Base description which applies to whole site

6.5 Financiering van de zorguitgaven

Dit hoofdstuk gaat in op de financiering van de zorguitgaven die toegerekend worden aan het Uitgavenplafond Zorg. Het grootste deel van de zorguitgaven betreft uitgaven in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz). Het overige verloopt via de rijksbegroting. Een uitsplitsing voor het jaar 2021 staat in tabel 13. In het vervolg van dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de financiering van de Zvw en de Wlz afzonderlijk.

Tabel 13 Financiering bruto zorguitgaven (bedragen x € 1 miljard)1
 

2021

Zorgverzekeringswet (Zvw)

50,9

w.v. eigen betalingen

3,2

Wet langdurige zorg (Wlz)

27,6

w.v. eigen betalingen

2,1

Wmo beschermd wonen

1,5

Overig begrotingsgefinancierd (Arbeidsmarktbeleid/Caribisch Nederland)

0,6

Bruto zorguitgaven stand ontwerpbegroting 2021

80,6

1 Door afrondingsverschillen kan de som van de delen afwijken van het totaal.

Bron: VWS

Zorgverzekeringswet (Zvw)

Het overgrote deel van de zorguitgaven in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) loopt via zorgverzekeraars. Zij betalen zorgaanbieders voor de zorg die is geleverd aan hun verzekerden. Een beperkt deel van de Zvw-zorguitgaven wordt rechtstreeks aan zorgaanbieders betaald vanuit het Zorgverzekeringsfonds (Zvf). Dit betreft vooral de beschikbaarheidbijdragen. Het gaat daarbij om zorgprestaties waarvoor het niet mogelijk en/of wenselijk is de kosten aan individuele verzekerden toe te rekenen. De grootste beschikbaarheidbijdragen zijn die voor (zorg)opleidingen en de academische zorg. Daarnaast gaat het om enkele kleinere bijdragen zoals voor gespecialiseerde brandwondenzorg, traumazorg, spoedeisende hulp en acute verloskunde. Naast de beschikbaarheidbijdragen wordt vanuit het Zvf ook een deel van de grensoverschrijdende zorg betaald.

Ter financiering van de uitgaven ontvangen zorgverzekeraars van hun verzekerden een nominale premie en het eigen risico. Daarnaast ontvangt elke zorgverzekeraar een vereveningsbijdrage uit het Zvf. Dit bedrag houdt rekening met het risicoprofiel van de verzekerdenpopulatie van de zorgverzekeraar en met het eigen risico dat hij ontvangt. Het zorgt voor een gelijk speelveld voor zorgverzekeraars. Dat is nodig omdat verzekeraars zich moeten houden aan de wettelijke acceptatieplicht van verzekerden. Ook ontvangen zorgverzekeraars uit het Zvf een vergoeding voor de beheerskosten voor verzekerde kinderen in hun bestand.

De nominale premie bestaat uit twee delen. Het eerste deel is een door VWS vastgestelde rekenpremie die voor alle verzekeraars hetzelfde is. Samen met de opbrengsten uit eigen betalingen en de bijdrage die zorgverzekeraars uit het Zvf krijgen, kunnen zij hier in de optiek van VWS hun zorguitgaven mee betalen. Daarnaast bevat de nominale premie een opslagpremie, die verzekeraars zelf vaststellen en dus per verzekeraar verschilt. Zorgverzekeraars gebruiken deze opslagpremie om de beheerskosten te dekken en reserves op te bouwenom zeker te stellen dat zij altijd aan hun verplichtingen kunnen voldoen. De Nederlandsche Bank (DNB) stelt minimumeisen aan deze reserves. In de opslagpremie kunnen zorgverzekeraars ook winsten en verliezen uit het verleden, en van de VWS-raming afwijkende inschattingen ten aanzien van de zorguitgaven of risico-opslagen verwerken. Door verschillen in de opslagpremie concurreren verzekeraars met elkaar om verzekerden, die jaarlijks kunnen overstappen naar een andere verzekeraar.

Het Zvf ontvangt, ter financiering van zijn uitgaven, de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB), de premievervangende bijdrage van verdragsgerechtigden, rente en een rijksbijdrage kinderen. Deze rijksbijdrage maakt het mogelijk dat bij kinderen tot 18 jaar geen nominale premie in rekening hoeft te worden gebracht. Vanuit het Zvf worden zorgverzekeraars gecompenseerd voor derving van inkomsten als gevolg van wanbetaling bij de nominale premie. Ook worden uit het Zvf kosten betaald in het kader van de regeling onverzekerden. In de Zvw is geregeld dat het Zvf niet structureel mag werken met tekorten of overschotten. Daarom dient een gebleken negatief vermogen snel te worden weggewerkt via meer dan lastendekkende premies en een positief vermogen via minder dan lastendekkende premies.

De overheid betaalt de zorgtoeslag aan huishoudens met lage inkomens en middeninkomens ter gedeeltelijke compensatie van de nominale premie en het eigen risico. De zorgtoeslag waarborgt dat geen enkel huishouden een groter deel van zijn inkomen aan zorgpremie en eigen risico hoeft te betalen dan wat op grond van de wet als aanvaardbaar wordt beschouwd. De zorgtoeslag compenseert de lasten die daarboven uitstijgen. Daarbij is de zogenaamde standaardpremie maatgevend en niet de feitelijke, door de individuele burger betaalde premies. De standaardpremie is bepaald als het gemiddelde van de nominale premies die worden betaald in de markt, vermeerderd met het gemiddelde bedrag dat een verzekerde aan eigen risico betaalt. De zorgtoeslag maakt geen onderdeel uit van het Uitgavenplafond zorg, maar telt net als de zorgpremies mee in het inkomstenkader. Dat betekent dat het kabinet een hogere zorgtoeslag beschouwt als een vorm van lastenverlichting.

