Base description which applies to whole site

11: STUDIEFINANCIERING

Artikel

Algemene doelstelling

Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (vanaf 18 jaar) de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.

Financieren: De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd: er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering door de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.

Indicatoren en kengetallen

Voor indicatoren over studiefinanciering wordt verwezen naar de publicatie Kerncijfers.

Regeerakkoord

Beleidsconclusies

Zie ook het beleidsverslag 2013.

Niet al het beleid zoals eerder werd voorzien zou in 2013 doorgang vinden. Op het gebied van drie genoemde elementen uit het Regeerakkoord zijn de plannen in 2013 als volgt aangepast:

  • Begin 2013 is de Tweede Kamer in een hoofdlijnenbrief geïnformeerd over de voorgenomen invulling van de regeerakkoordmaatregelen in het studiefinancieringsstelsel: vervanging van de basisbeurs door een sociaal leenstelsel in het hoger onderwijs, voor zowel bachelor- als masterstudenten, per 1 september 2014, verlenging van de terugbetaalperiode van 15 naar 20 jaar en het doorvoeren van een aantal vereenvoudigingen. De ov-kaart zou per 1 januari 2015 worden vervangen door een alternatief vervoersarrangement.

  • Na het hoofdlijnendebat en het uitvoeren van vervolgonderzoek naar effecten van een leenstelsel op de instroom, is vervolgens besloten de invoering van het sociaal leenstelsel getrapt te in voeren; eerst in de masterfase per 1 september 2014, en een jaar later in de bachelorfase per 1 september 2015.

  • Het wetsvoorstel voor het sociaal leenstelsel in de masterfase en de vereenvoudigingen, dat in de zomer bij de Tweede Kamer werd ingediend, is eind 2013 in de Tweede Kamer aangehouden in afwachting van een nieuw, integraal voorstel voor een sociaal leenstelsel in bachelor- en masterfase per 1 september 2015. Dit voorstel zal ook de visie op de onderwijsinvesteringen en de reisvoorziening behelzen.

Elementen van het regeerakkoord die wel zijn gerealiseerd:

  • Per 1 januari 2013 is de aanspraak van studenten in het hoger onderwijs op de reisvoorziening met twee jaren teruggebracht tot de periode van de nominale studieduur, vermeerderd met één jaar.

  • De verhoging van het boetebedrag bij onterecht bezit reisvoorziening vond eind 2012 plaats.

  • De bijverdiengrens wordt in het laatste jaar van de studie buiten beschouwing gelaten voor studentondernemers.

Met de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie is duidelijk geworden dat de 3 uit 6-eis niet meer gesteld kan worden aan migrerend werknemers (Commissie-Nederland C-542/09). De 3 uit 6-eis houdt in dat studenten, om aanspraak te maken op meeneembare studiefinanciering, 3 van de 6 jaren voorafgaand aan inschrijving bij de buitenlandse instelling in Nederland moeten hebben gewoond. Naar aanleiding van de uitspraak van het Hof is sinds 29 mei 2013 in de Wet studiefinanciering 2000 de mogelijkheid opgenomen om een maximum te stellen aan het aantal nieuwe studenten dat aanspraak kan maken op meeneembare studiefinanciering. Omdat de instroom van nieuwe studenten in de meeneembare studiefinanciering geen grote toename heeft laten zien is het vooralsnog niet nodig gebleken ook daadwerkelijk een maximum aan de nieuwe instroom te stellen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 11 (bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

     

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Verplichtingen

3.617.833

3.790.873

4.131.887

3.807.055

4.150.351

4.039.626

110.725

Uitgaven1

3.617.833

3.790.873

4.131.887

3.807.055

4.150.351

4.039.626

110.725

                   

Inkomensoverdracht

2.286.226

2.404.319

2.688.924

2.270.346

2.446.647

2.402.502

44.145

Basisbeurs

963.997

1.198.484

1.041.952

1.176.404

1.226.945

1.225.778

1.166

 

Gift (R)

711.397

808.120

873.052

915.853

1.001.245

1.038.274

– 37.029

 

