Base description which applies to whole site

12 Een sterk innovatievermogen

Algemene doelstelling

Een sterker innovatievermogen van de Nederlandse economie.

  • De ambitie is dat Nederland in 2020 mondiaal tot de top 5 van de kenniseconomieën behoort. Nederland neemt in 2014 de achtste plaats in op de ranglijst van het World Economic Forum.

  • In het kader van de Europa 2020-strategie stelt Nederland zich ten doel dat in 2020 2,5% van het bruto binnenlands product aan onderzoek en ontwikkeling (R&D) wordt uitgegeven.

  • Bovendien is het een ambitie van het bedrijvenbeleid dat publieke en private partijen in 2015 voor tenminste € 500 mln participeren in Topconsortia voor Kennis en Innovatie, waarvan tenminste 40% wordt gefinancierd door het bedrijfsleven.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is – vanuit zijn Rijksbrede verantwoordelijkheid voor innovatiebeleid -verantwoordelijk voor:

Stimuleren

  • Het stimuleren van extra investeringen in R&D en innovatie in generieke zin en specifiek ten aanzien van topsectoren, door alle bedrijven, inclusief het MKB.

  • Het stimuleren van privaatpublieke samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven, zoals in de topconsortia voor kennis en innovatie (TKI).

  • Het stimuleren van de toegang tot (risico)kapitaal voor bedrijven, middels het Innovatiefonds MKB+.

  • Het stimuleren van Europese en internationale samenwerking op het gebied van R&D en innovatie.

Regisseren

  • De kabinetsbrede regie van het topsectorenbeleid en de invulling van de kennis- en innovatiecontracten.

  • Het regisseren van een effectief stelsel voor kennisbescherming en -benutting.

  • Samen met de bewindslieden van OCW coördineren en borgen van de publieke kennisinfrastructuur voor toegepast en fundamenteel onderzoek.

  • Het regisseren van het Nederlandse lucht- en ruimtevaartbeleid.

Indicator

Referentie-

waarde

Peildatum

Raming

2014

Realisatie 2013

Bron

R&D-uitgaven als % van het BBP 1

1,90%

2011

1,90%

1,98%

CBS

• waarvan private sector

1,08%

2011

1,08%

1,14%

CBS

• waarvan publieke sector

0,83%

2011

0,83%

0,84%

CBS

Bron: CBS (R&D-statistiek)

1

De getoonde uitsplitsing van R&D-uitgaven naar publieke en private sector heeft betrekking op de sector waarbinnen het onderzoek wordt uitgevoerd, niet op de financieringsbron. De gegevens voor het peiljaar 2011 wijken af van de waarden die in de begroting voor 2014 waren opgenomen, te weten 2,02% voor de totale R&D-uitgaven als percentage van het BBP, 1,13% voor de R&D-uitgaven in de private sector als percentage van het BBP en 0,88% voor de R&D-uitgaven in de publieke sector als percentage van het BBP. Sinds het opstellen van de begroting heeft een lichte opwaartse bijstelling plaatsgevonden van de absolute omvang van de R&D-uitgaven van bedrijven in 2011 (+ 1,4%) bij het definitief maken van de eerder nog voorlopige cijfers. In verhouding tot het BBP zijn de R&D-uitgaven echter sterk lager geworden dan in de eerdere meting door een opwaartse herziening van het BBP in het kader van de revisie van de Nationale Rekeningen bij het CBS. Het BBP-niveau is hierdoor ongeveer 7% hoger geworden ten opzichte van de eerdere metingen. In de tabel zijn de waarden in de kolommen «Referentiewaarde» en «Raming 2014» aangepast aan de wijzigingen die hebben plaatsgevonden in de statistiek van het CBS.

Kengetal

20091

2010

2011

2012

2013

2014

Innovation Union Scoreboard: positie Nederland in EU

8e

8e

7e

5e

6e

n.n.b.

Aantal bij PCT2 aangevraagde octrooien,

           

• per mld euro BBP (in purchasing power parity (PPP) €) 3

7,03 (2006)

6,59 (2007)

6,46 (2008)

6,32 (2009)

5,45

(2010)

n.n.b.

• positie Nederland in EU

5e

5e

5e

5e

5e

n.n.b.

Aantal bij OHIM4 aangevraagde handelsmerken,

           

• per mld euro BBP (in PPP €)5

5,90 (2008)

6,76 (2009)

7,38 (2010)

7,12 (2011)

7,19 (2012)

n.n.b.

• positie Nederland in EU

9e

6e

6e

9e

9e

n.n.b.

Bron: Europese Commissie (Innovation Union Scoreboard 2014)

1

In de begroting 2014 was per abuis de 9e positie vermeld in 2009.

2

Het Patent Cooperation Treaty wordt uitgevoerd door de World Intellectual Property Organisation (WIPO), het agentschap van de Verenigde Naties dat onder andere internationaal aangevraagde octrooien registreert.

3

Betreft het aantal octrooiaanvragen (onder PCT, internationale fase met EPO-bestemming) naar land van uitvinder, gedeeld door het BBP in mld euro’s gecorrigeerd voor koopkrachtverschillen. Tussen haken is het jaar opgenomen waarop de data betrekking hebben. Dit betekent dat de positie van Nederland in 2013 op de Innovation Union Scoreboard dus mede is bepaald op basis van octrooidata uit 2010.

