Base description which applies to whole site

2.2 BELEIDSARTIKELEN

1. Arbeidsmarkt

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid draagt bij aan evenwichtige arbeidsverhoudingen en -voorwaarden door kaders te stellen en waar van toepassing toe te zien op de naleving daarvan. De overheid bevordert en stimuleert gezonde en veilige arbeidsomstandigheden.

De overheid bevordert het functioneren van de arbeidsmarkt door bescherming te bieden en de belangen van werknemers te waarborgen in evenwicht met de belangen van de onderneming. De overheid voorziet hierbij in een minimumniveau van arbeidsrechtelijke bescherming, onder andere ten aanzien van de arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden, met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarnaast draagt zij zorg voor een op de arbeidsmarkt toegesneden arbeidsmigratiebeleid.

De overheid vindt het belangrijk dat werknemers en zelfstandigen hun werk onder goede condities kunnen verrichten. Dit is ook van belang voor het vergroten van de arbeidsparticipatie en de arbeidsproductiviteit, het beperken van uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid, en het bevorderen van de duurzame inzetbaarheid van werknemers.

De overheid geeft invulling aan bovenstaand beleid door de vormgeving van een stelsel van wet- en regelgeving. Ook ziet de overheid toe op de naleving daarvan. Concreet gaat het daarbij om:

  • Gezond en veilig werken, waaronder de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Arbeidstijdenwet (ATW);

  • Arbeidsverhoudingen, waaronder de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (cao), de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (avv) en de Wet op de ondernemingsraden (WOR);

  • Arbeidsrechtelijke bescherming, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), wet- en regelgeving met betrekking tot gelijke behandeling en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi);

  • Toelating van arbeidsmigranten, waaronder de Wet arbeid vreemdelingen (Wav);

  • Maatregelen tegen schijnconstructies van werkgevers, waaronder de Wet aanpak schijnconstructies (Was).

Bij het realiseren van deze doelstelling is een belangrijke taak weggelegd voor sociale partners. Zij zijn verantwoordelijk voor het maken van onderlinge afspraken over arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen en het bieden van veilige en gezonde werkomstandigheden. De overheid bevordert dat sociale partners hier vorm en uitvoering aan geven en voert hiertoe overleg met hen.

Rol en Verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en aan goede arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel van minimumeisen. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van dit stelsel;

  • De vaststelling van de hoogte van het wettelijk minimumloon en het maximumdagloon;

  • Het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen, onder andere door het recht op onderhandeling door sociale partners te waarborgen en het in stand houden van een adequate overlegstructuur met de sociale partners;

  • Het bevorderen dat werkgevers en werknemers gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en een goed werktijden- en verzuimbeleid realiseren;

  • Het bevorderen dat werkenden gezond en vitaal kunnen doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd;

  • Het zorgdragen voor gelijke kansen voor en tijdens arbeidsdeelname;

  • Het stimuleren en faciliteren van postinitiële scholing ten behoeve van het optimaal functioneren van de arbeidsmarkt;

  • De handhaving van de wet- en regelgeving door de Inspectie SZW.

De Minister van Financiën is primair verantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsmarktbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml)

    Per 1 juli 2017 wordt de Wml gewijzigd. De leeftijdsgrens waarop recht bestaat op het volwassenminimumloon wordt verlaagd van 23 naar 22 jaar. Een verdere verlaging naar 21 jaar is voorzien voor 2019. Ook vindt verhoging plaats van de hiervan afgeleide percentages voor het minimumjeugdloon van 18- t/m 21-jarigen. De stukloonregeling wordt aangepast zodat ook bij betaling op basis van stukloon het minimumloon wordt betaald en de Inspectie SZW deze norm kan handhaven. Tot slot wordt een expliciete juridische grondslag gecreëerd voor het moeten betalen van minimumloon over de verrichte arbeid die de normale voltijdse arbeidsduur te boven gaat. De noodzaak hiertoe volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 mei 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1622) waarin is geoordeeld dat deze grondslag ontbreekt.

  • Ketenaansprakelijkheid in de vervoerssector

    In de Wet aanpak schijnconstructies is de civiele ketenaansprakelijkheid voor het aan werknemers verschuldigde loon geïntroduceerd. Een werknemer kan op deze regeling een beroep doen wanneer hij (op basis van een arbeidsovereenkomst) gewerkt heeft ter uitvoering van een overeenkomst van opdracht of een overeenkomst van aanneming van werk. Wanneer dat het geval is, kan hij ook de opdrachtgever(s) van zijn werkgever aansprakelijk stellen als de werkgever zijn loon niet heeft betaald. Per 1 januari 2017 geldt deze ketenaansprakelijkheid ook in de transportsector.

  • Wet op de ondernemingsraden (WOR)

    Het wetsvoorstel tot wijziging van de WOR (Tweede Kamer, 2015–2016, 34 494, nr. 2) over de beloning van topbestuurders beoogt invoering van de verplichting tot een jaarlijks gesprek tussen de bestuurder en de ondernemingsraad. Dit gesprek gaat over de ontwikkeling van de beloningsverhoudingen binnen bedrijven met honderd werknemers of meer. Het gaat om het expliciteren van de verplichting om overleg te voeren en de verplichting tot het verschaffen van informatie over de ontwikkeling van de arbeidsvoorwaarden en beloning van verschillende groepen werknemers. De wetswijziging moet zorgen voor een duidelijkere norm in de wet. De beoogde invoeringsdatum is 1 januari 2017.

  • Stimulering kennismigratie

    Ter stimulering van de Nederlandse kenniseconomie zullen in 2017 enkele maatregelen ingaan die de kennisgerelateerde migratie bevorderen. Zo zal voor het internationale bedrijfsleven een regeling worden ingevoerd die een flexibele toelating voor het verrichten van werkzaamheden in Nederland door derdelanders mogelijk maakt. Daarnaast zal het voor kennismigranten, wetenschappelijk personeel en studenten mogelijk worden gemaakt om naast hun werkzaamheden of studie activiteiten als ondernemer te ontplooien en deel te nemen in innovatieve start-ups.

  • Implementatie wetsvoorstel Versterking Arbeidsgerelateerde Zorg

    Naar verwachting zal in 2017 de wijziging van de arbeidsomstandighedenwet in werking treden. Belangrijke elementen hierbij zijn: de versterking van de betrokkenheid van werkgevers en werknemers bij de arbodienstverlening, de preventie van beroepsziekten en het handelen van de bedrijfsarts. De implementatie zal worden gefaciliteerd door communicatieactiviteiten en stimulering van sectorale en regionale initiatieven.

  • Duurzame inzetbaarheid/psychosociale arbeidsbelasting (PSA)

    In 2017 zal een Actieteam ingezet worden dat bedrijven faciliteert in de aanpak van PSA, met een focus op het voorkomen van ongewenste omgangsvormen zoals pesten op de werkvloer. De ervaringen en goede voorbeelden worden gebruikt om de landelijke aanpak te versterken.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en -ontvangsten artikel 1 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Verplichtingen

15.444

22.858

16.192

19.819

20.349

20.469

20.469

Uitgaven

17.487

22.758

15.992

20.819

20.349

20.469

20.469

waarvan juridisch verplicht (%)

   

90,4%

       
               

Inkomensoverdrachten

0

6.580

320

0

0

0

0

               

Subsidies

3.558

2.938

3.009

2.920

2.225

2.345

2.345

               

Opdrachten

13.737

9.212

7.843

9.379

9.604

9.604

9.604

               

Bekostiging

192

203

203

203

203

203

203

               

Bijdrage aan andere begrotingen

0

50

842

4.542

4.542

4.542

4.542

Ministerie van EZ

0

50

150

3.850

3.850

3.850

3.850

Ministerie van VWS

0

0

692

692

692

692

692

               

Bijdrage aan agentschappen

0

3 775

3 775

3 775

3 775

3 775

3 775

               

Ontvangsten

22.203

24.000

24.000

24.000

24.000

24.000

24.000

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn een gevolg van een uitspraak van de Hoge Raad en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft vergoedingen aan werknemers die tijdens ziekte te weinig vakantiedagen hebben opgebouwd.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 96% juridisch verplicht. Dit betreft verschillende subsidies voor bijvoorbeeld de Diversiteitscharter, Fairwork en voor een pilot identificatieplicht in de bouw. Daarnaast worden initiatieven van branches in het kader van de programma’s Zelfregulering Gezond en Veilig Werken en Duurzame inzetbaarheid gesubsidieerd.

Opdrachten:

Het juridisch verplichte deel voor opdrachten bedraagt 82%. De middelen worden ingezet voor het programma Zelfregulering Gezond en Veilig Werken, het programma Duurzame inzetbaarheid, het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB), de campagne Arbeid en Zorg en een project op het gebied van de combinatie van werk en mantelzorg. Daarnaast zijn middelen verplicht voor onderzoek.

Bekostiging:

Deze middelen dienen voor de bekostiging van de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen en zijn 100% juridisch verplicht.

Bijdragen aan andere begrotingen:

De bijdragen aan andere begrotingen zijn voor 100% juridisch verplicht. Dit betreft de jaarlijkse bijdrage aan de Gezondheidsraad en het College toelating gewasbestrijdingsmiddelen.

Bijdragen aan agentschappen:

De bijdragen aan agentschappen is voor 100% juridisch verplicht. Dit is de jaarlijkse kennisvraag aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

De hier gereserveerde middelen zijn bestemd voor het uitbetalen van schadevergoedingen aan werknemers die tijdens ziekte tot 1 januari 2012 te weinig vakantiedagen hebben opgebouwd. In 2016 zijn hier middelen voor gereserveerd, in 2017 wordt nog een klein deel uitbetaald.

B. Subsidies

Aan het subsidiëren van de Diversiteitscharter wordt in 2017 ruim € 0,4 miljoen besteed. Voor het programma Zelfregulering Gezond en Veilig Werken wordt € 0,7 miljoen ingezet voor het ondersteunen van branches en bedrijven bij het ontwikkelen, implementeren en borgen van instrumenten van zelfregulering op het terrein van gezond en veilig werken. De projecten zijn erop gericht partijen te stimuleren en te faciliteren om zelf initiatieven te nemen om veilig en gezond werken blijvend te verbeteren. Voor het programma Duurzame Inzetbaarheid wordt € 1,6 miljoen besteed aan het project «Duurzame Inzetbaarheid in het mkb». Het doel is te bewerkstelligen dat mkb-bedrijven aan de slag gaan met duurzame inzetbaarheid en er binnen het mkb structureel aandacht komt voor duurzame inzetbaarheid.

Voorts zijn er nog enkele subsidies tot een bedrag van circa € 0,2 miljoen. Het gaat onder andere om subsidies voor projecten op het gebied van arbeidsgerelateerde zorg en gevaarlijke stoffen, subsidie aan Fairwork en een pilot identificatieplicht in de bouw.

C. Opdrachten

Het opdrachtenbudget is in 2017 ruim € 1 miljoen lager dan in 2016. In 2017 wordt € 0,6 miljoen besteed aan de campagne Arbeid en zorg. Deze campagne zal zich richten op de maatschappelijke bewustwording van rolpatronen en aandacht vragen voor de verdeling van arbeid- en zorgtaken. Daarnaast wordt € 0,2 miljoen besteed aan een gezamenlijk project met het Ministerie van VWS. De inzet is om werkgevers bewust te maken van het belang werk en mantelzorg te combineren en zowel werkgevers als werknemers daarbij te ondersteunen. Voor het programma Zelfregulering Gezond en Veilig Werken ligt in 2017 de focus op implementatie en borging. Hiervoor wordt € 1,1 miljoen besteed. Er wordt ingezet op kennisdeling tussen branches en bedrijven en het organiseren en overdragen van de opbrengsten van het programma Zelfregulering. Verder wordt inzicht gegeven in de resultaten van de monitor van het programma Zelfregulering op drie niveaus (programma / branche / bedrijf).

In 2017 zal in het programma Duurzame inzetbaarheid ten aanzien van psychosociale arbeidsbelasting de focus verschuiven van communicatie via campagnes naar het stimuleren en faciliteren van organisaties. Er wordt € 0,5 miljoen aan een actieteam besteed, met specifieke aandacht op ongewenste omgangsvormen. Daarnaast wordt € 0,5 miljoen besteed aan diverse (communicatie)activiteiten en bijeenkomsten gericht op duurzame inzetbaarheid, in het bijzonder werkstress. Voor de jaarlijkse uitvoeringsovereenkomst met het NCvB is een bedrag van € 0,6 miljoen beschikbaar. Een bedrag van € 0,5 miljoen is bestemd voor het Arboportaal. Dit portaal dient als startpunt voor werkgevers, werknemers en preventiemedewerkers voor informatie over arbeidsomstandigheden. Een bedrag van € 0,6 miljoen wordt besteed aan het onderhoud van de normalisatie infrastructuur en de beleidsintensivering certificatie.

Naast kleinere (onderzoeks)opdrachten tot een bedrag van ruim € 1 miljoen wordt circa € 0,5 miljoen besteed aan onderzoek en statistieken door SCP en CBS.

D. Bekostiging

Het bedrag voor bekostiging betreft de jaarlijkse bijdrage aan de SER-commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen.

E. Bijdrage aan andere begrotingen

Het Ministerie van SZW levert jaarlijks een bijdrage aan de begroting van EZ van € 0,2 miljoen aan de financiering van het Ctgb. De bijdrage aan de begroting van VWS (€ 0,7 miljoen) bestaat grotendeels uit een jaarlijkse bijdrage in de kosten van de Gezondheidsraad.

F. Bijdrage aan agentschappen

Het Ministerie van SZW levert jaarlijks een bijdrage van € 3,8 miljoen aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).

G. Ontvangsten

De realisaties van de boeteontvangsten laten niet de stijging zien die was verwacht op grond van de Fraudewet van 2013. De raming van de boeteontvangsten is daarom bijgesteld op basis van realisatiegegevens over voorgaande jaren.

Gezond en veilig werken

Kerncijfers

In 2015 hebben veertien op de duizend werknemers een arbeidsongeval gehad met ten minste een dag verzuim. Het ziekteverzuim is in de periode 2013–2015 vrijwel stabiel. Werknemers verzuimen gemiddeld bijna vier op de honderd werkdagen.

Het aantal incidenten met gevaarlijke stoffen is in 2015 ten opzichte van een jaar eerder gehalveerd. De naleving zorgplicht Arbowet is gebaseerd op de zorgplicht van de werkgever zoals vermeld in artikel 3 van de wet en geeft in één cijfer een beeld van in hoeverre op de werkvloer de Arbowet door bedrijven wordt nageleefd.

Dit jaar wordt voor het eerst een kengetal over beroepsziekten gepresenteerd. Daarin wordt de jaarlijkse incidentie van beroepsziekten uitgedrukt als het percentage werknemers dat naar eigen zeggen een door een arts vastgestelde beroepsziekte heeft opgelopen. Dertig op de duizend werknemers zeggen in 2014 een dergelijke ziekte te hebben opgelopen.

Tabel 1.2 Kerncijfers gezond en veilig werken
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Arbeidsongevallen onder werknemers dat verzuim tot gevolg heeft (%)1 2

2,7

1,7

1,4

Ziekteverzuim (%)3

3,9

3,8

3,9

Aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen4

3

4

2

Naleving zorgplicht Arbowet (%)5

79

Beroepsziekten onder werknemers als volgens henzelf door een arts vastgesteld (%)6

3,2

1

CBS/TNO, nationale enquête arbeidsomstandigheden.

2

Door gewijzigde opzet en vraagstelling van de enquête is het percentage vanaf 2014 niet goed vergelijkbaar met eerdere jaren. In 2015 is de meting van arbeidsongevallen verbeterd. Er wordt een extra controle uitgevoerd of het arbeidsongeval wel in de afgelopen 12 maanden heeft plaatsgevonden. Hierdoor valt het aandeel werknemers met een arbeidsongeval in 2015 iets lager uit. Wanneer deze verbetering niet was doorgevoerd zou het percentage in 2015 zijn uitgekomen op 1,6%. Deze verbetering wordt voor het jaar 2015 en latere jaren toegepast.

3

CBS, kwartaalenquête ziekteverzuim.

4

Inspectie SZW, administratie.

5

Inspectie SZW, monitor Arbo in bedrijf. De monitor wordt tweejaarlijks uitgevoerd.

6

CBS/TNO, nationale enquête arbeidsomstandigheden. In deze enquête wordt tweejaarlijks gevraagd naar beroepsziekten.

Arbeidsverhoudingen en voorwaarden

De ontwikkeling van het aantal werknemers dat onder een cao valt kan deels worden toegeschreven aan cao’s die in het ene jaar wel, en het andere jaar geen actuele looptijd kennen, en deels aan cao’s waaronder het ene jaar meer dan wel minder werknemers vallen dan in het andere jaar.

Tabel 1.3 Kerncijfers arbeidsverhoudingen en -voorwaarden
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Aantal werknemers onder cao1 (x 1.000, ultimo)

5.895

5.486

5.500

• waarvan direct gebonden bedrijfstak- en ondernemings-cao’s

5.260

4.850

4.743

• waarvan gebonden door algemeen verbindend verklaring

635

636

757

Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen (twv) (x 1.000, ultimo)2 3

8,8

7,2

7,0

1

SZW, rapportage cao-afspraken (2013 en 2014) en SZW-administratie (2015).

2

UWV, jaarverslag.

3

Voor de jaren 2014 en 2015 geldt: Inclusief de gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid die sinds 1 april 2014 een deel van de twv’s vervangt.

Handhaving

De Inspectie SZW is de toezichthouder op het terrein van het Ministerie van SZW. Zij werkt aan eerlijk, gezond en veilig werk en bestaanszekerheid voor iedereen. Op basis van risico- en omgevingsanalyses zet de Inspectie toezicht en opsporing in waar de meest hardnekkige problemen voorkomen en waar de kans op effect groot is. De Inspectie bestrijkt het gehele SZW-terrein: arbeidsomstandigheden, arbeidsmarkt, arbeidsverhoudingen en sociale zekerheid. Hiernaast is de Inspectie ook aangewezen als opsporingsorganisatie voor het Ministerie van VWS voor Pgb-fraude en declaratiefraude.

De Inspectie heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in risicogestuurd en effectgericht programmatisch werken. Bij de uitvoering wordt daarbij gebruik gemaakt van een breed instrumentarium. In het Inspectiejaarplan voor 2017 (dat in november 2016 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden) wordt dit nader toegelicht. Tabel 1.4 geeft ter illustratie een overzicht van de risico’s die de Inspectie in 2017 gaat aanpakken, de doelgroepen die daarbij in beeld komen en de interventies die in programma’s gehanteerd worden.

Tabel 1.4 Overzicht van risico’s, doelgroepen en interventies Inspectie SZW in 2017

Risico’s

Doelgroepen

Zorg en Welzijn

Schoonmaak

Transport en Logistiek

Horeca/Detailhandel

Bouw

Land- en Tuinbouw

Metaal

Uitzendbureaus

Grond-, Weg en Waterbouw

(Brzo) Bedrijven met gevaarlijke stoffen

Certificerende instellingen

Producenten, importeurs en distributeurs arbeidsmiddelen

UWV, SVB en gemeenten

Nucl. instellingen en nucl. installaties of bronnen

Interventies1

Illegale tewerkstelling2

 

X

 

X

X

X

X

X

           

A,B,C,D,E

Onderbetaling2

X

X

X

X

 

X

X

X

           

A,B,C,D,E

Arbeidsuitbuiting2

 

X

X

X

 

X

 

X

           

A,B,C,D,E

Schending rechtspositie werknemers

 

X

                       

A,C

Fysieke overbelasting

X

X

   

X

X

X

             

A,B,C,D,G

Ongezonde fysieke werkomgeving

       

X

 

X

             

A,B,C,D

Gezondheidsschade door gevaarlijke stoffen

 

X

   

X

X

X

 

X

X

       

A,B,C,D,E,F

Gezondheidsschade door biologische agentia

X

       

X

               

A,B,D

Psychosociale en cognitieve overbelasting3

X

X

X

 

X

                 

A,C,D,F

Overbelasting als gevolg van werkduur2

X

X

 

X

 

X

X

X

           

A,B,C,D

Onveiligheid op de werkplek

       

X

 

X

   

X

       

A,B,C,D

Zware ongevallen

                 

X

       

A,C,F,E

Onveilig ontwerp arbeidsmiddelen

                   

X

X

   

A,B,D,E,F

Ioniserende straling

X

             

X

       

X

A,B

Onvoldoende arbozorg2

     

X

X

X

X

             

A,B,C,D

Fraude en misbruik regelingen en voorzieningen

                       

X

 

C,F,H,E

Participatie en financiële zelfredzaamheid

                       

X

 

F,H

1

Legenda:

A Inspecties

B Voorlichting/Handhavingcommunicatie

C Samenwerking ketenpartners bevorderen

D Branchebeinvloeding

E Opsporingsonderzoek

F Onderzoek

G Nudging

H Bestuurlijk overleg SUWI/Signalering

2

Met deze risico’s pakt de Inspectie SZW eveneens schijnconstructies en niet-cao-naleving aan.

3

Psychosociale en cognitieve overbelasting wordt tevens als aspect bij arbeidsuitbuiting betrokken.

Naast de risicogerichte aanpak in programma’s gaat een aanzienlijk deel van de inzet van de Inspectie naar onderzoek naar ongevallen, klachten en andere meldingen en behandelt zij verzoeken tot ontheffing van bepaalde specifieke wettelijke verplichtingen. Verder voert de Inspectie stelselonderzoek uit naar de werking van het stelsel van Werk en Inkomen en zet zij deze capaciteit in voor opsporing op basis van afspraken met het OM.

De tabel laat zien dat de Inspectie haar inzet focust naar risico en doelgroep/thema/sector en dat haar toezichtsaanpak kan bestaan uit een mix van verschillende interventies, o.a. inspecteren, (opsporings)onderzoek doen, communiceren, druk zetten op opdrachtgevers en waar mogelijk een ketenaanpak en samenwerking bevorderen. De Inspectie stuurt daarbij op het behalen van effecten. Het effect van interventies van de Inspectie kan bestaan uit:

  • Het verkleinen van de kans dat het risico zich voordoet;

  • Het verkleinen van de omvang van de groep mensen die met het risico in aanraking kan komen;

  • Het verminderen van de kwalijke gevolgen van de risico’s.

De Inspectie SZW wil deze aanpak de komende jaren verder ontwikkelen. Het causale verband tussen interventies en effecten kan lang niet altijd wetenschappelijk vastgesteld kan worden. Daarom richt de Inspectie zich vooral op die indicatoren die plausibel kunnen maken wat het effect is, op het expliciet formuleren van het beoogde maatschappelijk effect en het meten van de resultaten. De ontwikkelde indicatoren per programma worden in de begroting voor 2018 gepresenteerd.

Deze focus is ingezet omdat de reguliere indicatoren van het verleden, zoals aantallen inspecties, te weinig inzicht bieden in het maatschappelijk effect van de Inspectie en als risico in zich dragen dat kwantiteit voorgaat op kwaliteit. Een inspectie kan staan voor een bezoek van enkele uren of juist voor een diepgaand onderzoek van dagen of weken, waarbij de Inspectie een constructie ontrafelt. Sturing louter gebaseerd op aantallen inspecties zou leiden tot een tendens om korte interventies te doen, terwijl juist maximering van effect nuttig is.

De Inspectie blijft aantallen inspecties, boeterapporten, rechercheonderzoeken en onderzoeksrapporten hanteren als belangrijke kengetallen in de aanpak om maatschappelijk effect te behalen, zij het niet als doel op zich.

Tabel 1.5 Kerncijfers handhaving1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Aantal inspecties en onderzoeken arbeidsomstandigheden

16.288

14.500 – 15.500

13.500 – 14.500

Percentage inspecties waarbij overtreding arbeidsomstandigheden is vastgesteld

49

57

50

Aantal inspecties en onderzoeken binnen bedrijven die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo)

350

380 – 420

250 – 300

Percentage inspecties waarbij overtreding Brzo is vastgesteld

43

40

40

Aantal inspecties Wav, Wml of Waadi

4.500

2.500 – 3.500

2.500 – 3.500

Percentage inspecties waarbij overtreding Wav, Wml of Waadi is vastgesteld

26

> 30

> 30

Aantal programmarapportages Werk en Inkomen

5

6

3

Aantal overige producten Werk en Inkomen

17

18

6

Opsporing: aantal afgeronde opsporingsonderzoeken

61

56

50 – 60

Opsporing: aantal bij het OM aangemelde verdachten

169

130 – 170

130 – 150

Opsporing: vastgesteld nadeel (mln. €)

66

25 – 35

10 – 20

1

Inspectie SZW, jaarverslag.

De voorgenomen aanpak zal in het jaarplan nader worden toegelicht. Daarin wordt ook een kwalitatieve uitleg opgenomen als toelichting op de bijstelling van de raming over 2016 en de doorwerking naar latere jaren. De bijstelling betreft zowel het effect van exogene factoren, zoals een toenemend aantal te onderzoeken ongevallen als eigen bewuste keuzes in de inspectiewijze, zoals een toegenomen focus op onderbetaling hetgeen uitgebreider administratief onderzoek bij bedrijven vergt.

Premiekortingen arbeidsgehandicapten en oudere uitkeringsgerechtigden

Budgettair belang buiten de begroting

Om duurzame inzetbaarheid te vergroten en te zorgen dat minder mensen aan de kant blijven staan, zijn er premiekortingen voor het in dienst houden en in dienst nemen van oudere uitkeringsgerechtigden en arbeidsgehandicapten. Per 1 januari 2018 worden deze premiekortingen omgevormd naar loonkostenvoordelen. Hiermee wordt de verzilveringsproblematiek voor kleine werkgevers opgelost en wordt de systematiek eenvoudiger, robuuster en fraudebestendiger. De omvorming is geregeld in de Wet tegemoetkomingen loondomein, waarin ook de introductie per 1 januari 2017 van het lage-inkomensvoordeel is opgenomen. Dit is een gericht loonkostenvoordeel dat het voor werkgevers aantrekkelijker maakt om mensen met lage inkomens in dienst te nemen of te houden.

Premiekorting jongeren

In 2014 is de premiekorting jongeren geïntroduceerd. Met deze maatregel is uitwerking gegeven aan de afspraak uit de Begrotingsafspraken 2014 om de arbeidsmarkt voor jongeren te versterken met een premiekorting. De premiekorting geldt, onder bepaalde voorwaarden, voor werkgevers die tussen 1 januari 2014 en 31 december 2015 een uitkeringsgerechtigde tussen de 18 en 27 jaar hebben aangenomen. De premiekorting mag maximaal twee jaar toegepast worden. Vanaf 2018 zijn de uitgaven als gevolg van deze regeling nul.

Werkbonus

Oudere werknemers en zzp’ers kunnen onder bepaalde voorwaarden aanspraak maken op een werkbonus. Per 2015 is de werkbonus voor nieuwe gevallen afgeschaft. Per 1 januari 2018 wordt de werkbonus helemaal afgeschaft.

Overgangsregeling voor de levensloopregeling

De levensloopregeling is per 1 januari 2012 afgeschaft. Er is een overgangsregeling die loopt tot 1 januari 2022 voor deelnemers die minimaal € 3.000 hebben gespaard en hun tegoed nog niet opnemen. Deze deelnemers kunnen doorsparen tot 1 januari 2022. Hiervoor is een budget beschikbaar van € 15 miljoen per jaar.

Levensloopverlofkorting

Om de aantrekkelijkheid van de levensloopregeling als alternatief voor het spaarloon te vergroten, konden werknemers een tegemoetkoming in de vorm van een levensloopverlofkorting van maximaal € 201 per gespaard jaar ontvangen. De levensloopregeling is per 1 januari 2012 voor nieuwe gevallen afgeschaft. Voor deelnemers aan de levensloopregeling die op 31 december 2011 een aanspraak op basis van een levensloopregeling hebben opgebouwd waarvan de waarde in het economische verkeer op 31 december 2011 minimaal € 3.000 bedroeg geldt een overgangsregeling. Deze deelnemers kunnen tot 31 december 2021 doorgaan met het sparen overeenkomstig de op 31 december 2011 geldende voorwaarden. Een uitzondering geldt voor de levensloopverlofkorting. Sinds 1 januari 2012 wordt bij inleg in de levensloopregeling geen levensloopverlofkorting meer opgebouwd. De op 31 december 2011 opgebouwde rechten op de levensloopverlofkorting vervallen niet en worden verzilverd bij de opname van het levenslooptegoed.