Prestatiebeurs (NR)

252.600

390.364

168.900

260.551

225.700

187.505

38.195

Aanvullende beurs

578.100

629.379

583.500

612.222

616.913

623.533

– 6.620

 

Gift (R)

473.400

523.731

489.800

499.865

528.140

547.623

– 19.483

 

Prestatiebeurs (NR)

104.700

105.648

93.700

112.357

88.774

75.910

12.864

Reisvoorziening

440.630

450.811

803.237

292.937

450.303

407.351

42.953

 

Bijdrage aan vervoersbedrijven (R)

672.178

672.346

996.331

539.319

681.165

601.109

80.056

 

Gift (R)

355.754

425.909

463.234

497.253

541.148

547.780

– 6.632

 

Prestatiebeurs (R)

– 587.303

– 647.443

– 656.328

– 743.635

– 772.010

– 741.539

– 30.471

Overige uitgaven

303.500

125.645

260.235

188.783

152.485

145.840

6.645

 

Overige uitgaven relevant

52.265

77.392

70.448

98.457

103.700

110.532

– 6.832

 

Overige uitgaven niet-relevant

251.235

48.253

189.787

90.326

48.785

35.308

13.477

                   

Leningen

1.255.007

1.294.051

1.354.449

1.423.416

1.576.661

1.535.667

40.994

 

Rentedragende lening (NR)

1.187.857

1.207.497

1.252.579

1.300.675

1.434.492

1.308.632

125.860

 

Collegegeldkrediet (NR)

67.150

86.554

101.870

122.741

142.169

227.035

– 84.866

                   

Bijdrage aan agentschappen

76.600

92.503

88.514

113.293

127.043

101.457

25.586

 

Dienst uitvoering Onderwijs (R)

76.600

92.503

88.514

113.293

127.043

101.457

25.586

Ontvangsten

541.891

629.024

662.979

694.980

737.384

763.301

– 25.917

 

Ontvangen rente en relevante hoofdsom (R)

198.092

223.869

240.832

234.426

213.912

287.914

– 74.002

 

Kortlopende vorderingen (R)

67.718

67.593

61.536

76.206

105.077

60.974

44.103

 

Terugontvangen hoofdsom (NR)

276.081

337.562

360.611

384.348

418.395

414.413

3.982

Bron: realisatiegegevens DUO

1

Door de presentatie van verantwoord begroten zijn de uitgaven voor de jaren 2009 tot en met 2011 niet in alle gevallen meer te reconstrueren.

Tabel 11.2 Indeling Budgettaire gevolgen van beleid naar Relevant en Niet-relevant (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Totaal programma-uitgaven

3.617.833

3.790.873

4.131.887

3.807.055

4.150.351

4.039.626

110.725

Waarvan relevant (R)

1.754.292

1.952.557

2.325.051

1.920.405

2.210.431

2.205.237

5.194

Waarvan niet-relevant (NR)

1.863.541

1.838.316

1.806.836

1.886.650

1.939.920

1.834.389

105.531

Totaal ontvangsten

541.891

629.024

662.979

694.980

737.384

763.301

– 25.917

Waarvan relevant (R)

265.810

291.462

302.368

310.632

318.989

348.888

– 29.899

Waarvan niet-relevant (NR)

276.081

337.562

360.611

384.348

418.395

414.413

3.982

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het begrotingstekort/EMU-saldo. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift (na behalen diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen.

De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van rentedragende leningen.

Het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de uitgavenrealisatie in 2013 is € 110,7 miljoen, waarvan € 5,2 miljoen relevant en € 105,5 miljoen niet-relevant.

Het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de ontvangstenrealisatie in 2013 is – € 25,9 miljoen, waarvan – € 29,9 miljoen relevant en € 4,0 miljoen niet-relevant. De verschillen tussen de begrotingsramingen en realisaties 2013 worden hierna bij de instrumenten toegelicht.