4

Het Office for Harmonisation in the Internal Market (OHIM) is het EU-agentschap dat onder andere handelsmerken registreert die in de gehele EU geldig zijn.

5

Tussen haken zijn de jaren aangegeven waarop de data betrekking hebben.

Kengetal

2006

2008

20101

2012

Realisatie 2014

Aandeel innoverende bedrijven:

         

• Industrie (EU-gemiddelde)

42%

42% (44%)

53% (44%)

50% (41%)

n.n.b.

• Diensten (EU-gemiddelde)

32%

31% (35%)

44% (35%)

42% (32%)

n.n.b.

Aandeel innoverende bedrijven dat (de laatste drie jaar) technologisch heeft samengewerkt met publieke partijen:

         

• Researchinstellingen (EU-gemiddelde)

8%

10% (6%)

6% (6%)

8% (9%)

n.n.b.

• Universiteiten (EU-gemiddelde)

11%

14% (10%)

8% (11%)

11% (13%)

n.n.b.

Bron: Eurostat (uitkomsten van Community Innovation Survey, die tweejaarlijks wordt gehouden)

1

Enquêtemethode gewijzigd in Nederland

Het aandeel innoverende bedrijven geeft het percentage bedrijven weer dat de laatste drie jaar bezig is geweest met technologische innovatie. De cijfers tonen dat Nederland op dit punt aanzienlijk beter presteert dan het EU-gemiddelde. De daling in de Nederlandse score van 2012 ten opzichte van 2010 lijkt beïnvloed te zijn door de algehele economische ontwikkeling in de EU, want het EU-gemiddelde is in nagenoeg dezelfde mate afgenomen.

Het aandeel innoverende bedrijven dat de laatste drie jaar heeft samengewerkt met universiteiten of publieke researchinstellingen biedt inzicht in de mate waarin innoverende bedrijven kennisinstellingen betrekken bij onderzoek en innovatie. Dit aandeel ligt in Nederland iets lager dan het EU-gemiddelde, maar is wel substantieel gegroeid ten opzichte van de waarde in 2010.

Een vergelijking over de gehele periode 2006–2012 wordt bemoeilijkt door een breuk in de tijdreeks als gevolg van de introductie van de digitale enquêtemethode door het CBS bij de meting over 2010.

Beleidsconclusies

Het innovatiebeleid heeft twee sporen: het generieke spoor en het specifieke spoor. Het generieke spoor bestaat uit het fiscale innovatie-instrumentarium (WBSO, RDA, innovatiebox) en het Innovatiefonds MKB+. Dit betreft verreweg het grootste deel van het totale innovatiebudget. Het specifieke spoor heeft betrekking op de topsectorenaanpak. Hierna zullen eerst de conclusies met betrekking tot het generieke spoor worden toegelicht (A), en vervolgens met betrekking tot het specifieke spoor (B). Tot slot kan er nog een blok Randvoorwaarden worden onderscheiden.

A. Generiek instrumentarium

A1. Fiscale innovatie-instrumenten

Fiscale instrumenten vormden in 2014 de generieke basis van het beleidsinstrumentarium voor innovatie. Naast de WBSO, die ondernemers kunnen inzetten om de loonkosten van R&D te verlagen, was er de RDA (Research & Development Aftrek), die betrekking heeft op overige R&D-kosten en -investeringen11. De RDA kende in 2014 een percentage van 60% extra aftrek (resulterend in een nettovoordeel van 15% bij een Vpb-tarief van 25%).

De eerste schijf van de WBSO is in 2014 verlengd van € 200.000 naar € 250.000. Daarmee geeft de WBSO een extra stimulans aan doorgroei van het innovatief MKB. Tegelijkertijd is met het oog op effectiviteit op basis van de WBSO-evaluatie het percentage van de eerste schijf in 2014 verlaagd van 38% naar 35%.

A2. Innovatiefonds MKB+

Innovatiekrediet

Het Innovatiekrediet is een risicodragende geldleningsfaciliteit om ontwikkelingstrajecten van ondernemers mee te financieren. Door de aanhoudende krapte op de financieringsmarkt, waaronder ook de risicokapitaalmarkt, was het voor innovatieve ondernemingen ook in 2014 lastig om de private bijdrage in de financiering van veelbelovende en risicovolle innovatieprojecten te realiseren. Dit heeft invloed op de benutting van het Innovatiekrediet. Desondanks is het Innovatiekrediet met € 50 mln aangegane verplichtingen op nagenoeg hetzelfde niveau door het innovatieve MKB benut als in 2012 en 2013. Om dit knelpunt gericht aan te pakken is het Innovatiekrediet per 1 januari 2014 aangepast, zodat de omvang van de financiering vanuit het Innovatiekrediet voor kleine ondernemingen is verhoogd van 35% naar 45%. Bovendien is in december 2014 aangekondigd dat per 1 januari 2015 de maximale financiering per onderneming wordt verhoogd van € 5 mln naar € 10 mln.

Als gevolg van de genoemde uitputting is het beroep op de hiervoor geraamde kasmiddelen in 2014 ook lager. Aangezien sprake is van een fondsconstructie zullen deze middelen beschikbaar blijven voor het Innovatiefonds MKB+, dat met ingang van de begroting 2015 met de nota van wijziging onderdeel is van het Toekomstfonds.

