeenten de quotumheffing in werking treden. Het eerste beoordelingsmoment of de quotumheffing in werking dient te treden vindt in 2016 plaats over 2015.

Tabel 2.5 Indicatoren banenafspraak
 

Streefwaarde1

2015

Streefwaarde1

2016

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten marktsector t.o.v. nulmeting op 1/1/2013

6.000

14.000

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten overheid t.o.v. nulmeting op 1/1/2013

3.000

6.500

1

Streefwaarden afkomstig uit Memorie van Toelichting bij de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten, Tweede Kamer, 33 981, nr. 3, blz. 6, tabel: aantal te realiseren banen voor beoordeling activering quotumheffing.

Gemeenten zijn bezig een omslag in de uitvoering van re-integratie te maken om met een afgenomen budget toch meer mensen te ondersteunen. Omdat er in de aantrekkende arbeidsmarkt veel concurrentie is van andere werkzoekenden, leidt dat nog niet altijd tot meer gestarte banen na re-integratie. Tevens is vaak tijdens het werk nog verdere ondersteuning nodig waardoor de re-integratievoorziening langer kan doorlopen.

Tabel 2.6 Kerncijfers re-integratie
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Personen met een re-integratievoorziening (x 1.000, ultimo)1

162

170

Personen die werken met een re-integratievoorziening (x 1.000, ultimo)1

35

37

Personen met een loonkostensubsidie Participatiewet (x 1.000, ultimo)2

Aantal door bijstandsontvangers/niet-uitkeringsgerechtigden gestarte banen na re-integratie (x 1.000)3

62

56

47

1

CBS, statistiek re-integratie gemeenten; vanaf 2013 registreren gemeenten voorzieningen in plaats van trajecten. Informatie over 2012 is daarom niet beschikbaar.

2

CBS, statistiek re-integratie gemeenten; het instrument loonkostensubsidie wordt met ingang van de Participatiewet per 2015 toegepast, daarom is realisatie 2014 niet beschikbaar.

3

CBS, uitstroom na re-integratie. Het cijfer van 2014 is niet goed vergelijkbaar met eerdere jaren omdat in 2014 de populatieafbakening is gewijzigd.

Handhaving

De gepercipieerde detectiekans is toegenomen, de kennis van de verplichtingen over 2012 en 2014 laat een stabiel beeld zien. De incassoratio 2013 is toegenomen met 6 procentpunt. Dit betekent dat na twee jaar (eind 2014) 22% van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd. De eerste meting voor de incassoratio 2014 is 12%, dat is enigszins lager dan de incassoratio 2013 in het eerste jaar. Algemene opmerkingen over de kerncijfers fraude en handhaving zijn in de leeswijzer opgenomen.

Tabel 2.7 Kerncijfers Wwb (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

71

80

Kennis van de verplichtingen (%)

90

88

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

16

4,9

11

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

66

20

62

       

Terugvordering3

     

Incassoratio 2013 (%)

16

22

Incassoratio 2014 (%)

 

12

1

Ipsos, Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014. Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

2

SZW-berekeningen op basis van CBS, bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek. De cijfers bij Opsporing 2013 geven uitsluitend de overtredingen en het benadelingsbedrag weer die betrekking hebben op de Fraudewet 2013.

3

CBS-onderzoek «incassoratio».

Wetten inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en gewezen zelfstandigen (IOAZ)

De IOAW-uitkering is een aanvulling op het (gezins)inkomen tot bijstandniveau voor oudere werkloze werknemers. Vermogen, zoals een eigen huis of spaargeld, blijft buiten beschouwing. Anders dan bij de Participatiewet hoeven werkloze ouderen, die vaak vermogen in spaargeld of eigen huis hebben, in de IOAW hun vermogen niet aan te spreken.

De IOAZ is een uitkering voor ouderen die noodgedwongen zijn gestopt met hun werk als zelfstandige, omdat de inkomsten daaruit onvoldoende waren. De IOAZ-uitkering vult het (gezins)inkomen aan tot het bijstandsniveau. In de IOAZ wordt rekening gehouden met de bijzondere positie van zelfstandigen en hun (bedrijfs)vermogen.

Wie komen ervoor in aanmerking?

De belangrijkste doelgroepen van de IOAW zijn:

  • Werkloze werknemers die op het moment dat zij werkloos worden ten minste 50 jaar zijn en geboren zijn voor 1 januari 1965, die recht hebben op een uitkering op grond van de WW van meer dan drie maanden en die de volledige uitkeringsduur daarvan hebben doorlopen;

  • Werknemers die na hun 50e verjaardag recht hebben gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering en van wie de WGA-uitkering is beëindigd omdat zij niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn.

De IOAZ is bedoeld voor oudere zelfstandigen tussen de 55 jaar en de AOW-leeftijd, die hun bedrijf of zelfstandig beroep na hun 55e verjaardag hebben beëindigd. Om in aanmerking te komen voor een uitkering moet de gewezen zelfstandige onder andere voldoen aan voorwaarden betreffende het gemiddeld jaarinkomen in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag, het verwachte inkomen uit beroep of bedrijf bij voortzetting van het bedrijf en het aantal uren en de duur van de werkzaamheden als zelfstandige.

Hoe hoog is de IOAW/IOAZ?

Per 1 juli 2015 geldt voor de IOAW en de IOAZ een kostendelersnorm. Dan ontvangen alleenstaanden en alleenstaande ouders, indien zij samenwonen met één of meer meerderjarige personen, 68 procent van het bedrag dat voor gehuwden geldt. Uiteindelijk, per 1 januari 2019, ontvangen alleenstaanden en alleenstaande ouders, indien zij samenwonen met één of meer meerderjarige personen, 50 procent van het bedrag dat voor gehuwden geldt.

Tabel 2.8 Bruto bedragen IOAW/IOAZ per maand per 1 juli 2015, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend

€ 1.468,72

Alleenstaande (ouder) zonder meerderjarige medebewoners

€ 1.135,20

Alleenstaande (ouder) met een of meer meerderjarige medebewoners

€ 1.094,99

Budgettaire ontwikkelingen

De IOAW-uitgaven nemen de komende jaren toe. Dit wordt verklaard doordat de IOAW-instroom met vertraging de conjunctuur volgt. Het grootste deel van de IOAW-instroom heeft immers eerst 3 jaar in de WW gezeten. Daarnaast neemt het volume toe door de geleidelijke verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. Ook de uitgaven aan de IOAZ en het volume nemen de komende jaren toe door verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.9 Kerncijfers IOAW en IOAZ1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume IOAW (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

16

18

20

Volume IOAZ (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

1,7

1,7

1,8

1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

A2. Wet sociale werkvoorziening (Wsw)

De Wsw heeft tot doel het scheppen van aangepaste werkgelegenheid voor personen die wel graag willen werken, maar dit niet onder normale arbeidsomstandigheden kunnen doen. De Wsw biedt zowel de mogelijkheid tot werken in een beschutte omgeving als tot begeleid werken bij reguliere werkgevers. Met de Participatiewet is de toegang voor nieuwe instroom tot de Wsw vanaf 2015 afgesloten, ook voor mensen met een geldige Wsw-indicatie. Deze mensen vallen, voor zover zij behoren tot de gemeentelijke doelgroep, vanaf die datum onder de werking van de Participatiewet. Mensen die op 31 december 2014 in de Wsw werkzaam waren op basis van een Wsw-dienstbetrekking hebben een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en houden hun huidige wettelijke rechten en plichten.

Budgettaire ontwikkelingen

De middelen voor de uitvoering van de Wsw maken vanaf 2015 onderdeel uit van de integratie-uitkering sociaal domein. Met de inwerkingtreding van de Participatiewet is de bonus begeleid werken komen te vervallen. Gemeenten hebben recht op deze bonus, indien zij mensen met een Wsw-indicatie via begeleid werken bij een reguliere werkgever aan de slag hielpen. Voor 2015 en 2016 is daarom € 18 miljoen gereserveerd voor de afwikkeling van de bonus over 2013 en 2014.

De Stichting Beheer Collectieve Middelen (SBCM) is het arbeidsmarkt- en opleidingsfonds voor en door de sector sociale werkvoorziening. Jaarlijks ontvangt deze stichting bijna € 3 miljoen ten behoeve van ondersteuning van Sw-bedrijven en ontwikkeling van Sw-werknemers.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.10 Kerncijfers Wsw1
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Werknemersbestand (x 1.000 personen, ultimo)

102

102

103

Aantal detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

29

30

30

Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)

6,2

6,2

6,5

1

Research voor Beleid, Wsw-monitor.

A3. Toeslagenwet (TW)

De TW vult uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen aan tot het normbedrag voor het relevante sociaal minimum als het totale inkomen (exclusief TW-uitkering) van de uitkeringsgerechtigde en diens eventuele partner daaronder ligt.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Uitkeringsgerechtigden komen in aanmerking voor een toeslag als zij een uitkering ontvangen op grond van één van de zogenoemde moederwetten. Dit zijn de WIA, WAO, WAZ, Wamil, Wajong, IOW, WW, ZW en WAZO. Ook als een werkgever in het tweede ziektejaar minder loon doorbetaalt dan het voor de werknemer geldende sociaal minimum, komt de betrokkene in aanmerking voor een toeslag.

De volgende personen kunnen recht hebben op een toeslag:

  • een gehuwde/samenwonende met een gezamenlijk inkomen dat lager is dan het bruto minimumloon;

  • een alleenstaande met een inkomen dat lager is dan 70% van het netto minimumloon.

Hoe hoog is de toeslag?

De toeslag vult de uitkering in beginsel aan tot het normbedrag-TW. Indien het dagloon lager is dan het normbedrag-TW, dan vult de toeslag aan tot dit lagere dagloon.

Tabel 2.11 Normbedragen TW per 1 juli 2015 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend

€ 1.507,80

Alleenstaande (ouder) van 23 jaar en ouder

€ 1.135,35

Budgettaire ontwikkelingen

De TW-uitgaven hangen samen met de volumeontwikkelingen in de moederwetten. Deze ontwikkelingen hebben naar verwachting de komende jaren een neerwaarts effect op de TW-uitgaven ten opzichte van 2015. De verlaging van de uitkering van Wajongers met arbeidsvermogen per 2018 als gevolg van de invoering van de Participatiewet zorgt vanaf dat jaar voor een toename van de uitgaven.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het TW-volume in uitkeringsjaren daalt in 2015 en 2016 hoofdzakelijk als gevolg van de volumeontwikkelingen in de moederwetten. Het TW-volume daalt naar verwachting vooral vanuit de WW, als gevolg van de aantrekkende arbeidsmarkt. De gemiddelde toeslag is in 2015 en 2016 lager dan in 2014. De voornaamste oorzaak hiervan is de verlaging vanaf 2015 van het normbedrag voor alleenstaande ouders naar het niveau van een alleenstaande.

Tabel 2.12 Kerncijfers TW1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Gemiddeld jaarvolume TW (x 1.000 uitkeringsjaren)

206

202

200

Gemiddelde toeslag per jaar (x € 1)

2.694

2.375

2.374

1

UWV, jaarverslag.

Handhaving

Omdat de TW een aantal sociale uitkeringen aanvult tot het relevante sociaal minimum kent deze wet geen specifieke verplichtingen. De verplichtingen waaraan uitkeringsgerechtigden zich dienen te houden zijn opgenomen in de moederwetten.

De incassoratio 2013 is toegenomen met 19 procentpunt. Dit betekent dat na twee jaar (eind 2014) 35% van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd. De eerste meting voor de incassoratio van in 2014 ontstane vorderingen op uitkeringen en boetes is 15%, dat komt overeen met de incassoratio 2013 in het eerste jaar. Algemene opmerkingen over de kerncijfers fraude en handhaving zijn in de leeswijzer opgenomen.

Tabel 2.13 Kerncijfers TW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Opsporing1

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

2,0

2,5

2,6

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

4,8

9,1

7,2

       

Terugvordering2

     

Incassoratio 2013 (%)

16

35

Incassoratio 2014 (%)

 

15

1

UWV, jaarverslag.

2

UWV administratie.

A4. Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO)

Ouderen met een onvolledig AOW-pensioen kunnen recht hebben op algemene bijstand. Deze bijstand kan worden aangevraagd bij de SVB.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Personen die de AOW-leeftijd hebben, rechtmatig in Nederland wonen en niet genoeg inkomen of vermogen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien.

Hoe hoog is de AIO?

De AIO is een uitkering op huishoudenniveau en vult aan tot bijstandsniveau. De hoogte van de AIO-uitkering hangt af van het inkomen en de leefsituatie. In tabel 2.14 zijn de normen opgenomen voor gehuwden/samenwonenden en alleenstaanden zonder meerderjarige medebewoners. Voor AIO-gerechtigden die samenwonen met één of meer meerderjarige personen waarmee kosten kunnen worden gedeeld, geldt op grond van de kostendelersnorm een lager bedrag.

Tabel 2.14 AIO netto maandbedragen (maximaal) per 1 juli 2015, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend

€ 1.402,58

Alleenstaande (ouder)

€ 1.025,79

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten AIO stijgen in 2016 ten opzichte van 2015 met € 8 miljoen. De komende jaren neemt het aantal AIO-gerechtigden toe doordat het aantal AOW-gerechtigden met een onvolledige AOW-opbouw toeneemt. De stijging van de uitgaven in 2016 wordt gematigd door het effect van de kostendelersnorm in de AIO. Met de kostendelersnorm wordt in 2015 € 8 miljoen bespaard en vanaf 2016 € 15 miljoen per jaar.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.15 Kerncijfers AIO1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Aantal huishoudens AIO (x 1.000, jaargemiddelde)

40

45

51

1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

Handhaving

De gepercipieerde detectiekans is fors toegenomen. Personen met een AIO-uitkering in 2014 denken veel vaker dan in 2012 dat fraude wordt gesignaleerd. Hoewel de kennis van de verplichtingen nog altijd hoog is, is er een afname. Dit komt met name door dat personen met een AIO-uitkering in 2014 in vergelijking met 2012 minder goed op de hoogte zijn van de regels omtrent het melden van vermogen. De incassoratio 2013 is toegenomen met 30 procentpunt. Dit betekent dat na twee jaar (eind 2014) 42% van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd. De incassoratio 2014 is 9%, dat is redelijk vergelijkbaar met de incassoratio 2013 in het eerste jaar. Algemene opmerkingen over de kerncijfers fraude en handhaving zijn in de leeswijzer opgenomen.

Tabel 2.16 Kerncijfers AIO (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

572

73

Kennis van de verplichtingen (%)

922

84

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

< 0,1

0,2

0,3

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

1,4

1,9

1,7

       

Terugvordering2

     

Incassoratio 2013 (%)

12

42

Incassoratio 2014 (%)

9,2

1

Ipsos, Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014. Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

2

SVB, jaarverslag.

A5. Bijstand zelfstandigen (Bbz 2004)

Startende ondernemers en gevestigde zelfstandigen kunnen onder voorwaarden voor financiële ondersteuning een beroep doen op het Besluit bijstand zelfstandigen 2004. Met dit besluit wordt beoogd kansrijke vanuit een uitkering startende ondernemers en zelfstandigen met tijdelijke financiële moeilijkheden in staat te stellen hun werkzaamheden voort te zetten. De bijstand kan worden verstrekt om te voorzien in de kosten van levensonderhoud voor gevestigde ondernemers of in bedrijfskredieten (starters en gevestigde ondernemers).

Wie komen ervoor in aanmerking?

Startende ondernemers vanuit een uitkering en gevestigde zelfstandigen, die aan de voorwaarden van het Bbz voldoen, zoals wanneer hulp via een andere weg niet meer mogelijk is, het inkomen onvoldoende is en de onderneming levensvatbaar is.

Hoe hoog is het Bbz?

De uitkering voor levensonderhoud is in principe gelijk aan die van de algemene bijstand (zie tabel 2.3) als aanvulling voor levensonderhoud. De maximale hoogte van de bijstand voor bedrijfskredieten wordt in tabel 2.17 vermeld. De bedragen worden jaarlijks aangepast voor gestegen prijzen.

Tabel 2.17 Bbz-normen kredietverlening (maxima) 1 januari 2015

Startende zelfstandige

€ 35.393

Gevestigde zelfstandige

€ 192.243

Budgettaire ontwikkelingen

Het budget voor de tijdelijke uitkeringen voor levensonderhoud van startende ondernemers (circa € 30 miljoen structureel) maakt onderdeel uit van het Macrobudget participatiewetuitkeringen (zie tabel 2.2).

Voor de verstrekking van bedrijfskredieten en uitkeringen voor levensonderhoud van gevestigde zelfstandigen ontvangen gemeenten een afzonderlijke specifieke uitkering Bbz (zie tabel 2.1, Bijstand zelfstandigen). Deze uitgaven maken geen onderdeel uit van het Macrobudget participatiewetuitkeringen. De uitgavenraming voor het Bbz bedraagt voor 2016 € 47 miljoen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.18 Kerncijfers Bbz1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume Bbz (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

4,1

4,1

4,1

1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

A6. Repatriëringsregelingen

Ingeval van een crisissituatie in het buitenland kan de Minister van Buitenlandse Zaken besluiten tot evacuatie van in dat land wonende Nederlanders.

Wie komen ervoor in aanmerking?

De toegang tot een repatriëringsregeling is afhankelijk van de specifieke situatie.

Budgettaire ontwikkelingen

Er worden voor 2016 geen uitgaven voor repatriëring voorzien.

A7. Bijstand buitenland

Verlening van bijstand aan een in het buitenland gevestigde Nederlander wordt alleen nog voortgezet ingeval het recht op uitkering vóór 1 januari 1996 is vastgesteld. Sinds 1996 zijn er geen nieuwe rechthebbenden.

Budgettaire ontwikkelingen

Er zijn geen noemenswaardige budgettaire ontwikkelingen ten aanzien van bijstand buitenland.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.19 Kerncijfers bijstand buitenland1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume bijstand buitenland (x 1.000 gerechtigden, ultimo)

0,2

0,2

0,2

1

SVB, jaarverslag.

A8. Onderstand en re-integratie Caribisch Nederland

De overheid biedt aan inwoners van Caribisch Nederland inkomensondersteuning in de vorm van Onderstand en waar nodig ook re-integratieondersteuning.

Budgettaire ontwikkelingen

De toename in de uitgaven aan Onderstand wordt verklaard door de bredere toepassing van de bijzondere onderstand, de toegenomen aandacht voor niet-gebruik (communicatie) en door verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8). Hierdoor kunnen de uitkeringen aan Onderstandgerechtigden langer doorlopen. Verder wordt voor armoedeprojecten in Caribisch Nederland in de periode 2016–2019 een bedrag van € 2,256 miljoen per jaar beschikbaar gesteld. Voor de uitvoeringskosten daarvan wordt jaarlijks € 0,3 miljoen uitgetrokken. Ten slotte is voor de invoering van een kinderbijslagregeling en het inkomensonderzoek van het CBS in Caribisch Nederland een bedrag van € 0.9 miljoen beschikbaar in de jaren 2015 en 2016.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.20 Kerncijfers Caribisch Nederland1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume Onderstand Caribisch Nederland (x 1.000 huishoudens, ultimo)

0,4

0,4

0,4

1

SZW unit RCN.

B. Garanties

De pilot borgstellingregeling is een gesloten regeling. De pilot beoogde te onderzoeken hoe starters voor krediet bij het bankwezen terecht konden. Met de regeling konden starters (aanvankelijk alleen vanuit een uitkering) onder gedeeltelijke en aflopende borgstelling van het rijk een bankkrediet voor hun bedrijf verwerven. De starter betaalde dan een bescheiden rente en de bank liep een beperkt risico met weinig uitvoeringskosten. Vanwege de introductie van nieuwe instrumenten is besloten de regeling te sluiten.