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

Om de arbeidsparticipatie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten te bevorderen mag de stap naar ondernemerschap niet fiscaal belemmerd worden. Door handicap of ziekte kunnen gedeeltelijk arbeidsongeschikten veelal niet voldoen aan het gebruikelijke urencriterium dat geldt voor de startersaftrek. Daarom kunnen zij in de eerste drie jaren van hun onderneming een beroep doen op de regeling «startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid», waarbij een verlaagd urencriterium geldt.

Laag BTW-tarief arbeidsintensieve diensten

Om de werkgelegenheid binnen sectoren met arbeidsintensieve diensten te ondersteunen geldt binnen de omzetbelasting een verlaagd BTW-tarief van 6% voor arbeidsintensieve diensten (onder andere kappers en fietsenmakers).

Tabel 1.6 Fiscale uitgaven1 (lopende prijzen x € 1 mln)
 

2015

2016

2017

Premiekortingen arbeidsgehandicapten en oudere uitkeringsgerechtigden

322

315

311

Premiekorting jongeren

18

18

5

Werkbonus

47

27

14

Overgangsregeling voor de levensloopregeling

15

15

15

Levensloopverlofkorting

17

11

11

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

2

1

2

Laag BTW-tarief arbeidsintensieve diensten

765

485

497

1

Ministerie van Financiën, Belastingdienst. Zie ook bijlage 5 van de Miljoenennota 2017.

2. Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid ondersteunt bij het vinden van werk en biedt inkomensondersteuning en aangepaste arbeid aan hen die dat nodig hebben.

Wie kan werken, moet dat ook doen. Dit is in de eerste plaats in het belang van de betrokkene zelf: werk zorgt voor economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en biedt kansen om volop mee te doen in de samenleving. De overheid streeft naar een transparant en activerend sociaalzekerheidsstelsel dat mensen enerzijds ondersteunt en prikkelt om (weer) aan het werk te gaan als dat kan en dat hen anderzijds de zekerheid biedt van een adequaat vangnet als dat echt nodig is.

Mensen hebben de verantwoordelijkheid om in het eigen inkomen te voorzien en nemen daartoe zelf het initiatief. Alleen als het vinden van werk op eigen kracht niet lukt, helpt de overheid hierbij door ondersteuning bij re-integratie of beschut werk aan te bieden. Aan mensen die (tijdelijk) niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien biedt de overheid een sociaal vangnet in de vorm van bijstand. Daarbij streeft de overheid er naar om het aantal loketten waar uitkeringsgerechtigden mee te maken hebben te beperken.

De overheid biedt inwoners van Caribisch Nederland waar nodig re-integratieondersteuning en inkomensondersteuning op grond van de Onderstandsregeling.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister heeft een systeemverantwoordelijkheid. In dit kader stimuleert de Minister het vinden van werk door middelen beschikbaar te stellen aan gemeenten ten behoeve van re-integratieinspanningen, sociale werkvoorziening en loonkostensubsidies, en financiert hij de inkomensondersteuning en de loonkostensubsidies.

De Minister is verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van de hoogte van de algemene bijstandniveaus;

  • Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de inkomensvoorziening en de loonkostensubsidies vanuit de Participatiewet, waarin begrepen zijn de IOAW, IOAZ en algemene bijstand voor startende zelfstandigen;

  • Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de uitvoering van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

  • Het houden van systeemtoezicht en het toepassen van interbestuurlijke toezichtinstrumenten indien de medeoverheden op ernstige wijze onrechtmatig handelen of nalaten rechtmatig te handelen. Het verzamelen van informatie om op landelijk geaggregeerd niveau te kunnen beoordelen of het systeem werkt en of, en zo ja, wanneer en in welke vorm aanpassingen van dat systeem wenselijk zijn;

  • De budgetmutaties en de extrapolatie van de meerjarenraming van het in de integratie-uitkering sociaal domein opgenomen SZW-aandeel en de verdeling daarvan die aansluit bij de gedecentraliseerde taak;

  • Het terugvorderen van onrechtmatig bestede middelen van het participatiebudget en het terugvorderen van middelen van niet-gerealiseerde plekken in de Wsw over de uitvoeringsjaren tot en met 2014;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB (AIO, bijstand buitenland) en het UWV (TW);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Het Rijk verschaft gemeenten middelen voor de uitvoering en geeft de wet- en regelgeving vorm waarbinnen deze uitvoering plaatsvindt. Het Rijk stelt een toereikend macrobudget aan de gemeenten beschikbaar om loonkostensubsidies en bijstanduitkeringen te betalen. Dit budget wordt zoveel mogelijk op basis van objectieve factoren onder de gemeenten verdeeld. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van de Participatiewet en aan genoemde wet verwante wetten en voorzieningen. Gemeenten zijn hiermee onder meer verantwoordelijk voor de handhaving van de naleving van verplichtingen door personen die een beroep doen op deze wetten. Bij ernstig onrechtmatig handelen of nalaten rechtmatig te handelen in de gemeentelijke uitvoering van de Participatiewet kan de Minister een aanwijzing geven aan een college, overgaan tot het optreden namens een nalatige gemeente dan wel een besluit tot vernietiging door de Kroon voordragen. De interbestuurlijke interventie heeft geen betrekking op de doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering, die een louter gemeentelijke aangelegenheid zijn.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Wetsvoorstel vereenvoudiging en stroomlijning Participatiewet en Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten (bqa)

    Op grond van afspraken met de partners van de Werkkamer (VNG, gemeenten, sociale partners en UWV) en op basis van debatten in de Tweede Kamer worden wijzigingen voorbereid van wet- en regelgeving van de Participatiewet en de Wet bqa, die naar verwachting vanaf 2017 in werking zullen treden. Het gaat om de volgende aanpassingen:

    • Een forfaitaire loonkostensubsidie van 50% van het wettelijk minimumloon gedurende maximaal het eerste halfjaar van een dienstbetrekking voorafgaand aan de loonwaardemeting;

    • Een flexibele termijn voor het herbeoordelen van de loonwaarde op de werkplek;

    • Een loonkostensubsidie ook mogelijk maken voor jongeren die al werken;

    • De harmonisering van de mobiliteitsbonus voor mensen met scholingsbelemmeringen met de premiekorting voor mensen uit de doelgroep banenafspraak;

    • De beoordelingscriteria voor de doelgroep banenafspraak worden vereenvoudigd en, waar mogelijk, geüniformeerd.

    Verder vindt in 2016 een onderzoek plaats naar de zogenaamde Praktijkroute. Dit betekent dat als de gemeente via een gevalideerde loonwaardemethodiek heeft vastgesteld dat iemand op een concrete werkplek niet het wettelijk minimumloon kan verdienen, deze persoon tot de doelgroep van de banenafspraak behoort en opgenomen wordt in het doelgroepregister. Bij een positief resultaat van dit onderzoek neemt de Staatssecretaris in het najaar een besluit om wetgeving daartoe bij het parlement in te dienen. De voorbereiding van wetgeving is in gang gezet. In april en juni 2016 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van de vereenvoudiging van de banenafspraak.

  • Verplichting beschut werk

    De realisatie van beschut werkplekken door gemeenten komt moeizaam van de grond, terwijl de gemeenten hiervoor vanaf de invoering van de Participatiewet wel middelen ontvangen. Om het creëren van beschutte werkplekken te stimuleren heeft het kabinet voor de jaren 2016–2020 extra middelen van in totaal € 100 miljoen beschikbaar gesteld. Deze middelen worden ingezet voor drie tijdelijke maatregelen. Zo is de uniforme no-riskpolis door het UWV ook beschikbaar gekomen voor de doelgroep beschut werk, komt er een financiële stimulans beschikbaar voor gemeenten om beschut werkplekken te realiseren (bonus beschut werk) en is er extra implementatieondersteuning voor gemeenten. Uit recent onderzoek van de Inspectie SZW blijkt dat ondanks de stimuleringsmaatregelen beschut werk nog steeds niet voldoende wordt gerealiseerd. Het kabinet voelt zich verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat alle gemeenten beschut werkplekken organiseren en maatwerk bieden. Om dit te realiseren wordt een wetsvoorstel voorbereid, waarin wordt voorgesteld dat de gemeenten het aantal beschut werkplekken moeten realiseren dat aansluit bij de behoefte en waarvoor zij vanaf de totstandkoming van de Participatiewet middelen krijgen. Inwerkingtreding van het wetsvoorstel is voor 2017 voorzien.

  • Experimenten Participatiewet

    Er is momenteel een AMvB in voorbereiding waardoor gemeenten de mogelijkheid krijgen om te experimenteren met bepaalde onderdelen van de Participatiewet. Indien deze AMvB tot stand komt krijgen verschillende gemeenten de mogelijkheid om het effect van verschillende interventies op de uitstroom uit de bijstand te onderzoeken. Het is de bedoeling dat de experimenteermogelijkheid in 2017 van kracht wordt.

  • Kansrijk opgroeien

    Kinderen in Nederland moeten kansrijk kunnen opgroeien. Ook kinderen in gezinnen met een hele kleine portemonnee. In 2014 leefden 421.000 kinderen in een huishouden met een laag inkomen, waarvan 131.000 al 4 jaar of langer. Het Rijk stelt structureel € 100 miljoen beschikbaar om de kansen van deze kinderen te verbeteren. Het geld wordt besteed aan benodigdheden zoals schoolspullen, sportattributen, zwemles, kleding of schoolreisje. Om er zeker van te zijn dat de middelen direct bij de kinderen terechtkomen, ontvangen de kinderen deze benodigdheden in natura. De beschikbaarstelling van deze middelen zal zo worden vormgegeven dat de administratieve lasten worden geminimaliseerd.

  • Invoering Breed Wettelijk Moratorium

    Met de invoering van de Wet gemeenschappelijke schuldhulpverlening (Wgs) hebben de gemeenten de mogelijkheid gekregen bij de rechter een moratorium (opschorting) op de inning door schuldeisers van maximaal 6 maanden aan te vragen. Indien de hulpverlening in het kader van de schuldhulpverlening wordt gefrustreerd door de incassoactiviteiten van een of enkele schuldeisers, heeft de gemeente dan de gelegenheid om tussen schuldeisers en schuldenaar «in rust» tot een regeling van de schulden te komen, zonder druk van deurwaarders en incassoactiviteiten. Om dit onderdeel van de wet in werking te kunnen laten treden is een AMvB nodig waarin de voorwaarden worden geformuleerd. Deze AMvB treedt per 2017 in werking.

  • Vereenvoudiging beslagvrije voet

    De beslagvrije voet – het absolute minimum inkomen waarover een schuldenaar moet kunnen blijven beschikken – staat reeds jaren onder druk. De complexiteit van de berekening alsmede het feit dat de schuldenaar te maken kan krijgen met verschillende los van elkaar ingezette incassomaatregelen, leidt er toe dat een grote groep schuldenaren onder de beslagvrije voet zakt en daarmee te weinig geld overhoudt om in de meest basale levensbehoeften te kunnen voorzien. Met het wetsvoorstel tot vereenvoudiging van de beslagvrije voet worden de genoemde knelpunten van de huidige regeling ondervangen. De wet wijzigt:

    • De berekeningswijze van de beslagvrije voet;

    • De gegevens die daarvoor met verschillende instanties dienen te worden uitgewisseld;

    • Het uiteindelijke proces tot vaststelling van de beslagvrije voet.

    Dit vraagt daarom om een gedegen implementatieproces dat in 2017 vorm zal krijgen. Inwerkingtreding van het wetsvoorstel is voor 2018 voorzien.

  • Jeugdwerkloosheid

    Ondanks het aantrekken van de economie en de dalende werkloosheid, zijn sommige jongeren onnodig (lang) werkloos. Hierbij speelt vooral mismatch een rol. Het onbenut laten van jong talent nu en in de toekomst is sociaal en economisch onwenselijk. Daarom zet het kabinet in het kader van de Aanpak Jeugdwerkloosheid ook in 2017 in op een betere oriëntatie op opleiding en werk, de City Deal met vernieuwende oplossingen voor (migranten)jongeren uit achterstandsbuurten en het matchen op werk door gemeenten en UWV van jongeren met een uitkering en jongeren zonder startkwalificatie, waarbij ook met landelijke, regionale en lokale werkgevers afspraken worden gemaakt over instroommogelijkheden. Daarmee blijven werkgevers gestimuleerd om vacatures open te stellen voor jongeren van 18 tot 27 jaar.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 2.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en -ontvangsten artikel 2 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Verplichtingen

913.002

6.614.331

6.703.093

6.936.650

7.028.161

7.113.127

7.179.669

waarvan garantieverplichtingen

– 338

           

Uitgaven

6.506.062

6.708.734

6.802.144

6.980.551

7.068.161

7.113.127

7.179.669

waarvan juridisch verplicht (%)

   

99,8%

       
               

Inkomensoverdrachten

6.427.252

6.572.752

6.642.731

6.880.066

7.004.717

7.088.438

7.154.980

Macrobudget participatiewetuitkeringen en intertemporele tegemoetkoming

5.623.935

5.776.569

5.897.767

6.100.139

6.224.586

6.307.192

6.369.036

Participatiebudget

1.394

560

0

0

0

0

0

WSW

17.459

21.384

0

0

0

0

0

TW

484.700

487.809

470.329

499.291

494.009

492.181

490.973

AIO

234.062

231.717

232.254

237.959

243.146

248.017

253.598

Bijstand zelfstandigen

62.311

51.046

35.857

35.857

35.857

35.857

35.857

Bijstand overig

1.513

1.600

1.600

1.600

1.600

1.600

1.600

Onderstand en re-integratie (Caribisch Nederland)

1.878

2.067

4.924

5.220

5.519

3.591

3.916

               

Garanties

221

150

50

0

0

0

0

               

Subsidies

76.890

127.004

140.448

77.444

43.361

3.361

3.361

               

Opdrachten

1.238

7.720

17.710

20.822

17.814

19.442

19.869

               

Bekostiging

354

872

992

2.026

2.096

1.726

1.297

Nibud

304

304

0

0

0

0

0

ZonMw

50

568

992

2.026

2.096

1.726

1.297

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

107

236

213

193

173

160

162

ZonMw

107

236

213

193

173

160

162

               

Ontvangsten

62.676

36.865

2.572

2.572

2.572

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn 100% juridisch verplicht. De rijksbijdragen aan de uitvoerende instellingen, de gemeenten, het UWV en de SVB worden ruim voor het begrotingsjaar bekend gemaakt. Inkomensoverdrachten die worden gedeclareerd zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve ook voor 100% verplicht.

Garanties:

De geraamde uitgaven zijn voor verwachte claims op garanties van de Tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009–2010 en dus 100% juridisch verplicht.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 100% juridisch verplicht. De aanvragen in het kader van de subsidieregelingen, zoals voor de sectorplannen, armoede en schulden en Doorstart naar nieuw werk, zijn beschikt of nog in procedure. Evenzo geldt voor kleinere subsidies, zoals de incidentele subsidies of de subsidies aan SBCM, Nibud of de gesubsidieerde cofinanciering EFBM dat deze voor meerdere jaren zijn toegezegd aan de desbetreffende organisaties.

Opdrachten:

De opdrachten zijn voor ca. 20% juridisch verplicht onder meer in verband met overlopende verplichtingen die in het verleden zijn aangegaan rond bevordering arbeidsparticipatie (o.a. project bevordering arbeidsinschakeling van mensen met psychosociale belemmeringen, aanpak jeugdwerkloosheid) en voor 50% bestuurlijk gereserveerd (o.a. bijdrage Programmaraad, Impuls Vakmanschap, vervolgacties n.a.v. kabinetsreactie evaluatie wet gemeentelijke schulpverlening) en uitvoeringskosten Wet bqa.

Bekostiging:

Met de goedkeuring in 2015 van het meerjarige Kennisprogramma, zoals dat door ZonMw wordt uitgevoerd, is het budget 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

Analoog aan bij het instrument bekostiging is de bijdrage voor de uitvoeringskosten van ZonMw ook voor 100% verplicht.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Macrobudget participatiewetuitkeringen

Op grond van artikel 69 Participatiewet verstrekt SZW jaarlijks aan gemeenten een budget voor bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies. Voor alle gemeenten tezamen wordt het macrobudget voor 2017 geraamd op € 5,8 miljard. Hiervan wordt een bedrag van € 71 miljoen gereserveerd voor de betaling in 2017 van de vangnetuitkeringen over 2015. Bij de verdeling van het voorlopig macrobudget wordt hiermee al rekening gehouden. De vangnetuitkering is bedoeld voor gemeenten van wie het tekort op het budget op grond van artikel 69 Participatiewet de geldende eigen-risicodrempel overstijgt. In het kader van het tijdelijk vangnet geldt voor 2015 een eigen-risicodrempel van 5% en voor 2016 5% dan wel € 30 per inwoner. Over 2017 en verder zal naar verwachting het definitieve vangnet gaan gelden. De wijze van bekostiging zal daarbij niet veranderen. In tabel 2.2 wordt de opbouw van het budget gespecificeerd.

Tabel 2.2 Extracomptabel overzicht Macrobudget participatiewetuitkeringen (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Macrobudget participatiewetuitkeringen en intertemporele tegemoetkoming

5.623.935

5.776.569

5.897.767

6.100.139

6.224.586

6.307.192

6.369.036

Macrobudget participatiewetuitkeringen

5.623.935

5.691.569

5.807.767

6.110.764

6.246.461

6.329.067

6.390.911

Algemene bijstand en loonkostensubsidies

5.308.470

5.336.390

5.432.590

5.725.151

5.853.224

5.932.472

6.001.368

IOAW

258.906

326.349

344.893

354.028

359.948

361.391

352.354

IOAZ

27.784

28.829

30.283

31.585

33.289

35.203

37.189

Correctie 2015

28.774

           

Intertemporele tegemoetkoming

 

85.000

90.000

– 10.625

– 21.875

– 21.875

– 21.875

Algemene bijstand en loonkostensubsidies

De Participatiewet voorziet in een sociaal vangnet voor personen die niet zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien. Het Macrobudget participatiewetuitkeringen voorziet in de middelen voor bijstanduitkeringen en loonkostensubsidies, waaronder de middelen voor bijstanduitkeringen aan startende ondernemers. Dit budget wordt samen met de middelen voor IOAW en IOAZ over de gemeenten verdeeld. Bijstand voor levensonderhoud van startende ondernemers bedraagt in 2017 € 32,3 miljoen en maakt onderdeel uit van het Macrobudget participatiewetuitkeringen.

Wie komt er voor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland verblijft en woont kan in aanmerking komen voor bijstand.

Hoe hoog is de bijstand?

De hoogte van de bijstandsuitkering is afhankelijk van leeftijd en leefsituatie. In tabel 2.3 zijn de bijstandsnormen opgenomen voor gehuwden/samenwonenden en alleenstaanden en alleenstaande ouders van 21 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd die niet samenwonen met meerderjarige medebewoners. Voor gehuwden en alleenstaanden van 21 jaar of ouder die samenwonen met één of meer meerderjarige personen waarmee kosten kunnen worden gedeeld, geldt op grond van de kostendelersnorm een lager bedrag. Bijstandsgerechtigden van 18 tot 21 jaar ontvangen een lagere uitkering.

Tabel 2.3 Netto bijstandsnormen van 21-jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd inclusief vakantietoeslag per 1 juli 2016

Gehuwd / samenwonend

€ 1.395,93

Alleenstaande (ouder)

€ 977,15

Budgettaire ontwikkelingen

Ondanks een daling van de werkloosheid stijgen de uitgaven aan Algemene bijstand en loonkostensubsidies. De meerjarige oploop van de uitgaven aan Algemene bijstand en loonkostensubsidies hangt samen met de invoering van een aantal wetswijzigingen vanaf 2015, waaronder de invoering van de Participatiewet en de Wet vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw. Vanaf 2017 worden de toenemende uitgaven ook verklaard door de verhoogde asielinstroom en het extra beroep op bijstand dat daaruit volgt.

In het Bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom is een inter-temporele tegemoetkoming in 2016 en 2017 afgesproken. Dit is bedoeld om de feitelijke kosten voor gemeenten door de verhoogde asielinstroom te dekken. De verrekening van de inter-temporele tegemoetkoming met de gemeentelijke budgetten Participatiewetuitkeringen vindt plaats vanaf 2018.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.4 Kerncijfers Participatiewet1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Volume Participatiewet (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

382

386

396

Volume Participatiewet (x 1.000 huishoudens, ultimo)

387

2

2

– waarvan verblijfsduur minder dan 1 jaar

95

2

2

– waarvan verblijfsduur 1 tot 5 jaar

168

2

2

– waarvan verblijfsduur 5 jaar of meer

125

2

2

1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

2

Dit cijfer wordt niet geraamd.

Wetten inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en gewezen zelfstandigen (IOAZ)

De IOAW-uitkering is een aanvulling op het (gezins)inkomen tot bijstandniveau voor oudere werkloze werknemers. Vermogen, zoals in een eigen huis of spaargeld, blijft buiten beschouwing. Anders dan bij de Participatiewet hoeven werkloze ouderen, die vaak vermogen in spaargeld of eigen huis hebben, in de IOAW hun vermogen niet aan te spreken.

De IOAZ is een uitkering voor ouderen die noodgedwongen zijn gestopt met hun werk als zelfstandige, omdat de inkomsten daaruit onvoldoende waren. De IOAZ-uitkering vult het (gezins)inkomen aan tot het bijstandsniveau. In de IOAZ wordt rekening gehouden met de bijzondere positie van zelfstandigen en hun (bedrijfs)vermogen.

Wie komt er voor in aanmerking?

De belangrijkste doelgroepen van de IOAW-regeling zijn:

  • Werkloze werknemers die op het moment dat zij werkloos worden ten minste 50 jaar zijn en geboren zijn voor 1 januari 1965, die recht hebben op een uitkering op grond van de WW van meer dan drie maanden en die de volledige uitkeringsduur daarvan hebben doorlopen;

  • Werknemers die na hun 50e verjaardag recht hebben gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering en van wie de WGA-uitkering is beëindigd, omdat zij niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn.

De IOAZ is bedoeld voor oudere zelfstandigen tussen de 55 jaar en de AOW-gerechtigde leeftijd, die hun bedrijf of zelfstandig beroep na hun 55e verjaardag hebben beëindigd. Om in aanmerking te komen voor een uitkering moet de gewezen zelfstandige onder andere voldoen aan voorwaarden betreffende het gemiddeld jaarinkomen in de drie jaren voorafgaand aan de aanvraag, het verwachte inkomen uit beroep of bedrijf bij voortzetting van het bedrijf en het aantal uren en de duur van de werkzaamheden als zelfstandige.

Hoe hoog is de IOAW/IOAZ?

Per 1 juli 2015 geldt voor de IOAW en de IOAZ een kostendelersnorm. In de IOAW en IOAZ geldt de kostendelersnorm alleen voor alleenstaande kostendelers. Nieuwe aanvragers ontvangen 50% van de gehuwdennorm. Voor huidige alleenstaanden en alleenstaande ouders wordt de norm trapsgewijs afgebouwd. Vanaf 1 januari 2017 is de norm 60% van de gehuwdennorm. Uiteindelijk, per 1 januari 2019, ontvangen alleenstaanden en alleenstaande ouders, indien zij samenwonen met één of meer meerderjarige personen, 50%van de gehuwdennorm.

Tabel 2.5 Bruto bedragen IOAW/IOAZ per maand per 1 juli 2016, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend

€ 1,489,34

Alleenstaande (ouder) zonder meerderjarige medebewoners

€ 1.152,79

Alleenstaande (ouder) met een of meer meerderjarige medebewoners

€ 1.050,36

Budgettaire ontwikkelingen

De IOAW-uitgaven nemen de komende jaren toe. Dit komt vooral omdat de IOAW-instroom, die met vertraging de conjunctuur volgt, toeneemt. De vertraging treedt op, omdat het grootste deel van de IOAW-instroom eerst 3 jaar WW-gerechtigd is geweest. Daarnaast zijn van invloed de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd, waardoor langer gebruik wordt gemaakt van de IOAW, en de beperkende voorwaarde dat het IOAW-recht alleen geldt voor personen geboren voor 1965, waardoor korter gebruik wordt gemaakt van de IOAW.

De uitgaven aan de IOAZ en het volume nemen de komende jaren toe door verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.6 Kerncijfers IOAW en IOAZ1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Volume IOAW (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

19

22

24

Volume IOAZ (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

1,7

1,8

1,8

1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

Banenafspraak

Iedereen verdient een kans op de arbeidsmarkt. In het sociaal akkoord van 2013 is met de sociale partners afgesproken 125.000 banen voor de doelgroep van de banenafspraak te creëren. Afgesproken is dat de sector markt ten opzichte van de nulmeting (1 januari 2013) tot en met eind 2015 6.000 banen realiseert en de sector overheid 3.000 banen. De cijfers van de één-meting laten zien dat er eind 2015 ten opzichte van de nulmeting voor mensen met een arbeidsbeperking 21.057 banen bij reguliere werkgevers zijn gerealiseerd. Het gaat om 15.604 banen bij de sector markt en 5.453 banen bij de sector overheid. Dit betekent dat werkgevers, zowel in de sector markt als in de sector overheid, de doelstelling ruimschoots hebben gehaald. Door dit resultaat is er geen aanleiding om de quotumregeling te activeren. De cijfers laten zien dat we op de goede weg zijn. Tegelijkertijd is de uitdaging voor de komende jaren groot. Het aantal banen zal ten opzichte van de nulmeting jaarlijks moeten blijven toenemen. Daarom blijft het noodzakelijk om te blijven kijken waar belemmeringen kunnen worden weggenomen.

Tabel 2.7 Indicatoren banenafspraak
 

Realisatie 20151

Streefwaarde 20152

Streefwaarde 20162

Streefwaarde 20172

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten marktsector t.o.v. nulmeting op 1/1/2013

15.604

6.000

14.000

23.000

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten overheidsector t.o.v. nulmeting op 1/1/2013

5.453

3.000

6.500

10.000

1

Berekening SZW op basis van metingen UWV.

2

Streefwaarden afkomstig uit Memorie van Toelichting bij de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten.

Tweede Kamer, 2013–2014, 33 981, nr. 3, blz. 6, tabel «Aantal te realiseren banen voor beoordeling activering quotumheffing».

Handhaving

De cijfers op het gebied van fraude en handhaving in de WWB/Participatiewet laten een stabiel beeld zien.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.8 Kerncijfers WWB/Participatiewet (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

2

80

82

Kennis van de verplichtingen (%)

2

88

90

       

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

4,9

11

11

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

20

62

66

       

Incassoratio4

     

Incassoratio 2013 (%)

16

22

23

Incassoratio 2014 (%)

5

13

16

Incassoratio 2015 (%)

5

5

14

1

Ipsos »Kennis der verplichtingen en detectiekans 2015».

2

Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

3

SZW-berekeningen op basis van CBS, bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

4

CBS onderzoek incassoratio 2015. Incassoratio’s 2014 en 2015 zijn aangepast aan door gemeenten met de uitkering verrekende bedragen. Incassoratio’s 2013 kunnen niet meer met terugwerkende kracht worden aangepast en zijn hiermee licht onderschat (ter illustratie 2015 is zonder deze verrekening 12% ipv 14%).

5

Deze cijfers komen niet voor.

A2. Toeslagenwet (TW)

De TW vult uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen aan tot het normbedrag voor het relevante sociaal minimum als het totale inkomen (exclusief TW-uitkering) van de uitkeringsgerechtigde en diens eventuele partner daaronder ligt.

Wie komt er voor in aanmerking?

Uitkeringsgerechtigden komen in aanmerking voor een toeslag als zij een uitkering ontvangen op grond van één van de zogenoemde moederwetten. Dit zijn de WIA, WAO, WAZ, Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, Wajong, IOW, WW, ZW en WAZO. Ook als een werkgever in het tweede ziektejaar minder loon doorbetaalt dan het voor de werknemer geldende sociaal minimum, komt de betrokkene in aanmerking voor een toeslag.

De volgende personen kunnen recht hebben op een toeslag:

  • Een gehuwde/samenwonende met een gezamenlijk inkomen dat lager is dan het bruto minimumloon;

  • Een alleenstaande met een inkomen dat lager is dan 70% van het netto minimumloon.

Hoe hoog is de toeslag?

