Base description which applies to whole site

Artikel 19 Klimaat

Algemene doelstelling

Klimaatverandering door menselijk handelen tegen gaan. Door uitstoot van CO2 en overige broeikasgassen stijgt de temperatuur op aarde. Hierdoor verandert het klimaat en stijgt de zeespiegel. Nederland heeft internationale afspraken gemaakt om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Beperking van CO2-uitstoot biedt bovendien economische kansen, waaronder lagere energiekosten.

Het internationale IenM-beleid vindt niet alleen haar grondslag in dit artikel. Specifieke rollen en verantwoordelijkheden van de Minister op de verschillende beleidsterreinen van IenM zijn bij de betreffende artikelen vermeld.

Regisseren

Rol en verantwoordelijkheden

De Minister van IenM regisseert de inhoudelijke lijn voor de nationale inbreng in de ontwikkeling van het Europese en het mondiale klimaatbeleid. Meer specifiek is de Minister van IenM verantwoordelijk voor:

  • Het door Nederland nakomen van de in UNFCCC29 en EU-verband gemaakte afspraken over het reduceren van emissies van CO2 en overige broeikasgassen en voor het emissiehandelssysteem waaronder het toewijzen en het doen veilen van CO2-emissierechten.

  • De regie op de internationale aspecten van het IenM-beleid, inclusief het politieke optreden en de vertegenwoordiging in de betreffende internationale gremia. Daartoe horen onder andere de Europese Transport- en Milieuraad en relevante VN-bijeenkomsten.

  • De opdracht aan de NEa voor het handelssysteem in CO2-emissierechten. Ook de registratie van biobrandstoffen en de rapportage hierover ter controle van de duurzaamheid en de CO2-prestatie zijn hier onderdeel van.

  • De coördinatie van de Nederlandse inzet in internationaal kader bij de vaststelling van normen en plafonds, de vertaling daarvan naar Nederlandse wet- en regelgeving en de verdeling van doelstellingen over sectoren en milieuthema’s. De doelen en normen hebben betrekking op het reduceren van CO2-emissies, op brandstofkwaliteit, op productie en inzet van duurzame biobrandstoffen, op de mondiale uitfasering van ozonlaagafbrekende stoffen en van gefluorideerde broeikasgassen en op de handel in CO2--emissierechten (Emissions Trading System/ETS).

Stimuleren

Om de milieudoelen op het gebied van klimaat te behalen, is het belangrijk deze op een proactieve wijze met maatschappelijke partners te delen. Daarom stimuleert de Minister van IenM:

  • Het aangaan en organiseren van allianties met en tussen bedrijven, branches, overheden en kennisorganisaties om de doelen uit de Klimaatbrief en de Lokale Klimaatagenda tot succesvolle uitvoering te brengen. Green Deals en financiële incentives dragen hieraan bij.

  • Via de Lokale Klimaatagenda, initiatieven voor reductie van CO2-emissies. Ondernemers, burgers en andere overheden brengt zij beter in positie om maatregelen te nemen die goed zijn voor klimaat en economie.

  • De aanschaf van milieuvriendelijke producten of bedrijfsmiddelen, zoals de productie van groen gas en van energie op daken en in kassen, wordt onder andere door middel van financiële stimulering (MIA30/Vamil31en Groen Beleggen) aantrekkelijk gemaakt.

  • Zuinigere voertuigen. Dit gebeurt onder andere door de voorlopers in de sector te stimuleren en voor ontwikkeling van diverse alternatieve voertuigen en brandstoffen een kansrijke omgeving te creëren.

  • De jaardoelstelling voor hernieuwbare energie in de vervoersector door middel van een verplichting voor degenen die biobrandstoffen op de markt brengen en het verbreden van de toepassing van hernieuwbare energie naar de luchtvaart en binnenvaart.

Financieren

De Minister van IenM is verantwoordelijk voor de uitvoering van het Clean Development Mechanism (CDM), één van de zogenoemde flexibele mechanismen van het Kyoto Protocol. De flexibele instrumenten bieden de mogelijkheid om emissiereducties (CER’s) ten behoeve van de nationale reductiedoelstelling in een ander land te behalen. Hoofddoelstelling van CDM is om zoveel mogelijk CER’s aan te kopen als nodig om de Nederlandse verplichtingen onder het Kyoto Protocol na te kunnen komen.