C. Subsidies

Voor het verstrekken van subsidie (cofinanciering) van de sectorplannen is in 2016 € 182 miljoen beschikbaar. Verder is in 2016 voor de Regeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek en incidentele subsidies € 2 miljoen beschikbaar.

D. Opdrachten

Deze middelen zijn bestemd voor armoede- en schuldhulpverlening, bevorderen ondernemerschap, bevorderen arbeidsparticipatie, aanpak jeugdwerkloosheid en implementatie en ondersteuning bij de invoering van de Participatiewet.

E. Bekostiging

Een bedrag van € 0,3 miljoen is gereserveerd als instellingssubsidie voor het Nibud ter ondersteuning van de zelfredzaamheid van consumenten op het gebied van de huishoudfinanciën en financiële opvoeding.

F. Ontvangsten

In verband met de boedelscheiding van de SVB-Nederlandse Antillen worden in de jaren 2015–2019 middelen ontvangen (totaal cumulatief € 12 miljoen). Deze middelen dienen ter dekking van de uitgaven voor re-integratie Caribisch Nederland (zie A8).

3. Arbeidsongeschiktheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid en stimuleert hen te blijven werken of het werk te hervatten.

De overheid vindt dat werknemers die loon derven als gevolg van arbeidsongeschiktheid verzekerd moeten zijn van een redelijk inkomen. Daarom zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De WIA omvat twee uitkeringsregimes: de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) en de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is bij de introductie van de WIA ingetrokken, maar geldt nog wel voor mensen die vóór 1 januari 2004 door ziekte of gebrek arbeidsongeschikt zijn geworden. Op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) waren ondernemers verplicht verzekerd tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid. De WAZ is per 1 augustus 2004 ingetrokken, maar geldt nog wel voor zelfstandigen die op dat moment een uitkering ontvingen.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WIA, WAO of WAZ en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot dat sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

De overheid stimuleert met behulp van financiële prikkels voor zowel uitkeringsgerechtigden als werkgevers dat uitkeringsgerechtigden aan het werk blijven of (op termijn) weer aan het werk gaan. Daarnaast biedt de overheid gerichte re-integratieondersteuning aan uitkeringsgerechtigden die ondersteuning nodig hebben. De overheid kent daarbij een groot belang toe aan de eigen verantwoordelijkheid en het meewerken aan re-integratie door de uitkeringsgerechtigde.

Aan werknemers in Caribisch Nederland wordt met de Ongevallenverzekering (OV) een inkomensvoorziening geboden in geval van arbeidsongeschiktheid door een bedrijfsongeval.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert aan het werk blijven of het werk hervatten met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV. De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • De mogelijkheid voor werkgevers om te kiezen voor eigenrisicodragerschap in de WGA voor flexwerkers en vaste krachten tezamen, al dan niet in combinatie met een private verzekering, is één jaar uitgesteld tot 2017 om verzekeraars meer tijd te geven zich hierop voor te bereiden23.

  • In het sociaal akkoord is afgesproken dat sociale partners met maatregelen komen waardoor het beroep op de WIA afneemt. Hiervoor is taakstellend € 150 miljoen structureel ingeboekt, waarbij sprake is van een ingroeipad (beginnend met € 5 miljoen in 2017, € 15 miljoen in 2018, et cetera). Er is een verdiepingsonderzoek uitgevoerd naar benutbare mogelijkheden in de WGA 80–100 groep. Sociale partners kunnen dit onderzoek gebruiken voor het treffen van maatregelen. Dit onderzoek is afgelopen juni afgerond24. Aangezien de maatregelen vanaf 2017 effect dienen te hebben, moeten zij op korte termijn worden ingevuld.

  • Het ligt in het voornemen om in 2016 een wijziging aan te brengen in de WIA voor personen die met loonkostensubsidie werken in de Participatiewet. In de normale WIA-systematiek worden deze werknemers bij ziekte vrijwel altijd volledig arbeidsongeschikt verklaard, omdat zij geen regulier werk kunnen verrichten op WML-niveau. Met de Participatiewet is vastgelegd dat bij het bepalen van het arbeidsongeschiktheidspercentage in de WIA rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat een werknemer met loonkostensubsidie heeft gewerkt25. Naar verwachting wordt voor het einde van 2015 een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer.

  • In de WGA is eigenrisicodragerschap voor vaste krachten reeds een mogelijkheid waardoor er sprake is van een hybride markt. Het evenwicht op deze hybride markt is echter onder druk komen te staan als gevolg van het groter wordende verschil tussen publieke en private premies en door de verschillen in financieringssystematiek. Om het evenwicht op deze markt te herstellen wordt wet- en regelgeving voorbereid26. De beoogde datum van inwerkingtreding van deze aanpassing van wet- en regelgeving is 1 januari 2017.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.1 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

616

753

765

778

802

828

866

Uitgaven

616

753

765

778

802

828

866

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

616

753

765

778

802

828

866

Ongevallenverzekering

616

753

765

778

802

828

866

(Caribisch Nederland)

             
               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten van de Ongevallenverzekering Caribisch Nederland.

Tabel 3.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Uitgaven

9.037.660

9.147.848

9.348.176

9.490.252

9.626.350

9.832.738

10.077.583

               

Inkomensoverdrachten

8.960.618

9.048.609

9.089.824

9.130.664

9.178.500

9.291.765

9.428.415

IVA

1.170.506

1.447.114

1.698.636

1.931.530

2.168.110

2.427.966

2.699.052

WGA

1.883.004

2.095.996

2.238.178

2.370.255

2.489.641

2.609.187

2.723.309

WGA eigen-risicodragers

327.000

346.231

363.318

384.362

404.206

424.533

444.468

WAO

5.387.175

4.987.012

4.633.166

4.304.041

3.990.392

3.716.020

3.458.803

WAZ

192.933

172.256

156.526

140.476

126.151

114.059

102.783

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

77.042

99.239

99.251

99.263

99.275

99.288

109.339

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW

77.042

99.239

99.251

99.263

99.275

99.288

109.339

               

Nominaal

0

0

159.101

260.325

348.575

441.685

539.829

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Ongevallenverzekering (OV) (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die door een bedrijfsongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn geraakt, krijgen op basis van de Ongevallenverzekering een uitkering (ongevallengeld). De uitkering is gekoppeld aan het laatst verdiende loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgavenontwikkeling van de Ongevallenverzekering (OV) wordt verklaard door verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van de OV langer door.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.3 Kerncijfers Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume uitkeringen Ongevallenverzekering (x 1.000, ultimo)

<0,1

<0,1

<0,1

1

SZW unit RCN.

A2. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

De WIA geeft werknemers die na een wachttijd van twee jaar ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn recht op een uitkering, mits aan de voorwaarden daarvoor voldaan is. In de WIA staat werk voorop. Het accent ligt op wat mensen wel kunnen. Tegelijkertijd is er sprake van inkomensbescherming.

De WIA bestaat uit twee uitkeringsregimes. De IVA verstrekt een loondervingsuitkering aan werknemers die duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn. Wie nog gedeeltelijk kan werken, krijgt een uitkering op basis van de WGA. De WIA wordt uitgevoerd door het UWV.

Werkgevers kunnen daarbij eigenrisicodrager worden voor de WGA-lasten van hun ex-werknemers. Dit betekent dat ze een lagere premie aan het UWV betalen, omdat zij het gros van de verplichtingen van het UWV met betrekking tot re-integratie en uitkeringsbetaling overnemen.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Werknemers die op of na 29 december 2005, na een wachttijd van twee jaar, 35% of meer arbeidsongeschikt zijn als gevolg van ziekte.

Hoe hoog is de IVA-uitkering en wat is de duur?

Iemand die ten minste 80% arbeidsongeschikt is en niet meer kan herstellen of een geringe kans op herstel heeft, komt op basis van de IVA in aanmerking voor een uitkering van 75% van het laatstverdiende loon, met een maximum van 75% van het maximumdagloon. Het maximumdagloon bedraagt per 1 juli 2015 € 199,95, dat is € 4348,91 per maand. De IVA-uitkering bedraagt maximaal € 3261,69 bruto per maand. Daarnaast ontvangen IVA-gerechtigden een tegemoetkoming van netto € 211 mits zij op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een IVA-uitkering. Deze tegemoetkoming arbeidsongeschikten is bedoeld om een arbeidsongeschikte tegemoet te komen in de kosten die hij/zij moet maken door zijn/haar handicap. Het recht op uitkering wordt beëindigd bij het bereiken van de AOW-leeftijd.

Hoe hoog is de WGA-uitkering en wat is de duur?

  • Een arbeidsongeschikte die tenminste 35% arbeidsongeschikt is met kansen op herstel komt in aanmerking voor een uitkering op basis van de WGA. De eerste twee maanden bedraagt de uitkering 75%, daarna 70% van het loonverlies (oude maandloon minus eventueel inkomen). Het totale inkomen neemt toe naarmate de betrokkene meer werkt.

  • Indien het loonverlies meer dan 35% maar minder dan 80% bedraagt, is er sprake van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid. Afhankelijk van het arbeidsverleden heeft de gedeeltelijk arbeidsgeschikte minimaal 3 tot maximaal 38 maanden recht op een loongerelateerde uitkering. De wet Werk en Zekerheid bevat maatregelen die de maximale duur van de loongerelateerde uitkering raken, zoals de geleidelijke duurverkorting en de aanpassing van de opbouw van WW-rechten. Deze maatregelen treden echter pas per 1 januari 2016 in werking.

  • De gedeeltelijk arbeidsgeschikte wordt evenwel geacht te gaan of te blijven werken. Om hiertoe aan te zetten wordt de uitkering na de loongerelateerde fase afhankelijk van het verdiende inkomen. Is dat inkomen ten minste 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt het loon aangevuld tot 70% van het loonverlies. Als de betrokkene na afloop van de loongerelateerde uitkering geen werk heeft of minder verdient dan 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt een uitkering verstrekt die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het wettelijk minimumloon.

  • Indien het loonverlies ten minste 80% bedraagt en herstel op termijn nog mogelijk is, is er sprake van volledige arbeidsongeschiktheid. De volledig arbeidsongeschikte houdt ook na de loongerelateerde fase recht op een uitkering van 70% van het loonverlies.

  • WGA-gerechtigden die op 1 juli van het kalendjaar recht hebben op een WGA-uitkering ontvangen evenals IVA-gerechtigden een tegemoetkoming arbeidsongeschikten van netto € 211.

  • Evenals bij de IVA-uitkering geldt ook bij de WGA-uitkering het maximumdagloon.

  • Het recht op uitkering kan doorlopen tot de AOW-leeftijd.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2016 stijgen de uitkeringslasten WIA inclusief de lasten voor eigenrisicodragers met circa € 400 miljoen. Dit is een gevolg van het feit dat de WIA een relatief nieuwe regeling is die nog niet het structurele niveau heeft bereikt. De hogere AOW-leeftijd heeft als gevolg dat WIA-uitkeringen langer doorlopen. De tegemoetkoming arbeidsongeschikten maakt onderdeel uit van de uitkeringslasten IVA, WGA, WAO en WAZ in tabel 3.2.

Beleidsrelevante kerncijfers

De kerncijfers WIA zijn gecombineerd met de kerncijfers WAO in tabel 3.4.

A3. Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

De WAO is per 29 december 2005 vervangen door de WIA. De WAO verstrekt uitkeringen tot aan de AOW-leeftijd. Derhalve zullen er nog decennia lang mensen zijn die een beroep blijven doen op de WAO. De WAO wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komen ervoor in aanmerking?

De werknemer die op 1 januari 2004 al een WAO-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  • hij is 15% of meer arbeidsongeschikt;

  • hij heeft de AOW-leeftijd nog niet bereikt.

De WAO blijft ook gelden voor werknemers die hun eerste ziektedag hadden vóór 1 januari 2004 of van wie het recht op WAO-uitkering is geëindigd, indien zij binnen vijf jaar (opnieuw) arbeidsongeschikt worden door dezelfde oorzaak. Hierdoor worden nog slechts nieuwe WAO-uitkeringen toegekend bij herleving van een oud recht.

Hoe hoog is de WAO-uitkering?

De WAO-uitkering bestaat uit twee fasen.

  • In de eerste fase ontvangt een WAO-gerechtigde een loondervingsuitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het dagloon. De uitkering bedraagt per 1 juli 2015 maximaal € 3261,69 bruto per maand. De duur van de loondervingsuitkering is afhankelijk van de leeftijd op de ingangsdatum van de WAO-uitkering.

  • In de tweede fase ontvangt de WAO-gerechtigde een vervolguitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het vervolgdagloon. De hoogte van het vervolgdagloon is onder andere afhankelijk van de leeftijd die iemand heeft op de ingangsdatum van de WAO-uitkering. De vervolguitkering kan in principe doorlopen tot de AOW-leeftijd.

  • WAO-gerechtigden die op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een WAO-uitkering en meer dan 35% arbeidsongeschikt zijn ontvangen daarnaast een tegemoetkoming arbeidsongeschikten van netto € 211.

Budgettaire ontwikkelingen

Er is alleen nog instroom in de WAO door herleving van uitkeringen. Er worden dan ook nauwelijks nog nieuwe WAO-uitkeringen toegekend. Tegelijkertijd worden er in 2016 22.000 uitkeringen beëindigd. De uitkeringslasten WAO dalen in 2016 met circa € 350 miljoen. In latere jaren gaat de daling van de uitkeringslasten minder snel. Dit komt vooral doordat WAO-uitkeringen langer doorlopen als gevolg van de (versnelde) verhoging van de AOW-leeftijd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.4 Kerncijfers IVA, WGA en WAO1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

IVA, WGA en WAO

     

Bestand in uitkeringen (x 1.000, ultimo)

553

547

548

• waarvan IVA

61

73

84

• waarvan WGA

148

158

169

• waarvan WAO

343

316

294

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

8,0

7,8

7,7

       

Instroom in uitkeringen (x 1.000)

38

38

38

• waarvan IVA

8,2

8,9

9,2

• waarvan WGA

29

28

29

• waarvan WAO

1,0

0,7

0,5

Instroomkans (%)

0,6

0,5

0,6

       

Uitstroom uit uitkeringen (x 1.000)

45

44

38

• waarvan IVA

4,9

5,8

6,5

• waarvan WGA

9,2

9,5

9,5

• waarvan WAO

31

28

22

Doorstroom van WGA naar IVA (x 1.000)

6,3

8,5

8,1

Uitstroomkans WAO + WIA (%)

7,6

7,9

6,9

       

WGA

     

Aandeel werkende WGA’ers met resterende verdiencapaciteit (%)

42

2

2

1

UWV, jaarverslag.

2

Het aandeel werkende WGA’ers wordt niet geraamd.

Handhaving

De gepercipieerde detectiekans is toegenomen en de kennis van de verplichtingen over 2012 en 2014 laat een stabiel beeld zien. De incassoratio 2013 is toegenomen met 20 procentpunt. Dit betekent dat na twee jaar (eind 2014) 40% van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd. De eerste meting voor de incassoratio van in 2014 ontstane vorderingen op uitkeringen en boetes is 20%, dat is gelijk aan de incassoratio 2013 in het eerste jaar. Algemene opmerkingen over de kerncijfers fraude en handhaving zijn in de leeswijzer opgenomen.

Tabel 3.5 Kerncijfers IVA, WGA en WAO (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

73

78

Kennis van de verplichtingen (%)

90

89

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,7

1,7

1,8

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

9,2

12

9,8

       

Terugvordering3

     

Incassoratio 2013 (%)

20

40

Incassoratio 2014 (%)

20

1

Ipsos, Kennis verplichtingen en detectiekans 2014. Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

2

UWV, jaarverslag.

3

UWV administratie.

A4. Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)

De WAZ is een verplichte verzekering voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeuren-grootaandeelhouders en meewerkende echtgenoten tegen de inkomensgevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. De WAZ is op 1 augustus 2004 ingetrokken. Sindsdien kunnen ondernemers zelf bepalen of zij de inkomensrisico’s al dan niet willen afdekken, bijvoorbeeld via een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. De WAZ blijft gelden voor zelfstandigen die op 1 augustus 2004 een uitkering ontvingen. De WAZ wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komen ervoor in aanmerking?

De zelfstandige die op 1 augustus 2004 al een WAZ-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  • hij is 25% of meer arbeidsongeschikt;

  • hij heeft de AOW-leeftijd nog niet bereikt.

Hoe hoog is de WAZ-uitkering?

De hoogte van de WAZ-uitkering hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid en het feitelijk gederfde inkomen per dag, mits dat niet hoger is dan het wettelijk minimumloon (de grondslag). De uitkering voor volledig arbeidsongeschikten is 75% van de grondslag en bedraagt per 1 juli 2015 € 1130,85 bruto per maand. Heeft de betrokkene voortdurend oppas en verzorging nodig, dan kan de uitkering worden verhoogd tot maximaal 100% van de grondslag. WAZ-gerechtigden die op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een WAZ-uitkering en meer dan 35% arbeidsongeschikt zijn ontvangen daarnaast een tegemoetkoming arbeidsongeschikten van € 211.

Budgettaire ontwikkelingen

De toegang voor zelfstandigen tot de WAZ is per 1 augustus 2004 beëindigd. In de WAZ is nog slechts in beperkte mate sprake van nieuwe instroom, die bestaat uit herleving van uitkeringen. Het WAZ-bestand en de uitkeringslasten nemen de komende jaren af, met name door het bereiken van de AOW-leeftijd van het zittend bestand. De hogere AOW-leeftijd heeft als gevolg dat WAZ-uitkeringen langer doorlopen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.6 Kerncijfers WAZ1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Bestand in uitkeringen (x 1.000, ultimo)

17

15

14

1

UWV, jaarverslag.

B. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW

Voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden in de WIA, WAO, WAZ en ZW zet het UWV middelen in om hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. UWV zet deze middelen in voor de inkoop van trajecten en diensten gericht op het vinden van werk en voorzieningen na werkaanvaarding (waaronder jobcoaching). Het UWV beschikt vanaf 2015 over een geïntegreerd taakstellend re-integratiebudget voor de inzet van trajecten en van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (inclusief Wajongers). Ze worden jaarlijks aan het UWV beschikbaar gesteld en door het UWV verantwoord via de reguliere rapportages.

Budgettaire ontwikkelingen

Voor het jaar 2016 is voor het premiegefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget € 99 miljoen beschikbaar. Het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget heeft betrekking op de Wajong en wordt verantwoord in artikel 4 (tabel 4.1).

4. Jonggehandicapten

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt jonggehandicapten arbeids- en inkomensondersteuning.

De Wajong bestaat uit drie groepen die elk een eigen doelstelling hebben: de «oude Wajong» (tot 2010), de «nieuwe Wajong» (2010 tot 2015) en de Wajong2015. Het moment van instroom bepaalt tot welke groep iemand behoort. In de «oude Wajong» staat inkomensondersteuning voorop en is arbeidsondersteuning beschikbaar voor hen die kunnen werken. Voor de «nieuwe Wajong» (mensen die in de periode 2010 tot 2015 zijn ingestroomd) heeft de overheid als eerste doel de arbeidsparticipatie van Wajongers te bevorderen. Als zij perspectief hebben op het verrichten van arbeid staat voor deze Wajongers arbeidsondersteuning centraal. Als onderdeel van de arbeidsondersteuning kunnen zij zo nodig inkomensondersteuning aanvragen. De doelgroep van de Wajong2015 bestaat uit mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Zij zullen nooit kunnen werken, ook niet met ondersteuning. De overheid heeft voor deze groep als doel te voorzien in een inkomensvoorziening.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert het vinden van werk met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV en de REA-instituten. De Minister financiert de inkomensondersteuning via het verstrekken van uitkeringen. Hij27 is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen uit hoofde van de Wajong;

  • Het ter beschikking stellen van middelen voor het aan het werk helpen van mensen die arbeidsmogelijkheden hebben;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV.

