Base description which applies to whole site

2.1 BELEIDSAGENDA

2.1.1 Beleidsprioriteiten
2.1.1.1 Breed gedragen herstel

Balans opmaken

In 2017 zijn er weer verkiezingen en spreekt Nederland zich uit over de richting van een volgend kabinet. Het is nu een goed moment om de balans op te maken van de afgelopen periode. Vier jaar geleden zat ons land midden in een economische crisis die vrijwel iedereen heeft gevoeld. De werk- en inkomenszekerheid van honderdduizenden Nederlanders stond onder druk. Het kabinet nam de verantwoordelijkheid om enerzijds de overheidsfinanciën op orde te krijgen en anderzijds de gevolgen van de crisis te beperken, met een eerlijke verdeling van de lasten. Het kabinet heeft belangrijke hervormingen doorgevoerd, zoals met de Wet werk en zekerheid (Wwz) en de Participatiewet. Daarbij heeft het kabinet steeds oog gehad voor de zwaksten in de samenleving, bijvoorbeeld met de banenafspraak uit het sociaal akkoord en de extra middelen voor armoedebestrijding.

Herstel

Mede dankzij dit kabinet staat Nederland er nu beter voor dan vier jaar geleden. Mensen hebben weer meer vertrouwen in de toekomst en vinden vaker een baan. Het aantal mensen dat een vaste baan krijgt, stijgt voor het eerst sinds 2009. Maar we zijn er nog niet. De werkloosheid is gedaald, maar is nog hoog. Méér werk en beter werk blijven belangrijke uitdagingen voor de nabije toekomst. Met de Participatiewet en de banenafspraak uit het sociaal akkoord heeft het kabinet stappen gezet om de kansen voor mensen die niet goed kunnen meekomen, te vergroten. Zo neemt het aantal mensen met een arbeidsbeperking dat een baan vindt bij een reguliere werkgever toe. De komende jaren moeten we ervoor zorgen dat ieders kansen op goed werk verder verbeteren. Daarbij moeten we ook aandacht hebben voor al die werknemers die onzeker zijn over de toekomst van hun baan. Discussies zoals recentelijk in Groot-Brittannië rondom «Brexit» laten zien dat veel mensen bezorgd zijn over hun positie op de Europese arbeidsmarkt.

Internationale context

Voor veel vraagstukken op SZW-terrein wordt internationale samenwerking steeds belangrijker. Afspraken over goed werk, eerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt en verbetering van arbeidsomstandigheden in internationale productieketens moeten we op Europees of zelfs mondiaal niveau maken. We kunnen ook veel van elkaars ervaringen leren, bijvoorbeeld op het gebied van armoedebestrijding.

Vluchtelingencrisis

De opvang van asielzoekers heeft de afgelopen tijd veel gevraagd van overheden op Europees, landelijk en lokaal niveau, maar ook van duizenden vrijwilligers. Samen staan we voor de uitdaging om degenen die mogen blijven volledig te laten integreren en participeren in onze samenleving. We moeten daarbij voorkomen dat de recente reeks terroristische aanslagen in Europa leidt tot angst die de integratie van nieuwkomers ondermijnt.

2.1.1.2 Beleid 2017

Het beleid voor 2017 richt zich op twee kernwaarden: goed werk en kansen voor iedereen. Voor het realiseren van deze kernwaarden is het van belang dat de ingezette hervormingen en decentralisaties hun beslag krijgen in de praktijk.

Goed werk

Minimumloon

Verhoging minimumjeugdloon

Goed werk begint bij een minimumloon waarvan je kunt rondkomen. Dat geldt ook voor jongeren van 21 jaar die werken en geacht worden financieel zelfstandig te zijn. De huidige vormgeving van het minimumjeugdloon, waarbij jongeren pas vanaf hun 23e recht krijgen op het reguliere wettelijk minimumloon, past daar niet meer bij. Vanaf 2017 werkt het kabinet daarom toe naar een volwaardig minimumloon vanaf 21 jaar en een hoger minimumjeugdloon voor 18-, 19- en 20-jarigen. Daarnaast onderzoekt het kabinet de mogelijkheid om een wettelijk minimumuurloon in te voeren, zodat het minimumloon per gewerkt uur niet meer afhankelijk is van de arbeidsduur. Zo lang er nog geen minimumuurloon is, wordt alvast wettelijk geregeld dat wie meer dan 40 uur per week werkt (meerwerk), ook recht krijgt op evenredig meer dan het wettelijke minimumloon. Verder blijft betaling op basis van stukloon mogelijk, maar gaan werknemers die stukloon ontvangen, ook ten minste het wettelijk minimumloon verdienen. Met deze aanpassingen ontstaat een toekomstbestendige wet die recht geeft op een sociaal aanvaardbare beloning. Een wet die bovendien heldere en eenduidige eisen stelt aan werkgevers, waardoor deze ook beter te handhaven is door de Inspectie SZW.

Werk en zekerheid

Oplossen van knelpunten

De Wet werk en zekerheid is een belangrijke stap naar een betere balans tussen «flex» en «vast» op de arbeidsmarkt. Het kabinet heeft daarbij oog voor knelpunten en onvoorziene effecten, en lost deze op. Bijvoorbeeld door aanpassing van de ketenbepaling, waardoor de zogenoemde tussenpoos van zes maanden bij cao kan worden teruggebracht naar drie maanden indien sprake is van seizoensgebonden werk. En door aanpassing van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, waarmee het verzekerd loon voor bijvoorbeeld flexwerkers eerlijker wordt berekend. Ook bereidt het kabinet een wetsvoorstel voor waarmee werkgevers en werknemers meer mogelijkheden krijgen om in cao’s afspraken te maken over transitievoorzieningen, zoals omscholing en van-werk-naar-werk-begeleiding van werknemers, in geval van ontslag om bedrijfseconomische redenen. Tot slot werkt het kabinet aan een wetsvoorstel waardoor werkgevers bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid compensatie kunnen krijgen voor de wettelijke transitievergoeding. Het kabinet acht dat gerechtvaardigd, gezien de kosten die werkgevers al maken voor onder meer de re-integratie van hun zieke werknemer. Komende tijd zijn vervolgens de cao-partijen aan zet om met elkaar verdere afspraken te maken over flexibiliteit en zekerheid. Er kan op dit gebied vaak meer dan werkgevers en werknemers denken, en maatwerk is belangrijk. Iedere sector of bedrijfstak is immers anders, met verschillende behoeftes bij werkgevers en werknemers.

Re-integratie

Ziekte en arbeidsongeschiktheid

Ook op andere terreinen blijft het kabinet kritisch kijken naar knelpunten op de arbeidsmarkt. Zoals bij loondoorbetaling en re-integratie in geval van ziekte van een werknemer. Het kabinet gaat de beoordeling van re-integratietrajecten door het UWV, in het bijzonder de re-integratie bij een nieuwe werkgever (het «tweede spoor»), begrijpelijker en voorspelbaarder maken. Hiermee wordt voorkomen dat re-integratietrajecten alleen maar worden gestart om een loonsanctie te voorkomen. Daarnaast moeten zowel werknemers als werkgevers straks het initiatief kunnen nemen voor een vervroegde WIA-aanvraag ingeval een zieke werknemer géén perspectief meer heeft op terugkeer op de arbeidsmarkt. De werkgever kan de IVA-uitkering van zijn zieke werknemer verrekenen met het loon, waardoor zijn financiële lasten omlaag gaan. Deze maatregelen zorgen voor een eerlijkere verdeling van verantwoordelijkheden, en zieke werknemers behouden de maximale kans op terugkeer naar werk. In het najaar van 2016 start een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) om in kaart te brengen hoe de arbeidsparticipatie van WIA-verzekerden met een arbeidsbeperking verder kan worden verhoogd.

Gezond en veilig werken

Inzet op preventie

Het voorkomen van ziekte blijft natuurlijk het beste. Daarom blijft het kabinet inzetten op de preventie van beroepsgerelateerde ziekten en ongevallen. Het meerjarige programma «Duurzame inzetbaarheid» richt zich in 2017 op de aanpak van psychosociale arbeidsbelasting, waaronder het voorkomen van ongewenste omgangsvormen op het werk. Met een wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet wil het kabinet daarnaast de onafhankelijke positie van de bedrijfsarts versterken, en de toegankelijkheid van de bedrijfsarts voor werknemers beter borgen. Het meerjarige programma «Toekomst van de arbeidsgerelateerde zorg» zal parallel hieraan worden ingezet om de maatschappelijke bewustwording van het belang van preventie en goede arbeidsgerelateerde zorg te vergroten.

Kansen voor iedereen

Meer kansen voor de onderkant van de arbeidsmarkt

Lage-inkomensvoordeel

Om de arbeidsmarktkansen voor mensen met een laag inkomen te vergroten, is er vanaf 2017 het lage-inkomensvoordeel (LIV): een financieel voordeel voor werkgevers die een werknemer in dienst nemen – of houden – die het wettelijk minimumloon verdient of net iets meer. De regeling is eenvoudig: werkgevers hoeven hiervoor geen aanvraag in te dienen. De Belastingdienst betaalt het lage-inkomensvoordeel automatisch uit. In 2018 worden ook de premiekortingen die werkgevers krijgen voor het in dienst nemen van ouderen en mensen met een arbeidsbeperking omgezet in eenvoudigere loonkostenvoordelen, die onafhankelijk van de afgedragen premies worden uitbetaald. Ook kleine werkgevers krijgen dan altijd de volledige tegemoetkoming in de loonkosten voor deze doelgroepen.