Uiteindelijk worden alle collectieve zorguitgaven betaald door burgers en bedrijven via de nominale premie, de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB), eigen risico en belastingen. In de Zvw is vastgelegd dat evenveel inkomsten worden gegenereerd via de IAB als via de nominale premie, de eigen betalingen en de rijksbijdrage kinderen samen (de 50/50-verdeling). De 50/50-verdeling impliceert dat uitgavenstijgingen bij verzekeraars voor 50% moeten worden gedekt uit de IAB. Dat wordt bereikt door de bijdrage uit het fonds aan verzekeraars te verhogen. Omgekeerd dient een stijging van de rechtstreekse uitgaven van het Zvf voor de helft te worden opgevangen via nominale premies. Dat wordt bereikt door de bijdrage aan de zorgverzekeraars te verlagen.17

De Wet langdurige zorg (Wlz)

Het overgrote deel van de zorguitgaven in het kader van de Wlz loopt in opdracht van zorgkantoren via het CAK naar zorgaanbieders. De uitzondering hierop vormen persoonsgebonden budgetten (pgb’s). Daarbij wordt geld door de SVB overgemaakt naar zorgverleners in opdracht van burgers die zelf zorg inkopen (trekkingsrechten). De financiering loopt via het Fonds langdurige zorg (Flz).

Het Flz ontvangt ter financiering van zijn uitgaven (via de belastingdienst) de Wlz-premie. De Wlz-premie wordt geheven als percentage over het inkomen in de eerste en tweede belastingschijf, na aftrek van een deel van de heffingskortingen. Deze heffingskortingen (die bestaan sinds de belastingherziening 2001) beperken voor burgers de te betalen loon- en inkomstenheffing. Ze beperken dus zowel de te betalen inkomsten- en loonbelasting als de te betalen premies volksverzekeringen (Wlz, AOW en ANW). Voor 2001 waren er aftrekposten die zwaarder drukten op de belastingen en minder op de premies volksverzekeringen. Het Flz ontvangt daarom van de overheid een bijdrage in de kosten van kortingen (BIKK). Via deze bijdrage wordt het Flz gecompenseerd voor het drukkend effect op de Wlz-premies dat uitgaat van de belastingherziening 2001. Het Flz ontvangt daarnaast van burgers (via het CAK) de eigen bijdrage Wlz en betaalt rente aan de overheid. Tot slot ontvangt het Flz met ingang van 2019 een rijksbijdrage Wlz via de begroting van VWS. Het doel van die rijksbijdrage is dat het Flz een vermogen heeft van nul.

6.5.3.1 Zorgverzekeringswet (Zvw)

Tabel 14 geeft een overzicht van de uitgaven en inkomsten uit hoofde van de Zorgverzekeringswet (Zvw).

De ontwikkelingen bij de financiering van de Zvw in 2021 worden gedomineerd door twee zaken:

  • De groei van de zorguitgaven. Deze groei komt lager uit dan vorig jaar vanwege een lagere loon- en prijsstijging en een relatief lage volumegroei.

  • De mogelijkheden om overschotten in het zorgverzekeringsfonds weg te werken.

De gevolgen van COVID-19 op de premieraming zijn heel beperkt.

  • De Zvw-uitgaven van verzekeraars kunnen worden gesplitst in coronakosten enerzijds en uitgaven voor reguliere zorg plus de continuïteitsbijdrage anderzijds.

  • De coronakosten van verzekeraars bedragen naar huidige inschatting bijna € 1 miljard. Die kosten liggen daarmee net onder de drempel van de catastroferegeling. Die regeling impliceert dat als de coronakosten in 2020 en 2021 samen boven de € 1 miljard uitkomen, verzekeraars een extra bijdrage uit het Zvf ontvangen naast de vereveningsbijdrage.

  • De uitgaven aan reguliere zorg plus de continuïteitsbijdrage komen in 2020 naar huidig inzicht circa € 1,1 miljard lager uit dan de geraamd door de verzekeraars tijdens hun premiestelling.

  • De totale zorguitgaven van verzekeraars komen naar huidig inzicht beperkt lager uit dan door verzekeraars geraamd tijdens hun premiestelling 2020.

  • In de begroting is rekening gehouden met beperkte coronakosten in 2021 (€ 0,04 miljard), in samenhang met het beschikbaar hebben van capaciteit. Deze kosten lopen mee in de premie. Als zich in 2021 onverhoopt flinke coronakosten voordoen, dan komen die coronakosten boven de € 1 miljard. Verzekeraars ontvangen dan een uitkering uit het Zvf en lopen daarmee vrijwel geen risico.

  • Als gevolg van het bovenstaande zal de zorgpremie 2021 met slechts € 1 omhoog hoeven in verband met de coronakosten.

  • Vanwege de economische gevolgen van corona worden voor 2021 lagere loonstijgingen verwacht in de marktsector. Dit werkt door in lagere zorguitgaven en daarmee in lagere premies;

  • De economische ontwikkeling zorgt er ook voor dat de inkomsten uit hoofde van de inkomensafhankelijke bijdrage in 2020 lager uitvallen. Daardoor verslechtert het vermogen van het zorgverzekeringsfonds. Om het daardoor ontstane tekort weg te werken moet in 2020 de premie iets omhoog.

  • Per saldo is het effect op de premie van de coronacrisis beperkt tot € 5.

De Zvw-uitgaven vallend onder het Uitgavenplafond Zorg worden voor 2021 geraamd op

€ 50,9 miljard. Dit bedrag is voor € 1,2 miljard neerwaarts vertekent door een zogenaamde DBC-dip vanwege de gewijzigde bekostiging van de ggz in 202218. Deze DBC-dip heeft geen invloed op de premies. Gecorrigeerd voor deze dip zijn de uitgaven € 52,1 miljard; een groei van € 1,6 miljard ten opzichte van de geraamde uitgaven in 2020. De ontwikkeling van de Zvw-uitgaven wordt in paragraaf 6.3.1 in dit Financieel Beeld Zorg toegelicht. De groei van de Zvw-uitgaven betreft vooral groei bij de zorguitgaven van zorgverzekeraars. Deze stijgen met € 1,5 miljard van 2020 naar 2021. De rechtstreekse betalingen vanuit het Zvf (beschikbaarheidbijdragen en uitgaven in het kader van internationale verdragen) groeien naar verwachting met € 0,1 miljard.

