Base description which applies to whole site

BIJLAGE 4 KOOPKRACHT, SPECIFIEKE INKOMENSEFFECTEN EN STAPELINGSEFFECTEN SPECIFIEKE GROEPEN

B.4.1 Inleiding

In deze bijlage wordt de koopkrachtontwikkeling voor 2014 uitgebreid toegelicht. In paragraaf B.4.2 wordt de koopkrachtontwikkeling voor een aantal voorbeeldhuishoudens gepresenteerd. Hierbij is rekening gehouden met de algemene economische ontwikkeling (lonen, prijzen, etc) en gebruik van regelingen die voor iedereen van toepassing zijn. Specifieke maatregelen die niet voor iedereen van toepassing zijn en waarvan het effect per huishouden kan verschillen (bijvoorbeeld: wijzigingen in de kinderopvangtoeslag) zijn hier niet in meegenomen. Paragraaf B.4.3 gaat verder in op de effecten van specifieke maatregelen. Op basis van een representatieve steekproef van ruim 50.000 huishoudens, waarbij ook bekend is wat het gebruik is van specifieke regelingen, wordt een beeld geschetst van de totale koopkrachtontwikkeling voor deze huishoudens. Als reactie op de motie Heerma (CDA)-van Weyenberg (D66)32 en de motie Karabulut (SP)33, is er dit jaar een stapelingsmonitor in de begroting opgenomen (in paragraaf B.4.4). Deze stapelingsmonitor heeft vooral aandacht voor de wijzigingen in voorzieningen zoals AWBZ en WMO in de kabinetsperiode. Als onderdeel van de reactie op de moties wordt er in paragraaf B.4.5 voor een aantal groepen huishoudens ingegaan op de grote wijzigingen in de komende jaren.

Verder wordt in paragraaf B.4.6 ingegaan op de ontwikkeling van financiële prikkels voor werkaanvaarding. Ook wordt er stilgestaan bij de veranderingen in marginale druk als gevolg van de kabinetsmaatregelen. In paragraaf B.4.7 wordt een nadere toelichting gegeven op relevante maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken. De hier gepresenteerde effecten en maatregelen hebben alleen betrekking op Europees Nederland. Paragraaf B.4.8 bevat een overzicht van de maatregelen die de inkomens op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (Caribisch Nederland) raken.

B.4.2 Algemeen koopkrachtbeeld (voorbeeldhuishoudens)

Het generieke inkomensbeeld wordt gepresenteerd in de vorm van een standaard koopkrachtoverzicht zoals weergegeven in tabel B.4.1. Deze cijfers laten voor achttien standaardhuishoudens de koopkrachtontwikkeling zien als gevolg van de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling en als gevolg van generieke maatregelen, zoals aanpassingen in belastingen, (ziektekosten)premies, zorgtoeslag, kinderbijslag en kindgebonden budget, die voor iedereen in de betreffende groep gelden. Voor huishoudens met kinderen wordt in de berekeningen uitgegaan van twee kinderen tussen 6 en 11 jaar oud.

Belangrijke ontwikkelingen die leiden tot het generieke koopkrachtbeeld in 2014 zijn:

  • Gemiddelde contractloonstijging van 1½% in de markt.

  • Stijging van het minimumloon met 1¼%, door de koppeling werkt dit ook door naar de uitkeringen.

  • Stijging van consumentenprijzen met 2%.

  • Constante pensioenpremies voor werknemers (5¼%).

  • Gemiddelde verlaging aanvullende pensioenen van ¾%.

Naast bovenstaande ontwikkelingen is er veel beleid in 2014 dat het standaardkoopkrachtbeeld beïnvloedt:

  • Als onderdeel van het 6 miljard pakket is de tabelcorrectiefactor niet toegepast, waardoor alle fiscale bedragen zoals schijflengtes en heffingskortingen zijn bevroren.

  • Daling van de gemiddelde nominale zorgpremie van € 1.250 naar € 1.226.

  • Daling van de lage inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van 5,65% naar 5,4%.

