Base description which applies to whole site

1. Leeswijzer

De leeswijzer gaat in op de volgende onderwerpen:

  • 1. Structuur van het Nationaal Groeifonds;

  • 2. Groeiparagraaf;

  • 3. Ondergrenzen toelichtingen.

1. Structuur van het Nationaal Groeifonds

In de Miljoenennota 2020 is aangekondigd dat het kabinet een investeringsfonds opricht om het verdienvermogen van Nederland (ons structureel bbp) duurzaam te vergroten. Dit groeifonds vloeit voort uit de groeistrategie van eind 2019. In deze groeistrategie constateert het kabinet dat er aanleiding is voor extra investeringen, van incidentele en niet-reguliere aard, om het verdienvermogen te versterken. Vooral binnen (1) kennisont­wikkeling, (2) research & development (R&D) en innovatie en (3) infrastructuur liggen kansen om de productiviteit te verhogen. Het terrein R&D & Innovatie omvat R&D- en innovatieprojecten in brede zin.

Het oprichten van een specifiek geoormerkt fonds heeft als voordeel ten opzichte van additionele investeringen vanuit de reguliere beleidsbegrotingen dat een schaalsprong op de lange termijn in kennisontwikkeling, R&D en innovatie (R&D&I) en infrastructuur mogelijk wordt gemaakt of versneld.

Investeringen uit het fonds moeten gericht zijn op het lange termijn verdienvermogen. Daarom staat het fonds op gepaste afstand van de politiek. Om tot een goed, objectief en politiek onafhankelijk oordeel over de ingediende projecten te komen, is een commissie in het leven geroepen van onafhankelijke experts met een belangrijke rol in het beoordelingsproces. Deze commissie krijgt een getrapte structuur, bestaande uit een eindverantwoordelijke commissie, aangevuld met sectorspecifieke expertise die kan worden aangewend uit een flexibele pool van deskundigen. De commissie wordt in haar werkzaamheden bijgestaan door een stafdirectie.

Deze onafhankelijke commissie zal de investeringsvoorstellen op basis van vooraf vastgestelde criteria beoordelen. Vervolgens brengt de commissie een zwaarwegend en leidend advies uit. Dit advies is maatgevend en zal openbaar worden gemaakt. Met een leidende rol voor de onafhankelijke commissie en een vooraf vastgesteld toetsingskader wordt bevorderd dat de selectie van projecten leidt tot een doelmatige en doeltreffende besteding van de middelen uit het fonds. De commissie houdt ook de voortgang van de projecten bij. De commissie rapporteert publiekelijk over haar werkzaamheden.

Het fonds heeft momenteel nog de vorm van een niet-departementale begroting, onder formele verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Dat wil zeggen dat deze minister de jaarlijkse begroting van het fonds indient. Met de begroting van het fonds wordt de reguliere begrotingssystematiek gevolgd, net als bij andere begrotingen. De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Financiën treden gezamenlijk op als fondsbeheerders, onder andere verantwoordelijk voor de toegangspoort van het fonds en voor de samenstelling, benoeming en ontslag van de commissie.

Op advies van de Algemene Rekenkamer, de Raad van State en de Tweede Kamer zal de niet-departementale begroting middels een instellingswet worden omgezet in een begrotingsfonds. In deze wet zal onder andere het doel en het bereik van het fonds vastgesteld worden. Ook regelt de wet dat het NGF voorstellen kan bekostigen van veldpartijen door middel van subsidies. Daarnaast regelt de wet onder andere de instelling van de adviescommissie, het jaarlijks verstrekken van een meerjarenprogramma en een verplichting tot evaluatie van de wet. De verwachting is dat voor het begrotingsjaar 2023 de ontwerpbegroting voor het begrotingsfonds ingediend zal worden.

Na inwerkingtreding van de instellingswet zal het ook mogelijk worden voor veldpartijen om direct investeringsvoorstellen in te dienen bij het Nationaal Groeifonds. Hiertoe wordt momenteel subsidieregelgeving uitgewerkt. Daarnaast zal het mogelijk blijven voor departementen om middels een departementale route investeringsvoorstellen in te dienen.