De toeslag vult de uitkering in beginsel aan tot het normbedrag-TW. Indien het dagloon lager is dan het normbedrag-TW, dan vult de toeslag aan tot dit lagere dagloon. Voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder die samenwonen met één of meer meerderjarige personen waarmee kosten kunnen worden gedeeld, geldt op grond van de kostendelersnorm een lager inkomen.

Tabel 2.9 Normbedragen TW per 1 juli 2016 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend

€ 1.537,20

Alleenstaande (ouder) van 23 jaar en ouder

€ 1.152,97

   

Alleenstaande (ouder) van 23 jaar en ouder met een of meer meerderjarige medebewoners

€ 1.050,55

Budgettaire ontwikkelingen

De TW-uitgaven hangen samen met de volumeontwikkelingen in de moederwetten. In 2016 en 2017 daalt het volume in lijn met de ontwikkeling in de moederwetten. De TW-uitgaven stijgen in 2016 licht, omdat de gemiddelde toeslag in 2016 op basis van uitvoeringsinformatie naar verwachting iets hoger uitkomt. In 2018 treedt een toename op van de TW-uitgaven, omdat vanaf 2018 de uitkering van de Wajongers met arbeidsvermogen wordt verlaagd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Per 1 juli 2016 is het aantal Wajongers met een toeslag op grond van de TW met circa 77.000 gedaald. Als gevolg van de afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon is de Wajong-uitkering voor alleenstaanden van 23 jaar en ouder per 1 juli 2016 even hoog als het toetsbedrag voor de TW, waardoor deze groep niet langer in aanmerking komt voor een toeslag. Dit leidt zowel in 2016 als in 2017 tot een daling in het TW-volume in uitkeringsjaren.

De groep Wajongers die niet langer in aanmerking komt voor een toeslag ontving een relatief lage toeslag; de gemiddelde toeslag van de resterende groep TW-ontvangers ligt aanzienlijk hoger. Dit leidt tot een stijging van de gemiddelde toeslag in 2016 en 2017.

Tabel 2.10 Kerncijfers TW1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Gemiddeld jaarvolume TW (x 1.000 uitkeringsjaren)

198

155

114

Gemiddelde toeslag per jaar (x € 1)

2.448

3.126

4.076

1

UWV, jaarverslag.

Handhaving

Door de inkomstenverrekening van de Wwz, sinds 1 juli 2015, vallen het aantal geconstateerde overtredingen en het totaal benadelingsbedrag in 2015 lager uit dan in 2014. De incassoratio’s laten een stabiel beeld zien.

Tabel 2.11 Kerncijfers TW (fraude en handhaving)1
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Opsporing

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

2,5

2,6

1,9

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

9,1

7,2

5,8

       

Terugvordering

     

Incassoratio 2013 (%)

16

35

47

Incassoratio 2014 (%)

2

15

39

Incassoratio 2015 (%)

2

22

18

1

UWV, jaarverslag.

2

Deze cijfers komen niet voor.

A3. Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO)

Ouderen met een onvolledig AOW-pensioen kunnen recht hebben op algemene bijstand. Deze bijstand kan worden aangevraagd bij de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Personen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben, rechtmatig in Nederland wonen en niet genoeg inkomen of vermogen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien.

Hoe hoog is de AIO?

De AIO is een uitkering op huishoudenniveau en vult aan tot bijstandsniveau voor AOW-gerechtigden. De hoogte van de AIO-uitkering hangt af van het inkomen en de leefsituatie. In onderstaande tabel zijn de normen opgenomen voor gehuwden/samenwonenden en alleenstaanden zonder meerderjarige medebewoners. Voor AIO-gerechtigden die samenwonen met één of meer meerderjarige personen waarmee kosten kunnen worden gedeeld, geldt op grond van de kostendelersnorm een lager bedrag.

Tabel 2.12 AIO netto maandbedragen (maximaal) per 1 juli 2016, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend

€ 1.424,58

Alleenstaande (ouder)

€ 1.043,40

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten AIO blijven de komende jaren naar verwachting stijgen. De geraamde volumes blijven de komende jaren vrij constant. De verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd heeft een neerwaarts effect op het volume. Daar staat tegenover dat er sinds 2015 tevens personen de AIO instromen vanwege de afschaffing van de partnertoeslag in de AOW, wat een opwaarts effect heeft op het volume. Deze laatste groep heeft naar verwachting recht op een relatief hogere uitkering in de AIO vergeleken met de huidige populatie. Daarom is de verwachting dat de gemiddelde AIO-uitkering de komende jaren zal stijgen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal AIO-gerechtigden blijft voor de komende jaren vrij constant door de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. Deze verhoging dempt de jaarlijkse instroom in de AIO.

Tabel 2.13 Kerncijfers AIO1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Aantal huishoudens AIO (x 1.000, jaargemiddelde)

41

41

42

1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

Handhaving

De kerncijfers voor preventie laten een stabiel beeld zien. Sinds 2013 vindt themaonderzoek plaats naar buitenlands vermogen en buitenlands verblijf. Dit onderzoek kan mogelijk een verklaring zijn voor de lichte stijging van de gepercipieerde detectiekans en de kennis van de verplichtingen door het vergrote bewustzijn van mensen op deze thema’s. Daarbij kan dit de stijging van het aantal geconstateerde overtredingen verklaren. Terwijl het aantal overtredingen stijgt, daalt het gemiddelde benadelingsbedrag ten opzichte van 2013. Voor dit laatste is geen verklaring. Een rol kan spelen dat bij in absolute zin kleine aantallen, zoals bij de AIO, enkele gevallen met hoge bedragen grote invloed hebben gehad op het gemiddelde. De incassoratio 2013 vertoont in het tweede jaar een mate van stijging die bij de incassoratio 2014 in het tweede jaar niet te zien is. Mogelijk speelt ook hier een rol dat bij kleine aantallen de aflossing van enkele grote terugvorderingen meer dan evenredige invloed heeft op de incassoratio.

Tabel 2.14 Kerncijfers AIO (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

2

73

75

Kennis van de verplichtingen (%)

2

84

87

       

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

0,2

0,3

0,5

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

1,9

1,7

2,2

       

Terugvordering3

     

Incassoratio 2013 (%)

12

42

49

Incassoratio 2014 (%)

4

9,2

19

Incassoratio 2015 (%)

4

4

14

1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2015».

2

Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

3

SVB, jaarverslag.

4

Deze cijfers komen niet voor.

A4. Bijstand zelfstandigen (Bbz 2004)

Startende ondernemers en gevestigde zelfstandigen kunnen onder voorwaarden voor financiële ondersteuning een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Met dit besluit wordt beoogd kansrijke vanuit een uitkering startende ondernemers een steuntje in de rug te geven en zelfstandigen met tijdelijke financiële moeilijkheden in staat te stellen hun werkzaamheden voort te zetten. De bijstand kan worden verstrekt om te voorzien in de kosten van levensonderhoud voor gevestigde ondernemers of in bedrijfskredieten (starters en gevestigde ondernemers).

Wie komt er voor in aanmerking?

Startende ondernemers vanuit een uitkering en gevestigde zelfstandigen, die aan de voorwaarden van het Bbz voldoen, zoals wanneer hulp via een andere weg niet meer mogelijk is, het inkomen onvoldoende is en de onderneming levensvatbaar is.

Hoe hoog is de Bbz-uitkering en het krediet?

De uitkering voor levensonderhoud is in principe gelijk aan die van de algemene bijstand (zie tabel 2.3) als aanvulling voor levensonderhoud. De maximale hoogte van de bijstand voor bedrijfskredieten wordt in onderstaande tabel vermeld. De bedragen worden jaarlijks aangepast voor gestegen prijzen.

Tabel 2.15 Bbz-normen kredietverlening (maxima) 1 januari 2016

Startende zelfstandige

€ 35.549

Gevestigde zelfstandige

€ 193.089

Budgettaire ontwikkelingen

Voor de verstrekking van bedrijfskredieten en uitkeringen voor levensonderhoud van gevestigde zelfstandigen ontvangen gemeenten een afzonderlijke specifieke uitkering Bbz. Deze uitgaven maken geen onderdeel uit van het Macrobudget participatiewetuitkeringen en zijn voor 2017 geraamd op € 36 miljoen. De daling ten opzichte van 2016 wordt vertekend doordat de uitgaven op gemeentelijk niveau niet goed te ramen zijn met als gevolg dat er achteraf nabetaald en terugontvangen wordt. De hier geraamde uitgaven zijn de gesaldeerde uitgaven. Daarnaast kan een rol spelen dat de ontvangsten op de verleende kredieten zijn gebudgetteerd, waardoor gemeenten selectiever geworden zijn bij het verlenen. In overleg met de VNG is een onderzoek gestart naar de effecten van deze budgettering.

Bijstand voor levensonderhoud van startende ondernemers bedraagt in 2017 € 32,3 miljoen en maakt onderdeel uit van het Macrobudget participatiewetuitkeringen (zie tabel 2.2).

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.16 Kerncijfers Bbz1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Volume Bbz (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

3,9

3,9

3,9

1

CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

A5. Bijstand overig

Bijstand overig bestaat vrijwel volledig uit bijstand buitenland. Verlening van bijstand aan een in het buitenland gevestigde Nederlander wordt alleen nog voortgezet ingeval het recht op uitkering vóór 1 januari 1996 is vastgesteld. Sinds 1996 zijn er dus geen nieuwe gerechtigden meer toegelaten. Daarnaast zijn onder bijstand overig voor 2015 de uitgekeerde middelen voor de repatriëringregeling opgenomen. Er worden voor 2017 geen uitgaven voor repatriëring voorzien.

Budgettaire ontwikkelingen

Er zijn geen noemenswaardige budgettaire ontwikkelingen ten aanzien van bijstand overig.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.17 Kerncijfers bijstand overig1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Volume bijstand overig (x 1.000 gerechtigden, ultimo)

0,2

0,2

0,2

1

SVB, jaarverslag.

A6. Onderstand en re-integratie Caribisch Nederland

De overheid biedt aan inwoners van Caribisch Nederland inkomensondersteuning in de vorm van Onderstand en waar nodig ook re-integratieondersteuning.

Budgettaire ontwikkelingen

De toename in de uitgaven aan Onderstand wordt verklaard door de bredere toepassing van de Bijzondere Onderstand, de toegenomen aandacht voor niet-gebruik (communicatie) en door de verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8). Hierdoor kunnen de uitkeringen aan Onderstandgerechtigden langer doorlopen. Verder wordt voor armoedeprojecten in Caribisch Nederland in de periode 2016–2019 een bedrag van € 2,256 miljoen per jaar beschikbaar gesteld. Voor de uitvoeringskosten daarvan wordt jaarlijks € 0,3 miljoen uitgetrokken. In verband met de voorgenomen vaststelling van een bestaansminimum in Caribisch Nederland worden de uitkeringen Onderstand in de jaren 2017 e.v. verhoogd. De uitgaven aan uitkeringen Onderstand nemen hierdoor toe.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 2.18 Kerncijfers Caribisch Nederland1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Volume Onderstand Caribisch Nederland (x 1.000 huishoudens, ultimo)

0, 5

0,4

0,5

1

SZW unit RCN.

B. Garanties

De pilot borgstelling is een afgesloten regeling. De pilot beoogde te onderzoeken hoe startende ondernemers voor krediet bij het bankwezen terecht zouden kunnen. Het jaar 2017 is het laatste jaar waarin nog claims worden verwacht.

C. Subsidies

In totaal is € 140,4 miljoen voor subsidies beschikbaar. Het overgrote deel is bestemd voor de uitfinanciering van de sectorplannen, het armoede- en schuldenbeleid en de subsidieregelingen in het kader van de Doorstart naar nieuw werk. Verder maken incidentele subsidies, de cofinanciering van het Europees Fonds voor Meest behoeftigden (EFMB) en (vanaf 2017) de subsidies aan het Nibud en de Stichting Beheer Collectieve Middelen (SBCM) onderdeel uit van het subsidiebudget.

D. Opdrachten

Deze middelen zijn bestemd voor bevordering arbeidsparticipatie (ca. € 11 miljoen), armoedebestrijding en schuldhulpverlening (ca. € 5 miljoen), bevorderen ondernemerschap (ca. € 1 miljoen) en aanpak jeugdwerkloosheid (€ 0,5 miljoen). Naar aanleiding van de kabinetsreactie op de evaluatie van de Wgs zijn middelen gereserveerd voor het bevorderen van professionaliteit van de schuldhulpverlening, het doorontwikkelen van innovatieve aanpakken en het verbeteren van de registratie en beschikbaarheid van gegevens binnen de gemeentelijke schuldhulpverlening.

E. Bekostiging

Voor de bekostiging van het kennisprogramma vakkundig aan het werk door ZonMw is in 2017 bijna € 1,0 miljoen beschikbaar. De jaarlijkse bijdrage aan het Nibud wordt vanaf 2017 onder de subsidies verantwoord.

F. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Voor de uitvoering van het kennisprogramma vakkundig aan het werk is voor uitvoeringskosten voor ZonMw in 2017 ruim € 0,2 miljoen beschikbaar.

G. Ontvangsten

De ontvangsten hebben betrekking op de boedelscheiding van de SVB-Nederlandse Antillen.

3. Arbeidsongeschiktheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid en stimuleert hen te blijven werken of het werk te hervatten.

De overheid vindt dat werknemers die loon derven als gevolg van arbeidsongeschiktheid verzekerd moeten zijn van een redelijk inkomen. Daarom zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De WIA omvat twee uitkeringsregimes: de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) en de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is bij de introductie van de WIA ingetrokken, maar geldt nog wel voor mensen die vóór 1 januari 2004 door ziekte of gebrek arbeidsongeschikt zijn geworden. Op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) waren ondernemers verplicht verzekerd tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid. De WAZ is per 1 augustus 2004 ingetrokken, maar geldt nog wel voor zelfstandigen die op dat moment een uitkering ontvingen.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WIA, WAO of WAZ en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot dat sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

De overheid stimuleert met behulp van financiële prikkels voor zowel uitkeringsgerechtigden als werkgevers dat uitkeringsgerechtigden aan het werk blijven of (op termijn) weer aan het werk gaan. Daarnaast biedt de overheid gerichte re-integratieondersteuning aan uitkeringsgerechtigden die ondersteuning nodig hebben. De overheid kent daarbij een groot belang toe aan de eigen verantwoordelijkheid en het meewerken aan re-integratie door de uitkeringsgerechtigde.

Aan werknemers in Caribisch Nederland wordt met de Ongevallenverzekering (OV) een inkomensvoorziening geboden in geval van arbeidsongeschiktheid door een bedrijfsongeval.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert aan het werk blijven of het werk hervatten met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV. De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Per 1 januari 2017 treedt de Wet verbetering hybride markt in werking. Doel van dit wetsvoorstel is dat werkgevers zich bij de keuze voor een WGA-verzekering meer richten op de effectiviteit van re-integratieactiviteiten en activering van de verzekeraar. Daarom wordt meer evenwicht in de hybride markt aangebracht. Het UWV zal een meer marktconforme premie in rekening brengen bij (middel)grote werkgevers die na een periode van eigenrisicodragerschap terugkeren naar de publieke verzekering bij het UWV. De publieke staartlasten van werkgevers die na een periode van publieke verzekering bij het UWV eigenrisicodrager worden, vallen niet meer onder het eigen risico van werkgevers (ongeacht hun grootte). Hierdoor is het voor werkgevers makkelijker om een keuze te maken tussen de publieke en private verzekeringen.

  • In het sociaal akkoord is afgesproken dat sociale partners met concrete maatregelen komen die ervoor zorgen dat minder mensen een beroep hoeven te doen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering uit de WIA. Hiervoor is een taakstelling in de begroting van SZW ingeboekt die structureel €150 miljoen bedraagt. Eind juni hebben de sociale partners maatregelen aangekondigd. Deze zijn echter (nog) niet concreet genoeg om vanaf 2017 een besparing op de WIA te realiseren.

  • In 2017 wordt de ao-tegemoetkoming verlaagd van € 212,06 netto per jaar naar € 175,63 netto per jaar. Hiermee worden onder andere de kosten voor herziening van de Wml en het besparingsverlies 2017 van de WIA-taakstelling uit het sociaal akkoord gedekt.

  • Het wetsvoorstel waarmee het WIA claimcriterium wordt aangepast voor mensen die met loonkostensubsidie werken in de Participatiewet zal in het najaar van 2016 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. De beoogde inwerkingtredingsdatum is 1 januari 2018, dit is een jaar later dan gepland. In de normale WIA-systematiek worden deze werknemers met loonkostensubsidie bij ziekte vrijwel altijd volledig arbeidsongeschikt verklaard, omdat zij geen regulier werk kunnen verrichten op Wml-niveau. Met de Participatiewet is vastgelegd dat bij het bepalen van het arbeidsongeschiktheidspercentage in de WIA rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat een werknemer met loonkostensubsidie heeft gewerkt.

  • Wanneer een WGA-gerechtigde langer dan één jaar meer dan 65% van zijn maatmaninkomen heeft verdiend, eindigt voor hem/haar het recht op de WGA-uitkering na een WIA-beoordeling. Voor deze WIA-beoordeling is op dit moment de inzet van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige vereist. Bij deze beoordeling moet er slechts bepaald worden dat een WGA-gerechtigde langer dan één jaar meer dan 65% van zijn maatmaninkomen heeft verdiend. Dit is administratief vast te stellen op basis van de verstrekte inkomstengegevens, waardoor er geen volledige WIA-beoordeling voor nodig is. De inzet van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige is daarom niet noodzakelijk. De WIA zal worden aangepast zodat deze beoordeling administratief afgehandeld kan worden.

  • In 2017 treedt een van de onderdelen van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters in werking. De WGA-vast en WGA-flex worden samengevoegd. Het onderscheid naar de aard van de dienstbetrekking in de WGA komt daarmee te vervallen. Werkgevers kunnen vanaf 1 januari 2017 kiezen voor publieke WGA-verzekering voor WGA-lasten van vast en tijdelijk personeel of voor eigenrisicodragerschap. De publieke WGA-premie wordt vastgesteld op basis van het gehele WGA-risico van de werkgever.

  • Oorspronkelijk stond de beleidsdoorlichting artikel 3 (arbeidsongeschiktheid) gepland in 2017. Uiterlijk 1 maart 2017 wordt het IBO (Interdepartementaal beleidsonderzoek) Arbeidsongeschiktheid opgeleverd. Voor wat betreft de onderwerpen die in het IBO aan de orde komen (WIA), komt het IBO in plaats van de beleidsdoorlichting. Voor een aantal relatief kleine onderwerpen (onder andere WAZ) die niet in het IBO terugkomen is er voor gekozen om deze in een aparte evaluatie aan de orde te laten komen.

  • Het kabinet gaat de beoordeling van re-integratietrajecten door het UWV, in het bijzonder de re-integratie in het zogeheten «tweede spoor», begrijpelijker en voorspelbaarder maken. Hiermee wordt voorkomen dat re-integratietrajecten alleen maar worden gestart om een loonsanctie te voorkomen. De komende tijd zal deze maatregel nader uitgewerkt worden.

  • Zowel werknemers als werkgevers moeten straks het initiatief kunnen nemen voor een vervroegde IVA-aanvraag ingeval een zieke werknemer géén perspectief meer heeft op terugkeer op de arbeidsmarkt. De werkgever kan de toegekende IVA-uitkering in mindering brengen op het loon dat hij betaalt. De komende tijd zal deze maatregel nader uitgewerkt worden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en -ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Verplichtingen

703

753

787

809

832

867

902

Uitgaven

703

753

787

809

832

867

902

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

703

753

787

809

832

867

902

Ongevallenverzekering

703

753

787

809

832

867

902

(Caribisch Nederland)

             
               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten van de Ongevallenverzekering Caribisch Nederland.

Tabel 3.2 Premiegefinancierde uitgaven artikel 3 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Uitgaven

9.040.645

9.285.037

9.474.890

9.699.805

9.965.586

10.290.253

10.646.652

               

Inkomensoverdrachten

8.967.297

9.201.845

9.233.070

9.293.040

9.407.193

9.550.817

9.705.856

IVA

1.408.374

1.682.239

1.924.578

2.171.009

2.429.964

2.701.495

2.982.900

WGA

2.076.296

2.261.078

2.386.214

2.506.022

2.624.866

2.739.379

2.845.688

WGA eigen-risicodragers

334.781

390.504

413.206

434.307

456.017

477.156

496.872

WAO

4.975.807

4.711.391

4.367.983

4.054.964

3.781.932

3.529.671

3.288.469

WAZ

172.039

156.633

141.089

126.738

114.414

103.116

91.927

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

73.348

83.192

80.369

100.440

100.453

110.622

111.687

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW

73.348

83.192

80.369

100.440

100.453

110.622

111.687

               

Nominaal

0

0

161.451

306.325

457.940

628.814

829.109

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Ongevallenverzekering (OV) (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die door een bedrijfsongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn geraakt, krijgen op basis van de Ongevallenverzekering een uitkering (ongevallengeld). De uitkering is gekoppeld aan het laatst verdiende loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgavenontwikkeling van de Ongevallenverzekering (OV) wordt verklaard door verhoging van de gerechtigde leeftijd voor de Algemene Ouderdomsverzekering(zie ook beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van de OV langer door.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.3 Kerncijfers Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Volume uitkeringen Ongevallenverzekering (x 1.000, ultimo)

<0,1

<0,1

<0,1

1

SZW unit RCN.

A2. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

De WIA geeft werknemers die na een wachttijd van twee jaar ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn recht op een uitkering, mits aan de voorwaarden daarvoor voldaan is. In de WIA staat werk voorop. Het accent ligt op wat mensen wel kunnen. Tegelijkertijd is er sprake van inkomensbescherming.

De WIA bestaat uit twee uitkeringsregimes. De IVA verstrekt een loondervingsuitkering aan werknemers die duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn. Wie nog gedeeltelijk kan werken of van wie herstel op termijn nog mogelijk is, krijgt een uitkering op basis van de WGA. De WIA wordt uitgevoerd door het UWV.

Werkgevers kunnen daarbij eigenrisicodrager worden voor de WGA-lasten van hun ex-werknemers. Dit betekent dat ze een lagere premie aan het UWV betalen, omdat zij het gros van de verplichtingen van het UWV met betrekking tot re-integratie en uitkeringsbetaling overnemen.

Wie komt er voor in aanmerking?

Werknemers die op of na 29 december 2005, na een wachttijd van twee jaar, 35% of meer arbeidsongeschikt zijn als gevolg van ziekte.

Hoe hoog is de IVA-uitkering en wat is de duur?

Iemand die ten minste 80% arbeidsongeschikt is en niet meer kan herstellen of een geringe kans op herstel heeft, komt op basis van de IVA in aanmerking voor een uitkering van 75% van het laatstverdiende loon, met een maximum van 75% van het maximumdagloon. Het maximumdagloon bedraagt per 1 juli 2016 € 203,85, dat is € 4.433,74 per maand. De IVA-uitkering bedraagt maximaal € 3.325,30 bruto per maand. Daarnaast ontvangen IVA-gerechtigden in 2016 een tegemoetkoming van netto € 212,06 mits zij op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een IVA-uitkering. Deze ao-tegemoetkoming is bedoeld om een arbeidsongeschikte tegemoet te komen in de kosten die hij/zij moet maken door zijn/haar handicap. Het recht op uitkering wordt beëindigd bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Hoe hoog is de WGA-uitkering en wat is de duur?

  • Een arbeidsongeschikte die ten minste 35% arbeidsongeschikt is met kansen op herstel komt in aanmerking voor een uitkering op basis van de WGA. De eerste twee maanden bedraagt de uitkering 75%, daarna 70% van het loonverlies (oude maandloon minus eventueel inkomen). Het totale inkomen neemt toe naarmate de betrokkene meer werkt.

  • Indien het loonverlies meer dan 35% maar minder dan 80% bedraagt, is er sprake van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid. Afhankelijk van het arbeidsverleden heeft de gedeeltelijk arbeidsgeschikte minimaal 3 tot maximaal 38 maanden recht op een loongerelateerde uitkering. De wet Wwz bevat maatregelen die de maximale duur van de loongerelateerde uitkering raken, zoals de geleidelijke duurverkorting en de aanpassing van de opbouw van WW-rechten. Dit heeft tot gevolg dat de maximale duur van de loongerelateerde uitkering stapsgewijs – één maand per kwartaal – wordt teruggebracht van 38 maanden naar 24 maanden voor nieuwe instroom in de WGA. Deze maatregelen zijn per 1 januari 2016 in werking getreden.

  • De gedeeltelijk arbeidsgeschikte wordt geacht te gaan of te blijven werken. Om hiertoe aan te zetten wordt de uitkering na de loongerelateerde fase afhankelijk van het verdiende inkomen. Is dat inkomen ten minste 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt het loon aangevuld tot 70% van het loonverlies. Als de betrokkene na afloop van de loongerelateerde uitkering geen werk heeft of minder verdient dan 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt een uitkering verstrekt die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het wettelijk minimumloon.

  • Indien het loonverlies ten minste 80% bedraagt en herstel op termijn nog mogelijk is, is er sprake van volledige arbeidsongeschiktheid. De volledig arbeidsongeschikte houdt ook na de loongerelateerde fase recht op een uitkering van 70% van het loonverlies.

  • WGA-gerechtigden die op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een WGA-uitkering ontvangen evenals IVA-gerechtigden een ao-tegemoetkoming van netto € 212,06 per jaar.

  • Evenals bij de IVA-uitkering geldt ook bij de WGA-uitkering het maximumdagloon.

  • Het recht op uitkering kan doorlopen tot de AOW-gerechtigde leeftijd.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2017 stijgen de uitkeringslasten WIA (IVA en WGA) inclusief de lasten voor eigenrisicodragers met circa € 390 miljoen. Dit is een gevolg van het feit dat de WIA een relatief nieuwe regeling is die nog niet het structurele niveau heeft bereikt. Naarmate het WIA-bestand meer ingroeit zal er ook logischerwijs meer doorstroom plaatsvinden van de WGA naar de IVA omdat het WGA-bestand groeit. Hierdoor stijgen de IVA-uitgaven relatief harder dan de WGA-uitgaven. De hogere AOW-gerechtigde leeftijd heeft als gevolg dat WIA-uitkeringen langer kunnen doorlopen. De ao-tegemoetkoming maakt onderdeel uit van de uitkeringslasten IVA, WGA, WAO en WAZ in tabel 3.2.

Beleidsrelevante kerncijfers

De kerncijfers WIA zijn gecombineerd met de kerncijfers WAO in tabel 3.4.

A3. Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

De WAO is per 29 december 2005 vervangen door de WIA. De WAO blijft gelden voor werknemers die op 1 januari 2004 een WAO-uitkering ontvingen. De WAO verstrekt uitkeringen tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd. Daarom zullen er nog decennia lang mensen zijn die een beroep doen op de WAO. De WAO wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

De werknemer die op 1 januari 2004 al een WAO-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  • Hij is 15% of meer arbeidsongeschikt;

  • Hij heeft de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt.

De WAO blijft ook gelden voor werknemers die hun eerste ziektedag hadden vóór 1 januari 2004 of van wie het recht op WAO-uitkering is geëindigd, indien zij binnen vijf jaar (opnieuw) arbeidsongeschikt worden door dezelfde oorzaak. Hierdoor worden nog slechts nieuwe WAO-uitkeringen toegekend bij herleving van een oud recht.

Hoe hoog is de WAO-uitkering?

De WAO-uitkering bestaat uit twee fasen.

  • In de eerste fase ontvangt een WAO-gerechtigde een loondervingsuitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het dagloon. De uitkering bedraagt per 1 juli 2016 maximaal € 3.325,30 bruto per maand. De duur van de loondervingsuitkering is afhankelijk van de leeftijd op de ingangsdatum van de WAO-uitkering.

  • In de tweede fase ontvangt de WAO-gerechtigde een vervolguitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het vervolgdagloon. De hoogte van het vervolgdagloon is onder andere afhankelijk van de leeftijd die iemand heeft op de ingangsdatum van de WAO-uitkering. De vervolguitkering kan in principe doorlopen tot de AOW-gerechtigde leeftijd.

  • WAO-gerechtigden die op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een WAO-uitkering en meer dan 35% arbeidsongeschikt zijn ontvangen daarnaast een ao-tegemoetkoming van (in 2016) netto € 212,06 per jaar.