SEED Capital

De SEED Capitalregeling maakt het mogelijk dat investeerders technostarters en creatieve starters kunnen helpen hun technologische en creatieve kennis om te zetten in toepasbare producten of diensten. De regeling verbetert de risico-rendementsverhouding voor investeerders en vergroot de financieringsmogelijkheden voor technostarters en creatieve starters. De twee tenders in 2014 zijn succesvol verlopen en hebben geleid tot het volledig benutten van het verplichtingenbudget van 2014. Voor de risicokapitaalmarkt betekent dit dat er € 44 mln aan risicokapitaal beschikbaar is gekomen. Hiervan is de helft afkomstig van private investeerders. De regeling is medio 2014 aangepast op de betere randvoorwaarden die door het nieuwe staatssteunkader zijn ontstaan. Dit heeft geleid tot een toename van aanvragen voor de regeling.

Dutch Venture Initiative (DVI)

De investeringen van het Dutch Venture Initiative (DVI), die samen met het

Europees Investeringsfonds (EIF) worden gefinancierd, verliepen, net zoals in 2013, in 2014 ook voorspoedig. In 2014 is nu in totaal € 113 mln van de € 150 mln van het eerste DVI-fonds toegekend aan risicokapitaalfondsen voor de doorgroei van innovatieve bedrijven. Daarvan hebben de investeringen in de bedrijven Sapiens en ProQR al geleid tot succesvolle vervolgfinancieringen en een positieve impact op het rendement van DVI.

In december heeft de provincie Noord-Brabant via de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij (BOM) € 5 mln toegevoegd aan het eerste DVI-fonds, en het EIF nog eens € 2,5 mln. De BOM heeft daarnaast € 35 mln beschikbaar om deel te nemen in de risicokapitaalfondsen waarin DVI investeert en die actief zijn in Noord-Brabant.

Ten slotte is in 2014 € 30 mln van het Rijk (en € 15 van het EIF) toegevoegd aan het DVI voor het opzetten van een co-investeringsfaciliteit met business angels. De verplichtingenruimte is eind 2014 volledig benut.

In 2014 is binnen het kader van het Aanvullend Actieplan gewerkt aan een tweede DVI-fonds. Hiervoor is € 100 mln beschikbaar uit het startkapitaal van het Toekomstfonds. Ook is het EIF gevraagd opnieuw deel te nemen in dit tweede DVI-fonds. De verwachting is dat daar begin 2015 overeenstemming over kan worden gemeld.

Vroege Fase Financiering (VFF)

In 2013 is een nieuwe faciliteit voor startende innovatieve bedrijven en bestaande innovatieve Midden- en Klein Bedrijven (vroege fase financiering) aangekondigd. Deze regeling is op 30 juni 2014 gepubliceerd en geopend. Met de vroege fase financiering kunnen ambitieuze, innovatieve ondernemers en MKB'ers met een vernieuwingsproces een risicodragende geldlening ontvangen om te onderzoeken of hun idee een kans van slagen heeft op de markt. STW voert het deel uit gericht op academische starters en RVO voert de regeling voor innovatieve starters (niet-academisch) en MKB uit. In totaal heeft RVO in 2014 5 aanvragen gehonoreerd ter hoogte van circa € 1,2 mln.

A3. Eurostars

Eurostars is een internationaal programma dat 34 deelnemende landen en de EU cofinancieren. De regeling Eurostars is met name gericht op het high-tech MKB en ondersteunt bedrijven en kennisinstellingen die met buitenlandse partijen in Europa willen samenwerken in projecten die gericht zijn op marktgericht technologisch onderzoek en ontwikkeling. Eurostars-2 is in 2014 opgestart om vervolg te geven aan het Eurostars-programma van de periode 2007–2013.

In 2014 is er één call for proposals afgerond. Het aantal projectaanvragen met Nederlandse deelname was lager dan verwacht. Dit hangt mogelijk samen met onder andere de transitie van Eurostars-1 naar Eurostars-2 en de vroege start van het programma ten opzichte van Horizon 2020. De vooruitzichten voor de tweede call for proposals van Eurostars-2 zijn positief.

B. Specifiek instrumentarium

B1. Internationaal innoveren

Het Joint Technology Initiative ECSEL en de EUREKA-clusters CATRENE en ITEA3 bevorderen de internationale kennis- en technologiesamenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen met als doel verhoging van productiviteit en concurrentiekracht. ECSEL is in 2014 gestart als vervolg op de eerdere JTI’s ENIAC en ARTEMIS. Het programma heeft een tripartiete opzet waarbij projecten zowel door de EU als door individuele lidstaten worden ondersteund, naast de in kind bijdragen van de deelnemers. De eerste twee calls for proposals zijn in 2014 afgewikkeld. Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen hebben daarbij uitstekend gescoord.

In 2014 spraken de meest betrokken landen bij het EUREKA-cluster CATRENE intensief over de randvoorwaarden voor een mogelijk nieuw EUREKA-clusterprogramma voor nano-elektronica, dat in de loop van 2015 moet starten. Internationale besluitvorming hierover wordt voor maart 2015 voorzien.

In 2014 is de Evaluatie Eureka en Eurostars afgerond. Op basis daarvan blijft de inzet op de Eureka-clusters ITEA en CATRENE, JTI ECSEL en Eurostars gehandhaafd.