De drie investeringsterreinen (kennisontwikkeling, R&D en innovatie en fysieke infrastructuur) hebben elk een eigen artikel op deze begroting. Het budget is nog niet noodzakelijkerwijs gekoppeld aan specifieke investeringsvoorstellen. De middelen komen pas daadwerkelijk tot besteding nadat er over een betreffend project positief is geadviseerd door de commissie, op voordracht van de fondsbeheerders door het kabinet een positief besluit is genomen en vervolgens het parlement de desbetreffende begrotingswet heeft goedgekeurd.

Van de door het parlement goedgekeurde verdeling van de budgetten over de terreinen kan bij de selectie van investeringsvoorstellen worden afgeweken. Dat biedt ruimte om op basis van een advies van onafhankelijke experts projecten integraal tegen elkaar af te wegen en de beste projecten te selecteren. Het risico op ‘geld zoekt project’ binnen een investeringsterrein is daarmee kleiner.

In plaats daarvan adviseert de onafhankelijke commissie over een totaalpakket van projecten en streeft daarin een evenwichtige meerjarige balans tussen de verschillende terreinen na. Afwijkende verdelingen over de artikelen en bijdragen aan de begrotingen van ontvangende departementen worden via een suppletoire begroting voorgelegd aan het parlement, ter borging van het budgetrecht.

Er geldt een 100% eindejaarsmarge voor de middelen uit het fonds, waardoor het beschikbare budget kan worden meegenomen naar volgende jaren. Als er geen goede projecten zijn is het immers niet de bedoeling dat het budget toch wordt uitgegeven. Het fonds krijgt daarnaast een stabiel jaarlijks budget, om de continuïteit van de investeringen te waarborgen.

Eerste ronde

Voor de eerste ronde heeft de commissie geadviseerd om voor tien voorstellen een totaalbedrag van € 4.117 mln toe te kennen (€ 646 mln) of te reserveren (€ 3.471 mln), verdeeld over de pijlers kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie (R&D&I), en infrastructuur.

De commissie heeft drie verschillende bekostigingsvormen uitgedacht voor het (potentieel) toekennen van middelen uit het Groeifonds. Ten eerste kunnen middelen onvoorwaardelijk worden toegekend. Ten tweede kan er sprake zijn van voorwaardelijke toekenning. In dat geval wordt de toekenning beschikbaar indien aan specifieke voorwaarden wordt voldaan. Ten derde kan er een reservering worden gedaan. In dat geval ziet de commissie potentie in het voorstel, maar adviseert om, in afwachting van nadere onderbouwing of bewezen succes in de eerste fasen van uitvoering, nog niet (de volledige) gevraagde bijdrage toe te kennen. Na aanlevering van deze onderbouwing volgt een nieuwe toetsing door de commissie.

Het kabinet heeft het advies van de commissie, op voordracht van de fondsbeheerders, overgenomen en voor de onvoorwaardelijke toekenningen begrotingswetten ingediend bij het parlement.

Takenpakket commissie

De commissie werkt onafhankelijk en beslist over haar eigen werkwijze en gebruik van analytische methoden. Het takenpakket van de commissie omvat verschillende elementen:

1. Beoordeling van investeringsvoorstellen

De commissie beoordeelt ingediende investeringsvoorstellen op hun impact op het verdienvermogen, binnen de randvoorwaarden van het fonds, en selecteert een totaalpakket aan projecten die op een doelmatige en doeltreffende manier bijdragen aan de doelstellingen van het fonds. De adviezen van de commissie worden openbaar gemaakt en zijn daarmee zo transparant mogelijk.

2. Monitoring van de voortgang

De commissie informeert de fondsbeheerder over de kwaliteit en de voortgang van de uitvoering van alle toegekende voorstellen waarover is geadviseerd. Ook houden de departementen de commissie op de hoogte van de monitoring van de investeringen uit de departementale begroting. Zo houdt de commissie het overzicht.