Verbeteringen Participatiewet

Het kabinet wil dat mensen met een arbeidsbeperking zo veel mogelijk participeren in regulier werk. De Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten zijn belangrijke instrumenten waarmee het kabinet dit stimuleert. Uit de monitor van de Participatiewet, uit signalen uit de praktijk en uit overleg met de Tweede Kamer komt naar voren dat onderdelen van deze wetten verder verbeterd kunnen worden. Naar aanleiding hiervan zijn met betrokken partijen afspraken gemaakt om de praktische uitvoering te verbeteren. Zo zijn vanaf 2016 een uniforme no-riskpolis en een uniforme premiekorting geïntroduceerd voor iedereen die onder de doelgroep van de banenafspraak valt, en kunnen leerlingen die uit het voortgezet speciaal onderwijs komen direct worden opgenomen in het doelgroepregister. Het wetsvoorstel ter vereenvoudiging en stroomlijning van de Participatiewet bevat een aantal maatregelen om de kansen voor mensen uit de doelgroep verder te vergroten vanaf 2017. Zo kunnen zij straks sneller aan het werk bij een werkgever met een loonkostensubsidie van de gemeente.

Meer beschut werk

Het kabinet wil dat gemeenten meer beschutte werkplekken realiseren. Beschutte werkplekken zijn bedoeld voor mensen die wel kunnen werken, maar zoveel begeleiding en/of aanpassingen nodig hebben dat het niet van een reguliere werkgever mag worden verwacht dat hij deze mensen in dienst neemt. Het aantal beschutte werkplekken bij gemeenten blijft sterk achter bij de doelstellingen: van de beoogde 1.600 nieuwe plekken eind 2015 werden er slechts 44 gerealiseerd. Uit onderzoek van de Inspectie SZW blijkt bovendien dat een kwart van de gemeenten helemaal geen beschut werk aanbiedt. Daarom wil het kabinet gemeenten wettelijk verplichten om werkplekken te realiseren voor mensen met een advies beschut werk. Daarbij stelt het kabinet voor de periode 2016–2020 € 100 miljoen beschikbaar voor extra implementatieondersteuning, een bonus voor gemeenten die beschut werk realiseren en uitbreiding van de no-riskpolis naar de doelgroep beschut werk.

Banenafspraak

De eerste effectmeting van de banenafspraak laat zien dat zowel de marktsector als de overheid de 9.000 afgesproken banen voor mensen uit de doelgroep hebben gerealiseerd in 2015. Dat is mooi nieuws en vormt een goede basis voor de toekomst. Het aantal nieuwe banen moet de komende jaren echter nog stevig blijven groeien om het afgesproken aantal van 125.000 extra plaatsen in 2025 te bereiken. Het zou bovendien mooi zijn als meer mensen die op uitzend- of detacheringsbasis aan de slag gaan, de komende jaren kunnen doorstromen naar een dienstverband bij de werkgever waar zij hun werkzaamheden verrichten. Daarom blijft het belangrijk om te kijken waar de regels kunnen worden vereenvoudigd en hoe belemmeringen voor het in dienst nemen van mensen uit de doelgroep kunnen worden weggenomen.

Soepele transities op de arbeidsmarkt

Intensivering WW-dienstverlening

Werkzoekenden hebben er baat bij als zij zo snel mogelijk een andere baan vinden. Met ingang van 2017 wordt het budget voor de WW-dienstverlening van het UWV daarom verhoogd tot € 160 miljoen. Hiermee kan het UWV een persoonlijkere dienstverlening gaan leveren aan werkzoekenden met een WW-uitkering. Dit voorziet in een behoefte van werkzoekenden en vergroot bovendien de kans op een snelle werkhervatting. Doordat mensen sneller werk vinden, verdient deze investering zichzelf terug.

Scholingsvouchers

Om de overgang van werk naar werk of van een uitkering naar werk verder te ondersteunen, zijn er ook in 2017 scholingsvouchers beschikbaar. Mensen met een baan of een WW-uitkering, en zelfstandigen, kunnen zich hiermee omscholen naar een beroep met een beter perspectief op werk. Zo worden werkzoekenden gestimuleerd om inzetbaar te blijven en kunnen werkgevers gemakkelijker geschikte mensen vinden in beroepen met veel vacatures. Voor deze scholingsvouchers is € 30 miljoen beschikbaar vanaf medio 2016. Daarnaast gaan sociale partners projecten uitvoeren die zijn gericht op dienstverlening aan werkzoekenden en op nauwere samenwerking in de regio. Het kabinet stelt hiervoor € 40 miljoen beschikbaar.

Beperken langdurige werkloosheid vijftigplussers

Vooral voor vijftigplussers kan de overgang naar ander werk of van een uitkering naar werk nog beter. Hoewel vijftigplussers niet vaker werkloos zijn dan andere leeftijdsgroepen, blijkt wel dat vijftigplussers meer moeite hebben om weer aan het werk te komen áls ze werkloos worden. Hierdoor is de langdurige werkloosheid onder deze groep ongewenst groot. Dit wordt aangepakt met het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers» dat in 2017 van start gaat: een gemeenschappelijke campagne van het kabinet en sociale partners om het arbeidsmarktperspectief van vijftigplussers te verbeteren. Kern van de aanpak is dat vijftigplussers worden ondersteund bij het vinden van werk en dat werkgevers worden gestimuleerd om hen aan te nemen. Sociale partners hebben hiervoor belangrijke sleutels in handen, bijvoorbeeld het omvormen van generieke «ontziemaatregelen» in cao’s (zoals extra vakantiedagen) die ouderen minder aantrekkelijk maken voor werkgevers. Maar ook het kabinet draagt bij. Zo verlaagt het kabinet de leeftijdsgrens van de no-riskpolis naar 56 jaar en stelt het extra geld beschikbaar voor experimenten om de kansen bij werkgevers beter te benutten. Voor het gehele actieplan (2017–2018) trekt het kabinet € 68 miljoen uit. Oud-voetbalinternational John de Wolf speelt een belangrijke rol als boegbeeld van de aanpak van werkloosheid onder vijftigplussers.

Box ouderenwerkloosheid

De motie Schut-Welkzijn c.s. verzoekt de Minister van SZW om voor het huidige en toekomstige beleid ten aanzien van ouderenwerkloosheid, zoveel als mogelijk is, vast te leggen hoeveel ouderen worden bereikt, welke uitgaven ermee zijn gemoeid en hoe de effectiviteit zal worden gemeten en hierover in de Begroting 2017 te informeren.

Voor wat betreft het toekomstige beleid komt de evaluatieparagraaf in het nieuwe actieplan «Perspectief voor vijftigplussers» al tegemoet aan deze motie. Eind 2018 zal worden gekeken in hoeverre de ingezette instrumenten een bijdrage leveren aan het behalen van de doelstellingen uit het actieplan. Daardoor is gewaarborgd dat informatie over het gebruik, de effecten en de effectiviteit zoveel mogelijk beschikbaar komt. De Tweede Kamer wordt begin 2017 geïnformeerd over de eindresultaten van het «Actieplan 50pluswerkt», dat tot 1 oktober 2016 loopt. Hierbij zal, waar mogelijk, ook ten aanzien van het huidige beleid (tot 2017) het verzoek in de motie betrokken worden.

In tabel 2.1.1 zijn zoveel mogelijk de beoogde uitgaven en aantallen deelnemers opgenomen van het huidige en toekomstige beleid ten aanzien van ouderenwerkloosheid. Dit betreft de plaatsingsfees uit het «Actieplan 50plus werkt» die in 2017 nog toegekend kunnen worden. Verder zijn de uitgaven en het beoogde bereik van de nieuwe instrumenten uit het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers» opgenomen en de overige instrumenten die gericht zijn op de re-integratie van werklozen (waaronder ouderen).

Vervolg: Box ouderenwerkloosheid

Tabel 2.1.1: beoogde uitgaven (€x 1.000) en aantallen deelnemers van het huidige en toekomstige beleid ten aanzien van ouderenwerkloosheid.

Maatregel

Aantal beoogde deelnemers

Uitgaven 2017

Actieplan 50plus werkt

   

Plaatsingsfees

5.000 plaatsingsfees

5.000

     

Perspectief voor vijftigplussers

   

2e loopbaan advies, training leidinggevenden, centraal aanspreekpunt

50.000 werknemers en leidinggevenden

13.000

Intensieve ondersteuning aan werkzoekenden

10.000 werkzoekenden

10.000

Werkgeversbenadering

 

7.000

Verlagen no-risk polis

500 werkzoekenden

65

Experimenten meer werk

 

3.000

Campagne

 

1.000

     

Overige instrumenten

   

Mobiliteitsbonus1

Onbekend

Onbekend

Proefplaatsingen2

Onbekend

Budgetneutraal

1

Omdat de premiekorting niet alleen bestaat uit een stimulans om 56-plussers aan te nemen maar zich ook richt op arbeidsgehandicapten, kunnen deze doelgroepen op dit moment niet eenvoudig uit elkaar gehaald worden. Met ingang van 2018 wordt de mobiliteitsbonus vervangen door het loonkostenvoordeel en kan er ook inzicht geboden worden in het aantal verstrekkingen.

