Base description which applies to whole site

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.10, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

II

III

IV

€ 37.149

9,28%

€ 37.149

€ 73.031

€ 3.447

36,93%

€ 73.031

€ 16.268

49,50%

B

In artikel 2.10a, eerste lid, komt de tarieftabel te luiden:

Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

I

II

III

IV

€ 38.703

9,28%

€ 38.703

€ 73.031

€ 3.591

36,93%

€ 73.031

€ 16.268

49,50%

C

In artikel 2.13 wordt «31%» vervangen door «32%».

D

In artikel 3.15, zesde lid, wordt «€ 0,19» vervangen door «€ 0,21».

E

In artikel 3.17, eerste lid, onderdeel b, wordt «€ 0,19» vervangen door «€ 0,21».

F

In artikel 3.18, vierde lid, onderdeel d, vervalt «vóór toevoeging aan en afneming van de oudedagsreserve en».

G

Artikel 3.53, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel a wordt de puntkomma vervangen door «; en».

2. Aan het slot van onderdeel b wordt «en» vervangen door een punt.

3. Onderdeel c vervalt.

H

Artikel 3.59, derde lid, vervalt.

I

Artikel 3.62, derde lid, vervalt.

J

Artikel 3.63, zevende lid, vervalt.

K

Artikel 3.65, tweede lid, vervalt, onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot tweede tot en met vierde lid.

L

Paragraaf 3.2.3 vervalt.

M

In artikel 3.76, tweede lid, wordt «€ 6.310» vervangen door «€ 5.030».

N

Artikel 3.79, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De stakingsaftrek geldt voor de ondernemer die als ondernemer in het kalenderjaar winst behaalt met of bij het staken van een of meer gehele ondernemingen.

O

In artikel 3.95, eerste lid, wordt «3.30a, 3.55 tot en met 3.58, 3.59, eerste en tweede lid, en 3.60 tot en met 3.62» vervangen door «3.30a en 3.55 tot en met 3.62» en vervalt «vóór toevoeging aan en afneming van de oudedagsreserve en».

P

In artikel 3.124, eerste lid, onderdeel a, vervalt «, 3.128».

Q

In artikel 3.126, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, vervalt «en het bedrag van de afnemingen van de oudedagsreserve volgens artikel 3.70 in het jaar van de overdracht».

R

Artikel 3.127 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «verminderingen» vervangen door «vermindering» en vervalt «en dotaties aan de oudedagsreserve».

2. In het derde lid, onderdeel a, vervalt «vóór toevoeging aan en afneming van de oudedagsreserve en».

3. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanhef vervalt.

b. Onderdeel b alsmede de aanduiding «a.» voor onderdeel a vervallen.

c. In de tekst wordt «de vermindering» vervangen door «Voor de toepassing van het eerste lid wordt de vermindering». Voorts wordt de puntkomma aan het slot vervangen door een punt.

S

Artikel 3.128 vervalt.

T

Artikel 3.129, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b vervalt, onder verlettering van de onderdelen c en d tot b en c.

2. In onderdeel b (nieuw) vervalt «en artikel 3.128».

U

In artikel 3.130, tweede lid, vervalt «3.128».

V

In artikel 3.131, derde lid, wordt «artikelen 3.128 en 3.129» vervangen door «artikel 3.129».

W

Afdeling 3.14 vervalt.

X

In artikel 5.5 wordt «€ 50.650» vervangen door «€ 57.000».

Y

Aan artikel 5.20, derde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien sprake is van een voor bepaalde tijd aangegane huurovereenkomst als bedoeld in artikel 271 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, is de eerste zin niet van toepassing.

Z

In artikel 6.17, zesde lid, onderdeel a, wordt «€ 0,19» vervangen door «€ 0,21».

AA

In artikel 6.36, tweede lid, wordt «€ 0,19» vervangen door «€ 0,21».

BB

Artikel 6.39a wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Indien de belastingplichtige gedurende het gehele kalenderjaar een partner heeft of voor de toepassing van artikel 2.17 geacht wordt te hebben gehad, wordt de verhoging van 25% toegepast op het gezamenlijke bedrag aan giften aan culturele instellingen, waarbij de verhoging voor de belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk op ten hoogste € 1.250 wordt gesteld.

2. In het derde lid (nieuw) wordt «eerste lid» vervangen door «eerste lid, onderscheidenlijk tweede lid,».

CC

Artikel 8.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «Indien» ingevoegd «ten aanzien van de belastingplichtige die geboren is vóór 1 januari 1963» en wordt «een bedrag beneden het niveau van 6 2/3% van het totaal» vervangen door «het bedrag». Voorts vervalt «, arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting».