Inkomensoverdracht

Toelichting op de instrumenten

Basisbeurs

Een basisbeurs is een algemene voorziening die er toe bijdraagt dat studenten in het hoger onderwijs en deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg financieel in staat worden gesteld om onderwijs te volgen in Nederland en daarbuiten.

Tabel 11.3 Totaal aantal studerenden met studiefinanciering
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Studerenden met een basisbeurs

580.795

606.390

618.730

629.184

645.065

655.900

– 10.835

bol

210.670

219.110

220.271

223.172

229.484

236.700

– 7.216

hbo

249.435

260.442

266.876

271.003

277.294

281.900

– 4.606

wo

120.690

126.838

138.583

135.009

138.287

137.300

987

Alleen (nul)lening

70.269

97.841

99.020

101.745

104.322

102.500

1.822

bol

1.438

1.752

2.146

4.632

5.409

2.200

3.209

hbo

32.588

42.647

43.151

44.706

48.277

45.000

3.277

wo

36.243

53.442

53.723

52.407

50.636

55.300

– 4.664

Totaal

651.064

704.231

717.750

730.929

749.387

758.400

– 9.013

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal studerenden met een vorm van studiefinanciering is in 2013 totaal 9.013 lager dan geraamd. Bij de studerenden met een basisbeurs ligt dit aantal per saldo 10.835 lager dan verwacht. Bij het wo is het aantal nog licht gestegen, maar bij het hbo en de bol (met name niveau 1/2) is de realisatie over 2013 lager dan de raming.

Het aantal studerenden zonder beurs maar met een rentedragende lening en/of de reisvoorziening is per saldo 1.822 hoger dan geraamd. Bij het wo hebben 4.664 minder studenten gebruik gemaakt van deze mogelijkheden, maar bij de bol en het hbo samen ligt dit aantal in totaal 6.486 hoger.

Tabel 11.4 Uitgaven basisbeurs gift (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

bol direct gift (bol 1/2 en 3/4 met diploma)

124,2

119,4

112,5

107,0

110,6

125,2

– 14,6

bol omzettingen prestatiebeurs in gift

86,6

138,6

159,2

173,8

187,2

204,6

– 17,4

ho direct gift (ho met diploma)

3,1

3,5

3,5

4,9

2,9

5,4

– 2,4

ho omzettingen prestatiebeurs in gift

497,5

546,6

597,8

630,1

700,5

703,1

– 2,6

Totaal

711,4

808,1

873,1

915,9

1.001,2

1.038,3

– 37,0

Bron: realisatiegegevens DUO

Tabel 11.5 Uitgaven basisbeurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

bol toekenningen

201,4

219,1

222,0

222,5

234,2

228,1

6,1

bol omzettingen

– 86,1

– 137,9

– 158,5

– 173,0

– 187,2

– 204,6

17,4

ho toekenningen

799,2

853,1

873,0

884,5

925,6

914,7

10,9

ho omzettingen

– 662,0

– 543,9

– 767,7

– 673,5

– 746,9

– 750,7

3,8

Totaal

252,6

390,4

168,9

260,6

225,7

187,5

38,2

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

In de bol is in 2013 per saldo € 8,5 miljoen (- € 14,6 miljoen en + € 6,1 miljoen) minder aan basisbeurs uitbetaald dan geraamd. De – € 14,6 miljoen in tabel 11.4 bestaat uit € 19,9 miljoen minder betaalde basisbeurs in de bol direct gift niveau 1/2, € 4,3 miljoen meer betaalde basisbeurs direct gift in de bol niveau 3/4 en € 1,0 miljoen betaalde basisbeurs bol overig direct als gift. Aan basisbeurs prestatiebeurs bol niveau 3/4 is in 2013 € 6,1 miljoen meer uitgegeven dan geraamd.

In 2013 is totaal € 17,4 miljoen minder basisbeurs bol in gift omgezet dan geraamd.

In het ho is er ten opzichte van de raming € 2,6 miljoen minder basisbeurs omgezet in gift. De toekenningen als gift van basisbeurzen aan ho-studenten die al een diploma hebben zijn € 2,4 miljoen lager dan geraamd. De toekenningen van basisbeurs als prestatiebeurs aan ho-studenten waren € 10,9 miljoen hoger dan geraamd.