  • Beperking van de zorgtoeslag. De maximale zorgtoeslag daalt naast een daling als gevolg van een lagere zorgpremie met € 98 voor alleenstaanden en € 212 voor paren. Deze daling wordt onder andere veroorzaakt door de zorgtoeslag te bepalen op basis van de gemiddelde premie inclusief collectieve contracten (maatregel uit 6 miljard pakket) en de bezuiniging op de zorgtoeslag zoals afgesproken in het kabinet Rutte/Verhagen. Daarnaast daalt de zorgtoeslag voor huishoudens met meerinkomen door een verhoging van het afbouwpercentage met 0,405%.

  • Verhoging van de maximale arbeidskorting met € 374. Tegelijkertijd wordt de arbeidskorting voor inkomens vanaf € 81.000 verlaagd van € 550 naar € 367.

  • Verhoging van de algemene heffingskorting met € 99. Voor inkomens boven € 20.000 wordt de algemene heffingskorting geleidelijk verlaagd met maximaal € 740 bij een inkomen vanaf € 58.000.

  • Alleenverdieners geboren na 1963 hebben te maken met de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting, deze wordt voor de groep geboren na 1972 met 6 2/3% oftewel € 140 beperkt. Bij alleenverdieners geboren tussen 1963 en 1972 en met kinderen jonger dan 6 jaar wordt de afbouw gelijkgetrokken met alleenverdieners geboren na 1972. Hierdoor wordt de afbouw met 13 1/3% oftewel € 280 beperkt.

  • Bevriezing van de bedragen in het kindgebonden budget en de kinderbijslag.

  • Eenmalige gemeentelijke uitkering aan minima van € 100 voor een paar, € 70 voor een alleenstaande en € 90 voor een alleenstaande ouder.

  • De negatieve inkomensontwikkeling van ouderen in 2013 wordt verklaard door twee factoren: De verlaging van pensioenen door financiële problemen bij pensioenfondsen en de wet uniformering Loonbegrip (WUL). De invoering van de WUL is uitgespreid over twee jaren. Voor sommige groepen is in het ene jaar sprake van een koopkrachtdaling, maar dit wordt dan in het andere jaar gecompenseerd. Zo veroorzaakt de WUL in 2013 een koopkrachtdaling voor gepensioneerden terwijl zij er in het andere jaar op vooruit gingen. Per saldo is het effect van de WUL voor de mediane koopkracht van gepensioneerde neutraal tot licht positief.

  • De maatregelen uit het zes miljard pakket hebben gevolgen voor de koopkracht in 2014. Deze gevolgen zijn in samenhang met het beeld van de augustusraming van het Centraal Planbureau bezien, waarna besluitvorming heeft plaatsgevonden over het koopkrachtbeeld voor 2014. Het beeld voor 2014 is onder andere door een eenmalige extra uitkering in 2014 voor minima meer in evenwicht gebracht. Het koopkrachtbeeld voor 2014 is relatief gunstig voor actieven. Met name lage en middeninkomens hebben voordeel van het verhogen van de arbeidskorting. Ouderen en uitkeringsgerechtigden ontvangen geen arbeidskorting. Daarom blijft hun koopkracht achter bij die van actieven. Hoge inkomens hebben nadeel van de afbouw van de algemene heffingskorting met 2% in de tweede en derde schijf van de inkomstenbelasting.

Tabel B.4.1 Standaard koopkrachteffecten in %1 2

Actieven

Raming 2013

Raming 2014

Alleenverdiener met kinderen

   
 

modaal

– 1 ¾

– 1½

 

2 x modaal

– 1 ½

– 1¾

Tweeverdieners

   
 

modaal + ½ x modaal met kinderen

– 1 ½

¾

 

2 x modaal + ½ x modaal met kinderen

– 1 ½

– ¾

 

modaal + modaal zonder kinderen

– ¼

¼

 

2 x modaal + modaal zonder kinderen

– ¾

– ¾

Alleenstaande

   
 

minimumloon

– ½

 

modaal

– ½

¼

 