Beleidswijzigingen

Er zijn voor 2016 geen belangrijke beleidswijzigingen op het terrein van de Wajong. Wel heeft het wetsvoorstel tot harmonisatie van instrumenten in de Participatiewet gevolgen voor de hoogte van de mobiliteitsbonus voor Wajongers (zie artikel 2).

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.1 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 4 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

3.019.261

3.099.752

3.174.376

3.221.648

3.140.274

3.193.948

3.234.251

Uitgaven

3.019.261

3.099.752

3.174.376

3.221.648

3.140.274

3.193.948

3.234.251

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

2.912.311

2.990.919

3.029.734

3.083.534

3.022.920

3.092.238

3.148.705

Wajong

2.912.311

2.990.919

3.029.734

3.083.534

3.022.920

3.092.238

3.148.705

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

106.950

108.833

144.642

138.114

117.354

101.710

85.546

Re-integratie Wajong

106.950

108.833

144.642

138.114

117.354

101.710

85.546

               

Ontvangsten

12.273

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en zijn derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Wajong.

Bijdragen aan ZBO’s en RWT’s:

De bijdragen aan ZBO’s en RWT’s zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft een re-integratiebudget voor Wajongers op grond van de Wajong.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)

De Wajong biedt inkomensondersteuning aan mensen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben en aan hen die tijdens hun studie voor het bereiken van de 30-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden. De Wajong wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Mensen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd of tijdens hun studie arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben. Voor de Wajong2015 geldt hierbij als voorwaarde dat zij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

Hoe hoog is de Wajong-uitkering?

Voor mensen die in de oude Wajong zijn ingestroomd en volledig arbeidsgehandicapt zijn is de uitkering 75% van het wettelijk minimumloon. Per 1 juli 2015 is dit € 1130,85 bruto per maand voor mensen van 23 jaar en ouder. Voor jongeren is de uitkering 75% van het wettelijk minimumjeugdloon. In geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is deze afhankelijk van het arbeidsongeschiktheidspercentage.

Voor mensen die in de nieuwe Wajong zijn ingestroomd is de uitkering ook 75% van het wettelijk minimumloon. Voor mensen die arbeidsmogelijkheden hebben geldt een activerende uitkeringsstructuur, waarbij «werken moet lonen» het uitgangspunt is. Verdient een Wajonger in de werkregeling meer dan 20% van het minimumloon, dan mag hij de helft van elke extra verdiende euro houden, tot 100% van het minimumloon. Jonggehandicapten in de nieuwe Wajong die studeren ontvangen een uitkering van 25% van het wettelijk minimumloon.

Mensen die instromen in de Wajong2015 ontvangen een uitkering van 75% van het wettelijk minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

Met de maatregelen uit de Participatiewet is de Wajong alleen nog toegankelijk voor personen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Hierdoor is de instroom aanzienlijk gedaald. De verwachting is dat de instroom in 2015 voor het eerst kleiner zal zijn dan de uitstroom. Dit zet zich voort in 2016, waardoor het volume van 2015 op 2016 daalt. De verwachte uitgaven stijgen echter nog wel omdat de gemiddelde uitkering stijgt. Dit heeft meerdere oorzaken:

  • De nieuwe instroom heeft duurzaam geen arbeidsmogelijkheden en zal daarom een volledige uitkering ontvangen. Van de personen die uitstromen zal een deel een gedeeltelijke uitkering hebben, omdat zij wel werkten;

  • De gemiddelde leeftijd van de Wajongers neemt toe, omdat de grote groep die afgelopen jaren is ingestroomd ouder wordt. Hierdoor neemt het percentage Wajongers dat een uitkering krijgt dat gebaseerd is op het minimumjeugdloon af;

  • Het aantal mensen dat op grond van de studieregeling nog een uitkering van 25% van het wettelijk minimumloon ontvangt neemt af. Deze personen krijgen een hogere uitkering omdat ze niet meer studeren en doorstromen naar de werk- of uitkeringsregeling;

  • De tegemoetkoming arbeidsongeschikten maakt onderdeel uit van de uitkeringslasten Wajong in tabel 4.1.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 4.2 Kerncijfers Wajong
 

Realisatie

Raming

Raming

2014

2015

2016

Volume Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen, ultimo)1

251

250

248

• waarvan oude Wajong (tot 2010)

184

181

178

• waarvan nieuwe Wajong (2010 tot 2015)

67

67

66

 

o waarvan werkregeling (%)

74

78

74

 

o waarvan studieregeling (%)

18

13

9

 

o waarvan duurzaam geen arbeidsmogelijkheden (%)

9,0

9,0

17

• waarvan Wajong2015

1,6

3,5

         

Instroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen)1

17,4

4,7

3,7

Uitstroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen)1

5,7

5,8

5,8

         

Aandeel werkenden in de oude en nieuwe Wajong (%)2

23

25

27

1

UWV, jaarverslag.

2

Administratie UWV.

Handhaving

De gepercipieerde detectiekans is met 15-procentpunt toegenomen. De kennis van de verplichtingen is licht en niet statistisch significant afgenomen. De incassoratio 2013 is toegenomen met 25 procentpunt. Dit betekent dat na twee jaar (eind 2014) 46% van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd. De eerste meting van de incassoratio van in 2014 ontstane vorderingen op uitkeringen en boetes is 23%,vergelijkbaar met de incassoratio 2013 in het eerste jaar. Algemene opmerkingen over de kerncijfers fraude en handhaving zijn in de leeswijzer opgenomen.

Tabel 4.3 Kerncijfers Wajong (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

62

77

Kennis van de verplichtingen (%)

90

85

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,2

1,3

1,5

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

3,0

4,6

4,3

       

Terugvordering3

     

Incassoratio 2013 (%)

21

46

Incassoratio 2014 (%)

23

1

Ipsos, Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014. Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

2

UWV, jaarverslag.

3

UWV administratie.

B. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Re-integratie Wajong

Voor jonggehandicapten is een re-integratiebudget beschikbaar om hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. Dit budget is bestemd voor de inzet van trajecten gericht op het vinden van werk, voorzieningen na werkaanvaarding (waaronder jobcoaching) en voor de financiering van de REA-instituten.

Het UWV beschikt vanaf 2015 over een geïntegreerd taakstellend re-integratiebudget voor de inzet van trajecten en voorzieningen voor de ondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (Wajong, WIA, WAO, WAZ en ZW). Het premiegefinancierde deel van het re-integratiebudget heeft betrekking op de WIA,WAO,WAZ en ZW en wordt verantwoord in artikel 3.

Budgettaire ontwikkelingen

Voor het jaar 2016 is voor het begrotingsgefinancierde deel van het geïntegreerd taakstellend budget re-integratie Wajong € 145 miljoen beschikbaar. Daarbij is rekening gehouden met een budgettair neutrale kasschuif van € 20 miljoen van 2015 naar 2016 (€ 10 miljoen) en 2017 (€ 10 miljoen). Deze kasschuif heeft plaatsgevonden om de inzet van de extra middelen (€ 95 miljoen) voor de activering van de «oude Wajong» beter te kunnen ondersteunen.

5. Werkloosheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid en stimuleert hen het werk te hervatten.

De overheid biedt werknemers die hun baan verliezen en geheel of gedeeltelijk werkloos worden, bescherming tegen het verlies aan loon als gevolg van werkloosheid. Zij kunnen een beroep doen op een uitkering die voorziet in een tijdelijk loonvervangend inkomen om de periode van werkloosheid te overbruggen. Hiervoor zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Werkloosheidswet (WW). Door middel van instrumenten als bijvoorbeeld de sollicitatieplicht, het besluit passende arbeid en inkomensverrekening stimuleert de overheid een terugkeer naar werk.

De subsidieregeling voor scholing en plaatsing van oudere werklozen biedt werklozen van 50 jaar en ouder ondersteuning bij het vinden van een baan. Werklozen die bij instroom in de WW 60 jaar of ouder zijn, komen na afloop van hun WW-uitkering in aanmerking voor een uitkering op minimumniveau (IOW).

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WW of IOW en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot het sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Daarnaast stimuleert de Minister met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan de werking van de arbeidsmarkt. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • Het borgen van het activerend karakter van de regelingen en van hun bijdrage aan de werking van de arbeidsmarkt;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

In 2015 zijn de eerste onderdelen van de Wet Werk en Zekerheid (Wwz) in werking getreden28. Voor de WW betrof dit de invoering van inkomensverrekening en de aanscherping van het begrip passende arbeid. In 2016 wordt een aantal andere wijzigingen in de WW als gevolg van de Wwz van kracht. Deze wijzigingen raken de maximale duur van het recht op WW-uitkering. Zo wordt vanaf 1 januari 2016 de maximale WW-duur stapsgewijs – één maand per kwartaal – teruggebracht van 38 maanden naar 24 maanden. Ook wordt de opbouw van WW-rechten aangepast. Werknemers bouwen in de eerste 10 jaar van hun loopbaan per gewerkt jaar 1 maand WW op. Daarna bouwen zij per gewerkt jaar een halve maand WW op. Verder wordt de faillissementsuitkering in de WW gemaximeerd op 150% van het maximum dagloon. Tot slot is voorzien dat in 2016 de nog vast te stellen Calamiteitenregeling29 in werking treedt.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 5.1 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

25.483

48.582

66.620

67.296

61.557

79.040

97.802

Uitgaven

25.483

48.582

66.620

67.296

61.557

79.040

97.802

waarvan juridisch verplicht (%)

   

81%

       
               

Inkomensoverdrachten

20.483

33.082

51.120

62.296

61.557

79.040

97.802

IOW

20.480

32.982

51.020

62.196

61.457

78.940

97.702

Cessantiawet (Caribisch Nederland)

3

100

100

100

100

100

100

               

Subsidies

5.000

15.500

15.500

5.000

0

0

0

               

Ontvangsten

627

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten IOW en uitkeringslasten Cessantiawet (Caribisch Nederland).

Subsidies:

De subsidies zijn voor 20% juridisch verplicht. De overige 80% zijn bestuurlijk gebonden door het sociaal akkoord dat het kabinet met de sociale partners heeft gesloten.

Tabel 5.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Uitgaven

7.146.648

6.964.728

6.792.949

6.647.119

6.537.625

6.298.431

5.978.742

               

Inkomensoverdrachten

7.145.866

6.964.728

6.658.779

6.446.619

6.273.082

5.979.357

5.615.517

WW

7.145.866

6.964.728

6.658.779

6.446.619

6.273.082

5.979.357

5.615.517

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

782

0

0

0

0

0

0

Re-integratie WW

782

0

0

0

0

0

0

               

Nominaal

0

0

134.170

200.500

264.543

319.074

363.225

               

Ontvangsten

377.000

385.000

392.840

397.043

401.279

405.561

409.889

UFO

377.000

385.000

385.000

385.000

385.000

385.000

385.000

Nominaal

0

0

7.840

12.043

16.279

20.561

24.889

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

De IOW geeft werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar of ouder zijn, na afloop van hun WW-uitkering recht op een vervolguitkering. Ook gedeeltelijk arbeidsongeschikten die bij aanvang van de loongerelateerde WGA-uitkering 60 jaar of ouder zijn, kunnen na afloop van hun loongerelateerde uitkering recht hebben op IOW. De IOW is een tijdelijke regeling. In het sociaal akkoord is afgesproken om de IOW tot 2020 te verlengen. In de Wwz is daartoe opgenomen dat oudere WW’ers en WGA’ers in aanmerking kunnen komen voor een IOW-uitkering als zij vóór 1 januari 2020 werkloos of gedeeltelijk arbeidsongeschikt worden. De IOW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komen ervoor in aanmerking?

  • Werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar of ouder zijn en die recht hebben op meer dan drie maanden WW-uitkering, komen bij beëindiging van hun WW-uitkering wegens het bereiken van de maximale duur in aanmerking voor een IOW-uitkering. De regeling is toegankelijk voor oudere werklozen die werkloos zijn geworden vanaf 1 oktober 2006;

  • Gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouderen hebben na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht op IOW als de loongerelateerde WGA is toegekend op of na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar. De regeling is toegankelijk als het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering op of na 31 december 2007 is ontstaan.

Hoe hoog is de IOW-uitkering?

Deze uitkering is maximaal 70% van het wettelijk minimumloon. Dit is op 1 juli 2015 € 1.055,46 bruto per maand. De uitkering kan lager zijn dan 70% van het wettelijk minimumloon als:

  • de WW- of loongerelateerde WGA-uitkering, in de kalendermaand voor het einde van deze uitkering, lager was dan 70% van het minimumloon;

  • de betrokkene tijdens de IOW-uitkering andere inkomsten heeft, bijvoorbeeld loon of een andere uitkering.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de IOW stijgen in 2015 en 2016 vanwege de stijging van de AOW-leeftijd en de stijging van de WW-uitstroom van 60-plussers bij het bereiken van de maximale WW-duur.

Beleidsrelevante kerncijfers

Als gevolg van de stijging van de AOW-leeftijd, de duurverkorting van de WW en de vertraagde doorwerking van in recente jaren toegenomen WW-instroom die het einde van hun maximale WW-duur nadert, neemt het IOW-volume meerjarig toe.

Tabel 5.3 Kerncijfers IOW1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume IOW (x 1.000 uitkeringsjaren)

1,8

2,9

4,5

1

UWV, juninota.

A2. Cessantiawet (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

Budgettaire ontwikkelingen

Er wordt in de raming een in de tijd constant uitgavenpatroon verondersteld. Rondom deze raming kunnen de uitgaven van jaar op jaar sterk fluctueren, afhankelijk van het aantal bedrijven dat failliet is gegaan en het aantal betrokken werknemers. Specifieke kenmerken van de betrokken werknemers, zoals gemiddeld dienstverband en gemiddeld loon, kunnen ook sterk fluctueren en de hoogte van de uitkeringslasten van jaar op jaar beïnvloeden.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal uitkeringen dat o.b.v. de Cessantiawet wordt verstrekt, is beperkt. Het volume wordt geraamd op minder dan 100 uitkeringen per jaar.

Tabel 5.4 Kerncijfers Cessantiawet (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume Cessantiawet (x 1.000 uitkeringen)

<0,1

<0,1

<0,1

1

SZW unit RCN.

A3. Werkloosheidswet (WW)

De WW verzekert werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid. Het verlies aan inkomen kan voor een bepaalde periode gedeeltelijk opgevangen worden met een uitkering. De WW-uitkering duurt minimaal 3 maanden. De maximale duur wordt vanaf 2016 stapsgewijs – één maand per kwartaal – teruggebracht van 38 maanden naar 24 maanden. Bovendien wordt de opbouw van WW-rechten vanaf 2016 aangepast. De maximale duur is daarbij afhankelijk van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt voordat hij werkloos werd. Per jaar arbeidsverleden bouwt een werknemer de eerste tien jaar één maand recht op een WW-uitkering op. Vanaf tien jaar arbeidsverleden bouwt een werknemer vanaf 2016 met elk extra gewerkt jaar een halve maand recht op WW-uitkering op. De WW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen moet iemand in ieder geval:

  • de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt en verzekerd zijn voor de WW;

  • minimaal vijf arbeidsuren per week kwijtraken (of voor wie minder dan tien uur per week werkte, minimaal de helft van de arbeidsuren);

  • geen recht meer hebben op loon over die verloren arbeidsuren;

  • beschikbaar zijn om te gaan werken;

  • voldoen aan de wekeneis: in de 36 weken voor de eerste werkloosheidsdag in minimaal 26 weken in loondienst hebben gewerkt;

  • geen ZW-uitkering, WAO-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid of IVA-uitkering ontvangen;

  • geen WGA-uitkering ontvangen (tenzij men naast de WGA-uitkering werkte, en die baan is kwijtgeraakt);

  • zich tijdig registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf;

  • niet verwijtbaar werkloos zijn. Verwijtbaar werkloos is iemand die zelf ontslag heeft genomen of om een dringende reden is ontslagen. In dat geval krijgt de werknemer geen uitkering of een korting op de uitkering.

Hoe hoog is de WW-uitkering?

De eerste twee maanden bedraagt de uitkering 75%, daarna 70% van het loonverlies (oude maandloon minus eventueel inkomen). Het totale inkomen neemt toe naarmate de betrokkene meer werkt. De hoogte van het maandloon is gemaximeerd, waardoor de 75%-uitkering per 1 juli 2015 maximaal € 3.261,68 bruto per maand bedraagt en de 70%-uitkering maximaal € 3.044,24.

Budgettaire ontwikkelingen

De arbeidsmarkt trekt in 2015 en 2016 naar verwachting verder aan. De ramingen van CPB geven voor 2015 en 2016 een daling van de werkloosheid aan. Dit leidt tot een daling van de WW-uitgaven. De effecten van de Wwz groeien vanaf 2016 geleidelijk in. Onder meer de aanscherping van het besluit passende arbeid en invoering van inkomensverrekening hebben naar verwachting in 2016 een licht neerwaarts effect op de uitkeringslasten.

Beleidsrelevante kerncijfers

De werkloosheid zal in 2015 en 2016 naar verwachting dalen. Dit leidt tot een afname van het WW-volume. In beide jaren ligt het aantal beëindigde uitkeringen hoger dan het aantal nieuwe uitkeringen, als gevolg van de aantrekkende arbeidsmarkt. Als gevolg van de dalende werkloosheid worden in 2016 minder nieuwe uitkeringen verstrekt dan in 2015. Het aantal beëindigde WW-uitkeringen ligt in 2016 eveneens lager. Dit hangt samen met de daling van het aantal lopende uitkeringen en van het aantal nieuwe uitkeringen. Het merendeel van de uitstroom uit de WW vindt immers binnen 6 maanden na instroom plaats.

Tabel 5.5 Kerncijfers WW1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume WW (x 1.000 uitkeringsjaren)

364

348

334

Aantal lopende WW-uitkeringen (x 1.000, ultimo)

441

416

397

Aantal nieuwe WW-uitkeringen (x 1.000)

605

590

577

Aantal beëindigde WW-uitkeringen (x 1.000)

6002

614

597

1

UWV, jaarverslag.

2

UWV, juninota.

Het WW-volume in tabel 5.5 wordt weergegeven in uitkeringsjaren. Dit is het gemiddeld aantal WW-uitkeringen gedurende het kalenderjaar omgerekend naar voltijdsequivalenten. Daarnaast bevat tabel 5.5 ook het aantal lopende WW-uitkeringen per 31 december. De ontwikkeling van deze ultimostand kan via de onderste twee indicatoren in de tabel worden verklaard uit de totale WW-instroom en de WW-uitstroom gedurende het kalenderjaar.

Handhaving

De gepercipieerde detectiekans is toegenomen. De kennis van de verplichtingen is licht afgenomen, maar de gerapporteerde afname is statistisch niet significant. De incassoratio 2013 is toegenomen met 23 procentpunt. Dit betekent dat na twee jaar (eind 2014) 56% van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd. De eerste meting van de incassoratio van in 2014 ontstane vorderingen op uitkeringen en boetes is 23%. Dat is lager dan de incassoratio 2013 in het eerste jaar. Algemene opmerkingen over de kerncijfers fraude en handhaving zijn in de leeswijzer opgenomen.

Tabel 5.6 Kerncijfers WW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

78

84

Kennis van de verplichtingen (%)

98

94

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

29

31

43

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

35

42

63

       

Terugvordering3

     

Incassoratio 2013 (%)

33

56

Incassoratio 2014 (%)

23

1

Ipsos, Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014. Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

2

UWV, jaarverslag.

