Base description which applies to whole site

nr. 4RAPPORT BIJ HET JAARVERSLAG 2008 VAN JEUGD EN GEZIN (XVII)

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

’s-Gravenhage, 20 mei 2009

Hierbij bieden wij u het op 7 mei 2009 door ons vastgestelde «Rapport bij het Jaarverslag 2008 van Jeugd en Gezin (XVII)» aan.

Algemene Rekenkamer

drs. Saskia J. Stuiveling,

president

dr. Ellen M.A. van Schoten RA,

secretaris

Inhoud

Samenvatting5
Kwaliteit van de publieke verantwoording5
Oordelen over jaarverslag7
Kwaliteitskaart bedrijfsvoering7
   
1Inleiding9
1.1Over dit onderzoek9
1.1.1Wettelijke taak9
1.1.2Goede publieke verantwoording10
1.1.3Leeswijzer12
1.1.4Onderzoeksopzet12
1.2Over Jeugd en Gezin12
   
2Jaarverslag16
2.1Oordeel over de financiële informatie16
2.2Oordeel over de saldibalans en toelichting17
2.3Oordeel over de informatie over bedrijfsvoering17
2.4Oordeel over de informatie over het gevoerde beleid18
   
3Bedrijfsvoering19
3.1Inrichting Jeugd en Gezin19
3.2Beheersing realisatie beleidsdoel artikel 220
3.3Beheer programma-uitgaven Jeugd en Gezin22
3.3.1Doeluitkering Jeugdzorg (zorgaanbod)22
3.3.2Volledigheid ouderbijdragen23
3.3.3Subsidiebeheer Ministerie van VWS24
3.3.4Kindgebonden budget24
   
4Informatie over beleid nader beschouwd25
4.1Beschikbaarheid van de beleidsinformatie26
4.1.1Begroting26
4.1.2Jaarverslag28
4.2Bruikbaarheid van de beleidsinformatie30
4.2.1Centrum voor Jeugd en Gezin31
4.2.2Zorg- en adviesteam32
4.3Ontwikkelingen in de beleidsinformatie33
4.3.1Informatie over verantwoordelijkheden33
4.3.2Overdracht begrotingsmiddelen Ministerie van Justitie34
4.3.3Gesloten jeugdzorg35
   
5Reactie minister en nawoord Algemene Rekenkamer36
5.1Reactie minister36
5.2Nawoord Algemene Rekenkamer36
   
Bijlage 1Overzicht fouten en onzekerheden in de financiële informatie in het Jaarverslag 2008 van Jeugd en Gezin38
   
Bijlage 2Gebruikte afkortingen42
   
 Literatuur43

SAMENVATTING

Voor u ligt ons Rapport bij het Jaarverslag 2008 Jeugd en Gezin (XVII). In dit rapport presenteren wij de resultaten van ons rechtmatigheidsonderzoek naar het jaarverslag van Jeugd en Gezin.

In deze samenvatting gaan we in op onze belangrijkste bevindingen over de financiële informatie en de beleidsinformatie van Jeugd en Gezin. We zetten deze bevindingen af tegen de beginselen van goede publieke verantwoording, om zo te komen tot aanbevelingen voor het verbeteren van het functioneren van Jeugd en Gezin. Ook geven wij aan het eind van deze samenvatting onze wettelijke oordelen over het Jaarverslag 2008 van Jeugd en Gezin. Deze staan in beknopte vorm in een schema, waarin we verwijzen naar de plaats in dit rapport waar we dieper ingaan op deze oordelen en de achterliggende bevindingen presenteren.

De minister voor Jeugd en Gezin is verantwoordelijk voor een kind- en gezinsvriendelijk beleid, dat wordt gedragen door ouders, families, onderwijzers, professionele hulpverleners, gemeenten, provincies en het Rijk. Hiermee kiest het kabinet naar eigen zeggen voor een nieuwe aanpak. Deze aanpak maakt regie, samenwerken en het overstijgen van deelbelangen in het belang van jeugd en gezinnen mogelijk.

De uitgaven van Jeugd en Gezin bedroegen in 2008 € 6,1 miljard. De verplichtingen bedroegen € 7,2 miljard en de ontvangsten € 34,6 miljoen.

De minister voor Jeugd en Gezin heeft een directe verantwoordelijkheid voor onder andere jeugdzorg, jeugdbescherming, jeugdgezondheidszorg, zorg op school en het gezinsbeleid. De minister is mede betrokken bij een aantal beleidsterreinen waarvoor andere bewindspersonen primair verantwoordelijk zijn.

De minister voor Jeugd en Gezin heeft geen eigen ministerie. In een mandaatregeling zijn de noodzakelijke beleids- en beheershandelingen aan de (hoofden van de) betrokken ambtelijke diensten toegewezen (Staatscourant, 2007). De ministers van Justitie, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zijn verantwoordelijk voor hun eigen bedrijfsvoering en voor de bedrijfsvoering die samenhangt met de begrotingsuitvoering van de minister voor Jeugd en Gezin. De begroting Jeugd en Gezin bestaat alleen uit programma-uitgaven.

Het Jaarverslag 2008 van Jeugd en Gezin is het eerste jaarverslag van de minister voor Jeugd en Gezin. De geldstromen van Jeugd en Gezin in 2008 lopen via de departementale administraties en begrotingsboekhoudingen van de Ministeries van SZW, VWS, Financiën en Justitie.

Kwaliteit van de publieke verantwoording

Wij constateren dat de minister voor Jeugd en Gezin transparant verantwoording aflegt over de rechtmatigheid van de begrotingsuitvoering, de bedrijfsvoering en de realisatie van zijn beleid.

Financiële informatie: geen belangrijke fouten en onzekerheden

Het Jaarverslag 2008 bevat geen belangrijke fouten en onzekerheden in de rechtmatigheid en deugdelijke weergave van de financiële informatie.

Bedrijfsvoering Jeugd en Gezin op orde

De minister heeft in 2008 voortgebouwd op de basis van de inrichting van het programma voor Jeugd en Gezin, die in 2007 is gelegd. Hij heeft een begrotingsprocedure vastgesteld en er is een risicoanalyse van de Begroting Jeugd en Gezin 2009 gemaakt.

Het blijkt overigens niet altijd mogelijk de financiële beheershandelingen van andere ministers en de beleidsverantwoordelijkheid van de minister voor Jeugd en Gezin strikt van elkaar te scheiden.

Uit ons onderzoek komt naar voren dat de verantwoording van de doeluitkering Jeugdzorg en de volledigheid van ouderbijdragen aandacht behoeven. Wij constateren dat de reikwijdte van deze problemen verder gaat dan uitsluitend financiële beheershandelingen. De beleidsverantwoordelijkheid van de minister speelt hierbij ook een rol. Wij vragen de minister voor Jeugd en Gezin dan ook samen met de minister van VWS verder te werken aan het oplossen van deze problemen.

Beleidsinformatie: eerste jaarverslag Jeugd en Gezin

Tijdens het Verantwoordingsdebat op 22 mei 2007 heeft de Tweede Kamer haar zorgen geuit over de kwaliteit van het verantwoordingsproces. Naar aanleiding daarvan heeft de minister van Financiën in overleg met de Algemene Rekenkamer en de Tweede Kamer besloten tot een experiment met de jaarverslagen van een aantal departementen. Het doel van het experiment is om de jaarverslagen meer focus en politieke zeggingskracht te geven en de verantwoordingslasten te verminderen. De betrokken ministers verantwoorden zich in het beleidsverslag van hun jaarverslag uitgebreid over de kabinetsdoelstellingen uit het coalitieakkoord en over enkele departementspecifieke beleidsprioriteiten. Over beleidsartikelen die niet onder deze kabinetsdoelstellingen vallen, nemen zij alleen een financiële verantwoording op in het jaarverslag. Jeugd en Gezin doet vanaf het Jaarverslag 2008 mee aan het experiment.1

In de begroting Jeugd en Gezin zijn vier doelstellingen opgenomen uit het Beleidsprogramma 2007–2011 van het kabinet (kabinetsdoelstellingen), te weten:

1) Doelstelling 30: In 2011 worden jeugdigen en hun ouders snel en goed ondersteund.

2) Doelstelling 31: De wachttijden voor de geïndiceerde jeugdzorg blijven beperkt tot maximaal negen weken na indicatiestelling en kinderbeschermingsmaatregelen kunnen sneller worden ingezet.

3) Doelstelling 32: Bestrijding kindermishandeling door versterking van preventie, signalering en ingrijpen.

4) Doelstelling 50: Een reductie van de criminaliteit van 25% in 2010 ten opzichte van 2002.

De vier kabinetsdoelstellingen van Jeugd en Gezin worden in het Jaarverslag 2008 toegelicht met indicatoren. De minister geeft zo veel mogelijk aan wat er in 2008 was beoogd, wat er in 2008 is gerealiseerd en wat er in 2009 wordt beoogd. Bij drie kabinetsdoelstellingen trekt de minister in de toelichting een beleidsconclusie. De toelichting bij de vierde kabinetsdoelstelling (een reductie van de criminaliteit van 25% in 2010 ten opzichte van 2002) heeft meer een beschrijvend karakter.

In het Jaarverslag 2008 voor Jeugd en Gezin staan vergelijkende cijfers uit 2006 en 2007. Dit zijn de realisatiecijfers van de uitgaven en ontvangsten op de begrotingen van de Ministeries van VWS, Justitie en van SZW die relevant zijn voor Jeugd en Gezin.

Vernieuwing Rijksdienst

In het project Rijksdienst voor de Toekomst van het programma Vernieuwing Rijksdienst worden interdepartementale samenwerking en flexibilisering onderzocht. De Algemene Rekenkamer stelt met instemming vast dat hierbij ook gekeken wordt naar de werking van Jeugd en Gezin, respectievelijk Wonen, Wijken en Integratie (WWI). Het is het voornemen voor de zomer 2009 een eerste notitie over de Rijksdienst voor de Toekomst op te stellen. (Ministerie van BZK, 2009).

Oordelen over jaarverslag

In onderstaand schema staan onze oordelen over het Jaarverslag 2008 Jeugd en Gezin, die wij krachtens de Comptabiliteitswet 2001 geven.

  OordeelMeer informatie in
JaarverslagFinanciële informatieVoldoet§ 2.1
 SaldibalansVoldoet§ 2.2
 Informatie over bedrijfsvoeringVoldoet§ 2.3
 Informatie over beleidVoldoet§ 2.4

Kwaliteitskaart bedrijfsvoering

De kwaliteitskaart bedrijfsvoering is een nieuw instrument van de Algemene Rekenkamer. Wij gebruiken de kaart dit jaar voor het eerst. Op basis van de ervaringen van dit jaar willen we de kwaliteitskaart de komende jaren verder ontwikkelen. De kwaliteitskaart plaatst de geconstateerde onvolkomenheden in het licht van de totale bedrijfsvoering van een ministerie en maakt zichtbaar welke artikelen worden geraakt door de onvolkomenheden die wij hebben geconstateerd.