B2. TKI Toeslag

In het tweede jaar van de TKI-toeslag werd voor ruim € 100 mln aan verplichtingen aangegaan aan alle TKI’s tezamen. Dit is een forse stijging ten opzichte van 2013. De hoogte van de toeslag is gebaseerd op de private bijdragen aan privaatpubliek onderzoek en bedraagt 25% van deze private bijdragen. De totale omvang van de private bijdragen komt in 2014 naar verwachting uit op circa € 340 mln. Dit ligt ruim boven de doelstelling om in 2015 circa € 500 mln aan privaatpubliek onderzoek binnen de TKI’s te bundelen, waarvan 40% privaat gefinancierd. Ook de daadwerkelijke inzet van de toeslag vertoont een stijgende lijn. In 2014 is € 54 mln aan toeslag betaald en geïnvesteerd in PPS-projecten ten opzichte van € 25 mln in 2013. Een groot deel hiervan is bestemd voor meerjarige programma’s en projecten die in termijnen worden betaald.

Op basis van de ervaringen en consultatie met de stakeholders is de regeling voor 2015 verder aangepast, zodat bij aanvraag nog meer zekerheid en duidelijkheid bestaat over de definitieve hoogte van de te verkrijgen toeslag. Ook is de mogelijkheid verruimd om toeslag te verdienen op private bijdragen van Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI’s). Met name in de sector Life Sciences & Health heeft dit tot meer toeslag geleid.

B3. MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT)

Het budget voor MIT in 2014 was € 30 mln. Er zijn in 2014 twee pilots uitgevoerd met de provincies Limburg en Noord-Brabant, waardoor bovenop de € 30 mln nog eens € 2 mln beschikbaar was.

Verdere uitrol van de samenwerking met de regio’s werd in 2014 voorbereid ten behoeve van uitvoering in 2015, mede naar aanleiding van moties Slob/Samson (TK, 27 406, nr. 214) en Mulder (TK, 33 930 XIII nr. 16). In een brief van de Minister van 11 december 2014 aan de Kamer is over de uitvoering van de moties gerapporteerd.

In 2014 is de vormgeving van het instrument aangepast. De R&D Samenwerkingsprojecten werden in 2014 toegedeeld door middel van «ranking» in plaats van op basis van «first come, first served».

Ook is de verdeling van het budget over de sectoren aangepast. Naast specifieke budgetten voor de afzonderlijke topsectoren is er in 2014 een bedrag van € 8 mln beschikbaar gesteld voor een gezamenlijke tender R&D Samenwerkingsprojecten.

B4. TTI-transitie

In 2010 heeft het vorige kabinet aangekondigd dat het de subsidies aan de Technologische Top Instituten (TTI’s) na 2012 niet langer zou voortzetten. Het kabinet, bedrijven en kennisinstellingen willen echter dat de succesfactoren van de TTI’s, zoals meerjarige onderzoeksprogramma’s over de gehele kennisketen, kenniscirculatie, grote betrokkenheid van de industrie, en een sterke netwerkfunctie, behouden blijven. Daarom is in de topsectoren waar TTI’s actief waren, een zorgvuldig transitieproces opgezet dat het onderzoek van de TTI’s borgt binnen de reguliere kennisinfrastructuur en het organiserend vermogen borgt in de TKI’s van de topsectoren.

Hiermee is niet alleen een borging van het onderzoek en organiserend vermogen gerealiseerd, maar is tegelijk ingespeeld op de grote maatschappelijke uitdagingen en innovatiekansen, veelal op het snijvlak van sectoren. Verder is ingezet op versteviging van de Europese samenwerking. De inbedding van het organiserend vermogen in de TKI’s draagt ten slotte bij aan grotere synergie doordat de programmering van de PPS-en uit de voormalige TTI’s nu in de bredere programmering van de TKI’s meeloopt.

Naast EZ zetten de Ministeries van I&M en VWS eveneens middelen in om het onderzoek van de topsector Logistiek te versterken en, onder meer, de Europese netwerkvorming te versterken voor de topsector Life Sciences & Health.

C. Randvoorwaarden

C1. Ruimtevaart (ESA)

Het jaar 2014 was uiterst succesvol voor de Europese ruimtevaart. ESA (European Space Agency) slaagde er als eerste in op een komeet te landen (Rosetta-missie). Met de ATV-5 werden nieuwe voorraden naar het ISS gebracht. In 2014 zijn de eerste satellieten van het Copernicus (aardobservatie)- en het Galileo (navigatie)-programma in een baan om de aarde gebracht. Geleidelijk aan zullen beide programma’s operationeel worden en veel nieuwe economische mogelijkheden bieden. Het Nederlandse bedrijfsleven is actief betrokken bij deze en andere ESA-missies via de levering van onderdelen, instrumenten en diensten. In 2014 is ook het satellietinstrument TROPOMI opgeleverd. Na een uitvoerige testperiode zal deze in 2016 gelanceerd worden.

Op 2 december 2014 vond een succesvolle ESA-Ministersconferentie plaats te Luxemburg. De Europese Ministers hebben een besluit genomen over de opvolging van de Ariane-5 draagraket, over de financiering van het Europese deel van de ISS en over twee Europese missies naar Mars (in 2016 en 2018).

Op 11 september 2014 werd de nota Ruimtevaartbeleid 2014–2020 aan de Tweede Kamer aangeboden.