3

UWV administratie.

B. Subsidies

Het kabinet heeft in 2013 middelen aan het UWV beschikbaar gesteld voor de aanpak van de werkloosheid onder ouderen op basis van het Actieplan 55-plus werkt. Het plan bevat een subsidieregeling waarmee 55-plussers via de werkgever of op eigen aanvraag scholing(svouchers) kunnen krijgen of die intermediairs een plaatsingsfee toekent wanneer zij een oudere werkzoekende duurzaam (minimaal 3, 6 of 12 maanden) aan een baan helpen. Onder beleidsartikel 11 zijn de uitgaven opgenomen die samenhangen met overige maatregelen binnen het Actieplan, zoals het organiseren van netwerkbijeenkomsten en inspiratiedagen. De doelgroep voor deze aanpak en de bijbehorende subsidieregeling is in 2014 uitgebreid naar 50-plussers30.

C. Ontvangsten

De overheid is eigenrisicodrager voor de WW. Het UWV verhaalt de WW-uitkeringen op de betrokken overheidswerkgever. Dit staat als ontvangsten Uitvoeringsfonds voor de overheid (UFO) op dit artikel van de begroting. De ontvangsten UFO zijn naar verwachting in 2016 gelijk aan 2015. Enerzijds stijgen de ontvangsten UFO als gevolg van taakstellingen bij de overheid. Anderzijds dalen de ontvangsten UFO als gevolg van de aantrekkende arbeidsmarkt. Beide effecten wegen daarbij naar verwachting tegen elkaar op.

6. Ziekte en zwangerschap

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van ziekte en stimuleert hen het werk te hervatten. De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van zwangerschap.

De overheid vindt dat mensen die ziek worden en waarbij de loonbetalingsverplichting bij ziekte voor de werkgever niet van toepassing is, ook verzekerd moeten zijn van een tijdelijk loonvervangend inkomen. Zij kunnen het verlies aan inkomen daarom voor een periode van twee jaar, gelijk aan de periode van de loonbetalingsverplichting, opvangen met een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Door middel van verzuimbegeleiding en re-integratie stimuleert de overheid deze werknemers om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan.

Ook tijdens de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof voorziet de overheid in een tijdelijk loonvervangend inkomen. Op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) komen zwangere werkneemsters en zelfstandigen in aanmerking voor een uitkering.

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose door blootstelling aan asbest, kunnen van de overheid een tegemoetkoming of een voorschot op een schadevergoeding ontvangen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS).

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering op grond van de Ziekteverzekering (ZV).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV en de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Het zwangerschapsverlof van vrouwen die in verwachting zijn van een meerling wordt uitgebreid met 4 weken. Dit zogenoemde meerlingenverlof gaat 8 tot 10 weken voor de vermoedelijke datum van bevalling in. De beleidswijziging is het gevolg van het amendement Heerma bij de behandeling van de Wet modernisering regelingen voor verlof en arbeidtijden d.d. 9 oktober 201431. Een groot deel van de doelgroep ontvangt nu nog een uitkering in het kader van de Ziektewet, omdat zij conform de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) vanaf de tiende week voor de verwachte datum van bevalling gebruik maken van ziekteverlof. Vanaf 1 april 2016 krijgen de vrouwen recht op een vervroeging van het zwangerschapsverlof.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.1 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

6.430

7.483

7.416

7.467

7.568

7.673

7.828

Uitgaven

6.430

7.483

7.416

7.467

7.568

7.673

7.828

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

6.430

7.483

7.416

7.467

7.568

7.673

7.828

TAS

3.900

4.390

4.273

4.273

4.273

4.273

4.273

Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)

2.530

3.093

3.143

3.194

3.295

3.400

3.555

               

Ontvangsten

836

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten TAS en uitkeringslasten ziekteverzekering Caribisch Nederland.

Tabel 6.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Uitgaven

2.687.920

2.608.304

2.648.220

2.673.997

2.718.068

2.763.970

2.803.298

               

Inkomensoverdrachten

2.687.920

2.608.304

2.595.413

2.592.945

2.607.884

2.623.955

2.633.223

ZW

1.525.377

1.494.661

1.457.390

1.441.150

1.443.497

1.448.088

1.450.062

ZW eigen-risicodragers1

54.307

0

0

0

0

0

0

WAZO2

1.108.236

1.113.643

1.138.023

1.151.795

1.164.387

1.175.867

1.183.161

               

Nominaal

0

0

52.807

81.052

110.184

140.015

170.075

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

1

De ZW-uitkeringslasten van eigenrisicodragers worden vanaf 2015 niet meer in de SZW-begroting opgenomen en zijn daarom per 2015 op nul gesteld.

2

Inclusief uitgaven aan de regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ).

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS)

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose als gevolg van blootstelling aan asbest kunnen een tegemoetkoming ontvangen op grond van de TAS. Indien zij de ziekte maligne mesothelioom of asbestose hebben gekregen door te werken met asbest (in dienst van een werkgever) of maligne mesothelioom hebben opgelopen via werkkleding van een huisgenoot, dan is de (voormalige) werkgever hiervoor aansprakelijk en kunnen zij een schadevergoeding bij de werkgever eisen. Dit kan echter lang duren. Tegelijkertijd is de levensverwachting van mensen met de ziekte maligne mesothelioom vaak erg kort. De TAS heeft tot doel asbestslachtoffers bij leven maatschappelijke erkenning te bieden in de vorm van een tegemoetkoming. Deze wordt vaak uitgekeerd in de vorm van een voorschot. Als de (voormalige) werkgever later alsnog een schadevergoeding betaalt wordt de tegemoetkoming hiermee verrekend. De TAS wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Mensen die ziek zijn geworden door het werken met asbest, krijgen een voorschot als:

  • bij hen maligne mesothelioom of asbestose is vastgesteld;

  • zij, of in het geval van maligne mesothelioom, een huisgenoot in loondienst bij een werkgever in Nederland werkten;

  • zij, of in het geval van maligne mesothelioom, een huisgenoot op het werk zijn blootgesteld aan asbest;

  • zij nog geen schadevergoeding hebben gekregen of een schadevergoeding hebben ontvangen die lager is dan € 19.417.

Hoe hoog is de TAS?

Zowel het voorschot als de tegemoetkoming is in 2015 € 19.417. Dit is een eenmalige uitkering. De hoogte van de TAS volgt de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten zijn nagenoeg constant. De verwachte uitgaven liggen in 2015 iets hoger dan de jaren erna, vanwege een nabetaling aan de SVB in verband met de afrekening over 2014.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.3 Kerncijfers TAS1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Aantal toekenningen voorschot TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,4

0,4

0,4

• toekenning i.v.m. maligne mesothelioom

0,32

0,4

0,4

• toekenning i.v.m. asbesthose

<0,12

<0,1

<0,1

Aantal terugontvangen voorschotten TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,1

0,2

0,2

Aantal toekenningen maligne mesothelioom bij leven ten opzichte van totaal aantal toekenningen (%)

85

3

3

1

SVB, jaarverslag.

2

SVB juninota.

3

Deze cijfers worden niet geraamd.

A2. Ziekteverzekering (ZV) (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering (ziekengeld) op grond van de Ziekteverzekering. De uitkering is gerelateerd aan het loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

Door de verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8) lopen de uitkeringen van de ZV langer door. Hierdoor nemen de uitkeringslasten ZV-Caribisch Nederland in de komende jaren in geringe mate toe.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.4 Kerncijfers Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume Ziekteverzekering (x 1.000 uitkeringen, ultimo)

0,3

0,3

0,3

1

SZW unit RCN.

A3. Ziektewet (ZW)

De ZW geeft zieke werknemers het recht op een uitkering als zij geen werkgever meer hebben die in geval van ziekte loon moet doorbetalen. De ZW bevat minimumnormen voor re-integratie. De ZW geldt ook voor een beperkte groep werknemers die wel in dienst zijn van een werkgever, namelijk werknemers die tijdelijk ongeschikt zijn voor het verrichten van hun werk (wegens arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en orgaandonatie) en werknemers met een zogenaamde no-riskpolis. De werkgever mag de ZW-uitkering dan verrekenen met het loon dat hij moet doorbetalen. De ZW wordt uitgevoerd door het UWV of door werkgevers zelf wanneer zij ervoor gekozen hebben om eigenrisicodrager te zijn voor de ZW-uitkeringslasten.

Wie komen ervoor in aanmerking?

In aanmerking voor een ziektewetuitkering komen:

  • Uitzendkrachten (zonder vast contract met het uitzendbureau);

  • Oproepkrachten (afhankelijk van het soort oproepcontract);

  • Personen met een arbeidscontract dat afloopt tijdens de ziekte;

  • Personen die een WW-uitkering ontvangen en langer dan dertien weken ziek zijn;

  • Vrouwen die ziek worden als gevolg van zwangerschap of bevalling. Wanneer vrouwen in loondienst werken hebben zij tijdens hun zwangerschapsverlof recht op een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg. Als deze vrouwen door de zwangerschap vóór of na de bevalling ziek worden, ontvangen zij een ZW-uitkering;

  • Orgaandonoren die door hun donatie tijdelijk niet kunnen werken;

  • Personen met een no-riskpolis die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en die binnen vijf jaar nadat ze in dienst zijn gekomen van een werkgever ziek worden;

  • Ondernemers en directeuren-grootaandeelhouders kunnen alleen een beroep doen op de ZW als zij hiervoor een vrijwillige verzekering hebben.

Hoe hoog is de ZW-uitkering?

De ZW-uitkering bedraagt meestal 70% van het loon dat de betrokkene gemiddeld per dag verdiende in het jaar voordat hij ziek werd. De hoogte van het dagloon is per 1 juli 2015 gemaximeerd op € 199,95 bruto per dag. Hierdoor bedraagt de uitkering maximaal € 3.044,24 bruto per maand. De uitkering duurt maximaal twee jaar.

Er zijn enkele uitzonderingen. Orgaandonoren en werkneemsters die arbeidsongeschikt zijn als gevolg van de zwangerschap of bevalling hebben recht op een ZW-uitkering van 100% van het dagloon, wat neerkomt op een uitkering van maximaal € 4.348,91 bruto per maand. Op verzoek van de werkgever kan het UWV de ZW-uitkering van personen die onder de no-riskpolis vallen het eerste jaar op 100% van het dagloon vaststellen.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten ZW van de bij het UWV-verzekerde populatie nemen in 2016 af vanwege een daling van het volume bij uitzendkrachten en bij personen met een arbeidscontract dat afloopt tijdens ziekte. Deze daling komt door een stijging van het aantal eigenrisicodragers onder werkgevers van deze vangnetgroepen. Daarnaast dalen de uitkeringslasten ZW als gevolg van maatregelen uit de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters, zoals de keuring op algemeen geaccepteerde arbeid na afloop van het eerste ziektejaar en de introductie van financiële prikkels voor werkgevers middels premiedifferentiatie.

De ZW-uitkeringslasten van eigenrisicodragers worden vanaf 2015 niet meer in de SZW-begroting opgenomen en zijn daarom op nul gesteld. De uitvoering van de ZW, zowel het betalen van de uitkering als de beheersing van de ziektelasten, ligt bij eigenrisicodragers grotendeels in handen van de werkgevers. Het UWV heeft hierin een beperkte rol. Dit betekent ook dat over deze groep geen gegevens uit een centrale administratie van ziektewetlasten beschikbaar zijn. Voorheen werd voor de ziektewetlasten eigenrisicodragers daarom een schatting gemaakt. Deze is echter inmiddels met te veel onzekerheid omgeven, omdat het aantal werkgevers dat voor het eigenrisicodragerschap kiest steeds groter wordt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het volume van de uitstroom ligt in 2014 veel hoger dan de instroom. Dit komt doordat de instroom alleen het aantal toegekende ZW-meldingen omvat. De uitstroom omvat ook de beëindigingen van ZW-meldingen waarbij geen bedrag is toegekend, waaronder de ZW-meldingen waarbij het herstel binnen de wachtdagen heeft plaatsgevonden.

Tabel 6.5 Kerncijfers ZW1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume ZW (x 1.000 uitkeringsjaren)

92

88

85

Instroom ZW (x 1.000 uitkeringen)2

203

Uitstroom ZW (x 1.000 uitkeringen)2

270

1

UWV, jaarverslag.

2

In- en uitstroom worden niet geraamd.

Handhaving

In 2014 zijn voor het eerst gegevens beschikbaar over de detectiekans en de kennis van de verplichtingen voor de Ziektewet. Beide waarden liggen op een vergelijkbaar niveau als bij de andere uitkeringen. De incassoratio 2013 is toegenomen met 20 procentpunt. Dit betekent dat na twee jaar (eind 2014) 49% van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd. De eerste meting voor de incassoratio van in 2014 ontstane vorderingen op uitkeringen en boetes is 11%, dat is lager dan de incassoratio 2013 in het eerste jaar. Algemene opmerkingen over de kerncijfers fraude en handhaving zijn in de leeswijzer opgenomen.

Tabel 6.6 Kerncijfers ZW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

79

Kennis van de verplichtingen (%)

94

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,6

1,6

1,2

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

2,4

4,0

3,5

       

Terugvordering3

     

Incassoratio 2013 (%)

29

49

Incassoratio 2014 (%)

11

1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014». De preventiecijfers van de ZW zijn niet eerder gemeten.

2

UWV, jaarverslag.

3

UWV administratie.

A4. Wet arbeid en zorg (WAZO)

De WAZO bundelt een aantal wettelijke verlofvormen, zoals het zwangerschaps- en bevallingsverlof, kraamverlof, adoptie- en pleegzorgverlof, ouderschapsverlof en kort- en langdurend zorgverlof. Soms bestaat er recht op (gedeeltelijke) loondoorbetaling of op een uitkering (zwangerschaps- en bevallingsuitkering en adoptie- en pleegzorguitkering). Deze uitkeringen op grond van de WAZO worden uitgevoerd door het UWV.

Wie komen ervoor in aanmerking?

In aanmerking voor een zwangerschaps- en bevallingsuitkering komen:

  • Vrouwelijke werknemers;

  • Andere vrouwelijke verzekerden voor de ZW (o.a. thuiswerksters en vrouwen die een ZW-, WW- of loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen);

  • Vrouwelijke vrijwillig verzekerden voor de ZW;

  • Vrouwen van wie de vermoedelijke bevallingsdatum binnen 10 weken na het einde van de verplichte ZW-verzekering ligt, evenals vrouwen die later uitgerekend zijn, maar die toch binnen 10 weken na het einde van de verplichte verzekering bevallen.

Er is een afzonderlijke uitkeringsregeling voor zwangere zelfstandigen, de regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ). Vrouwelijke zelfstandigen, directeuren-grootaandeelhouders, meewerkende echtgenoten en beroepsbeoefenaars op arbeidsovereenkomst (hulpen in de huishouding voor minder dan vier dagen per week) hebben gedurende ten minste 16 weken recht op een uitkering. Zie ook beleidsartikel 12.

Hoe hoog is de WAZO?

De zwangerschaps- en bevallingsuitkering en de adoptie- en pleegzorguitkering bedraagt 100% van het laatstverdiende loon, tot een maximum van 100% van het maximumdagloon. Dit is per 1 juli 2015 gelijk aan € 4.348,91 bruto per maand. De hoogte van de uitkering voor zelfstandigen is maximaal het wettelijk minimumloon (per 1 juli 2015 € 1507,80 bruto per maand).

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van een verwachte lichte toename van het aantal geboorten in 2016, zullen de uitgaven voor zwangerschap- en bevallingsverlof met ongeveer € 25 miljoen toenemen. De kosten voor het meerlingenverlof zijn geraamd op € 0,6 miljoen op jaarbasis.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.7 Kerncijfers WAZO1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Totaal aantal toekenningen zwangerschap- en bevallingsverlofuitkering (x 1.000)

139

140

143

Aantal toekenningen werknemers (x 1.000)

130

130

133

Aantal toekenningen zelfstandigen (x 1.000)

8,6

9,7

9,7

1

UWV, jaarverslag.

7. Kinderopvang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt financiële ondersteuning aan werkende ouders voor kinderopvang en bevordert de kwaliteit van kinderopvang.

De overheid hecht aan goede en financieel toegankelijke kinderopvang, zodat ouders arbeid en zorg kunnen combineren en kinderen goed toegerust zijn op het primair onderwijs. Voor de bevordering van de arbeidsparticipatie is het belangrijk dat ouders van jonge kinderen actief blijven op de arbeidsmarkt. Bovendien zorgt goede kinderopvang er ook voor dat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling.

Om de kwaliteit van kinderopvang te bevorderen heeft de overheid in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) vastgesteld aan welke eisen de kinderopvangvoorzieningen moeten voldoen. De GGD houdt hier toezicht op. Daarnaast steunt de Minister via subsidies projecten ter verbetering van de kwaliteit van kinderopvang. Dit om ervoor te zorgen dat ouders hun kind naar een kinderopvangvoorziening kunnen sturen die van goede kwaliteit is. De kinderopvangondernemers zijn verantwoordelijk voor het goed functioneren van de kinderopvang. Gastouderbureaus en gastouders zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van gastouderopvang. Ouders hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de keuze voor een kinderopvangvoorziening en kunnen hun invloed onder andere via de oudercommissies uitoefenen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel, financiert met de kinderopvangtoeslag (KOT) het gebruik van kinderopvang en stimuleert met subsidies de bevordering van de kwaliteit van kinderopvang. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • Het vaststellen van de hoogte van de kinderopvangtoeslag en de voorwaarden waaronder deze wordt toegekend;

  • Het ter beschikking stellen van middelen aan gemeenten via het Gemeentefonds ter financiering van toezicht en handhaving op de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk;

  • Het borgen van de kwaliteit van toezicht en handhaving;

  • Het bevorderen van de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk.

De Minister van Financiën is uitvoeringsverantwoordelijk voor de sturing en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering van de KOT door de Belastingdienst.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Het kabinet intensiveert structureel circa € 290 miljoen in de kinderopvangtoeslag. Vanaf 2016 worden de toeslagpercentages in de eerste en de tweede kindtabel (voor twee kinderen en meer) voor iedereen verhoogd. In beide tabellen worden de percentages opgehoogd met 5,8 procentpunt waarbij de allerhoogste toeslagpercentages in de eerste en de tweede kindtabel zijn gemaximeerd op respectievelijk 93% en 94%.

  • In 2016 is de inwerkingtreding van het wetsvoorstel voor het personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk voorzien32. Dit ten behoeve van de continue screening van alle personen die op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen over een juiste verklaring omtrent gedrag (VOG) moeten beschikken. Hiermee wordt bijgedragen aan het verder vergroten van de veiligheid van kinderen binnen de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk en het verminderen van de administratieve lasten.

