Base description which applies to whole site

2.2.3 Toetsing aan SGP-vereisten

De financiële crisis verslechterde het Nederlandse tekort en mede door de financiële interventies liep de schuld op. Het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) schrijft voor dat begrotingtekorten van lidstaten niet groter mogen zijn dan 3 procent van het bbp en dat de overheidsschuld onder de 60 procent van het bbp moet blijven. Het tekort van Nederland overschreed in 2009 de grens voor het maximale tekort van 3 procent van het bbp, waardoor Nederland in de buitensporigtekortprocedure van het SGP terechtkwam.

In het voorjaar van 2014 lieten realisatiecijfers over 2013 zien dat Nederland een tekort van minder dan 3 procent van het bbp had. Daarnaast kwam het tekort in de ramingen van de Europese Commissie duurzaam onder de norm en voldeed daarmee aan de tweede vereiste om de procedure te mogen verlaten. Zodoende werd Nederland in juli 2014 ontslagen uit de buitensporigtekortprocedure14.

Box 2.2.1 Europese begrotingsafspraken

De afspraken van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) moeten zorgen voor gezonde overheidsfinanciën; met houdbare overheidsfinanciën en het corrigeren van buitensporige begrotingstekorten en overheidsschulden. Deze Europese afspraken zijn onder meer vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact en kennen een zogenoemde «preventieve arm» en een zogenoemde «correctieve arm». Naar aanleiding van de crisis zijn de Europese begrotingsregels verder aangescherpt. Zo beoordeelt de Europese Commissie sinds twee jaar ook vooraf of de conceptbegrotingen van lidstaten in de eurozone voldoen aan de vereisten van het SGP. Indien dat niet het geval is, dan kan de Commissie de conceptbegroting terugsturen.

De correctieve arm bevat afspraken over het wegwerken van feitelijke buitensporige tekorten en hoge overheidsschulden. Het feitelijk tekort van een overheidsbegroting mag niet groter zijn dan 3 procent van het bbp. Voor de overheidsschuld geldt een maximale grens van 60 procent van het bbp. Indien de schuld hoger is dan 60 procent bbp, moet een lidstaat voldoen aan de schuldregel die voorschrijft dat het verschil tussen de daadwerkelijke schuld en de norm van 60 procent met een twintigste deel per jaar afneemt. Voor lidstaten die in 2011 in de buitensporigtekortprocedure zaten, zoals Nederland, geldt een driejarige overgangsfase voor de schuldregel na ontslag uit de buitensporigtekortprocedure. De transitiefase duurt voor Nederland van 2014 tot en met 2016. Deze overbrugging ziet toe op een minimaal benodigde verbetering van het structureel saldo, zodat een land na de transitiefase voldoet aan de algemene schuldregel.

Voldoet een lidstaat niet aan de gestelde tekort- en schuldnormen, dan kan de Raad van Ministers op voorstel van de Commissie een buitensporigtekortprocedure openen. In die fase is een lidstaat verplicht maatregelen te nemen om het eventuele buitensporige tekort en de eventuele hoge staatsschuld terug te dringen.

In de preventieve arm toetst de Europese Commissie of een lidstaat voldoet aan de middellangetermijndoelstelling en de uitgavenregel. Deze doelstellingen moeten zorgen voor houdbare overheidsfinanciën en bevat een veiligheidsmarge ten opzichte van een tekort van 3 procent van het bbp. De middellangetermijndoelstelling wordt eens per drie jaar voor iedere lidstaat bepaald in de vorm van een maximaal structureel saldo. In de preventieve arm wordt getoetst of het structureel overheidssaldo voldoet aan de middellangetermijndoelstelling. Indien de doelstelling nog niet is bereikt, wordt door de Commissie gekeken of voldoende verbetering zichtbaar is. De gevraagde verbetering van het structureel saldo is afhankelijk van de stand van de conjunctuur en de hoogte van de schuld.

De uitgavenregel schrijft voor dat de gecorrigeerde overheidsuitgaven niet harder stijgen dan de potentiële economische groei. De uitgavenregel beoogt ook te verhinderen dat lidstaten conjuncturele inkomstenmeevallers inzetten om de uitgaven structureel te verhogen. De correctie van de overheidsuitgaven voor rente- en werkloosheidsuitgaven zorgt voor automatische stabilisatie binnen de uitgavenregel; in economisch zware tijden hoeven lidstaten niet te bezuinigen voor hogere werkloosheidsuitgaven.