Budgettaire ontwikkelingen

Er is alleen nog instroom in de WAO door herleving van uitkeringen. Er worden dan ook nauwelijks nog nieuwe WAO-uitkeringen toegekend. Tegelijkertijd worden er in 2017 21.000 uitkeringen beëindigd. De uitkeringslasten WAO dalen in 2017 met circa € 345 miljoen. In latere jaren gaat de daling van de uitkeringslasten minder snel. Dit komt vooral doordat WAO-uitkeringen langer kunnen doorlopen als gevolg van de (versnelde) verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.4 Kerncijfers IVA , WGA en WAO1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

IVA, WGA en WAO

     

Bestand in uitkeringen (x 1.000, ultimo)

545

546

547

• waarvan IVA

72

83

94

• waarvan WGA

158

169

179

• waarvan WAO

315

294

274

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

8,1

7,9

7,8

       

Instroom in uitkeringen (x 1.000)

36

39

39

• waarvan IVA

8,5

9,5

9,3

• waarvan WGA

27

29

29

• waarvan WAO

0,9

0,8

0,8

Instroomkans (%)

0,5

0,6

0,6

       

Uitstroom uit uitkeringen (x 1.000)

45

38

38

• waarvan IVA

6,2

6,5

7,2

• waarvan WGA

9,9

9,7

9,9

• waarvan WAO

29

22

21

Doorstroom van WGA naar IVA (x 1.000)

8,4

8,2

8,8

Uitstroomkans WAO + WIA (%)

7,6

7,0

7,0

       

WGA

     

Aandeel werkende WGA’ers met resterende verdiencapaciteit (%, ultimo)

42

2

2

1

UWV, jaarverslag.

2

Het aandeel werkende WGA’ers wordt niet geraamd.

Handhaving

De kerncijfers preventie laten een stabiel beeld zien ten opzichte van 2014. De kerncijfers opsporing wijzen op een lichte daling van het aantal geconstateerde overtredingen en het totaal benadelingsbedrag. De incassoratio’s laten een stabiel beeld zien.

Tabel 3.5 Kerncijfers IVA, WGA en WAO (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Preventie12

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

78

83

Kennis van de verplichtingen (%)

89

91

       

Opsporing3

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,7

1,8

1,7

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

12

9,8

9,4

       

Terugvordering3

     

Incassoratio 2013 (%)

20

40

57

Incassoratio 2014 (%)

4

20

49

Incassoratio 2015 (%)

– 4

– 4

22

1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2015». Kerncijfers preventie alleen van toepassing op WGA en WAO. Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

2

Deze cijfers zijn exclusief IVA. Deze is bij het onderzoek «Kennis der verplichtingen en detectiekans» buiten beschouwing gebleven.

3

UWV, jaarverslag.

4

Deze cijfers komen niet voor.

A4. Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)

De WAZ is een verplichte verzekering voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeuren-grootaandeelhouders en meewerkende echtgenoten tegen de inkomensgevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. De WAZ is op 1 augustus 2004 ingetrokken. Sindsdien kunnen ondernemers zelf bepalen of zij de inkomensrisico’s al dan niet willen afdekken, bijvoorbeeld via een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. De WAZ blijft gelden voor zelfstandigen die op 1 augustus 2004 een uitkering ontvingen. De WAZ wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

De zelfstandige die op 1 augustus 2004 al een WAZ-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  • Hij is 25% of meer arbeidsongeschikt;

  • Hij heeft de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt.

Hoe hoog is de WAZ-uitkering?

De hoogte van de WAZ-uitkering hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid en het feitelijk gederfde inkomen per dag, mits dat niet hoger is dan het wettelijk minimumloon (de grondslag). De uitkering voor volledig arbeidsongeschikten is 75% van de grondslag en bedraagt per 1 juli 2016 € 1.152,90 bruto per maand. Heeft de betrokkene voortdurend oppas en verzorging nodig, dan kan de uitkering worden verhoogd tot maximaal 100% van de grondslag. WAZ-gerechtigden die op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een WAZ-uitkering en meer dan 35% arbeidsongeschikt zijn ontvangen daarnaast een ao-tegemoetkoming van (in 2016) netto € 212,06 per jaar.

Budgettaire ontwikkelingen

De toegang voor zelfstandigen tot de WAZ is per 1 augustus 2004 beëindigd. In de WAZ is nog slechts in beperkte mate sprake van nieuwe instroom, die bestaat uit herleving van uitkeringen. Het WAZ-bestand en de uitkeringslasten nemen de komende jaren af, met name door het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd van het zittend bestand. De hogere AOW-gerechtigde leeftijd heeft als gevolg dat WAZ-uitkeringen langer kunnen doorlopen. Hierdoor dalen de uitkeringslasten in de WAZ minder snel.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.6 Kerncijfers WAZ1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Bestand in uitkeringen (x 1.000, ultimo)

15

14

12

1

UWV, jaarverslag.

B. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW

Voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden in de WIA, WAO, WAZ en ZW zet het UWV middelen in om hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. Het UWV zet deze middelen in voor de inkoop van trajecten en diensten gericht op het vinden van werk en voorzieningen na werkaanvaarding (waaronder vervoersvoorzieningen, werkplekaanpassing en jobcoaching). Het UWV beschikt vanaf 2015 over een geïntegreerd taakstellend re-integratiebudget voor de inzet van trajecten en van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (inclusief Wajongers). Dit budget wordt jaarlijks aan het UWV beschikbaar gesteld en door het UWV verantwoord via de reguliere rapportages.

Budgettaire ontwikkelingen

Voor het jaar 2017 is voor het premiegefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget € 80 miljoen beschikbaar. In het kader van de achterstanden bij de herbeoordelingen in de WIA worden in 2017 en 2018 extra middelen ingezet voor extra verzekeringsartsen. Dekking voor deze extra inzet van verzekeringsartsen komt uit het re-integratiebudget WIA/WAO/WAZ/ZW. Het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget heeft betrekking op de Wajong en wordt verantwoord in beleidsartikel 4 (tabel 4.1).

4. Jonggehandicapten

Artikel

De overheid biedt jonggehandicapten arbeids- en inkomensondersteuning.

Algemene doelstelling

De Wajong bestaat uit drie groepen die elk een eigen doelstelling hebben: de «oude Wajong» (tot 2010), de «Wajong2010» (2010 tot 2015) en de Wajong2015. Het moment van instroom bepaalt tot welke groep iemand behoort. In de «oude Wajong» staat inkomensondersteuning voorop en is arbeidsondersteuning beschikbaar voor hen die kunnen werken. Voor de «Wajong2010» (mensen die in de periode 2010 tot 2015 zijn ingestroomd) heeft de overheid als eerste doel de arbeidsparticipatie van Wajongers te bevorderen. Als zij perspectief hebben op het verrichten van arbeid staat voor deze Wajongers arbeidsondersteuning centraal. Als onderdeel van de arbeidsondersteuning kunnen zij zo nodig inkomensondersteuning aanvragen. De doelgroep van de Wajong2015 bestaat uit mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Zij zullen nooit kunnen werken, ook niet met ondersteuning. De overheid heeft voor deze groep als doel te voorzien in een inkomensvoorziening.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert het vinden van werk met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV en de REA-instituten. De Minister financiert de inkomensondersteuning via het verstrekken van uitkeringen. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen uit hoofde van de Wajong;

  • Het ter beschikking stellen van middelen voor het aan het werk helpen van mensen die arbeidsmogelijkheden hebben;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • De voortgezette werkregeling in de Wajong2010 wordt vanaf 2017 aangepast omdat de huidige regelgeving niet uitvoerbaar is. Vanaf 2017 zou het UWV iedere Wajonger die 27 jaar is en die zeven jaar recht heeft gehad op arbeidsondersteuning en niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, oproepen voor een beoordeling van de resterende verdiencapaciteit. Het is echter voor het UWV niet mogelijk om op theoretische basis aan iemand een loonwaarde of verdiencapaciteit toe te kennen onder het wettelijk minimumloon. Het voorstel is de regelgeving zo aan te passen dat iedere werkende Wajonger2010 die 27 jaar is, 7 jaar in de Wajong2010 heeft gezeten en een inkomen van 20% Wml of meer verwerft, een loonaanvulling ontvangt tot 100% Wml. Met de noodzakelijke wijziging van de voortgezette werkregeling wordt ook geregeld dat de Wajongers die nu in de oude Wajong zitten en overstappen naar de nieuwe Wajong geen 7 jaar meer hoeven te wachten voor ze in de voortgezette werkregeling stromen, omdat zij reeds 7 jaar in de Wajong hebben gezeten.

  • Per 1 juli 2017 wordt de Wml gewijzigd (zie beleidsartikel 1). De Wajonguitkeringen zijn gekoppeld aan het minimum(jeugd)loon. Daardoor stijgen de uitkeringen van Wajongers jonger dan 23 jaar.

  • In 2017 wordt de ao-tegemoetkoming verlaagd van € 212,06 netto per jaar naar € 175,63 netto per jaar. Hiermee worden onder andere de kosten voor herziening van het Wml en het besparingsverlies van de WIA-taakstelling uit het sociaal akkoord gedekt (zie hiervoor beleidsartikel 3).

  • In 2017 wordt de beleidsdoorlichting van artikel 4 uitgevoerd. De verwachting is dat deze beleidsdoorlichting eind 2017 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en -ontvangsten artikel 4 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Verplichtingen

3.112.006

3.254.164

3.239.793

3.213.509

3.259.339

3.292.815

3.327.955

Uitgaven

3.112.006

3.254.164

3.239.793

3.213.509

3.259.339

3.292.815

3.327.955

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

3.003.506

3.094.106

3.145.234

3.094.778

3.156.435

3.206.265

3.244.157

Wajong

3.003.506

3.094.106

3.145.234

3.094.778

3.156.435

3.206.265

3.244.157

               

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

108.500

160.058

94.559

118.731

102.904

86.550

83.798

Re-integratie Wajong

108.500

160.058

94.559

118.731

102.904

86.550

83.798

               

Ontvangsten

34.069

0

0

0

0

0

0

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en zijn derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Wajong.

Bijdragen aan ZBO’s en RWT’s:

De bijdragen aan ZBO’s en RWT’s zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft een re-integratiebudget voor Wajongers op grond van de Wajong.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)

De Wajong biedt inkomensondersteuning aan mensen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben en aan hen die tijdens hun studie voor het bereiken van de 30-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden. De Wajong wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

Mensen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd of tijdens hun studie arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben. Voor de Wajong2015 geldt hierbij als voorwaarde dat zij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

Hoe hoog is de Wajong-uitkering?

Voor mensen met recht op de oude Wajong die volledig arbeidsgehandicapt zijn is de uitkering 75% van het wettelijk minimumloon. Per 1 juli 2016 is dit € 1.152,90 bruto per maand voor mensen van 23 jaar en ouder. Voor jongeren is de uitkering 75% van het wettelijk minimumjeugdloon. In geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is deze afhankelijk van het arbeidsongeschiktheidspercentage.

Voor mensen met recht op de Wajong2010 is de uitkering ook 75% van het wettelijk minimumloon. Voor mensen die arbeidsmogelijkheden hebben geldt een activerende uitkeringsstructuur, waarbij «werken moet lonen» het uitgangspunt is. Verdient een Wajonger in de werkregeling meer dan 20% van het minimumloon, dan mag hij de helft van elke extra verdiende euro houden, tot 100% van het minimumloon. Jonggehandicapten in de Wajong2010 die studeren ontvangen een uitkering van 25% van het wettelijk minimumloon.

Mensen met recht op de Wajong2015 ontvangen een uitkering van 75% van het wettelijk minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

Vanaf 2015 is de Wajong alleen nog toegankelijk voor mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Hierdoor is de instroom sterk gedaald en sinds 2015 kleiner dan de uitstroom. Dit zet zich naar verwachting door in 2017, waardoor het volume van 2016 op 2017 daalt. Desondanks stijgen de verwachte uitgaven, doordat de gemiddelde uitkering sterker stijgt. Dit heeft meerdere oorzaken:

  • De nieuwe instroom heeft duurzaam geen arbeidsmogelijkheden en zal daarom een volledige uitkering ontvangen. Van de personen die uitstromen zal een deel een gedeeltelijke uitkering hebben, omdat zij wel werken.

  • De gemiddelde leeftijd van de Wajongers neemt toe, omdat de grote groep die de afgelopen jaren is ingestroomd ouder wordt. Hierdoor neemt het percentage Wajongers dat een uitkering krijgt dat gebaseerd wordt op het minimumjeugdloon af.

  • Het aantal mensen dat op grond van de studieregeling nog een uitkering van 25% van het wettelijk minimumloon ontvangt neemt af. Deze personen in de Wajong2010 krijgen een hogere uitkering omdat ze niet meer studeren en doorstromen naar de werk- of uitkeringsregeling.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het totale volume van de Wajong neemt af. Dit wordt veroorzaakt doordat de uitstroom uit de oude Wajong en Wajong2010 groter is dan de instroom in de Wajong2015. In 2017 zal naar verwachting een deel van de mensen in de oude Wajong overstappen naar de Wajong2010, als gevolg van de wijzigingen in de voortgezette werkregeling. Hierdoor daalt het aantal mensen in de oude Wajong en stijgt het aantal mensen in de werkregeling in de Wajong2010. Het verwachte aantal werkenden neemt toe als gevolg van de banenafspraak voor arbeidsbeperkten.

Tabel 4.2 Kerncijfers Wajong
   

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Volume Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen, ultimo)1

249

246

243

waarvan oude Wajong (tot 2010)

181

177

168

waarvan Wajong2010 (2010 tot 2015)

67

65

70

 

o waarvan werkregeling (%)

78

74

77

 

o waarvan studieregeling (%)

12

9

6

 

o waarvan duurzaam geen arbeidsmogelijkheden (%)

10

17

18

waarvan Wajong2015

1,3

2,9

4,9

         

Instroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen)1

4,5

3,7

3,9

Uitstroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen)1

6,4

6,8

6,9

         

Aandeel werkenden in de oude Wajong en Wajong2010 (%)

23

25

26

1

UWV, jaarverslag.

Handhaving

De kerncijfers voor de Wajong laten over het totaal een redelijk stabiel beeld zien. De kerncijfers opsporing zijn in 2015 nagenoeg gelijk aan 2014. Er zijn iets minder overtredingen geconstateerd, het gemiddelde bedrag per overtreding is daarentegen iets hoger. De incassoratio’s laten een stabiel beeld zien.

Tabel 4.3 Kerncijfers Wajong (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

77

73

Kennis van de verplichtingen (%)

85

86

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,3

1,5

1,2

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

4,6

4,3

4,0

       

Terugvordering2

     

Incassoratio 2013 (%)

21

46

59

Incassoratio 2014 (%)

3

23

50

Incassoratio 2015 (%)

3

3

18

1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2015». Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

2

UWV, jaarverslag.

3

Deze cijfers komen niet voor.

B. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Re-integratie Wajong

Voor jonggehandicapten is een re-integratiebudget beschikbaar om hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. Dit budget is bestemd voor de inzet van trajecten gericht op het vinden van werk, voorzieningen na werkaanvaarding (waaronder jobcoaching) en voor de financiering van de REA-instituten. Jonggehandicapten met arbeidsvermogen zijn verplicht om mee te werken aan re-integratie. Specifiek voor jonggehandicapten met arbeidsmogelijkheden die vallen onder de Wajong2010 geldt een acceptatieplicht van passende arbeid. Het UWV beschikt vanaf 2015 over een geïntegreerd taakstellend re-integratiebudget voor de inzet van trajecten en voorzieningen voor de ondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (Wajong, WIA, WAO, WAZ en ZW). Het premiegefinancierde deel van het re-integratiebudget heeft betrekking op de WIA,WAO,WAZ en ZW en wordt verantwoord in beleidsartikel 3.

Budgettaire ontwikkelingen

Voor het jaar 2017 is voor het begrotingsgefinancierde deel van het geïntegreerd taakstellend budget re-integratie Wajong € 140 miljoen beschikbaar. Een deel van dit budget (€ 45 miljoen) wordt reeds in 2016 aan het UWV betaald, om het kasritme van het Rijk te optimaliseren. Door de herindeling en aansluitende activering van oude-Wajongers met arbeidsvermogen worden er ten opzichte van eerdere jaren hogere uitgaven verwacht voor re-integratie Wajong in de jaren 2017 en 2018. Het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget neemt na 2017 geleidelijk af (zie tabel 4.1). Dit is het gevolg van de Participatiewet, waarin geregeld is dat de instroom in de Wajong wordt beperkt tot mensen die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben.

5. Werkloosheid

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid en stimuleert hen het werk te hervatten.

De overheid biedt werknemers die hun baan verliezen en geheel of gedeeltelijk werkloos worden, bescherming tegen het verlies aan loon als gevolg van werkloosheid. Zij kunnen een beroep doen op een uitkering die voorziet in een tijdelijk loonvervangend inkomen om de periode van werkloosheid te overbruggen. Hiervoor zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Werkloosheidswet (WW). Door middel van instrumenten als bijvoorbeeld de sollicitatieplicht, het besluit passende arbeid en inkomensverrekening stimuleert de overheid een terugkeer naar werk.

Brug-WW is erop gericht om arbeidsmobiliteit te stimuleren en transities naar beroepen waar een tekort is aan personeel te bevorderen. Het actieplan perspectief voor 50-plussers is erop gericht de arbeidsmarktpositie van 50-plussers te verbeteren en het risico op (langdurige) werkloosheid te beperken. Werklozen die bij instroom in de WW 60 jaar of ouder zijn, komen na afloop van hun WW-recht in aanmerking voor een uitkering op minimumniveau op grond van de Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW).

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WW of IOW en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot het sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen neemt de overheid deze verplichting over.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Daarnaast stimuleert de Minister met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan de werking van de arbeidsmarkt. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • Het borgen van het activerend karakter van de regelingen en van hun bijdrage aan de werking van de arbeidsmarkt;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • In juni 2016 is het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers» naar de Tweede Kamer gestuurd (Tweede Kamer, 2015–2016, 29 544, nr. 724). Kern van de aanpak is om vijftigplussers te ondersteunen bij het vinden van nieuw werk, werknemers wendbaarder te maken en werkgevers minder terughoudend te laten zijn bij het aannemen van nieuw personeel. Het actieplan is samen met de sociale partners opgesteld. De aanpak bevat – naast de bestaande instrumenten zoals de mobiliteitsbonus – een aantal nieuwe maatregelen. Het actieplan start op 1 januari 2017 en loopt twee jaar. Na 2018 zal op basis van een evaluatie van de aanpak en de arbeidsmarktsituatie van vijftigplussers worden bezien of en welke aanpak er verder nodig is.

  • Per april 2016 is het instrument brug-WW breder beschikbaar gesteld buiten de sectorplannen (Tweede Kamer, 2015–2016, 33 566, nr. 93). Brug-WW buiten de sectorplannen bestaat uit een parttime arbeidsovereenkomst bij een nieuwe werkgever, in combinatie met een (gedeeltelijke) reguliere WW-uitkering voor de scholingsuren. Na afronding van de scholing geldt een baangarantie van minimaal 6 maanden waarbij de arbeidsovereenkomst wordt uitgebreid met de scholingsuren.

  • Sinds de wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen van 1 juli 2015 kan het WW-dagloon voor starters, herintreders en flexwerkers lager uitkomen dan voorheen. Daarnaast komt het dagloon voor werknemers die na twee jaar ziekte een beroep doen op WW lager uit dan beoogd. Per 1 december 2016 wordt het Dagloonbesluit aangepast (Tweede Kamer, 2015–2016, 34 351, nr. 18). Starters, herintreders, flexwerkers en werknemers die twee jaar ziek zijn geweest en aansluitend een beroep doen op de WW tussen 1 juli 2015 en 1 december 2016, kunnen met de Tijdelijke regeling aanpassing Dagloonbesluit in aanmerking komen voor een eenmalige tegemoetkoming vanaf 1 april 2017.

  • Op dit beleidsartikel wordt bij het indienen van deze begroting nog gewerkt aan een beleidsdoorlichting. Deze doorlichting zal eind 2016 opgeleverd worden. Mogelijk geeft de beleidsdoorlichting aanleiding om het beleid te wijzigen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 5.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en -ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Verplichtingen

42.028

56.313

190.345

66.141

68.238

90.241

112.915

Uitgaven

42.028

56.313

190.345

66.141

68.238

90.241

112.915

waarvan juridisch verplicht (%)

   

90,1%

       
               

Inkomensoverdrachten

29.428

40.413

169.095

49.891

68.238

90.241

112.915

IOW

29.403

40.313

55.995

49.791

68.138

90.141

112.815

Cessantiawet (Caribisch Nederland)

25

100

100

100

100

100

100

Tijdelijke regeling aanpassing Dagloonbesluit

0

0

113.000

0

0

0

0

               

Subsidies

12.600

15.500

5.000

0

0

0

0

               

Opdrachten

0

400

16.250

16.250

0

0

0

               

Ontvangsten

2.961

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten IOW, uitkeringslasten Cessantiawet (Caribisch Nederland) en uitkeringslasten Tijdelijke regeling aanpassing Dagloonbesluit.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 30% juridisch verplicht, dit budget heeft betrekking op plaatsingsfees voor oudere werklozen.

De overige 70% is bestuurlijk gebonden door het sociaal akkoord dat het kabinet met de sociale partners heeft gesloten.

Opdrachten:

De opdrachten zijn voor 6% juridisch verplicht. Deze verplichting heeft betrekking op de campagne om de beeldvorming over vijftigplussers te verbeteren.

Tabel 5.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Uitgaven

6.546.924

5.759.794

5.498.862

5.287.315

5.086.250

4.871.336

4.723.004

               

Inkomensoverdrachten

6.546.924

5.759.794

5.399.200

5.105.584

4.823.604

4.525.675

4.285.132

WW

6.546.924

5.759.794

5.399.200

5.105.584

4.823.604

4.525.675

4.285.132

               

Nominaal

0

0

99.662

181.731

262.646

345.661

437.872

               

Ontvangsten

379.000

376.980

365.468

371.623

378.430

386.350

395.684

UFO

379.000

376.980

358.780

358.780

358.780

358.780

358.780

Nominaal

0

0

6.688

12.843

19.650

27.570

36.904

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

De IOW geeft werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar of ouder zijn, na afloop van hun WW-uitkering recht op een vervolguitkering. Ook gedeeltelijk arbeidsongeschikten die bij aanvang van de loongerelateerde WGA-uitkering 60 jaar of ouder zijn, kunnen na afloop van hun loongerelateerde uitkering recht hebben op IOW. De IOW is een tijdelijke regeling. In het sociaal akkoord is afgesproken om de IOW tot 2020 te verlengen en daarna een evaluatie uit te voeren. In de Wwz is daartoe opgenomen dat oudere WW’ers en WGA’ers in aanmerking kunnen komen voor een IOW-uitkering als zij vóór 1 januari 2020 werkloos of gedeeltelijk arbeidsongeschikt worden. De IOW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

  • Werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar of ouder zijn en die recht hebben op meer dan drie maanden WW-uitkering, komen bij beëindiging van hun WW-uitkering wegens het bereiken van de maximale duur in aanmerking voor een IOW-uitkering. De regeling is toegankelijk voor oudere werklozen die werkloos zijn geworden vanaf 1 oktober 2006;

  • Gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouderen hebben na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht op IOW als de loongerelateerde WGA is toegekend op of na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar. De regeling is toegankelijk als het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering op of na 1 januari 2008 is ontstaan.

Hoe hoog is de IOW-uitkering?

Deze uitkering is maximaal 70% van het wettelijk minimumloon. Dit is op 1 juli 2016 € 1.537,20 bruto per maand. De uitkering kan lager zijn dan 70% van het wettelijk minimumloon als:

  • De WW- of loongerelateerde WGA-uitkering, in de kalendermaand voor het einde van deze uitkering, lager was dan 70% van het minimumloon;

  • De betrokkene tijdens de IOW-uitkering andere inkomsten heeft, bijvoorbeeld loon of een andere uitkering.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de IOW stijgen van 2016 op 2017 met € 16 miljoen vanwege de stijging van de AOW-gerechtigde leeftijd. In latere jaren nemen de IOW-uitgaven verder ook toe als gevolg van de duurverkorting in de WW.

Beleidsrelevante kerncijfers

Door de stijging van de AOW-gerechtigde leeftijd verblijven mensen gemiddeld langer in de IOW. Hierdoor neemt het IOW-volume in 2016 en 2017 toe.

Tabel 5.3 Kerncijfers IOW1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Volume IOW (x 1.000 uitkeringsjaren)

2,6

3,5

4,4

1

UWV, jaarverslag.

A2. Cessantiawet (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

Budgettaire ontwikkelingen

Er wordt een in de tijd constant uitgavenpatroon verondersteld. De uitgaven kunnen van jaar tot jaar sterk fluctueren, afhankelijk van het aantal bedrijven dat failliet is gegaan en het aantal betrokken werknemers. Specifieke kenmerken van de betrokken werknemers, zoals gemiddeld dienstverband en gemiddeld loon, kunnen ook sterk fluctueren en de hoogte van de uitkeringslasten van jaar tot jaar beïnvloeden.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal uitkeringen dat o.b.v. de Cessantiawet wordt verstrekt is beperkt. Het volume wordt geraamd op minder dan 100 uitkeringen per jaar.

Tabel 5.4 Kerncijfers Cessantiawet (Caribisch Nederland)1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Volume Cessantiawet (x 1.000 uitkeringen)

<0,1

<0,1

<0,1

1

SZW unit RCN.

A3. Tijdelijke regeling aanpassing Dagloonbesluit

Sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid kan het dagloon voor enkele groepen WW-gerechtigden lager uitkomen. Dit betreft starters, herintreders, flexwerkers en werknemers die twee jaar ziek zijn geweest en aansluitend een beroep doen op de WW. Per 1 december 2016 wordt het Dagloonbesluit aangepast met voor deze groepen een dagloonverhogend effect. Over de tussenliggende periode kunnen betrokkenen in aanmerking komen voor een eenmalige tegemoetkoming. Het UWV voert deze overgangsregeling uit vanaf 1 april 2017.

Wie komt er voor in aanmerking?

Recht op een tegemoetkoming hebben:

  • Starters, herintreders en flexwerkers die recht hebben gehad op een WW-uitkering die is ontstaan op of na 1 juli 2015 en voor 1 december 2016;

  • Starters, herintreders en flexwerkers die tijdens deze periode werkloos zijn geworden maar geen recht hebben gekregen op een WW-uitkering vanwege hun inkomsten;

  • Werknemers die na de wachttijd voor de Wet WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt waren en die recht hebben gehad op een WW-uitkering die is ontstaan in de periode van 1 juli 2015 tot 1 december 2016.

Een werknemer wordt als starter, herintreder of flexwerker aangemerkt als hij in de referteperiode geen loon heeft genoten in één of meer kalendermaanden.

Budgettaire ontwikkelingen

De overgangsregeling gaat gepaard met € 113 miljoen aan uitkeringslasten.

Beleidsrelevante kerncijfers

De overgangsregeling is een eenmalige compensatie die in 2017 wordt verstrekt. Het aantal personen dat in aanmerking komt voor de compensatie wordt geraamd op 113.000.

Tabel 5.5 Kerncijfers Tijdelijke regeling aanpassing Dagloonbesluit (x 1.000 personen)
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Volume Tijdelijke regeling aanpassing Dagloonbesluit (x 1.000 personen)

113

A4. Werkloosheidswet (WW)

De WW verzekert werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid. Het verlies aan inkomen kan voor een bepaalde periode gedeeltelijk opgevangen worden met een uitkering. De WW-uitkering duurt minimaal 3 maanden. De maximale duur wordt vanaf 2016 stapsgewijs – één maand per kwartaal – teruggebracht van 38 maanden naar 24 maanden. Bovendien wordt de opbouw van WW-rechten vanaf 2016 aangepast. De maximale duur is daarbij afhankelijk van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt voordat hij werkloos werd. Per jaar arbeidsverleden bouwt een werknemer de eerste tien jaar één maand recht op een WW-uitkering op. Vanaf tien jaar arbeidsverleden bouwt een werknemer vanaf 2016 met elk extra gewerkt jaar een halve maand recht op WW-uitkering op. De WW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

Om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen moet iemand in ieder geval:

  • De AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt en verzekerd zijn voor de WW;

  • Minimaal vijf arbeidsuren per week kwijtraken (of voor wie minder dan tien uur per week werkte, minimaal de helft van de arbeidsuren);

  • Geen recht meer hebben op loon over die verloren arbeidsuren;

  • Beschikbaar zijn om te gaan werken;

  • Voldoen aan de wekeneis: in de 36 weken voor de eerste werkloosheidsdag in minimaal 26 weken in loondienst hebben gewerkt;

  • Geen ZW-uitkering, WAO-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid of IVA-uitkering ontvangen;

  • Geen WGA-uitkering ontvangen (tenzij men naast de WGA-uitkering werkte, en die baan is kwijtgeraakt);

  • Zich tijdig registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf;

  • Niet verwijtbaar werkloos zijn. Verwijtbaar werkloos is iemand die zelf ontslag heeft genomen of om een dringende reden is ontslagen. In dat geval krijgt de werknemer geen uitkering of een korting op de uitkering.