Bij de beheerskosten en reserveontwikkeling van zorgverzekeraars wordt een daling van € 0,3 miljard verwacht tussen 2020 en 2021. Dit is het geval omdat de zorgverzekeraars naar verwachting meer (€ 0,45 miljard) zullen interen op hun reserves in 2021 dan de huidige inschatting van de afbouw in 2020 (€ 0,1 miljard)19. Hoewel zorgverzekeraars sinds de premie 2014 circa € 6 miljard hebben ingezet ter verlaging van de premie, beschikken zorgverzekeraars naar inschatting nog over voldoende reserves om de premieontwikkeling 2021 enigszins te mitigeren. Verondersteld wordt dat zorgverzekeraars in 2021 € 0,45 miljard aan reserves inzetten ter verlaging van de premiestijging, dat is € 0,2 miljard meer dan waar zorgverzekeraars bij de premiestelling 2020 van uitgingen. Bij de raming van de premie is ervan uitgegaan dat zorgverzekeraars de extra kosten van COVID-19 in 2020 uit hun reserves betalen en die reserves verder inztten voor een stabiele premieontwikkeling.

De overige baten van het Zvf (rentebaten, bijdragen van verdragsgerechtigden, kosten en opbrengsten wanbetalers en onverzekerden) zijn vrijwel constant.

In de begroting 2020 zijn de IAB en de rekenpremie zodanig bepaald, dat het geraamde positieve vermogen van het Zvf per ultimo 2019 zou worden teruggebracht naar nul per ultimo 2020. Dit drukte de te financieren lasten. Naar huidige inschatting zal het Zvf per ultimo 2020 een vermogenssaldo van € -0,3 miljard, vooral als gevolg van tegenvallers bij de IAB in 2020. Er dient in 2021 dus een tekort van € 0,3 miljard te worden weggewerkt. Van 2020 op 2021 leidt dit tot een stijging van de te financieren lasten van € 1,6 miljard.

De hierboven beschreven ontwikkeling van lasten, saldo en overige baten leidt ertoe dat er in 2021 € 53,4 miljard aan premies, rijksbijdragen en eigen betalingen nodig zijn; dit is € 2,9 miljard meer dan in 2020. Deze € 53,4 miljard wordt door de IAB, de nominale premie, de rijksbijdrage kinderen en het eigen risico gefinancierd zoals weergegeven in tabel 14. De ontwikkelingen daarbij worden later in deze paragraaf toegelicht.

Tabel 14 Financiering Zvw (bedragen x € 1 miljard)1
 

2019

2020

2021

Uitgaven ten laste van de macropremielast

   

Zorguitgaven zorgverzekeraars

46,3

48,1

49,5

Rechtstreekse uitgaven Zorgverzekeringsfonds

2,4

2,5

2,6

Uitgaven onder het Uitgavenplafond Zorg

48,7

50,6

52,1

Beheerskosten/mutatie reserves zorgverzekeraars

1,5

1,2

0,9

Overige baten Zorgverzekeringsfonds

0,0

0,0

0,0

Saldo Zorgverzekeringsfonds

0,0

‒ 1,3

0,3

Te financieren uit premies /eigen betalingen

50,3

50,4

53,4

    

Financiering

   

Inkomensafhankelijke bijdrage (IAB)

25,2

24,7

26,4

Nominale premie

19,2

19,8

20,9

Rijksbijdrage kinderen

2,7

2,7

2,8

Eigen risico

3,1

3,2

3,2

Totaal

50,3

50,4

53,4

1 Door afrondingsverschillen kan de som van de delen afwijken van het totaal.

Bron: VWS. De meeste cijfers in de kolom 2019 zijn afkomstig van of afgeleid van informatie van het Zorginstituut. De rechtstreekse uitgaven van het Zvf en voor de zorguitgaven van zorgverzekeraars zijn gebaseerd op Zorginstituut Nederland -informatie van juni 2020. De opbrengst van de nominale premie is voor 2019 en 2020 bepaald als de gemiddelde nominale premie zoals bepaald door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) maal het aantal verzekerden uit de opgave van het Zorginstituut. De IAB is voor 2019 en 2020 overgenomen van het CPB. De rijksbijdrage is gebaseerd op het VWS-jaarverslag en komt overeen met Zorginstituut -informatie van maart. De post overige baten (rentebaten, wanbetalers, onverzekerden, verdragsgerechtigden) is een extrapolatie gebaseerd op het financieel jaarverslag fondsen 2018 van het Zorginstituut. De post beheerskosten/mutatie reserves zorgverzekeraars is in 2019 en 2020 het saldo van de opbrengst van nominale premies, eigen betalingen en de bijdrage aan verzekeraars uit het fonds enerzijds en de geraamde zorguitgaven van zorgverzekeraars anderzijds (toevoegingen en onttrekkingen aan reserves worden in deze post meegenomen).

Het Zorgverzekeringsfonds (Zvf)

In tabel 15 staan de uitgaven en inkomsten van het Zvf en de individuele zorgverzekeraars. Hierin staan de posten uit tabel 14 en de betalingen van het fonds aan de zorgverzekeraars.