In de preventieve arm kan een zogenoemde significanteafwijkingsprocedure worden opgestart als uit gerealiseerde cijfers blijkt dat een lidstaat te veel afwijkt van de vereisten uit het Stabiliteits- en Groeipact. Een dergelijke procedure start met een waarschuwing met aanbevelingen om additionele stappen te nemen. Voegt een lidstaat zich niet naar deze aanbevelingen, dan kan de lidstaat als uiterste sanctie een rentedragend deposito opgelegd krijgen.

Nederland moet sinds het ontslag uit de buitensporigtekortprocedure in 2014 aan de preventieve arm van het SGP voldoen. In de preventieve arm moeten lidstaten voldoen aan de middellangetermijndoelstelling (of het pad ernaartoe) en de uitgavenregel. Beide criteria staan op gelijke voet binnen de preventieve arm.

Figuur 2.2.4 Groei van de gecorrigeerde uitgaven (links) en het structureel saldo (rechts) in 2014 ten opzichte van toegestane ontwikkeling in 2014 (in procent van het bbp).

Figuur 2.2.4 Groei van de gecorrigeerde uitgaven (links) en het structureel saldo (rechts) in 2014 ten opzichte van toegestane ontwikkeling in 2014 (in procent van het bbp).

Bron: Ministerie van Financiën

Zoals figuur 2.2.4 laat zien daalden de overheidsuitgaven vorig jaar met 1,6 procent. De potentiële economische groei bedroeg in 2014 0,9 procent. De uitgavenregel schrijft voor dat de overheidsuitgaven niet harder mogen stijgen dan de potentiële economische groei. Nederland voldeed dus ruim aan de uitgavenregel. Voor Nederland geldt de middellangetermijndoelstelling van een structureel saldo van – 0,5 procent bbp. Het structureel saldo kwam in 2014 uit op – 0,2 procent van het bbp en voldeed daarmee aan de middellangetermijndoelstelling.

Tabel 2.2.3 Structureel EMU-saldo (in procenten van het bbp)
 

MN 2014

FJR 2014

Feitelijk EMU-saldo

– 3,3%

– 2,3%

Af: conjuncturele component / incidentele componenten

– 2,0%

– 2,1%

Structureel EMU-saldo

– 1,3%

– 0,2%

Om niet opnieuw in een buitensporigtekortprocedure te worden geplaatst moet Nederland voldoen aan zowel de maximale tekortnorm van 3 procent van het bbp als ook aan de schuldenregel, zoals box 2.1.1 vermeldt. Voor Nederland geldt een transitiefase van de schuldregel, waaraan de begroting voldeed in 2014. Zodoende kwam Nederland in 2014 tegemoet aan alle vereisten uit het SGP.

Box 2.2.2 Toekomstfonds

Het vorig jaar op initiatief van de Tweede Kamer15 opgerichte Toekomstfonds investeert in innovatie en behoudt dit vermogen tegelijkertijd voor toekomstige generaties. Bovenop het startkapitaal van 200 miljoen euro zijn ook de middelen uit het al langer bestaande Innovatiefonds MKB+ toegevoegd aan het Toekomstfonds. Ten slotte gaan ook eventuele meevallers in de gasbaten vanaf 2014 naar het Toekomstfonds. De eventuele gasmeevallers worden geïnvesteerd in Nederlandse staatsobligaties. Het reële rendement op het fonds en staatsobligaties komt ten goede aan (niet-revolverend) fundamenteel en toegepast onderzoek.

Gasmeevallers worden vastgesteld op basis van de gerealiseerde gasbaten, zoals gemeld in het Financieel Jaarverslag van het Rijk. De Miljoenennota 2014 ging uit van 11,9 miljard euro opbrengsten uit de gaswinning. Uiteindelijk heeft de overheid in 2014 10,5 miljard euro aan gasbaten ontvangen. De baten waren zodoende lager dan de raming en dus leidt de gaswinning over 2014 niet tot extra voeding voor het Toekomstfonds.

Licence