3. Verantwoording

De commissie legt in een jaarlijks verslag verantwoording af over haar werk. Hierin licht ze bijvoorbeeld toe hoe de adviezen tot stand zijn gekomen, welk proces hierbij is doorlopen en welke analytische methoden zijn gebruikt. Ook de evaluaties van afgeronde projecten worden hierin opgenomen, inclusief eventuele lessen die getrokken worden voor de beoordeling van toekomstige projecten. De fondsbeheerders en vakministers leggen politieke verantwoording af over de uitgaven op de begroting waar zij verantwoordelijk voor zijn.

Proces beoordeling projecten

Voordat projecten uit het fonds kunnen worden gefinancierd en uitgevoerd, dient een aantal stappen te worden doorlopen. Er wordt hierbij een regulier proces voorzien met een vast beoordelingsmoment, zodat een integrale afweging van alle projecten plaats kan vinden. Het proces kent de volgende stappen:

Stap 1: Aandragen en indienen investeringsvoorstel

Stap 2: De toegangspoort

Stap 3: Impactanalyse commissie

Stap 4: Toekenning budget uit het fonds

Stap 1: Aandragen en indiening projectvoorstel

In het vergroten van het verdienvermogen is een primaire rol weggelegd voor ondernemers, (mkb-)bedrijven, kennisinstellingen en andere partijen uit het veld. Zowel kleine als grote partijen uit het veld zijn daarmee aangewezen om voorstellen aan te dragen. Ook decentrale overheden kunnen, bijvoorbeeld in samenspraak met veldpartijen, voorstellen aandragen die de regionale economische ontwikkeling versterken, en daarmee het verdien­ vermogen van Nederland als geheel. Eventueel kan een consortium van veldpartijen en het relevante beleidsministerie het plan gezamenlijk verder uitwerken. Daarom wordt na inwerkingtreding van de instellingswet geborgd dat ook deze partijen voorstellen kunnen indienen bij het fonds.

In de tweede ronde kunnen alleen vakdepartementen voorstellen indienen. In de tweede ronde konden burgers, bedrijven, kennisinstellingen en andere partijen ideeën aandragen middels Groeiplannen. Deze Groeiplannen hebben de vakdepartementen ter inspiratie gebruikt bij het opstellen van hun voorstellen. In alle gevallen is een nauwe samenwerking tussen ministeries en het veld belangrijk. De fondsbeheerders stimuleren de vakdepartementen om ook bij de voorstelontwikkeling en -uitvoering in nauw contact te staan met relevante veldpartijen.

Een voorstel moet een uitgewerkte analyse van de effecten van het project bevatten op basis van een vooraf vastgesteld format, zodat de toegangspoort en de impactanalyse kunnen worden uitgevoerd.

Een investeringsvoorstel kan een project of een programma zijn, mits de onderdelen binnen het voorstel een duidelijke samenhang kennen. Er wordt een minimumbijdrage gehanteerd van € 30 mln en de uitgaven moeten passen binnen de financiële kaders die voor het fonds gesteld worden.

Stap 2: De toegangspoort

Ingediende voorstellen gaan eerst door een toegangspoort. Deze toegangspoort wordt uitgevoerd door de fondsbeheerders en zorgt ervoor dat de commissie alleen voorstellen beoordeelt die aan de voorwaarden van het Groeifonds voldoen. Zo moet er een uitgewerkt plan liggen waarin elementen als de kosten, bijdrage aan het verdienvermogen (bbp-effect), andere maatschappelijke kosten en baten, en uitvoerbaarheid zijn onderbouwd. Andere elementen van de toegangspoort zijn bijvoorbeeld of een project voldoet aan de minimale omvang, past binnen de investeringsterreinen en of het additioneel is aan bestaande publieke investeringen. Ook moet het gaan om niet-reguliere, niet-structurele en dus duidelijk afgebakende investeringsprojecten of programma's. Ten slotte is het van belang dat een voorstel niet strijdig is met de ambities van het kabinet, bijvoorbeeld op het gebied van het klimaat, de ruimtelijke ordening en het vestigingsklimaat.