Tabel 15 Exploitatie en premiestelling Zvw (bedragen x € 1 miljoen)1
 

2019

2020

2021

ZVF

   

Uitgaven

27.884,7

28.709,3

28.897,2

- Uitkering aan zorgverzekeraars voor zorg

25.381,6

26.092,0

26.142,9

- Uitkering voor beheerskosten kinderen

136,1

135,5

134,9

- Rechtstreekse uitgaven Zvf

2.367,0

2.481,8

2.619,4

    

Inkomsten

27.903,6

27.375,6

29.208,6

- Inkomensafhankelijke bijdrage (IAB)

25.183,9

24.671,0

26.430,3

- Rijksbijdrage kinderen

2.749,1

2.722,9

2.796,5

- Overige baten

‒ 29,4

‒ 18,3

‒ 18,2

    

Exploitatiesaldo

18,9

‒ 1.333,7

311,4

Idem, zonder correctie voor DBC-dip

18,9

‒ 1.333,7

1.558,9

    

Vermogen Zvf

336,8

‒ 996,9

562,0

Vermogensnorm

‒ 689,0

‒ 689,0

558,4

Vermogenssaldo Zvf2

1.025,8

‒ 307,9

3,6

    

INDIVIDUELE VERZEKERAARS

   

Uitgaven

47.846,6

49.257,0

50.402,6

- Zorg

46.321,7

48.072,3

49.523,6

- Beheerskosten/exploitatiesaldi

1.525,0

1.184,7

879,0

    

Inkomsten

47.846,6

49.257,0

50.402,6

- Uitkering van Zvf voor zorg

25.381,6

26.092,0

26.142,9

- Uitkering van Zvf voor beheerskosten kinderen

136,1

135,5

134,9

- Nominale rekenpremie

19.158,5

19.264,6

20.108,6

- Nominale opslagpremie

55,5

575,3

788,9

- Eigen risico

3.114,9

3.189,7

3.227,2

1 Door afrondingsverschillen kan de som van de delen afwijken van het totaal.

Bron: VWS

De grootste uitgavenpost van het Zvf is de vereveningsbijdrage; de bijdrage aan de verzekeraars ter gedeeltelijke dekking van de zorgkosten. Deze bijdrage resulteert uit toepassing van de 50/50-regel. Die regel bepaalt – gegeven de totale lasten en gegeven de ontwikkeling van het eigen risico en de rijksbijdrage – hoe de IAB en de nominale premie zich moeten ontwikkelen. Daaruit volgt voor 2021 een stijging van de opbrengst van de nominale premie met € 1,1 miljard20. Gegeven de geraamde ontwikkeling van de zorguitgaven van verzekeraars, eigen betalingen, beheerskosten en reserveafbouw van verzekeraars, wordt dit mogelijk via een stijging van de bijdrage uit het Zvf aan de zorgverzekeraars met € 0,1 miljard.

De inkomsten van het Zvf bestaan vooral uit de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) en de rijksbijdrage ter dekking van de fictieve premielast van kinderen tot 18 jaar.

De opbrengst van de IAB stijgt van 2020 naar 2021 met € 1,8 miljard. Dit is het saldo van twee ontwikkelingen. Ten eerste stijgen de totale uit premies te financieren kosten van 2020 op 2021 met € 2,9 miljard. Dit staat gepre­senteerd in tabel 14. Hierdoor stijgt de IAB met € 1,5 miljard. Daarnaast is er een stijging van € 0,3 miljard als gevolg van een correctie op de de 50/50- regel. Per saldo leidt dit tot de stijging van € 1,8 miljard.

De rijksbijdrage voor kinderen stijgt met € 0,1 miljard. Deze volgt de ontwikkeling van het aantal kinderen en de ontwikkeling van de geraamde opbrengst nominale premie plus eigen betalingen. Zorgverzekeraars ontvangen uit het Zvf een vergoeding voor de beheerskosten van verzekerde kinderen die afhankelijk is van het aantal verzekerde kinderen. Via het Zvf lopen ook de overige baten (rentebaten, premievervangende bijdragen verdragsgerechtigden, kosten en opbrengsten wanbetalers en kosten en opbrengsten onverzekerden). Deze worden bij de inkomsten geboekt omdat ze niet relevant zijn voor het Uitgavenplafond Zorg.

Zowel het feitelijk vermogen als het vermogenssaldo21 van het Zvf komen in 2020 naar huidige inschatting € 0,3 miljard lager uit dan het beoogde niveau uit de begroting 2020. Deze tegenvaller is vooral het gevolg van lagere dan in de begroting 2020 geraamde IAB-inkomsten. Het vermogenssaldo komt naar verwachting uit op een tekort van € 0,3 miljard. Er dient daarom in 2021 een tekort van € 0,3 miljard te worden weggewerkt.

De individuele verzekeraars

De uitgaven van de zorgverzekeraars bestaan uit de uitgaven aan zorg en de beheerskosten/ reserveontwikkeling. De ontwikkeling hiervan is hiervoor toegelicht. Dat geldt ook voor de bijdrage die zorgverzekeraars ontvangen uit het Zvf ter gedeeltelijke dekking van de zorgkosten die zij moeten betalen. Zorgverzekeraars ontvangen ook het eigen risico van hun verzekerden. De opbrengst van het eigen risico stijgt van 2020 op 2021 heel beperkt.

De totale geraamde opbrengst van de nominale premie stijgt van 2020 op 2021 met € 1,1 miljard. Deze stijging betreft een stijging van € 0,9 miljard bij de rekenpremie en een stijging van € 0,2 miljard bij de opslagpremie22.

De nominale premies en inkomensafhankelijke bijdragen

Hiervoor is toegelicht hoe de uitgaven en inkomsten zich op macroniveau naar huidig inzicht ontwikkelen tussen 2020 en 2021. Daarbij wordt rekening gehouden met de huidige inzichten voor 2020. Die waren nog niet bekend toen de premies 2020 werden vastgesteld. Bij het verklaren van de premiestijging van 2020 naar 2021 op microniveau moet het huidige beeld 2021 worden vergeleken met het beeld 2020 ten tijde van de premievaststelling 2020. Dat is bij de rekenpremie en de IAB de begroting 2020 en bij de opslagpremie de premiestelling door verzekeraars in het najaar van 2019. De opslagpremie is door de verzekeraars € 7 lager vastgesteld dan geraamd in de begroting. Dit gebeurde omdat verzekeraars uitgingen van lagere zorguitgaven en van een minder grote reserveafbouw dan verondersteld in de begroting 2020.