Hoe hoog is de WW-uitkering?

De eerste twee maanden bedraagt de uitkering 75%, daarna 70% van het loonverlies (oude maandloon minus eventueel inkomen). Inkomsten uit arbeid worden gedeeltelijk verrekend, zodat het totale inkomen toeneemt naarmate de betrokkene meer werkt. De hoogte van het maandloon is gemaximeerd, waardoor de 75%-uitkering per 1 juli 2016 maximaal € 3.325,30 bruto per maand bedraagt en de 70%-uitkering maximaal € 3.103,62.

Budgettaire ontwikkelingen

Het herstel van de arbeidsmarkt zet in 2016 door, maar voor 2017 verwacht het CPB in verband met de Brexit dat het herstel wordt getemperd. Deze ontwikkelingen leiden in 2016 tot een daling van de WW-uitgaven met circa € 790 miljoen en in 2017 tot een beperktere daling van € 360 miljoen. De effecten van de Wwz groeien vanaf 2016 geleidelijk in. Onder meer de aanpassing van het besluit passende arbeid en invoering van inkomensverrekening hebben daarbij in de komende jaren naar verwachting al een licht neerwaarts effect op de uitkeringslasten.

Beleidsrelevante kerncijfers

De werkloosheid zal in 2016 en 2017 naar verwachting dalen. Dit leidt tot een afname van de WW-instroom. De nieuwe WW-systematiek op basis van inkomensverrekening heeft een vertragend effect op de uitstroom. Het recht op uitkering wordt pas administratief beëindigd nadat gebleken is dat de opgegeven inkomsten overeenkomen met de inkomstenopgave van de werkgever in de polisadministratie. Daarnaast valt de uitstroom mogelijk lager uit dan voorheen, omdat mensen die tegen een lager uurloon vanuit de WW gaan werken, een aanvulling uit de WW blijven behouden.

Hoewel het herstel van de arbeidsmarkt in 2017 wordt getemperd in verband met de Brexit, komt het aantal beëindigde WW-uitkeringen naar verwachting zowel in 2016 als in 2017 hoger uit dan het aantal nieuwe uitkeringen. Het WW-volume vertoont daarmee meerjarig een dalend verloop.

Tabel 5.6 Kerncijfers WW
 

Realisatie

20151

Raming

2016

Raming

2017

Volume WW (x 1.000 uitkeringsjaren)

343

327

306

Aantal lopende WW-uitkeringen (x 1.000, ultimo)

446

394

378

Aantal nieuwe WW-uitkeringen (x 1.000)

584

510

504

Aantal beëindigde WW-uitkeringen (x 1.000)

579

562

520

1

UWV, jaarverslag.

Het WW-volume in tabel 5.6 wordt weergegeven in uitkeringsjaren. Dit is het gemiddeld aantal WW-uitkeringen gedurende het kalenderjaar omgerekend naar voltijdsequivalenten. Daarnaast bevat tabel 5.6 het aantal lopende WW-uitkeringen per 31 december. De ontwikkeling van deze ultimostand kan via de onderste twee kerncijfers in de tabel worden verklaard uit de totale WW-instroom en de WW-uitstroom gedurende het kalenderjaar.

Handhaving

De kerncijfers preventie laten een stabiel en onveranderd hoog beeld zien. Dat de invoering van de Wwz niet heeft geleid tot een verslechtering van dit beeld, is positief. De kennis van de verplichtingen is met 3% gestegen. Dit heeft mogelijk te maken met de extra informatievoorziening aan WW’ers in 2015 in het kader van de invoering van de Wwz. De kerncijfers opsporing zijn gedaald. Door de inkomensverrekening van de Wwz, sinds 1 juli 2015, vallen het aantal geconstateerde overtredingen en het totaal benadelingsbedrag in 2015 lager uit dan in 2014. De incassoratio’s laten een stabiel beeld zien.

Tabel 5.7 Kerncijfers WW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

84

84

Kennis van de verplichtingen (%)

94

97

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

31

43

27

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

42

63

40

       

Terugvordering 2

     

Incassoratio 2013 (%)

33

56

65

Incassoratio 2014 (%)

3

23

49

Incassoratio 2015 (%)

3

3

34

1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2015». Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

2

UWV, jaarverslag.

3

Deze cijfers komen niet voor.

B. Subsidies

Het kabinet heeft in 2013 middelen aan het UWV beschikbaar gesteld voor de aanpak van de werkloosheid onder ouderen op basis van het Actieplan 55-plus werkt. Het plan bevat een subsidieregeling waarmee 55-plussers via de werkgever of op eigen aanvraag scholing(svouchers) kunnen krijgen of die intermediairs een plaatsingsfee toekent wanneer zij een oudere werkzoekende duurzaam (minimaal 3, 6 of 12 maanden) aan een baan helpen. De doelgroep voor deze aanpak en de bijbehorende subsidieregeling is in 2014 uitgebreid naar 50-plussers (Tweede Kamer, 2013–2014, 29 544, nr. 540). Het Actieplan loopt af op 1 oktober 2016. In 2017 kunnen na 6 en 12 maanden gerekend vanaf 1 oktober 2016 nog plaatsingsfees toegekend worden.

C. Opdrachten

Het budget dat in beleidsartikel 5 onder Opdrachten is opgenomen is onder meer gericht op het voorkomen van werkloosheid door werkende 50-plussers meer wendbaar te maken. Dit betreft de introductie van een tweede loopbaanadvies, training voor leidinggevenden en een centraal aanspreekpunt voor werkgevers. Ook is budget beschikbaar voor experimenten om kansen bij werkgevers te benutten die nu onbenut blijven, zoals in de techniek en de ambachten. Het actieplan wordt ondersteund door een campagne om de beeldvorming over 50-plussers te verbeteren. Oud-voetbalinternational John de Wolf zal als boegbeeld van het actieplan hier een belangrijke rol in spelen. Voor bovenstaande maatregelen is in 2017 en 2018 in totaal € 32,5 miljoen beschikbaar. In totaal is er voor het Actieplan «Perspectief voor vijftigplussers» € 68 miljoen beschikbaar. De resterende middelen worden verantwoord op de beleidsartikelen 6 en 11.

D. Ontvangsten

De overheid is eigenrisicodrager voor de WW. Het UWV verhaalt de WW-uitkeringen op de betrokken overheidswerkgever. Dit wordt als ontvangsten Uitvoeringsfonds voor de Overheid (UFO) op dit beleidsartikel van de begroting opgenomen. Als gevolg van de aantrekkende arbeidsmarkt nemen de ontvangsten UFO in 2017 naar verwachting met € 18 miljoen af.

6. Ziekte en zwangerschap

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van ziekte en stimuleert hen het werk te hervatten. De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van zwangerschap.

De overheid vindt dat mensen die ziek worden en waarbij de loonbetalingsverplichting bij ziekte voor de werkgever niet van toepassing is, ook verzekerd moeten zijn van een tijdelijk loonvervangend inkomen. Zij kunnen het verlies aan inkomen daarom voor een periode van twee jaar, gelijk aan de periode van de loonbetalingsverplichting, opvangen met een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Door middel van verzuimbegeleiding en re-integratie stimuleert de overheid deze werknemers om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan.

Ook tijdens de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof voorziet de overheid in een tijdelijk loonvervangend inkomen. Op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) komen zwangere werknemers en zelfstandigen in aanmerking voor een uitkering.

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose door blootstelling aan asbest, kunnen van de overheid een tegemoetkoming of een voorschot op een schadevergoeding ontvangen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS).

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering op grond van de Ziekteverzekering (ZV).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV en de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Het bestaande kraamverlof van 2 dagen met behoud van loon wordt uitgebreid. Een wetsvoorstel om dit uit te breiden met 3 dagen verlof met een uitkering van het UWV is in voorbereiding. De uitkering is gelijk aan het loon met als bovengrens het maximum dagloon. De verwachting is dat parlementaire behandeling van het wetsvoorstel in 2017 wordt afgerond. Invoering is voorzien voor 1 januari 2019. Doelgroep van de regeling zijn de echtgeno(o)t(e) / partner van de moeder dan wel degene die het kind erkend heeft. Het verlof moet worden opgenomen binnen vier weken na de dag van de bevalling.

  • In het eerste kwartaal van 2017 zal binnen de ZW een experiment starten om te onderzoeken of vervroegde inzet van de no-riskpolis, de arbeidsparticipatie bevordert. Dit zal alleen gelden voor vangnetters die geen werkgever meer hebben en die de eerstejaarsziektewetbeoordeling bereiken.

  • De SER zal in 2016 een advies uitbrengen over een sluitend stelsel voor arbeidsongeschiktheid voor zowel werknemers als zelfstandigen.

  • In het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2017 is een voorstel voor uitbreiding van het wettelijk zwangerschaps- en bevallingsverlof in Caribisch Nederland van 12 naar 16 weken opgenomen. De periode waarin zwangere werknemers op grond van de Wet ziekteverzekering BES aanspraak op ziekengeld kunnen maken wordt daarmee verlengd. De beoogde ingangsdatum is 1 januari 2017.

  • Bij ontslag van een werknemer wegens (langdurige) arbeidsongeschiktheid is de werkgever een transitievergoeding verschuldigd, na de periode van loondoorbetaling. Werkgevers zullen voor deze kosten van de transitievergoeding door het UWV worden gecompenseerd. Een wetsvoorstel van deze strekking is in voorbereiding (zie A4).

  • In 2017 wordt de beleidsdoorlichting van beleidsartikel 6 uitgevoerd. De verwachting is dat deze beleidsdoorlichting en evaluatie van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters in 2017 aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. In september 2015 is de Tweede Kamer bij brief geïnformeerd over de opzet van deze beleidsdoorlichting (Tweede Kamer, 2015–2016, 30 982, nr. 24).

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en -ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Verplichtingen

7.581

7.269

7.450

7.549

7.650

7.801

7.951

Uitgaven

7.581

7.269

7.450

7.549

7.650

7.801

7.951

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

7.581

7.269

7.450

7.549

7.650

7.801

7.951

TAS

4.368

3.830

3.830

3.830

3.830

3.830

3.830

Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)

3.213

3.439

3.620

3.719

3.820

3.971

4.121

               

Ontvangsten

0

428

0

0

0

0

0

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten TAS en uitkeringslasten ziekteverzekering Caribisch Nederland.

Tabel 6.2 Premiegefinancierde uitgaven artikel 6 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Uitgaven

2.575.582

2.616.641

2.632.784

3.395.561

2.958.648

2.970.329

2.997.690

               

Inkomensoverdrachten

2.575.582

2.616.641

2.584.631

3.304.354

2.819.258

2.775.482

2.740.483

ZW

1.483.923

1.493.384

1.454.462

1.398.040

1.374.529

1.352.022

1.303.130

Transitievergoeding

0

0

0

755.000

215.000

180.000

180.000

WAZO1

1.091.659

1.123.257

1.130.169

1.151.314

1.172.729

1.186.460

1.200.353

WAZO kraamverlof

0

0

0

0

57.000

57.000

57.000

               

Nominaal

0

0

48.153

91.207

139.390

194.847

257.207

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

1

Uitkeringslasten zijn inclusief ZEZ en exclusief kraamverlof.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS)

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose als gevolg van blootstelling aan asbest kunnen een tegemoetkoming ontvangen op grond van de TAS. Indien zij de ziekte maligne mesothelioom of asbestose hebben gekregen door te werken met asbest (in dienst van een werkgever) of maligne mesothelioom hebben opgelopen via werkkleding van een huisgenoot, dan is de (voormalige) werkgever hiervoor aansprakelijk en kunnen zij een schadevergoeding bij de werkgever eisen. Dit kan echter lang duren. Tegelijkertijd is de levensverwachting van mensen met de ziekte maligne mesothelioom vaak erg kort. De TAS heeft tot doel asbestslachtoffers bij leven maatschappelijke erkenning te bieden in de vorm van een tegemoetkoming. Deze wordt vaak uitgekeerd in de vorm van een voorschot. Als de (voormalige) werkgever later alsnog een schadevergoeding betaalt wordt de tegemoetkoming hiermee verrekend. De TAS wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Mensen die ziek zijn geworden door het werken met asbest, krijgen een voorschot als:

  • Bij hen maligne mesothelioom of asbestose is vastgesteld;

  • Zij, of in het geval van maligne mesothelioom, een huisgenoot in loondienst bij een werkgever in Nederland werkten;

  • Zij, of in het geval van maligne mesothelioom, een huisgenoot op het werk zijn blootgesteld aan asbest;

  • Zij nog geen schadevergoeding hebben gekregen of een schadevergoeding hebben ontvangen die lager is dan € 19.605.

Hoe hoog is de TAS?

Zowel het voorschot als de tegemoetkoming is in 2016 € 19.605. Dit is een eenmalige uitkering. De hoogte van de TAS volgt de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten TAS worden vanaf 2016 constant verondersteld.

Beleidsrelevante kerncijfers

De raming van het volume is voor de komende jaren naar beneden bijgesteld op basis van de realisaties in 2015. De verwachting is dat het aantal toekenningen voor personen met asbestose afneemt in 2016 en 2017 ten opzichte van 2015 omdat de meeste aanvragen door werknemers die al eerder met asbestose zijn gediagnosticeerd inmiddels verwerkt zijn. Daarnaast daalt naar verwachting ook het aantal toekenningen in verband met maligne mesothelioom licht.

Tabel 6.3 Kerncijfers TAS1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Aantal toekenningen voorschot TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,4

0,4

0,4

– toekenning i.v.m. maligne mesothelioom

0,3

0,3

0,3

– toekenning i.v.m. asbesthose

0,1

<0,1

<0,1

Aantal terugontvangen voorschotten TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,2

0,2

0,2

Aantal toekenningen maligne mesothelioom bij leven ten opzichte van totaal aantal toekenningen (%)

86

2

2

1

SVB, jaarverslag.

2

Deze cijfers worden niet geraamd.

A2. Ziekteverzekering (ZV) (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering (ziekengeld) op grond van de Ziekteverzekering. De uitkering is gerelateerd aan het loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

Door de verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8) lopen de uitkeringen van de ZV langer door. Hierdoor nemen de uitkeringslasten ZV-Caribisch Nederland in de komende jaren in geringe mate toe. Daarnaast nemen de uitkeringslasten met € 130.000 per jaar toe door verlenging van het zwangerschapsverlof van 12 naar 16 weken.

Beleidsrelevante kerncijfers

Op dit moment ontbreekt een zinvol kerncijfer voor het aantal ZV-uitkeringen. De uitgaven vormen op dit moment het enige houvast met betrekking tot de ontwikkeling van de ZV. Dit heeft te maken met beperkingen in de rapportagemogelijkheden van de ICT-applicatie die wordt gebruikt. Een kerncijfer zal worden bepaald in samenhang met de voor 2017 voorziene nieuwbouw van deze applicatie.

A3. Ziektewet (ZW)

De ZW geeft zieke werknemers het recht op een uitkering als zij geen werkgever meer hebben die in geval van ziekte loon moet doorbetalen. De ZW bevat minimumnormen voor re-integratie. De ZW geldt ook voor een beperkte groep werknemers die wel in dienst zijn van een werkgever, namelijk werknemers die tijdelijk ongeschikt zijn voor het verrichten van hun werk (wegens arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en orgaandonatie) en werknemers met een zogenaamde no-riskpolis. De werkgever mag de ZW-uitkering dan verrekenen met het loon dat hij moet doorbetalen. De ZW wordt uitgevoerd door het UWV of door werkgevers zelf wanneer zij ervoor gekozen hebben om eigenrisicodrager te zijn voor de ZW-uitkeringslasten.

Wie komt er voor in aanmerking?

In aanmerking voor een ziektewetuitkering komen:

  • Uitzendkrachten (zonder vast contract met het uitzendbureau);

  • Oproepkrachten (afhankelijk van het soort oproepcontract);

  • Personen met een arbeidscontract dat afloopt tijdens de ziekte;

  • Personen die een WW-uitkering ontvangen en langer dan dertien weken ziek zijn;

  • Vrouwen die ziek worden als gevolg van zwangerschap of bevalling. Wanneer vrouwen in loondienst werken hebben zij tijdens hun zwangerschapsverlof recht op een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg. Als deze vrouwen door de zwangerschap vóór of na de bevalling ziek worden, ontvangen zij een ZW-uitkering;

  • Orgaandonoren die door hun donatie tijdelijk niet kunnen werken;

  • Personen met een no-riskpolis die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en die binnen vijf jaar nadat ze in dienst zijn gekomen van een werkgever ziek worden;

  • Ondernemers en directeuren-grootaandeelhouders kunnen een beroep doen op de ZW als zij hiervoor een vrijwillige verzekering hebben.

Hoe hoog is de ZW-uitkering?

De ZW-uitkering bedraagt meestal 70% van het loon dat de betrokkene gemiddeld per dag verdiende in het jaar voordat hij ziek werd. De hoogte van het dagloon is per 1 juli 2016 gemaximeerd op € 203,85 bruto per dag. Hierdoor bedraagt de uitkering maximaal € 3.103,62 bruto per maand. De uitkering duurt maximaal twee jaar.

Er zijn enkele uitzonderingen. Orgaandonoren en werkneemsters die arbeidsongeschikt zijn als gevolg van de zwangerschap of bevalling hebben recht op een ZW-uitkering van 100% van het dagloon, wat neerkomt op een uitkering van maximaal € 4.433,74 bruto per maand. Op verzoek van de werkgever kan het UWV de ZW-uitkering van personen die onder de no-riskpolis vallen het eerste jaar op 100% van het dagloon vaststellen.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten ZW van de bij het UWV verzekerde populatie nemen in 2017 met ca. € 40 miljoen af ten opzichte van 2016 vanwege een daling van het volume bij zieke werklozen en bij personen met een arbeidscontract dat afloopt tijdens ziekte (eindedienstverbanders). De ontwikkeling van het aantal zieke werklozen reageert met enige vertraging op een stijging of daling van het aantal WW-uitkeringen. Voor 2017 wordt uitgegaan van een daling van het aantal zieke werklozen als gevolg van een verbetering van de conjunctuur in 2015 en 2016. De daling van het aantal eindedienstverbanders wordt verklaard door een toename van het aantal werkgevers dat eigenrisicodrager is.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.5 Kerncijfers ZW1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Volume ZW (x 1.000 uitkeringsjaren)

88

87

84

Instroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

204

2

2

Uitstroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

277

2

2

1

UWV, jaarverslag.

2

In- en uitstroom worden niet geraamd.

Handhaving

De kerncijfers preventie laten een stabiel beeld zien. Uit de kerncijfers opsporing blijkt dat het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling licht is afgenomen in 2015 ten opzichte van 2014 en ook het totale benadelingsbedrag is gedaald. Hoewel de incassoratio 2014 in het eerste jaar achterblijft, is in het tweede jaar het verschil met de incassoratio 2013 afgenomen tot 9%-punt.

Tabel 6.6 Kerncijfers ZW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

79

81

Kennis van de verplichtingen (%)

94

94

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,6

1,2

0,7

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

4,0

3,5

2,3

       

Terugvordering2

     

Incassoratio 2013 (%)

29

49

58

Incassoratio 2014 (%)

3

11

38

Incassoratio 2015 (%)

3

3

26

1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2015». Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

2

UWV, jaarverslag.

3

Deze cijfers komen niet voor.

A4. Transitievergoeding

Bij ontslag van een werknemer wegens (langdurige) arbeidsongeschiktheid is de werkgever een transitievergoeding verschuldigd, na de periode van loondoorbetaling. Werkgevers zullen voor deze kosten van de transitievergoeding door het UWV worden gecompenseerd. Een wetsvoorstel van deze strekking is in voorbereiding. Naar verwachting kan de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel in 2017 worden afgerond en kan deze compensatieregeling ingaan per 1 januari 2018. Er wordt van uitgegaan dat de regeling terugwerkende kracht zal hebben tot 1 juli 2015. De compensatievergoeding zal worden gefinancierd vanuit het Awf, waar een verhoging van de premie tegenover staat.

A5. Wet arbeid en zorg (WAZO)

De WAZO bundelt een aantal wettelijke verlofvormen, zoals het zwangerschaps- en bevallingsverlof, kraamverlof, adoptie- en pleegzorgverlof, ouderschapsverlof en kort- en langdurend zorgverlof. Soms bestaat er recht op (gedeeltelijke) loondoorbetaling of op een uitkering (zwangerschaps- en bevallingsuitkering en adoptie- en pleegzorguitkering). Deze uitkeringen op grond van de WAZO worden uitgevoerd door het UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

In aanmerking voor een zwangerschaps- en bevallingsuitkering komen:

  • Vrouwelijke werknemers;

  • Andere vrouwelijke verzekerden voor de ZW (o.a. thuiswerksters en vrouwen die een ZW-, WW- of loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen);

  • Vrouwelijke vrijwillig verzekerden voor de ZW;

  • Vrouwen van wie de vermoedelijke bevallingsdatum binnen 10 weken na het einde van de verplichte ZW-verzekering ligt, evenals vrouwen die later uitgerekend zijn, maar die toch binnen 10 weken na het einde van de verplichte verzekering bevallen.

Er is een afzonderlijke uitkeringsregeling voor zwangere zelfstandigen, de regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ). Vrouwelijke zelfstandigen, directeuren-grootaandeelhouders, meewerkende echtgenoten en beroepsbeoefenaars op arbeidsovereenkomst (hulpen in de huishouding voor minder dan vier dagen per week) hebben gedurende ten minste 16 weken recht op een uitkering. Zie ook beleidsartikel 12.

Recht op kraamverlof ontstaat als het de echtgeno(o)te of de geregistreerd partner betreft. Daarnaast hebben ook ongehuwd samenwonende en de partner die het kind erkent, recht op dit verlof.

Hoe hoog is de WAZO?

De zwangerschaps- en bevallingsuitkering, het kraamverlof en de adoptie- en pleegzorguitkering bedraagt 100% van het laatstverdiende loon, tot een maximum van 100% van het maximumdagloon. Dit is per 1 juli 2016 gelijk aan € 4.433,74 bruto per maand. De hoogte van de uitkering voor zelfstandigen is maximaal het wettelijk minimumloon (per 1 juli 2016 € 1.537,20 bruto per maand).

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van een verwachte lichte toename van het aantal geboorten de komende jaren, nemen de uitgaven voor zwangerschap- en bevallingsverlof in 2017 met ca. € 7 miljoen toe ten opzichte van 2016. Vanaf 2019 wordt het kraamverlof met drie dagen uitgebreid. De uitgaven hieraan bedragen € 57 miljoen per jaar.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 6.7 Kerncijfers WAZO1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Totaal aantal toekenningen zwangerschap- en bevallingsverlofuitkering (x 1.000 uitkeringen)

137

137

138

Aantal toekenningen werknemers (x 1.000 uitkeringen)

128

127

128

Aantal toekenningen zelfstandigen (x 1.000 uitkeringen)

9,8

10,0

10,2

1

UWV, jaarverslag.

7. Kinderopvang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt financiële ondersteuning aan werkende ouders voor kinderopvang en bevordert de kwaliteit van kinderopvang.

De overheid hecht aan goede en financieel toegankelijke kinderopvang, zodat ouders arbeid en zorg kunnen combineren en kinderen goed toegerust zijn op het primair onderwijs. Voor de bevordering van de arbeidsparticipatie is het belangrijk dat ouders van jonge kinderen actief blijven op de arbeidsmarkt. Bovendien zorgt goede kinderopvang er ook voor dat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling.

Om de kwaliteit van kinderopvang te bevorderen heeft de overheid in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) vastgesteld aan welke eisen de kinderopvangvoorzieningen moeten voldoen. De GGD houdt hier toezicht op. Daarnaast steunt de Minister via subsidies projecten ter verbetering van de kwaliteit van kinderopvang. Dit om ervoor te zorgen dat ouders hun kind naar een kinderopvangvoorziening kunnen sturen die van goede kwaliteit is. De kinderopvangondernemers zijn verantwoordelijk voor het goed functioneren van de kinderopvang. Gastouderbureaus en gastouders zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van gastouderopvang. Ouders hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de keuze voor een kinderopvangvoorziening en kunnen hun invloed onder andere via de oudercommissies uitoefenen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel, financiert met de kinderopvangtoeslag (KOT) het gebruik van kinderopvang en stimuleert met subsidies de bevordering van de kwaliteit van kinderopvang. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • Het vaststellen van de hoogte van de kinderopvangtoeslag en de voorwaarden waaronder deze wordt toegekend;

  • Het ter beschikking stellen van middelen aan gemeenten via het Gemeentefonds ter financiering van toezicht en handhaving op de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk;

  • Het borgen van de kwaliteit van toezicht en handhaving;

  • Het bevorderen van de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering van de KOT door de Belastingdienst.

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Het kabinet intensiveert vanaf 2017 € 200 miljoen structureel in de kinderopvang (Tweede Kamer, 2015–2016, 31 322, nr. 303). De kinderopvangtoeslag wordt verhoogd, waarbij het maximum vergoedingspercentage in de eerste kindtabel naar 94% en in de tweede kindtabel naar 95% stijgt en de vaste voet naar 33,3% wordt verhoogd. Daarnaast blijven ouders bij werkloosheid ook in 2017 zes in plaats van drie maanden recht houden op kinderopvangtoeslag. De maximum uurprijzen worden naast de reguliere indexatie eenmalig extra verhoogd. Hierdoor nemen de maximum uurprijzen in alle opvangsoorten in 2017 met 4,2% toe.

  • De komst van het personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk is uitgesteld. De Tweede Kamer is geïnformeerd over de vertraging bij de invoering (Tweede Kamer, 2015–2016, 31 322, nr. 301). Er wordt momenteel een heroriëntatie uitgevoerd op de realisatie en invoering van het personenregister. De Tweede Kamer zal in het najaar van 2016 per brief worden geïnformeerd over het resultaat van de heroriëntatie. Het uitstel van het personenregister heeft geen invloed op de huidige continue screening op basis van bestandsopbouw, deze loopt gewoon door.

  • Het kabinet zet in op verdere harmonisatie van peuterspeelzalen en kinderopvang, waarbij verschillen tussen de twee voorzieningen worden weggenomen. Hierbij wordt de financieringsstructuur voor werkende ouders vanaf 2018 gelijk getrokken.

  • In het kader van «Innovatie en Kwaliteit in de Kinderopvang» wordt gewerkt aan herijking van de kwaliteitseisen voor de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk en aanpassing van het toezicht daarop. Heldere doelen, duidelijke eisen en betere kwaliteit zijn de uitgangspunten. Het wetsvoorstel zal in het najaar van 2016 naar de Tweede Kamer worden gestuurd.

  • Het kabinet wil de financiering van de kinderopvang wijzigen naar een systeem van directe financiering. Dit systeem is gebaseerd op twee pijlers: de rijksoverheid bekostigt kinderopvangorganisaties rechtstreeks, en ouders betalen een eigen bijdrage afhankelijk van hun inkomen. Het systeem komt in de plaats van de huidige kinderopvangtoeslag. De geldstromen van en naar ouders worden hiermee beperkt, wat de risico’s van onverwachte nabetalingen en terugvorderingen verkleint. De beoogde invoeringsdatum van (volledige) directe financiering is 2020. Naar verwachting wordt het wetsvoorstel nog deze kabinetsperiode aan de Tweede Kamer aangeboden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 7.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en -ontvangsten artikel 7 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Verplichtingen

2.118.056

2.441.223

2.597.959

2.710.940

2.750.462

2.778.105

2.802.582

Uitgaven

2.120.773

2.441.223

2.597.959

2.710.940

2.750.462

2.778.105

2.802.582

waarvan juridisch verplicht (%)

   

99,2%

       
               

Inkomensoverdrachten

2.101.032

2.417.338

2.565.833

2.697.721

2.736.739

2.763.952

2.788.429

               

Subsidies

5.560

4.883

5.372

4.606

4.600

4.600

4.600

               

Opdrachten

2.606

5.440

2.986

1.563

2.073

2.503

2.503

               

Bijdrage aan agentschappen

11.575

13.562

23.768

7.050

7.050

7.050

7.050

DUO

9.099

13.084

22.668

5.950

5.950

5.950

5.950

Justis

307

270

250

250

250

250

250

Centraal informatiepunt beroepen gezondheidszorg

2.169

208

850

850

850

850

850

               

Ontvangsten

1.539.131

1.495.030

1.426.533

1.424.773

1.417.870

1.428.958

1.431.602

Ontvangsten algemeen

457.088

403.317

334.820

333.060

326.157

337.245

339.889

Werkgeversbijdrage kinderopvang

1.082.043

1.091.713

1.091.713

1.091.713

1.091.713

1.091.713

1.091.713

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en daarom voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten kinderopvangtoeslag.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 88% juridisch verplicht. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om subsidies gericht op de bevordering van kwaliteit van kinderopvang, op toezicht en handhaving in de gastouderopvang, op de harmonisatie van kwaliteitseisen in kinderopvang en peuterspeelzalen en op de versterking van de positie van ouders in het klachtrecht.