2

Het instrument proefplaatsing is niet leeftijdsgebonden, waardoor het op dit moment niet mogelijk is een onderscheid naar vijftigplussers te maken. In het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers» is aangekondigd dat de mogelijkheid van proefplaatsing voor vijftigplussers verruimd wordt. SZW zal daarbij tevens bezien of de doelgroep beter in beeld gebracht kan worden.

Goede en toegankelijke kinderopvang

Hogere kinderopvangtoeslag

Goede kinderopvang biedt kinderen een vertrouwde en veilige omgeving waarin zij zich kunnen ontwikkelen en bevordert de arbeidsparticipatie van ouders. Daarom investeert het kabinet vanaf 2017 € 200 miljoen per jaar in de toegankelijkheid en kwaliteit van de kinderopvang. De kinderopvang wordt financieel toegankelijker gemaakt door een verhoging van de kinderopvangtoeslag. Daarnaast wordt de toegankelijkheid verbeterd door de bestuurlijke afspraken met gemeenten over uitbreiding van het gemeentelijk aanbod voor peuters van niet-werkende ouders.

Herijking kwaliteitseisen

Het breed gedragen akkoord «Innovatie en kwaliteit in de kinderopvang» vormt de basis voor een herijking van de kwaliteitseisen. Het akkoord behelst onder andere een verhoging van de kwaliteit van de babyopvang door het aantal beroepskrachten per kind te verhogen van één op vier naar één op drie, door coaching on the job voor alle medewerkers en een mentor voor elk kind. De wetgeving hiertoe wordt in 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden. Daarnaast bereidt het kabinet wetgeving voor om de verschillen in kwaliteitseisen en financiering van peuterspeelzaalwerk en kinderopvang op te heffen, waardoor het stelsel overzichtelijker wordt voor ouders.

Aanpassing financiering

Het kabinet wil de financiering van de kinderopvang wijzigen naar een systeem van directe financiering. Dit systeem is gebaseerd op twee geldstromen: de Rijksoverheid bekostigt kinderopvangorganisaties rechtstreeks, en ouders betalen een eigen bijdrage afhankelijk van hun inkomen. Het systeem komt in de plaats van de huidige kinderopvangtoeslag. De geldstromen van en naar ouders worden hiermee beperkt, wat de risico’s van onverwachte nabetalingen en terugvorderingen verkleint. De plannen zijn recentelijk getoetst en dit heeft aanleiding gegeven om extra tijd uit te trekken voor een zorgvuldige voorbereiding. De beoogde invoeringsdatum van (volledige) directe financiering is 2020; het wetsvoorstel wordt nog deze kabinetsperiode aan de Tweede Kamer aangeboden.

Een samenleving waarin iedereen meedoet

Belang van integratie

Het huidige tijdsgewricht kenmerkt zich door oplopende maatschappelijke onrust. De spanningen elders in de wereld, de dreiging die uitgaat van terroristische aanslagen en de maatschappelijke gevolgen van omvangrijke groepen vluchtelingen die hun thuisland hebben verlaten op zoek naar een beter onderkomen, vragen om een stevige inzet op integratie. In de Agenda Integratie heeft het kabinet hiertoe maatregelen ingezet. Deze zijn, in reactie op de recente ontwikkelingen, uitgebreid. De maatregelen zijn gericht op participatie van mensen met een migrantenachtergrond, het uitdragen van de democratische kernwaarden als basis voor het samenleven in Nederland, het stellen van grenzen waar nodig en het creëren van een samenleving waarin er gelijke kansen zijn.

Bestrijding discriminatie

In onze samenleving moet iedereen mee kunnen doen en is er dus geen plaats voor discriminatie. Het kabinet communiceert de normen die we hierover met elkaar hebben afgesproken in Nederland. De campagne «Zet een streep door discriminatie» wordt daartoe verder gevoerd in 2017 in samenwerking met de Ministeries van OCW en V&J. Daarnaast wordt actief lokaal beleid voor de aanpak van discriminatie gestimuleerd. Maatschappelijke organisaties en sleutelfiguren uit verschillende gemeenschappen hebben een belangrijke rol in het bespreekbaar maken van discriminatie, het vergroten van de weerbaarheid van mensen (bijvoorbeeld door ze te stimuleren melding te maken van discriminatie), en het tegengaan van negatieve beeldvorming.

Integratie en participatie nieuwkomers

Rijk en gemeenten geven gezamenlijk uitvoering aan de huisvesting en integratie van vluchtelingen, zoals afgesproken in de bestuursakkoorden. In 2017 wordt met een wijziging van de Wet inburgering de participatieverklaring van statushouders geïntroduceerd en wordt maatschappelijke begeleiding vastgelegd als taak van gemeenten. Met de introductie van de participatieverklaring komt er meer nadruk op de Nederlandse kernwaarden: gelijkwaardigheid, vrijheid, solidariteit en participatie. De participatieverklaring is een onderdeel van het inburgeringsexamen en is verplicht voor alle inburgeringsplichtigen. Het niet afronden van het participatieverklaringstraject kan leiden tot een boete en tot het niet (tijdig) behalen van het inburgeringsexamen. Van nieuwkomers wordt verlangd dat zij participeren. Dit wordt ook gestimuleerd, bijvoorbeeld door vrijwilligerswerk mogelijk te maken. Vrijwilligerswerk kan een waardevolle bijdrage leveren aan de Nederlandse samenleving en kan tegelijkertijd als opstapje dienen naar een betaalde baan voor hen die mogen blijven. Immers: blijven is meedoen. Nieuwe statushouders worden zoveel mogelijk gehuisvest in een arbeidsmarktregio die op basis van hun opleiding en werkervaring de beste kansen biedt. De wachttijd voor huisvesting moet alvast zo nuttig mogelijk worden besteed, bijvoorbeeld aan onderwijs of arbeidsmarktoriëntatie. Het kabinet zal samen met gemeenten blijven kijken hoe de gemeenten hun lokale regierol hierin het beste kunnen vervullen.

Hardere aanpak waar nodig

Werken aan een samenleving waarin iedereen meedoet betekent ook dat mensen die er bewust voor kiezen om niet meer mee te doen, en die het ook voor anderen willen verpesten, harder worden aangepakt. Als onderdelen van het actieprogramma «Aanpak jihadisme» worden gemeenten hierin ondersteund middels de versterkingsgelden en vanuit de Expertise-unit Sociale Stabiliteit met advies op maat gericht op preventie en het voorkomen van escalatie. Met het wetsvoorstel Beëindigingsgrond uitkeringen bij jihadisme wil het kabinet de uitkeringen, toeslagen of studiefinanciering kunnen stopzetten van mensen die uitreizen met het doel om zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie. Daarnaast wordt niet getolereerd dat mensen elkaars vrijheid beperken. Sociale druk zet momenteel diverse geledingen van de Turkse gemeenschap verder tegen elkaar op, terwijl we juist op zoek moeten naar verbinding. Vanuit het integratiebeleid wordt stevig ingezet op dialoog vanuit de landelijke en lokale overheden met de diverse geledingen binnen de Turkse gemeenschap.

Ondersteuning bij armoede en schulden

Armoedebestrijding

Niet iedereen is financieel zelfredzaam. Het voorkomen en bestrijden van armoede en problematische schulden is daarom van belang om mensen kansen te bieden voor een betere toekomst. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor armoedebestrijding en dankzij de decentralisaties in het sociale domein kunnen zij armoede, schulden en andere problemen integraler aanpakken. Het is daarbij van belang dat de schuldhulpverlening breed toegankelijk is en maatwerk biedt. In 2017 werkt het kabinet op basis van de evaluatie van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening samen met betrokken partijen aan het verder verbeteren van de professionaliteit van de schuldhulpverlening, het doorontwikkelen en verspreiden van innovatieve aanpakken en de registratie en beschikbaarheid van noodzakelijke gegevens. Specifiek voor armoedebestrijding onder ouderen met een bijstandsuitkering stelt het kabinet in 2017 en 2018 in totaal € 7,5 miljoen beschikbaar via het Gemeentefonds.

Kansrijk opgroeien

Alle kinderen in Nederland moeten kansrijk kunnen opgroeien. Ook zij die in een gezin leven met een hele kleine portemonnee. In 2014 leefden 421.000 kinderen in een huishouden met een laag inkomen waarvan 131.000 al 4 jaar of langer. Om ervoor te zorgen dat ook kinderen die opgroeien in een gezin met een laag inkomen kansrijk kunnen opgroeien, stelt het Rijk structureel € 100 miljoen beschikbaar voor benodigdheden voor kinderen (0 tot 18 jaar) waardoor ze mee kunnen doen en die ze nu missen door armoede. Het gaat bijvoorbeeld om schoolbenodigdheden, sportattributen, zwemles, kleding of schoolreisje. Om er zeker van te zijn dat de middelen direct bij de kinderen terecht komen, ontvangen de kinderen deze benodigdheden in natura. De beschikbaarstelling van deze middelen zal op een dusdanige wijze gebeuren dat er zo min mogelijk administratieve lasten zijn.