C2. Innovatie Attaché Netwerk

Het Innovatie Attaché netwerk heeft in 2014 congressen en matchmaking georganiseerd voor de internationalisering van de topsectoren Water en Life Sciences & Health. Nederland was in 2014 partnerland van Turkije voor de eerste Turkse Innovatieweek. Nederland heeft zich aan het Turkse bedrijfsleven en de Turkse kenniswereld gepresenteerd als innovatieland dat nadrukkelijk de samenwerking met Turkije zoekt. Met name de topsectoren Creatieve industrie, Life Sciences & Health en High Tech Systemen en Materialen waren hierbij vertegenwoordigd.

Van 27 oktober tot en met 5 november heeft in het kader van het Staatsbezoek aan Japan en Zuid-Korea een economische missie plaatsgevonden. Voor 4 van de 6 delegaties in Japan en 3 van de 4 in Zuid-Korea ging het om innovatiemissies, waarbij RVO/Internationale research & innovatie samenwerking (IRIS) en de Innovatie Attachés in Japan en Zuid-Korea het leeuwendeel van de organisatie hebben verzorgd. Het bezoek is zeer succesvol verlopen, met concrete leads voor follow up in beide landen. Zo heeft de Koreaanse overheid Nederland gevraagd om kennis en expertise te gaan leveren bij de ontwikkeling van toekomstige offshore windparken. De coördinatie van deze samenwerking gaat via de TKI Wind op Zee en het programma Partners for International Business Offshore Wind.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000

Realisatie

Oorspronkelijk Vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

 

2014

VERPLICHTINGEN

755.923

976.140

655.501

768.402

656.850

589.198

67.652

UITGAVEN

723.869

883.706

745.806

775.292

695.721

814.790

– 119.069

               

Leningen

33.183

46.293

39.646

99.538

72.107

95.814

– 23.707

Innovatiefonds (IF): Innovatiekrediet

19.102

35.786

27.296

48.965

43.282

67.459

– 24.177

Innovatiefonds: Seed

14.081

10.507

12.350

16.500

13.430

15.555

– 2.125

Innovatiefonds: Fund to fund

     

17.073

12.000

12.800

– 800

Innovatiefonds:Vroege fase/informal investors/ROM’s

     

17.000

3.395

 

3.395

               

Subsidies

165.616

155.641

124.365

73.576

49.598

64.577

– 14.979

Innovatie Prestatie Contracten

32.067

30.207

44.019

16.622

1.127

1.084

43

Eurostars

2.243

4.165

5.680

6.949

7.299

7.916

– 617

Lucht en Ruimtevaart

30.380

22.061

22.434

7.812

7.317

20.281

– 12.964

Overig

100.926

99.208

52.232

42.193

33.855

35.296

– 1.441

               

Opdrachten

3.362

3.326

2.366

1.436

1.151

2.633

– 1.482

Onderzoek en opdrachten

3.362

3.326

2.366

1.436

1.151

2.633

– 1.482

               

Bijdragen aan agentschappen

76.107

77.006

75.197

68.895

65.706

64.882

824

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

76.107

77.006

75.130

68.602

65.462

64.741

721

Agentschap Telecom

   

67

293

244

141

103

               

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

29.190

147.180

150.833

154.840

138.851

133.761

5.090

TNO

29.190

147.180

150.833

154.840

138.851

133.761

5.090

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

416.411

454.260

353.399

377.007

368.312

453.123

– 84.811

Toeslag Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI-toeslag)

     

25.434

58.011

101.561

– 43.550

Internationaal Innoveren

       

4.539

4.000

539

Grote Technologische Instituten (GTI’s)

14.259

46.670

49.047

54.802

43.028

40.973

2.055

Topsectoren overig

307.727

263.289

223.355

183.625

171.756

215.097

– 43.341

Syntens

33.038

32.506

31.453

19.797

0

0

0

Ruimtevaart (ESA)

58.348

111.011

48.805

92.895

90.154

90.259

– 105

Overig (inclusief onderzoeksprojecten)

3.039

784

739

454

824

1.233

– 409

               

ONTVANGSTEN

180.311

44.462

70.496

96.098

61.491

49.968

11.523

Luchtvaartkredietregeling

278

1.861

1.519

2.515

2.523

2.102

421

Technische Ontwikkelingsprojecten (TOP)

7.575

5.412

3.939

2.128

860

4.000

– 3.140

Rijksoctrooiwet

31.287

31.596

36.787

35.287

35.182

31.212

3.970

Innovatiekredieten

5.980

16.733

8.685

9.816

– 1.131

Seed

65

143

585

2.188

3.209

 

3.209

Fund to fund

       

103

 

103

Ontvangsten ROM’s

     

16.995

2.999

 

2.999

Eurostars

443

1.060

1.143

104

248

1.250

– 1.002

Diverse ontvangsten

140.663

4.390

20.543

20.150

7.660

1.588

6.072

Toelichting op de verplichtingen

De realisatie van de verplichtingen op artikel 12 is € 67,7 mln hoger dan oorspronkelijk geraamd. Er is namelijk voor € 30 mln toegevoegd aan het Dutch Venture Initiative voor het oprichten van een co-investeringsfaciliteit met Business Angels (onderdeel van het stimuleringspakket uit 2013). Daarnaast is voor € 31 mln een schuif van verplichtingen doorgevoerd van 2015 en 2016 naar 2014 voor de TO2 instituten Marin en Deltares en voor het verstrekken van de beschikkingen voor de transitie van de Technologische Topinstituten (brief aan de Kamer van 4 april 2014 (TK, 28 753/32 637, nr. 33). Tot slot zijn er voor de MIT voor ruim € 6 mln meer verplichtingen aangegaan dan aanvankelijk geraamd, hiervoor is in de suppletoire begrotingen verplichtingenruimte beschikbaar gesteld.