De kwaliteitskaart bestaat uit twee delen. Deel I van de kaart is gebaseerd op de organisatie van een ministerie met de relevante processen. Zoals eerder aangegeven heeft de minister voor Jeugd en Gezin geen eigen ministerie. Dit deel van de kwaliteitskaart is voor Jeugd en Gezin dan ook niet relevant.

Deel II van de kwaliteitskaart is wél relevant voor Jeugd en Gezin. Hierin worden de onvolkomenheden die wij geconstateerd hebben zichtbaar gemaakt. Het gaat om onvolkomenheden welke bij andere ministeries voorkomen, waarvan Jeugd en Gezin «last» heeft. Deze onvolkomenheden noemen we «geïmporteerde onvolkomenheden». Het gaat om onvolkomenheden geïmporteerd vanuit:

• Ministerie van Financiën. Dit betreft de onvolkomenheid: Financieel beheer bij het kantoor Toeslagen. Zie paragraaf 3.4.4;

• Ministerie van Justitie. Dit betreft de onvolkomenheid: Inkoopbeheer Raad voor de Kinderbescherming. Zie paragraaf 2.1;

• Ministerie van VWS. Dit betreft de onvolkomenheid: Subsidiebeheer kerndepartement. Zie paragraaf 3.4.3.

kst-31924-XVII-4-1.gif

1 INLEIDING

1.1 Over dit onderzoek

De minister voor Jeugd en Gezin verantwoordt zich in zijn jaarverslag over de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van Jeugd en Gezin (financiële informatie), over de manier waarop Jeugd en Gezin heeft gefunctioneerd (informatie over de bedrijfsvoering) en over de vraag of de doelen en prestaties die in de begroting van Jeugd en Gezin waren afgesproken, ook zijn gerealiseerd (informatie over het beleid).

De Algemene Rekenkamer doet jaarlijks rechtmatigheidsonderzoek bij het Rijk. Het doel van dit onderzoek is tweeledig. Ten eerste komen we ten behoeve van onze wettelijke taak tot oordelen over het al dan niet voldoen aan de eisen van de Comptabiliteitswet 2001 (CW 2001). Daarnaast zetten we onze bevindingen af tegen de beginselen van goede publieke verantwoording om te komen tot aanbevelingen ter verbetering van het functioneren van het Rijk.

1.1.1 Wettelijke taak

Met ons onderzoek gaan we na of de jaarverslagen en de bedrijfsvoering van de ministeries voldoen aan de eisen die de CW 2001 stelt. Dit is onze wettelijke taak. We beoordelen of de informatie in de jaarverslagen over verplichtingen, uitgaven en ontvangsten, over bedrijfsvoering en over beleid tot stand gekomen is volgens de daarvoor geldende regels en of deze goed is weergegeven. Bij de bedrijfsvoering zelf van een ministerie beoordelen we of het financieel beheer en materieelbeheer voldoen aan de eisen van de CW 2001. Met onze wettelijke oordelen ondersteunen we de Tweede Kamer bij het verlenen van decharge aan de ministers.

Figuur 1 laat zien wat wij uit hoofde van onze wettelijke taken onderzoeken, wanneer en voor wie.

kst-31924-XVII-4-2.gif

In onze rapporten bij de jaarverslagen melden we zowel de fouten en onzekerheden in de financiële informatie die de kwantitatieve tolerantiegrenzen overschrijden als de fouten en onzekerheden in de financiële informatie die de kwalitatieve tolerantiegrenzen overschrijden. Onder «fouten» verstaan we financiële informatie die niet rechtmatig tot stand is gekomen (het begrotingsgeld is niet volgens de regels uitgegeven) of niet deugdelijk is weergegeven (er is geen goede verantwoording afgelegd in het jaarverslag). We spreken van «onzekerheden» wanneer we, bijvoorbeeld door onvolkomenheden in het financieel beheer, niet kunnen vaststellen of er al dan niet sprake is van fouten.

1.1.2 Goede publieke verantwoording

Goed openbaar bestuur staat centraal in het werk van de Algemene Rekenkamer. Wij baseren ons daarbij op de kenmerken van goed openbaar bestuur zoals de Verenigde Naties deze hebben geformuleerd. Deze kenmerken hebben betrekking op de rechtsstaat, de democratie, het functioneren en het presteren van het openbaar bestuur. Uitgaande van onze wettelijke taak en missie richten wij ons vooral op de laatste twee aspecten. En in ons jaarlijkse rechtmatigheidsonderzoek concentreren wij ons vooral op het onderdeel «publieke verantwoording». Wij zijn van mening dat iedere overheid te allen tijde goede publieke verantwoording over haar functioneren en presteren moet kunnen afleggen. Met onze rapporten proberen we ministers te stimuleren om daarin zo nodig verbeteringen aan te brengen.

Figuur 2 geeft een overzicht van publieke verantwoording als onderdeel van goed openbaar bestuur. Voor een compleet overzicht van goed openbaar bestuur zie www.rekenkamer.nl.

kst-31924-XVII-4-3.gif

1.1.3 Leeswijzer

De rechtmatigheid van de inning, het beheer en de besteding van publieke middelen, een van de beginselen van goede publieke verantwoording (zie figuur 2), onderzoeken wij krachtens onze wettelijke controletaak. Onze bevindingen staan beschreven in hoofdstuk 2.

Voor de andere beginselen van goede publieke verantwoording kijken we verder dan de eisen van de CW 2001. In hoofdstuk 3 geven we een beeld van hoe de minister voor Jeugd en Gezin omgaat met die aspecten van de bedrijfsvoering die wij van belang achten voor een goede publieke verantwoording. We onderzoeken in hoeverre de minister belangrijke bedrijfsprocessen in de greep houdt (is hij «in control»?), en we besteden aandacht aan de verschuivingen van taken en verantwoordelijkheden van de rijksoverheid.

Publieke verantwoording over de effectiviteit en efficiency van beleid en de behartiging van publieke taken geschiedt onder meer in de vorm van in het jaarverslag opgenomen beleidsinformatie over behaalde prestaties. In hoofdstuk 4 staan de bevindingen en conclusies uit ons onderzoek naar de beschikbaarheid en de bruikbaarheid van deze beleidsinformatie beschreven.

1.1.4 Onderzoeksopzet

Op basis van een risicoanalyse hebben we een programma opgesteld voor het rechtmatigheidsonderzoek 2008 bij Jeugd en Gezin. Op grond van dit programma hebben we dit jaar onder meer aandacht besteed aan de volgende onderwerpen:

• single information single audit (sisa) specifieke uitkeringen;

• gesloten jeugdzorg;

• overdracht budget Ministerie van Justitie naar Jeugd en Gezin;

• doeluitkering Jeugdzorg, volledigheid ouderbijdragen Jeugdzorg;

• Elektronisch Kinddossier (EKD), Verwijsindex risicojongeren (VIR);

• kindgebonden budget (KGB);

• Algemene Kinderbijslagwet (AKW);

• Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG);

• Zorg- en adviesteam (ZAT).

Niet alle onderzoeken hebben tot bevindingen in dit rapport geleid.

Wij steunen bij het rechtmatigheidsonderzoek in belangrijke mate op de werkzaamheden van de Rijksauditdienst (klantcluster Jeugd, Gezondheid en Sport).

Op www.rekenkamer.nl kunt u meer lezen over hoe onze rapporten bij de jaarverslagen tot stand komen. Daar vindt u ook een verklarende woordenlijst met begrippen die veel voorkomen in onze rapporten bij de jaarverslagen. Afkortingen en begrippen die specifiek zijn voor dit rapport zijn opgenomen in bijlage 2.

1.2 Over Jeugd en Gezin

Wij rapporteren over de resultaten van ons onderzoek per jaarverslag. In totaal zijn er 27 jaarverslagen. Dit rapport gaat over jaarverslag van Jeugd en Gezin (XVII).

De minister voor Jeugd en Gezin is verantwoordelijk voor een kind- en gezinsvriendelijk beleid, dat wordt gedragen door ouders, families, onderwijzers, professionele hulpverleners, gemeenten, provincies en het Rijk. Hiermee kiest het kabinet naar eigen zeggen voor een nieuwe aanpak. Deze aanpak maakt regie, samenwerken en het overstijgen van deelbelangen in het belang van jeugd en gezinnen mogelijk. Het is een aanpak die:

• het gezin in positie brengt;

• inzet op preventie;

• de vrijblijvendheid voorbij is.

De minister voor Jeugd en Gezin is verantwoordelijk voor aangelegenheden betreffende jeugd en gezin. Hij heeft een directe verantwoordelijkheid voor onder andere jeugdzorg, jeugdbescherming, jeugdgezondheidszorg, zorg op school en het gezinsbeleid. De minister is mede betrokken bij een aantal beleidsterreinen waarvoor andere bewindspersonen primair verantwoordelijk zijn.

De taken en verantwoordelijkheden van Jeugd en Gezin zijn aan de Tweede Kamer toegelicht (Jeugd en Gezin, 2007a). Het beleid van Jeugd en Gezin is onder andere uiteengezet in de volgende nota’s:

Alle kansen voor alle kinderen (Jeugd en Gezin, 2007b).

De kracht van het Gezin (Jeugd en Gezin, 2008a).

In het overzicht op de volgende pagina beschrijven wij Jeugd en Gezin aan de hand van een aantal kengetallen.

Overzicht 1 Jeugd en Gezin in kengetallen
Totaal verplichtingen€  7,2 miljard
Totaal uitgaven€  6,1 miljard
Totaal ontvangsten€ 34,6 miljoen
Overdrachtsuitgaven1€ 6,1 miljard
– waarvan uitkeringen2€ 4,2 miljard
– waarvan doeluitkeringen3€ 1,6 miljard
– waarvan subsidies4€ 0,3 miljard
Aantal begrotingsartikelen4
– waarvan beleidsartikel (met 5 operationele doelstellingen)3
– waarvan niet-beleidsartikel (zonder operationele doelstellingen)1
Rechtspersonen met wettelijke taak5– Accommodaties op grond van de Wet op de Jeugdzorg – NIDOS – Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO)
Recent onderzoek (afgelopen twee jaar) van de Algemene Rekenkamer op het terrein van Jeugd en Gezin• Detentie, behandeling en nazorg criminele Jongeren (Algemene Rekenkamer, 2007a). • Kopzorgen (Algemene Rekenkamer, 2007b). • Inrichting Programmaministerie voor Jeugd en Gezin(Algemene Rekenkamer, 2008a). • Opvang zwerfjongeren 2007 (Algemene Rekenkamer, 2008b). • Opvang zwerfjongeren 2008 (Algemene Rekenkamer, 2008c). • Ketenbesef op de werkvloer; casus aanpak kindermishandeling (Algemene Rekenkamer, 2008d). • Aanpak harde kern jeugdwerklozen (Algemene Rekenkamer, 2008e).

