Base description which applies to whole site

2.2.2 Ontwikkeling van de overheidsschuld

De overheidsschuld volgens de gebruikelijke EMU-definitie bedroeg eind 2014 451 miljard euro, oftewel 68,8 procent van het bbp10. Dat is aanzienlijk lager dan de verwachte schuld van 466,3 miljard euro ten tijde van de Miljoenennota 201411.

Figuur 2.2.2. Ontwikkeling EMU-schuld

Figuur 2.2.2. Ontwikkeling EMU-schuld

Bron: CBS, bewerking Ministerie van Financiën.

De verklaring voor het schuldverschil tussen de raming en de realisatie is te vinden in tabel 2.2.2. Een deel van de verbetering wordt veroorzaakt door de ontwikkeling van de schuld in het voorgaande jaar. De schuld was eind 2013 al 1,5 procentpunt lager dan in de Miljoenennota 2014 verwacht, waarmee ook de beginstand in 2014 lager uitviel.

Tabel 2.2.2 Ontwikkeling EMU-schuld in 2014 (in procenten van het bbp)
   

2014

EMU-schuld Miljoenennota 2014

76,1%

Realisatie schuld ultimo 2013

– 1,5%

Noemereffect

– 4,6%

 

waarvan het gevolg van revisie nationale rekeningen

– 4,4%

Mutatie EMU-saldo

– 0,7%

Verkoop ING back-up faciliteit

– 0,2%

Winst ING back-up faciliteit

– 0,2%

Boedel Icesave

– 0,1%

Aflossing kapitaalverstrekking ING

– 0,2%

Kas-transactieverschillen en overig

0,3%

EMU-schuld Financieel jaarverslag van het Rijk 2014

68,8%

Het noemereffect heeft in 2014 een groot effect op de schuld in procenten van het bbp. Als het bbp stijgt en de schuld in euro blijft gelijk, dan daalt de schuld uitgedrukt als percentage van het bbp. Onder andere door de revisie van de nationale rekeningen (ESA2010, zie box 2.1.2) is het bbp in 2014 fors naar boven bijgesteld. Dit noemereffect zorgt voor een schuldverlaging van 4,6 procentpunt ten opzichte van de Miljoenennota 2014. Het begrotingstekort werkt door op de EMU-schuld. Ten opzichte van de raming is het EMU-saldo van 2014 uiteindelijk positiever uitgevallen, waardoor de schuld ook minder toenam dan verwacht.

De afwikkeling van financiële transacties, gerelateerd aan de financiële crisis, zorgen voor een aanpassing van de schuldraming. Het afwikkelen van de Illiquid Asset Back-up Facility (IABF), de portefeuille met gesecuritiseerde Amerikaanse hypotheken die de overheid in 2009 overnam van ING, zorgde in 2014 voor hogere ontvangsten, en dus een lagere schuld dan geraamd. Verder heeft de staat de laatste aflossing van ING ontvangen. Deze terugbetaling stond voor 2015 geraamd, maar is vervroegd afgelost. Daarmee heeft ING de volledige kapitaalinjectie van 10 miljard euro uit 2008 aan de Nederlandse staat terugbetaald. Ook heeft de staat in 2014 de resterende vordering op Landsbanki – eigenaar van Icesave – verkocht voor 0,6 miljard euro.

Figuur 2.2.3 toont de EMU-saldi en de EMU-schulden voor de lidstaten in de eurozone. Landen in het kwadrant linksboven presteren het slechtst. Spanje is een van de landen in dit kwadrant met een overheidstekort van 5,6 procent van het bbp en een overheidsschuld van ruim 98 procent van het bbp. Daartegenover staan lidstaten in het kwadrant rechtsonder. Daarin bevindt zich Luxemburg, dat een overschot van 0,5 procent van het bbp had en een schuld die de 23 procent van het bbp niet oversteeg. In dit perspectief bevindt Nederland zich in de middenmoot.

Figuur 2.2.3 EMU-saldi en EMU-schulden lidstaten in de eurozone

Figuur 2.2.3 EMU-saldi en EMU-schulden lidstaten in de eurozone

Bron: Europese Commissie. Cijfers voor Nederland zijn afkomstig van het CBS. Bewerking Ministerie van Financiën.

Nederland mag dan binnen de Europese Unie een middenpositie innemen, maar dat betekent niet dat Nederland er is. Ook bij deze omvang kan de Nederlandse overheidsschuld een gevaar vormen voor de economie en de welvaart. De Schokproef Overheidsfinanciën12 toonde dat bij een plotselinge economische schok de schuldquote kan oplopen tot niveaus tussen 77 en ruim 101 procent van het bbp. De historische ontwikkeling van de overheidsschuld suggereert dat een schuldniveau van tussen 40 procent en 50 procent van het bbp gewenst is om een forse crisis op te kunnen vangen zoals Nederland die de afgelopen jaren heeft doorstaan. Zolang het schuldniveau tussen 40 en 50 procent van het bbp ligt, krijgt de reële economie geen last van de overheidsschuld. Verschillende studies zien een schuldniveau van tussen de 80 procent en 100 procent van het bbp als een drempelwaarde waarna de overheidsschuld een negatief effect op de reële economie krijgt13. Het Stabiliteits- en Groeipact schrijft voor dat de schuld van een land maximaal 60 procent van het bbp mag bedragen. Om die reden belicht hoofdstuk 3 ook het beleid dat de risico’s voor de overheidsfinanciën moet verminderen.

Licence