Het niet-juridisch verplichte deel betreft de Implementatie van de wetgeving harmonisatie peuterspeelzalen en de versterking van de positie van ouders.

Opdrachten:

De opdrachten zijn voor 24% juridisch verplicht. De juridisch verplichte uitgaven betreffen onder andere kosten voor onderzoek, gegevenslevering en projecten.

Het niet-juridisch verplichte deel betreft de evaluatie subsidieregeling Versterking Taal- en Interactievaardigheden van Beroepskrachten en Gastouders in de Kinderopvang, de kosten in het kader van Continue Screening, huidig toezicht, en het project «een betere basis voor peuters» en onderzoek.

Bijdrage aan agentschappen:

De bijdrage aan agentschappen is op basis van regelgeving voor 26% juridisch verplicht. Het overige deel betreft middelen voor de voorbereidende werkzaamheden in het kader van project Directe Financiering en voor de ICT-voorbereiding en -ontwikkeling van het Personenregister ten behoeve van Continue Screening in de kinderopvang en is bestuurlijk gebonden.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

Kinderopvangtoeslag (KOT)

Ouders die betaalde arbeid verrichten en ouders die tot een doelgroep behoren zoals omschreven in de Wko, ontvangen een inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang: de kinderopvangtoeslag. Hierbij geldt de voorwaarde dat zij hun kinderen naar een kinderopvanginstelling of gastouder brengen die voldoet aan de eisen van de Wko en daarom geregistreerd is in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP). De KOT wordt uitgevoerd door Belastingdienst/Toeslagen. DUO verzorgt de inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang en de SVB is verantwoordelijk voor de uitbetaling van de aanvulling op de KOT in het buitenland.

Wie komt er voor in aanmerking?

  • Ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren en beide werken (werknemers en zelfstandigen);

  • Alleenstaande ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren (werknemers en zelfstandigen);

  • Doelgroepouders, bijvoorbeeld ouders die studeren of deelnemen aan een traject om weer aan het werk te komen.

Hoe hoog is de kinderopvangtoeslag?

De hoogte van de kinderopvangtoeslag is van een aantal aspecten afhankelijk:

  • Hoogte van het verzamelinkomen;

  • Hoogte van de werkelijk betaalde uurprijs;

  • Het kind waar de opvang betrekking op heeft: voor het eerste kind geldt een andere toeslag dan voor tweede en volgende kinderen;

  • De opvangsoort: dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang kennen een verschillend maximumuurtarief waarvoor ouders een toeslag kunnen ontvangen;

  • Het aantal gewerkte uren door de ouder die de minste uren per jaar werkt dan wel de periode waarin een traject naar werk gevolgd wordt;

  • Het aantal uren dat gebruik wordt gemaakt van een kinderopvangvoorziening.

Budgettaire ontwikkelingen

Na de intensivering in 2016 wordt vanaf 2017 structureel € 200 miljoen geïntensiveerd in de kinderopvangtoeslag (Tweede Kamer, 2015–2016, 31 322, nr. 303). Daarnaast is het voornemen is om per 2018 de wet harmonisatie peuterspeelzaalwerk en kinderopvang in werking te laten gaan. Hierdoor zijn gemeenten niet meer verantwoordelijk voor de financiering van het huidige peuterspeelzaalwerk voor kinderen van ouders met recht op kinderopvangtoeslag. De ouders van deze kinderen kunnen vanaf 2018 kinderopvangtoeslag aanvragen. Hierdoor stijgen de uitgaven aan kinderopvangtoeslag.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal huishoudens en het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag laat door de intensiveringen in 2016 en 2017 in de kinderopvangtoeslag een aanzienlijke stijging zien van 5% in 2016 en 3% in 2017. Het gebruik in aantal uren per kind zal in de periode 2015–2017 naar verwachting stabiel blijven. Door de intensiveringen veranderen de verhoudingen in de bijdragen in de kosten van kinderopvang: het aandeel van ouders daalt van 38% in 2015 naar 30% in 2017, het aandeel van overheid en werkgevers(collectief) neemt tegelijkertijd toe van 62% naar 70%.

De indexering van de maximum uurprijzen is voor 2017 met 4,2% hoger dan gebruikelijk omdat naast de reguliere indexatie de maximum uurprijzen 2,5% extra worden verhoogd.

Tabel 7.2 Kerncijfers gebruik kinderopvang (jaargemiddelden)1
 

Realisatie

20152

Raming

2016

Raming

2017

Aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000, jaargemiddelde)

422

443

458

       

Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag (x 1.000, jaargemiddelde)

     

0–12 jaar

642

674

696

0–4 jaar

303

313

324

4–12 jaar

339

361

371

       

Deelname kinderen met kinderopvangtoeslag (%)

     

0–12 jaar

29%

31%

32%

0–4 jaar

43%

45%

46%

4–12 jaar

23%

24%

25%

       

Aantal uren per kind per maand

     

0–12 jaar

58

57

58

0–4 jaar

81

80

81

4–12 jaar

38

37

38

       

Gebruik kinderopvangtoeslag naar verzamelinkomen

Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag x 1.000

     

Tot 130% Wml

57

63

65

130% Wml tot 1½ x modaal

152

176

183

1½ x modaal tot 3 x modaal

346

347

358

3 x modaal en hoger

86

88

90

       

Aantal uren per kind per maand met kinderopvangtoeslag

     

Tot 130% Wml

76

75

75

130% Wml tot 1½ x modaal

54

53

54

1½ x modaal tot 3 x modaal

55

55

55

3 x modaal en hoger

67

65

65

1

SZW-berekeningen op basis van informatie van CBS (bevolkingsprognose voor berekening deelname) en Belastingdienst.

2

De realisatiecijfers van 2015 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers die nog kunnen wijzigen als gevolg van het definitief vaststellen van inkomen en gebruik.

Tabel 7.3 Kerncijfers kinderopvang bijdragen sectoren en ouders1
 

Realisatie

20152

Raming

2016

Raming

2017

Bijdragen sectoren (in %)

     

Collectief

62

68

70

Overheid

21

31

36

Werkgevers

41

37

34

Ouder

38

32

30

       

Gemiddelde tarieven van kinderopvanginstellingen (in €)3,4,5

     

Dagopvang

6,83

6,92

7,12

Buitenschoolse opvang

6,69

6,76

6,94

Gastouderopvang

5,56

5,61

5,77

       

Wettelijke maximum uurprijs (in €)6

     

Dagopvang

6,84

6,89

7,18

Buitenschoolse opvang

6,38

6,42

6,69

Gastouderopvang

5,48

5,52

5,75

       

Ouderbijdrage eerste kind in € per uur voor gezinsinkomen7

     

130% Wml

0,96

0,56

0,45

1½ x modaal

2,16

1,77

1,70

3x modaal

5,36

5,00

4,79

       

Ouderbijdrage volgende kind in € per uur voor gezinsinkomen7

     

130% Wml

0,49

0,41

0,37

1½ x modaal

0,84

0,45

0,47

3x modaal

1,53

1,14

1,19

1

SZW-berekeningen op basis van informatie van Belastingdienst.

2

De realisatiecijfers van 2015 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers die nog kunnen wijzigen als gevolg van het definitief vaststellen van inkomen en gebruik.

3

De raming is opgesteld in prijzen 2016. Echter, het geraamde gemiddelde tarief 2017 is, evenals de wettelijk maximum uurprijs 2017 weergegeven op prijsniveau 2017.

4

De cijfers over de gemiddelde uurprijs zijn gebaseerd op de uurprijzen die ouders aan de Belastingdienst/Toeslagen doorgeven. Deze kunnen afwijken van de door de ouders werkelijk betaalde uurprijzen.

5

Het betreft de gemiddelde uurprijzen, waarbij gewogen is naar gebruik. Ter illustratie: de uurprijs van gebruikers die 60 opvanguren afnemen weegt drie keer zo zwaar mee bij bepaling van het gemiddelde als de uurprijs van gebruikers die 20 opvanguren afnemen.

6

De maximum uurprijzen betreffen de vastgestelde maximum uurprijzen (en niet een raming).

7

Kosten van kinderdagopvang per uur voor ouders, gebaseerd op de maximum uurprijzen en de toeslag die ouders ontvangen.

B. Subsidies

Voor 2017 is er € 5,4 miljoen beschikbaar voor subsidies, dit betreft onder andere uitgaven aan:

  • De bevordering van de kwaliteit van kinderopvang, door middel van een subsidie voor de subsidieregeling Versterking Taal- en Interactievaardigheden Beroepskrachten en Gastouders in de Kinderopvang uitgevoerd door het Agentschap SZW en een bijdrage aan Bureau Kwaliteit Kinderopvang;

  • Toezicht en handhaving door middel van een bijdrage aan de Stichting Geschillencommissie in het kader van de versterking van de positie van ouders;

  • De harmonisatie van kwaliteitseisen in kinderopvang en peuterspeelzalen via een bijdrage aan de Brancheorganisatie Kinderopvang voor een project in permanente educatie, en via een bijdrage aan de MO-groep voor de ondersteuning van peuterspeelzaalorganisaties tijdens de harmonisatie.

C. Opdrachten

Voor 2017 is er € 3,0 miljoen beschikbaar voor opdrachten. Het opdrachtenbudget wordt onder andere gebruikt ten behoeve van uitgaven voor de ontwikkeling van instrumenten en daarnaast voor de evaluatie van de subsidieregeling Versterking Taal- en Interactievaardigheden van Beroepskrachten en Gastouders in de Kinderopvang, voor de financiering van huidig toezicht, voor het project Innovatie en Kwaliteit in de Kinderopvang, voor het project «een betere basis voor peuters» en voor diverse onderzoeken.

D. Bijdrage aan agentschappen

Voor 2017 wordt naar verwachting € 23,8 miljoen uitgegeven aan bijdragen voor agentschappen. Het merendeel hiervan is bestemd voor DUO, voornamelijk ten behoeve van voorbereidende werkzaamheden in het kader van het project Directe Financiering en daarnaast voor de ontwikkeling en beheer van het LRKP en de Gemeenschappelijke Inspectieruimte en het beheer van het Register Buitenlandse Kinderopvang en uitvoering van continue screening kinderopvang fase 1.

De bijdragen voor Justis en het Centraal informatiepunt beroepen gezondheidszorg zijn bestemd voor ICT-voorbereiding en -ontwikkeling van het Personenregister in het kader van continue screening in de kinderopvang, onder voorbehoud van de uitkomst van de heroriëntatie waarover de Tweede Kamer dit najaar wordt geïnformeerd. Voor Justis betreft dit daarnaast ook de kosten voor uitvoering van continue screening kinderopvang fase 1.

E. Ontvangsten

De ontvangsten bestaan uit twee componenten, de ontvangsten algemeen en de werkgeversbijdrage. De ontvangsten algemeen zijn de terugbetalingen door ouders die in eerdere jaren te veel aan kinderopvangtoeslag hebben ontvangen. De daling van de ontvangsten is vooral het gevolg van de daling van de uitgaven aan kinderopvangtoeslag in de afgelopen jaren. Als gevolg van de intensiveringen in 2016 en 2017 stijgen de uitgaven aan kinderopvangtoeslag weer. Hierdoor nemen, met vertraging, ook de ontvangsten naar verwachting weer toe.

De geraamde ontvangsten werkgeversbijdrage kinderopvang zijn stabiel. De bijdrage betreft een vast percentage van de totale loonsom (0,5%).

8. Oudedagsvoorziening

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een basisinkomen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. De overheid stimuleert de opbouw van en stelt kaders voor de houdbaarheid van aanvullende arbeidspensioenen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.

De overheid vindt dat iedere gepensioneerde minimaal een basisinkomen dient te hebben. Daarom verschaft zij een basispensioen (AOW) aan diegenen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit is de eerste pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Daarnaast bevordert de overheid het opbouwen van toekomstbestendige aanvullende pensioenen, zodat werknemers na hun pensionering niet te maken krijgen met een grote inkomensachteruitgang. Momenteel bouwt ruim 95% van de werknemers een aanvullend arbeidspensioen op door verplichte deelname aan pensioenregelingen die vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers meestal beheren. Met regelgeving en toezicht waarborgt de overheid een zorgvuldig beheer van de ingelegde pensioengelden. Dit betreft de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. In de derde pijler van het pensioenstelsel kunnen mensen facultatief individuele pensioenverzekeringen afsluiten.

De overheid biedt onder voorwaarden een inkomensondersteuning aan AOW-gerechtigden en biedt een overbruggingsuitkering aan mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Inwoners van Caribisch Nederland die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een basispensioen op grond van de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV). Tevens kent de AOV een partnertoeslag.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen en de aanvullende arbeidspensioenen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen voor zover de overheid hier zelf verantwoordelijkheid voor draagt;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De vormgeving van het toezicht met betrekking tot de arbeidspensioenen door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM);

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein zijn:

  • Kostendelersnorm AOW

    De invoering van de kostendelersnorm AOW wordt uitgesteld naar 2019, daarmee voert dit kabinet de kostendelersnorm niet meer in.

  • Toekomstig pensioenstelsel

    Het is van belang om ook in de toekomst een collectief en solidair stelsel te behouden, dat onder deelnemers kan rekenen op draagvlak en vertrouwen. Daarom is het kabinet in 2015 gestart met de Nationale Pensioendialoog waarin het met alle betrokken partijen onderzocht waar het pensioenstelsel beter kan. Dat heeft aan de basis gestaan van de hoofdlijnen van een nieuw stelsel, zoals het kabinet die vorig jaar aan de Tweede Kamer heeft gemeld. Die hoofdlijnen heeft het kabinet verder ingevuld in de Perspectiefnota. In deze nota (Tweede Kamer, 2015–2016, 32 043, nr. 337) is een aantal vervolgactiviteiten genoemd om invoering van een nieuw pensioenstelsel mogelijk te maken, waaronder een uitwerking van de verschillende transitiepaden voor het afschaffen van de doorsneesystematiek en een onderzoek naar de mogelijkheid om bij pensionering het pensioen deels als een bedrag ineens te ontvangen.

  • Waardeoverdracht kleine pensioenen

    Het streven is om, zoals aan de Tweede Kamer vermeld in de brief van 14 april 2016 (Tweede Kamer, 2015–2016, 32 043, nr. 315), op 1 juli 2017 een wettelijke verplichting van waardeoverdracht van kleine pensioenen in werking te laten treden die in de plaats treedt van het huidige recht van afkoop. Op deze wijze behouden ook kleine aanspraken hun bestemming, waarmee de pensioenvoorziening wordt verbeterd van vooral werknemers met meerdere kortlopende dienstverbanden.

  • Uitbreiding Overbruggingsregeling AOW (OBR)

    Naar aanleiding van het onderzoek naar het (niet-) gebruik van de OBR wordt de regeling uitgebreid Tweede Kamer, 2015-2016, 32 163, nr. 41. Met de uitbreiding kan een OBR-uitkering tot maximaal 1 jaar met terugwerkende kracht worden aangevraagd (de aanvraag moet wel worden gedaan vóór dat de AOW-gerechtigde leeftijd is bereikt). Daarnaast geven de uitkomsten ten aanzien van het mogelijk niet-gebruik van de OBR aanleiding om de dienstverlening vanuit de SVB te intensiveren. Dit gebeurt door potentiële OBR-gerechtigden gerichter te rappelleren.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 8.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en -ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Verplichtingen

102.168

24.266

24.887

23.942

24.975

25.004

25.997

Uitgaven

102.168

24.266

24.887

23.942

24.975

25.004

25.997

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

101.951

24.266

24.887

23.942

24.975

25.004

25.997

MKOB

1.199

1.017

0

0

0

0

0

Overbruggingsregeling AOW (OBR)

6.378

4.108

4.478

3.833

4.177

4.512

4.760

AOV incl. tegemoetkoming (Caribisch Nederland)

18.274

19.137

20.409

20.109

20.798

20.492

21.237

Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW

76.100

4

0

0

0

0

0

               

Opdrachten

217

0

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

621

2.123

0

0

0

0

0

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Overbruggingsregeling AOW (OBR) en AOV.

Tabel 8.2 Premiegefinancierde uitgaven artikel 8 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Uitgaven

35.813.500

36.994.665

37.477.203

38.158.942

38.793.666

39.453.640

40.317.699

               

Inkomensoverdrachten

35.813.500

36.994.665

37.079.477

37.259.417

37.099.067

37.102.898

37.136.861

AOW

34.968.000

36.055.956

36.133.861

36.304.972

36.139.852

36.141.408

36.173.498

Inkomensondersteuning AOW (IOAW)

845.500

938.709

945.616

954.445

959.215

961.490

963.363

               

Nominaal

0

0

397.726

899.525

1.694.599

2.350.742

3.180.838

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Overbruggingsregeling AOW (OBR)

De OBR geldt voor mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. De regeling is per 1 oktober 2013 in werking getreden, werkt terug tot 1 januari 2013 en sluit voor nieuwe instroom per 1 januari 2023. Vanaf 2016 is de OBR uitgebreid voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met vroegpensioen zijn gegaan. De OBR overbrugt voor deze groep alleen het AOW-gat voor zover dat het gevolg is van de versnelde verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd omdat deze groep zich niet op die versnelling heeft kunnen voorbereiden. Daarnaast wordt de OBR per 1 oktober 2016 nogmaals uitgebreid (zie «Beleidwijzigingen»). De OBR kent een inkomenseis en een partner- en vermogenstoets (exclusief eigen woning en pensioenvermogen). De OBR wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Het inkomen waarbij er toegang ontstaat tot de OBR bedraagt maximaal 200% van het wettelijk minimumloon voor alleenstaanden en 300% van het wettelijk minimumloon voor paren. Dit is in de tweede helft van 2016 gelijk aan een bruto bedrag van € 3.074,40 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een alleenstaande en € 4.611,60 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een paar.

Voor de vermogenstoets wordt aangesloten bij de grens van het box 3-vermogen uit de Wet Inkomstenbelasting 2001. Het heffingvrije vermogen uit box 3 bedraagt in 2016 € 24.437 per persoon. Dit betekent voor een (volwassen) eenpersoonshuishouden dat er tot een vermogen van € 24.437 recht bestaat op een overbruggingsuitkering en voor een (volwassen) tweepersoonshuishouden tot een vermogen van € 48.874.

Hoe hoog is de OBR?

De maximale uitkeringshoogte van de OBR is afgeleid van het wettelijk minimumloon en komt netto overeen met de hoogte van het sociaal minimum onder de AOW-gerechtigde leeftijd. Inkomen uit arbeid wordt gedeeltelijk en inkomen uit uitkeringen wordt volledig in mindering gebracht op de overbruggingsuitkering. De hoogte is voorts afhankelijk van het aantal verzekerde jaren in de opbouwperiode overeenkomstig de systematiek van de AOW, en begrensd tot de hoogte van het inkomen uit vut- of prepensioen of het daarmee vergelijkbaar inkomen dat aan de OBR vooraf ging.

Budgettaire ontwikkelingen

De wijziging van de OBR zal, in combinatie met een gerichte rappellering van potentiële OBR-gerechtigden, het niet-gebruik van de regeling naar verwachting terugdringen. Tegelijkertijd blijkt uit realisatiecijfers over 2015 dat de instroom in de OBR lager uitvalt dan eerder werd verondersteld. Daarom zijn de geraamde uitgaven aan de OBR – ten opzichte van de Begroting 2016 – neerwaarts bijgesteld.

Beleidsrelevante kerncijfers

Op basis van de realisatiecijfers over 2015 is de geraamde instroom neerwaarts bijgesteld. Naar verwachting zal de instroom in de OBR steeds verder afnemen, omdat steeds minder personen er voor in aanmerking kunnen komen. In 2016 is de geraamde instroom iets hoger dan de gerealiseerde instroom in 2015, omdat vanaf 1 januari 2016 de regeling is uitgebreid voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met vroegpensioen zijn gegaan. Vanaf 2017 neemt de geraamde instroom weer af.

Tabel 8.3 Kerncijfers OBR1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Instroom OBR (x 1.000 uitkeringen)

2,4

2,5

1,8

1

SVB, jaarverslag.

A2. Algemene Ouderdomsverzekering (AOV) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt ontvangen een ouderdomspensioen op grond van de AOV. Naast het ouderdomspensioen wordt op St. Eustatius en Saba een tegemoetkoming verstrekt die recht doet aan de prijsverschillen tussen de eilanden.

Budgettaire ontwikkelingen

Tot 2021 wordt de AOV-gerechtigde leeftijd stapsgewijs verhoogd naar 65 jaar. De hogere AOV-gerechtigde leeftijd dempt het volume van het aantal AOV-gerechtigden. Het aantal 60-plussers neemt in deze jaren tegelijkertijd in geringe mate toe. Hierdoor kunnen de uitgaven van de AOV-Caribisch Nederland van jaar tot jaar fluctueren.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.4 Kerncijfers AOV1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Volume AOV (x 1.000 personen, ultimo)

4,1

4,1

4,1

1

SZW unit RCN.

A3. Algemene Ouderdomswet (AOW)

De AOW is een volksverzekering en heeft als doel het verschaffen van een basispensioen aan degenen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. De AOW wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland woont tussen de aanvangsleeftijd (in 2017 15 jaar en 9 maanden) en de AOW-gerechtigde leeftijd (in 2017 65 jaar en 9 maanden) is verplicht verzekerd voor de AOW. Ook als een persoon niet in Nederland woont maar hier wel werkt en op grond daarvan onder de loonbelasting valt, is hij of zij verzekerd.

In 2017 zal de AOW-gerechtigde leeftijd 65 jaar en 9 maanden bedragen. Na 2017 zet de geleidelijke verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd door. De AOW-gerechtigde leeftijd wordt in stappen verhoogd naar 66 jaar in 2018 en 67 jaar in 2021. Daarna wordt de AOW- gerechtigde leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting.

Is de partner nog niet AOW-gerechtigd, dan heeft de AOW-gerechtigde recht op een toeslag. Die toeslag wordt alleen uitgekeerd als de jongste partner geen of weinig eigen inkomen heeft. De toeslag stopt zodra de partner een eigen AOW-pensioen ontvangt. Per 1 januari 2015 is de partnertoeslag gesloten voor nieuwe instroom.

Hoe hoog is de AOW?

De hoogte van het AOW-basispensioen is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. Alleenstaanden ontvangen 70% van het AOW-normbedrag dat is afgeleid van het wettelijk minimumloon en gehuwden of samenwonenden elk 50%.

Tabel 8.5 AOW bruto maandbedragen per 1 juli 2016, exclusief vakantietoeslag

Gehuwd / samenwonend1

€ 763,33

Alleenstaande

€ 1.119,24

1

Indien beide partners AOW-gerechtigd zijn ontvangen zij beiden € 763,33.

De bedragen in bovenstaande tabel zijn volledige AOW-pensioenen. Wie pas later in Nederland is komen wonen of een aantal jaren in het buitenland heeft gewoond en daarom niet de volledige opbouw heeft gehad, krijgt een lagere uitkering: voor ieder jaar 2% minder AOW.

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van de stijgende levensverwachting en de vergrijzing neemt het AOW-volume de komende jaren toe. Door de stapsgewijze verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd sinds 2013 – en de versnelling van deze verhoging vanaf 2016 – wordt de toename afgevlakt. De uitkeringslasten AOW stijgen tot 2019 als gevolg van de toename van het volume. In 2019 dalen de uitkeringslasten als gevolg van de ingeboekte besparing door de kostendelersnorm in de AOW. Vanaf 2020 stijgen de geraamde uitgaven weer door de toename van het AOW-volume.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.6 Kerncijfers AOW1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Volume AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

3.3292

3.364

3.390

Personen met een onvolledige AOW-uitkering (% van totaal, ultimo)

19

19

19

Gemiddeld kortingspercentage AOW-uitkering i.v.m. niet verzekerde jaren (%)

47

46

46

1

SVB, jaarverslag.

2

SVB, administratie.

Handhaving

De gepercipieerde detectiekans en de kennis van de verplichtingen zijn licht gedaald ten opzichte van 2014. De verschillen zijn niet significant en niet nader te duiden. Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling en het totale benadelingbedrag zijn licht gestegen ten opzichte van 2014. De incassoratio’s laten een stabiel beeld zien.

Tabel 8.7 Kerncijfers AOW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

70

66

Kennis van de verplichtingen (%)

89

87

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

1,3

0,6

0,7

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

5,6

2,7

4,0

       

Terugvordering2

     

Incassoratio 2013 (%)

39

65

72

Incassoratio 2014 (%)

3

21

43

Incassoratio 2015 (%)

3

3

22

1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2015». Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

2

SVB, Jaarverslag.

3

Deze cijfers komen niet voor.

A4. Inkomensondersteuning AOW (IOAOW)

In 2015 is een inkomensondersteuning voor AOW-gerechtigden geïntroduceerd die afhankelijk is van de opbouwjaren op grond van de AOW. De regeling wordt uitgevoerd door de SVB en gefinancierd uit het Ouderdomsfonds.

Wie komt er voor in aanmerking?

De IOAOW wordt verstrekt aan iedereen die in aanmerking komt voor een AOW-uitkering en woonachtig is in de EU/EER/Zwitserland, verdragslanden of Caribisch Nederland.

Hoe hoog is de inkomensondersteuning AOW?

De hoogte van de IOAOW is afhankelijk van het aantal AOW-opbouwjaren en bedraagt maximaal € 25,48 bruto per maand (prijspeil 2016). De IOAOW wordt jaarlijks geïndexeerd.

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van de stijgende levensverwachting en de vergrijzing van de bevolking stijgt het aantal mensen dat recht heeft op de IOAOW jaarlijks. Door de stapsgewijze verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd wordt deze stijging evenwel afgevlakt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 8.8 Kerncijfers inkomensondersteuning AOW1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Volume inkomensondersteuning AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

3.3291

3.364

3.390

1

SVB, administratie.

Aanvullende arbeidspensioenen

Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de reikwijdte van pensioenregelingen. De overheid stelt regels om te bevorderen dat toezeggingen ook daadwerkelijk worden nagekomen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.

Beleidsrelevante kerncijfers

Als kerncijfers zijn het aantal pensioenfondsen opgenomen en het aantal pensioenfondsen met een dekkingsgraad onder de 130%, alsmede de daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden. De maatstaf van 130% is gekozen omdat een dergelijke dekkingsgraad met de wettelijk vastgestelde mate van zekerheid toereikend is om de pensioenverplichtingen na te komen.

Het aantal pensioenfondsen neemt jaarlijks af. Het gaat hierbij vooral om de pensioenfondsen die vanwege de uitdagingen waarvoor ze zich gesteld zien, nadenken over hun toekomstbestendigheid. Dit kan er toe leiden dat pensioenfondsen fuseren of dat de uitvoering van de pensioenregeling wordt ondergebracht bij een andere pensioenuitvoerder, bijvoorbeeld een premiepensioeninstelling, een verzekeraar of een ander (algemeen) pensioenfonds. Het aandeel pensioenfondsen – ook in termen van daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden – met een dekkingsgraad lager dan 130% is vergelijkbaar met dat van voorafgaande jaren.

Tabel 8.9 Kerncijfers aanvullende pensioenen1
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Totaal aantal pensioenfondsen2

281

245

231

Aantal pensioenfondsen met dekkingsgraad ≤130%

263

227

212

Aantal bij deze fondsen betrokken deelnemers (x 1.000)

5.266

5.130

5.082

Aantal bij deze fondsen betrokken gepensioneerden (x 1.000)

2.897

2.943

3.144

1

DNB, statistiek toezicht pensioenfondsen.