2 x modaal

– 1

– 1½

Alleenstaande ouder

   
 

minimumloon

– ¼

– 1½

 

modaal

– 1 ¼

– ½

Inactieven

Raming

2013

Raming

2014

Sociale minima

   
 

paar met kinderen

– 2

– 1¼

 

alleenstaande

– 2 ¼

– ¼

 

alleenstaande ouder

– 2

– ¾

AOW (alleenstaand)

   
 

(alleen) AOW

¼

– ¼

 

AOW + € 10 000

– 3 ¾

– 1¾

AOW (paar)

   
 

(alleen) AOW

½

– 1¼

 

AOW + € 10.000

– 4

– 1¾

1

In het standaardkoopkrachtbeeld is geen rekening gehouden met het afschaffen van de Wtcg-tegemoetkoming, CER-uitkering en aftrek specifieke zorgkosten. Huishoudens die momenteel gebruik maken van deze regelingen hebben een additioneel negatief gemiddeld inkomenseffect van – 2%. Dit effect is wel meegerekend in de mediane koopkracht. Hierbij is geen rekening gehouden met compenserend maatwerk dat gemeenten via de individuele bijzondere bijstand of de Wmo kunnen bieden.

2

In het beeld (en elders in de begroting) is gerekend met de raming van de nominale zorgpremie van het ministerie van VWS. Deze raming valt in 2013 € 9 lager uit dan de raming van het CPB. Een onderbouwing van de raming van het Ministerie van VWS is opgenomen in de begroting van het Ministerie van VWS.

B.4.3 Algemeen koopkrachtbeeld (puntenwolk inclusief specifieke effecten)

Het generieke koopkrachtbeeld op basis van voorbeeldhuishoudens, zoals hierboven is gepresenteerd, houdt geen rekening met verschillen tussen specifieke huishoudens. Ook maatregelen die een deel van een bepaalde groep raken zoals het afschaffen van de Wtcg-tegemoetkoming, CER en aftrek specifieke zorgkosten zijn niet in de effecten voor de voorbeeldhuishoudens verwerkt. Een grotere diversiteit van huishoudkenmerken en specifieke maatregelen zorgt voor een grotere spreiding in het koopkrachtbeeld dan de voorbeeldhuishoudens (tabel B.4.1) suggereren. De spreiding in het koopkrachtbeeld wordt getoond in figuur B.4.1. In deze puntenwolk wordt voor een representatieve steekproef van ruim 50.000 huishoudens in kaart gebracht welke koopkrachteffecten zich voordoen, rekening houdend met de kenmerken van de huishoudens zoals de verdeling van inkomen over partners, de kosten van de woning, en het aantal kinderen en een breed scala van specifieke maatregelen. Bij deze berekeningen is – zoals gebruikelijk – verondersteld dat zich geen veranderingen voordoen in de persoonlijke situatie van huishoudens. Met andere woorden, werkloosheid, baanaanvaarding of gezinsuitbreiding en dergelijke, zijn niet meegenomen bij de doorrekeningen. Dergelijke veranderingen in de persoonlijke situatie hebben in veel gevallen een veel groter effect op de koopkracht van huishoudens dan de hier gepresenteerde statische koopkrachteffecten.

Figuur B.4.1: Statistische koopkrachtontwikkeling 2014 huishoudens naar bruto huishoudinkomen (cumulatief: incl. specifieke effecten)

Figuur B.4.1: Statistische koopkrachtontwikkeling 2014 huishoudens naar bruto huishoudinkomen (cumulatief: incl. specifieke effecten)

Bron: SZW-berekeningen

Uit een puntenwolk is niet goed af te lezen hoeveel huishoudens precies te maken hebben met een koopkrachteffect van een bepaalde omvang. Ter aanvulling is daarom onderstaande tabel opgenomen die inzicht geeft in de verdeling van de koopkrachtontwikkeling uitgesplitst naar inkomenshoogte, inkomensbron en het al dan niet hebben van kinderen.

Tabel B.4.2 Statische koopkrachtontwikkeling 2014 huishoudens naar bruto huishoudinkomen (cumulatief: incl. specifieke effecten)
 

<-5%

– 5 tot – 2%

– 2 tot 0%

0 tot 2%

2 tot 5%

>5%

Totaal

Aantal huish.