Aanvullende beurs

In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de investering van hun kinderen. Daarom wordt rekening gehouden met een zogenoemde ouderlijke bijdrage. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om een bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt die afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.

Tabel 11.6 Totaal aantal studerenden met aanvullende beurs
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

bol

100.541

103.455

102.301

103.469

106.760

109.200

– 2.440

hbo

79.269

82.102

81.252

81.821

82.873

84.800

– 1.927

wo

24.672

25.997

25.785

26.133

26.765

26.600

165

Totaal

204.482

211.554

209.338

211.423

216.398

220.600

– 4.202

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal verstrekte aanvullende beurzen is in 2013 iets lager dan geraamd. Deze lagere realisatie ligt enigszins in lijn met de lagere realisatie bij de aantallen basisbeurs (zie tabel 11.3).

Tabel 11.7 Uitgaven aanvullende beurs gift (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

bol direct gift (bol 1/2 en 3/4 met diploma

124,4

121,6

113,6

117,0

219,1

227,7

– 8,6

bol omzettingen prestatiebeurs in gift

143,5

188,0

198,7

209,2

121,2

122,3

– 1,1

ho direct gift (ho met diploma)

73,9

77,6

36,8

35,0

34,7

38,5

– 3,8

ho omzettingen prestatiebeurs in gift

131,7

136,6

140,7

138,6

153,1

159,1

– 6,0

Totaal

473,4

523,8

489,8

499,9

528,1

547,6

– 19,5

Bron: realisatiegegevens DUO

Tabel 11.8 Uitgaven aanvullende beurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

bol toekenningen

124,1

140,6

137,7

145,5

146,7

147,4

– 0,6

bol omzettingen

– 52,4

– 87,4

– 103,2

– 110,9

– 121,2

– 122,3

1,1

ho toekenningen

171,5

188,7

217,4

233,1

234,3

231,6

2,7

ho omzettingen

– 138,4

– 136,2

– 158,2

– 155,3

– 171,0

– 180,7

9,7

Totaal

104,7

105,6

93,7

112,4

88,8

75,9

12,9

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Net als bij de basisbeurs is ook minder (per saldo – € 9,2 miljoen) aan aanvullende beurs toegekend in de bol in 2013. Dit betreft voor – € 8,6 miljoen direct gift, ook hier voornamelijk bij de bol niveau 1/2.

De toekenningen als gift van aanvullende beurzen aan ho-studenten die al een diploma hebben zijn € 3,8 miljoen lager dan geraamd. In het ho is er ten opzichte van de raming € 6,0 miljoen minder aanvullende beurs omgezet in gift. In vergelijking met de raming bleek er in het ho iets meer recht op aanvullende beurs in de vorm van prestatiebeurs te zijn, de uitgaven zijn € 2,7 miljoen hoger.

Reisvoorziening

Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen. Gekozen kan worden tussen een week- of een weekeindreisproduct.

Tabel 11.9 Aantal studenten met een reisvoorziening
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Aantal gebruikers van het reisrecht

607.052

618.274

644.700

656.510

642.618

626.000

16.618

bol

188.093

186.234

192.548

194.599

204.514

201.600

2.914

ho

418.959

432.040

452.152

461.911

438.104

424.400

13.704

Aantal RBS

16.308

17.671

17.828

18.964

17.688

18.500

– 812

bol

2.571

2.595

2.418

2.609

2.553

2.500

53

ho

13.738

15.076

15.410

16.355

15.135

16.000

– 865

Totaal

623.360

635.945

662.528

675.474

660.306

644.500

15.806

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal studenten met een reisvoorziening is in 2013 per saldo 15.806 hoger dan geraamd. In de bol zijn ten opzichte van de raming 2.914 meer OV-kaarthouders, in het ho ligt het aantal OV-kaarthouders ten opzichte van de raming 13.704 hoger. Het aantal studenten met een financiële vergoeding voor studeren in het buitenland is in 2013 per saldo met 812 gedaald, voornamelijk bij het ho.