  • Het kabinet zet in op verdere harmonisatie van peuterspeelzalen en kinderopvang, waarbij verschillen tussen de twee voorzieningen worden weggenomen. Hierbij wordt de financieringsstructuur voor werkende ouders vanaf 2018 gelijk getrokken33. Hiervoor zal in het voorjaar van 2016 een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

  • In het kader van «Het Nieuwe Toezicht» wordt gewerkt aan herijking van de kwaliteitseisen voor de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk34 en de aanpassing van het toezicht daarop. Heldere doelen, duidelijke eisen en beter kwaliteit zijn de uitgangspunten. Dit moet leiden tot eenvoudiger en doeltreffender regelgeving en toezicht, meer gericht op de pedagogische kwaliteit van de opvang en minder op structurele randvoorwaarden. Hiertoe zal in 2016 een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

  • In het kader van Directe Financiering35 wordt in 2016 verder gewerkt aan de voorbereiding van een nieuwe financieringssystematiek in de kinderopvangsector. In 2016 zal hiervoor een wetsvoorstel worden aangeboden aan de Tweede Kamer.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 7.1 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 7 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

2.192.340

2.194.777

2.365.471

2.400.090

2.418.555

2.435.880

2.452.270

Uitgaven

2.188.829

2.194.777

2.365.471

2.400.090

2.418.555

2.435.880

2.452.270

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

2.175.037

2.173.965

2.345.150

2.385.352

2.405.363

2.422.088

2.438.117

Kinderopvangtoeslag

2.175.037

2.173.965

2.345.150

2.385.352

2.405.363

2.422.088

2.438.117

               

Subsidies

4.150

5.712

7.512

4.895

4.606

4.600

4.600

Kinderopvang

4.150

5.712

7.512

4.895

4.606

4.600

4.600

               

Opdrachten

4.200

4.690

5.454

3.034

2.636

9.192

9.553

               

Bijdrage aan agentschappen

5.442

10.410

7.355

6.809

5.950

0

0

DUO

5.442

7.611

5.950

5.950

5.950

0

0

Justis

0

583

440

160

0

0

0

Centraal informatiepunt beroepen gezondheidszorg

0

2.216

965

699

0

0

0

               

Ontvangsten

1.503.008

1.527.121

1.432.185

1.419.277

1.405.343

1.398.525

1.396.785

Ontvangsten algemeen

449.699

435.408

340.472

327.564

313.630

306.812

305.072

Werkgeversbijdrage kinderopvang

1.053.309

1.091.713

1.091.713

1.091.713

1.091.713

1.091.713

1.091.713

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten kinderopvangtoeslag.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 71% juridisch verplicht. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om subsidies gericht op de bevordering van kwaliteit van kinderopvang, op toezicht en handhaving in de gastouderopvang, op de harmonisatie van kwaliteitseisen in kinderopvang en peuterspeelzalen en op de versterking van de positie van ouders in het klachtrecht.

Opdrachten:

De opdrachten zijn voor 12% juridisch verplicht. De juridisch verplichte uitgaven betreffen onder andere kosten voor onderzoek, gegevenslevering en projecten.

Bijdrage aan agentschappen:

De bijdrage aan agentschappen is gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om het beheer en de ontwikkeling van registers, de uitvoering van subsidieopdrachten en het toerusten van vertrouwensinspecteurs.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Kinderopvangtoeslag (KOT)

Ouders die betaalde arbeid verrichten en ouders die tot een doelgroep behoren zoals omschreven in de Wko, ontvangen een inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang: de kinderopvangtoeslag. Hierbij geldt de voorwaarde dat zij hun kinderen naar een kinderopvanginstelling of gastouder brengen die voldoet aan de eisen van de Wko en derhalve geregistreerd is in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP). De KOT wordt uitgevoerd door Belastingdienst/Toeslagen. DUO verzorgt de inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang en de SVB is verantwoordelijk voor de uitbetaling van de aanvulling op de KOT in het buitenland.

Wie komt ervoor in aanmerking?

  • Ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren en beide werken (werknemers en zelfstandigen);

  • Alleenstaande ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren (werknemers en zelfstandigen);

  • Doelgroepouders, bijvoorbeeld ouders die studeren of deelnemen aan een traject om weer aan het werk te komen.

Hoe hoog is de kinderopvangtoeslag?

De hoogte van de kinderopvangtoeslag is van een aantal aspecten afhankelijk:

  • Hoogte van het verzamelinkomen;

  • Hoogte van de werkelijk betaalde uurprijs (tot aan de maximum uurprijs);

  • Het kind waar de opvang betrekking op heeft: voor het eerste kind geldt een andere toeslag dan voor tweede en volgende kinderen;

  • De opvangsoort: dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang kennen een verschillend maximumuurtarief waarvoor ouders een toeslag kunnen ontvangen;

  • Het aantal gewerkte uren door de ouder die de minste uren per jaar werkt dan wel de periode waarin een traject naar werk gevolgd wordt;

  • Het aantal uren dat gebruik wordt gemaakt van een kinderopvangvoorziening.

Budgettaire ontwikkelingen

De verhoging van de toeslagpercentages leidt tot structureel hogere uitgaven aan kinderopvangtoeslag van circa € 290 miljoen. In 2016 leidt de intensivering tot € 220 miljoen hogere uitgaven aan kinderopvangtoeslag. Dit bedrag ligt lager dan het structurele bedrag omdat ouders niet direct hun gedrag (kunnen) aanpassen.

Vanwege het gedaalde uitgavenniveau de afgelopen jaren dalen daardoor de nabetalingen over die jaren. Dit heeft een drukkend effect op het uitgavenniveau, met name in 2016 en 2017.

In 2017 loopt de maatregel af waarbij het recht op kinderopvangtoeslag was opgerekt naar zes maanden werkloosheid (in plaats van drie maanden). Hierdoor dalen de uitgaven met circa € 17 miljoen vanaf 2017.

Beleidsrelevante kerncijfers

De kerncijfers met betrekking tot het gebruik van kinderopvangtoeslag in tabel 7.2 laten een stabiel beeld zien.

Tabel 7.2 Kerncijfers gebruik kinderopvang (jaargemiddelden)1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000)

418

422

428

       

Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag (x 1.000)

     

0–12 jaar

638

643

653

0–4 jaar

305

304

311

4–12 jaar

333

339

342

       

Deelnamekinderen met kinderopvangtoeslag (%)

     

0–12 jaar

29

29

30

0–4 jaar

43

43

44

4–12 jaar

22

23

23

       

Aantal uren per kind per maand

     

0–12 jaar

60,3

58,2

59,1

0–4 jaar

83,6

81,0

82,0

4–12 jaar

39,0

37,7

38,3

       

Gebruik kinderopvangtoeslag naar verzamelinkomen (aantal kinderen met kinderopvangtoeslag x 1.000)

     

Tot 130% wml

58

58

59

130% wml tot 1½ x modaal

150

153

156

1½ x modaal tot 3 x modaal

347

348

353

3 x modaal en hoger

83

84

85

1

SZW-berekeningen op basis van informatie van CBS en Belastingdienst.

Door een onveranderd premiepercentage voor de werkgevers en een stabiel uitgavenpatroon wijzigen de bijdrage per sector nagenoeg niet. De ouderbijdrage per uur verandert alleen door de verhoging van de wettelijk maximum uurprijzen, de toeslagpercentages zijn ongewijzigd.

Tabel 7.3 Kerncijfers kinderopvang bijdragen sectoren en ouders1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Bijdragen sectoren (in %):

     

Collectief

62

62

68

Overheid

24

23

31

Werkgevers

Ouder

38

38

39

38

37

33

       

Wettelijke maximum uurprijs (in €)2:

     

Dagopvang

6,70

6,84

6,89

Buitenschoolse opvang

6,25

6,38

6,42

Gastouderopvang

5,37

5,48

5,52

       

Ouderbijdrage eerste kind in € per uur voor gezinsinkomen3:

     

130% wml

0,94

0,96

0,56

1½ x modaal

2,11

2,16

1,77

3x modaal

5,25

5,36

5,00

       

Ouderbijdrage volgende kind in € per uur voor gezinsinkomen3:

     

130% wml

0,48

0,49

0,41

1½ x modaal

0,82

0,84

0,45

3x modaal

1,50

1,53

1,14

1

SZW-berekeningen op basis van informatie van Belastingdienst.

2

De maximum uurprijs voor 2015 betreft de vastgestelde maximum uurprijs (en niet een raming).

3

Kosten van kinderdagopvang per uur voor ouders, gegeven de maximum uurprijs en de toeslag die ouders ontvangen.

B. Subsidies

Voor 2016 is er € 7,5 miljoen beschikbaar voor subsidies, dit betreft onder andere uitgaven aan:

  • De bevordering van de kwaliteit van kinderopvang, door middel van een subsidie voor de subsidieregeling Versterking Taal- en Interactievaardigheden Beroepskrachten en Gastouders in de Kinderopvang uitgevoerd door het Agentschap SZW en een bijdrage aan Bureau Kwaliteit Kinderopvang;

  • Toezicht en handhaving door middel van een bijdrage aan een project voor gastouderopvang uitgevoerd door de Stichting Publieke Gezondheid en Veiligheid Nederland in samenwerking met de VNG;

  • De harmonisatie van kwaliteitseisen in kinderopvang en peuterspeelzalen via een bijdrage aan de Brancheorganisatie Kinderopvang voor een project in permanente educatie, en via een bijdrage aan de MO-groep voor de ondersteuning van peuterspeelzaalorganisaties tijdens de harmonisatie.

C. Opdrachten

Voor 2016 is er € 5,5 miljoen beschikbaar voor opdrachten. Het opdrachtenbudget wordt onder andere gebruikt ten behoeve van uitgaven voor de ontwikkeling van instrumenten en daarnaast voor de evaluatie van de subsidieregeling Versterking Taal- en Interactievaardigheden van Beroepskrachten en Gastouders in de Kinderopvang, voor de financiering van huidig toezicht, voor het project Het Nieuwe Toezicht; voor het project «een betere basis voor peuters» en voor diverse onderzoeken.

D. Bijdrage aan agentschappen

Voor 2016 wordt er € 7,4 miljoen uitgegeven aan bijdragen voor agentschappen, dit betreft onder andere:

  • Een bijdrage aan DUO: dit is bestemd voor de ontwikkeling en beheer van het LRKP, deels in het kader van Continue Screening, het beheer van het Register Buitenlandse Kinderopvang en de voorbereidende werkzaamheden Directe Financiering;

  • Een bijdrage voor het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg voor ICT-voorbereiding en -ontwikkeling in het kader van Continue Screening;

  • Een bijdrage aan Justis, eveneens voor ICT-voorbereiding en -ontwikkeling in het kader van Continue Screening;

  • Daarnaast staan op artikel 98 de uitvoeringskosten voor het Agentschap SZW vermeld waarvan circa € 0,6 miljoen bestemd is voor de uitvoering van de subsidieregeling Versterking Taal- en Interactievaardigheden Beroepskrachten en Gastouders in de Kinderopvang.

E. Ontvangsten

De ontvangsten bestaan uit twee componenten, de ontvangsten algemeen en de werkgeversbijdrage. De ontvangsten algemeen zijn de terugbetalingen door ouders die te veel aan kinderopvangtoeslag hebben ontvangen in eerdere jaren. De daling van de uitgaven in afgelopen jaren leidt tot lagere ontvangsten in de komende jaren. In het proces van aanvragen van de toeslag zijn vooraf meerdere checks ingebouwd. Ook is de afgelopen jaren het toezicht aangescherpt. Dit leidt er toe dat er minder vaak onterecht een voorschot wordt verstrekt, wat leidt tot minder terugbetalingen en dus lagere ontvangsten. Daarnaast verloopt het proces van definitief afrekenen bij de Belastingdienst steeds sneller waardoor een deel van de ontvangsten naar voren is gehaald.

De geraamde ontvangsten werkgeversbijdrage kinderopvang zijn stabiel. De bijdrage betreft een percentage van de totale loonsom (0,5%).

8. Oudedagsvoorziening

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een basisinkomen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. De overheid stimuleert de opbouw van en stelt kaders voor de houdbaarheid van aanvullende arbeidspensioenen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.

De overheid vindt dat iedere gepensioneerde minimaal een basisinkomen dient te hebben. Daarom verschaft zij een basispensioen (AOW) aan diegenen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit is de eerste pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Daarnaast bevordert de overheid het opbouwen van toekomstbestendige aanvullende pensioenen, zodat werknemers na hun pensionering niet te maken krijgen met een grote inkomensachteruitgang. Momenteel bouwt ruim 90% van de werknemers een aanvullend arbeidspensioen op door verplichte deelname aan pensioenregelingen die vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers meestal beheren. Met regelgeving en toezicht waarborgt de overheid een zorgvuldig beheer van de ingelegde pensioengelden. Dit betreft de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. In de derde pijler van het pensioenstelsel kunnen mensen facultatief individuele pensioenverzekeringen afsluiten.

De overheid biedt onder voorwaarden een inkomensondersteuning aan AOW-gerechtigden en biedt een overbruggingsuitkering aan mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd.

Inwoners van Caribisch Nederland die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een basispensioen op grond van de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV). Tevens kent de AOV een partnertoeslag.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen en de aanvullende arbeidspensioenen regisseert de Minister. Hij36 is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen voor zover de overheid hier zelf verantwoordelijkheid voor draagt;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De vormgeving van het toezicht met betrekking tot de arbeidspensioenen door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • AOW-leeftijd

    In 2016 treedt het wetsvoorstel versnelde verhoging AOW-leeftijd in werking37. Daarmee wordt vanaf 2016 een versnelling aangebracht in de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd als gevolg van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. De AOW-leeftijd gaat naar 66 jaar in 2018 en 67 jaar in 2021. Vervolgens wordt de AOW-leeftijd vanaf 2022 gekoppeld aan de levensverwachting.

  • Overbruggingsregeling

    Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel versnelde verhoging AOW-leeftijd in de Tweede Kamer38 zijn twee moties aangenomen die tot doel hebben de overbruggingsregeling (OBR) uit te breiden en te verlengen. De regering voert beide moties uit. Ten eerste wordt de OBR uitgebreid voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met vroegpensioen zijn gegaan. De OBR overbrugt voor deze groep alleen het AOW-gat voor zover dat het gevolg is van de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd omdat deze groep zich niet op die versnelling heeft kunnen voorbereiden. Ten tweede wordt de looptijd van de OBR verlengd tot 1 januari 2023. Hierdoor zullen alle mensen die vóór 1 juli 2015 met VUT- of prepensioen zijn gegaan en vóór 1 januari 2023 de leeftijd van 65 jaar bereiken, onder de werkingssfeer van de OBR vallen.

  • Kostendelersnorm AOW

    Het kabinet heeft besloten de invoering van de kostendelersnorm in de AOW uit te stellen van 1 juli 2016 naar 1 januari 201839.

  • Toekomst pensioenstelsel

    In 2016 worden, zoals vermeld bij brief van 6 juli 201540, vervolgstappen gezet voor de uitwerking van de hoofdlijnen voor een toekomstbestendig pensioenstelsel. Deze worden geconcretiseerd in een dit najaar aan de Tweede Kamer aan te bieden werkprogramma. Hierin wordt in elk geval ingegaan op de thema’s waarop nader onderzoek nodig is en op het streven van het kabinet om vanaf 2020 de doorsneesystematiek gefaseerd af te schaffen en over te stappen naar een actuarieel correcte methodiek van pensioenopbouw. Aan de hand van dit werkprogramma zal het kabinet het overleg starten met belanghebbenden, zoals pensioenfondsen, verzekeraars, sociale partners, toezichthouders en andere maatschappelijke organisaties.

  • Algemeen pensioenfonds

    Per 1 januari 2016 wordt beoogd het wetsvoorstel algemeen pensioenfonds in werking te laten treden41. Het algemeen pensioenfonds maakt een nieuwe vorm van bundeling in de uitvoering van pensioenregelingen mogelijk.

  • Optimalisering premieovereenkomst

    Het streven is eind 2015 een wetsvoorstel in te dienen dat tot doel heeft met premieregelingen een beter verwacht pensioenresultaat te kunnen realiseren door deelnemers niet langer te verplichten op de pensioendatum hun opgebouwde pensioenvermogen ineens om te zetten in een vaste uitkering. Het conceptwetsvoorstel variabele pensioenuitkering is op 13 juli 2015 voor internetconsultatie gepubliceerd.42 De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 juli 2016.

    In de aanloop naar de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is per 8 juli 2015 tijdelijk de Regeling pensioenknip opnieuw ingevoerd43. Deze maakt het mogelijk om bij premie- en kapitaalovereenkomsten de pensioenuitkering op de ingangsdatum te splitsen in een direct ingaande tijdelijke uitkering en een daarop aansluitende levenslange uitkering.

  • Bevoegdheden ondernemingsraden inzake pensioen

    Met een in het najaar van 2015 in te dienen wetsvoorstel zal worden geregeld dat ondernemingsraden meer invloed krijgen op bepaalde afspraken over pensioenen in hun bedrijf. Het instemmingsrecht van de OR voor pensioenen wordt daarmee verder uitgebreid. Een advies van de SER vormt de leidraad voor de aanpassingen van de huidige wetgeving. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 juli 2016.

  • Bescherming pensioenopbouw zelfstandigen

    Het streven is per 1 januari 2016 het wetsvoorstel vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw44 in werking te laten treden. Voor de onderdelen van dit wetvoorstel die betrekking hebben op de pensioenen is dit een uitwerking van in het Witteveenakkoord van december 2013 neergelegde afspraken over de verbetering van de positie van zelfstandigen.

  • Wet pensioencommunicatie

    Met deze wet worden pensioenuitvoerders ertoe aangezet de deelnemers eerlijk en realistisch te informeren over hun pensioen en de risico’s die daaraan zijn verbonden. Deze wet kent een gefaseerde inwerkingtreding; een aantal onderdelen is reeds per 1 juli 2015 inwerking getreden. Per 1 januari 2016 gelden nieuwe eisen rond het uniforme pensioenoverzicht (UPO), zodat dat korter en begrijpelijker wordt. Per 1 juli 2016 moeten pensioenuitvoerders het nieuwe communicatie-instrument «Pensioen 1-2-3» (de nieuwe startbrief) aanbieden, waarmee op hoofdlijnen inzicht wordt gegeven in de belangrijkste kenmerken van de pensioenregelingen. Vanaf deze datum geldt tevens de verplichting om bepaalde informatie beschikbaar te stellen op de website van de pensioenuitvoerder.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 8.1 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

1.011.827

113.337

40.014

36.953

31.544

31.065

32.144

Uitgaven

1.011.827

113.337

40.014

36.953

31.544

31.065

32.144

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

1.011.606

113.087

40.014

36.953

31.544

31.065

32.144

MKOB1

985.000

1.199

0

0

0

0

0

Overbruggingsregeling

11.300

16.628

21.008

17.089

11.978

10.815

12.198

AOV incl. tegemoetkoming

15.254

19.155

19.006

19.864

19.566

20.250

19.946

(Caribisch Nederland)

             

Tegemoetkoming wijziging inkomens-

52

0

0

0

0

0

0

begrip AOW/Anw

             

Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW

0

76.105

0

0

0

0

0

               

Opdrachten

221

250

0

0

0

0

0

Opdrachten

221

250

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

32.212

621

0

0

0

0

0

1

Inclusief Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen.

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Overbruggingsregeling en AOV.

Tabel 8.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Uitgaven

34.119.000

35.704.375

36.748.154

37.294.653

37.608.778

38.092.794

38.502.690

               

Inkomensoverdrachten

34.119.000

35.704.375

35.912.550

35.932.414

35.854.693

35.856.615

35.860.530

AOW

34.119.000

34.856.222

34.978.841

34.990.704

34.905.862

34.903.899

34.906.799

Inkomensondersteuning AOW

0

848.153

933.709

941.710

948.831

952.716

953.731

               

Nominaal

0

0

835.604

1.362.239

1.754.085

2.236.179

2.642.160

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Overbruggingsregeling AOW (OBR)

De OBR geldt voor mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de leeftijdsverhoging van de AOW. De regeling is per 1 oktober 2013 in werking getreden, werkt terug tot 1 januari 2013 en sluit voor nieuwe instroom per 1 januari 2023. Vanaf 2016 wordt de OBR uitgebreid voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met vroegpensioen zijn gegaan. De OBR overbrugt voor deze groep alleen het AOW-gat voor zover dat het gevolg is van de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd omdat deze groep zich niet op die versnelling heeft kunnen voorbereiden. De OBR kent een inkomenseis en een partner- en vermogenstoets (exclusief eigen woning en pensioenvermogen). De OBR wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Het inkomen waarbij er toegang ontstaat tot de OBR bedraagt maximaal 200% van het wettelijk minimumloon voor alleenstaanden en 300% van het wettelijk minimumloon voor paren. Dit is in de tweede helft van 2015 gelijk aan een bruto bedrag van € 3.015,60 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een alleenstaande en € 4.523,40 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een paar.