Vereenvoudiging beslagvrije voet

Terugdringing van armoede- en schuldenproblematiek vraagt ook om een eenvoudig en gecoördineerd proces van schuldinning. De beslagvrije voet voorziet erin dat mensen aan hun financiële verplichtingen voldoen, maar ook voldoende middelen overhouden om in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud te voorzien. Schuldeisers moeten de beslagvrije voet dan ook te allen tijde in acht nemen. Dat gaat nog te vaak mis. Daarom wordt het vaststellen van de beslagvrije voet gemakkelijker gemaakt met het wetsvoorstel Vereenvoudiging beslagvrije voet. Het aantal gegevens dat benodigd is voor de bepaling van de beslagvrije voet gaat omlaag en bovendien worden alleen nog gegevens uit standaardregistraties gebruikt, waardoor ook de schuldenaar ontlast wordt. Tegelijkertijd wordt het proces van beslaglegging aangepast zodat beslagleggende partijen beter van elkaars incassoactiviteiten hoogte zijn. Dit alles maakt het voor schuldeisers gemakkelijker om rekening te houden met de beslagvrije voet. Vanwege het grote belang voor mensen met schulden streeft het kabinet naar implementatie in 2017. In het verlengde hiervan zal het kabinet de Rijksincassovisie, die een betere samenwerking tussen overheidsorganisaties beoogt, in 2017 verder concretiseren.

Evenwichtige inkomensontwikkeling

Koopkracht

Het kabinet heeft en houdt ook in 2017 oog voor groepen die financieel op achterstand dreigen te komen, werkenden en niet-werkenden. Voor 2017 leiden de lage dekkingsgraden van de pensioenfondsen tot een extra uitdaging voor een evenwichtige koopkrachtontwikkeling, nu het ernaar uitziet dat een groot aantal fondsen de pensioenen opnieuw niet kan verhogen («indexeren») of misschien zelfs moet korten. Hoewel het niet de rol is van de overheid om gepensioneerden hiervoor te compenseren, neemt het kabinet wel een aantal maatregelen die de koopkracht van gepensioneerden verbeteren. Het kabinet verhoogt vanaf 2017 de zorgtoeslag, de huurtoeslag en het kindgebonden budget, wat gunstig is voor de koopkracht van mensen met een laag inkomen. Daarnaast gaan de algemene heffingskorting en de ouderenkorting structureel omhoog. Met deze koopkrachtmaatregelen gaan bijna 80% van alle gepensioneerden en meer dan 90% van alle werkenden en uitkeringsgerechtigden er volgend jaar in koopkracht op vooruit. Het kabinet zorgt er zo voor dat werkenden, uitkeringsgerechtigden én gepensioneerden profiteren van het economisch herstel in Nederland.

2.1.1.3 Met de blik op de toekomst

Ook voor de jaren na 2017 zijn er uitdagingen op het terrein van de arbeidsmarkt en de sociale zekerheid. Hierbij identificeren we een viertal hoofdthema’s: een toekomstbestendig pensioenstelsel, sociale cohesie, een arbeidsmarkt die steeds sneller verandert, en een arbeidsmarkt die iedereen kansen biedt.

Een toekomstbestendig pensioenstelsel

Overeenstemming over uitgangspunten

We staan de komende jaren voor de uitdaging om ons pensioenstelsel aan te passen aan de manier waarop we werken en leven in de 21ste eeuw. De breed gedragen wensen uit de Nationale Pensioendialoog zijn daarbij richtinggevend: transparantie en heldere afspraken vooraf over pensioenrechten en -risico’s; betere aanpasbaarheid van het pensioen aan de individuele voorkeuren en omstandigheden van mensen; en een pensioenstelsel dat aansluit op de moderne arbeidsmarkt met een toereikende pensioenopbouw voor alle werkenden. Ook de Europese Commissie beveelt Nederland aan om ons pensioenstelsel transparanter en schokbestendiger te maken, en ervoor te zorgen dat jong en oud kunnen vertrouwen op een eerlijke verdeling van de pot. Daarbij wil het kabinet de sterke elementen van het huidige stelsel, zoals het collectief delen van risico’s, behouden.

Zorgvuldige overgang noodzakelijk

Het kabinet heeft 2020 beoogd voor de overgang naar een nieuw stelsel dat aan deze wensen tegemoetkomt. Een ambitieuze doelstelling, die zorgvuldigheid en voortvarendheid vereist bij het verder uitwerken van alternatieven. Ook de transitie naar het nieuwe stelsel moet zorgvuldig worden uitgedacht, zodat de lusten en de lasten eerlijk worden verdeeld. Het kabinet zal hierin de regie houden en nauw blijven samenwerken met het pensioenveld en sociale partners. In de tussentijd worden alvast een aantal verbeteringen aangebracht aan het huidige stelsel. Het nieuwe Financieel toetsingskader (FTK) zorgt ervoor dat financiële schokken geleidelijker doorwerken in de premies en de pensioenuitkeringen. Daardoor hoeven pensioenfondsen hun uitkeringen nu minder te korten. De Wet verbeterde premieregelingen maakt moderne premieregelingen mogelijk die deelnemers een grotere kans bieden op een beter pensioenresultaat. En tot slot werkt het kabinet aan een voorstel voor de automatische overdracht van kleine pensioenen om het pensioenresultaat van mensen die regelmatig van baan wisselen te verbeteren en de uitvoeringskosten te verlagen.

AOW blijft basis

In het nieuwe stelsel blijft de AOW het fundament van onze oudedagsvoorziening. Het kabinet heeft de AOW toekomstbestendig gemaakt door de AOW-leeftijd versneld te verhogen en vanaf 2022 te koppelen aan de levensverwachting. Dankzij de AOW bouwt iedereen in Nederland een welvaartsvaste basis op voor zijn oude dag, en is armoede onder ouderen ook na de crisis relatief laag.

Sociale cohesie

Tegengestelde ontwikkelingen

Maatschappelijke veranderingen leiden tot verschillende tegengestelde ontwikkelingen in onze samenleving. Dit is onder andere te zien bij de houding ten aanzien van asielzoekers: vrijwilligers die bijdragen aan een warme ontvangst en tegelijkertijd de angst bij veel mensen voor de gevolgen van een te grote instroom. De tegengestelde ontwikkelingen uiten zich ook in de stijgende opleidingsniveaus van de tweede generatie niet-Westerse migranten versus de relatief hoge werkloosheid onder diezelfde groep. Onder jongeren met een niet-Westerse migrantenachtergrond leeft het gevoel dat ze niet volledig deel zijn van onze samenleving: zij voelen zich onvoldoende vertegenwoordigd in de media, politiek en bestuur en voelen zich apart gezet in het publieke debat. Maar uitdagingen op het gebied van sociale cohesie betreffen niet alleen migranten. Arm en rijk, hoger en lager opgeleiden leven steeds meer in gescheiden werelden. Deze tegenstellingen kunnen de sociale cohesie onder druk zetten en ervoor zorgen dat mensen niet meer meedoen in onze samenleving. Afbreuk van samenhang in de samenleving maakt ons minder weerbaar tegen negatieve invloeden en daarmee vatbaarder voor crisis. «Wij» en «zij»-denken kan leiden tot sociale spanningen en is in het ergste geval de eerste stap naar radicalisering en extremisme.

Taal, onderwijs en werk

Alleen gezamenlijk kunnen we deze ontwikkelingen het hoofd bieden. Een goed functionerende samenleving, waarin iedereen mee wil doen, vereist dat iedereen kansen ziet voor zijn eigen toekomst. Taal, onderwijs en werk spelen daarin een grote rol. Voor nieuwkomers is het belangrijk dat ze snel de Nederlandse taal leren, een opleiding hebben die aansluit bij de Nederlandse arbeidsmarkt en de kernwaarden van onze samenleving internaliseren. Dit zijn immers belangrijke voorwaarden voor een goede kans op werk en, in brede zin, voor deelname aan onze samenleving. De werkvloer is ook bij uitstek de plek waar mensen uit verschillende groepen elkaar ontmoeten en met elkaar samenwerken. Hierdoor zien mensen niet alleen een toekomst voor zichzelf, maar ook een toekomst met elkaar.

Dialoog

Mensen kunnen hun talenten echter pas optimaal ontwikkelen en benutten als de samenleving ook voor ze openstaat. Waar de samenleving onvoldoende kansen biedt, door vooroordeel of stigma, moeten we met elkaar de dialoog aangaan. Dat gaat niet altijd vanzelf. Daarom blijft het belangrijk om te investeren in een goede verbinding tussen de overheid en het maatschappelijk middenveld, en de dialoog met maatschappelijke organisaties te versterken.