1 Onderverdeling ontleend aan het Jaarverslag Jeugd en Gezin 2008 en opgave DBV.

2 Algemene Kinderbijslagwet en kindgebonden budget.

3 Doeluitkering Jeugdzorg (zorgaanbod en bureaus Jeugdzorg) en doeluitkering Centra voor Jeugd en Gezin.

4 Subsidies = (uitgaven-uitkeringen-doeluitkeringen).

5 Ontleend aan het Jaarverslag 2008 Jeugd en Gezin.

De begroting Jeugd en Gezin bestaat alleen uit programmamiddelen. De geldstromen Jeugd en Gezin lopen in 2008 via de begrotingsboekhoudingen van de volgende Ministeries: SZW, VWS, Financiën en Justitie.

Periodiek worden de realisatiecijfers via verrekeningen overgeboekt naar de begrotingsboekhouding van Jeugd en Gezin. In de volgende tabel staat hoe de uitgaven Jeugd en Gezin in 2008 (€ 6,1 miljard1 ) zijn verdeeld over de vier ministeries.

Tabel 1 Realisatiecijfers Jeugd en Gezin 2008 (uitgaven – bedragen x € 1 000)1
ArtikelMinisterieBedragOmschrijving
1SZW€ 3 386 700Algemene Kinderbijslagwet
1Financiën€ 831 657Kindgebonden budget
2.1VWS€ 274 211Onder andere doeluitkering Centra voor Jeugd en Gezin
2.2VWS€ 13 626Subsidies
3.1VWS€ 1 224 685o.a. Jeugdzorg en gesloten Jeugdzorg
3.2Justitie€ 322 469o.a. Jeugdzorg, voogdij, opvang AMA’s
3.3SZW€ 3 025Campussen
Totaal € 6 056 373 

1 Ontleend aan Jaarverslag 2008 Jeugd en Gezin.

De minister voor Jeugd en Gezin is niet verantwoordelijk voor de financiële beheershandelingen die de vier ministers bij de begrotingsuitvoering verrichten. Deze ministers verantwoorden zich over de begrotingsuitvoering voor Jeugd en Gezin in hun bedrijfsvoeringsparagraaf. Ook zijn zij verantwoordelijk voor uitvoeringsorganisaties en de personele en materiële uitgaven van beleidsdirecties die werkzaamheden verrichten voor Jeugd en Gezin. In onderstaand overzicht is te zien welk ministerie verantwoordelijk is voor de verschillende uitvoeringsorganisaties.

Overzicht 2 Verantwoordelijke ministeries en uitvoeringsorganisaties
MinisterieUitvoeringsorganisatie
SZWSociale Verzekeringsbank: uitbetaling Algemene Kinderbijslagwet
Financiënkantoor Toeslagen: kindgebonden budget
JustitieRaad voor Kinderbescherming: voogdij Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen: ouderbijdragen

De minister voor Jeugd en Gezin is dus niet verantwoordelijk voor het financieel beheer en de daartoe bijgehouden administraties. Daarom geven wij in hoofdstuk 2 van dit rapport alleen oordelen over het Jaarverslag 2008 Jeugd en Gezin en niet over de bedrijfsvoering.

Wij zijn nagegaan of de financiële beheershandelingen van andere ministers invloed hebben op de financiële informatie van Jeugd en Gezin. Onze conclusie is dat de financiële beheershandelingen van andere ministers niet hebben geleid tot belangrijke fouten en onzekerheden in de rechtmatigheid of tot ondeugdelijke weergave van de financiële informatie van Jeugd en Gezin.

2 JAARVERSLAG

De Algemene Rekenkamer heeft het Jaarverslag 2008 Jeugd en Gezin beoordeeld. Wij hebben onderzocht of de minister voor Jeugd en Gezin het begrotingsgeld volgens de regels heeft uitgegeven en ontvangen en of hij daarover in het jaarverslag goede verantwoording heeft afgelegd. Ook hebben we onderzocht of de informatie in het jaarverslag over de bedrijfsvoering en over het gevoerde beleid deugdelijk tot stand is gekomen en voldoet aan de daaraan te stellen kwaliteitsnormen.

2.1 Oordeel over de financiële informatie

De financiële informatie in het jaarverslag bestaat uit het volgende: de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten in de verantwoordingsstaat en de toelichting daarbij.

De financiële informatie dient op grond van de CW 2001:

• rechtmatig tot stand te zijn gekomen;

• deugdelijk te zijn weergegeven;

• te voldoen aan de verslaggevingsvoorschriften.

Oordeel
De financiële informatie in het Jaarverslag 2008 Jeugd en Gezin voldoet aan de eisen die de CW 2001 stelt. Dit betekent dat wij geen belangrijke fouten en onzekerheden in de rechtmatigheid en de deugdelijke weergave hebben geconstateerd die de tolerantiegrenzen overschrijden.
     
Het totaalbedrag van alle geconstateerde fouten en onzekerheden valt binnen de tolerantiegrenzen voor de financiële informatie in het jaarverslag als geheel.

Het bedrag aan verplichtingen en uitgaven omvat in totaal € 183,0 miljoen, respectievelijk € 9,8 miljoen aan overschrijdingen op de begrotingsartikelen 1 en 3 (verplichtingen) en 1 (uitgaven). Gaan de Staten-Generaal niet akkoord met de hiermee samenhangende slotwetmutaties, dan moeten wij ons oordeel over de financiële informatie mogelijk herzien.

In bijlage 1 van dit rapport staat een overzicht van alle fouten en onzekerheden.

Naleving Europese aanbestedingsregels

De afgelopen jaren hebben we geïnformeerd in hoeverre de ministeries de Europese aanbestedingsregels naleven. In de financiële informatie van Jeugd en Gezin zit een fout van € 2,9 miljoen als gevolg van het niet naleven van Europese aanbestedingsregels. Deze fout vloeit voort uit het financieel beheer van de Raad van de Kinderbescherming. Deze Raad valt onder de beheersverantwoordelijkheid van de minister van Justitie. De toerekening van het niet naleven van Europese aanbestedingsregels door de Raad voor de Kinderbescherming aan Jeugd en Gezin bedraagt € 2,9 miljoen.

Voor de andere bevindingen over de Raad voor de Kinderbescherming verwijzen we naar het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Justitie (VI).

2.2 Oordeel over de saldibalans en toelichting

De saldibalans is een overzicht van de posten die aan het eind van het jaar nog openstaan en die naar het volgende jaar moeten worden meegenomen. Bij de saldibalans hoort een toelichting waarin nadere informatie wordt verstrekt over de afzonderlijke posten op deze balans.

De informatie in de saldibalans dient op grond van de CW 2001:

• rechtmatig tot stand te zijn gekomen;

• deugdelijk te zijn weergegeven;

• te voldoen aan de verslaggevingsvoorschriften.

Oordeel
De informatie in de saldibalans in het Jaarverslag 2008 Jeugd en Gezin voldoet aan de eisen die de CW 2001 stelt. Dit betekent dat wij geen belangrijke fouten en onzekerheden in de rechtmatigheid en de deugdelijke weergave hebben geconstateerd die de tolerantiegrenzen overschrijden.
     
De saldibalans Jeugd en Gezin bestaat uitsluitend uit uitgaven, ontvangsten, liquide middelen, een rekening-courant met het Ministerie van Financiën en uitgaven en ontvangsten buiten begrotingsverband. Jeugd en Gezin licht de posten op de saldibalans afdoende toe.

Er zijn geen fouten en onzekerheden geconstateerd in de saldibalans Jeugd en Gezin.

In bijlage 1 van het rapport staat een overzicht van alle fouten en onzekerheden.

2.3 Oordeel over de informatie over bedrijfsvoering

In de bedrijfsvoeringsparagraaf van het jaarverslag van een ministerie verantwoordt de minister zich over de rechtmatigheid van de begrotingsuitvoering (of het begrotingsgeld volgens de regels is uitgegeven), over de totstandkoming van de beleidsinformatie, over het gevoerde financieel beheer en materieelbeheer en over de overige aspecten van de bedrijfsvoering.

De informatie over de bedrijfsvoering dient op grond van de CW 2001:

• op deugdelijke wijze tot stand te zijn gekomen;

• te voldoen aan de verslaggevingsvoorschriften.

Deze twee aspecten betrekken wij in ons oordeel over de informatie over de bedrijfsvoering. We zeggen daarmee niets over de kwaliteit van de informatie zelf.

Om tot een oordeel te komen over de totstandkoming van de informatie hebben wij de volgende aspecten ervan onderzocht:

• Beschikt de minister over een procedure voor de totstandkoming van de bedrijfsvoeringsparagraaf waarin de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van alle actoren zijn vastgelegd?

• Heeft de minister vooraf criteria geformuleerd voor wat moet worden aangemerkt als opmerkelijke zaken en tekortkomingen in de bedrijfsvoering?

• Is het verloop van het totstandkomingsproces controleerbaar en is het afwegingsproces daarbij transparant vastgelegd?

Oordeel
De informatie over de bedrijfsvoering in het Jaarverslag 2008 Jeugd en Gezin is op deugdelijke wijze tot stand gekomen en voldoet aan de verslaggevingsvoorschriften.

Het Ministerie van VWS coördineert de totstandkoming van de bedrijfsvoeringsparagraaf van Jeugd en Gezin. Hiervoor zijn wel afspraken gemaakt, maar deze liggen niet vast in een procedure.

Het ministerie heeft inmiddels maatregelen getroffen om de bewaking van bedrijfsvoeringsrisico’s beter te borgen in de planning & controlcyclus. Deze planning & controlcyclus geldt ook voor de ambtelijke top van Jeugd en Gezin (secretaris-generaal Jeugd en Gezin (SG) en directeur-generaal Jeugd en Gezin (DG)) en de programmadirectie Jeugd en Gezin (zie hiervoor ook paragraaf 3.1).

De resultaten van ons onderzoek naar de bedrijfsvoering zelf staan beschreven in hoofdstuk 3.

2.4 Oordeel over de informatie over het gevoerde beleid

In het jaarverslag verstrekt de minister ook beleidsinformatie: informatie over de gerealiseerde effecten van het beleid, de daartoe geleverde prestaties en de daarvoor bestede middelen.

De Algemene Rekenkamer beoordeelt ieder jaar de totstandkoming van de beleidsinformatie en of deze informatie voldoet aan de verslaggevingseisen.

Oordeel
De informatie over het gevoerde beleid in het Jaarverslag 2008 Jeugd en Gezin is op deugdelijke wijze tot stand gekomen en voldoet aan de verslaggevingseisen.

Wij merken op dat de het proces van totstandkoming van het beleidsverslag nog niet adequaat is, hetgeen er uiteindelijk toe heeft geleid dat de totstandkoming van het jaarverslag als geheel is vertraagd.