Tabel 11.10 Uitgaven reisvoorziening (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

Betaling aan vervoersbedrijven

672,2

672,3

996,3

539,3

681,2

601,1

80,1

bol prestatiebeurs

– 151,4

– 170,0

– 174,3

– 200,4

– 222,7

– 207,8

– 15,0

bol omzettingen

72,4

106,3

118,0

129,7

145,0

148,7

– 3,8

ho prestatiebeurs

– 435,9

– 477,5

– 482,0

– 543,3

– 549,3

– 533,8

– 15,5

ho omzettingen

265,9

300,1

325,7

343,9

370,3

376,4

– 6,1

RBS en overig

17,4

19,5

19,5

23,7

25,9

22,7

3,2

Totaal

440,6

450,8

803,2

292,9

450,3

407,4

43,0

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De realisatie 2013 van het totaal van de uitgaven in verband met de reisvoorziening is per saldo € 43,0 miljoen hoger dan geraamd.

Bij de betaling aan vervoersbedrijven is het verschil tussen begroting en realisatie 2013 per saldo € 80,1 miljoen. Dit saldo wordt voor het grootste deel veroorzaakt door kasschuiven – van 2013 naar 2012 en van 2014 naar 2013. In december 2013 is € 125,0 miljoen van de voorlopige vergoeding 2014 aan de OV-bedrijven vooruitbetaald, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de optimalisatie van het kasritme van de Staat. Daarnaast maakte een hoger aantal studenten gebruik van de reisvoorziening.

De reisvoorziening is voor de meeste studerenden onderdeel van de prestatiebeurs. Er is € 30,5 miljoen meer reisvoorziening als prestatiebeurs toegekend (tegenboeking bol – € 15,0 miljoen en ho – € 15,5 miljoen).

De omzettingen naar gift in 2013 zijn € 9,9 miljoen lager dan de raming voor 2013 (bol – € 3,8 miljoen, ho – € 6,1 miljoen).

Het verschil van € 3,2 miljoen bij de reisvergoeding aan studerenden in het buitenland houdt verband met hogere gemiddeld gerealiseerde maandvergoedingen dan geraamd.

Overige uitgaven

De overige uitgaven omvatten voornamelijk technische boekingen, waaronder achterstallige rechten en boekingen tussen relevante en niet-relevante uitgaven. Daarnaast komen ten laste van dit artikelonderdeel ook uitgaven gedaan aan EG-studerenden, voorschotten en handbetalingen. Het verschil tussen raming en realisatie 2013 bedraagt € 6,6 miljoen.

Leningen

De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de rijksoverheid te financieren. Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs gebruik maken van het collegegeldkrediet.

Tabel 11.11 Niet-relevante uitgaven leenfaciliteit (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

rentedragende lening

1.135,1

1.131,5

1.169,1

1.212,8

1.343,5

1.213,8

129,7

omzettingen prestatiebeurs naar rentedragende lening

52,8

76,0

83,4

87,9

91,0

94,8

– 3,8

collegegeldkrediet

67,1

86,6

101,9

122,7

142,2

227,0

– 84,9

Totaal

1.255,0

1.294,1

1.354,4

1.423,4

1.576,7

1.535,7

41,0

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Per saldo is er in 2013 € 41,0 miljoen meer uitbetaald aan studieleningen dan geraamd. De uitgaven aan de reguliere studielening zijn in 2013 € 129,7 miljoen hoger dan geraamd. Dit komt ondermeer doordat in de raming 2013 is uitgegaan van een lager gemiddeld geleend bedrag; door een stijging van het aantal studerenden dat leent; door meer omzettingen van achterstallige lagere rechten in langlopende vorderingen en technische bijstellingen op dit artikelonderdeel.

De omzettingen van prestatiebeurzen in een rentedragende lening zijn in 2013 € 3,8 miljoen minder dan geraamd.

Bij het collegegeldkrediet is de realisatie lager uitgevallen, vooral omdat met het vervallen van de langstudeermaatregel er geen langstudeerderskrediet nodig is geweest in 2013.