2

Pensioenfondsen zonder eigen verplichtingen, bijvoorbeeld de volledig herverzekerde fondsen, kennen geen dekkingsgraad en zijn daarom niet opgenomen in de tabel.

9. Nabestaanden

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid beschermt nabestaande partners en wezen voor zover nodig tegen de financiële gevolgen van het verlies van partner of ouders.

De overheid vindt dat mensen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s) en die vanwege de zorg voor een kind of arbeidsongeschiktheid niet (volledig) in een eigen inkomen kunnen voorzien, verzekerd moeten zijn van financiële ondersteuning. Daarom regelt zij in deze gevallen op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) een nabestaandenuitkering voor de overblijvende partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren.

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) recht op een uitkering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Beleidswijzigingen

Er zijn in 2017 geen beleidswijzigingen op het terrein van nabestaanden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en -ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Verplichtingen

1.110

1.199

1.253

1.288

1.324

1.377

1.429

Uitgaven

1.110

1.199

1.253

1.288

1.324

1.377

1.429

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

1.110

1.199

1.253

1.288

1.324

1.377

1.429

AWW (Caribisch Nederland)

1.110

1.199

1.253

1.288

1.324

1.377

1.429

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AWW Caribisch Nederland.

Tabel 9.2 Premiegefinancierde uitgaven artikel 9 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Uitgaven

452.437

422.779

410.343

391.057

379.796

376.221

372.628

               

Inkomensoverdrachten

452.437

422.779

405.580

384.056

370.840

364.842

358.201

Anw

444.437

415.622

398.612

377.342

364.296

358.399

351.878

Tegemoetkoming Anw

8.000

7.157

6.968

6.714

6.544

6.443

6.323

               

Nominaal

0

0

4.763

7.001

8.956

11.379

14.427

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de AWW recht op een uitkering. De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling in Caribisch Nederland.

Budgettaire ontwikkelingen

De stijging van de uitgaven van de AWW wordt verklaard door de verhoging van de AOV-gerechtigde leeftijd (zie ook beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van de AWW langer door.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 9.3 Kerncijfers AWW Caribisch Nederland1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Volume AWW (x 1.000 personen, ultimo)

0,3

0,3

0,3

1

SZW unit RCN.

A2. Algemene nabestaandenwet (Anw)

De Anw is een volksverzekering en regelt, onder voorwaarden, bij overlijden een uitkering voor de partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren. Daarnaast ontvangt iedere Anw-gerechtigde maandelijks de Anw-tegemoetkoming. De Anw wordt door de SVB uitgevoerd.

Wie komt er voor in aanmerking?

  • Nabestaande partners komen in aanmerking voor een nabestaandenuitkering als zij jonger zijn dan de AOW-gerechtigde leeftijd, de partner op de datum van overlijden verzekerd was voor de Anw en de nabestaande:

    • één of meer kinderen onder de 18 jaar verzorgt, of;

    • voor minstens 45% arbeidsongeschikt is.

  • Een kind heeft recht op een wezenuitkering indien beide ouders zijn overleden. Wezen tot 16 jaar hebben altijd recht op een uitkering. De uitkering kan worden verlengd tot 18 jaar wanneer sprake is van arbeidsongeschiktheid van minstens 45%, en tot 21 jaar bij studie of wanneer de wees meer dan 19 uur per week het huishouden verzorgt waartoe minstens één andere wees behoort.

De Anw maakt geen onderscheid tussen gehuwden en mensen die ongehuwd zijn en samen een huishouding vormen. Daarom wordt gesproken van «partner». Nabestaanden die vóór 1 juli 1996 recht hadden op de voorganger van de Anw, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, vallen onder een overgangsregeling.

Hoe hoog is de Anw?

De nabestaandenuitkering bedraagt 70% van het referentieminimumloon. Op de nabestaandenuitkering vindt inkomstenverrekening plaats. Daarbij kent de nabestaandenuitkering een vrijlating voor inkomen uit arbeid. Deze bedraagt 50% van het wettelijk minimumloon, plus eenderde deel van het meerdere inkomen. Inkomen in verband met arbeid (bijvoorbeeld WIA- of WW-uitkering) wordt geheel gekort. Eigen vermogen, de inkomsten uit dit vermogen en particuliere aanvullende nabestaandenpensioenen worden niet gekort op de nabestaandenuitkering.

Per 1 juli 2015 is voor de nabestaandenuitkering de kostendelersnorm ingevoerd. De uitkering zal in stappen van 4 jaar verlaagd worden tot 50% van het referentieminimumloon als nabestaanden kosten delen met een of meer meerderjarige personen.

De wezenuitkering bedraagt een percentage van het referentieminimumloon, afhankelijk van de leeftijd van de wees. De hoogte van de wezenuitkering is niet afhankelijk van het inkomen.

Nabestaanden of wezen ontvangen naast hun Anw-uitkering ook een tegemoetkoming Anw.

Tabel 9.4 Anw bruto maandbedragen (maxima) per 1 juli 2016, exclusief vakantietoeslag

Nabestaandenuitkering

€ 1.156,32

Nabestaandenuitkering met een of meer meerderjarige medebewoners (kostendelersnorm)

€ 1.052,62

Wezenuitkering (wezen tot 10 jaar)

€ 370,02

Wezenuitkering (wezen van 10 tot 16 jaar)

€ 555,03

Wezenuitkering (wezen van 16 tot 21 jaar)

€ 740,04

Tegemoetkoming Anw

€ 16,74

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten in de Anw dalen omdat de instroom van nieuwe nabestaanden in de Anw kleiner is dan de uitstroom van personen die recht hebben op de Anw en de voorganger van de huidige Anw, de Algemene Weduwen- en Wezenwet. AWW-gerechtigden stromen de komende jaren uit, voornamelijk vanwege het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 9.5 Kerncijfers Anw1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Volume Anw (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde)

32

30

29

Volume Anw (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

39

35

34

       

Onderverdeling volume Anw:

     

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde),

ingang recht voor 1 juli 1996

10

9

8

• waarvan nabestaanden met kind2

0

0

0

• waarvan nabestaandenuitkering o.g.v. arbeidsongeschiktheid2, 3

10

9

8

       

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde),

ingang recht na 1 juli 1996

20

19

19

• waarvan nabestaanden met kind2

8

8

8

• waarvan nabestaandenuitkering o.g.v. arbeidsongeschiktheid2,3

12

11

11

       

Volume wezenuitkering (x 1.000 uitkeringsjaren, jaargemiddelde)

1,4

1,3

1,4

1

SZW berekening op basis van gegevens SVB. De in het SVB-jaarverslag gepresenteerde uitkeringsjaren zijn excl. de uitkeringen die binnen het begrotingsjaar (2014) met terugwerkende kracht zijn verstrekt.

2

SVB, administratie.

3

Inclusief de groep die tot 1 april 2015 in aanmerking kwam o.g.v. leeftijd (geboren vóór 1950).

Handhaving

De gepercipieerde detectiekans is in 2015 onveranderd op 83% gebleven. De kennis van de verplichtingen is gedaald van 90% naar 84%. Deze daling is niet significant. Het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling is gelijk gebleven ten opzichte van 2014. Het totale benadelingsbedrag is toegenomen. Dit betekent dat er een aantal overtredingen met een hogere financiële benadeling zijn geconstateerd.

Tabel 9.6 Kerncijfers Anw (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

83

83

Kennis van de verplichtingen (%)

90

84

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

0,2

0,1

0,1

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

1,9

1,9

2,2

       

Terugvordering2

     

Incassoratio 2013 (%)

21

30

33

Incassoratio 2014 (%)

3

12

32

Incassoratio 2015 (%)

3

3

11

1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2015». Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

2

SVB, jaarverslag.

3

Deze cijfers komen niet voor.

10. Tegemoetkoming ouders

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid biedt een financiële tegemoetkoming aan ouders of verzorgers voor de kosten van kinderen.

De overheid biedt ouders of verzorgers een financiële tegemoetkoming voor de kosten voor verzorging en opvoeding van kinderen op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW) en de kinderbijslagvoorziening BES. Gezinnen met een laag of middeninkomen komen daarnaast in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van de Wet op het kindgebonden budget (WKB).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de tegemoetkoming met uitkeringsregelingen. Hij is in deze rol verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • De vaststelling van het niveau van de tegemoetkoming op grond van de AKW, de kinderbijslagvoorziening BES en de WKB;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de AKW door de SVB.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de WKB door de Belastingdienst.

Beleidswijzigingen

Het eerste en tweede kindbedrag van het kindgebonden budget worden met € 100 verhoogd om de inkomenspositie van gezinnen met lage en middeninkomens te ondersteunen. Doordat het tweede kindbedrag in 2016 eenmalig met € 33 was verhoogd zou dit bedrag in 2017 weer met € 33 zijn verlaagd. Per saldo stijgt het tweede kindbedrag in 2017 ten opzichte van 2016 derhalve met € 67.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 10.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en -ontvangsten artikel 10 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Verplichtingen

5.310.186

5.471.034

5.560.635

5.533.099

5.505.550

5.475.891

5.452.624

Uitgaven

5.310.186

5.471.034

5.560.635

5.533.099

5.505.550

5.475.891

5.452.624

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Inkomensoverdrachten

5.310.186

5.471.034

5.560.635

5.533.099

5.505.550

5.475.891

5.452.624

AKW

3.238.238

3.332.033

3.326.308

3.309.405

3.289.343

3.269.132

3.252.449

Kinderbijslagvoorziening BES

0

1.803

1.842

1.842

1.842

1.842

1.842

WKB

2.063.020

2.137.024

2.232.485

2.221.852

2.214.365

2.204.917

2.198.333

TOG

5.428

0

0

0

0

0

0

TOG-kopje

3.500

174

0

0

0

0

0

               

Ontvangsten

217.589

294.162

285.799

288.284

290.228

298.432

272.989

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AKW, kinderbijslagvoorziening BES (Caribisch Nederland) en WKB.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

A1. Algemene Kinderbijslag Wet (AKW)

De AKW biedt ouders een tegemoetkoming in de kosten die het opvoeden en verzorgen van kinderen onder de 18 jaar met zich mee brengt. De AKW wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Ouders van kinderen tot 18 jaar hebben recht op kinderbijslag.

Hoe hoog is de kinderbijslag?

De hoogte van de kinderbijslag hangt af van de leeftijd van het kind. De kinderbijslagbedragen worden per 1 januari 2017 en 1 juli 2017 geïndexeerd. Bij ziekte of handicap of omdat het kind niet thuis woont om onderwijsredenen kan onder nadere voorwaarden sprake zijn van dubbele kinderbijslag. Alleenstaande en alleenverdienende ouders van thuiswonende kinderen met ziekte of handicap kunnen onder voorwaarden in aanmerking komen voor een extra tegemoetkoming in de AKW.

Tabel 10.2 AKW tegemoetkoming, bedragen per kwartaal per 1 juli 2016

Voor kinderen van:

 

0 t/m 5 jaar

€ 197,51

6 t/m 11 jaar

€ 239,84

12 t/m 17 jaar

€ 282,16

Extra tegemoetkoming AKW (jaarbedrag 2016)

€ 2.005,99

Budgettaire ontwikkelingen

Het budgettaire beslag van de AKW kent een licht dalend verloop door afname van het aantal kinderen onder de 18 jaar.

Beleidsrelevante kerncijfers

Zowel het aantal kinderen als het aantal gezinnen AKW daalt licht.

Tabel 10.3 Kerncijfers AKW1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Aantal gezinnen AKW (x 1.000, jaargemiddelde)

1.917

1.912

1.909

Aantal telkinderen AKW (x 1.000, jaargemiddelde)

3.423

3.408

3.400

1

SVB, administratie.

Handhaving

De door ontvangers van de kinderbijslag gepercipieerde detectiekans is in 2015 ten opzichte van 2014 gestegen met 3%-punt; de kennis die ontvangers van kinderbijslag hebben van hun verplichtingen is afgenomen met 2%-punt. Het aantal geconstateerde overtredingen nam tussen 2013 en 2014 iets toe tot afgerond 2.300 en daalde in 2015 tot 2.000. Overtredingen vinden relatief vaak plaats wanneer ouders niet doorgeven dat zij gaan werken in het buitenland, waardoor samenloop met andere kinderbijslagen ontstaat. Een andere relatief vaak voorkomende overtreding is het niet opgeven van het inkomen van het kind. Ten opzichte van het aantal kinderen waarvoor kinderbijslag wordt uitbetaald is het percentage geconstateerde overtredingen 0,07% in 2014 en 0,06% in 2015. De incassoratio’s laten een stabiel beeld zien.

Tabel 10.4 Kerncijfers AKW (fraude en handhaving)
 

Realisatie

2013

Realisatie

2014

Realisatie

2015

Preventie1

     

Gepercipieerde detectiekans (%)

71

74

Kennis van de verplichtingen (%)

78

76

       

Opsporing2

     

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

2,1

2,3

2,0

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

1,7

1,2

1,2

       

Terugvordering2

     

Incassoratio 2013 (%)

53

72

76

Incassoratio 2014 (%)

3 

55

69

Incassoratio 2015 (%)

3

3

50

1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2015». Cijfers voor 2013 zijn niet beschikbaar.

2

SVB, Jaarverslag.

3

Deze cijfers komen niet voor.

A2. Wet kinderbijslagvoorziening BES

De kinderbijslagvoorziening BES biedt ouders en verzorgers die op Bonaire, St. Eustatius en Saba wonen een tegemoetkoming voor de kosten van opvoeding en verzorging van kinderen die nog geen 18 jaar zijn. De kinderbijslagvoorziening BES wordt uitgevoerd door de RCN-unit SZW.

Wie komt er voor in aanmerking?

Ouders en verzorgers van kinderen tot 18 jaar die ingezetene zijn van Bonaire, St. Eustatius en Saba.

Hoe hoog is de kinderbijslagvoorziening BES?

De hoogte van het bedrag bedraagt in 2016 40 USD op Bonaire en 42 USD op St. Eustatius en Saba per kind per maand. Dit bedrag wordt voor 2017 geïndexeerd.

Budgettaire ontwikkelingen

De geraamde uitgaven kinderbijslagvoorziening BES zijn constant.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het geraamde aantal kinderen met kinderbijslagvoorziening BES is constant.

Tabel 10.5 Kerncijfers Wet kinderbijslagvoorziening BES
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Aantal kinderen kinderbijslagvoorziening BES (x 1.000, jaargemiddelde)

5,0

5,0

A3. Wet op het Kindgebonden Budget (WKB)

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van de overheid in de kosten van kinderen voor gezinnen tot een bepaald inkomen en vermogen. De WKB wordt uitgevoerd door Belastingdienst/Toeslagen. Indien sprake is van een aanvulling op buitenlandse gezinstoeslagen, is de SVB verantwoordelijk voor de uitbetaling van de WKB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Ouders van kinderen tot 18 jaar kunnen het kindgebonden budget ontvangen, afhankelijk van de hoogte van het inkomen en vermogen.

Hoe hoog is het kindgebonden budget?

De hoogte van het kindgebonden budget hangt af van het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, het (gezamenlijke) inkomen en vermogen van de ouders en de leefvorm van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Als het (gezamenlijke) inkomen hoger is dan € 19.759 (bedrag 2016) wordt het kindgebonden budget geleidelijk minder. Voor iedere euro boven dit inkomen, wordt het kindgebonden budget € 0,0675 lager. De bedragen van het kindgebonden budget worden per 1 januari aangepast aan de prijsontwikkelingen.

Tabel 10.6 WKB tegemoetkoming, maximum bedragen per jaar per 1 januari 2016

Een gezin met:

 

1 kind

€ 1.038

   

Verhoging 2e kind (extra bedrag per jaar)

€ 828

Verhoging 3e kind (extra bedrag per jaar)

€ 284

Verhoging ieder volgend kind (extra bedrag per jaar)

€ 284

   

Extra verhoging 12–15-jarigen1

€ 233

Extra verhoging 16–17-jarigen1

€ 415

Alleenstaande ouderkop

€ 3.066

1

Ten opzichte van de bovengenoemde bedragen.

Budgettaire ontwikkelingen

Door de verhoging van het eerste en tweede kindbedrag met € 100 per 2017 neemt het budgettaire beslag toe met € 130 miljoen. Doordat het tweede kindbedrag in 2016 eenmalig met € 33 was verhoogd zou dit bedrag in 2017 weer met € 33 zijn verlaagd. Per saldo stijgt het tweede kindbedrag in 2017 ten opzichte van 2016 derhalve met € 67. Door afname van het aantal kinderen onder de 18 jaar daalt het budgettaire beslag na 2017 licht.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal huishoudens met kindgebonden budget neemt in 2017 naar verwachting toe. Dit komt door de verhoging van het eerste en tweede kindbedrag. Hierdoor wordt het afbouwtraject van de toeslag langer en krijgen meer huishoudens recht op kindgebonden budget. Het aantal alleenstaande ouders met WKB neemt naar verwachting toe. In de CBS huishoudensprognose is een opwaartse trend te zien in het aantal eenouderhuishoudens.

Tabel 10.7 Kerncijfers WKB1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Aantal huishoudens WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

772

754

792

Aantal kinderen WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

1.422

1.385

1.460

Aantal alleenstaande ouders WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

310

317

323

1

Ministerie van Financiën, Belastingdienst. De realisatiecijfers van 2015 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers die nog kunnen wijzigen bij het definitief vaststellen van het recht op toeslag.

B. Ontvangsten

De ontvangsten betreffen grotendeels de terugontvangsten ten gevolge van terugvorderingen van het kindgebonden budget. Nadat de toeslagen definitief zijn toegekend worden terugvorderingen ingesteld bij de huishoudens die meer hebben ontvangen dan waar ze recht op hadden op basis van hun vastgestelde inkomen. Omdat de definitieve afrekening achteraf plaatsvindt, zijn de terugontvangsten in een bepaald jaar veelal gebaseerd op definitieve afrekeningen van eerdere jaren. Door de uitbreiding van de WKB met de alleenstaande ouderkop in 2015 nemen de ontvangsten naar verwachting fors toe.

11. Uitvoering

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid voorziet de uitvoeringsorganisaties van financiële middelen voor een rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering van sociale zekerheidsregelingen, binnen de kaders die de overheid stelt.

De uitvoering van de sociale zekerheidswetten vindt mede plaats door ZBO’s en RWT’s. De Minister van SZW bepaalt de kaders waarbinnen de uitvoering tot stand komt en stelt uitvoeringsbudget ter beschikking aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) inclusief het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI), de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Inlichtingenbureau (IB). Hij maakt daarbij prestatieafspraken en stuurt op rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering. Hiertoe is een planning- en controlcyclus ingericht tussen de uitvoeringsorganen en het ministerie.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het doen uitvoeren van de sociale zekerheidswetgeving door de uitvoeringsorganen en draagt zorg voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving (wet SUWI) waarbinnen de uitvoeringsorganen opereren;

  • De vormgeving van het stelsel van sociale-zekerheidswetten die het UWV en de SVB uitvoeren;

  • De vaststelling van de budgetten die aan het UWV, de SVB en het IB beschikbaar worden gesteld met daarbij passende prestatieafspraken;

  • De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering door het UWV, de SVB en het IB en de verantwoording daarover;

  • De vaststelling van de omvang van de middelen die aan de Landelijke Cliëntenraad (LCR) beschikbaar worden gesteld.

In onderstaande tabel zijn de rechtmatigheidindicatoren voor het UWV en de SVB weergegeven.

Tabel 11.1 Indicatoren rechtmatigheid uitvoering ZBO’s
 

Realisatie

20151

Streefwaarde

20162

Streefwaarde

20173

Rechtmatigheid UWV (in %)1

99,3

99

99

Rechtmatigheid SVB (in %)2

99,8

99

99

1

Jaarverslagen 2015 UWV en SVB.

2

Jaarplannen 2016 UWV en SVB.

3

De streefcijfers zijn opgenomen in de meibrieven aan de ZBO’s. In deze brieven staan de onderling afgestemde beleidsmatige prioriteiten en financiële kaders voor het volgende jaar.

  • Voor de beleidswijzigingen per wet wordt verwezen naar de overige beleidsartikelen.

  • In 2015 is de beleidsdoorlichting van beleidsartikel 11 in combinatie met de evaluatie van de Wet SUWI afgerond en naar de Tweede Kamer verzonden (Tweede Kamer, 2015–2016, 30 982, nr. 26). De uitkomsten hiervan worden verwerkt in de afspraken die met de ZBO’s gemaakt worden.

  • Naar aanleiding van de motie Ulenbelt van december 2015 (Tweede Kamer, 2015–2016, 26 448, nr. 549) is de Algemene Rekenkamer gestart met een onderzoek naar de relatie tussen de doelen die het UWV heeft en de middelen en mensen waarover het UWV beschikt. De Algemene Rekenkamer verwacht het onderzoek in december 2016 te publiceren.

  • Diverse maatregelen zijn genomen om de persoonlijke dienstverlening aan werkzoekenden te verbeteren (Tweede Kamer, 2015–2016, 33 566, nr. 93). Zo zal het UWV structureel meer persoonlijke dienstverlening gaan aanbieden aan WW-gerechtigden voor wie het aannemelijk is dat hierdoor de kans op werkhervatting wordt vergroot. Het UWV gebruikt hierbij de zogenoemde «Werkverkenner». Aan de hand van dit instrument wordt bij instroom in de WW voor iedere werkloze de kans op langdurige werkloosheid ingeschat. Mensen met een verhoogd risico op langdurige werkloosheid worden voor een gesprek uitgenodigd. Op basis van de uitkomsten van dit gesprek wordt de in te zetten dienstverlening bepaald.

  • In het UWV-Informatieplan 2016–2020 geeft het UWV aan hoe het de komende jaren wil werken aan wendbare en toekomstbestendige ICT-systemen. Het plan is met de appreciatie van de Minister van SZW onlangs aan de Tweede Kamer gestuurd. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie Schut-Welkzijn van december 2015 (Tweede Kamer, 2015–2016, 26 448, nr. 547).

  • Na het signaleren van achterstanden bij herbeoordelingen is een integraal plan opgezet om de beschikbare capaciteit van verzekeringsartsen te maximaliseren en om aanvullende maatregelen te nemen die de werklast voor het UWV verminderen en in de tijd spreiden (Tweede Kamer, 2015–2016, 26 448, nr. 569). Het jaar 2017 zal net als 2016 in het teken staan van beheersing van de achterstanden; in 2018 zal een situatie ontstaan van evenwicht tussen de vraag naar herbeoordelingen en de capaciteit om deze uit te voeren.

  • Mensen in de Wajong2010 blijken langer begeleiding nodig te hebben dan bij de start van de Wajong2010 werd aangenomen. Omdat het in het kader van de banenafspraak belangrijk is dat deze groep goede en voldoende ondersteuning krijgt van het UWV is het dienstverleningsbudget meerjarig verhoogd. De beleidsdoorlichting van beleidsartikel 4 zal onderzoek doen naar de doeltreffendheid van dienstverlening aan de verschillende groepen in de Wajong.

  • In 2016 is de uitkomst van het traject strategische heroriëntatie van de SVB aangeboden aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, 2015–2016 26 448, nr. 571). De heroriëntatie heeft geleid tot de uitwerking van een drietal strategische doelstellingen van de SVB gericht op een betrouwbare dienstverlening voor de burger, het verhogen van de continuïteit en wendbaarheid van de uitvoering en het intensiveren van de ketensamenwerking. Deze strategische doelstellingen zijn nader uitgewerkt in de veranderagenda 2016–2017. Jaarlijks worden in de reguliere planning- en controlcyclus concrete resultaatsafspraken gemaakt tussen de opdrachtgevers (de Ministeries van SZW en VWS) en de SVB om te komen tot een goede implementatie van de strategische heroriëntatie.

Beleidswijzigingen

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.2 Begrotingsgefinancierde uitgaven en -ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Verplichtingen

438.181

436.082

434.478

388.292

350.686

335.803

336.532

Uitgaven

438.181

436.082

434.478

388.292

350.686

335.803

336.532

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's1

437.532

435.433

433.842

387.661

350.055

335.172

335.901

Uitvoeringskosten UWV

331.571

323.924

326.381

285.211

253.018

239.837

243.171

Uitvoeringskosten SVB

99.590

105.063

101.192

96.254

90.885

89.183

86.578

Uitvoeringskosten IB

6.371

6.446

6.269

6.196

6.152

6.152

6.152

               

Bijdrage aan nationale organisaties

649

649

636

631

631

631

631

Landelijke Cliëntenraad

649

649

636

631

631

631

631

               

Ontvangsten

10.144

16.320

0

0

0

0

0

1

Deze bedragen hebben alleen betrekking op de uitvoering van het SZW-beleid door de ZBO’s.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

Budgetflexibiliteit

De bijdragen aan ZBO’s zijn 100% juridisch verplicht. Dit zijn de uitvoeringsbudgetten van het UWV, de SVB en het IB. Deze budgetten worden bij de goedkeuring van de jaarplannen vastgesteld.

Bijdrage aan nationale organisaties:

De bijdrage aan nationale organisaties is 100% juridisch verplicht. Het betreft een bijdrage aan de LCR. Het budget wordt bij goedkeuring van het jaarplan vastgesteld.

Tabel 11.3 Premiegefinancierde uitgaven artikel 11 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Uitgaven

1.607.496

1.530.786

1.546.537

1.573.334

1.522.508

1.549.244

1.575.413

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's1

1.607.496

1.530.786

1.524.021

1.516.633

1.444.910

1.442.268

1.434.635

Uitvoeringskosten UWV

1.485.496

1.419.451

1.410.716

1.405.079

1.334.787

1.332.092

1.327.406

Uitvoeringskosten SVB

122.000

111.335

113.305

111.554

110.123

110.176

107.229

               

Nominaal

0

0

22.516

56.701

77.598

106.976

140.778

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

1

Deze bedragen hebben alleen betrekking op de uitvoering van het SZW-beleid door de ZBO’s.

A. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Toelichting financiële instrumenten

De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor het UWV, de SVB en het IB, waarbinnen deze organisaties hun jaarplannen dienen op te stellen. Deze financiële kaders hebben alleen betrekking op de uitvoering van SZW-taken door genoemde ZBO’s. In de jaarplannen nemen het UWV en de SVB een verdeling van de uitvoeringskosten naar wet en/of fonds op. De Minister stuurt op het totaalbudget per organisatie. Uitgangspunt daarbij is dat de organisaties zelfstandig de uitvoering organiseren en over de realisatie via het jaarverslag verantwoording afleggen aan de Minister van SZW.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitvoeringskosten van het UWV en de SVB wijzigen gedurende de jaren als gevolg van beleidswijzigingen en van volumeontwikkelingen in de onderscheiden wetten. De opgelegde taakstellingen zijn in de uitvoeringsbudgetten van de ZBO’s verwerkt. Mede hierdoor dalen de uitgaven tot en met 2018. Vanaf 2018 tot en met 2021 dalen de uitgaven nog eens met circa € 135 miljoen. Dit wordt voor een beperkt deel (circa € 22 miljoen) veroorzaakt door de ontwikkelingen in de verschillende wetten, met name de daling in de WW. De resterende daling komt door de afloop van diverse tijdelijke budgetten zoals de business case Handhaving van de SVB en de herindeling van de Wajong bij het UWV.

In tabel 11.4 zijn de uitvoeringskosten van het UWV en de SVB toegedeeld aan de onderscheiden wetten en regelingen. Deze toedeling is extracomptabel.

B. Bijdrage aan nationale organisaties

De LCR is een overlegorgaan ingesteld bij Wet SUWI waarin landelijke cliëntenorganisaties, vertegenwoordigers van gemeentelijke cliëntenraden en vertegenwoordigers van de centrale cliëntenraden van de SVB en het UWV zitting hebben. De LCR heeft tot taak periodiek te overleggen met het UWV, de SVB, de gemeenten en de Minister van SZW over onderwerpen op het terrein van werk en inkomen. De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor de LCR, waarbinnen de LCR een jaarplan dient op te stellen.