De resultaten van ons onderzoek naar de beschikbaarheid en de bruikbaarheid van de beleidsinformatie beschrijven we in hoofdstuk 4.

3 BEDRIJFSVOERING

De Algemene Rekenkamer heeft de bedrijfsvoering van Jeugd en Gezin onderzocht. Onder de bedrijfsvoering vallen alle bedrijfsprocessen die ervoor zorgen dat Jeugd en Gezin functioneert: het financieel beheer en het materieelbeheer en de processen op het gebied van personeel, informatievoorziening, administratie, communicatie en huisvesting.

In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk geven we een beeld van de aspecten van de bedrijfsvoering die wij hebben onderzocht, omdat we ze van belang achten voor een goede publieke verantwoording. We hebben in het bijzonder gekeken of de minister «in control» is. We geven daarmee een vervolg aan het onderzoek Inrichting Programmaministerie Jeugd en Gezin (§ 3.1) en we hebben onderzoek gedaan naar de beheersing van de realisatie van een beleidsdoel (§ 3.2).

We staan in dit hoofdstuk ook stil bij hoe taken en verantwoordelijkheden zijn verschoven. De overheid verschuift de uitvoering van subsidies of de uitvoering van beleid bijvoorbeeld steeds meer van het Rijk naar uitvoeringsorganisaties en andere derden. Deze decentralisatie gaat vaak gepaard met de bundeling van verschillende geldstromen. Dit leidt tot de vraag of en hoe de minister zijn verantwoordelijkheid voor het beleid en het begrotingsgeld waar kan (blijven) maken. In dit kader hebben we onderzoek gedaan naar het beheer van de programma-uitgaven Jeugd en Gezin (§ 3.4).

De minister is in 2008 verder gegaan met de inrichting van Jeugd en Gezin. Hij heeft een begrotingsprocedure Jeugd en Gezin vastgesteld, en de Directie Financieel Economische Zaken (FEZ) van het Ministerie van VWS heeft een risicoanalyse van de Begroting Jeugd en Gezin 2009 gemaakt.

De bedrijfsvoering bij andere ministeries voor Jeugd en Gezin heeft niet geleid tot belangrijke fouten en onzekerheden in de rechtmatigheid of ondeugdelijke weergave van de financiële informatie van Jeugd en Gezin.

In het project Rijksdienst voor de Toekomst van het programma Vernieuwing Rijksdienst worden interdepartementale samenwerking en flexibilisering onderzocht. Hierbij wordt ook gekeken naar de werking van Jeugd en Gezin en WWI. Het is het voornemen voor de zomer 2009 een eerste notitie over de Rijksdienst voor de Toekomst op te stellen (Ministerie van BZK, 2009).

3.1 Inrichting Jeugd en Gezin

De bedrijfsvoering van Jeugd en Gezin vindt plaats bij verschillende departementen. Met een mandaatregeling (Staatscourant, 2007) is de verhouding tussen de minister voor Jeugd en Gezin en deze departementen vastgelegd. Bij de uitvoering van het programma wordt zo veel mogelijk aangesloten op de bestaande planning & controlcyclus van de betrokken departementen.

De secretaris-generaal (SG) van VWS en de directeur-generaal (DG) Jeugd en Maatschappelijke Zorg (van VWS) zijn ook de SG en de DG van Jeugd en Gezin. De programmadirectie Jeugd en Gezin is het eerste aanspreekpunt voor de uitvoering van het beleid, met de DG Jeugd en Maatschappelijke Zorg als eindverantwoordelijke.

De Directie FEZ van het Ministerie van VWS coördineert de begrotingscyclus van Jeugd en Gezin en de totstandkoming van het jaarverslag. De Directie Bedrijfsvoering (DBV) van het Ministerie van VWS voert de begrotingsadministratie uit en stelt de saldibalans en verantwoordingsstaat Jeugd en Gezin op.

In het onderzoek Inrichting Programmaministerie voor Jeugd en Gezin (Algemene Rekenkamer, 2008a) zijn wij nagegaan of de risico’s voor de bedrijfsvoering in kaart zijn gebracht en of er zo nodig beheersmaatregelen zijn getroffen. De minister stelde in zijn antwoord dat de bedrijfsvoering zich werkende weg heeft uitgekristalliseerd. Dit houdt in dat niet alle risico’s en mogelijke beheersmaatregelen vooraf in kaart zijn gebracht, maar dat dit gaandeweg gebeurt.

De minister heeft in 2008 voortgebouwd op de basis die in 2007 met de inrichting van Jeugd en Gezin was gelegd. Hij heeft een begrotingsprocedure voor Jeugd en Gezin vastgesteld, en de directie FEZ van het Ministerie van VWS heeft een risicoanalyse van de Begroting Jeugd en Gezin 2009 gemaakt.

3.2 Beheersing realisatie beleidsdoel artikel 2

Om inzicht te krijgen in de mate waarin het programma voor Jeugd en Gezin in control is bij het op rechtmatige wijze realiseren van een beleidsdoel hebben we onderzocht of voor operationele doelstelling 2.1 Kinderen en ouders/verzorgers krijgen laagdrempelige ondersteuning bij het opgroeien, opvoeden en verzorgen de sturing, het beheer en de verantwoording en controle in overeenstemming zijn met het afgesproken beleid, en of deze op logische wijze samenhangen:

• Is de informatie over de niet-financiële doelstellingen op orde?

• Is er een op dit beleid logisch aansluitende planning & controlcyclus?

• Zijn de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten rechtmatig?

• Zijn in de saldibalans de juiste standen van de aan dit beleid gekoppelde verplichtingen, vorderingen en voorschotten opgenomen?

Om de operationele doelstelling (OD) 2.1 te realiseren heeft de minister diverse instrumenten en financiële middelen ingezet (zie kader). Deze financieringsstromen hebben ieder hun eigen verantwoordingssystematiek, zowel inhoudelijk als financieel. De verantwoording over subsidies en specifieke uitkeringen gebeurt regulier aan het ministerie. Voor de verantwoording over de gelden via accres1 van het Gemeentefonds geldt dit niet.2

Begroting van Jeugd en Gezin 2008 OD 2.1 «Kinderen en ouders/verzorgers krijgen laagdrempelige ondersteuning bij het opgroeien, opvoeden en verzorgen»

De instrumenten waarmee de minister van Jeugd en Gezin operationele doelstelling (OD) 2.1 wilde bereiken, waren:

• Centra voor Jeugd en Gezin: specifieke uitkeringen gebundeld in de brede doeluitkering CJG;

• Elektronisch Kinddossier (EKD) en Verwijsindex risicojongeren (VIR):

Gemeentefonds via accres;

• Effectieve interventies: programma via ZonMw;

• Zorg- en adviesteams (ZAT): middelen van Ministerie van OCW;

• Helpdesk Privacy Jeugd en Gezin: subsidies;

• Censis, internaten voor schippers- en kermisjeugd: subsidies.

Hiervoor had hij de volgende financiële middelen tot zijn beschikking (afgeronde bedragen):

• begroot: € 269 miljoen;

• gedurende het jaar:

– € 5 miljoen extra voor tegemoetkoming in de kosten voor aanschaf van EKD, dat direct toegevoegd is aan het accres van het Gemeentefonds;

– € 10 miljoen toegevoegd inzake loonbijstelling;

– aantal kleinere niet gespecificeerde bedragen.

• besteed: € 274 miljoen.

Wij constateren dat op het niveau van de operationele doelstelling 2.1 transparante en consistente sturing, beheer, verantwoording en controle plaatsvindt. Dit wordt uitgevoerd door de beleidsdirecties Jeugdzorg, Publieke Gezondheid en Voeding, Gezondheidsbescherming en Preventie, de programmadirectie Jeugd en Gezin alsmede door de Directie Bedrijfsvoering van het Ministerie van VWS conform de mandaatregeling (Staatscourant, 2007). Tussentijds worden de beleidsmatige en de financiële kant afzonderlijk bewaakt. De aansluitingen tussen beleid en financiële middelen worden met name gemaakt in de periodes waarin het jaarverslag en de begroting worden opgesteld.

Met ingang van 2009 gaat de minister van VWS de ontwikkelingen in het beleid integraal volgen met behulp van de jaarplannen en managementcontracten. De minister van VWS bewaakt de financiële kant van het programma door de (voortgang van de) bestedingsplannen te controleren.

In 2008 is 2% meer besteed dan begroot. Dit is toegelicht in de suppletoire wetten en in de slotwet en als zodanig opgenomen in de financiële toelichting op het beleidsartikel. Alle middelen zijn rechtmatig besteed.

In het totaal aan bestedingen neemt de brede doeluitkering CJG een belangrijke plaats in (€ 243 miljoen1 van de€ 269 miljoen). Het betreft een specifieke uitkering, waarvan na de looptijd (2008–2011) een integrale verantwoording en vaststelling plaatsvindt. Conform de Tijdelijke regeling CJG (Staatscourant 2008) vindt jaarlijks een rapportage plaats. De gemeenten moeten de besteding van de doeluitkering jaarlijks in een bijlage van de jaarrekening opnemen. Daarnaast maakt elke gemeente jaarlijks binnen zes maanden een kort inhoudelijk verslag van de ontwikkeling van CJG. Jeugd en Gezin heeft voor de verantwoording over 2008 een voorgestructureerde vragenlijst naar de gemeenten opgestuurd. Deze vragenlijst is ter informatie aan de Tweede Kamer gestuurd (Jeugd en Gezin, 2009). De minister verwacht dat hij in het najaar van 2009 verslag kan doen van de voortgang van de CJG (Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2009).

Naast de brede doeluitkering CJG verstrekt Jeugd en Gezin subsidies. Het subsidiebeheer van deze OD is een aandachtspunt, zoals overigens voor het gehele subsidiebeheer van het Ministerie van VWS.

De beleidsinformatie over de CJG is in de afgelopen twee jaar verbeterd (zie § 4.2.1). Eerst was er alleen een algemene prestatie-indicator voor de CJG, maar in het Beleidsverslag 2008 is deze meer SMT (specifiek, meetbaar en tijdgebonden) geformuleerd. Zo staan er aantallen gemeenten in plaats van percentages en een CJG moet minimaal conform het basismodel ingericht zijn. Daarnaast hebben wij geconstateerd dat de beleidsdirectie Jeugdzorg de voortgang van CJG actief monitort.

Wij concluderen dat OD 2.1 wordt beheerst volgens de vastgestelde kaders en procedures. Er is sprake van een transparante verantwoording, ook als middelen deels buiten het gezichtsveld van de minister voor Jeugd en Gezin vallen.