Tenslotte is de Minister van IenM verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Kengetallen en indicatoren

Verwachte realisatie non ETS doelstelling 2020 (kengetal)
 

Verantwoordelijk ministerie

Raming begroting 2014 (Mton)

Aangepast nav NEV 2014 (Mton)

Verwachtte realisatie (Mton)

CO2 industrie en energie

EZ

8,5

8

10,7

CO2 verkeer en vervoer

IenM

33,8

34

35,5

CO2 gebouwde omgeving

BZK

25,1

25

22,5

CO2 land- en tuinbouw

EZ

6,6

5

5,75

Overige CO2 broeikasgasssen landbouw

EZ

15,8

16

16

Resterende overige broeikasgassen

IenM

9,7

9

8,8

Totaal

 

99,5

96

99,25

Bron: Kamerstukken II, 2014–2015, 30 196, nr. 257; Nationale Energieverkenning 2014, ECN, PBL, CBS, RvO, 2014; pag. 75.

Toelichting

De doelstelling voor de totale niet-ETS in 2020 is 105 Mton CO2– eq.

Inclusief het extra beleid van het Kabinet zijn de verwachte emissies in 2020 minder dan 100 Mton. Hiermee ligt Nederland goed op koers voor de 2020 doelstelling.

In de kabinetsaanpak Klimaatbeleid op weg naar 2020 heeft het kabinet afgesproken dat indien in een sector tegenvallers optreden die samenhangen met (de uitvoering van) het beleid van het ministerie, de verantwoordelijke bewindspersoon in beginsel compenserende maatregelen neemt. Wanneer is aangetoond dat (alle) binnen de sector mogelijke compenserende maatregelen veel duurder zijn dan de oorspronkelijke maatregelen, zal het kabinet zoeken naar alternatieve kosteneffectieve maatregelen – binnen de beschikbare middelen – in andere sectoren. Vervolgens zal het kabinet een besluit nemen en de Tweede Kamer hierover informeren. Is er een tegenvaller die niets van doen heeft met tegenvallende beleidseffecten, dan volstaat de reserveruimte (het verschil tussen de doelstelling en de raming) om deze tegenvaller op te vangen.

Op dit moment is het beeld dat overschrijdingen met name veroorzaakt zijn door een betere monitoring (beter «meten») en nieuwe aannames over autonome ontwikkelingen zoals de economie en de demografie. Van beleidsveroorzaakte tegenvallers is niet of nauwelijks sprake.

Ontwikkeling verplichting aandeel hernieuwbare energie in het vervoer (indicator in procenten)

Verplichtingen

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Oud

2

3,25

3,75

4

4,25

4,5

5

5,5

6,25

7

7,75

8,5

9,25

10

Nieuw

         

4,5

5

5,5

6,25

         

Realisatie

2

3,26

3,75

4,01

4,31

4,54

5,05

             

Bron: Kamerstukken II, 2013–2014, 32 813, nr. 93 en de NEa rapportage hernieuwbare energie 2013.

Toelichting

Voor de jaren 2015 tot en met 2019 waren formeel nog geen verplichtingen vastgelegd, maar lineaire interpolatie tussen 2015 en 2020 leidt in de oude situatie tot een groei van 0,75 procent per jaar. Op dit moment is nog volop discussie in het kader van ILUC (Indirect Land Use Change). In het Besluit hernieuwbare energie vervoer is het percentage hernieuwbare energie voor 2015, te weten 6,25% opgenomen. Dit percentage was in de brief van 6 september 2013 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2013–2014, 32 813, nr. 93) aangekondigd. In de NEa-rapportage 2013 over hernieuwbare energie vervoer, dat meegezonden is met de genoemde brief van 9 september 2014, is aangegeven dat in 2013 een percentage hernieuwbare energie in vervoer is gerealiseerd van 5,05%. In dezelfde brief is het voorgenomen percentage van 7% voor 2016 gepubliceerd. Op 4 november 2014 is de motie Dijkstra / Jan Vos aangenomen die vraagt om invulling van het groeipad tot en met 2020 (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000 XII, nr. 23). Hierover moet nog een besluit genomen worden.

Beleidsconclusie

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals gemeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen. Onderstaand worden een aantal mijlpalen uit 2014 toegelicht.