De IAB komt in 2021 uit op 7,00%; 0,30 procentpunt hoger dan in 2020. Bij de nominale premie wordt een stijging geraamd van € 59; van gemiddeld € 1.414 in 2020 naar gemiddeld € 1.473 in 2021. Voor deze bijstellingen is een aantal oorzaken te benoemen.

Tabel 16 Oorzaken premieontwikkeling 2021 (in euro’s (nominale premie) en procentpunten (IAB))
 

IAB

Reken-premie

Opslag- premie

Nominale premie

Premies in 2020

6,70%

1.373

41

1.414

a. Groei zorguitgaven

0,14%

25

2

27

b. Saldo Zorgverzekeringsfonds

0,16%

44

44

c. Reserveontwikkeling verzekeraars

‒ 0,02%

7

‒ 13

‒ 6

d. Rechttrekken 50/50-verhouding

0,01%

‒ 32

27

‒ 5

e. Overig en afronding

0,01%

‒ 1

‒ 1

Totaal

0,30%

44

15

59

Premies in 2021

7,00%

1.417

56

1.473

a. Groei zorguitgaven

De reguliere zorguitgaven in 2021 komen naar huidige inschatting € 1,3 miljard hoger uit dan volgens de raming 2020 van verzekeraars toen zij de premie 2020 bepaalden. Deze uitgavenstijging leidt –als ook rekening wordt gehouden met de stijging van het aantal verzekerden en de ontwikkeling van het eigen risico – tot een stijging van de nominale premie met € 25. De uitgavenstijging van € 1,3 miljard betreft voor circa € 1,0 miljard de doorvertaling van lonen en prijzen uit de economie naar de zorgsector. Naast reguliere zorg zullen verzekeraars in 2021 voor € 0,05 miljard coronakosten moeten dekken uit de opslagpremie. Coronakosten vallen onder de zogenaamde catastroferegeling en lopen daarom niet mee in de reguliere financiering. De uitgavenstijging leidt ook tot een stijging van de noodzakelijke IAB-opbrengsten. Die leidt, rekening houdend met de ontwikkeling van de IAB-grondslag, tot een stijging van de IAB bijdrage met 0,14 procentpunt. De stijging van het IAB-percentage is relatief hoog, omdat de groei van de IAB-grondslag relatief laag is23.

b. Saldo Zorgverzekeringsfonds

Voor 2021 wordt gerekend met een beoogd saldo van € 0,3 miljard. Bij de premiestelling 2020 is gerekend met een saldo van ‒ € 0,9 miljard. De ontwikkeling van het saldo van het Zvf leidt daarom tot een stijging van de nominale premie (met € 45) en een stijging van de IAB (met 0,16 procentpunt).

c. Reserveontwikkeling verzekeraars

Voor 2021 wordt gerekend met een afbouw van reserves van € 0,45 miljard. Dit is € 0,2 miljard meer de reserveafbouw waarvan verzekeraars uitgingen bij hun premiestelling 2020. De hogere reserveafbouw dan in 2020 werkt volledig door in lagere opslagpremies, die daardoor dalen met € 13. Omdat de reserveopbouw deel uitmaakt van de totale uit premies te financieren lasten, dient de hogere reserveafbouw voor de helft neer te slaan in een lagere IAB en voor de helft in een lagere nominale premie. Dat gebeurt door de rekenpremie te verhogen (met € 7), waardoor de bijdrage aan verzekeraars daalt en een daling van de IAB met 0,00 procentpunt mogelijk is. De totale nominale premie daalt daarom met € 6 als gevolg van de reserveontwikkeling (€ 7 ‒ € 13).

d. Rechttrekken 50/50-verhouding

De verzekeraars hebben de premie 2020 € 7 lager vastgesteld dan geraamd in de VWS-begroting 2020 (macro € 0,1 miljard). Dit gebeurde vooral omdat zij bij hun premiestelling uitgingen van lagere zorguitgaven en van een beperktere afbouw van reserves dan verondersteld in de begroting. De IAB-inkomsten komen na huidige verwachting € 0,3 miljard lager uit dan geraamd in de begroting 2020. Daarom lijkt de beoogde verhouding tussen IAB en nominale premies bereikt te zijn. Er dient in 2021 ook een «fout» uit het verleden in vier jaar gecompenseerd te worden. De mate waarin dat gebeurt wijkt beperkt af van de correctie in 2020. Per saldo resulteert er daardoor uit het rechttrekken van de 50/50-verhouding een daling van de nominale premie met € 5 en geen bijstelling van de IAB24.

e. Overige posten en afronding

De ontwikkelingen bij de overige posten (beheerskosten en overige lasten verzekeraars en overige baten van het fonds) plus afrondingsverschillen leiden per saldo tot kleine bijstellingen van de nominale premie en de inkomensafhankelijke bijdrage.

Tabel 17 Premieoverzicht Zvw1
 

2019

2020

2021

Inkomensafhankelijke bijdrage normaal (in %)

6,95

6,70

7,00

Inkomensafhankelijke bijdrage verlaagd (in %) 2

5,70

5,45

5,75

Nominale rekenpremie

1.380

1.373

1.417

Nominale opslagpremie (gemiddeld) 3

4

41

56

Nominale premie totaal (gemiddeld) 3

1.384

1.414

1.473

Nominale premie totaal 18-

0

0

0

Verplicht eigen risico

385

385

385

Standaardpremie3

1.609

1.642

1.700

Maximale zorgtoeslag eenpersoonshuishouden 3

1.189

1.250

1.294

Maximale zorgtoeslag meerpersoonshuishouden 3

2.314

2.397

2.496

1 Afgezien van de IAB betreft dit jaarbedragen in euro.

2 Zelfstandigen en gepensioneerden betalen de verlaagde IAB.

3 Het cijfer 2020 betreft een raming.

Bron: VWS

De zorgtoeslag

De Wet op de zorgtoeslag bepaalt dat een huishouden maximaal een bepaald percentage van het inkomen dient bij te dragen aan de nominale premie en het verplicht eigen risico. De hoogte van de zorgtoeslag wordt bepaald door de standaardpremie (de geraamde gemiddelde nominale premie voor een zorgverzekering plus het geraamde gemiddelde te betalen bedrag vanwege het verplicht eigen risico) en het huishoudinkomen van de ontvanger25.