(x1000)

Inkomenshoogte

               

Minimum

3%

13%

45%

37%

2%

0%

100%

470

Minimum-modaal

6%

18%

41%

28%

6%

2%

100%

2.400

1x-1,5x modaal

2%

14%

42%

33%

6%

2%

100%

1.690

1,5x-2x modaal

0%

5%

37%

46%

10%

2%

100%

1.220

>2x modaal

0%

4%

47%

37%

7%

4%

100%

1.750

                 

Inkomensbron1

               

Werknemers

1%

5%

39%

47%

7%

1%

100%

3.890

Ondernemers

1%

2%

36%

41%

15%

6%

100%

400

Uitkeringsgerechtigden 65-

4%

18%

45%

27%

4%

2%

100%

1.240

Gepensioneerden 65+

5%

21%

48%

15%

7%

5%

100%

2.000

                 

Kinderen

               

Geen kinderen

3%

12%

41%

33%

7%

3%

100%

5.580

Wel kinderen

1%

9%

46%

39%

5%

1%

100%

1.950

                 

Gehele bevolking

3%

12%

42%

35%

7%

2%

100%

7.530

Bron: SZW-berekeningen

1

Indeling op basis van belangrijkste inkomensbron en leeftijd van meestverdienende partner. Ondernemers betreft zowel IB-ondernemers (zelfstandigen) als DGA’s.

  • Over alle huishoudens bezien, gaat in 2014 zo’n 44% van de huishoudens er per saldo in koopkracht op vooruit en circa 57% op achteruit. Bij 15% van de huishoudens bedraagt de koopkrachtachteruitgang meer dan 2%. Een klein deel hiervan (3% van totaal) gaat er meer dan 5% op achteruit. Bij deze groep is sprake van een cumulatie van specifieke omstandigheden en maatregelen. In paragraaf B.4.4 en B.4.5 wordt hier dieper op ingegaan.

  • Kijkend naar huishoudgroepen bij verschillende (gezamenlijke) inkomenshoogte valt op dat het koopkrachteffect voor de laagste inkomens negatiever is dan bij hogere inkomens. Een van de verklaringen hiervoor is dat het afschaffen van de Wtcg-tegemoetkoming en de fiscale aftrek specifieke zorgkosten met name bij de lagere inkomens negatieve effecten sorteert, vanwege de inkomensafhankelijkheid van deze regelingen. Hierbij is geen rekening gehouden met compenserend maatwerk (€ 45 miljoen in 2014; oplopend tot ruim € 700 miljoen structureel) dat gemeenten via de individuele bijzondere bijstand of de Wmo kunnen bieden. Omdat het hier gaat om individueel maatwerk zijn de effecten niet in koopkracht te vangen.

  • Voor de huishoudens op en rond het sociaal minimum wordt de koopkrachtontwikkeling positief beïnvloed door een eenmalige gerichte uitkering in 2014, maar over het algemeen is de koopkrachtontwikkeling voor deze groep overwegend negatief. Dit komt door bezuinigingen in de zorgtoeslag, het bevriezen van schijflengtes en heffingskortingen en het afschaffen van de Wtcg-tegemoetkoming.

  • Werkenden hebben vaker dan inactieven een positieve koopkrachtontwikkeling. Dat komt met name door de verhoging van de maximale arbeidskorting.

  • Het koopkrachtbeeld van werkenden met hogere inkomens wordt negatief beïnvloed door de inkomensafhankelijke afbouw van de algemene heffingskorting en de verdere afbouw van de arbeidskorting.

  • De negatieve koopkrachtontwikkeling van 65+-huishoudens kan worden verklaard door de verlaging van aanvullende pensioenen. Daarnaast maken deze huishoudens relatief vaak gebruik van de Wtcg-tegemoetkoming, CER en aftrek specifieke zorgkosten.

  • De koopkrachtontwikkeling van ondernemers is vergelijkbaar met die van werknemers.