Het Kabinet heeft bij de onderhandelingen in aanloop naar de Europese Raad van 23 en 24 oktober 2014 ingezet op het vastleggen van Europese doelen van ten minste 40% CO2-reductie, 27% hernieuwbare energie en een indicatief energiebesparingdoel van 30% op EU-niveau. Op basis van de onderhandelingen is in de raadsconclusies uiteindelijk vastgelegd, dat de EU het doel heeft om tenminste 27% energie te besparen in 2030 ten opzichte van projecties van het toekomstig energieverbruik.

Van 1 tot en met 12 december 2014 is in Lima de VN Klimaatconferentie (COP20) gehouden. In de brief aan Tweede Kamer van 19 november 2014 (Kamerstukken 2014–2015, 31 793, nr. 93) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de Nederlandse inzet. In Lima is vooruitgang geboekt met de uitwerking van elementen voor een nieuwe mondiaal akkoord eind 2015 in Parijs. De Tweede Kamer is begin 2015 over de uitkomsten en de beoordeling van de uitkomsten van Lima geïnformeerd (Kamerstukken 2014–2015, 31 793, nr 112).

Op 30 juni 2014 is de Duurzame brandstofvisie met LEF aangeboden aan de Staatssecretaris van IenM en aan de voorzitter van de Mobiliteitstafel van de Borgingscommissie Energieakkoord. De visie is een vervolg op het SER-Energieakkoord voor duurzame groei waarin ambitieuze lange termijn doelen voor vervoer in Nederland zijn opgenomen om de uitstoot van schadelijke broeikasgassen te verminderen. De Brandstofvisie vormt de basis voor een Actieagenda die in de eerste helft van 2015 verschijnt.

De Energieraad van 12 juni 2014 heeft een compromis bereikt over het ILUC (Indirect Land Use Change) voorstel. Het Europees Parlement zal naar verwachting begin 2015 zijn oordeel hierover uitspreken. Tot die tijd is het biobrandstoffenbeleid op de huidige Europese regelgeving gebaseerd en kunnen er geen extra eisen gesteld worden aan de biobrandstoffen die worden bijgemengd. De bouw van het Register Hernieuwbare Energie Vervoer is in 2014 aanbesteed en gebaseerd op de bestaande (Europese) wetgeving.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1.000)

19

Klimaat

   

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2014

2014

 

Verplichtingen

 

27.629

63.217

50.581

12.636

1)   

Uitgaven

 

95.080

65.813

59.422

6.391

 

19.01

Klimaat

 

11.749

16.934

19.969

– 3.035

 

19.01.01

Opdrachten

 

876

3.243

5.659

– 2.416

2)

19.01.02

Subsidies

 

1.667

1.696

3.185

– 1.489

3)

19.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

9.206

11.995

11.125

870

 
 

– Waarvan bijdrage aan NEa

 

5.187

6.943

7.894

– 951

 
 

– Waarvan bijdrage aan RWS

 

3.608

4.146

2.913

1.233

 
 

– Waarvan bijdrage aan KNMI

 

411

906

318

588

4)

 

Internationaal beleid, coordinatie en

           
 

samenwerking

 

83.331

48.879

39.453

9.426

 

19.02.01

Opdrachten

 

76.931

4.715

9.181

– 4.466

 
 

– Uitvoering CDM

 

29.905

2.863

2.806

57

 
 

– RIVM

 

29.613

0

0

0

 
 

– AgNL

 

8.096

34

0

34

 
 

– Interreg

 

8.097

344

1.445

– 1.101

5)

 

– Overige opdrachten

 

1.220

1.474

4.930

– 3.456

6)

19.02.03

Bijdrage aan agentschappen

 

3.258

40.311

26.737

13.574

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

3.258

449

188

261

 
 

– waarvan bijdrage aan AgNL

 

0

10.215

1.022

9.193

7)

 

– waarvan bijdrage aan RIVM

 

0

29.647

25.527

4.120

8)

19.02.05

Bijdrage aan internationale organisaties

 

3.142

3.853

3.535

318

 

Ontvangsten

134.567

134.089

200.000

– 65.911

9)

19.01 Klimaat

Toelichting op de financiële instrumenten

Verplichtingen (ad 1)

De hogere realisatie wordt met name verklaard door de verhogingen van het verplichtingenbudget ten behoeve van de opdrachten aan het RIVM en RVO32 (voorheen AgentschapNL). Daarnaast is het budget verhoogd als gevolg van de bijdrage van het Ministerie van Economische Zaken voor de uitvoering van de aan IenM gerelateerde activiteiten uit het SER-Energieakkoord.