Voor de vermogenstoets wordt aangesloten bij de grens van het box 3-vermogen uit de Wet Inkomstenbelasting 2001. Het heffingvrije vermogen uit box 3 bedraagt € 21.330 per persoon (2015). Dit betekent voor een (volwassen) eenpersoonshuishouden dat er tot een vermogen van € 21.330 recht bestaat op een overbruggingsuitkering en voor een (volwassen) tweepersoonshuishouden tot een vermogen van € 42.660.

Hoe hoog is de OBR?

De maximale uitkeringshoogte van de overbruggingsregeling is afgeleid van het wettelijk minimumloon en komt netto overeen met de hoogte van het sociaal minimum onder de pensioengerechtigde leeftijd. Inkomen uit arbeid wordt gedeeltelijk en inkomen uit uitkeringen wordt volledig in mindering gebracht op de overbruggingsuitkering. De hoogte is voorts afhankelijk van het aantal verzekerde jaren in de opbouwperiode overeenkomstig de systematiek van de AOW, en begrensd tot de hoogte van het inkomen uit vut- of prepensioen of het daarmee vergelijkbaar inkomen dat aan de OBR vooraf ging.

Budgettaire ontwikkelingen

De geraamde uitkeringslasten OBR nemen in 2016 toe ten opzichte van 2015 omdat de duur van de uitkering meegroeit met de AOW-leeftijd. Vervolgens dalen de uitkeringslasten omdat de instroom sterk afneemt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.3 Kerncijfers OBR1
 

Realisatie

20142

Raming

2015

Raming

2016

Instroom OBR (x 1.000 uitkeringen)

8,2

10,2

7,3

1

SVB, jaarverslag.

2

Omdat aanvragen die betrekking hadden op 2013 met terugwerkende kracht konden worden aangevraagd, kan een deel van de instroom in 2014 betrekking hebben op 2013

A2. Algemene Ouderdomsverzekering (AOV) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt ontvangen een ouderdomspensioen op grond van de AOV. Naast het ouderdomspensioen wordt op St. Eustatius en Saba een tegemoetkoming verstrekt die recht doet aan de prijsverschillen tussen de eilanden.

Budgettaire ontwikkelingen

Tot 2021 wordt de pensioengerechtigde leeftijd stapsgewijs verhoogd naar 65 jaar. De hogere pensioenleeftijd leidt tot een daling in het volume van het aantal AOV-gerechtigden. Het aantal 60-plussers neemt in deze jaren in geringe mate toe. Hierdoor kunnen de uitgaven van de AOV-Caribisch Nederland jaarlijks fluctueren.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.4 Kerncijfers AOV1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume AOV (x 1.000 personen, ultimo)

3,9

4,1

4,1

1

SZW unit RCN.

A3. Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW

Per 1 januari 2015 is een inkomensondersteuning voor AOW-gerechtigden geïntroduceerd die afhankelijk is van de opbouwjaren op grond van de AOW (zie verder A5). Die regeling wordt uitgevoerd door de SVB en gefinancierd uit het Ouderdomsfonds. Omdat de wetgeving voor de premiegefinancierde inkomensondersteuning niet op tijd is aangenomen, is op basis van de tijdelijke regeling gedurende één maand een begrotingsgefinancierde inkomensondersteuning uitgekeerd met dezelfde bedragen en voorwaarden. De uitgaven onder A3 hebben betrekking op januari 2015.

A4. Algemene Ouderdomswet (AOW)

De AOW is een volksverzekering en heeft als doel het verschaffen van een basispensioen aan degenen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. De AOW wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland woont tussen de aanvangsleeftijd (in 2016 15 jaar en zes maanden) en de AOW-leeftijd (in 2016 65 jaar en zes maanden) is verplicht verzekerd voor de AOW. Ook als een persoon niet in Nederland woont maar hier wel werkt en op grond daarvan onder de loonbelasting valt, is hij of zij verzekerd.

In 2016 zal de AOW-leeftijd 65 jaar en zes maanden bedragen. Na 2016 zet de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd door. Vanaf 2016 is de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd in werking getreden (zie beleidswijzigingen). De AOW-leeftijd wordt verhoogd naar 66 jaar in 2018 en 67 jaar in 2021. Daarna wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting.

Is de partner nog niet AOW-gerechtigd, dan heeft de pensioengerechtigde recht op een toeslag. Die toeslag wordt alleen uitgekeerd als de jongste partner geen of weinig eigen inkomen heeft. De toeslag stopt zodra de partner een eigen AOW-pensioen ontvangt. Per 1 januari 2015 is de partnertoeslag gesloten voor nieuwe instroom45.

Hoe hoog is de AOW?

De hoogte van het AOW-basispensioen is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. Alleenstaanden ontvangen 70% van het AOW-normbedrag dat is afgeleid van het wettelijk minimumloon en gehuwden of samenwonenden elk 50%.

Tabel 8.5 AOW bruto maandbedragen per 1 juli 2015, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend1

€ 742,04

Alleenstaande

€ 1.088,21

1

Indien beide partners AOW-gerechtigd zijn ontvangen zij beiden € 742,04.

De bedragen in bovenstaande tabel zijn volledige AOW-pensioenen. Wie pas later in Nederland is komen wonen of een aantal jaren in het buitenland heeft gewoond en daarom niet de volledige opbouw heeft gehad, krijgt een lagere uitkering: voor ieder jaar 2% minder AOW.

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van de stijgende levensverwachting en de vergrijzing neemt het AOW-volume de komende jaren toe. Door de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd sinds 2013 en de versnelling van deze verhoging vanaf 2016 wordt de toename enigszins afgevlakt. De uitkeringslasten AOW stijgen tot 2018 als gevolg van de toename van het volume. Na 2017 dalen de uitkeringslasten AOW als gevolg van de ingeboekte besparing door de kostendelersnorm in de AOW.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.6 Kerncijfers AOW1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

3.259

3.329

3.366

Personen met een onvolledige AOW-uitkering (% van totaal, ultimo)

19

19

19

Gemiddeld kortingspercentage AOW-uitkering i.v.m. niet verzekerde jaren (%)

46

46

46

1

SVB, jaarverslag.

Handhaving

De gepercipieerde detectiekans is in 2014 hoger dan in 2012. Personen met een AOW-uitkering denken vaker dan in 2012 dat fraude wordt gesignaleerd. De kennis van de verplichtingen is niet significant toegenomen. De incassoratio 2013 is toegenomen met 26 procentpunt. Dit betekent dat na twee jaar (eind 2014) 65% van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd. De eerste meting voor de incassoratio van in 2014 ontstane vorderingen op uitkeringen en boetes is 21%, dat is bijna de helft lager dan de incassoratio 2013 in het eerste jaar. Algemene opmerkingen over de kerncijfers fraude en handhaving zijn in de leeswijzer opgenomen.

Tabel 8.7 Kerncijfers AOW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

44

70

Kennis van de verplichtingen (%)

85

89

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

3,5

1,3

0,6

Totaal benadelingbedrag (x € mln)

12

5,6

2,7

       

Terugvordering2

     

Incassoratio 2013 (%)

39

65

Incassoratio 2014 (%)

 

21

1

Ipsos, Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014. Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

2

SVB, jaarverslag.

A5. Inkomensondersteuning AOW

Per 1 januari 2015 is een inkomensondersteuning voor AOW-gerechtigden geïntroduceerd die afhankelijk is van de opbouwjaren op grond van de AOW. De regeling wordt uitgevoerd door de SVB en gefinancierd uit het Ouderdomsfonds.

Wie komen ervoor in aanmerking?

De inkomensondersteuning AOW-gerechtigden (IOAOW) wordt verstrekt aan iedereen die in aanmerking komt voor een AOW-uitkering en woonachtig is in de EU/EER/Zwitserland, verdragslanden of Caribisch Nederland.

Hoe hoog is de inkomensondersteuning AOW?

De hoogte van de IOAOW is afhankelijk van het aantal AOW-opbouwjaren en bedraagt maximaal € 25,35 bruto per maand (prijspeil 2015). De IOAOW wordt jaarlijks geïndexeerd.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten IOAOW bedragen in 2015 naar verwachting € 924 miljoen. Dit is de som van de uitgaven onder A3 en A5. In 2016 bedragen de uitkeringslasten IOAOW naar verwachting € 933 miljoen. Als gevolg van de stijgende levensverwachting en de vergrijzing stijgt het aantal mensen dat recht heeft op IOAOW. Door de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd wordt deze stijging enigszins afgevlakt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.8 Kerncijfers inkomensondersteuning AOW
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume inkomensondersteuning AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

1

3.329

3.366

1

De inkomensondersteuning AOW is ingegaan per 1 januari 2015, er is dus geen realisatie 2014.

Aanvullende arbeidspensioenen

Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de reikwijdte van pensioenregelingen. De overheid stelt regels om te bevorderen dat toezeggingen ook daadwerkelijk worden nagekomen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.

Beleidsrelevante kerncijfers

Als kerncijfers zijn het aantal pensioenfondsen opgenomen en het aantal pensioenfondsen met een dekkingsgraad onder de 130%, alsmede de daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden. De maatstaf van 130% is gekozen omdat een dergelijke dekkingsgraad met de wettelijk vastgestelde mate van zekerheid toereikend is om de pensioenverplichtingen na te komen.

Het aantal pensioenfondsen neemt jaarlijks af. Het gaat hierbij vooral om de pensioenfondsen die vanwege de geringe omvang niet langer in staat zijn om te voldoen aan de eisen die worden gesteld aan een verantwoord beheer.

Het aandeel pensioenfondsen – ook in termen van daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden – met een dekkingsgraad lager dan 130% is vergelijkbaar met dat van voorafgaande jaren.

Tabel 8.9 Kerncijfers aanvullende pensioenen1
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Totaal aantal pensioenfondsen2

305

281

245

Aantal pensioenfondsen met dekkingsgraad ≤130%

290

263

227

Aantal bij deze fondsen betrokken deelnemers (x 1.000)

5.421

5.266

5.130

Aantal bij deze fondsen betrokken gepensioneerden (x 1.000)

2.992

2.897

2.943

1

DNB, statistiek toezicht pensioenfondsen.

2

Pensioenfondsen zonder eigen verplichtingen, bijvoorbeeld de volledig herverzekerde fondsen, kennen geen dekkingsgraad en zijn daarom niet opgenomen in de tabel.

9. Nabestaanden

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt nabestaande partners en wezen voor zover nodig tegen de financiële gevolgen van het verlies van partner of ouders.

De overheid vindt dat mensen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s) en die vanwege de zorg voor een kind of arbeidsongeschiktheid niet (volledig) in een eigen inkomen kunnen voorzien, verzekerd moeten zijn van financiële ondersteuning. Daarom regelt zij op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) een nabestaandenuitkering voor de overblijvende partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren.

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) recht op een uitkering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij46 is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Er zijn in 2016 geen beleidswijzigingen op het terrein van nabestaanden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.1 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

864

1.055

1.083

1.112

1.147

1.184

1.238

Uitgaven

864

1.055

1.083

1.112

1.147

1.184

1.238

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

864

1.055

1.083

1.112

1.147

1.184

1.238

AWW (Caribisch Nederland)

864

1.055

1.083

1.112

1.147

1.184

1.238

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AWW Caribisch Nederland.

Tabel 9.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Uitgaven

594.282

471.762

455.745

443.432

429.160

420.253

419.927

               

Inkomensoverdrachten

594.282

471.762

449.969

434.728

419.761

410.614

409.981

Anw

584.645

463.440

442.003

426.981

412.259

403.284

402.754

Tegemoetkoming Anw

9.637

8.322

7.966

7.747

7.502

7.330

7.227

               

Nominaal

0

0

5.776

8.704

9.399

9.639

9.946

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de AWW recht op een uitkering. De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling in Caribisch Nederland.

Budgettaire ontwikkelingen

De stijging van de uitgaven van de AWW wordt verklaard door de verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van de AWW langer door.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 9.3 Kerncijfers AWW Caribisch Nederland1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Volume AWW (x 1.000 personen, ultimo)

0,3

0,3

0,3

1

SZW unit RCN.

A2. Algemene nabestaandenwet (Anw)

De Anw is een volksverzekering en regelt bij overlijden een uitkering voor de partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren. Daarnaast ontvangt iedere Anw-gerechtigde maandelijks de Anw-tegemoetkoming. De Anw wordt door de SVB uitgevoerd.

Wie komen ervoor in aanmerking?

  • Nabestaande partners komen in aanmerking voor een nabestaandenuitkering als zij jonger zijn dan de AOW-leeftijd, de partner op de datum van overlijden verzekerd was voor de Anw en de nabestaande:

    • één of meer kinderen onder de 18 jaar verzorgt, of;

    • voor minstens 45% arbeidsongeschikt is.

  • Een kind heeft recht op een wezenuitkering indien beide ouders zijn overleden. Wezen tot 16 jaar hebben altijd recht op een uitkering. De uitkering kan worden verlengd tot 18 jaar wanneer sprake is van arbeidsongeschiktheid van minstens 45%, en tot 21 jaar bij studie of wanneer de wees meer dan 19 uur per week het huishouden verzorgt waartoe minstens één andere wees behoort.

De Anw maakt geen onderscheid tussen gehuwden en mensen die ongehuwd zijn en samen een huishouding vormen. Daarom wordt gesproken van «partner». Nabestaanden die vóór 1 juli 1996 recht hadden op de voorganger van de Anw, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, vallen onder een overgangsregeling.

Hoe hoog is de Anw?

De nabestaandenuitkering bedraagt 70% van het referentieminimumloon. Op de nabestaandenuitkering vindt inkomstenverrekening plaats. Daarbij kent de nabestaandenuitkering een vrijlating voor inkomen uit arbeid. Deze bedraagt 50% van het wettelijk minimumloon, plus eenderde deel van het meerdere inkomen. Inkomen in verband met arbeid (bijvoorbeeld WIA- of WW-uitkering) wordt geheel gekort. Eigen vermogen, de inkomsten uit dit vermogen en particuliere aanvullende nabestaandenpensioenen worden niet gekort op de nabestaandenuitkering.

De wezenuitkering bedraagt een percentage van het referentieminimumloon, afhankelijk van de leeftijd van de wees. De hoogte van de wezenuitkering is niet afhankelijk van het inkomen.

Nabestaanden of wezen ontvangen naast hun Anw-uitkering ook een tegemoetkoming Anw.

Tabel 9.4 Anw bruto maandbedragen (maxima) per 1 juli 2015, exclusief vakantietoeslag

Nabestaandenuitkering

€ 1.138,36

Nabestaandenuitkering met een of meer meerderjarige medebewoners (kostendelersnorm)

€ 1.097,66

Wezenuitkering (wezen tot 10 jaar)

€ 364,28

Wezenuitkering (wezen van 10 jaar tot 16 jaar)

€ 546,41

Wezenuitkering (wezen van 16 tot 21 jaar)

€ 728,55

Tegemoetkoming Anw

€ 16,65

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten dalen voornamelijk omdat de groep nabestaanden die bij inwerkingtreding van de huidige Anw al recht hadden op diens voorganger, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, de komende jaren voor een groot deel uitstroomt vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd.

Daarnaast dalen de uitkeringslasten omdat er geen recht meer kan ontstaan op Anw op grond van leeftijd. De groep Anw-gerechtigden die vóór 1950 geboren is, en daar hun recht op Anw aan ontleent, is volledig uitgestroomd op 1 april 2015 en kan vanaf die datum ook niet meer instromen omdat die groep reeds de AOW-leeftijd heeft bereikt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal Anw-uitkeringen daalt licht, zoals hierboven toegelicht.

Tabel 9.5 Kerncijfers Anw1
 

Realisatie

20142

Raming

2015

Raming

2016

Volume Anw (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde)

37

33

32

Volume Anw (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

47

42

40

       

Onderverdeling volume Anw:

     

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde), ingang recht voor 1 juli 1996

12

11

9

• waarvan nabestaanden met kind

<0,1

< 0,1

< 0,1

• waarvan nabestaandenuitkering o.g.v. arbeidsongeschiktheid3

11

10

9

       

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde), ingang recht na 1 juli 1996

25

21

22

• waarvan nabestaanden met kind

9

9

9

• waarvan nabestaandenuitkering o.g.v. arbeidsongeschiktheid3

16

12

12

       

Volume wezenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde)

1,4

1,4

1,4

1

SVB, jaarverslag.

2

SVB, juninota. De in het SVB-jaarverslag gepresenteerde uitkeringsjaren zijn excl. de uitkeringen die binnen het begrotingsjaar (2014) met terugwerkende kracht zijn verstrekt. De in de juninota van de SVB gepresenteerde uitkeringsjaren wel incl. terugwerkende kracht binnen het begrotingsjaar (2014).

3

Inclusief de groep die tot 1 april 2015 in aanmerking kwam o.g.v. leeftijd (geboren vóór 1950).

Handhaving

De gepercipieerde detectiekans is fors toegenomen. Personen met een Anw-uitkering denken veel vaker dan in 2012 dat fraude wordt gesignaleerd. Hoewel de kennis van de verplichtingen nog altijd hoog is, is de afname statistisch significant. Dit komt met name doordat personen met een Anw-uitkering in 2014 in vergelijking met 2012 minder goed op de hoogte zijn van de regels omtrent het melden van wijzigingen in inkomen. De incassoratio 2013 is toegenomen met 9 procentpunt. Dit betekent dat na twee jaar (eind 2014) 30% van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd. De eerste meting voor de incassoratio van in 2014 ontstane vorderingen op uitkeringen en boetes is 12%, dat is lager dan de incassoratio 2013 in het eerste jaar. Algemene opmerkingen over de kerncijfers fraude en handhaving zijn in de leeswijzer opgenomen.

Tabel 9.6 Kerncijfers Anw (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

61

83

Kennis van de verplichtingen (%)

95

90

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

0,5

0,2

0,1

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

4,1

1,9

1,9

       

Terugvordering2

     

Incassoratio 2013 (%)

21

30

Incassoratio 2014 (%)

12

1

Ipsos, Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014; cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

2

SVB, jaarverslag.

10. Tegemoetkoming ouders

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een financiële tegemoetkoming aan ouders of verzorgers voor de kosten van kinderen.

De overheid biedt ouders of verzorgers een financiële tegemoetkoming voor de kosten voor verzorging en opvoeding van kinderen op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW). Gezinnen met een laag of middeninkomen komen daarnaast in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van de Wet op het kindgebonden budget (WKB).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de tegemoetkoming met uitkeringsregelingen. Hij is in deze rol verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de tegemoetkoming op grond van de AKW en de WKB;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de AKW door de SVB.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de WKB door de Belastingdienst.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Kinderbijslagvoorziening BES

    Het kabinet is voornemens een kinderbijslagvoorziening in Caribisch Nederland (Bonaire, St. Eustatius en Saba) in te voeren per 1 januari 2016, zoals werd verzocht in een motie van de leden Schouten en Van Laar47. Dit wetsvoorstel lost de bestaande verzilveringsproblematiek van de fiscale kindertoeslag op voor mensen met een inkomen onder de belastingvrije som die wonen op Bonaire, St. Eustatius en Saba, en verbreedt de ondersteuning naar alle kinderen in Caribisch Nederland. De huidige fiscale tegemoetkoming voor kinderen vervalt.