In het kader van de Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen worden enkele wijzigingen doorgevoerd die leiden tot € 38 miljoen hogere uitgaven aan zorgtoeslag. Ter dekking daarvan worden de normpercentages die bepalen hoeveel een huishouden zelf moet betalen met 0,04 procentpunt verhoogd voor zowel een- als meerpersoonshuishoudens Omdat in 2010 reeds is besloten tot een beperkte jaarlijkse stijging van de percentages, resulteert nu een stijging van 0,55-procentpunt.

De raming voor de standaardpremie 2021 bedraagt € 1.700. Dit komt overeen met de eerder genoemde raming van de nominale premie van € 1.473 plus het geraamde gemiddelde eigen risico. Per saldo zal door de ontwikkeling van de standaardpremie, de stijging van het wettelijk minimumloon en de hiervoor beschreven bijstellingen van de percentages de stijging van de nominale premie en het gemiddeld eigen risico voor rechthebbenden op zorgtoeslag grotendeels worden gecompenseerd via een stijging van de zorgtoeslag. Voor een alleenstaande met een minimum­ inkomen stijgt de gemiddelde nominale premie met € 59, terwijl de zorgtoeslag stijgt met € 44. Voor meerpersoonshuishoudens met een minimuminkomen stijgt de gemiddelde premie met € 118, terwijl de zorgtoeslag stijgt met € 99.

De zorgtoeslag die de Belastingdienst/toeslagen in 2021 uitkeert wordt gebaseerd op een geactualiseerde inschatting van de hoogte van de nominale premie nadat de zorgverzekeraars hun premie bekend hebben gemaakt.

6.5.3.2 Wet langdurige zorg (Wlz)

De uitgaven in het kader van de Wlz worden gefinancierd uit het Fonds Langdurige Zorg (Flz).Tabel 18 geeft een overzicht van de uitgaven en inkomsten van dit fonds. De uitgaven in deze tabel komen overeen met de Wlz-uitgaven uit tabel 7.

Tabel 18 Exploitatie en premiestelling Wlz (bedragen x € 1 miljoen)1
 

2019

2020

2021

FONDS LANGDURIGE ZORG

   

Uitgaven

23.775,3

25.616,4

27.616,9

- Zorguitgaven

23.559,4

25.364,7

27.345,1

- Beheerskosten

215,9

251,7

271,8

    

Inkomsten

23.198,6

26.507,9

27.583,3

- Procentuele premie

15.693,0

15.010,0

14.639,0

- Eigen bijdragen

1.845,6

1.931,4

2.055,1

- Bijdrage in de kosten van kortingen (BIKK)

3.710,0

3.666,5

4.039,2

- Rijksbijdrage Wlz

1.950,0

5.900,0

6.850,0

- Overige baten

0,0

0,0

0,0

    

Exploitatiesaldo

‒ 576,7

891,5

‒ 33,6

    

Vermogen Fonds Langdurige Zorg

‒ 876,4

15,0

‒ 18,5

    

Procentuele premie (in %)

9,65

9,65

9,65

1 Door afrondingsverschillen kan de som van de delen afwijken van het totaal.

Bron: VWS

De inkomsten van het Flz worden gevormd door de premie-inkomsten, de eigen bijdragen, de Bijdrage in de Kosten van Kortingen (BIKK) en (vanaf 2019) de rijksbijdrage Wlz. Afgesproken is om de Wlz-premie constant te houden op 9,65%. Geraamde tekorten in het Flz worden vanaf 2019 voorkomen via de rijksbijdrage Wlz.

Naar huidige inschatting komt het vermogen van het Flz per ultimo 2019 uit op ‒ € 876,4 miljoen. Dit is duidelijk lager dan geraamd in de begroting 2020, vanwege premietegenvallers in 2019 en uitgaventegenvallers in 2018. In 2020 stijgen de Wlz-uitgaven, terwijl - vanwege de coronacrisis - de premie-inkomsten dalen. Om een tekort in het Flz te voorkomen is de rijksbijdrage Wlz in 2020 hoger.

Voor 2021 wordt een groei van de uitgaven verwacht, terwijl de Wlz-premie-inkomsten dalen. Daarom dient de rijksbijdrage van 2020 op 2021 verder te stijgen.

Voor 2021 wordt een groei van de uitgaven verwacht, terwijl de Wlz-premie-inkomsten dalen. Daarom dient de rijksbijdrage van 2020 op 2021 verder te stijgen.

Tabel 19 geeft weer hoeveel burgers en werkgevers aan zorg betalen.

Tabel 19 Verdeling van de zorglasten (bedragen x € 1 miljard)1
 

2019

2020

2021

Burgers (Nominale premie Zvw, Wlz-premie, eigen betalingen, deel IAB)

46,9

47,0

48,4

Compensatie burgers door zorgtoeslag

‒ 4,9

‒ 5,4

‒ 5,6

Burgers totaal

42,0

41,6

42,8

Werkgevers (IAB)

18,1

17,7

18,9

Burgers en bedrijven (uit belastingen)

15,6

20,1

21,7

Totaal

75,8

79,4

83,4

1 Door afrondingsverschillen kan de som van de delen afwijken van het totaal. De cijfers in tabel 19 zijn overgenomen uit de (onderbouwing van) de tabellen 15 en 18 en figuur 10.