  • De koopkracht van gezinnen met kinderen wordt nadelig beïnvloed door maatregelen in de kinderbijslag en het kindgebonden budget. De algemene koopkrachtontwikkeling van gezinnen met kinderen is desalniettemin positiever dan de koopkrachtontwikkeling van huishoudens zonder kinderen. Dat komt doordat gezinnen met kinderen vaker bestaan uit werkenden die voordeel hebben van de verhoging van de arbeidskorting. Ook hebben gezinnen met kinderen minder vaak een Wtcg-tegemoetkoming, CER en/of fiscale aftrek specifieke zorgkosten.

B.4.4 Uitkomsten stapelingsmonitor

Stapelingsmonitor: Aanleiding en doelstelling

Om in beeld te brengen welke maatregelen in het regeerakkoord kunnen stapelen binnen huishoudens heeft het CBS in samenwerking met SZW en gemeenten de stapelingsmonitor ontwikkeld. De stapelingsmonitor is een integraal databestand waarin alle Nederlanders voorkomen. Daaraan is gekoppeld de meest recente informatie (met name uit 2011) m.b.t. huishoudsamenstelling, inkomen, vermogen en het gebruik van regelingen op jaarbasis, zoals de ontvangst van toeslagen, uitkeringen, etc.

De puntenwolk en frequentietabel geven al een goed beeld van de stapelingseffecten van alle maatregelen die leiden tot inkomenseffecten in 2014, in combinatie met de ontwikkeling van inflatie, contractlonen en gemiddelde pensioenindexatie. Deze kabinetsperiode gaat er ook veel wijzigen in voorzieningen zoals de AWBZ. Daarnaast worden er maatregelen genomen die niet in het koopkrachtbeeld zitten zoals de kostendelersnorm. De stapelingsmonitor is gebruikt om het gebruik in kaart te brengen van voorzieningen. Daarnaast wordt met het bestand het aantal huishoudens in kaart gebracht dat te maken krijgt met maatregelen die niet in het koopkrachtbeeld worden meegenomen. In de brief «in beeld brengen stapelingseffecten maatregelen regeerakkoord»34 is deze monitor aangekondigd als reactie op de motie Heerma (CDA)-van Weyenberg (D66)35 en de motie Karabulut (SP)36, waarin de regering wordt verzocht de cumulatie van maatregelen inzichtelijk te maken voor specifieke groepen.

Stapelingsmonitor: aanpak

De volgende voorzieningen en maatregelen zijn in de stapelingsmonitor opgenomen:

  • Verhoging van de AOW-leeftijd (vanaf 2013): Betreft huishoudens met minstens één huishoudlid dat 65 wordt in de periode 2012–2015.

  • Herbeoordeling Wajongers in het kader van Participatiewet (vanaf 2015): Betreft huishoudens met één of meerdere Wajongers die herbeoordeeld worden, waardoor het aantal in het bestand een absolute bovengrens betreft van de huishoudens die als gevolg van de herbeoordeling met de Participatiewet te maken krijgen

  • Kostendelersnorm (vanaf 1 juli 2014): Betreft meerpersoonshuishoudens met uitkeringsontvangers waarvan de hoogte van de uitkering wordt aangepast aan de mate waarin kosten gedeeld kunnen worden.

  • Bezuiniging Wmo huishoudelijke hulp (vanaf 2015): Betreft huishoudens die een eigen bijdrage betalen voor Wmo huishoudelijke hulp.

  • Decentralisatie AWBZ persoonlijke verzorging/verpleging en/of begeleiding (vanaf 2015): Betreft huishoudens die een eigen bijdrage voor deze vormen van AWBZ zorg betalen.

  • Extramuraliseren lichte ZZP’s (vanaf 2015): Betreft huishoudens die een eigen bijdrage betalen voor AWBZ verblijf (het databestand heeft geen informatie over de ZZP’s, waardoor het aantal in het bestand een absolute bovengrens betreft van de huishoudens die met deze maatregel te maken krijgen).

  • Maatwerkmiddelen chronisch zieken en gehandicapten (per 2014): Betreft huishoudens met een algemene Wtcg-tegemoetkoming37, CER-uitkering en/of aftrek specifieke zorgkosten. De effecten van het afschaffen van Wtcg, CER en/of aftrek bijzondere ziektekosten zijn in het koopkrachtbeeld meegenomen. Het individueel maatwerk door gemeenten voor chronisch zieken en gehandicapten dat hiervoor in de plaats komt niet.