19.01.01 Opdrachten (ad 2)

In 2014 zijn opdrachten verstrekt en betalingen gedaan in het kader van zowel beleidsonderbouwend onderzoek als uitvoeringswerkzaamheden op onderstaande beleidsterreinen:

  • Klimaat (onder andere de uitwerking van de Lokale Klimaatagenda, alsmede de Roadmap/Klimaatagenda 2050)

  • SER-Energieakkoord

  • Duurzame mobiliteit (onder andere het programma Proeftuinen Rijden op Waterstof).

Het verschil tussen de begroting 2014 en de realisatie wordt met name verklaard door de verlagingen van het budget in verband met een overheveling naar 12.19.03 bijdragen aan agentschappen ten behoeve van werkzaamheden die RVO in 2014 uitvoerde.

19.01.02 Subsidies (ad 3)

In het verleden heeft het Ministerie van IenM subsidies aan bedrijven, onderzoeksinstellingen en andere overheden verstrekt, waarvan in 2014 nog betalingen hebben plaatsgevonden. Het betreft subsidies in het kader van Lokale Klimaatinitiatieven, milieutechnologie en duurzame mobiliteit.

De verschillen tussen begroting en realisatie zijn te verklaren door onder andere de budgetverlagingen (€ 1,2 miljoen) bij 2e suppletoire begroting 2014. Dat was mogelijk omdat de betalingen op de subsidies achterbleven bij de oorspronkelijke raming.

19.01.03 Bijdrage aan agentschappen

Nederlandse Emissieautoriteit (NEA)

Aan de NEa zijn via de jaarlijkse opdrachtverlening middelen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van alle (deels wettelijk vereiste) werkzaamheden in het kader van emissiehandel, alsmede het register voor biobrandstoffen.

Koninklijk Meteorologisch Instituut (KNMI) (ad 4)

Aan het KNMI zijn middelen ter beschikking gesteld voor diverse werkzaamheden in het kader van klimaatonderzoek en het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC). De benodigde middelen hiervoor zijn binnen de budgettaire ruimte van dit artikel bij 2e suppletoire begroting 2014 en bij slotwet overgeheveld en als agentschapsbijdrage aan het KNMI beschikbaar gesteld.

Rijkswaterstaat (RWS)

Aan RWS Leefomgeving zijn voor 2014 middelen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van de klimaat- en energiegerelateerde onderdelen van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving), alsmede voor programma’s in het kader van onder andere lokale klimaatinitiatieven, overige broeikasgassen, rijden op waterstof en monitoring duurzame mobiliteit.

19.02 Internationaal beleid, coördinatie en samenwerking
19.02.01 Opdrachten

Uitvoering CDM

Voor de uitvoering van het Clean Development Mechanism (CDM) zijn een aantal jaren geleden met (inter-)nationale instellingen overeenkomsten afgesloten. Deze instellingen hebben in opdracht van IenM, voor de levering van emissierechten (CER’s), aankopen gedaan waarmee Nederland een deel van de verplichtingen onder het Kyoto Protocol is nagekomen. Het CDM is inmiddels afgerond. In 2014 is nog aan één instelling een betaling voor de ondersteuning van het programma gedaan, daarnaast is over de waarde van de ontvangen CER’s omzetbelasting afgedragen.

Interreg (ad 5)

Bij voorjaarsnota is voor de internationale uitvoering van de programma’s Interreg in Nederland (ook inbegrepen de stimulering van deelname door Nederlandse partners en de evaluatie) voor 2014 een budget van € 5,3 miljoen toegevoegd. Eind 2014 bleek dat de goedkeuring van een nieuwe Interreg periode 2015/2020 door de Europese Commissie vertraging heeft opgelopen waardoor in 2014 geen storting in het Europese fonds is gerealiseerd. De realisatie betreft de uitgaven die RVO heeft gedaan voor de reeds aangegane verplichtingen.

Overige opdrachten (ad 6)

Het verschil in de overige opdrachten wordt met name verklaard door de overheveling van een deel van het budget naar het budget voor RVO (voorheen Agentschap NL) en RWS. Daarnaast is een aantal HGIS-projecten niet doorgegaan of vertraagd.

In 2014 zijn opdrachten verleend in het kader van internationale diplomatie waaronder het uitvoeren van bedrijfslevenmissies, het ondersteunen en faciliteren van de delegaties bij internationale bijeenkomsten waaronder de klimaatconferentie in Peru en de Aarhus-conferentie die in 2014 in Nederland is georganiseerd. Tenslotte zijn middelen ingezet voor de financiering van de MKBA’s waaronder Programma Groene Groei en Maatschappelijke kosten CO2.