3.3 Beheer programma-uitgaven Jeugd en Gezin

Het financieel beheer van de programma-uitgaven voor Jeugd en Gezin wordt uitgevoerd door vier Ministeries: SZW, VWS, Justitie en Financiën. In deze paragraaf bespreken we de financiële beheershandelingen die deze ministeries voor Jeugd en Gezin hebben verricht. We behandelen achtereenvolgens de volgende onderwerpen:

• doeluitkering Jeugdzorg (Ministerie van VWS);

• volledigheid ouderbijdragen (Ministerie van VWS);

• subsidiebeheer VWS (Ministerie van VWS);

• kindgebonden budget (Ministerie van Financiën).

Over de uitgaven die via de administratie van het Ministerie van SZW lopen (€ 3,4 miljard Algemene Kinderbijslagwet en € 3 miljoen Campussen) zijn geen bijzonderheden te melden. De fouten in Europese aanbestedingen (Raad voor de Kinderbescherming, Ministerie van Justitie) zijn toegelicht in paragraaf 2.1.

De financiële beheershandelingen die wij hieronder beschrijven, hebben niet geleid tot belangrijke fouten en onzekerheden in de rechtmatigheid of en deugdelijke weergave van de financiële informatie van Jeugd en Gezin.

3.3.1 Doeluitkering Jeugdzorg (zorgaanbod)

Toen de Wet op de jeugdzorg (WJZ) op 1 januari 2005 werd ingevoerd, waren de provincies, grootstedelijke regio’s en zorgaanbieders nog niet voldoende voorbereid op de veranderde wetgeving. In de nieuwe situatie versturen de provincies bij de aanvraag voor de doeluitkering Jeugdzorg (zorgaanbod) van het komende jaar (t+1) een ontwerp uitvoeringsprogramma. De verantwoording van de besteding van de doeluitkering door zorgaanbieders1 over het voorafgaande jaar (t-1) is onderdeel van het ontwerp uitvoeringsprogramma. De zorgaanbieders dienen hun verantwoording over het voorgaande jaar met een accountantsverklaring in bij de provincies. Uit deze accountantsverklaring moet blijken of de verantwoording voldoet aan de wettelijke eisen. Hiervoor is een controleprotocol opgesteld.

Een gevolg van de invoering van de WJZ per 1 januari 2005 was dat veel accountants geen rechtmatigheidsverklaring konden geven bij de verantwoording over de bestedingen in 2005. De staatssecretaris van VWS heeft de problematiek rond de verantwoording van de doeluitkering Jeugdzorg in 2006 in een brief aan de Tweede Kamer en de Algemene Rekenkamer gemeld (VWS, 2006).

Volgens de staatssecretaris van VWS moesten de provincies zich inzetten om de provinciale verantwoording van de besteding doeluitkering Jeugdzorg in ieder geval met ingang van boekjaar 2007 op orde te hebben. Ook zou het controleprotocol tussen provincie en instellingen worden aangepast.

In de bedrijfsvoeringsparagraaf van het Jaarverslag 2007 zegde het Ministerie van VWS toe dat de minister voor Jeugd en Gezin in de loop van 2008 de Tweede Kamer en de Algemene Rekenkamer zou informeren. Hij zou ons dan laten weten hoe het gaat met het beheer op provinciaal niveau van de doeluitkering Jeugdzorg en aangeven welke maatregelen hij eventueel gaat treffen (VWS, 2007). De minister voor Jeugd en Gezin is deze toezegging niet nagekomen. Dit komt doordat het de beoordeling van de verantwoordingsstukken 2007 niet in 2008 kon afronden.

De volgende punten verdienen aandacht in 2009 en zijn in een plan van aanpak uitgewerkt;

• afronden van de beoordeling van de verantwoording 2007 en het eventueel treffen van maatregelen richting de provincies;

• het informeren van de Tweede Kamer en de Algemene Rekenkamer over de stand van zaken rond het beheer van de doeluitkeringen;

• totstandkoming van het controleprotocol tussen provincies en instellingen;

• vastleggen van de administratieve organisatie en verbeteren van de controlehandelingen bij de Directie Bedrijfsvoering (Ministerie van VWS).

Wij zullen de voortgang van dit plan van aanpak volgen. De problemen rondom de verantwoording van de doeluitkering Jeugdzorg spelen al enige jaren. Deze gaan volgens ons verder dan louter financiële beheershandelingen van het Ministerie van VWS. De beleidsverantwoordelijkheid voor de jeugdzorg van de minister voor Jeugd en Gezin speelt hierbij ook een rol. Wij vragen de minister voor Jeugd en Gezin dan ook samen met de minister van VWS verder te werken aan het oplossen van deze problemen.

3.3.2 Volledigheid ouderbijdragen

De ouderbijdragen op grond van de WJZ worden vastgesteld en geïnd door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO). De volledigheid van de ontvangen ouderbijdragen kan al een aantal jaren niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld.

Een belangrijke component van de ouderbijdrage is de duur van het verblijf van een jongere bij een zorgaanbieder. Of de ouderbijdragen volledig zijn wordt mede bepaald door de juiste registratie van aan- en afmeldingen van jongeren bij de bureaus Jeugdzorg en de zorgaanbieders. In de verbeterplannen van de provincies is daarom opgenomen dat de zorgaanbieders de aan- en afmeldingen beter moeten gaan registreren.

Omdat de directie Jeugdzorg (van het Ministerie van VWS) in 2008 niet beschikte over gegevens van het LBIO, kon zij de verantwoordingen van provincies over 2007 niet op een correcte wijze controleren. Hierdoor hebben wij niet kunnen vaststellen wat het effect is van de maatregelen die de provincies nemen om de juistheid van de geregistreerde aan- en afmeldingen te waarborgen.

Wij vragen daarom aan de minister voor Jeugd en Gezin of hij alsnog de gegevens wil opvragen die nodig zijn om de provinciale verantwoordingen 2007 correct te beoordelen. Ook adviseren we dat hij in overleg met de minister van VWS duidelijke afspraken maakt over hoe ze de provinciale verantwoordingen in 2009 gaan beoordelen. Ook moeten de ministers vaststellen of er inmiddels voldoende zekerheid bestaat over de volledigheid van de ouderbijdragen.

3.3.3 Subsidiebeheer Ministerie van VWS

De uitgaven voor subsidies Opvoedondersteuning en Gezonde leefstijl bedragen € 41 miljoen. Het Ministerie van VWS heeft voor € 3,8 miljoen aan onrechtmatige betalingen gedaan, omdat er betaald is voordat de definitieve beschikking was opgesteld. Daarnaast zijn er nog een paar andere onvolkomenheden in het subsidiebeheer dat het Ministerie van VWS ten behoeve van Jeugd en Gezin verricht. De belangrijkste onvolkomenheden zijn dat essentiële stukken in het dossier ontbreken en dat uitgevoerde beheershandelingen onvoldoende zijn vastgelegd. In het bijzonder bij de controle van de «verleningen gesloten Jeugdzorg» heeft het extra tijd en inspanning gekost om de benodigde documenten te verzamelen.

Voor de andere bevindingen uit het onderzoek naar het subsidiebeheer van het Ministerie van VWS verwijzen we naar het Rapport bij het Jaarverslag 2008 van het Ministerie van VWS (XVI).

3.3.4 Kindgebonden budget

De minister voor Jeugd en Gezin is verantwoordelijk voor het beleid en de uitgaven met betrekking tot de kindertoeslag c.q. kindgebonden budget. Hij is echter niet verantwoordelijk voor de uitvoering hiervan. Deze verantwoordelijkheid ligt bij het kantoor Toeslagen (Ministerie van Financiën).

In 2008 zijn er alleen voorschotten verstrekt. Er is een onzekerheid van 0,7% (€ 5,5 miljoen) in de uitgaven. Deze wordt vooral veroorzaakt door de onzekerheid over het begrip toeslagpartner bij de kindertoeslag/kindgebonden budget. Wij adviseren de minister voor Jeugd en Gezin na te gaan hoe de onzekerheid over dit begrip kan worden weggenomen.

4 INFORMATIE OVER BELEID NADER BESCHOUWD

Jaarlijks doet de Algemene Rekenkamer aanvullend onderzoek naar de beleidsinformatie. Hierbij staan de volgende vragen centraal: is er in de begroting en in het jaarverslag concrete informatie beschikbaar over beleid (§ 4.1) en kan de Tweede Kamer die informatie gebruiken (§ 4.2)? Ten slotte staan we stil bij de ontwikkelingen in de beleidsinformatie (§ 4.3).

Het Jaarverslag 2008 Jeugd en Gezin is onderdeel van een experiment waartoe de minister van Financiën in 2007 heeft besloten, in overleg met de Tweede Kamer en de Algemene Rekenkamer. Het doel van het experiment is om het jaarverslag meer focus en politieke zeggingskracht te geven en de verantwoordingslasten te verminderen. Het experiment houdt in dat de minister zich in het beleidsverslag in het jaarverslag uitgebreid verantwoordt over de kabinetsdoelstellingen uit het coalitieakkoord en over enkele departementspecifieke beleidsprioriteiten. Op basis van de verantwoording over deze prioriteiten trekt de minister beleidsconclusies. Ook wordt de koppeling tussen de middelen (in de beleidsartikelen) en het beleid (in het beleidsverslag) inzichtelijk gemaakt. Over beleidsartikelen die niet onder de kabinetsdoelstellingen vallen, neemt de minister in het jaarverslag alleen een financiële verantwoording op en geen informatie over prestaties en doelen.

De Jaarverslagen 2008 van de Ministeries van LNV, VWS, VROM, BuiZa en het Jaarverslag 2008 Wonen, Wijken en Integratie maken ook deel uit van het experiment.1

Bij de start van het experiment is afgesproken dat de ministers samen met het jaarverslag minimaal één beleidsdoorlichting meesturen naar de Tweede Kamer. Deze beleidsdoorlichting maakt geen deel uit van het jaarverslag en valt daarom buiten de reikwijdte van het jaarlijkse rechtmatigheidsonderzoek van de Algemene Rekenkamer.

Zoals de minister in zijn jaarverslag aangeeft is er geen beleidsdoorlichting bij het jaarverslag gevoegd, omdat Jeugd en Gezin veel nieuw beleid kent. In 2009 is wel een evaluatieonderzoek naar de WJZ gestart. Dit onderzoek is naar verwachting van de minister eind 2009 gereed.2

Het Jaarverslag 2008 is het eerste jaarverslag van Jeugd en Gezin.

In het jaarverslag zijn vergelijkende cijfers uit 2006 en 2007 opgenomen.

Bij drie kabinetsprioriteiten in het jaarverslag trekt de minister in de toelichting een beleidsconclusie. Dat zijn de kabinetsdoelstellingen;

• Doelstelling 30: In 2011 worden jeugdigen en hun ouders snel en goed ondersteund.

• Doelstelling 31: De wachttijden voor de geïndiceerde jeugdzorg blijven beperkt tot maximaal negen weken na indicatiestelling en kinderbeschermingsmaatregelen kunnen sneller worden ingezet.

• Doelstelling 32: Bestrijding kindermishandeling door versterking van preventie, signalering en ingrijpen.