Bron: VWS, CPB.

Burgers betalen de nominale premie en het eigen risico Zvw, de premie en de eigen bijdragen Wlz, en gepensioneerden en zelfstandigen betalen de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw (IAB). Voor burgers staat tegenover de nominale premie Zvw de compensatie door de zorgtoeslag. Werkgevers betalen de IAB voor hun werknemers.

De Wmo-uitgaven voor beschermd wonen, de uitgaven op de VWS-begroting, de rijksbijdragen en de zorgtoeslag worden gedekt uit belastingen. Daarvan valt niet op voorhand te zeggen of het lasten van burgers of werkgevers betreft.

Figuur 10 laat zien dat een volwassene in Nederland in 2020 en 2021 op basis van de ramingen in deze begroting gemiddeld € 5.630 respectievelijk € 5.939 betaalt aan collectief gefinancierde zorg.

De bijdrage van de burgers betreft niet alleen de nominale premie en de eigen betalingen (eigen risico Zvw en eigen bijdragen Wlz). Een Nederlander betaalt gemiddeld ook een fors bedrag aan Wlz-premie. De inkomensafhankelijke bijdrage wordt voor een beperkt deel rechtstreeks door burgers betaald (gepensioneerden en zelfstandigen) en voor het grootste deel door werkgevers. Dat laatste deel beïnvloedt de loonruimte en is daarom meegenomen. Via de zorgtoeslag ontvangt een deel van de Nederlandse huishoudens een bedrag ter gedeeltelijke compensatie van de nominale premie en het eigen risico. Als laatste is het bedrag meegenomen dat via belastingen gemiddeld wordt opgebracht ter dekking van de begrotingsgefinancierde zorguitgaven, de rijksbijdragen en de zorgtoeslag.

Het bedrag dat een Nederlander gemiddeld betaalt aan de zorg stijgt van 2020 op 2021 met 5,5 procent. Dit is het saldo van een aantal, deels samenhangende ontwikkelingen. Zo stijgt de zorgtoeslag van 2020 op 2021 omdat de nominale premie van 2020 op 2021 stijgt. Die stijgende uitgaven aan zorgtoeslag leiden ertoe dat via belasting meer moet worden opgebracht.

De bedragen in de figuur zijn een gemiddelde per volwassene. Sommige mensen betalen meer en anderen betalen minder. Hoeveel iemand precies betaalt is afhankelijk van zijn inkomen (en bij recht op zorgtoeslag ook van het inkomen van zijn partner). Huishoudens met een laag inkomen betalen minder dan € 5.939 per persoon en huishoudens met een hoger inkomen meer, omdat de meeste posten inkomensafhankelijk zijn. Dat is het geval bij de inkomensafhankelijke Wlz-premies, de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw (IAB), de inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wlz en de belastingen. Omdat huishoudens met een laag of middeninkomen een inkomensafhankelijke zorgtoeslag ontvangen ter compensatie van de nominale premie en het eigen risico, geldt ook bij de nominale premies en het eigen risico dat de nettolast hiervan in samenhang met de zorgtoeslag toeneemt met het inkomen.

Figuur 10: Lasten per volwassene aan zorg in 2020 en 2021 (in euro’s per jaar)

Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in dit Financieel Beeld Zorg geraamde zorguitgaven, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op het beleidsterrein van de zorg. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage ‘Fiscale regelingen’ in de Miljoenennota. Naast de regelingen die in onderstaande tabel zijn opgenomen, is er ook een aantal BTW-vrijstellingen voor medische zorg, alsmede regelingen voor teruggaaf van BPM en vrijstelling van MRB die ook voor de zorg van belang zijn. Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota ‘Toelichting op de fiscale regelingen’.

Tabel 20 Fiscale regelingen 2009-2021, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (bedragen x € 1 miljoen)1
 

2019

2020

2021

BTW Laag tarief geneesmiddelen en hulpmiddelen

1.397

1.537

1.506

MRB Verlaagd tarief bestelauto gehandicapten2

15

16

16

1: [-] = regeling is in dat jaar niet van toepassing; [0] = budgettair belang van de regeling bedraagt in dat jaar afgerond nihil.

2: MRB = Motorrijtuigenbelasting

   
17

In de wet is vastgelegd dat indien de gerealiseerde verhouding niet één-op-één is, er een correctie plaatsvindt in volgende jaren. Dit betekent dat als de verhouding van de gerealiseerde inkomsten in enig jaar anders uitvalt dan beoogd (bijvoorbeeld omdat de inkomensafhankelijke bijdrage € 200 miljoen tegenvalt), er in een volgend jaar allereerst weer wordt uitgegaan van een 50/50-verdeling (waardoor de IAB € 200 miljoen meer stijgt dan de nominale premie), maar daarnaast in vier jaar de «fout» van € 200 miljoen wordt weggewerkt door de IAB € 50 miljoen hoger vast te stellen dan het nominale deel.

18

Een flink aantal cijfers in deze paragraaf worden vertekend door deze DBC-dip. Verzekeraars dienen de schade in jaar t+1 die hoort bij DBC’s geopend in jaar t in jaar t te verantwoorden, terwijl bij consultbekostiging de schade uit jaar t+1 gewoon op jaar t+1 drukt. De overgang van DBC’s naar een consultbekostiging in de ggz in 2022 leidt er toe dat de kosten in 2022 die horen bij behandelingen die gestart zijn in 2021 niet meer door verzekeraars hoeven te worden verantwoord in 2021. Dat leidt voor hen in 2021 tot een eenmalig lagere schade. Het betreft echter geen echte lagere schade, maar een schadelastverschuiving, die ook geen invloed heeft op de som van inkomsten en waardering van onderhanden werk van zorgaanbieders. Deze schadelastverschuiving hangt ook niet samen met meer of minder geleverde zorg. Daarom zijn DBC-hobbels en DBC-dips niet relevant voor de toetsing aan het UPZ en voor het EMU-saldo. Omdat ze wel van invloed zijn op het feitelijke vermogen van verzekeraars wordt hun voordeel afgeroomd via een lagere vereveningsbijdrage. Het effect van de lagere vereveningsbijdrage op het vermogen van het Zvf, wordt via een bijstellingen van het normvermogen geneutraliseerd. Hierdoor ontstaat er geen premie-effect. Om een zuiver zicht te krijgen op de echte ontwikkelingen is in de tabellen 14, 15 en 16 gecorrigeerd voor DBC-dips- en hobbels.