Bijdrage aan agentschappen

De uitgaven van de Dienst Uitvoering Onderwijs op dit beleidsartikel houden verband met de kosten in 2013 voor de uitvoering van de studiefinanciering.

Het verschil tussen raming en realisatie 2013 bedraagt € 25,6 miljoen. Dit verschil bestaat voornamelijk uit een interne overboeking van € 2,9 miljoen ten behoeve van de uitvoeringskosten voor de reisvoorziening, een mutatie van € 7,4 miljoen voor de financiering van de kosten van de derde tranche van het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS), een bedrag van € 2,5 miljoen ten behoeve van PVS 2013 dat in 2012 niet tot besteding is gekomen, een interne budgetoverboeking van € 0,7 miljoen in verband met de uitvoering van Caribisch Nederland en een mutatie van per saldo € 12,3 miljoen in verband met infrastructurele voorzieningen, de implementatie van regeerakkoord maatregelen, uitwerking compacte Rijksdienst en de invoering van SEPA.

Ontvangsten

Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van onderwijs.

Tabel 11.12 Terugbetaling studieleningen (langlopende vorderingen) (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

hoofdsom (NR)

276,1

337,6

360,6

384,3

418,4

414,4

4,0

relevante rentedragende lening

17,2

12,3

8,5

5,5

3,7

4,7

– 1,0

rente-ontvangsten

175,4

206,4

227,5

223,8

204,9

279,4

– 74,4

renteloos voorschot

5,5

5,1

4,9

5,1

5,3

3,9

1,5

Totaal

474,2

561,4

601,4

618,8

632,3

702,3

– 70,0

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

In vergelijking met de raming terugbetaling studieleningen is er in 2013 per saldo € 70,0 miljoen minder terugbetaald. Dit saldo betreft voornamelijk de – € 74,4 miljoen minder relevante rente-ontvangsten als gevolg van een lagere rente dan waarmee in de raming rekening is gehouden en € 4,0 miljoen meer niet-relevante ontvangsten hoofdsom studielening.

Tabel 11.13 Bedrag aan uitstaande leningen (bedragen x € 1 miljoen)
 

2009

2010

2011

2012

2013

renteloze voorschotten t/m 1986

33,2

30,2

28,2

27,5

27,3

rentedragende leningen verstrekt voor 1992

59,8

44,4

33,1

25,7

21,2

rentedragende leningen verstrekt na 1992

8.744,9

9.703,4

10.645,4

11.598,0

12.637,1

collegegeldkrediet

124,9

208,2

296,7

397,7

488,1

Totaal

8.962,8

9.986,2

11.003,4

12.048,9

13.173,7

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Tabel 11.13 geeft de vorderingstanden aan het einde van het jaar. Het betreft de vorderingen op oud-studenten en op actieve studenten, exclusief de prestatiebeursleningen.

Tabel 11.14 Ontvangsten op kortlopende vorderingen (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2009

2010

2011

2012

2013

2013

2013

achterstallig lager recht (ALR)

48,6

47,6

45,2

48,1

48,7

45,2

3,5

reisvoorziening

18,8

19,6

16,1

16,9

46,7

8,6

38,1

overig

0,3

0,4

0,2

11,2

9,7

7,2

2,5

Totaal

67,7

67,6

61,5

76,2

105,1

61,0

44,1

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het verschil tussen realisatie en raming 2013 bij de ontvangsten op kortlopende vorderingen bedraagt totaal € 44,1 miljoen. Het grootste deel van dit verschil (€ 38,1 miljoen) betreft meer-ontvangsten reisvoorziening (opbrengsten incasso OV-kaart). OCW int deze vorderingen nu zelf, waar voorheen DUO deze ontvangsten verrekende met de vervoersbedrijven. Daarnaast een verschil van € 3,5 miljoen bij de lastig te ramen ontvangsten uit achterstallige lagere rechten en € 2,5 miljoen meer overige ontvangsten.

Artikel

Licence