De toelichting bij de vierde kabinetsprioriteit heeft meer een beschrijvend karakter. Dit betreft doelstelling 50: Een reductie van de criminaliteit van 25% in 2010 ten opzichte van 2002.

4.1 Beschikbaarheid van de beleidsinformatie

4.1.1 Begroting

Wij onderzoeken ieder jaar hoe de minister zich in het jaarverslag verantwoordt over het realiseren van doelen, prestaties en de inzet van middelen die met de begroting zijn afgesproken. In overeenstemming met het experiment heeft de minister voor Jeugd en Gezin in het jaarverslag geen informatie opgenomen over de realisatie van doelen en prestaties op het niveau van beleidsartikelen. Daarom hebben we ons gebruikelijke onderzoek naar de beschikbaarheid van beleidsinformatie bij Jeugd en Gezin alleen uitgevoerd voor de Begroting 2009. We zijn nagegaan of de minister per operationele doelstelling informatie heeft opgenomen over doelen, prestaties en middelen en zo niet, of het ontbreken van die informatie uitgelegd wordt (het zogenoemde «comply or explain»-principe). Hierdoor wordt voor de Tweede Kamer inzichtelijk hoeveel beleidsinformatie beschikbaar was in de begroting en welke prestatiegegevens er ten minste verzameld behoren te worden door de minister.

De resultaten van ons onderzoek zijn weergegeven in figuur 3. Om de ontwikkeling in de tijd te laten zien, hebben we de beschikbaarheid van informatie in de Begroting 2009 vergeleken met de resultaten van het onderzoek naar de Begroting 2008.

kst-31924-XVII-4-4.gif

De begroting Jeugd en Gezin bestaat uit slechts drie artikelen. Er zijn in totaal drie algemene doelstellingen en zes operationele doelstellingen. Dit betekent dat één wijziging in de beantwoording van de vragen kan leiden tot een aanzienlijke wijziging in de totaalscore.

De eerste vraag «Wat willen we bereiken?» scoort hoog. De drie algemene doelstellingen zijn in combinatie met de zes operationele doelstellingen voldoende specifiek, meetbaar en tijdgebonden geformuleerd.

De minister voor Jeugd en Gezin heeft in de Begroting 2008 toegezegd dat hij de prestatie-indicatoren verder gaat ontwikkelen. Dit is bijvoorbeeld gebeurd bij de operationele doelstellingen van artikel 3. Daar is namelijk een verdere invulling gegeven aan de streefwaarden van de prestatie-indicatoren. We stellen vast dat de vraag «Wat gaan we daarvoor doen?» in vergelijking met 2008 beter is beantwoord.

De vraag «Welke middelen gaan we daarvoor inzetten?» scoort in de Begroting 2009 net zoals in de Begroting 2008 100%.

4.1.2 Jaarverslag

Algemeen

Als gevolg van het experiment wordt informatie over de realisatie van prestaties en doelen niet meer op het niveau van beleidsartikelen gegeven in het jaarverslag. Een deel van de beleidsinformatie (doelen en prestaties) over niet-prioritaire doelstellingen wordt hierdoor niet meer in het jaarverslag gepresenteerd. Deze informatie wordt volgens afspraak nog wel verzameld door het ministerie, in ieder geval ten behoeve van de volgende begroting. Wij hebben onderzocht of Jeugd en Gezin zich aan deze afspraak heeft gehouden.

Bij Jeugd en Gezin wordt de beleidsinformatie decentraal beheerd. De verantwoordelijke beleidsdirectie houdt een dossier bij en verzamelt daarin de relevante beleidsinformatie.

Wij hebben ook onderzocht hoe de minister voor Jeugd en Gezin zich in het jaarverslag verantwoordt over het realiseren van de kabinetsdoelstellingen en de departementale beleidsprioriteiten, de daarvoor geleverde prestaties en de daarmee gemoeide uitgaven.

Zowel de nota Alle kansen voor kinderen (Jeugd en Gezin 2007b) als de Beleidsagenda 2008 (Jeugd en Gezin, 2008c) zijn opgebouwd rond drie thema’s: opgroeien doe je in een gezin, omslag naar preventie en vrijblijvendheid voorbij. Ook in het Beleidsverslag 2008 hanteert de minister deze onderverdeling. In tabel 2 op de volgende pagina is een relatie gelegd tussen deze drie thema’s, de kabinetsdoelstellingen en de operationele doelstellingen.

Tabel 2: Thema’s, operationele doelstellingen en kabinetsdoelstellingen in het beleidsverslag Jeugd en Gezin 2008
Thema en behandelde onderwerpenOperationele doelstelling en kabinetsdoelstelling
1. Het Gezin – kindgebonden budget1 – overige financiële ondersteuning – Gezin en werk – Kind en scheidingOperationele doelstelling: Geen   Kabinetsdoelstelling: Geen
2 Omslag naar Preventie – Centra voor Jeugd en Gezin – Zorg en Adviesteams – Elektronisch Kinddossier – Verwijsindex risicojongeren – Diversiteit in jeugdbeleid – Jeugdparticipatie – Gezond opgroeien – Landelijke jeugdmonitor – KindermishandelingOperationele doelstelling: 2.1, 2.2, 3.1 en 3.2.   Kabinetsdoelstelling: 30 en 32
3. Vrijblijvendheid voorbij – Aanpak wacht en doorlooptijden – Kinderbescherming – Gesloten Jeugdzorg – CampussenOperationele doelstelling: 2.1, 3.1, 3.3 Kabinetsdoelstelling: 31 en 50

1 Hierbij wordt tevens de AKW behandeld.

In het beleidsverslag Jeugd en Gezin behandelt de minister de gehele begroting van 2008. Artikel 1 Gezin en Inkomen van de begroting heeft geen operationele doelstelling en is evenmin een kabinetsprioriteit, maar wordt in het beleidsverslag behandeld onder het thema Het Gezin. Artikel 2 en 3 van de begroting en de bijbehorende kabinetsdoelstellingen komen aan bod bij de Omslag naar preventie en De vrijblijvendheid voorbij.

Kabinetsprioriteiten

Wij zijn nagegaan hoe Jeugd en Gezin de kabinetsdoelstellingen in het beleidsverslag toelicht.

Vier kabinetsdoelstellingen hebben betrekking op het beleidsterrein Jeugd en Gezin. De indicatoren bij deze vier kabinetsdoelstellingen presenteert de minister zo veel mogelijk op de volgende wijze:1

• beoogde waarde in 2008;

• gerealiseerde waarde in 2008;

• beoogde waarde in 2009.

Vervolgens licht de minister de indicatoren toe.

Bij drie kabinetsprioriteiten in het jaarverslag trekt de minister in de toelichting een beleidsconclusie. Dat zijn de kabinetsdoelstellingen;

• Doelstelling 30: In 2011 worden jeugdigen en hun ouders snel en goed ondersteund.

• Doelstelling 31: De wachttijden voor de geïndiceerde jeugdzorg blijven beperkt tot maximaal negen weken na indicatiestelling en kinderbeschermingsmaatregelen kunnen sneller worden ingezet.

• Doelstelling 32: Bestrijding kindermishandeling door versterking van preventie, signalering en ingrijpen.

De toelichting bij de vierde kabinetsprioriteit heeft meer een beschrijvend karakter. Dit betreft doelstelling 50: Een reductie van de criminaliteit van 25% in 2010 ten opzichte van 2002.

Voorbeeld beleidsconclusie uit het beleidsverslag

Kabinetsdoelstelling 32: Bestrijding kindermishandeling door het versterken van preventie, signaleren en ingrijpen.

Eind 2008 hadden alle centrumgemeenten, stadsregio’s en provincies zich formeel gecommitteerd aan de aanpak kindermishandeling en was een flink aantal regiocoördinatoren aangemeld. Daarmee lig ik op koers bij het realiseren van mijn beleid voor doelstelling 32. De ontwikkeling van Centra voor Jeugd en Gezin en Zorg- en Adviesteams dragen in belangrijke mate bij aan de realisatie van een sluitende keten in de aanpak van kindermishandeling.

Uitgaven en prestaties

Het Jaarverslag 2008 Jeugd en Gezin wijkt af van artikel 54, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001, want hierin zijn geen oudere jaren opgenomen. De Begroting 2008 is immers de allereerste begroting van Jeugd en Gezin. Wel zijn er vergelijkende cijfers uit 2006 en 2007 opgenomen in de tabel Financieel beeld Jeugd en Gezin in 2006 en 2007. Dit zijn de realisatiecijfers uit de voor Jeugd en Gezin relevante uitgaven en ontvangsten op de begrotingen van de Ministeries van VWS, Justitie en SZW.

Wij zijn nagegaan of er in het beleidsverslag een koppeling is gemaakt tussen de operationele doelstellingen, de vier kabinetsprioriteiten en de uitgaven die hiermee worden verantwoord. Hiervoor heeft de minister zoals afgesproken met het Ministerie van Financiën de Financiële tabel beleidsverslag 2008 opgenomen. In de kolom «financieel belang» van deze tabel staan zo veel mogelijk de realisatiecijfers, maar er zijn ook begrotingsmutaties opgenomen.

Een vergelijkbare tabel met geraamde uitgaven per kabinetsdoelstelling in de periode 2009–2011 is ook opgenomen in de Begroting 2009 (Jeugd en Gezin, 2008b, blz. 15).

In de Rijksbegrotingsvoorschriften 2009 (model 3.30) wordt gesteld dat bij de toelichting van de budgettaire gevolgen van het beleid opmerkelijke verschillen tussen de budgettaire raming en de realisatie in het verslagjaar moeten worden toegelicht.

De minister voor Jeugd en Gezin licht alle veranderingen ten opzichte van de vastgestelde begroting die groter zijn dan € 3 miljoen of groter zijn dan 3% van het budget bij de beleidsartikelen toe.1

4.2 Bruikbaarheid van de beleidsinformatie

De Algemene Rekenkamer heeft niet alleen gekeken naar de beschikbaarheid van informatie over beleid in het Jaarverslag 2008 en de Begroting 2009. Wij hebben ook onderzocht of de informatie in het beleidsverslag bruikbaar is voor de Tweede Kamer. De Tweede Kamer moet zich met deze informatie een oordeel kunnen vormen over de mate waarin een minister de kabinetsprioriteiten en departementspecifieke beleidsprioriteiten heeft gerealiseerd met behulp van de daarvoor geleverde prestaties en ingezette middelen. Dit jaar hebben we onderzoek gedaan naar twee indicatoren uit artikel 2 Gezond opgroeien.

Twee indicatoren in Begroting en Jaarverslag 2008 Jeugd en Gezin

De indicatoren die wij hebben onderzocht, zijn:

1. het percentage gemeenten dat bereikt wordt met een Centrum voor Jeugd en Gezin;

2. het percentage zorg- en adviesteams voor alle schoolgaande leeftijdsgroepen.