19.02.03 Bijdrage aan agentschappen (ad 7 en 8)

RWS

RWS voert in opdracht van IenM werkzaamheden uit die verband houden met de uitvoering van de Wet bescherming Antarctica. Daarnaast zijn aan RWS voor een aantal overige activiteiten, waaronder Horizon 2020, EU handboek middelen toegekend en voor de uitvoering van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieuwet- en regelgeving).

RIVM en RVO (vh AgentschapNL)

IenM heeft een deel van de beleidsuitvoering uitbesteed aan externe uitvoeringsorganisaties, zoals het RIVM (uitvoering van wettelijke taken en beleidsonderbouwend onderzoek) en RVO Nederland (uitvoering van subsidieregelingen en beleidsonderbouwend onderzoek).

Het verschil tussen begroting 2014 en realisatie betreft met name de overhevelingen bij de 1e suppletoire begroting vanuit diverse artikelen voor de uitvoering van werkzaamheden in 2014 door RIVM en RVO. Daarnaast is aan het RIVM en RVO in 2014 een aantal aanvullende opdrachten verstrekt. Hiervoor zijn vanuit diverse artikelen budgetten overgeheveld.

19.02.05 Bijdrage aan internationale organisaties

Op grond van internationale verdragen, internationale afspraken en contributieverplichtingen zijn aan (inter-)nationale organisaties in 2014 de volgende bijdragen van meer dan € 0,1 miljoen betaald.

organisatie

onderwerp

bedrag

x € 1.000

UNEP

Bijdrage aan het International Resource Panel. Het IRP is de pendant van het klimaatpanel IPCC, bestaat uit vooraanstaande wetenschappers en verschaft onafhankelijke informatie over het gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Net als bij klimaat is het op dat gebied van belang te beschikken over onafhankelijke beleidsrelevante gegevens. De bijdrage verzekert invloed middels lidmaatschap van de stuurgroep.

100

UNEP

Het Verdrag van Stockholm is een wereldwijd verdrag ter identificatie en uitfasering van persistente organische verbindingen (bijvoorbeeld PCB). Het doel van dit verdrag is om de gezondheid van mens en milieu te beschermen tegen chemicaliën die lang in het milieu blijven en via accumulatie de gezondheid van mensen en dieren kan bedreigen. 178 landen en de EU zijn partij bij dit verdrag.

119

China Council

Nederland (in de persoon van de secretaris generaal IenM) neemt (op uitnodiging van China) deel aan deze adviesraad op hoog niveau op het gebied van duurzame ontwikkeling. De contributies worden gebruikt voor het laten doen van studies. Nederland heeft veel ervaring en kennis op het voor China relevante thema steden en wil dit thema de komende jaren beter onder de aandacht brengen.

100

Internationaal TransportForum (ITF)

Deze mondiale organisatie op vervoersgebied (dochterorganisatie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), 54 landen zijn lid: alle Europese landen, en bv. de VS, China, Rusland etc.) is hét internationale publiekprivate platform dat ontwikkelingen bespreekt zoals de globalisering en de verduurzaming van vervoer.

208

UNEP

IenM aandeel Nederlandse bijdrage United Nations Environment Programme (UNEP)

615

UNEP

Climate and Clean Air Coalition; dit in 2012 opgerichte vrijwillige partnerschap van landen, wetenschappelijke instellingen, internationale organisaties en NGO’s wil via gerichte initiatieven en projecten een lagere uitstoot van short lived climate pollutants bewerkstelligen – kortlevende stoffen als roet en ozon die zorgen voor klimaatopwarming en een slechtere luchtkwaliteit. Nederland is eind 2012 toegetreden.

100

UNEP – Verdrag van Rotterdam

Het Verdrag van Rotterdam betreft het vooraf melden van transport van bepaalde zeer schadelijke chemicaliën en het meeleveren van informatie over beschermingsmaatregelen voor gezondheid en milieu tijdens toepassing en gebruik. Het gaat daarbij om gewasbeschermingsmiddelen, biociden of industriële chemicaliën die zo schadelijk zijn dat ze vrijwel zonder uitzondering verboden zijn in de EU. Het verdrag beoogt om de verantwoordelijkheid voor dit soort schadelijke stoffen te delen en om samenwerking te vergroten. Het verdrag functioneert goed. Juist vanwege de rol van Nederland als handelsland en de Europese functie van de haven van Rotterdam is het van bijzonder belang dat dit verdrag goed functioneert.