  • Verhoging bedragen kindgebonden budget

    Ter ondersteuning van de inkomenspositie van gezinnen wordt het tweede kindbedrag eenmalig in 2016 verhoogd. Dit bedrag zal in 2017 weer met hetzelfde bedrag verlaagd worden. Het bedrag voor derde kinderen en vierde en volgende kinderen wordt per 2016 structureel verhoogd.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 10.1 Begrotingsuitgaven en ontvangsten artikel 10 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

4.441.886

5.311.167

5.329.468

5.302.483

5.285.071

5.266.157

5.248.384

Uitgaven

4.441.886

5.311.167

5.329.468

5.302.483

5.285.071

5.266.157

5.248.384

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

4.441.886

5.311.167

5.329.468

5.302.483

5.285.071

5.266.157

5.248.384

AKW

3.202.671

3.238.420

3.239.515

3.223.741

3.205.965

3.186.997

3.169.223

Kinderbijslagvoorziening BES

0

0

1.740

1.740

1.740

1.740

1.740

WKB

1.213.415

2.063.241

2.088.213

2.077.002

2.077.366

2.077.420

2.077.421

TOG1

21.900

5.464

0

0

0

0

0

TOG-kopje1

3.900

4.042

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

205.454

239.358

239.915

243.212

244.011

243.954

243.910

1

Geïntegreerd in de AKW.

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op huidige en toekomstige wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AKW, kinderbijslagvoorziening BES (Caribisch Nederland) en WKB.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Algemene Kinderbijslag Wet (AKW)

De AKW biedt ouders een tegemoetkoming in de kosten die het opvoeden en verzorgen van kinderen onder de 18 jaar met zich mee brengt. De AKW wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Ouders van kinderen tot 18 jaar hebben recht op kinderbijslag.

Hoe hoog is de kinderbijslag?

De hoogte van de kinderbijslag hangt af van de leeftijd van het kind. De kinderbijslagbedragen worden per 1 januari 2016 en 1 juli 2016 geïndexeerd. Bij ziekte of handicap of omdat het kind niet thuiswoont om onderwijsredenen kan onder nadere voorwaarden sprake zijn van dubbele kinderbijslag.

Tabel 10.2 AKW tegemoetkoming, bedragen per kwartaal per 1 juli 2015

Voor kinderen van:

 

0 t/m 5 jaar

€ 191,65

6 t/m 11 jaar

€ 232,71

12 t/m 17 jaar

€ 273,78

Budgettaire ontwikkelingen

Door demografische ontwikkelingen neemt het aantal (werkelijke) kinderen met recht op kinderbijslag in de komende jaren verder af. Het totale budgettair beslag van de kinderbijslag daalt hierdoor na 2016 licht.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.3 Kerncijfers AKW1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Aantal gezinnen AKW (x 1.000, jaargemiddelde)

1.922

1.916

1.912

Aantal telkinderen2 AKW (x 1.000, jaargemiddelde)

3.416

3.424

3.419

1

SVB, kwartaalbericht.

2

Aantal keer kinderbijslag dat wordt uitbetaald. Kinderen met dubbele kinderbijslag tellen twee keer mee.

Handhaving

De gepercipieerde detectiekans en de kennis van de verplichtingen zijn beide in enige mate toegenomen. De incassoratio 2013 is toegenomen met 24 procentpunt. Dit betekent dat na twee jaar (eind 2014) 77% van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd. De eerste meting voor de incassoratio van in 2014 ontstane vorderingen op uitkeringen en boetes is 65%, dat is hoger dan de incassoratio 2013 in het eerste jaar. Algemene opmerkingen over de kerncijfers fraude en handhaving zijn in de leeswijzer opgenomen.

Tabel 10.4 Kerncijfers AKW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2012

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

68

71

Kennis van de verplichtingen (%)

76

78

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

4,3

2,1

2,3

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

2,7

1,7

1,2

       

Terugvordering2

     

Incassoratio 2013 (%)

53

77

Incassoratio 2014 (%)

65

1

Ipsos, Kennis der verplichtingen en detectiekans 2014. Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

2

SVB, jaarverslag.

A2. Wet kinderbijslagvoorziening BES

De kinderbijslagvoorziening BES biedt ouders en verzorgers die op Bonaire, St. Eustatius en Saba wonen een tegemoetkoming voor de kosten van opvoeding en verzorging van kinderen die nog geen 18 jaar zijn. De kinderbijslagvoorziening BES wordt uitgevoerd door de RCN-unit Sociale Zaken namens de Minister van SZW.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Ouders en verzorgers van kinderen tot 18 jaar die ingezetene zijn van Bonaire, St. Eustatius en Saba.

Hoe hoog is de kinderbijslagvoorziening BES?

De hoogte van het bedrag bedraagt in het wetsvoorstel $ 38 (USD) per kind per maand. Dit bedrag wordt voor 2016 nog geïndexeerd. Voor indexatie wordt gebruik gemaakt van de tabelcorrectiefactor, die ook zou zijn gebruikt voor de aanpassing van de (voorheen) fiscale tegemoetkoming voor kinderen.

Budgettaire ontwikkelingen

De geraamde uitgaven aan de kinderbijslagvoorziening BES zijn constant.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.5 Kerncijfers Wet kinderbijslagvoorziening BES
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Aantal kinderen kinderbijslagvoorziening BES (x 1.000, jaargemiddelde)

5,0

A3. Wet op het Kindgebonden Budget (WKB)

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van de overheid in de kosten van kinderen voor gezinnen tot een bepaald inkomen en vermogen. De WKB wordt uitgevoerd door Belastingdienst/Toeslagen. Indien sprake is van een aanvulling op buitenlandse gezinstoeslagen, is de SVB verantwoordelijk voor de uitbetaling van de WKB.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Ouders van kinderen tot 18 jaar kunnen het kindgebonden budget krijgen, afhankelijk van de hoogte van het inkomen en vermogen.

Hoe hoog is het kindgebonden budget?

De hoogte van het kindgebonden budget hangt af van het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, het (gezamenlijke) inkomen en vermogen van de ouders en, vanaf 1 januari 2015, de leefvorm van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Als het gezinsinkomen hoger is dan € 19.464 (bedrag 2015) wordt het kindgebonden budget geleidelijk minder. Voor iedere euro boven dit inkomen, wordt het kindgebonden budget € 0,0675 lager (afbouwpercentage 6,75%). De bedragen van het kindgebonden budget worden per 1 januari aangepast aan de prijsontwikkelingen. Naast aanpassing van de WKB-bedragen aan de prijsontwikkeling wordt het tweede kindbedrag per 1 januari 2016 eenmalig met € 33 verhoogd. Per 1 januari 2017 zal het tweede kindbedrag weer met hetzelfde bedrag van € 33 verlaagd worden. Het bedrag voor het derde kind wordt structureel met € 100 verhoogd. Het bedrag voor vierde en volgende kinderen wordt structureel met € 177 verhoogd.

Tabel 10.6 WKB tegemoetkoming, maximum bedragen per jaar per 1 januari 2015

Een gezin met:

 

1 kind

€ 1.032

   

Verhoging 2e kind (extra bedrag per jaar)

€ 791

Verhoging 3e kind (extra bedrag per jaar)

€ 183

Verhoging ieder volgend kind (extra bedrag per jaar)

€ 106

   

Extra verhoging 12–15-jarigen1

€ 231

Extra verhoging 16–17-jarigen1

€ 412

Alleenstaande ouderkop

€ 3.050

1

Ten opzichte van de bovengenoemde bedragen.

Budgettaire ontwikkelingen

Vanwege de invoering van de alleenstaande ouderkop is het budgettaire beslag van de WKB per 2015 fors toegenomen. De verhoging van de WKB-bedragen per 2016 zorgt daarnaast voor een lichte stijging van het budgettaire beslag.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 10.7 Kerncijfers WKB1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Aantal huishoudens WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

809

800

770

Aantal kinderen WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

1.479

1.508

1.455

Aantal alleenstaande ouders WKB (x 1.000, jaargemiddelde)2

338

337

1

Ministerie van Financiën, Belastingdienst.

2

Het aantal alleenstaande ouders wordt voor 2014 niet vermeld omdat de alleenstaande ouderkop pas in 2015 geïntroduceerd is.

B. Ontvangsten

De ontvangsten betreffen grotendeels de terugontvangsten ten gevolge van terugvorderingen van het kindgebonden budget. Nadat de toeslagen definitief zijn toegekend worden er terugvorderingen ingesteld bij de huishoudens die meer hebben ontvangen dan waar ze recht op hadden op basis van hun vastgestelde inkomen. Omdat de definitieve afrekening achteraf plaatsvindt, zijn de terugontvangsten in een bepaald jaar veelal gebaseerd op definitieve afrekeningen van eerdere jaren.

11. Uitvoering

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid voorziet de uitvoeringsorganisaties van financiële middelen voor een rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering van sociale zekerheidsregelingen, binnen de kaders die de overheid stelt.

De uitvoering van de sociale zekerheidswetten geschiedt mede door ZBO’s en RWT’s. De Minister van SZW bepaalt de kaders waarbinnen de uitvoering tot stand komt en stelt uitvoeringsbudget ter beschikking aan het UWV (inclusief het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen, BKWI), de SVB en het Inlichtingenbureau (IB). Hij maakt daarbij prestatieafspraken en stuurt op rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering. Hiertoe is een planning- en controlcyclus ingericht tussen de uitvoeringsorganen en het Ministerie.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister48 is verantwoordelijk voor het doen uitvoeren van de sociale zekerheidswetgeving door de uitvoeringsorganen en draagt zorg voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving (wet SUWI) waarbinnen de uitvoeringsorganen opereren;

  • De vormgeving van het stelsel van sociale zekerheidswetten die het UWV en de SVB uitvoeren;

  • De vaststelling van de budgetten die aan het UWV (incl. BKWI), de SVB en het IB beschikbaar worden gesteld met daarbij passende prestatieafspraken;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering door het UWV (incl. BKWI), de SVB en het IB en de verantwoording daarover;

  • De vaststelling van de omvang van de middelen die aan de Landelijke Cliëntenraad (LCR) beschikbaar worden gesteld.

In onderstaande tabel zijn de rechtmatigheidsindicatoren voor het UWV en de SVB weergegeven.

Tabel 11.1 Indicatoren rechtmatigheid uitvoering ZBO’s
 

Realisatie

2014

Streefwaarde

20151

Streefwaarde

20161

Rechtmatigheid UWV (in %)2

98,9

99

99

Rechtmatigheid SVB (in %)3

99,9

99

99

1

Deze streefcijfers zijn opgenomen in de meibrieven aan de ZBO’s.

2

UWV, jaarverslag.

3

SVB, jaarverslag.

Beleidswijzigingen

Voor de beleidswijzigingen per wet wordt verwezen naar de overige beleidsartikelen.

In 2015 wordt de beleidsdoorlichting van artikel 11 uitgevoerd in samenhang met de evaluatie van de Wet SUWI. De verwachting is dat deze beleidsdoorlichting en wetsevaluatie eind 2015 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.2 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

445.088

432.678

458.267

434.652

416.443

385.203

377.476

Uitgaven

445.088

432.678

458.267

434.652

416.443

385.203

377.476

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's1

444.133

432.028

457.627

434.025

415.821

384.581

376.854

Uitvoeringskosten UWV

339.747

323.929

346.966

326.110

308.323

283.785

278.034

Uitvoeringskosten SVB

97.661

101.677

104.936

102.304

101.933

95.231

93.255

Uitvoeringskosten IB

6.725

6.422

5.725

5.611

5.565

5.565

5.565

               

Bijdrage aan nationale organisaties

955

650

640

627

622

622

622

Landelijke Cliëntenraad

955

650

640

627

622

622

622

               

Ontvangsten

6.522

10.000

0

0

0

0

0

1

Deze bedragen hebben louter betrekking op de uitvoering van het SZW-beleid door de ZBO’s.

Budgetflexibiliteit

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

De bijdragen aan ZBO’s zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft de uitvoeringsbudgetten van het UWV, de SVB en het IB. Deze budgetten worden bij de goedkeuring van de jaarplannen vastgesteld.

Bijdrage aan nationale organisaties:

De bijdrage aan nationale organisaties is 100% juridisch verplicht. Het betreft een bijdrage aan de LCR. Het budget wordt bij goedkeuring van het jaarplan vastgesteld.

Tabel 11.3 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Uitgaven

1.696.520

1.605.734

1.502.772

1.407.781

1.389.438

1.391.768

1.396.382

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's1

1.696.520

1.605.734

1.482.479

1.375.816

1.343.927

1.332.390

1.322.785

Uitvoeringskosten UWV

1.568.458

1.482.580

1.371.430

1.267.096

1.235.566

1.224.108

1.214.304

Uitvoeringskosten SVB

128.062

123.154

111.049

108.720

108.361

108.282

108.481

               

Nominaal

0

0

20.293

31.965

45.511

59.378

73.597

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

1

Deze bedragen hebben louter betrekking op de uitvoering van het SZW-beleid door de ZBO’s.

A. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Toelichting financiële instrumenten

De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor het UWV (inclusief het BKWI), de SVB en het IB, waarbinnen deze organisaties jaarplannen dienen op te stellen. Deze financiële kaders hebben louter betrekking op de uitvoering van SZW-taken door genoemde ZBO’s. In de jaarplannen nemen het UWV en de SVB een verdeling van de uitvoeringskosten naar wet en/of fonds op. De Minister stuurt in eerste aanleg op het totaalbudget per organisatie. Uitgangspunt daarbij is dat de organisaties zelfstandig de uitvoering organiseren en over de realisatie via het jaarverslag verantwoording afleggen aan de Minister van SZW. Hij maakt daarbij prestatieafspraken en stuurt op rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering. Hiertoe is een planning- en controlcyclus ingericht tussen de uitvoeringsorganen en het Ministerie.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitvoeringskosten van het UWV en de SVB wijzigen in de loop der jaren als gevolg van beleidswijzigingen en van volumeontwikkelingen in de onderscheiden wetten. Voor een nadere toelichting wordt naar de desbetreffende beleidsartikelen verwezen.

De taakstelling op de uitvoeringsorganen uit het regeerakkoord Rutte/Asscher is eveneens in de budgetten verwerkt. Zie voor een nadere toelichting op de taakstelling in het SZW-domein artikel 96.

In tabel 11.4 zijn de uitvoeringskosten van het UWV en de SVB toegedeeld aan de onderscheiden wetten en regelingen. Deze toedeling is extracomptabel. Uitgangspunt voor de Minister van SZW is sturing op het totaalbudget. Gegeven dit budget organiseren de ZBO’s zelfstandig de uitvoering en leggen ze via het jaarverslag verantwoording af aan de Minister van SZW. Hij maakt daarbij prestatieafspraken en stuurt op rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering. Hiertoe is een planning- en controlcyclus ingericht tussen de uitvoeringsorganen en het Ministerie.

Tabel 11.4 Extracomptabel overzicht begrotings- en premiegefinancierde uitgaven UWV en SVB (x € 1.000)1
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

UWV (incl. BKWI)

1.908.206

1.814.670

1.718.396

1.593.206

1.543.889

1.507.893

1.492.338

             

Begrotingsgefinancierd

339.747

332.090

346.966

326.110

308.323

283.785

278.034

IOW

1.325

1.775

1.948

2.287

2.390

2.795

3.202

Wajong

117.878

118.299

160.746

152.786

142.324

115.631

106.681

Re-integratie Wajong

70.496

78.642

61.631

61.819

55.234

55.234

56.234

Basisdienstverlening

100.322

85.229

76.954

75.554

75.454

75.454

77.454

Uitvoeringskosten WW 50+

19.550

15.450

13.600

240

0

0

0

Indicatiestelling P-wet en BQA

0

14.000

14.000

16.000

16.000

18.000

18.000

Wsw indicatiestelling

21.965

10.563

10.128

9.590

9.137

8.887

8.679

BKWI

8.201

8.132

7.959

7.834

7.784

7.784

7.784

               

Premiegefinancierd

1.568.458

1.482.580

1.371.430

1.267.096

1.235.566

1.224.108

1.214.304

WAO

87.750

74.802

71.122

67.144

63.978

61.315

59.288

IVA

80.630

64.290

67.301

68.284

70.667

74.645

78.656

WGA

235.878

221.524

220.565

215.497

214.982

217.943

222.363

WAZ

3.242

3.627

3.446

3.224

3.043

2.894

2.770

WW

853.176

817.111

705.086

619.220

594.847

583.480

567.469

ZW

269.309

246.223

248.975

239.859

234.493

229.644

228.710

WAZO

13.148

13.182

12.670

12.211

11.931

11.670

11.624

Re-integratie WAZ/WAO/WIA/ZW2

42.725

41.821

42.265

41.657

41.625

42.517

43.424

Toevoeging aan bestemmingsfonds

– 17.400

0

0

0

0

0

0

               

SVB

225.723

224.831

215.985

211.024

210.294

203.513

201.736

             

Begrotingsgefinancierd

97.661

101.677

104.936

102.304

101.933

95.231

93.255

AKW

64.032

71.698

73.891

71.915

71.940

71.118

70.987

TOG3

1.924

0

0

0

0

0

0

TAS

1.492

875

821

813

805

805

805

KOT/WKB

4.650

4.397

4.375

4.355

4.333

4.333

4.333

AIO

19.383

19.114

20.948

21.403

21.554

16.341

14.643

MKOB4

459

0

0

0

0

0

0

Bijstand buitenland

320

272

270

267

265

265

265

Overbruggingsregeling AOW

3.082

3.121

2.431

1.351

836

169

22

Remigratiewet

2.300

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

               

Premiegefinancierd

128.062

123.154

111.049

108.720

108.361

108.282

108.481

AOW

116.454

112.409

100.833

98.748

98.632

98.649

98.894

Anw

11.608

10.745

10.216

9.972

9.729

9.633

9.587

1

SZW-administratie.

2

Het betreft hier uitvoeringskosten, re-integratie in de vorm van voorzieningen en/of trajecten staan op het desbetreffende beleidsartikel.

3

Geïntegreerd in de AKW.

4

Opgegaan in de AOW.

B. Bijdrage aan nationale organisaties

De LCR is een overlegorgaan waarin landelijke cliëntenorganisaties, vertegenwoordigers van gemeentelijke cliëntenraden en vertegenwoordigers van de centrale cliëntenraden van de SVB en het UWV zitting hebben. De LCR heeft tot taak periodiek te overleggen met het UWV, de SVB, de gemeenten en de Minister van SZW over onderwerpen op het terrein van werk en inkomen. De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor de LCR, waarbinnen de LCR een jaarplan dient op te stellen.

12. Rijksbijdragen

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid borgt voldoende dekking in sociale fondsen.

De financiering van de sociale fondsen loopt hoofdzakelijk via premie-inning. In een aantal gevallen acht de overheid premieheffing niet wenselijk, bijvoorbeeld om te voorkomen dat premiepercentages blijvend toenemen en daarmee een evenwichtige koopkrachtontwikkeling in de weg staan. In andere gevallen acht de overheid financiering van een regeling via de algemene middelen passender, maar wordt wel gekozen voor uitvoering via de sociale fondsen. De sociale fondsen worden in dat geval via rijksbijdragen voorzien van voldoende financiering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de sociale fondsen uit de algemene middelen, al dan niet in aanvulling op premieheffing. Hij is in deze rol verantwoordelijk voor:

  • de vaststelling van de hoogte van de rijksbijdragen aan de desbetreffende sociale fondsen;

  • het betalen van de rijksbijdragen aan de sociale fondsen.