Deze indicatoren horen bij:

– Operationele doelstelling 2.1: Kinderen en hun ouders/verzorgers krijgen laagdrempelige ondersteuning bij het opgroeien, opvoeden en verzorgen.

– Doelstelling 30: In 2011 worden jeugdigen en hun ouders snel en goed ondersteund.

Een gezamenlijk kenmerk van deze twee indicatoren is dat gemeenten hiermee in samenwerking met andere partijen het jeugdbeleid vormgeven. Voor beide indicatoren geldt een streefwaarde van 100% in 2011. Wij hebben onderzocht of de informatie van de indicatoren deugdelijk tot stand gekomen is. Daarnaast hebben we gekeken of de indicatoren valide zijn: in hoeverre geven zij een indicatie van de mate waarin de minister zijn doel bereikt?

4.2.1 Centrum voor Jeugd en Gezin

In het bestuursakkoord Samen aan de slag (BZK, Financiën en de VNG 2007) is afgesproken dat elke gemeente vóór 2012 een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) inricht. Het Rijk en de gemeenten willen hiermee opvoed- en opgroeiondersteuning voor ouders en kinderen vanzelfsprekend maken en zorgen dat deze ondersteuning makkelijk te bereiken en voldoende voorhanden is. Het Centrum voor Jeugd en Gezin biedt:

• een fysieke plek waar ouders en kinderen terecht kunnen (inloopfunctie) voor onder meer advies, informatie, instructie en cursussen (eventueel gekoppeld aan school, consultatiebureau, eerstelijns gezondheidscentrum, buurthuis of apart; het is aan de gemeenten om dit vorm te geven);

• lichte hulp (stut en steun, hulp bij gedragsproblematiek, opvoedhulp);

• zicht op logistiek en distributie. Op het CJG kunnen verschillende partijen onder andere werkprocessen afstemmen, daadwerkelijke hulp leveren en/of organiseren na signalering en screening, inzet van hulp coördineren bij meervoudige problemen;

• de Jeugdgezondheidszorgfunctie en de Wet Maatschappelijke Ondersteuningfunctie (WMO-prestatieveld 2);

• een schakel tussen bureaus Jeugdzorg en de zorg- en adviesteams.

De minister voor Jeugd en Gezin hanteert de volgende streefwaarden voor het aantal gemeenten met een Centrum voor Jeugd en Gezin.

Tabel 3: Streefcijfers gemeenten met CJG.
JaarBegroting 2008Jaarverslag 2008Handelingen 20091
200810%50 gemeenten50 gemeenten
2009 125 gemeenten125 gemeenten
2010  300 gemeenten
2011100%Alle gemeentenAlle gemeenten

1 Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2009.

Op dit moment is 85% van de gemeenten een CJG aan het ontwikkelen. Volgens het Jaarverslag 2008 zijn er in 2008 46 gemeenten met een CJG. Daarnaast zijn er minimaal 25 gemeenten die nog geen CJG geopend hebben, maar wel beschikken over ten minste een inlooppunt en een samenwerkingsverband in lijn met het basismodel CJG.

De minister voor Jeugd en Gezin rapporteert in het jaarverslag in aantal gemeenten met een CJG in plaats van het percentage gemeenten met een CJG, zoals in de Begroting 2008. Deze andere wijze van presenteren verandert de informatiewaarde van deze indicator niet.

De CJG’s worden gefinancierd met de Tijdelijke regeling CJG1 (Staatscourant, 2007). In deze regeling zijn bepalingen opgenomen waarmee de minister van Jeugd en Gezin kan monitoren hoe de implementatie van de CJG’s vordert. De bepalingen zijn:

• Elke gemeente zendt jaarlijks een verslag over het CJG naar de minister voor Jeugd en Gezin;

• In de periode 2008–2011 wordt in de gemeentelijke jaarrekeningen verantwoording afgelegd over de besteding van de brede doeluitkering CJG.

De directie Jeugdzorg onderzoekt zelf de voortgang van de oprichting van CJG’s.

Wij constateren dat de prestatie-indicator «Aantal gemeenten met een CJG» deugdelijk tot stand is gekomen. Met behulp van de indicator kan de minister monitoren hoeveel CJG’s zijn ingericht. De indicator geeft geen informatie over de effectiviteit van de CJG’s. De effectiviteit van de CJG’s zal afzonderlijk moeten worden vastgesteld, als we de realisatie van OD 2.1 en kabinetsdoelstelling 30 (in 2011 worden jeugdigen en hun ouders snel en goed ondersteund) willen beoordelen.

4.2.2 Zorg- en adviesteam

Een Zorg- en Advies team (ZAT) is een multidisciplinair samenwerkingsverband rondom scholen dat jongeren met problemen diagnosticeert, begeleidt of doorverwijst. Een ZAT wordt pas ingeschakeld, als de problemen van de jongeren niet binnen de scholen zijn op te lossen. De beleidsfilosofie is dat elk kind met problemen snelle en passende hulp kan krijgen.

De partijen die bij de ZAT’s betrokken zijn (waaronder gemeente, scholen en jeugdzorg), krijgen geen geld om een ZAT in te stellen en te onderhouden. Uitgangspunt is dat alle partijen een belang hebben bij de samenwerking in ZAT’s, dus zij moeten deze samenwerking bekostigen uit de reguliere middelen.

De minster voor Jeugd en Gezin en de staatssecretarissen van OCW hebben de Tweede Kamer over het ZAT-beleid geïnformeerd (Jeugd en Gezin 2008c en Jeugd en Gezin, 2008d). In deze brieven bevestigen zij de ambitie van het kabinet om in 2012 in alle onderwijssectoren (primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs) goed functionerende ZAT’s te hebben. Volgens de minister en staatssecretarissen moet de rijksoverheid drie taken vervullen om deze ambitie te realiseren:

• ZAT’s ondersteunen;

• wetgeving over ZAT’s vastleggen;

• ZAT’s monitoren.

Voor de ondersteuning van de ZAT’s is met ingang van 2009 een landelijk steunpunt opgericht. Wetgeving over de ZAT’s is in voorbereiding. Via de begroting van het Ministerie van OCW is tot en met 2011 jaarlijks € 1,75 miljoen beschikbaar om gemeenten, scholen, provincies en hulpverlening te ondersteunen bij het opzetten van de ZAT’s.

De minister voor Jeugd en Gezin rapporteert in zijn jaarverslag over de dekking van ZAT’s in de onderwijssectoren 2007 en geeft streefcijfers voor 20081, 2009 en 2010.

Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) inventariseert bij scholen en gemeenten hoe het staat met de ZAT’s. Daarnaast stelt het instituut al enkele jaren de landelijke monitor ZAT’s op.

Het beoordelen van de effectiviteit van de ZAT’s vraagt om intensief en longitudinaal onderzoek. De effectiviteit van de ZAT’s wordt daarom op een beperkt aantal locaties afzonderlijk gemeten.

Wij concluderen dat de prestatie-indicator percentage ZAT’s per onderwijssector deugdelijk tot is stand gekomen. Daarbij willen wij twee kanttekeningen maken:

• Er is sprake van een hoge non-respons op de vragenlijsten die het NJi uitzet bij scholen en gemeenten (40%). Wij hebben niet kunnen vaststellen welke invloed deze non-respons heeft op het opstellen van de prestatie-indicator.

• Wij hebben nagevraagd of er afspraken met het NJi zijn gemaakt over de gewenste betrouwbaarheid van de prestatie-indicator. Voor zover ons bekend zijn dergelijke afspraken niet gemaakt.

Met behulp van de indicator kan de minister monitoren in hoeverre de ZAT’s zijn ingericht. De indicator geeft geen informatie over de effectiviteit van de ZAT’s. De effectiviteit van de ZAT’s zal afzonderlijk moeten worden vastgesteld, als we de realisatie van OD 2.1 en kabinetsdoelstelling 30 (in 2011 worden jeugdigen en hun ouders snel en goed ondersteund) willen beoordelen.

4.3 Ontwikkelingen in de beleidsinformatie

4.3.1 Informatie over verantwoordelijkheden

De minister van Jeugd en Gezin heeft binnen zijn beleidsterrein «directe verantwoordelijkheden» en «medebetrokkenheid». Bij medebetrokkenheid is een andere bewindspersoon eerstverantwoordelijke voor een dossier. In ons onderzoek Inrichting Programmaministerie Jeugd en Gezin (Algemene Rekenkamer, 2008a) constateren wij dat het begrip medebetrokkenheid in de Begroting 2008 niet wordt geëxpliciteerd, ingevuld en uitgewerkt. In de Begroting 2008 voor Jeugd en Gezin wordt bovendien de medebetrokkenheid bij de beleidsterreinen niet genoemd. De primair verantwoordelijke minister wijst doorgaans ook niet op de medebetrokkenheid van de minister voor Jeugd en Gezin.

Wij hebben vastgesteld dat de informatie over de verantwoordelijkheden van de minister voor Jeugd en Gezin in de Begroting 2009 is verbeterd in vergelijking met de Begroting 2008.

4.3.2 Overdracht begrotingsmiddelen Ministerie van Justitie

In de Begroting 2008 Jeugd en Gezin zijn begrotingsmiddelen opgenomen die voorheen deel uitmaakten van de begrotingen van de Ministeries van SZW, VWS en Justitie. Wij zijn aan de hand van begrotingen nagegaan hoe in 2007 de overdracht van begrotingsmiddelen van Justitie naar Jeugd en Gezin is verlopen. In tabel 4 hebben we gegevens uit de begroting van Justitie vergeleken met gegevens uit de begroting Jeugd en Gezin.

Tabel 5: Overdracht begroting Justitie naar Jeugd en Gezin (bedragen x € 1 000)
Kolom 1 Omschrijving Kolom 2 Artikel Justitie Kolom 3 Artikel Jeugd en GezinKolom 4 Overdracht uit Begroting JustitieKolom 5 Begroting Jeugd en Gezin 2008Kolom 6 Bedrijfsvoering 2008
Raad voor de Kinderbescherming14.1.13.2€ 63 356€ 69 000Justitie
Bureaus Jeugdzorg voogdij en OTS14.1.33.2€ 186 193€ 211 000Justitie
Opvang AMV14.3.23.2€ 10 899€ 11 000Justitie
Voogdij AMV14.3.23.2€ 7 316€ 7 000Justitie
LBIO14.1.23.2€ 4 390€ 4 000Justitie
Overige14.1.43.2€ 7 893€ 2 000Justitie
JJI/Gesloten Jeugdzorg14.23.1€ 53 000€ 85 000VWS
Totaal  € 333 047€ 389 000 

Als uitgangspunt voor de analyse van de overdracht van begrotingsmiddelen hebben we het bedrag genomen dat volgens het Ministerie van Justitie naar Jeugd en Gezin wordt overgeheveld (Ministerie van Justitie, 2007, blz. 20). In de begroting wordt dit bedrag (€ 333 miljoen) niet verder uitgesplitst. De Directie FEZ van het Ministerie van Justitie heeft het bedrag onderverdeeld in posten en bij elke post een omschrijving en een artikelnummer van herkomst gegeven. Deze uitsplitsing is opgenomen in de eerste, tweede en vierde kolom van de tabel.