Toelichting op de uitgaven

Er zijn € 119,1 mln lagere uitgaven gerealiseerd op artikel 12. De belangrijkste oorzaken hiervoor zijn:

Leningen

Innovatiekrediet (– € 24,2 mln). Door de aanhoudende krapte op de financieringsmarkt, waaronder ook de risicokapitaalmarkt, was het voor innovatieve ondernemingen ook in 2014 lastig om de private bijdrage in de financiering van veelbelovende en risicovolle innovatieprojecten te realiseren. Dit heeft invloed op de benutting van het Innovatiekrediet. Als gevolg van de lagere realisatie van de verplichtingen in de afgelopen jaren is het beroep op de hiervoor geraamde kasmiddelen in 2014 lager dan geraamd. Aangezien sprake is van een fondsconstructie zullen deze middelen beschikbaar blijven voor het Innovatiefonds MKB+, dat met ingang van de begroting 2015 (nota van wijziging) onderdeel is van het Toekomstfonds.

Kapitaal ROM’s (€ 3 mln). In 2013 is EZ een deelneming van € 10 mln aangegaan in Innovation Quarter. EZ neemt hiermee in dezelfde omvang deel als de Provincie Zuid-Holland. Van het kapitaal is € 7 mln in 2013 gestort, het restant (€ 3 mln) in 2014.

Subsidies

Lucht en Ruimtevaart: Luchtvaartkredietregeling (– € 12,7 mln). Rekkof heeft in 2014 nog niet kunnen voldoen aan de voorwaarde van de financiering van haar eigen aandeel in de ontwikkelingskosten. Daarom zijn de beschikbare middelen van € 12,7 mln in 2014 niet uitgegeven.

Overig: Regeling MKB Innovatiestimulering Topsectoren (– € 4,8 mln). Op de regeling MKB Innovatiestimulering topsectoren is € 4,8 mln minder uitgegeven dan oorspronkelijk werd geraamd. Dit wordt vooral veroorzaakt doordat de betalingen op de tweede call in 2014 lager uitvielen dan aanvankelijk werd gedacht, omdat de bevoorschotting van deze projecten voor een groot deel vanaf 2015 zal plaatsvinden.

Overig: Smartmix (€ 4,8 mln). Voor de uitfinanciering van de aangegane verplichtingen op deze regeling was geen budget geraamd. Op basis van de ontvangen eindafrekeningen moest nog € 4,8 mln worden uitgefinancierd.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

TNO (€ 5,1 mln). De uitgaven van TNO zijn in de suppletoire begrotingen verhoogd voor onder andere het ontwikkelen van de kwantumcomputer (Qutech) en de transitie «Technologische Topinstituten», overeenkomstig de brief aan de Kamer van 4 april 2014 (TK, 28 753/32 637, nr. 33).

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Toeslag Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI-toeslag) – € 43,6. Doordat de uitfinanciering van de aangegane verplichtingen plaatsvindt op basis van liquiditeitsbehoefte verspreid over de duur van de onderzoekstrajecten, was er in 2014 minder kas benodigd, hoewel het verplichtingenbudget van de TKI-toeslag in 2014 wel volledig is benut. Deze vrijvallende kasruimte is via voorstellen in de suppletoire begrotingen met name ingezet voor de tegenvallende schades bij de Borgstelling MKB (€ 28 mln), het amendement voor de Subsidieregeling Innovatieve Scheepsbouw (€ 2,3 mln) en voor de uitfinanciering van het project NanonextNL onder de Topsector High Tech Systemen en Materialen (HTSM). Van de realisatie van € 58 mln heeft € 4,1 mln betrekking op de inbedding van het organiserend vermogen en de netwerkvorming van de voormalige TTI’s bij de TKI’s (TK, 28 753, 32 637 nr. 33). De Monitor Bedrijvenbeleid, die oktober 2014 aan de Kamer is aangeboden, bevat een overzicht van de inzet van de TKI toeslag (TK II, 2014–2015, 32 637, nr. 151, p.89).

Topsectoren overig (– € 43,4 mln). De verlaging van het budget op «Topsectoren overig» betrof met name een bijdrage van € 25 mln via het Ministerie van OCW voor privaat-publieke samenwerking op het terrein van fundamenteel onderzoek via NWO (TK, 27 406, nr. 198). Daarnaast is € 14 mln overgeheveld naar beleidsartikel 13 Een excellent ondernemingsklimaat voor de uitfinanciering van oude verplichtingen van het Valorisatieprogramma, ICT-projecten PRIMA, Logius en de tegenvallende schades op de BMKB. Tevens is € 4,8 mln overgeheveld ten behoeve van de uitfinanciering van oude verplichtingen Smart Mix (zie ook toelichting onder subsidies). Deze middelen zijn ten laste gebracht van een aantal oude Innovatieprogramma’s en diverse projecten zoals Be-Basic en CTMM, waarvan de kasuitfinanciering vertraagd verloopt.

Toelichting op de ontvangsten

Er zijn € 11,5 mln hogere ontvangsten gerealiseerd op artikel 12 dan geraamd.