2. Het tweede en vierde lid vervallen, onder vernummering van het derde en vijfde lid tot tweede en derde lid.

DD

Artikel 8.11, tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

1. Het in onderdeel a vermelde bedrag wordt verhoogd met € 384.

2. Het in onderdeel b als tweede vermelde bedrag wordt verhoogd met € 473.

3. Het in onderdeel c als tweede vermelde bedrag wordt verhoogd met € 523.

4. In onderdeel d wordt «5,86%» vervangen door «6,51%».

EE

Artikel 10.2b, eerste lid, vervalt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot eerste en tweede lid.

FF

Artikel 10.6a vervalt.

GG

Artikel 10.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onderdeel a, wordt «108%» vervangen door «99,95%».

2. In het vierde lid wordt «50%» vervangen door «46,27%».

3. In het zesde en zevende lid wordt «108%» vervangen door «99,95%».

HH

In artikel 10a.16 wordt «blijft» vervangen door «alsmede de artikelen 6.1, 6.27 en 6.30, zoals die luidden op 31 december 2021, blijven».

II

Artikel 10a.18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt na «artikel 38p, eerste» ingevoegd «of vijfde».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. In afwijking van de artikelen 3.125, eerste lid, onderdelen a en c, en 3.126a, vierde lid, onderdeel a, onder 1°, kan onder door Onze Minister te stellen voorwaarden een lijfrente als bedoeld in artikel 3.125 later ingaan of een lijfrenterekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a later worden uitgekeerd dan het jaar waarin de belastingplichtige de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, indien dit het gevolg is van de toepassing van artikel 38p, vijfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.

JJ

In hoofdstuk 10A wordt na artikel 10a.27 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a.28 Overgangsbepaling middelingsregeling

Afdeling 3.14 zoals die luidde op 31 december 2022 blijft van toepassing op verzoeken om een middelingsteruggaaf over een middelingstijdvak waartoe het kalenderjaar 2022 of een daaraan voorafgaand kalenderjaar behoort.

KK

In hoofdstuk 10A wordt na artikel 10a.28 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a.29 Overgangsbepaling oudedagsreserve

  • 1. Met betrekking tot een op 31 december 2022, dan wel, indien de winst wordt bepaald over een niet met het kalenderjaar samenvallend boekjaar, het einde van het laatste boekjaar dat is aangevangen vóór 1 januari 2023 bestaande oudedagsreserve als bedoeld in artikel 3.53, eerste lid, onderdeel c, zoals dat luidde op 31 december 2022, blijven de artikelen 3.70, 3.71, 3.72, tweede en derde lid, en 3.73, tweede lid, onderdeel c, en derde lid, zoals deze luidden op 31 december 2022, van toepassing.

  • 2. In afwijking van artikel 3.18, vierde lid, onderdeel d, wordt, voor een belastingplichtige met een oudedagsreserve als bedoeld in het eerste lid, voor de beoordeling of is voldaan aan de normeringen en beperkingen, bedoeld in artikel 3.18, eerste lid, verstaan onder pensioengevend loon: pensioengevend inkomen, bestaande uit de winst uit onderneming vóór afneming van de oudedagsreserve en, voor de dienstjaren 2023 tot en met 2026, vóór toevoeging aan de oudedagsreserve, en vóór de ondernemersaftrek en vermeerderd met de ten laste van de winst gebrachte premies uit hoofde van een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, van de belastingplichtige, in het derde kalenderjaar voorafgaande aan het dienstjaar, waarbij het pensioengevend inkomen ten minste wordt gesteld op nihil en waarbij onder dienstjaar wordt verstaan het jaar, bedoeld in artikel 3.18, vierde lid, onderdeel c.

  • 3. Artikel 3.59, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op een oudedagsreserve als bedoeld in het eerste lid voor zover deze in het kader van de ontbinding van een huwelijksgemeenschap, bedoeld in artikel 3.59, eerste lid, overgaat naar de langstlevende echtgenoot of gewezen echtgenoot van de belastingplichtige en niet uitgaat boven het ondernemingsvermogen, bedoeld in artikel 3.71, zoals dat luidde op 31 december 2022, waarmee deze de onderneming voortzet of mede voortzet.

  • 4. Artikel 3.62, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op een oudedagsreserve als bedoeld in het eerste lid voor zover deze in het kader van het overlijden van de belastingplichtige overgaat op diens partner en niet uitgaat boven het ondernemingsvermogen, bedoeld in artikel 3.71, zoals dat luidde op 31 december 2022, waarmee deze de onderneming voortzet of mede voortzet.