Stap 3: Impactanalyse commissie

Het primaire doel van het Groeifonds is het duurzaam versterken van het verdienvermogen, ofwel het structureel vergroten van bruto binnenlands product (bbp, volgens definitie CBS). Voorstellen die voldoen aan de vereisten uit de toegangspoort worden door de fondsbeheerders doorgeleid naar de commissie. Het is de taak van deze commissie om deze plannen te beoordelen op basis van een analyse van het effect op het verdienvermogen met inachtneming van de financiële kosten. Daarnaast moeten de maatschappelijke kosten en baten, zoals leefbaarheid, van een voorstel positief zijn en moet de commissie voldoende vertrouwen hebben in de kwaliteit en uitvoerbaarheid van het voorstel. Slechts een positieve uitkomst op de maatschappelijke kosten en baten is niet voldoende om in aanmerking te komen voor het fonds. Het effect op bbp-groei is leidend. Deze onderdelen van de impactanalyse worden vooraf al in kaart gebracht door de indieners. De commissie kan aandachtspunten ter verbetering van een voorstel bij de indieners terugleggen.

Alle voorstellen worden langs dezelfde meetlat gelegd, en maken een eerlijke kans, onafhankelijk van wie de voorstellen indient of uit welke regio ze komen. Wanneer het niet mogelijk is om een kwantitatieve schatting van het bbp-effect te berekenen, kunnen er per terrein nadere criteria door de commissie gehanteerd worden om voorstellen op hun bijdrage aan het lange termijn verdienvermogen te beoordelen. Een grotere mate van onzekerheid is op zichzelf echter geen reden om een voorstel niet positief te beoordelen.

Groeikansen zijn breed aanwezig in verschillende regio’s. Ook het mkb en startups kunnen als onderdeel van een ecosysteem profiteren van investeringen uit het fonds. Daarnaast zijn er ook in Caribisch Nederland mogelijk­ heden om middels gerichte investeringen het verdienvermogen te versterken. Waar opportuun kan hierbij ook worden aangesloten bij projecten in Europees Nederland. Aansluiten op nationale én lokale krachten en op comparatieve voordelen van verschillende regio’s biedt grote kansen voor een sprong in het verdienvermogen. De commissie kan daarnaast een redelijke spreiding van investeringen in de verschillende regio’s door de tijd meewegen in de advisering. Doel van het fonds is immers om het verdienvermogen van heel Nederland op te tillen.

Nadat projecten succesvol de toegangspoort en impactanalyse doorlopen hebben, stelt de commissie een advies op met de projecten die in beginsel in aanmerking komen voor financiering vanuit het fonds. Daarbij streeft de commissie een evenwichtige meerjarige balans tussen de verschillende terreinen na.

Stap 4: Toekenning budget uit het fonds

De fondsbeheerders nemen vervolgens dit advies in ontvangst. Het kabinet is zich bewust van het spanningsveld tussen een onafhankelijke totstandkoming van goede investeringsprojecten op basis van het oordeel van de commissie en het politieke besluitvormingsproces.

Het advies van de commissie krijgt een belangrijke rol in het proces, maar uiteindelijk is politieke goedkeuring vereist. Daarom besluit het kabinet, op voordracht van de fondsbeheerders, welke projecten uit het fonds worden gefinancierd. Het advies van de commissie is zwaarwegend in dit besluit. De fondsbeheerders toetsen bijvoorbeeld of de projecten niet in strijd zijn met kabinetsbeleid. Zij maken geen nieuwe inhoudelijke weging van de impact op het verdienvermogen. Voorstellen die negatief zijn beoordeeld door de commissie komen daarom ook niet alsnog in aanmerking. Bij presentatie van de projecten door de Fondsbeheerders worden ook de adviezen van de commissie openbaar gemaakt via een brief aan de Kamer. Hierbij worden ook de voorstellen die door de commissie zijn beoordeeld openbaar gemaakt. De beoordelingsprocedure van de commissie is daarmee zo transparant mogelijk.

Het fonds kan investeringen financieren door budget over te boeken aan een ander begrotingshoofdstuk. Na invoering van de instellingswet, zal ook direct vanuit het fonds geïnvesteerd kunnen worden. Dit zal naar verwachting vanaf 2023 mogelijk zijn. Investeringen in mobiliteitsinfrastructuur zullen in principe worden gedaan door budget over te boeken naar het mobiliteitsfonds. De daadwerkelijke investering wordt dan vanuit het mobiliteitsfonds gedaan (of in het geval van waterinfrastructuur vanuit het deltafonds). Hetzelfde geldt voor de pijlers R&D & Innovatie en Kennisontwikkeling, waar de investering via de begroting van het relevante vakdepartement gedaan zal worden.