Tabel 11.4 Extracomptabel overzicht begrotings- en premiegefinancierde uitgaven UWV en SVB (x € 1.000)1
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

UWV (incl. BKWI)

1.817.067

1.743.375

1.737.097

1.690.290

1.587.805

1.571.929

1.570.577

             

Begrotingsgefinancierd

331.571

323.924

326.381

285.211

253.018

239.837

243.171

IOW

1.775

1.907

2.060

2.057

2.473

2.943

3.234

Wajong

114.518

107.690

100.025

90.053

67.121

66.810

66.929

Re-integratie Wajong

78.642

86.631

100.349

81.234

78.234

65.234

68.234

Basisdienstverlening

85.056

80.463

83.392

80.355

72.254

72.254

72.254

Uitvoeringskosten WW 50+

15.450

13.600

240

0

0

0

0

Beoordeling gemeentelijke doelgroep

16.930

19.340

18.100

17.900

20.000

20.000

20.000

Wsw indicatiestelling

10.563

5.313

5.151

4.968

4.812

4.692

4.616

Scholingsvouchers kansberoep

0

900

1.700

400

0

0

0

Tijdelijke regeling aanpassing Dagloonbesluit

0

0

7.410

340

220

0

0

BKWI

8.637

8.081

7.954

7.904

7.904

7.904

7.904

               

Premiegefinancierd

1.485.496

1.419.451

1.410.716

1.405.079

1.334.787

1.332.092

1.327.406

WAO

79.568

71.532

71.781

68.581

65.786

64.126

62.041

IVA

91.822

67.301

68.784

71.167

75.145

79.156

79.156

WGA

230.600

243.126

253.953

239.608

215.497

217.222

225.294

WAZ

3.299

3.333

3.158

2.989

2.848

2.730

2.625

WW

731.623

714.587

706.713

722.817

679.337

674.608

665.186

ZW

260.412

259.090

247.146

240.195

234.071

231.442

230.319

WAZO

14.052

12.670

12.232

12.951

14.570

14.424

14.424

Re-integratie WAZ/WAO/WIA/ZW2

60.920

47.811

46.951

46.770

47.532

48.384

48.361

Toevoeging aan bestemmingsfonds

13.200

0

0

0

0

0

0

               

SVB

221.590

216.399

214.497

207.808

201.007

199.358

193.807

             

Begrotingsgefinancierd

99.590

105.063

101.192

96.254

90.885

89.183

86.578

AKW

71.075

74.017

69.610

65.176

65.985

66.339

63.721

TOG3

– 540

0.000

0.000

0.000

0.000

0.000

0.000

TAS

477

0.821

1.023

1.023

1.023

1.023

1.023

KOT/WKB

4.551

4.375

4.355

4.333

4.333

4.333

4.333

AIO

19.610

20.947

22.350

22.385

16.870

14.951

14.989

MKOB4

37

0.000

0.000

0.000

0.000

0.000

0.000

Bijstand buitenland

155

0.270

0.268

0.265

0.265

0.265

0.265

OBR

1.363

2.433

1.351

0.836

0.169

0.022

0.000

Remigratiewet

2.863

2.200

2.236

2.236

2.241

2.249

2.248

               

Premiegefinancierd

122.000

111.335

113.305

111.554

110.123

110.176

107.229

AOW

110.900

101.121

102.317

100.700

99.334

99.440

96.524

Anw

11.100

10.215

10.988

10.854

10.788

10.736

10.705

1

SZW-administratie.

2

Dit zijn uitvoeringskosten. Re-integratie in de vorm van voorzieningen en/of trajecten staan op het desbetreffende beleidsartikel.

3

Geïntegreerd in de AKW.

4

Geïntegreerd in de AOW.

12. Rijksbijdragen

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid borgt voldoende dekking in sociale fondsen.

De financiering van de sociale fondsen loopt hoofdzakelijk via premieheffing. In een aantal gevallen acht de overheid premieheffing niet wenselijk, bijvoorbeeld om te voorkomen dat premiepercentages blijvend toenemen en daarmee een evenwichtige koopkrachtontwikkeling in de weg staan. In andere gevallen acht de overheid financiering van een regeling via de algemene middelen passender, maar wordt wel gekozen voor uitvoering via de sociale fondsen. De sociale fondsen worden in dat geval via rijksbijdragen voorzien van voldoende financiering.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de sociale fondsen uit de algemene middelen, al dan niet in aanvulling op premieheffing. Hij is in deze rol verantwoordelijk voor:

  • De vaststelling van de hoogte van de rijksbijdragen aan de desbetreffende sociale fondsen;

  • Het betalen van de rijksbijdragen aan de sociale fondsen.

Beleidswijzigingen

Er zijn geen belangrijke wijzigingen op dit beleidsterrein.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en -ontvangsten artikel 12 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Verplichtingen

13.207.236

12.806.278

13.957.930

14.027.086

13.904.754

13.888.214

13.877.625

Uitgaven

13.207.236

12.806.278

13.957.930

14.027.086

13.904.754

13.888.214

13.877.625

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
               

Bijdrage aan sociale fondsen

             

Rijksbijdrage:

13.207.236

12.806.278

13.957.930

14.027.086

13.904.754

13.888.214

13.877.625

in kosten heffingskortingen AOW

1.963.200

2.038.000

2.088.700

2.104.500

2.129.400

2.161.900

2.198.900

vermogenstekort Ouderdomsfonds

11.003.900

10.525.800

11.657.100

11.709.000

11.502.700

11.451.300

11.401.100

tegemoetkoming arbeidsongeschikten

173.802

173.664

145.404

146.118

147.345

149.159

151.234

tegemoetkoming Anw-gerechtigden

8.318

7.157

6.968

6.714

6.544

6.443

6.323

zwangere zelfstandigen

58.016

61.657

59.758

60.754

61.765

62.412

63.068

kraamverlof

       

57.000

57.000

57.000

               

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Bijdrage aan sociale fondsen:

De bijdragen aan sociale fondsen zijn 100% juridisch verplicht. De rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen AOW, vermogenstekort Ouderdomsfonds en tegemoetkoming Anw-gerechtigden zijn juridisch verplicht volgens de Wet financiering sociale verzekeringen. De rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten is juridisch verplicht volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rijksbijdrage zwangere zelfstandigen is juridisch verplicht volgens de Wet arbeid en zorg.

A. Bijdrage aan sociale fondsen

Toelichting financiële instrumenten

A1. Rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen AOW

Deze rijksbijdrage compenseert de gewijzigde premieopbrengst die het gevolg is van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. De hoogte van deze rijksbijdrage wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf.

Budgettaire ontwikkelingen

De ontwikkeling van de bijdrage volgt de ontwikkeling van de heffingskortingen.

A2. Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds

De uitgaven uit het Ouderdomsfonds worden grotendeels gedekt door de premie-inkomsten. De hoogte van de AOW-premie is echter wettelijk gemaximeerd om te voorkomen dat de groeiende AOW-uitgaven leiden tot een alsmaar stijgende AOW-premie en daarmee tot een onevenwichtige koopkrachtontwikkeling. Dit leidt tot een jaarlijks exploitatietekort in het Ouderdomsfonds. De rijksbijdrage Ouderdomsfonds is bedoeld om het exploitatietekort in het Ouderdomsfonds aan te vullen zodat er een neutrale kaspositie voor dit fonds bestaat.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage Ouderdomsfonds stijgt in 2017. Dit komt voornamelijk door een stijging van de uitkeringslasten. Daarnaast stijgt de inkomensondersteuning AOW. De premie-inkomsten stijgen licht. Daardoor daalt de rijksbijdrage in latere jaren. De uitkeringslasten blijven in latere jaren nagenoeg gelijk.

A3. Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten

De Wet Tegemoetkoming Chronisch zieken en Gehandicapten (Wtcg) is in 2014 afgeschaft. De regeling van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten is overgeheveld van de Wtcg naar de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De tegemoetkomingen voor de categorieën WIA, WAZ en WAO worden gefinancierd uit een rijksbijdrage die in het Toeslagenfonds wordt gestort. In deze rijksbijdrage zijn daarnaast de uitvoeringskosten van het UWV opgenomen. De tegemoetkomingen voor arbeidsongeschikten worden verantwoord op de beleidsartikelen 3 en 4.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de ao-tegemoetkoming nemen in 2017 af door de verlaging van de deze tegemoetkoming (zie beleidsartikel 3). In latere jaren lopen de uitgaven aan de ao-tegemoetkoming licht op doordat het uitkeringsvolume in de arbeidsongeschiktheidsregelingen oploopt.

A4. Tegemoetkoming Anw-gerechtigden

Deze rijksbijdrage dient ter financiering van de in beleidsartikel 9 verantwoorde tegemoetkoming Anw.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage voor de Anw-tegemoetkoming daalt doordat het aantal Anw-gerechtigden daalt. Dat komt doordat de instroom lager is dan de uitstroom.

A5. Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen

De regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ) voorziet in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling (zie ook beleidsartikel 6). Deze regeling wordt gefinancierd via een rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Ook de uitkeringen voor zwangere alfahulpen worden via deze rijksbijdrage gefinancierd. In deze rijksbijdrage zijn daarnaast de uitvoeringskosten van het UWV opgenomen.

Budgettaire ontwikkelingen

Het aantal geboorten stijgt naar verwachting licht. Hierdoor nemen de uitgaven voor de regeling Zelfstandig en Zwanger enigszins toe.

A6. Rijksbijdrage kraamverlof

Het kraamverlof voor partners wordt uitgebreid van twee dagen naar vijf dagen. Het huidige kraamverlof wordt betaald door werkgevers, de vergoeding voor de uitbreiding wordt via het UWV uitbetaald. De uitbreiding van het kraamverlof wordt gefinancierd uit algemene middelen via een rijksbijdrage aan het Aof.

Budgettaire ontwikkeling

De uitbreiding van het kraamverlof gaat in het jaar 2019 in.

13. Integratie en maatschappelijke samenhang

Artikel

Algemene doelstelling

De overheid bevordert de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit door participatie en inburgering van iedereen met een migrantenachtergrond.

In het integratiebeleid ligt de nadruk op het doen ontstaan van een sociaal stabiele samenleving. Een sociaal stabiele samenleving betekent dat:

  • Mensen zonder belemmeringen kunnen meedoen;

  • Zij in al hun verscheidenheid met elkaar samenleven;

  • Iedereen zich thuis voelt ongeacht herkomst, religie of levensovertuiging.

Het betekent ook dat migranten en hun kinderen zelfredzaam zijn en nieuwkomers verantwoordelijk zijn voor hun inburgering. Dit wordt gerealiseerd door:

  • Het bevorderen van samenhang en het voorkomen van maatschappelijke spanningen;

  • Het werken aan een evenredige positie en participatie in de Nederlandse samenleving en aan een evenredig bereik en effectiviteit van voorzieningen voor alle burgers in Nederland;

  • Er voor te zorgen dat nieuwkomers snel de Nederlandse taal machtig zijn en kennis hebben van de Nederlandse samenleving.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met behulp van onder andere financiële instrumenten de zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving van migranten. Hij financiert een uitkeringsregeling (Remigratiewet) en een sociaal leenstelsel om eventuele financiële drempels om in te burgeren weg te nemen. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • De vormgeving, het onderhoud en de werking van het inburgeringstelsel;

  • De visie en samenhang van het integratiebeleid en de daarvoor benodigde kennis;

  • Het aanspreken van de vakdepartementen op hun verantwoordelijkheid er voor te zorgen dat reguliere voorzieningen toegankelijk en effectief zijn voor alle burgers;

  • De uitvoering van de Remigratiewet, de Wet inburgering en de Wet inburgering buitenland.

De uitvoering van het inburgering- (onder meer examens) en leenstelsel en voorinburgering/maatschappelijke begeleiding is belegd bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) respectievelijk het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). De Minister van OCW is eigenaar van DUO en de Minister van V&J van COA. Vanuit deze rol zijn laatstgenoemde ministers verantwoordelijk voor de kwaliteit en continuïteit van de uitvoering, d.w.z. de dienstverlening van COA respectievelijk DUO aan het Ministerie van SZW.

  • Het voornemen is om in 2017 het participatieverklaringstraject als nieuw onderdeel aan het inburgeringsexamen toe te voegen. Het participatieverklaringstraject bestaat uit een inleiding in de kernwaarden van Nederland en de ondertekening van de participatieverklaring. Tevens is het voornemen om maatschappelijke begeleiding door gemeenten aan asielmigranten en hun gezinsleden wettelijk vast te leggen. Dit versterkt de borging dat asielmigranten en hun gezinsleden begeleiding krijgen van de gemeenten waar ze zich (regulier) vestigen. De Tweede Kamer is hierover eind 2015 per brief geïnformeerd (Tweede Kamer, 2015–2016, 32 824, nr. 115).

  • Om de participatie en integratie van asielzoekers en statushouders te stimuleren worden pilots gestart op een twintigtal AZC-locaties met als inzet vluchtelingen aan vrijwilligersklussen te koppelen. Vrijwilligerswerk is vaak een eerste stap in de Nederlandse samenleving, geeft een nuttige dagbesteding en leidt tot ontmoetingen tussen vluchtelingen en Nederlanders. Van alle mensen die een verblijfstatus krijgen in Nederland wordt zo snel mogelijk een dossier opgebouwd rond arbeidsmarkt en onderwijs. Zo kan een kansrijke koppeling worden gemaakt tussen de statushouder en de toekomstige woonplaats. Het dossier vormt tevens het startpunt voor de statushouder en gemeente om een gezamenlijk traject te starten rond integratie en participatie. Zo wordt de wachtperiode totdat een woning beschikbaar komt waardevol ingericht en ontstaat er een zachte overgang van AZC naar gemeente.

  • In 2017 zal het wetsvoorstel jihadisme (zie de conceptversie ten behoeve van de internetconsultatie) naar verwachting in werking treden. Het wetsvoorstel beoogt terrorismefinanciering tegen te gaan en de Nederlandse veiligheid te beschermen door de uitkering, toeslag en studiefinanciering van deze uitreizigers meteen en uniform te beëindigen. Beëindiging geschiedt uniform omdat in de socialezekerheidswetgeving en de wetgeving betreffende de toeslagen en studiefinanciering eenzelfde definitie van uitreiziger wordt opgenomen. Op deze wijze moet duidelijk worden dat een ieder waarvan het gegronde vermoeden bestaat dat hij is uitgereisd met het doel zich aan te sluiten bij een terroristische strijdgroepering zijn recht op financiële ondersteuning vanuit de overheid verliest.

  • Bij het opstellen van deze begroting loopt een beleidsdoorlichting betreffende dit beleidsartikel. De uitkomsten zijn eind 2016 bekend. Mogelijk geven de uitkomsten van de beleidsdoorlichting aanleiding tot aanpassingen van het integratiebeleid, waarvan ook de inburgering onderdeel uitmaakt.

Beleidswijzigingen

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 13.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en -ontvangsten artikel 13 (x € 1.000)

artikelonderdeel

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Verplichtingen

148.410

284.629

319.351

307.505

240.909

205.942

176.070

Uitgaven

145.465

280.629

323.351

307.505

240.909

205.942

176.070

waarvan juridisch verplicht (%)

   

97,9%

       
               

Inkomensoverdrachten

45.714

45.406

45.314

45.116

45.477

45.867

46.240

Remigratiewet

44.834

44.906

44.814

45.116

45.477

45.867

46.240

Inburgering

880

500

500

0

0

0

0

               

Subsidies

6.641

9.340

9.940

3.432

3.432

4.032

4.032

Kennisinfrastructuur

2.845

3.240

3.240

1.650

1.650

2.250

2.250

Landelijk Overleg Minderheden

1.101

0

0

0

0

0

0

Vluchtelingenwerk

1.030

1.367

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

Overige subsidies

1.665

4.733

5.668

750

750

750

750

               

Opdrachten

8.738

16.819

23.785

17.375

13.628

13.628

13.628

Inburgering en Integratie

7.038

15.119

22.085

15.675

11.928

11.928

11.928

Remigratie

1.700

1.700

1.700

1.700

1.700

1.700

1.700

               

Bijdrage aan agentschappen

8.943

13.485

14.500

14.385

14.200

14.200

14.200

DUO

8.943

13.485

14.500

14.385

14.200

14.200

14.200

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's

27.282

104.700

105.215

82.298

33.920

32.701

32.194

COA

27.282

104.700

105.215

82.298

33.920

32.701

32.194

               

Leningen

48.147

90.879

124.597

144.899

130.252

95.514

65.776

DUO

48.147

90.879

124.597

144.899

130.252

95.514

65.776

               

Ontvangsten

4.357

800

600

200

0

0

0

Ontvangsten algemeen

4.357

800

600

200

0

0

0

Leningen

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten volgen uit wet- en regelgeving op het terrein van de Remigratiewet en zijn daarmee voor 100% juridisch verplicht. Datzelfde geldt voor de inkomensoverdrachten ten behoeve van Inburgering.

Subsidies:

De subsidiemiddelen van SZW zijn bestemd voor bekostiging van de kennisinfrastructuur op het vlak van integratie, Vluchtelingenwerk Nederland en overige incidentele subsidies. Daarvan is ca 80% juridisch verplicht. De juridische verplichting berust op (meerjarige) afspraken c.q. toezeggingen.

Van de 20% van de middelen die niet juridisch verplicht zijn, worden voornamelijk incidentele subsidies verstrekt. Met name op het terrein van de preventie en aanpak van radicalisering worden veel aanvragen voor subsidie ontvangen.

Opdrachten:

De middelen voor opdrachten zijn voor circa 80% verplicht. Het gaat daarbij om contracten voor het ontwikkelen, onderhouden en afnemen van examens inburgering in binnen- en buitenland, onderzoekscontracten en publiekscampagnes rondom integratie, activiteiten in het kader van matching en screening van asielmigranten en de bevordering van vrijwilligerswerk door vluchtelingen.

De middelen die nog niet juridisch verplicht zijn, worden aangewend voor beleidsevaluatie en -onderzoek, voorlichtingscampagnes en aanbestedingen. Zie ook onderdeel C1 over het programma Inburgering en Integratie.

Bijdrage aan agentschappen:

Als gevolg van gemaakte afspraken met Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) over de uitvoering van het leenstelsel en het beheer van het examenstelsel zijn deze middelen 100% verplicht.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s:

De bijdrage aan het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) wordt verstrekt op basis van het bestuurlijk akkoord met de VNG over vluchtelingen. De uitgaven zijn daarmee 100% juridisch verplicht.

Leningen:

Het leenstelsel is gebaseerd op de Wet Inburgering 2013. De uitgaven zijn daarmee 100% verplicht.

A. Inkomensoverdrachten

Toelichting financiële instrumenten

De Remigratiewet biedt een uitweg aan personen die naar Nederland kwamen voor arbeid en vestiging, maar nu een dringende wens tot terugkeer hebben, doordat zij in een uitzichtloze situatie van afhankelijkheid (uitkeringsituatie) verkeren en zelf hun remigratie niet kunnen bekostigen. De SVB voert de Remigratiewet uit.

Wie komt er voor in aanmerking?

Indien men aan bepaalde criteria voldoet kan men in aanmerking komen voor een remigratievoorziening (maandelijkse uitkering, met eventueel een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering). De criteria betreffen onder meer leeftijd, verblijfsduur in Nederland, doelgroep en herkomstland.

Hoe hoog is de uitkering?

Op de uitkeringen remigratievoorziening is het woonlandbeginsel van toepassing. Voorts kunnen er volledige, gekorte of nihil-uitkeringen worden verstrekt (na verrekening van overige inkomsten uit uitkeringen). In 2016 bedroeg de gemiddelde uitkering remigratievoorziening € 507 per maand voor degenen die zijn vertrokken vanaf 1 april 2000 en € 287 per maand voor degenen die zijn vertrokken vóór die datum. Het verschil komt door een hoger aantal gerechtigden met een nihil-uitkering vertrokken vóór 1 april 2000. Bovendien kende de remigratievoorziening vóór die datum nog geen tegemoetkoming voor een ziektekostenverzekering.

Budgettaire ontwikkelingen

Lagere uitgaven in 2017 ten opzichte van voorgaande jaren hangen samen met het vervallen van de basisvoorziening remigratie (o.m. verhuisvergoeding). Per saldo vertonen de uitgaven bezien over de ramingsperiode een lichte stijging. Met name de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd is hiervoor verantwoordelijk.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 13.2 Kerncijfers Remigratie1
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Aantal remigranten met een periodieke uitkering (x 1.000 personen, ultimo)2

15

15

15

1

SVB, jaarverslag.

2

Inclusief nihil-uitkeringen: de remigrant heeft recht op een remigratie-uitkering, maar na verrekening van andere, exporteerbare uitkeringsgelden wordt het bedrag op nihil vastgesteld.

B. Subsidies

Van de subsidiemiddelen ontvangt het Verweij-Jonker instituut € 3,2 miljoen voor het in stand houden van een kennisinfrastructuur op het terrein van integratievraagstukken. Hiertoe is in samenwerking met Movisie een kennisplatform Integratie en Samenleving (www.kis.nl) opgezet. De aldus verzamelde specifieke kennis en expertise komt ten goede aan gemeenten, bedrijven, organisaties en instellingen.

Vluchtelingenwerk Nederland (www.vluchtelingenwerk.nl) ontvangt een subsidie van € 1 miljoen. Daarmee organiseert de stichting de ondersteuning van het werk van vrijwilligers en medewerkers in de regio. In de regio bevorderen deze de maatschappelijke ondersteuning en integratie van asielgerechtigden.

Ten slotte verstrekt de Minister van SZW desgevraagd incidentele subsidies op basis van de Kaderwet SZW-subsidies aan organisaties die de doelstellingen van de overheid op het terrein van integratie en participatie helpen realiseren. Hiervoor is in 2017 een bedrag van € 5,7 miljoen beschikbaar.

C. Opdrachten

De uitgaven aan opdrachten laten in 2017 een sterke stijging zien. Deze stijging betreft de uitgaven bij het Programma Inburgering en Integratie en hangt samen met de uitspraak van het Europees Hof van Justitie over de inburgering buitenland. Omdat de kosten van de inburgering naar het oordeel van het Hof te hoog zijn, kan er een belemmering bestaan voor gezinsvorming en -hereniging. Het Ministerie van SZW moet hierdoor meer kosten voor eigen rekening nemen. Daarnaast zullen in het kader van de bestuurlijke afspraken met de VNG inzake de vluchtelingenproblematiek asielmigranten reeds in een vroeg stadium gescreend worden op opleidingsniveau en arbeidservaring, zodat de migranten snel naar werk toe geleid kunnen worden.

C1. Programma Inburgering en Integratie

Binnen het programma Inburgering en Integratie vinden verschillende activiteiten plaats. Zo worden de ontwikkeling, onderhoud en toezicht inzake inburgeringexamens, en het monitoren van de inburgeringresultaten uitbesteed aan verschillende organisaties. De Minister van SZW stelt hiervoor onder meer in de Wet Inburgering en Wet Inburgering in het buitenland de kaders vast.

Andere activiteiten betreffen het bevorderen van participatie en integratie door nieuwkomers. Dit gebeurt in samenwerking met organisaties in het veld en met onderzoeksinstellingen (voorlichtingscampagnes, dialoog- en netwerkbijeenkomsten, materiaal- en methodiekontwikkeling, trainingen en trainingsmaterialen, conferenties betreffende integratiethema’s zoals zelfbeschikking, burgerschap, onderwijs en arbeidsmarkt, jeugd). Bijzondere aandacht heeft de aanpak van de gevolgen van het Jihadisme. Met het actieprogramma «Integrale aanpak Jihadisme» bestrijdt en verzwakt het kabinet de jihadistische beweging in Nederland en neemt het de voedingsbodem voor radicalisering weg. Daartoe is onder andere een expertisecentrum ingericht, dat kennis en handelingsvaardigheid versterkt bij gemeenten, professionals en gemeenschappen in het omgaan met radicalisering en maatschappelijke spanningen (www.socialestabiliteit.nl). Ook verstrekt SZW aan verschillende organisaties (SCP, CBS en onderzoeksbureaus) opdrachten voor onderzoek naar en evaluatie van de effecten van integratiebeleid. In dat verband kan ook gewezen worden op de start in 2017 van longitudinaal cohortonderzoek naar de integratie onder vluchtelingen. Dat onderzoek vindt plaats in samenwerking met andere departementen.

Tabel 13.3 Kerncijfers Inburgering
 

Realisatie

2015

Raming

2016

Raming

2017

Inburgeringsplichtige nieuwkomers die een kennisgeving van DUO krijgen (x 1.000 personen, ultimo)1

26

40

40

Inburgeraars die slagen voor het inburgeringexamen of NT2-examen (x 1.000 personen, ultimo)1

7

8

10

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de voorbereiding op inburgering in de opvang van de COA (x 1.000 personen, ultimo)2

10,3

18

16

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de maatschappelijke begeleiding door gemeenten (x 1.000 personen, ultimo)2

13

24

20

Aantal aan inburgeraars toegekende leningen (x 1.000 personen, ultimo)1

18

24

24

1

DUO, Informatiesysteem Inburgering.

2

COA, voortgangsrapportages.

C2. Remigratie

Het Nederlands Migratie Instituut verzorgt objectieve voorlichting over de Remigratiewet. Het instituut ondersteunt daarmee belangstellenden bij het nemen van een persoonlijk, vrijwillig en verantwoord besluit om Nederland te verlaten onder het doen van afstand van het Nederlanderschap (www.nmigratie.nl).

D. Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) organiseert de inburgeringexamens, voert het sociaal leenstelsel uit, voorziet in informatie aan inburgeraars, gemeenten en instellingen, en handhaaft de inburgeringplicht bij nieuwkomers vanaf 2013. Het Ministerie van SZW stelt hiervoor financiële middelen aan DUO (www.duo.nl) beschikbaar. Vanaf 2017 is DUO ook betrokken bij de participatieverklaringen. DUO bepaalt wie een traject in dat kader moet volgen en stelt de betrokkenen daarvan op de hoogte. Ook beziet DUO of participatieverklaringstrajecten tijdig worden afgerond.

E. Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) biedt asielgerechtigden in de opvang het programma «Voorbereiding op inburgering» aan. Het Ministerie van SZW levert COA (www.coa.nl) hiertoe een financiële bijdrage. De rol van COA in het verstrekken van de bijdrage voor maatschappelijke begeleiding aan gemeenten zal naar verwachting medio 2017 vervallen. Het voorstel is om betreffende middelen vanaf 1 juli via een decentralisatie-uitkering rechtstreeks aan gemeenten te geven. In 2016 zal een wijzigingsvoorstel voor de Wet inburgering bij de Tweede Kamer worden ingediend dat hierin onder meer voorziet (zie de conceptversie ten behoeve van de internetconsultatie).

F. Leningen

Asielgerechtigde nieuwkomers die inburgeringplicht hebben kunnen via het sociaal leenstelsel een bijdrage krijgen om hun inburgeringonderwijs te bekostigen. Wanneer de nieuwkomers onvoldoende inspanningen hebben verricht om het inburgeringdiploma of NT2-diploma tijdig (binnen drie jaar) te behalen dient de bijdrage terugbetaald te worden.

Overige nieuwkomers kunnen een beroep doen op het sociaal leenstelsel wanneer zij niet over voldoende middelen beschikken om hun inburgering zelf te bekostigen. In tegenstelling tot de eerste groep dienen zij de lening wel terug te betalen.

Het leningenbudget neemt vanaf 2016 fors toe. De oorzaak daarvan ligt in de huidige vluchtelingenproblematiek en de ramingen die daarbij voor de volumeontwikkelingen door het kabinet zijn gehanteerd. Het kabinet verwacht dat de verschillende maatregelen op het terrein van de vluchtelingenproblematiek een neerwaarts effect op de volumeontwikkeling zal hebben. Vanaf 2019 zien we bij de leningen het budgettaire effect daarvan.

G. Ontvangsten

Ontvangsten zijn het gevolg zijn van de terugbetaling van verstrekte leningen. Omdat het leenstelsel pas vanaf 2013 van kracht is en de termijn waarop ingeburgerd moet worden drie jaar bedraagt, worden ontvangsten van de kant van de nieuwkomers – voor zo ver zij daartoe draagkrachtig genoeg zijn – pas op termijn zichtbaar. Omdat asielgerechtigden in beginsel niet behoeven terug te betalen en onzeker is in hoeveel gevallen overige inburgeraars ook daadwerkelijk zullen terugbetalen, is in afwachting van ervaringscijfers de raming vooralsnog op nihil gesteld. Daarnaast ontvangt het Ministerie van SZW middelen uit het Algemeen Werkloosheidsfonds die verband houden met de remigratie van personen die in het jaar van toekenning een WW-uitkering hadden.

Licence