Een arbeidsmarkt die steeds sneller verandert

Een leven lang leren

Om te kunnen profiteren van snelle technologische ontwikkelingen moeten mensen zijn toegerust op permanente verandering. Dit vereist dat zij een leven lang leren en werken aan hun inzetbaarheid. Dit begint op jonge leeftijd, met kwalitatief goede en toegankelijke kinderopvang en scholen. Maar ook werknemers met een goede baan moeten zorgen dat ze blijven meegaan met de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Vooral voor mensen met een relatief hoog risico op (langdurige) werkloosheid, zoals laagopgeleiden, flexwerkers of oudere werknemers, is het cruciaal dat ze blijven werken aan hun duurzame inzetbaarheid. Een cultuuromslag ten aanzien van leren is daarom belangrijk bij werkgevers én werknemers.

Beperken tweedeling op de arbeidsmarkt

Een onvoorspelbare toekomst vraagt ook om een goed werkende arbeidsmarkt met heldere spelregels. Een arbeidsmarkt waarin de aard van het werk leidend is voor de contractvorm waaronder het werk wordt verricht. Zo’n arbeidsmarkt is er nog niet. De keuze voor de contractvorm wordt nog mede bepaald door institutionele factoren, zoals verschillen in de fiscale behandeling van werknemers en zzp’ers. Mede hierdoor is het aandeel zzp’ers in de beroepsbevolking sinds 1995 met 60% gestegen, en het aandeel werknemers met tijdelijke contracten met 80%. Deze ontwikkelingen leiden tot een tweedeling op de arbeidsmarkt: een groep vaste werknemers met relatief veel bescherming, en een groeiende groep flexwerkers met relatief weinig. Terwijl het soms gaat om mensen met heel vergelijkbare voorkeuren en heel vergelijkbare werkzaamheden. Ook de Europese Commissie beveelt Nederland aan om actie te ondernemen om deze tweedeling op de arbeidsmarkt te beperken. Hier ligt de komende jaren nog een belangrijke taak voor overheid en sociale partners.

Een arbeidsmarkt die iedereen kansen blijft bieden

Decentralisaties

In een snel veranderende omgeving is het belangrijk dat de overheid mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt blijft ondersteunen en begeleiden naar werk. Met de decentralisaties naar gemeenten is een grote stap gezet naar integraal beleid op het sociale domein (werk, sociale zekerheid, schuldhulpverlening, armoedebestrijding, zorg en onderwijs). Dit proces is nog niet voltooid. Rijk en gemeenten trekken samen op om vervolgstappen uit te denken en in de praktijk te brengen, zodat nog beter maatwerk kan worden geleverd vanuit een integrale blik op de belemmeringen en mogelijkheden van mensen.

Harmonisatie regelingen en instrumenten

Belangrijk aandachtspunt is dat verschillende regelingen (bijvoorbeeld de Participatiewet, Wajong en WIA) soms nog op verschillende manieren ondersteuning bieden bij het vinden van werk. Om mensen in vergelijkbare situaties gelijke kansen te bieden, en om het stelsel voor werkzoekenden en werkgevers overzichtelijker te maken, is het van belang dat regelingen en instrumenten verder worden geharmoniseerd. Hierbij zal moeten worden gezocht naar een balans tussen noodzakelijke veranderingen versus tijd en ruimte voor uitvoerders, zoals gemeenten en UWV, om hun veranderde taken optimaal ten uitvoer te brengen.

2.1.2 Indicatoren

In de brief Verbetering indicatoren begroting SZW van 11 november 2015 heeft de Minister van SZW voorstellen gedaan voor aanvullende indicatoren om het inzicht in de resultaten van beleid te vergroten. Vervolgens heeft de Minister van SZW in de brief Indicatoren in de SZW-begroting van 3 juni 2016 concrete aanvullingen en een indeling voorgesteld. In onderstaande tabellen worden de in deze brieven voorgestelde gegevens gezamenlijk gepresenteerd. De indeling volgt de missie en visie van SZW, de koppeling met de beleidsartikelen in deze begroting staat tussen haakjes vermeld:

  • Werk voor iedereen (1, 7, 13);

  • Kwalitatief goed en eerlijk werk (1);

  • Bestaanszekerheid waar werken echt niet (meer) mogelijk of passend is (2, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10, 11, 13).

Indicatoren: Werk voor iedereen

Tabel 2.1.2.1 Netto arbeidsparticipatie1 (%, jaargemiddelde)
   

2013

2014

2015

Totaal mannen en vrouwen 15 tot 75 jaar

65,4

64,9

65,4

15 tot 75 jaar

vrouwen

60,6

59,6

60,3

mannen

70,2

70,1

70,4

15 tot 25 jaar

vrouwen

61

58,8

61,7

mannen

59,2

58,7

59,9

25 tot 35 jaar

vrouwen

79,4

79

79,6

mannen

86

86,3

86,6

35 tot 45 jaar

vrouwen

78,1

76,7

77,0

mannen

88,1

88,3

89,1

45 tot 55 jaar

vrouwen

75,3

74,3

74,8

mannen

86,3

86,1

86,9

55 tot 65 jaar

vrouwen

49,5

50,4

52,4

mannen

68,9

69,4

71,1

65 tot 75 jaar

vrouwen

5,2

5,6

5,6

mannen

15,1

16,6

15,1

         

Moeders (lid van ouderpaar)

76,1

76,6

76,7

         

Vaders (lid van ouderpaar)

89,6

90,9

90,4

         

Alleenstaande moeders

62,2

59,7

59,5

         

Alleenstaande vaders

73,7

75,9

75,7

         

Moeders met jonge kinderen (0–11 jaar)

75,2

75,5

75,9

         

Vaders met jonge kinderen (0–11 jaar)

91,5

93,4

93

1

CBS.

Tabel 2.1.2.2 Ontwikkeling in gewerkte uren van vrouwen en moeders met jonge kinderen1 (gemiddelde binnen de groep vrouwen met een baan van meer dan 1 uur, jaarcijfers)
 

2013

2014

2015

Vrouwen 15 tot 75 jaar

25,1

25,3

25,3

Moeders met jonge kinderen (0–11 jaar)

25,1

25,2

25,5

1

CBS.

Tabel 2.1.2.3 Werkloosheid (%, jaargemiddelde)1
   

2013

2014

2015

Werkloosheidspercentage

7,3

7,4

6,9

– 15 tot 25 jaar (jeugdwerkloosheid)

13,2

12,7

11,3

 

waarvan migrantenjongeren

21,7

21,7

19,9

– 25 tot 45 jaar

6,3

6,3

5,6

– 45 tot 75 jaar

6,0

6,6

6,5

Werkloze beroepsbevolking (x 1.000)

647

660

614

Werkzame beroepsbevolking (x 1.000)

8.266

8.214

8.294

1

CBS Statline.

Tabel 2.1.2.4 Positie in de werkkring1 (gemiddeld, x 1.000)
   

2013

2014

2015

Werknemers

6.947

6.860

6.909

 

waarvan werknemers met vaste arbeidsrelatie

5.178

5.052

5.014

 

waarvan werknemers met flexibele arbeidsrelatie

1.769

1.808

1.896

Zelfstandigen

1.319

1.354

1.384

1

CBS Statline.

Tabel 2.1.2.5 Kerncijfers re-integratie
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

 

Wet Werk en bijstand

Participatiewet

Aantal gestarte banen na re-integratievoorziening door gemeenten (x 1.000)1

69

68

62

56

47

43

Werkenden met een voorziening Participatiewet, ultimo jaar, x 1.0002

nb

nb

nb

35

37

333

waarvan

           

personen met een loonkostensubsidie Participatiewet3

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

1,23

personen met beschut werk3

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

<0,13

tijdelijke loonkostensubsidie voor werklozen of ID/WIW

21

15

10

9

8

5,23

Werknemersbestand Wsw (x 1.000)4

103

102

102

102

103

96

Aantal detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)4

25

25

27

30

30

36

Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen (%)4

5,6

6,1

6,2

6,2

6,5

6,6

Aantal voorzieningen WWB/Participatiewet, ultimo jaar (x 1.000) 2

nb

nb

nb

200

214

209

Aantal personen met een voorziening WWB/Participatiewet, ultimo jaar (x 1.000) 2

nb

nb

nb

162

170

166

1

CBS, uitstroom na re-integratie. Het cijfer vanaf 2014 is niet goed vergelijkbaar met eerdere jaren omdat in 2014 de populatieafbakening is gewijzigd. Door een verbeterde berekeningswijze is het jaarcijfer vanaf 2015 niet geheel vergelijkbaar met 2014.

2

CBS, statistiek re-integratie gemeenten. Vanaf 2013 registreren gemeenten voorzieningen i.p.v. trajecten. Informatie over 2011 en 2012 is daarom niet beschikbaar.

3

Instrumenten worden met ingang van de Participatiewet per 2015 toegepast, daarom is realisatie 2013 en 2014 niet beschikbaar.

4

Panteia, Wsw-statistiek.