  • 5. Artikel 3.63, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op een oudedagsreserve als bedoeld in het eerste lid voor zover deze in het kader van de overdracht van een onderneming, bedoeld in artikel 3.63, eerste lid, overgaat op de partner van de belastingplichtige en niet uitgaat boven het ondernemingsvermogen, bedoeld in artikel 3.71, zoals dat luidde op 31 december 2022, waarmee deze de onderneming voortzet of mede voortzet.

  • 6. Artikel 3.65, eerste lid, is niet van toepassing met betrekking tot een oudedagsreserve als bedoeld in het eerste lid.

  • 7. In aanvulling op artikel 3.79, eerste lid, geldt de stakingsaftrek ook voor de ondernemer die als ondernemer in het kalenderjaar winst behaalt door een afneming van een oudedagsreserve als bedoeld in het eerste lid na een geruisloze doorschuiving of omzetting als bedoeld in artikel 3.59, tweede lid, artikel 3.62, artikel 3.63, onderscheidenlijk artikel 3.65, waarbij zonder die geruisloze doorschuiving of omzetting sprake zou zijn van het staken van een gehele onderneming.

  • 8. In aanvulling op artikel 3.124, eerste lid, onderdeel a, behoort tot de bedragen, bedoeld in dat onderdeel, ook het bedrag, bedoeld in het twaalfde lid.

  • 9. In afwijking van artikel 3.126, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, is het daarin bedoelde maximale bedrag voor een belastingplichtige met een oudedagsreserve als bedoeld in het eerste lid het bedrag van de met of bij de overdracht van een onderneming of een gedeelte van een onderneming behaalde winst en het bedrag van de afnemingen van die oudedagsreserve volgens artikel 3.70, zoals dat luidde op 31 december 2022, in het jaar van de overdracht.

  • 10. In afwijking van artikel 3.127, derde lid, onderdeel a, behoort voor een belastingplichtige met een oudedagsreserve als bedoeld in het eerste lid tot de premiegrondslag, bedoeld in genoemd derde lid, het bedrag van de winst uit onderneming in het voorafgaande kalenderjaar vóór afneming van die oudedagsreserve en, voor de premiegrondslag in de jaren 2023 en 2024, vóór toevoeging aan die oudedagsreserve, en vóór de ondernemersaftrek.

  • 11. In aanvulling op artikel 3.127, eerste lid, wordt voor de jaren 2023 en 2024 de uitkomst van de berekening, bedoeld in dat lid, ook verminderd met het bedrag waarmee de toevoeging aan de oudedagsreserve in het voorafgaande kalenderjaar overtreft de afneming van die reserve bij het einde van dat kalenderjaar volgens artikel 3.70, eerste lid, onderdeel b, zoals dat luidde op 31 december 2022.

  • 12. Een belastingplichtige met een oudedagsreserve als bedoeld in het eerste lid kan, vanwege de omzetting van die oudedagsreserve in een lijfrente, premies voor lijfrenten als bedoeld in artikel 3.124, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met het achtste lid van dit artikel, in aanmerking nemen tot een gezamenlijk bedrag van ten hoogste het bedrag van de afneming in het kalenderjaar van die reserve volgens artikel 3.70, eerste lid, onderdeel a, zoals dat luidde op 31 december 2022.

  • 13. In aanvulling op artikel 3.129, derde lid, behoren tot het bedrag aan reeds opgebouwde voorzieningen, bedoeld in dat lid, ook het bedrag van een oudedagsreserve als bedoeld in het eerste lid bij de aanvang van het kalenderjaar, bedoeld in artikel 3.129, eerste lid, en de bedragen die op grond van het twaalfde lid en artikel 3.128, zoals dat luidde op 31 december 2022, in de aan dat kalenderjaar voorafgaande kalenderjaren in aanmerking zijn genomen.

  • 14. In aanvulling op artikel 3.130, tweede lid, kan een belastingplichtige ook premies als bedoeld in het twaalfde lid die binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar door hem zijn betaald of verrekend, naar bij de aangifte gemaakte keuze nog aanmerken als premies die zijn betaald of verrekend in het kalenderjaar.

  • 15. In afwijking van artikel 3.131, derde lid, is artikel 3.131, eerste lid, niet van toepassing voor zover de premies, bedoeld in artikel 3.131, eerste lid, meer bedragen dan op grond van het twaalfde lid en artikel 3.129 is toegestaan.

Licence