Beleidswijzigingen

Er zijn in 2016 geen belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.1 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 12 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

11.353.370

13.205.037

13.147.314

13.378.898

13.511.495

13.725.374

13.941.118

Uitgaven

11.353.370

13.205.037

13.147.314

13.378.898

13.511.495

13.725.374

13.941.118

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Bijdrage aan sociale fondsen

             

Rijksbijdrage:

11.353.370

13.205.037

13.147.314

13.378.898

13.511.495

13.725.374

13.941.118

in kosten heffingskortingen AOW

2.000.000

1.963.200

2.023.500

2.133.700

2.255.800

2.384.900

2.521.400

vermogenstekort Ouderdomsfonds

9.073.100

11.003.900

10.885.300

11.006.100

11.015.900

11.099.300

11.176.400

tegemoetkoming arbeidsongeschikten

208.480

171.600

171.557

172.360

173.302

174.853

177.100

tegemoetkoming Anw-gerechtigden

9.336

8.322

7.966

7.747

7.502

7.330

7.227

zwangere zelfstandigen

62.454

58.015

58.991

58.991

58.991

58.991

58.991

               

Ontvangsten

169

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Bijdrage aan sociale fondsen:

De bijdragen aan sociale fondsen zijn 100% juridisch verplicht. De rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen AOW, vermogenstekort Ouderdomsfonds en tegemoetkoming Anw-gerechtigden zijn juridisch verplicht volgens de Wet financiering sociale verzekeringen. De rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten is juridisch verplicht volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).

De rijksbijdrage zwangere zelfstandigen is juridisch verplicht volgens de Wet arbeid en zorg.

A. Bijdrage aan sociale fondsen

Toelichting financiële instrumenten

A1. Rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen AOW

Deze rijksbijdrage compenseert de gewijzigde premieopbrengst die het gevolg is van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. De hoogte van deze rijksbijdrage wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf.

Budgettaire ontwikkelingen

De ontwikkeling van de bijdrage volgt de ontwikkeling van heffingskortingen.

A2. Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds

De uitgaven uit het Ouderdomsfonds worden grotendeels gedekt door de premie-inkomsten. De hoogte van de AOW-premie is echter wettelijk gemaximeerd om te voorkomen dat de groeiende AOW-uitgaven leiden tot een alsmaar stijgende AOW-premie en een onevenwichtige koopkrachtontwikkeling. Dit leidt tot een jaarlijks exploitatietekort in het Ouderdomsfonds. De rijksbijdrage Ouderdomsfonds is bedoeld om het exploitatietekort in het Ouderdomsfonds aan te vullen zodat er een neutrale kaspositie voor dit fonds bestaat.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage Ouderdomsfonds stijgt in 2015 als gevolg van de introductie van de inkomensondersteuning AOW. In de rijksbijdrage van 2015 wordt een vermogenstekort uit 2014 verrekend en zijn de onderlinge betalingen hoger dan in 2016, hierdoor komt de rijksbijdrage 2015 hoger uit dan de rijksbijdrage in 2016. De oploop van de rijksbijdrage na 2016 wordt voornamelijk verklaard door de ontwikkeling van de premie-inkomsten.

A3. Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten

De Wet Tegemoetkoming Chronisch zieken en Gehandicapten (Wtcg) is vanaf 2014 afgeschaft. De regeling van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten is overgeheveld van de Wtcg naar de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De tegemoetkomingen voor de categorieën WAO, WAZ, IVA en WGA worden gefinancierd uit een rijksbijdrage die in het Toeslagenfonds wordt gestort. In deze rijksbijdrage zijn daarnaast de uitvoeringskosten van het UWV opgenomen. De tegemoetkomingen voor Wajonggerechtigden worden verantwoord op beleidsartikel 4.

Budgettaire ontwikkelingen

In het kader van het 6 miljard pakket is afgesproken de tegemoetkoming arbeidsongeschikten in twee tranches te verlagen. Hierdoor daalt de rijksbijdrage in (2014 en) 2015. Vanaf 2016 stijgt de rijksbijdrage licht als gevolg van een stijging van het aantal arbeidsongeschikten.

A4. Tegemoetkoming Anw-gerechtigden

Deze rijksbijdrage is ter financiering van de in beleidsartikel 9 verantwoorde tegemoetkoming Anw.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage ter financiering van de Anw-tegemoetkoming daalt als gevolg van een dalend aantal Anw-gerechtigden.

A5. Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen

De regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ) voorziet in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling (zie ook beleidsartikel 6). Deze regeling wordt gefinancierd via een rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Ook de uitkeringen voor zwangere alfahulpen worden via deze rijksbijdrage gefinancierd. In deze rijksbijdrage zijn daarnaast de uitvoeringskosten van het UWV opgenomen.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage ZEZ kent een stabiele ontwikkeling.

13. Integratie en maatschappelijke samenhang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid bevordert de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit door participatie en inburgering van iedereen met een migrantenachtergrond.

In het integratiebeleid ligt de nadruk op het doen ontstaan van een sociaal stabiele samenleving. Een sociaal stabiele samenleving betekent dat:

  • Mensen zonder belemmeringen kunnen meedoen;

  • Zij in al hun verscheidenheid met elkaar samenleven;

  • Iedereen zich thuis voelt ongeacht herkomst, religie of levensovertuiging.

Het betekent ook dat migranten en hun kinderen zelfredzaam zijn en nieuwkomers verantwoordelijk zijn voor hun inburgering. Dit wordt gerealiseerd door:

  • Het bevorderen van samenhang en het voorkomen van maatschappelijke spanningen;

  • Het werken aan een evenredige positie en participatie in de Nederlandse samenleving en aan een evenredig bereik en effectiviteit van voorzieningen voor alle burgers in Nederland;

  • Er voor te zorgen dat nieuwkomers snel de Nederlandse taal machtig zijn en kennis hebben van de Nederlandse samenleving.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met behulp van onder andere financiële instrumenten de zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving van migranten. Hij financiert inkomensondersteuning met een sociaal leenstelsel en een uitkeringsregeling (Remigratiewet). Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het inburgeringstelsel;

  • De visie en samenhang van het integratiebeleid en de daarvoor benodigde kennis;

  • Het aanspreken van de vakdepartementen op hun verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat reguliere voorzieningen toegankelijk en effectief zijn voor alle burgers;

  • De uitvoering van de Remigratiewet, de Wet inburgering en de Wet inburgering buitenland.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • In 2016 zal de dienstverlening van de expertise-unit sociale stabiliteit verder worden geïntensiveerd, zodat in het kader van de aanpak radicalisering meer professionals, gemeenten en verschillende gemeenschappen kunnen worden bereikt49. Het Ministerie zal op basis van de uitkomsten van de evaluatie beleid ontwikkelen om de participatieverklaring landelijk te gaan uitrollen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 13.1 Begrotingsuitgaven en -ontvangsten artikel 13 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Verplichtingen

97.515

147.044

144.278

138.627

131.926

129.989

129.989

Uitgaven

94.761

147.044

144.278

138.627

131.926

129.989

129.989

waarvan juridisch verplicht (%)

   

74%

       
               

Inkomensoverdrachten

40.761

43.268

41.463

41.981

42.981

42.976

42.976

Remigratieregeling

39.266

42.768

41.463

41.981

42.981

42.976

42.976

Inburgering

1.495

500

0

0

0

0

0

               

Subsidies

8.504

6.992

5.940

5.940

5.032

5.032

5.032

Kennisinfrastructuur

5.546

3.240

3.240

3.240

3.250

3.250

3.250

LOM

326

1.373

0

0

0

0

0

Vluchtelingenwerk

1.030

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

Overige subsidies

1.602

1.347

1.668

1.668

750

750

750

               

Opdrachten

12.504

17.414

20.764

22.540

15.760

13.828

13.828

Inburgering en integratie

10.804

15.714

19.064

20.840

14.060

12.128

12.128

Remigratie

1.700

1.700

1.700

1.700

1.700

1.700

1.700

               

Bijdrage aan agentschappen

7.950

10.092

9.300

9.300

9.300

9.300

9.300

DUO

7.950

10.092

9.300

9.300

9.300

9.300

9.300

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's

8.759

31.266

28.266

20.266

20.266

20.266

20.266

COA

8.759

31.266

28.266

20.266

20.266

20.266

20.266

               

Leningen

16.283

38.012

38.545

38.600

38.587

38.587

38.587

DUO

16.283

38.012

38.545

38.600

38.587

38.587

38.587

               

Ontvangsten

7.933

1.000

800

600

200

0

0

Ontvangsten algemeen

6.466

1.000

800

600

200

0

0

Leningen

1.467

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten volgen uit wet- en regelgeving op het terrein van de Remigratiewet en zijn daarmee voor 100% juridisch verplicht.

Subsidies:

De middelen van dit instrument zijn voor 80% juridisch verplicht. Het betreft onder meer de afspraken in verband met de continuering van de kennisinfrastructuur op terrein integratie en een subsidie aan Vluchtelingenwerk Nederland.

Opdrachten:

Binnen dit onderdeel zijn de middelen voor circa 60% verplicht. Het gaat onder meer om het ontwikkelen, onderhouden en afnemen van examens in binnen- en buitenland.

Bijdrage aan agentschappen:

Als gevolg van gemaakte afspraken met Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) over de uitvoering van het leenstelsel en het beheer van het examenstelsel zijn deze middelen 100% verplicht.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

De bijdrage aan het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) is niet juridisch verplicht.

Leningen:

Het leenstelsel is gebaseerd op de Wet Inburgering 2013. De uitgaven zijn daarmee 100% verplicht.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

De Remigratiewet biedt een uitweg aan personen die naar Nederland kwamen voor arbeid en vestiging, maar nu een dringende wens tot terugkeer hebben, doordat zij in een uitzichtloze situatie van afhankelijkheid (uitkeringsituatie) verkeren en zelf hun remigratie niet kunnen bekostigen. De SVB voert de Remigratiewet uit.

Wie komen ervoor in aanmerking?

Indien men aan bepaalde criteria voldoet kan men in aanmerking komen voor een remigratievoorziening (maandelijkse uitkering, met eventueel een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering). De criteria betreffen onder meer leeftijd, verblijfsduur in Nederland, doelgroep en herkomstland.

Hoe hoog is de uitkering?

Op de uitkeringen remigratievoorziening is het woonlandbeginsel van toepassing. Voorts kunnen er volledige, gekorte of nihil-uitkeringen worden verstrekt (na verrekening van overige inkomsten uit uitkeringen). In 2014 bedroeg de gemiddelde uitkering remigratievoorziening € 492 per maand voor degenen die zijn vertrokken vanaf 1 april 2000 en € 274 per maand voor degenen die zijn vertrokken vóór die datum. Het verschil komt door een hoger aantal nihilgerechtigden vertrokken vóór 1 april 2000. Bovendien kende de remigratievoorziening vóór die datum nog geen tegemoetkoming voor een ziektekostenverzekering.

Budgettaire ontwikkelingen

De daling in 2016 houdt met name verband met het vervallen van de basisvoorziening remigratie, die onder meer bedoeld was voor de kosten van verhuizing.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 13.2 Kerncijfers Remigratie1
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Aantal remigranten met een periodieke uitkering (x 1.000, ultimo)2

14

15

15

1

SVB, jaarverslag.

2

Inclusief nihiluitkeringen: de remigrant heeft recht op een remigratie-uitkering, maar na verrekening van andere, exporteerbare uitkeringsgelden wordt het bedrag op nihil vastgesteld.

B. Subsidies

Het Verweij-Jonker instituut ontvangt in 2016 als onafhankelijk kennisinstituut een subsidie van € 3,2 miljoen voor het in stand houden van een kennisinfrastructuur op het terrein van integratievraagstukken. Hiertoe is in samenwerking met Movisie een Kennisplatform Integratie en Samenleving (www.kis.nl) opgezet. Specifieke kennis en expertise op het terrein van integratie komt hiermee beschikbaar voor gemeenten, bedrijven, organisaties en instellingen.

Vluchtelingenwerk Nederland (www.vluchtelingenwerk.nl) ontvangt een subsidie van € 1,0 miljoen voor de ondersteuning van het werk van vrijwilligers en medewerkers in de regio. De regionale vrijwilligers en medewerkers zetten zich in voor de maatschappelijke ondersteuning en integratie van asielgerechtigden.

Op basis van de Kaderwet SZW-subsidies worden desgevraagd incidentele subsidies beschikbaar gesteld aan organisaties die bevorderen dat de doelstellingen van de overheid op het terrein van integratie en participatie gerealiseerd kunnen worden.

C. Opdrachten

C1. Programma Inburgering en Integratie

Het programma Inburgering is samengevoegd met het programma Integratie omdat inburgering een onderdeel vormt van het integratiebeleid. De Minister van SZW stelt onder meer via wet- en regelgeving de kaders vast op het terrein van de inburgering van migranten in Nederland (Wet Inburgering) en in het buitenland (Wet Inburgering in het buitenland). Vervolgens worden activiteiten die hieruit volgen (ontwikkeling, onderhoud en toezicht inzake inburgeringexamens, en het monitoren van de inburgeringresultaten) uitbesteed aan verschillende organisaties.

Tabel 13.3 Kerncijfers Inburgering
 

Realisatie

2014

Raming

2015

Raming

2016

Inburgeringsplichtige nieuwkomers die een kennisgeving van DUO krijgen (x 1.000)1

19

25

25

Inburgeraars die slagen voor het inburgeringexamen of NT2-examen (x 1.000)1

13

10

10

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de voorbereiding op inburgering in de opvang van de COA (x 1.000)2

5,6

8

7

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de maatschappelijke begeleiding door gemeenten (x 1.000)2

5,9

20

18

Aantal aan inburgeraars toegekende leningen (x 1.000)1

9,8

15

15

1

DUO, Informatiesysteem Inburgering.

2

COA, voortgangsrapportages.

In 2014 en 2015 is het aantal asielmigranten fors toegenomen, met name door de ontwikkelingen in Syrië. De asielmigratie zal mede als gevolg van het nakomen van gezinsleden ook in 2016 hoog blijven. Hierdoor zijn ook meer activiteiten op het terrein van de inburgering voorzien.

De aanpak van de gevolgen van het Jihadisme blijft centraal staan. In dat kader zal er in 2016 verder uitvoering worden gegeven aan de preventieve maatregelen uit het «Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme»50 en gezorgd worden voor de borging daarvan.

In samenwerking met organisaties in het veld en onderzoeksinstellingen ontwikkelt het Ministerie aanvullende activiteiten in het kader van participatie en integratie. Daarbij moet onder meer gedacht worden aan opdrachten in het kader van voorlichting(scampagnes), materiaal- en methodiekontwikkeling, trainingen en trainingsmaterialen, conferenties betreffende belangrijke integratiethema’s zoals zelfbeschikking, burgerschap, onderwijs en arbeidsmarkt, jeugd en toegankelijkheid instellingen.

Ook zal in 2016 uitvoering worden gegeven aan een aantal actielijnen uit het programmaplan «Tel mee met taal»51.

Voorts zullen er aan verschillende organisaties (SCP, CBS en onderzoeksbureaus) opdrachten worden verstrekt in het kader van onderzoek naar en evaluatie van de effecten van het integratiebeleid.

C2. Remigratie

Het Nederlands Migratie Instituut (NMI) verzorgt objectieve voorlichting over de Remigratiewet, die belangstellenden moet ondersteunen bij het nemen van een persoonlijk, vrijwillig en verantwoord besluit om Nederland te verlaten onder het doen van afstand van het Nederlanderschap. De dienstverlening van het NMI zal vanaf 1 januari 2016 worden gecontinueerd op basis van een nieuwe dienstverleningsovereenkomst, waarbij rekening wordt gehouden met de consequenties van de inwerkingtreding van de gewijzigde Remigratiewet per 1 juli 2014 op langere termijn.

D. Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) organiseert de inburgeringexamens, voert het sociaal leenstelsel uit, voorziet in informatie aan inburgeraars, gemeenten en instellingen, en handhaaft de inburgeringplicht bij nieuwkomers vanaf 2013. Het Ministerie van SZW stelt hiervoor financiële middelen aan DUO beschikbaar.

E. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) biedt asielgerechtigden in de opvang het programma «Voorbereiding op inburgering» aan. Het Ministerie van SZW levert COA hiertoe een financiële bijdrage. Via COA verlopen eveneens de bijdragen aan gemeenten voor de uitgaven aan maatschappelijke ondersteuning van asielgerechtigde nieuwkomers die inburgeringsplichtig zijn.

De uitgaven aan voorbereiding op inburgering en maatschappelijke ondersteuning kennen in 2015 een piek. Het budget is hiervoor eerder meerjarig opgehoogd. Bij het opstellen van de raming was het uitgangspunt dat de volumeontwikkeling vanaf 2016 een dalende lijn zal vertonen. Daarom vertoont de raming van de uitgaven vanaf 2016 een neerwaartse lijn.

F. Leningen

Asielgerechtigde nieuwkomers die inburgeringplicht hebben, kunnen via het sociaal leenstelsel een bijdrage krijgen om hun inburgeringonderwijs te bekostigen. Slechts in geval de nieuwkomers onvoldoende inspanningen hebben verricht om het inburgeringdiploma of NT2-diploma tijdig te behalen dient de lening terugbetaald te worden.

Overige nieuwkomers kunnen een beroep doen op het sociaal leenstelsel wanneer zij niet over voldoende middelen beschikken om hun inburgering zelf te bekostigen. In tegenstelling tot de eerste groep dienen zij de lening wel terug te betalen.

G. Ontvangsten

Ontvangsten zijn het gevolg zijn van de terugbetaling van verstrekte leningen. Ook ontvangt het Ministerie middelen uit het Algemeen Werkloosheidsfonds die verband houden met de remigratie van personen die in het jaar van toekenning een WW-uitkering hadden.

16

Tweede Kamer, 34 108, nr. 1.

17

Tweede Kamer, 29 861, nr. 38.

18

Tweede Kamer, 34 073, nr. 2.

20

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer.

21

Tweede Kamer, 29 544, nr. 599.

22

Tweede Kamer, 34 194, nr. 2 en Tweede Kamer, 34 194, nr. 7.

23

Tweede Kamer, 32 716, nr. 19.

24

Tweede Kamer, 32 716, nr. 20.

26

Tweede Kamer, 32 716, nr. 18.

27

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer.

30

Tweede Kamer, 29 544, nr. 540.

31

Tweede Kamer, 32 855, nr. 24.

32

Tweede Kamer, 34 195, nr. 2.

33

Tweede Kamer, 31 322, nr. 279.

34

Tweede Kamer, 31 322, nr. 280.

35

Tweede Kamer, 31 322, nr, 277.

36

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer.

38

Tweede Kamer, 34 083, nr. 13 en Tweede Kamer, 34 083, nr. 14.

39

Tweede Kamer, 30 169, nr. 41.

40

Tweede Kamer, 32 043, nr. 263.

41

Tweede Kamer, 34 117, nr. 7.

42

Tweede Kamer, 32 043, nr. 264.

44

Tweede Kamer, 34 227, nr 2.

45

Volledigheidshalve wordt er op gewezen dat in het kader van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd deze datum voor pensioengerechtigden die voor 1 januari 2015 zijn gehuwd en in november of december 2014 de leeftijd van 65 jaar bereikten, in artikel 64b AOW is verschoven naar 1 april 2015.

46

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer.

47

Tweede Kamer, 34 000 XV, nr. 36.

48

Voor een toelichting wordt verwezen naar de leeswijzer.

49

Tweede Kamer, 32 824, nr. 76.

50

Tweede Kamer, 32 824, nr. 76.

51

Tweede Kamer, 28 760, nr. 39.

Licence