Tabel 2.1.2.6 Kerncijfers sectorplannen, financieel en aantallen deelnemers1
 

Financieel (x € 1 mln)

 

Aantallen deelnemers

Thema

Initiële beschikkingen

Na bijstelling beschikkingen

Na bijstelling beschikkingen

 

Initiële beschikkingen

Na bijstelling beschikkingen

Na bijstelling beschikkingen

Realisatie

Realisatie

Tranche 1 en 2, peilmaand

maart

2015

oktober

2015

juli

2016

 

maart

2015

oktober

2015

juli

2016

oktober

2015

april

20161

Arbeidsmobiliteit

67,8

35,2

29,8

 

64.226

39.843

41.901

11.771

24.369

Behoud vakkrachten

16,3

9,2

3,4

 

9.165

7.565

1.812

720

989

Scholing

145,3

131,6

113,1

 

244.356

228.295

224.244

86.272

145.881

Bevordering instroom

168,3

150,6

155,5

 

37.392

36.987

41.277

18.376

30.945

Bevordering gezondheid

21,6

19,0

18,8

 

83.970

80.005

77.891

26.430

43.286

Overig

7,9

8,6

8,3

 

2.570

2.570

426

3.321

385

                   

Tranche 3, peilmaand

maart

2016

 

augustus 2016

 

maart

2016

 

augustus 2016

 

augustus 2016

Transities naar werk

65,9

 

nnb2

 

19.088

 

nnb2

 

nnb2

                   

Totaal (excl. overhead)

493,1

354,2

328,9

 

441.679

395.265

387.551

146.890

245.855

Idem (incl. overhead)

508,6

367,7

349,8

 

1

Er heeft sinds juni geen nieuwe uitvraag plaatsgevonden.

2

Over de uitvoering van de derde tranche is nog geen informatie beschikbaar.

Voor de context van deze kerncijfers wordt verwezen naar de voortgangsbrief van 22 juni 2016 «Voortgang ontwikkelingen Doorstart naar nieuw werk«. In de bijlagen van de voortgangsbrief wordt ingegaan op de reden voor bijstellingen van de beschikkingen voor de sectorplannen uit de eerste twee tranches en de verschuiving van inzet van de middelen tussen verschillende maatregelen in veel sectorplannen. Zo neemt het aantal maatregelen in het kader van behoud vakkrachten sterk af en dat voor bevordering instroom toe.

Voor de realisatie is uitgegaan van de laatste meting / uitvraag die ook in de brief van 22 juni is verwerkt. Bij deze kerncijfers zijn ook cijfers over initiële beschikkingen toegevoegd voor de nieuwere derde tranche sectorplannen. Deze plannen zijn beschikt in de periode oktober 2015 tot en met maart 2016.

Indicatoren: Kwalitatief goed en eerlijk werk

Tabel 2.1.2.7 Gecorrigeerde beloningsverschillen1 (%)
 

2008

2010

2012

Verschil man-vrouw bedrijfsleven

– 9

– 8

– 8

Verschil man-vrouw overheid

– 7

– 6

– 4

Indicatoren: Bestaanszekerheid waar werken echt niet (meer) mogelijk of passend is

Informatie over de verschillende uitkeringen (aantallen en kosten), alsmede een nadere uitwerking van cijfers rond fraude en handhaving per wet staan verspreid over de diverse relevante beleidsartikelen, bij de relevante materiewetten. Samenvattende cijfers rond fraude en handhaving worden hieronder vermeld.

Tabel 2.1.2.8 met de kerncijfers opsporing laat een daling van het totaal opgelegde boetebedrag zien voor zowel het UWV, de SVB als de gemeente. Dat is het gevolg van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 november 2014. Naar aanleiding van deze uitspraak is het sanctiebeleid versoepeld, waardoor er minder hoge boetes zijn opgelegd. Voor het UWV geldt dat het aantal geconstateerde overtredingen en het totaal benadelingsbedrag zijn gedaald door de invoering van de inkomstenverrekening van de Wwz per 1 juli 2015 (zie ook de toelichting bij de TW in beleidsartikel 2 en de WW in beleidsartikel 5).

De incassoratio’s in tabel 2.1.2.9 laten een stabiel beeld zien. De incassoratio zal de komende jaren nog verder toenemen omdat in de Fraudewet is bepaald dat invordering van het benadelingsbedrag en de boete gedurende 10 jaar kan plaatsvinden. Uit tabel 2.1.2.10 blijkt dat voor UWV, SVB en gemeenten gezamenlijk na drie jaar 53% van de over 2013 terug te vorderen uitkeringen en boetes is geïncasseerd.

Tabel 2.1.2.8 Kerncijfers opsporing, UWV, SVB en gemeenten
 

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

Totaal benadelingsbedrag

(x € 1 mln)

Totaal opgelegde boetebedrag

(x € 1 mln)

 

2013

2014

2015

2013

2014

2015

2013

2014

2015

UWV1

38,1

50,1

32,5

71,7

87,8

61,5

23,3

55,3

15,6

SVB2

3,8

3,3

3,3

11,1

7,5

9,6

2,5

3,1

1,7

Gemeenten3

4,9

10,7

11,3

20,0

62,0

66,3

7,6

19,0

14,3

                   

Totaal

46,8

64,1

47,1

102,8

157,3

137,4

33,4

77,4

31,6

1

UWV, Jaarverslag.

2

SVB, Jaarverslag.

3

CBS, Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

Tabel 2.1.2.9 Kerncijfers incassoratio’s, UWV, SVB en gemeenten
 

2013

2014

2015

2013

2014

2013

Incassoratio (%)

na 1 jaar

na 1 jaar

na 1 jaar

na 2 jaar

na 2 jaar

na 3 jaar

UWV1

28

22

30

50

48

61

SVB2

33

23

21

56

40

62

Gemeenten3

16

13

14

22

16

23

             

Totaal

26

19

22

45

37

53

1

UWV, Jaarverslag.

2

SVB, Jaarverslag.

3

CBS, Bijstandsdebiteuren- en fraudestatiestiek.

Tabel 2.1.2.10 Kerncijfers geïnd bedrag, UWV, SVB en gemeenten
 

2013

2014

2015

2013

2014

2013

Geïnd bedrag (x € 1 mln)

na 1 jaar

na 1 jaar

na 1 jaar

na 2 jaar

na 2 jaar

na 3 jaar

UWV1

26,6

31,1

22,9

47,5

68,6

57,8

SVB2

4,5

2,5

2,4

7,6

4,3

8,4

Gemeenten3

4,4

10,5

11,3

6,1

13,0

6,3

             

Totaal

35,6

44,1

36,5

61,2

85,8

72,5

1

UWV, Jaarverslag.

2

SVB, Jaarverslag.

3

CBS, Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

2.1.3 Budgettaire ontwikkeling SZA-kader
2.1.3.1 Inleiding

De Minister van SZW is binnen het kabinet verantwoordelijk voor het uitgavenkader SZA. In deze paragraaf wordt een beeld gegeven van de ontwikkelingen binnen deze sector.

2.1.3.2 Uitgaven SZA-kader 2016–2021

De Minister van SZW is binnen het kabinet verantwoordelijk voor het uitgavenkader SZA. In deze paragraaf wordt een beeld gegeven van de ontwikkelingen binnen deze sector. De bewindspersonen van SZW hebben op basis van het regeerakkoord en het aanvullende pakket wetsvoorstellen uitgewerkt. Veel van deze voorstellen zijn al geïmplementeerd. Dit betreft bijvoorbeeld de Participatiewet, de Wwz en de hervorming kindregelingen.

De SZA-sector is conjunctuurgevoelig doordat de werkloosheidsuitgaven in dit kader zijn opgenomen. Het CPB raamt de werkloze beroepsbevolking op 6,2% in 2016 en 2017.

2.1.3.2 Uitgaven SZA-kader 2016-2021

In onderstaande tabel worden de ontwikkelingen in de SZA-uitgaven voor 2016–2021 per cluster van regelingen getoond. De uitgaven zijn gesaldeerd met de ontvangsten. De totale SZA-uitgaven van € 76,7 miljard in 2016 stijgen naar € 82,7 miljard in 2021. Dit is een toename van € 6,0 miljard in vijf jaar tijd. Deze stijging wordt veroorzaakt door de aanpassing van de uitgaven SZA aan de loon- en prijsontwikkeling. Hiervoor is aan het slot van de tabel een algemene post nominale ontwikkeling opgenomen. Deze post bedraagt € 6,2 miljard in 2021. Gecorrigeerd voor de nominale ontwikkeling dalen de uitgaven SZA met € 0,2 miljard.

Tabel 2.1.3.1 SZA-uitgaven 2016–2021 (x € 1 mld)
 

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Werkloosheid

           

WW-uitgaven (werkloosheid)

5,4

5,0

4,7

4,5

4,2

3,9

Bijstandsuitgaven

5,8

5,9

6,1

6,2

6,3

6,3

             

Arbeidsongeschiktheid / ziekte en zwangerschap / Wajong

           

WAO/WIA/WAZ

9,2

9,2

9,3

9,4

9,6

9,7

Wajong

3,1

3,1

3,1

3,2

3,2

3,2

ZW/WAZO/Transitievergoeding

2,6

2,6

3,3

2,8

2,8

2,7

             

Ouderdom / nabestaanden

           

AOW

36,1

36,1

36,3

36,1

36,1

36,2

Inkomensondersteuning AOW

0,9

0,9

1,0

1,0

1,0

1,0

Anw

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

             

Kinderopvang en kindregelingen

           

KOT

2,0

2,2

2,4

2,4

2,4

2,4

AKW/WKB

5,2

5,3

5,2

5,2

5,2

5,2

             

Re-integratie / participatie

           

Re-integratieuitgaven arbeidsongeschiktheid

0,3

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

Integratie-uitkering sociaal domein

2,7

2,6

2,4

2,3

2,2

2,3

             

Uitvoeringskosten en overige uitgaven

           

Uitvoeringskosten (UWV/SVB etc.)