De belangrijkste oorzaken hiervoor zijn:

TOP ontvangsten (– € 3,1). De ontvangsten Technische Ontwikkelingsprojecten zijn € 3,1 mln lager dan begroot. Deze ontvangsten zijn afhankelijk van het commerciële succes van in het verleden gegeven bijdragen aan Technische Ontwikkelings Projecten en daardoor moeilijk in te schatten.

Octrooiontvangsten (€ 4 mln). Zowel de jaartaksen voor de Nederlandse verleende octrooien als de jaartaksen voor de Europese verleende octrooien die rechtsgeldig zijn in Nederland, zijn gestegen met respectievelijk 9% en 18%. Dit hangt samen met in mei 2010 gewijzigde jaartaksen. Daarnaast is door wijziging van het Europees Octrooiverdrag het aantal voor Nederland geldig wordende Europese octrooien met ruim 19% toegenomen. Als gevolg hiervan zijn de octrooiontvangsten in 2014 € 4 mln hoger dan geraamd.

Terugontvangsten Seed-regeling (€ 3,2 mln). Door succesvolle vervolginvesteringen in ondernemingen uit de portfolio van de Seedcapital-regeling zijn terugontvangsten gerealiseerd die oorspronkelijk niet geraamd waren.

Ontvangsten ROM’s (€ 3 mln). Er is een ontvangst van € 3 mln gerealiseerd door terugontvangen dividendbelasting, die eerder was afgedragen over het in 2013 uitgekeerde dividend van de Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij (NOM)

Diverse ontvangsten (€ 6,1 mln). Bij het afwikkelen van diverse subsidiebeschikkingen zijn in totaal € 6,1 mln terugontvangsten gerealiseerd.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde 2014

Realisatie 2014

Bron

Aantal bedrijven dat Innovatiekrediet gebruikt

36

2012

34

42

RVO

Omvang private R&D-uitgaven ondersteund met een Innovatiekrediet (x € 1 mln)

159

2012

174

123

RVO

Aantal participaties via SEED en Fund of Funds 1

29

2010

>30

32

RVO/EIF

Omvang gestimuleerd risicokapitaal voor innovatieve bedrijven door SEED en Fund of Funds (x € 1 mln)

43

2010

>40

257

RVO/EIF

1

In 2010 was alleen de SEED-capitalregeling actief.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde 2014

Realisatie 2014

Bron

Aantal bedrijven dat deelneemt aan MIT 1

1.500

2013

600

662

RVO

Omvang private R&D-uitgaven ondersteund met MIT (x € 1 mln)

30

 

45

61

RVO

1

De referentiewaarde vermeld in de begroting was 1.500 bedrijven. Dit getal omvatte ook netwerkactiviteiten en innovatiemakelaars. Ter beperking van de administratieve lasten voor de TKI’s worden die activiteiten niet meer meegenomen in de berekening van het aantal bedrijven.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde 2014

Realisatie 2014

Bron

Aantal Nederlandse deelnemers aan Eurostars

44

2012

66

20

RVO

• waarvan bedrijven

37

 

50

13

 

• waarvan high-tech MKB (%)

89%

 

85%

100%

 

Door Eurostars ondersteunde private R&D-uitgaven van Nederlandse deelnemers (x € 1 mln)

11,1

2012

15,5

7

RVO

De realisatiecijfers van 2014 vallen lager uit omdat in verband met de transitie van Eurostars-1 naar Eurostars-2 in 2014 slechts 1 call heeft plaatsgevonden in plaats van de gebruikelijke 2 calls per jaar.

Indicator

Referentiewaarde1

Peildatum

Raming 2014

Realisatie 2014

Bron

Omvang middelen PPS-projecten TKI (x € 1 mln)

622

2013

550

circa 900

RVO

• waarvan private middelen % (bedrag)

35%

(218)

 

40%

36% (340)

 
1

In de begroting 2014 waren nog geen referentiewaarden opgenomen. In 2014 kwamen de realisatiewaarden over 2013 beschikbaar. Deze zijn nu als referentiewaarde opgenomen.

In 2014 is voor ruim € 100 mln aan TKI-toeslag toegekend. Dit is gebaseerd op een verwacht totaal privaat commitment van circa € 400 mln. In de praktijk zal de uiteindelijke hoogte van dit commitment lager uitkomen. Daarom gaan we vooralsnog uit van een totaal privaat commitment van € 340 mln. Ervan uitgaande dat het privaat commitment correspondeert met circa 36% van de totale omvang van PPS-middelen, kan deze totale omvang worden geïndiceerd op circa € 900 mln. Dit is een forse stijging ten opzichte van de omvang van gerealiseerde PPS-projecten in 2013. Het is op dit moment wel al duidelijk dat de hoogte van het privaat commitment in 2014 sterk is toegenomen ten opzichte van 2013. Daarmee is de streefwaarde voor 2015 reeds in 2014 overschreden. Medio 2015 kan pas de exacte hoogte van het privaat commitment in 2014 worden vastgesteld, omdat dan alle definitieve gegevens beschikbaar zijn.

De realisatiewaarde 2014 is geschat op basis van de door de TKI’s opgegeven private bijdragen (natura en cash) aan grondslagprojecten door de TKI’s, vóór controle door RVO. Deze schatting wordt ten behoeve van de begroting 2016 bijgesteld op basis van informatie die later in het voorjaar beschikbaar komt.