Vervolgens hebben we de Begroting Jeugd en Gezin 2008 bekeken. In de Begroting 2008 voor Jeugd en Gezin zijn conversietabellen opgenomen (Jeugd en Gezin, 2007c). Daarin wordt de relatie gelegd tussen het begrotingsartikel 2007 van het oorspronkelijke departement en het begrotingsartikel 2008 voor Jeugd en Gezin. In de conversietabellen zijn geen geldbedragen opgenomen.

Aan de hand van de conversietabellen en de toelichting in artikel 3 hebben we de bedragen herleid die Jeugd en Gezin na de overdracht van de begrotingsmiddelen van het Ministerie van Justitie in de begroting heeft opgenomen. Deze staan in de vijfde kolom van de tabel, het bijbehorende artikelnummer staat in de derde kolom.

De grootste verschillen tussen de vierde kolom «Overdracht uit Begroting Justitie» en de vijfde kolom «Begroting Jeugd en Gezin 2008» zijn als volgt te verklaren:1

1) Raad voor de Kinderbescherming (toename): extra middelen (zie verdiepingsbijlage Begroting Jeugd en Gezin, artikel 3).

2) Bureaus Jeugdzorg voogdij en OTS (toename): extra middelen (zie verdiepingsbijlage Begroting Jeugd en Gezin, artikel 3).

3) Gesloten Jeugdzorg: de post gesloten Jeugdzorg (€ 85 miljoen) in de begroting voor Jeugd en Gezin bestaat naast de € 53 miljoen van het Ministerie van Justitie ook uit middelen van het Ministerie van VWS.

4) Overige (afname): dit betreft opvoeding en ondersteuning. Een groot gedeelte van deze middelen zijn bij een ander artikel van Jeugd en Gezin en bij de begroting van het Ministerie van VWS terechtgekomen.

Jeugd en Gezin heeft geen eigen apparaat. Justitie heeft wel begrotingsmiddelen aan Jeugd en Gezin overgedragen, maar is in de meeste gevallen nog steeds verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering. Dat geldt niet voor de gesloten jeugdzorg. Daar is de verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering in handen van het Ministerie van VWS. Wij hebben dit in de zesde kolom van de tabel aangegeven.

Wij constateren dat de exacte omvang van de middelen die bij deze overdracht van de budgetten zijn betrokken, niet eenvoudig uit de twee begrotingen kunnen worden herleid, maar dat het met enige toelichting wel mogelijk is.

4.3.3 Gesloten jeugdzorg

Er wordt gewerkt aan het opbouwen van de capaciteit voor gesloten jeugdzorg. Gesloten jeugdzorg is bedoeld voor jongeren met ernstige gedragsproblemen, die voorheen op civielrechtelijke titel in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI, Ministerie van Justitie) werden geplaatst. Vanaf 2008 is de gesloten jeugdzorg een verstrekking op basis van de WJZ. Het aanbod voor de gesloten jeugdzorg wordt op twee manieren gerealiseerd. Enerzijds door de ontwikkeling van nieuwe capaciteit en anderzijds door het omvormen van JJI’s tot instellingen voor gesloten Jeugdzorg.

In 2008 zijn vijf particuliere JJI’s aangewezen voor gesloten Jeugdzorg. De minister voor Jeugd en Gezin verstrekt aan instellingen voor gesloten Jeugdzorg een subsidie. Hiervoor is € 53 miljoen overgeheveld van de begroting van het Ministerie van Justitie naar de begroting Jeugd en Gezin. De totale uitgaven gesloten Jeugdzorg in de begroting Jeugd en Gezin 2008 zijn € 85 miljoen.

Per 1 februari 2009 zijn twee JJI’s van het Rijk aangewezen om onder de politieke verantwoordelijkheid van de minister voor Jeugd en Gezin te fungeren als rijksinstelling voor gesloten jeugdzorg. Deze rijksinstellingen krijgen de status van tijdelijke baten-lastendiensten. In de eerste suppletoire begroting zullen de indicatieve openingsbalansen worden opgenomen. De uitgaven op jaarbasis voor de twee rijksinstellingen worden geraamd op € 31,2 miljoen.

Wij voeren momenteel een onderzoek naar de gesloten jeugdzorg uit waarin wij onder meer onderzoeken of het aantal benodigde plaatsen gesloten jeugdzorg gerealiseerd wordt, welke knelpunten daarbij eventueel zijn ontstaan en hoe het aantal benodigde plaatsen gesloten jeugdzorg is onderbouwd.

5. REACTIE MINISTER EN NAWOORD ALGEMENE REKENKAMER

5.1 Reactie minister

De minister voor Jeugd en Gezin heeft op 27 april 2009 gereageerd op ons Rapport bij het Jaarverslag 2008 van Jeugd en Gezin. Hieronder volgt de integrale tekst van zijn reactie (§ 5.1). De reactie staat ook op onze website: www.rekenkamer.nl. De reactie gaf ons aanleiding tot een nawoord (§ 5.2).

«Naar aanleiding van uw conceptrapport «Rapport bij het Jaarverslag 2008» doe ik u hierbij mijn reactie toekomen. Met belangstelling heb ik kennisgenomen van uw rapport. Het doet mij genoegen dat u in uw rapport constateert dat ik transparant verantwoording afleg over de realisatie van mijn beleid, de rechtmatigheid van mijn begrotingsuitvoering en de bedrijfsvoering. In mijn reactie ga ik in op de kwaliteitskaart, de ontwikkelingen bij de doeluitkering Jeugdzorg en volledigheid ouderbijdragen.

Kwaliteitskaart

Met ingang van dit rapport heeft u met de kwaliteitskaart een nieuw instrument geïntroduceerd. Hiermee beoogt u de uitkomsten van uw onderzoek op een aansprekende manier te presenteren en zichtbaar te maken welke beleidsartikelen geraakt worden door de geconstateerde onvolkomenheden. Ik denk dat een dergelijk instrument zeer waardevol kan zijn en waardeer uw inzet bij de ontwikkeling van dit instrument. Ik signaleer echter een aantal beperkingen bij de huidige kaart, waardoor deze op een aantal onderdelen weinig gebruiks- en informatiewaarde heeft en een vertekend beeld geeft.

Deel I van de kaart is niet relevant voor Jeugd en Gezin, omdat voor de uitvoering van mijn beleid gebruik wordt gemaakt van de bedrijfsvoeringsprocessen bij de ministeries VWS, SZW, Justitie, OCW en Financiën. In deel II van de kwaliteitskaart worden de onvolkomenheden die bij deze ministeries geconstateerd zijn en (gedeeltelijk) betrekking hebben op mijn beleidsartikelen weergegeven als «geïmporteerde onvolkomenheden». Hier signaleer ik een belangrijke beperking van de kwaliteitskaart. Er wordt in deel II van de kaart geen rekening gehouden met het feit of deze gevolgen daadwerkelijk geconstateerd zijn en met de relevantie van de (mogelijke) onvolkomenheid voor dit artikel. Hierdoor wordt het beeld van de bedrijfsvoering negatief vertekend. Dat kan ook niet uw bedoeling zijn.

Doeluitkering Jeugdzorg

In uw rapport besteedt u aandacht aan de al langer bestaande knelpunten ten aanzien van de doeluitkering Jeugdzorg. Om de problemen rondom de verantwoording van de doeluitkering Jeugdzorg op te lossen is een plan van aanpak opgesteld. Omdat er zowel beleidsmatige aspecten als beheersaspecten een rol spelen bij het oplossen van de problemen, zal bij de uitwerking nauw worden samen gewerkt met het ministerie van VWS.

Volledigheid ouderbijdragen

In uw rapport constateert u dat de volledigheid van de ontvangen ouderbijdragen al een aantal jaren niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld. Het systeem van ouderbijdragen is door mij nader onderzocht en ik verwacht binnenkort met maatregelen te kunnen komen, waarmee onder andere dit probleem wordt opgelost.«

5.2 Nawoord Algemene Rekenkamer

In dit nawoord gaan we in op de opmerkingen van de minister over de doeluitkering Jeugdzorg, de volledigheid van de ouderbijdragen en over de kwaliteitskaart bedrijfsvoering.

Kwaliteitskaart bedrijfsvoering

Wij danken de minister voor zijn waardering voor de inzet van de Algemene Rekenkamer bij de ontwikkeling van het instrument kwaliteitskaart.

Omdat de bedrijfsvoeringsprocessen van Jeugd en Gezin bij andere ministeries plaatsvinden, hebben wij deel I van de kaart (bedrijfsvoering) niet opgesteld voor Jeugd en Gezin. Met deel II van de kaart willen we zichtbaar maken waar de risico’s van de onvolkomenheden in de bedrijfsvoering gevolgen kunnen hebben, ofwel welke artikelen ze «raken». Dit «raken» moet breed geïnterpreteerd worden. Het gaat dus niet alleen om geconstateerde gevolgen, maar ook om mogelijke gevolgen. Bovendien gaat het niet alleen om gevolgen voor de rechtmatigheid, maar ook om andere gevolgen (bijvoorbeeld risico’s voor de betrouwbaarheid van de informatie, de realisatie van beleidsdoelstellingen of de integriteit van bestanden). Het feit dat Jeugd en Gezin geen eigen bedrijfsvoering heeft, maar afhankelijk is van de bedrijfsvoering van andere ministeries wordt juist goed zichtbaar in deel II van de kaart en niet voor niets voorzien van het predikaat «geïmporteerd». Onvolkomenheden in de bedrijfsvoering kunnen immers over de grenzen van een ministerie heen gevolgen hebben.

In Rijk verantwoord gaan we in op de rijksbrede reactie op de introductie van de kwaliteitskaart bedrijfsvoering.

Doeluitkering Jeugdzorg en volledigheid ouderbijdragen

De minister geeft aan dat voor het oplossen van de problemen rondom de verantwoording van de doeluitkering Jeugdzorg een plan van aanpak is opgesteld. Een van de punten uit dit plan van aanpak is het informeren van de Tweede Kamer en de Algemene Rekenkamer over de stand van zaken van het beheer van de doeluitkering Jeugdzorg. Bij het uitwerken van dit plan van aanpak werkt Jeugd en Gezin nauw samen met het Ministerie van VWS.

De minister heeft het systeem van ouderbijdragen onderzocht en hij verwacht binnenkort met maatregelen te komen waardoor hij de volledigheid van ouderbijdragen met voldoende zekerheid vast kan stellen.

Wij blijven de ontwikkelingen in de verantwoording doeluitkering Jeugdzorg en de volledigheid van ouderbijdragen volgen.

Licence