123

UNEP – Minamata-kwikverdrag

Bijdrage aan voorlichtingsactiviteiten die tot doel hebben andere landen klaar te stomen voor ratificatie van het kwikverdrag. Dit draagt bij aan een snelle inwerkingtreding.

100

UNEP Partnership on Clean Fuels and Vehicles

Bijdrage voor verlagen van de uitstoot van fijn stof in diesel in de regio Zuid Afrika en Mozambique. Past in modernisering milieubeleid (stimuleren van slimme internationale coalities)

100

Earthmind

Door middel van het VCA-platform werkt een internationale multistakeholder-coalitie (overheden, NGO’s en bedrijven) aan de vormgeving en financiering van maatregelen om gebieden duurzaam te ontwikkelen, met positieve baten voor klimaat, water, landgebruik en biodiversiteit. Doel is om het bedrijfsleven te helpen om op transparante en afrekenbare manier te investeren. Deze coalitie is een concrete bijdrage aan de modernisering van (internationaal) milieubeleid.

125

UNEP

Er worden mondiaal te weinig emissies gereduceerd om de tweegradendoelstelling voor klimaat binnen bereik te houden. Om dit gat te dichten heeft consultancybedrijf Ecofys een nieuwe benadering ontwikkeld: wedging the gap. De kern is om met internationale initiatieven van niet-statelijke actoren (bedrijven, lokale overheden, etc.) te komen tot extra emissiereducties die het gat kunnen dichten. In een brief aan de kamer (11 december 2012, 31 793, nr. 73) heeft de Staatssecretaris aangegeven dit initiatief te willen ondersteunen. Met onze bijdrage ontwikkelt Ecofys verdere haalbaarheidsanalyses.

100

UNFCCC

Trust fund for supplementary activities: het fonds is voor aanvullende activiteiten, waartoe landen in gezamenlijkheid hebben besloten tijdens klimaatconferenties.

100

VNO/NCW

Bijdrage aan de PUM Netherland senior experts, die senior managers en experts uitzendt als vrijwilliger naar ontwikkelingslanden en opkomende markten.

107

World Resources Institute (WRI)

Bijdrage aan het operationalisering van Aqueduct. Bij het plannen van besluiten over klimaatadaptatie is inzicht nodig in bestaande en toekomstige risico's en in de effecten van maatregelen op het verlagen van risico's. Met dat doel wordt het online instrument Aqueduct ontwikkeld door een consortium van WRI, Dellares, VU-Amsterdam en PBL, gericht op Flood Risk and Intervention Assessment for Global Cities.

250

Dutch Cycling Embassy

Bijdrage voor het promoten van Nederlandse fietscultuur in het buitenland past in modernisering milieubeleid (smart / healthy cities). Het gaat over kennis, innovatie, mobiliteit, infrastructuur, exportbevordering en «Holland Branding».

190

     

diverse organisatie

bijdragen minder dan  0,1 miljoen.

1.416

Ontvangsten (ad 9)

Dit betreft de ontvangsten in het kader van de Emission Trade System (ETS) veilingopbrengsten. Bij 1e suppletoire begroting 2014 is de raming met € 53 miljoen neerwaarts bijgesteld omdat in Europees verband is besloten het aantal te veilen emissierechten in de jaren 2014 – 2016 met in totaal 900 miljoen stuks te beperken en deze in 2019 en 2020 op de markt te brengen. Het Nederlands aandeel in de te veilen rechten bedraagt 3,23%. Dit betekent dat ook in Nederland het aantal te veilen rechten en de daarmee geraamde ontvangsten zullen wijzigen. Bij 2e suppletoire begroting 2014 is verantwoord dat als gevolg van een lagere veilingprijs per emissie recht de raming met een bedrag van € 20 miljoen wordt bijgesteld. Uiteindelijk is de veilingopbrengst in 2014 op € 132,4 miljoen hetgeen € 5,4 miljoen meer is dan de bijgestelde ramingen.

29

United Nations Framework Convention on Climate Change.

30

Milieu-investeringsaftrek.

31

Willekeurige afschrijving milieu-investeringen; voorheen: «vervroegde».

32

met ingang van 2014 maakt AgentschapNL (AgNL) onderdeel uit van Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO)

Licence