De waarde van deze indicator is een schatting. Om de administratieve lasten voor de TKI’s te beperken is er voor gekozen om bepaalde, voor de uitvoering van de regeling niet noodzakelijke informatie niet (of later in het jaar) op te vragen bij de TKI’s. De TKI’s geven bijvoorbeeld alleen de private bijdrage aan de grondslagprojecten op, omdat op basis daarvan de omvang van de TKI-toeslag vastgesteld wordt. De publieke bijdrage aan de grondslagprojecten wordt door het Ministerie van Economische Zaken geschat aan de hand van PPS projecten waarvoor de verhouding publieke-private financiering bekend is.

De referentiewaarde met betrekking tot 2013 wijkt om twee redenen af van de waarde vermeld in de begroting 2015 (€ 571 mln).

  • 1) Uit controle door RVO is gebleken dat de door de TKI’s opgegeven private bijdragen aan grondslagprojecten in 2013 hoger waren dan de daadwerkelijk gerealiseerde private bijdragen.

  • 2) Daarnaast is in de bijgestelde referentiewaarde nu ook een schatting opgenomen van de private bijdragen in natura aan PPS grondslagprojecten.

Indicator1

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde 2014

Realisatie 20142

Bron

Aantal Nederlandse deelnemers aan KP7 / H2020

1.200

t/m 2012

300

449

RVO/EC

• waarvan bedrijven

850

 

200

298

 

Omvang KP7 / H2020-middelen voor Nederlandse deelnemers (retour in mln euro)

€ 2.600

sinds 2007

t/m 2012

€ 600

538

RVO/EC

• waarvan bedrijven (%)

20%

 

25%

31%

 

Retourpercentage voor Nederland (%)

7,1%

t/m 2012

7,0%

8,1%

RVO/EC

1

In tegenstelling tot de prestatie-indicatoren die tijdens het KP7 programma werden gebruikt, is voor dit jaar gekozen om uit te gaan van het aantal toegekende projecten in plaats van afgesloten contracten. Voor deze wijziging is gekozen omdat naar verwachting 99% van de toekenningen leiden tot een contract. Daarnaast geeft het overzicht van toegekende projecten het meest actuele en volledige beeld van de toewijzing van Horizon 2020-middelen, aangezien de afhandeling van contracten meer tijdsintensief is, dat pas in de loop van 2015 wordt afgerond.

2

Betreft uitsluitend het eerste jaar van Horizon 2020; dd februari 2015 zijn niet alle calls uit 2014 in de cijfers opgenomen. De cijfers in deze tabel zijn dus voorlopige cijfers. De referentiewaarde betreffen cumulatieve waarden KP7 2007–2013.

Zoals in de begroting 2015 is aangekondigd, wordt de meetmethode van de klanttevredenheid van de TO2 instituten herzien en geüniformeerd. De meetmethode is inmiddels herzien met de TO2 instituten en deze transitie wordt nu doorgevoerd in de metingen. Daarom kunnen in het Jaarverslag 2014 nog geen onderling vergelijkbare realisatiewaarden van de indicator klanttevredenheid van de TO2-instituten worden opgenomen. De publicatie van nieuwe, onderling vergelijkbare cijfers vindt plaats in het jaarverslag 2015.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2014

Realisatie 2014

Bron

Aantal Nederlandse bedrijven dat deelneemt aan ruimtevaartprogramma's ESA

488

2011

170

552

ESA

Ruimtevaart geo-return/retour (%)

1,09

2011

1,05

1,14

ESA

Sinds het jaar 2000 hebben 552 Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen actief geparticipeerd in ESA-programma's door de ontwikkeling van kennisintensieve instrumenten, componenten en/of diensten. Het betreft het realisatiecijfer van medio 2014. Het cijfer over heel 2014 was niet tijdig bekend voor verwerking in het jaarverslag. De referentiewaarde is veranderd ten opzichte van de begroting (het was 155). In het hier weergegeven getal zijn alle contracten van Nederlandse bedrijven met ESA opgenomen, ook de contracten die niet direct aan ruimtevaartprogramma’s zijn gekoppeld, maar gerelateerd zijn aan de vestiging van ESTEC in Nederland. Verschillende divisies van een bedrijf worden als afzonderlijke contractanten meegeteld. Het betreft een cumulatief getal op basis van databestanden van ESA sinds 2000. In 2015 start ESA met een nieuwe database waardoor de waarde dan lager zal uitvallen.

Kengetal

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

Aantal bedrijven dat gebruik maakt van WBSO 1

13.450

16.620

19.450

20.530

22.220

22.640

22.974

Aantal S&O-arbeidsjaren

62.390

67.600

73.660

75.330

79.560

81.660

83.468

Door WBSO ondersteunde private R&D-uitgaven (S&O-loon, x € 1 mln)

2.552

3.011

3.377

3.571

3.854

3.917

3.997

Bron: RVO

1

Hier wordt bedoeld: ondernemingen, kennisinstellingen en zelfstandig ondernemers met een S&O-verklaring.

Kengetal

2012

2013

2014

Aantal bedrijven dat gebruik maakt van RDA 1

13.860

16.160

16.622

Door RDA ondersteunde private R&D uitgaven (x € 1 mln)

2.035

2.530

2.587

Bron: RVO

1

Hier wordt bedoeld: ondernemingen en zelfstandig ondernemers met een RDA-beschikking.

11

De WBSO is de verzamelnaam voor de faciliteit afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (S&O) in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en de aftrek speur- en ontwikkelingswerk in de Wet inkomstenbelasting.

Licence