2,0

2,0

1,9

1,8

1,8

1,8

Overige uitgaven

1,1

1,3

1,3

1,3

1,3

1,2

             

Nominale ontwikkeling

0,0

1,0

2,0

3,3

4,6

6,2

             

Totaal SZA-uitgaven

76,7

77,9

79,6

80,1

81,2

82,7

Werkloosheid

De werkloosheid is vanaf 2015 aan het dalen en stabiliseert in 2017, om de jaren erna weer te dalen. Deze daling is ook zichtbaar in de ontwikkeling van de werkloosheidsuitgaven van € 5,4 miljard in 2016 naar € 3,9 miljard in 2021. De effecten van de maatregelen uit de Wwz op de WW-uitgaven treden voornamelijk op langere termijn op en groeien vanaf 2016 geleidelijk in. De toename van de bijstandsuitgaven in de jaren 2016–2021 hangt samen met een aantal wetswijzigingen vanaf 2015, zoals de invoering van de Participatiewet. Ook wordt de toename in de uitgaven verklaard door de verhoogde asielstroom die leidt tot een extra beroep op de bijstand.

Arbeidsongeschiktheid, ziekte en zwangerschap, Wajong

De uitgaven aan arbeidsongeschiktheid (WAO/WIA/WAZ) laten in de periode 2016–2021 een stijging zien. Deze wordt voornamelijk veroorzaakt door de geleidelijke verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd waardoor de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen langer doorlopen.

De uitgaven aan de ZW/WAZO blijven in deze periode naar verwachting vrijwel gelijk. In de reeks voor de transitievergoeding (zie beleidsartikel 6) is rekening gehouden met terugwerkende kracht tot 1 juli 2015. Dit verklaart de piek in de uitgaven aan de ZW/WAZO/Transitievergoeding in 2018.

De uitgaven aan de Wajong stijgen in de periode 2016–2021 licht. Met de invoering van de Participatiewet is de groei beheerst doordat de regeling alleen nog zal gelden voor jonggehandicapten die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben.

Ouderdom en nabestaanden

De uitgaven aan de AOW en de inkomensondersteuning AOW blijven in de periode 2016–2021 vrij constant. In deze ramingen is rekening gehouden met de geleidelijke AOW-leeftijdsverhoging naar 67 jaar in 2021. Voor de langere termijn wordt hiermee de automatische kostenstijging uit hoofde van de vergrijzing beheerst. De uitkeringslasten Anw dalen in de periode 2016–2021 licht omdat de instroom in de Anw kleiner is dan de uitstroom uit de Anw en de voorganger van de huidige Anw, de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW).

Kinderopvang en kindregelingen

De weergegeven ontwikkeling van de kinderopvangtoeslag betreft een saldo van uitgaven en ontvangsten. Vanaf 2017 worden de uitgaven kinderopvang met € 0,2 miljard geïntensiveerd. Het kabinet zet in op verdere harmonisatie van peuterspeelzalen en kinderopvang, waarbij verschillen tussen de twee voorzieningen worden weggenomen. Hierbij wordt de financieringsstructuur voor werkende ouders vanaf 2018 gelijk getrokken. Deze ontwikkelingen leiden tot een toename in de uitgaven kinderopvang in de jaren 2016–2021. In 2017 stijgen de uitgaven aan kindregelingen vanwege de verhoging van het eerste- en tweede-kindbedrag in het kindgebonden budget. Het budgettair beslag van de AKW en de WKB daalt in de jaren erna licht vanwege een afname van het aantal kinderen onder de 18 jaar.

Re-integratie, participatie

In het kader van de Participatiewet zijn het macrobudget Wsw en het Participatiebudget gemeenten structureel overgeboekt naar de integratie-uitkering sociaal domein van het Gemeentefonds. Voor de periode 2015 – 2017 blijven deze middelen onderdeel uitmaken van het SZA-kader. De Minister en Staatssecretaris van SZW blijven aanspreekbaar op het stelsel en de omvang van dit budget.

Het budget voor de uitgaven aan re-integratie van arbeidsongeschikten is in de komende jaren constant. Wel wordt een deel van dit budget 2017 (€ 45 miljoen) reeds in 2016 aan het UWV betaald.

Uitvoeringkosten en overige uitgaven

De uitvoeringskosten van het UWV en de SVB wijzigen gedurende de jaren als gevolg van beleidswijzigingen en volumeontwikkelingen in de onderscheiden wetten. De opgelegde taakstellingen zijn in de uitvoeringsbudgetten van de ZBO’s verwerkt. Mede hierdoor dalen de uitgaven tot en met 2018. Vanaf 2018 tot en met 2021 dalen de uitgaven nog eens met circa € 0,1 miljard, vooral veroorzaakt door de afloop van diverse tijdelijke budgetten zoals de business case Handhaving van de SVB en de herindeling van de Wajong bij het UWV.

2.1.3.3 Mutaties uitgaven SZA-kader 2016–2021

In het actuele uitgavenbeeld SZA ten opzichte van de vorige begroting zijn meevallers opgetreden. Verwacht wordt dat de economische groei in 2017 uitkomt op 1,7%. Hierdoor verbeteren de overheidsfinanciën. De omvang van de SZA-sector wordt thans geraamd op € 77,9 miljard in 2017 terwijl in de vorige begroting nog werd uitgegaan van € 78,2 miljard. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door lagere werkloosheidsuitgaven dan destijds geraamd. Intensivering in de kinderopvangtoeslag en in de kinderbijslag in het kader van aanpassingen in het belastingplan en de recente intensivering van het kindgebonden budget, leiden tot hogere uitgaven. Bij de AOW is sprake van hogere uitgaven met name omdat de geraamde uitgaven aan de partnertoeslag in de AOW opwaarts zijn bijgesteld. In 2018 stijgen de uitgaven daarnaast ook omdat de ingeboekte besparing van de kostendelersnorm in de AOW voor dat jaar is uitgeboekt. Bij ziekte leidt met name de transitievergoeding in 2018 tot meerkosten. Bij de nominalen zijn de bijstellingen relatief groot in latere jaren vanwege de verwerking van de Middellange Termijnraming van het CPB.

Tabel 2.1.3.2 Mutaties SZA-uitgaven sinds vorige Ontwerpbegroting (x € 1 mld)
 

2016

2017

2018

2019

2020

2021

SZA-uitgaven ontwerpbegroting 2016

77,5

78,2

78,7

79,4

80,1

 

Kinderopvangtoeslag

0,0

0,2

0,2

0,2

0,3

 

Kinderbijslag en WKB

0,1

0,2

0,2

0,2

0,2

 

Werkloosheid (WW en Bijstand)

– 0,9

– 0,9

– 1,0

– 1,0

– 1,0

 

AOW

0,2

0,2

0,5

0,3

0,3

 

Arbeidsongeschiktheid, Ziekte en Zwangerschap

– 0,1

– 0,1

0,7

0,1

0,0

 

Nominalen

0,0

0,4

0,8

1,1

1,6

 

Brutering

0,0

– 0,4

– 0,5

– 0,4

– 0,4

 

Overig

0,0

0,1

0,1

0,1

0,0

 
           

82,7

SZA-uitgaven ontwerpbegroting 2017

76,7

77,9

79,6

80,1

81,2

82,7

2.1.3.4 Uitgavenplafond SZA-kader en toetsing aan uitgavenplafond

Uitgavenplafond en kadertoetsing

Het uitgavenplafond wordt jaarlijks conform de begrotingsregels bijgesteld voor prijsontwikkelingen (op grond van prijs Nationale Bestedingen), overboekingen en statistische correcties. Op basis van de prijsontwikkeling is het SZA-kader met € 0,9 miljard verlaagd. Dit heeft geleid tot een neerwaartse aanpassing van de ijklijn met € 0,9 miljard in 2017 ten opzichte van het uitgavenplafond in de vorige begroting.

Tabel 2.1.3.3 Mutaties ijklijn (uitgavenplafond) sinds vorige Ontwerpbegroting (x € 1 mld)
 

2016

2017

Ijklijn SZA-kader ontwerpbegroting 2016

78,1

78,5

Correcties (met name bijstelling pNB-raming)

– 0,7

– 0,9

Ijklijn SZA-kader ontwerpbegroting 2017

77,4

77,6

De actuele uitgavenramingen, zoals deze zijn weergegeven in tabel 2.1.3.2, dienen volgens de regels budgetdiscipline te worden getoetst aan het actuele kader SZA zoals weergegeven in tabel 2.1.3.3. Deze kadertoetsing wordt weergegeven in tabel 2.1.3.4. De SZA-uitgaven zijn in 2017 bijgesteld naar € 77,9 miljard, terwijl het kader uitkomt op € 77,6 miljard. Hiermee wordt het kader SZA in 2017 overschreden, namelijk met (afgerond) € 0,3 miljard.