19

Voor 2018 en 2019 is de reserveontwikkeling bij verzekeraars technisch bepaald als het saldo van de in deze begroting geraamde inkomsten van verzekeraars uit nominale premie, eigen betalingen en de vereveningsbijdrage enerzijds en de in deze begroting geraamde uitgaven van verzekeraars anderzijds. De reserveontwikkeling in 2019 is hoger dan door de verzekeraars ingeschat bij hun premiestelling, omdat in deze begroting van hogere uitgaven 2019 wordt uitgegaan dan door verzekeraars.

20

De stijging van de nominale premie wordt bepaald door vier factoren. 1) Vanwege de stijging van de totale te financieren lasten met € 2,9 miljard dienen de nominale premie en de IAB dienen beide met € 1, 5 miljard te stijgen. 2) De verzekeraars hebben hun premie 2020 € 0,1 miljard lager vastgesteld dan geraamd in de begroting 2020. De actuele raming van de IAB-inkomsten is € 0,4 miljard lager dan in de begroting 2020. Die IAB-inkomsten zijn daardoor € 0,3 miljard lage uitgekomen dan de beoogde 50/50-verdeling. Om in 2021 weer op een 50/50-verdeling uit te komen dient de nominale premie € 0,15 miljard te dalen en de IAB € 0,15 miljard te stijgen. 3) Over de jaren 2006 tot en met 2020 heeft de IAB naar huidige inschatting € 2,0 miljard meer opgeleverd dan de nominale inkomsten. Deze € 2,0 miljard dient in vier jaar te worden gecorrigeerd. Daarom wordt de IAB in 2020 € 0,5 miljard lager vastgesteld dan de raming van de nominale inkomsten. In de begroting 2020 werd met een correctie van € 0,7 miljard gerekend. Van 2020 op 2021 leidt het corrigeren van de «fout» in de 50/50-verdeling over oude jaren tot een neerwaarts effect van € 0,1 miljard op de nominale premie en een opwaarts effect van €0,1 miljard op de IAB. 4). Omdat de opbrengst van het eigen risico en de rijksbijdrage in 2021 € 0,1 miljard oploopt, hoeft de ontwikkeling van de zorguitgaven van verzekeraars, eigen betalingen, beheerskosten en reserve afbouw van verzekeraars, wordt dit mogelijk via een stijging van de bijdrage uit het Zvf aan de zorgverzekeraars met € 0,1 miljard.

21

De hoogte van het normvermogen resulteert uit het cumulatieve effect van de zogenoemde DBC-hobbels. Dit betreft het gevolg van de introductie van DBC’s in de ggz in 2008 (- € 1.637 miljoen), de introductie van DBC’s in de geriatrische revalidatie in 2013 (- € 83 miljoen), het afschaffen van DBC’s in de jeugd-ggz bij overheveling naar de gemeenten in 2014 (+€ 346 miljoen) en de DBC-duurverkorting in de MSZ in 2015 (+€ 685 miljoen). Cumulatief is dit ‒ € 689 miljoen en vormt daarmee het normvermogen vanaf 2015.

22

De stijging van de opslagpremie met € 0,2 miljard is het saldo van lagere beheerskosten/exploitatiesaldi bij verzekeraars (€ 0,2 miljard) en het wegvallen in 2021 van het deel van de meevaller bij de zorguitgaven dat in 2020 toekomt aan de verzekeraars (€ 0,5 miljard). De stijging van de rekenpremie is het saldo van de stijging van de nominale premie (€ 0,9 miljard) en de stijging van de opslagpremie (€ 0,3 miljard).

23

De IAB grondslag 2020 lijkt flink lager uit te komen dan geraamd i de begroting 2020, terwijl daarnaast ook de groei van de grondslag van 2020 op 2021vrij beperkt is in de raming.

24

De uitgavenmeevaller en de hogere inzet van reserves hebben een afwijkend effect op reken- en opslagpremie. Als de lagere inzet van reserves in 2020 was verwerkt in de begroting 2020, dan zou deze net als nu is gebeurd voor 100% zijn neergeslagen in de opslagpremie. Er zou dan echter ook een lagere rekenpremie zijn vastgesteld (die de bijdrage aan verzekeraars zou laten stijgen in combinatie met een stijging van de IAB). De hogere rekenpremie moet nu nog worden verwerkt. Als de uitgavenmeevaller al in de begroting 2020 verwerkt zou zijn, dan zou deze hebben geleid tot een daling van de rekenpremie en de IAB, maar niet tot een effect op de opslagpremie. De meevaller is nu juist volledig verwerkt in een lagere opslagpremie. Via een hogere opslagpremie en een lagere rekenpremie wordt dit effect nu gecorrigeerd. Per saldo leidt de 50/50-correctie dus tot een lagere rekenpremie en een hogere opslagpremie.

25

Er geldt niet één percentage over het gehele inkomen. Elk huishouden dient een percentage van het minimumloon bij te dragen en huishoudens met een inkomen boven het minimumloon, dienen daarenboven nog een (ander) percentage van hun inkomen boven het minimumloon bij te dragen, Als de standaardpremie hoger is dan het bedrag dat het huishouden dient bij te dragen, wordt het verschil gecompenseerd via de zorgtoeslag.

Licence