Indien het uiteindelijke pakket aan projecten qua verdeling over de terreinen afwijkt van de geautoriseerde middelen per artikel, dient dit te worden verwerkt in een suppletoire begroting. Ook budgetoverboekingen aan andere begrotingen worden via een suppletoire begroting budgettair verwerkt zodra de projecten zijn geselecteerd. Gezien de aard van het fonds heeft het geen bezittingen. Daarmee is er geen aanleiding om een baten-lastenadministratie te voeren.

Uitvoering en evaluatie

Als een project is goedgekeurd neemt de verantwoordelijke bewindspersoon de regie over de uitvoering binnen het daarvoor beschikbaar gestelde budget. Bij budgetoverboeking aan andere begrotingen is dit de desbetreffende bewindspersoon. Wijzigingen in het kasritme van de goedgekeurde projecten worden via de reguliere (suppletoire) begrotingswetten aan het parlement voorgelegd.

De bijdrage vanuit het fonds aan de departementale begrotingen of begrotingsfondsen vindt plaats via budgetoverboeking. Voor de goedgekeurde projecten wordt het bedrag dat onvoorwaardelijk is toegekend overgeboekt naar de departementale begroting of het begrotingsfonds bij (suppletoire) begrotingswetten.

Om niet alleen in de toetsingsfase op de kwaliteit van de voorstellen toe te zien, wordt er een monitorings- en evaluatiesystematiek uitgewerkt. Waar opportuun wordt met een gefaseerde financiering gewerkt, waarbij de projecteigenaren per projectfase de voortgang en geboekte successen demonstreren alvorens over te gaan naar de volgende fase. De commissie kan bij het beoordelen van investeringsvoorstel adviseren over wanneer een dergelijke gefaseerde financiering opportuun is.

In het jaarverslag van het fonds wordt verantwoording afgelegd over de selectie aan investeringsvoorstellen, de uitvoering en de verwachte bijdrage aan de groei.

Naast het monitoren van de voortgang en resultaten van projecten uit het fonds, zullen de Ministeries van EZK en Financiën het fonds zelf ook periodiek evalueren. Het fonds wordt elke vijf jaar geëvalueerd. Twee jaar na de oprichting zal ook een tussentijdse evaluatie plaatsvinden met bijzondere aandacht voor de governance.

Overig

In beleidsartikel 1 is de rol en verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken en Klimaat beschreven. Deze beschrijving is ook van toepassing op de beleidsartikelen 2 en 3. In de beleidsartikelen 2 en 3 wordt derhalve onder het kopje rol en verantwoordelijkheid verwezen naar de beschrijving van de rol en verantwoordelijkheid in beleidsartikel 1.

2. Groeiparagraaf

De begroting 2022 voor het Nationaal Groeifonds is ten opzichte van de begroting 2021 uitgebreid met een overzicht met de belangrijkste beleidsmatige begrotingsmutaties ten opzichte van de stand ontwerpbegroting 2021, een Verdiepingsbijlage (bijlage 1) waarin de mutaties worden toegelicht en een integraal overzicht van de (voorwaardelijk) toegekende projecten (bijlage 2) met een verwijzing naar het begrotingshoofdstuk waarop de middelen zijn geraamd.

3. Ondergrenzen toelichtingen

Voor wat betreft het toelichten van significante verschillen in de uitgaven, ontvangsten en verplichtingen zijn de ondergrenzen gehanteerd zoals opgenomen in de onderstaande tabel.

Omvang begrotingsartikel (stand ontwerpbegroting) in € miljoen

Beleidsmatige mutaties (ondergrens in € miljoen)

Technische mutaties (ondergrens in € miljoen)

< 50

1

2

=> 50 en < 200

2

4

=> 200 < 1000

5

10

=> 1000

10

20

In sommige gevallen, waar politiek relevant, worden ook posten toegelicht beneden deze ondergrenzen.

Licence