Tabel 2.1.3.4 Toetsing SZA-uitgaven aan ijklijn (x € 1 mld)
 

2016

2017

Totale SZA-uitgaven

76,7

77,9

Ijklijn SZA-uitgaven

77,4

77,6

Over-/onderschrijding ijklijn SZA

– 0,7

0,3

2.1.4 Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven
Tabel 2.1.4 Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven en bestemming (bedragen x € 1.000)

Art.

nr.

Naam beleidsartikel

Uitgaven

Juridisch verplichte uitgaven

Niet-juridisch verplichte uitgaven

Bestemming niet-juridisch

verplichte uitgaven

   

(in € 1.000)

(in € 1.000)

(in %)

(in € 1.000)

(in %)

 

1

Arbeidsmarkt

15.992

14.460

90,4

1.532

9,6

Subsidies (€ 120 dzd en opdrachten (€ 1.412 dzd).

2

Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

6.802.144

6.787.976

99,8

14.168

0,2

Opdrachten (€ 14.168 dzd).

3

Arbeidsongeschiktheid

787

787

100,0

0

0,0

4

Jonggehandicapten

3.239.793

3.239.793

100,0

0

0,0

5

Werkloosheid

190.345

171.570

90,1

18.775

9,9

Subsidies (€ 3.500 dzd en opdrachten (€ 15.275 dzd).

6

Ziekte en zwangerschap

7.450

7.450

100,0

0

0,0

7

Kinderopvang

2.597.959

2.577.457

99,2

20.502

0,8

Subsidies (€ 645 dzd) opdrachten (€ 2.269 dzd) en bijdrage agentschappen (€ 17.588 dzd).

8

Oudedagsvoorziening

24.887

24.887

100,0

0

0,0

9

Nabestaanden

1.253

1.253

100,0

0

0,0

10

Tegemoetkoming ouders

5.560.635

5.560.635

100,0

0

0,0

11

Uitvoering

434.478

434.478

100,0

0

0,0

12

Rijksbijdragen

13.957.930

13.957.930

100,0

0

0,0

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

323.351

316.606

97,9

6.745

2,1

Subsidies (€ 1.988 dzd) en opdrachten (€ 4.757 dzd).

 

Totaal niet-juridisch verplichte uitgaven

     

61.722

   

Toelichting

De uitgaven op de begroting van SZW zijn voor 99,8% juridisch verplicht. Dit komt doordat een groot deel van de SZW-begrotingsuitgaven voortvloeien uit door het parlement aanvaarde afzonderlijke wetten. Dit geldt bijvoorbeeld voor de inkomensoverdrachten uit hoofde van de Participatiewet, de Wajong en de Wko, maar ook voor de rijksbijdragen. De begroting geeft een beeld van de verwachte uitgaven in 2017 en de komende jaren op grond van deze wetten. Een wijziging in deze uitgaven vereist een wijziging van de desbetreffende wetten op grond waarvan vervolgens de begroting zou kunnen worden aangepast. Deze uitgaven kunnen dus niet worden aangepast door een wijziging van de begroting van SZW.

Bovenstaande tabel heeft alleen betrekking op de begrotingsgefinancierde uitgaven. De premiegefinancierde uitgaven zoals voor de AOW, WW en WIA/WAO, die in de begroting van SZW worden toegelicht, zijn overigens ook veelal juridisch verplicht omdat deze eveneens zijn gebaseerd op een afzonderlijke wet los van de begroting.

In bovenstaande tabel is voor de begroting van SZW aangegeven in welke mate de uitgaven naar verwachting per 1 januari 2017 nog niet juridisch verplicht zijn. Hierin zijn inkomensoverdrachten op basis van een wettelijk regeling als juridisch verplicht gerekend. Daarnaast zijn er de subsidies en opdrachten. Een deel hiervan is ook juridisch verplicht, omdat het om langlopende subsidieverstrekkingen of per ultimo 2016 reeds verplichte opdrachten gaat. Een beperkt deel van de subsidies en opdrachten is ultimo 2016 naar verwachting nog niet juridisch verplicht. In veel gevallen liggen er wel bestuurlijke afspraken aan deze voornemens ten grondslag. Hetzelfde geldt voor de bijdrage aan agentschappen (t.b.v. DUO) bij beleidsartikel 7. De niet-juridisch verplichte uitgaven zijn dan ook niet te beschouwen als middelen die zonder meer vrijelijk beschikbaar zijn voor alternatieve aanwending. Op de totale begroting van SZW gaat het om een bedrag van € 61,7 miljoen nog niet juridisch-verplichte uitgaven.

2.1.5 Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen
Tabel 2.1.5 Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen
 

2015

20161

20172

2018

2019

2020

2021

Geheel artikel?

1. Arbeidsmarkt

         

x

 

Ja

2. Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

     

x

     

Ja

3. Arbeidsongeschiktheid

   

x

       

Ja

4. Jonggehandicapten

   

x

       

Ja

5. Werkloosheid

 

x

         

Ja

6. Ziekte en zwangerschap

   

x

       

Ja

7. Kinderopvang

x

         

x

Ja

8. Oudedagsvoorziening

       

x

   

Ja

9. Nabestaanden

       

x

   

Ja

10. Tegemoetkoming ouders

     

x

     

Ja

11. Uitvoering

x

         

x

Ja

12. Rijksbijdragen3

             

nvt

13. Integratie en maatschappelijke samenhang

 

x

         

Ja

1

De opzet en de vraagstelling van de beleidsdoorlichtingen die in 2016 worden opgeleverd (artikel 5 en 13) zijn medio 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd. Zie: Kamerbrief over de opzet beleidsdoorlichting van artikel 5 en artikel 13.

2

Oorspronkelijk stond de beleidsdoorlichting artikel 3 (arbeidsongeschiktheid) gepland in 2017. Uiterlijk 1 maart 2017 wordt het IBO (Interdepartementaal beleidsonderzoek) Arbeidsongeschiktheid opgeleverd. Voor wat betreft de onderwerpen die in het IBO aan de orde komen (WIA), komt het IBO in plaats van de beleidsdoorlichting. Voor een aantal relatief kleine onderwerpen (onder andere WAZ) die niet in het IBO terugkomen is er voor gekozen om deze in een aparte evaluatie aan de orde te laten komen.

De opzet en de vraagstelling van de beleidsdoorlichtingen van 4 is kort voor Prinsjesdag 2016 naar de Tweede Kamer gestuurd.

De opzet en de vraagstelling van de beleidsdoorlichting van artikel 6, die medio 2017 wordt opgeleverd, is in september 2015 naar de Tweede Kamer gestuurd. Zie: Kamerbrief over de opzet beleidsdoorlichting van artikel 6.

3

Het artikel Rijksbijdragen is een technisch artikel. Er wordt op basis van dit artikel geen specifiek beleid gevoerd. Om die reden wordt dit artikel niet doorgelicht. De evaluatie van het beleid waarvoor deze rijksbijdragen zijn bedoeld, vindt plaats wanneer de artikelen waar dit beleid onderdeel van is worden doorgelicht.

2.1.6 Overzicht van risicoregelingen
Tabel 2.1.6.1 Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2015

Geraamd te verlenen 2016

Geraamd te vervallen 2016

Uitstaande garanties 2016

Geraamd te verlenen 2017

Geraamd te vervallen 2017

Uitstaande garanties 2017

Garantie-plafond

Totaal plafond

Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

Startende Ondernemers

234

0

184

50

0

50

0

50

Tabel 2.1.6.2 Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2015

Ontvangsten 2015

Saldo 2015

Uitgaven 2016

Ontvangsten 2016

Saldo 2016

Uitgaven 2017

Ontvangsten 2017

Saldo 2017

Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

Startende Ondernemers

221

0

221

150

0

150

50

0

50

In 2007 is de tijdelijke SZW-borgstellingsregeling startende ondernemers vanuit een uitkering van kracht geworden. Een garantie heeft een maximale duur van zes jaar. Er worden geen nieuwe garanties meer verleend. De regeling beoogde te onderzoeken hoe starters voor krediet bij het bankwezen terecht konden. Met de regeling konden starters (aanvankelijk alleen vanuit een uitkering) onder gedeeltelijke en aflopende borgstelling van het rijk een bankkrediet voor hun bedrijf verwerven. De starter betaalde een rente en de bank liep een beperkt risico met weinig uitvoeringskosten. Onder invloed van nieuwe instrumenten is besloten de regeling te sluiten. De claims worden afgedekt op de SZW-begroting.

Tabel 2.1.6.3 Overzicht verstrekte leningen (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande lening

Looptijd lening

Integratie en maatschappelijke samenhang

Inburgering

154.800

divers

Asielgerechtigde nieuwkomers die inburgeringplicht hebben, kunnen via het sociaal leenstelsel een bijdrage krijgen om hun inburgeringonderwijs te bekostigen. Slechts ingeval de nieuwkomers onvoldoende inspanningen hebben verricht om het inburgeringdiploma of NT2-diploma tijdig te behalen dient de lening terugbetaald te worden.

Overige nieuwkomers kunnen een beroep doen op het sociaal leenstelsel wanneer zij niet over voldoende middelen beschikken om hun inburgering zelf te bekostigen. In tegenstelling tot de eerste groep dienen zij de lening wel terug te betalen. De looptijd van deze leningen is divers.

Het leningenbudget neemt vanaf 2016 fors toe vanwege de vluchtelingenproblematiek.

Licence