  • Verhoging eigen risico (vanaf 2013): Betreft huishoudens die het eigen risico volmaken in 2011.

  • Vermogensinkomensbijtelling Wmo en/of AWBZ zorg (vanaf 2013): Betreft huishoudens met vermogen die te maken krijgen met een hogere eigen bijdrage door de verhoogde vermogensinkomensbijtelling.

Wanneer uit de monitor blijkt dat een huishouden gebruik maakt van een voorziening zoals AWBZ begeleiding, dan zegt dat nog niets over het effect voor dit huishouden van de maatregel (decentralisatie van deze vorm van AWBZ). Ook krijgen weliswaar alle wajongers te maken met de participatiewet, in de zin dat zij herkeurd worden. Een groot deel zal echter zijn wajonguitkering behouden en ondervindt dus geen effect van de participatiewet. De stapelingsmonitor kan slechts gebruikt worden om groepen op te sporen die mogelijk te maken krijgen met verschillende voorzieningen en maatregelen die niet in het koopkrachtbeeld zijn opgenomen. Het is niet mogelijk om met behulp van de stapelingsmonitor iets te zeggen over de specifieke effecten voor huishoudens. Gemeenten kunnen de informatie in de stapelingsmonitor gebruiken bij het inrichten van hun lokaal maatwerk en voorzieningen. Op deze wijze kan de stapelingsmonitor een bijdrage leveren aan het voorkomen van ongewenste stapeling van effecten.

In tabel B.4.3 is de Nederlandse bevolking onderverdeeld, naar leeftijd, actief/inactief, wel/geen kinderen, wel/niet chronisch ziek38, en huishoudtype. Per subgroep is met behulp van de stapelingsmonitor in kaart gebracht welk percentage van de huishoudens met vier of meer van bovenstaande wijzigingen in voorzieningen en maatregelen te maken kan krijgen. Uit de tabel blijkt potentiële stapeling met name op te treden bij 75-plussers, chronisch zieken, wajongers en intramuralen. Deze huishoudens maken namelijk relatief veel gebruik van zorg. Zij krijgen dus te maken met de wijzigingen in de langdurige zorg en de introductie van gemeentelijk maatwerk in plaats van de CER, Wtcg-tegemoetkoming, en aftrek specifieke zorgkosten.

Tabel B.4.3. Cumulatietabel: de mate van mogelijke stapeling van voorzieningen en maatregelen in de sociale zekerheid en zorg (die niet in het koopkrachtbeeld worden meegenomen) in huishoudens naar verschillende doorsnedes van de populatie.

Tabel B.4.3. Cumulatietabel: de mate van mogelijke stapeling van voorzieningen en maatregelen in de sociale zekerheid en zorg (die niet in het koopkrachtbeeld worden meegenomen) in huishoudens naar verschillende doorsnedes van de populatie.

In tabel B.4.4 is de mogelijke stapeling van het gebruik van voorzieningen en maatregelen uit de stapelingsmonitor zo specifiek mogelijk in beeld gebracht door groepen op te sporen die van veel regelingen gebruik maken. Het gaat vooral om huishoudens met combinaties van één of meer van de volgende kenmerken: 75-plussers, intramuralen, chronisch zieken en Wajongers. Voor de verschillende groepen laat de tabel per maatregel zien hoeveel procent van de betreffende groep met de verschillende maatregelen te maken kunnen krijgen. Bijvoorbeeld van de wajongers, niet chronisch ziek en extramuraal wordt 100% uiteindelijk herkeurd, 1% maakt gebruik van Wmo huishoudelijke hulp, 8% van AWBZ persoonlijke verzorging, verpleging en/of begeleiding, 2% van AWBZ verblijf, etc. In totaal kan 3% van deze groep van 44.000 huishoudens te maken krijgen met vier of meer van de genoemde maatregelen.

Er komt de komende jaren veel op deze huishoudens af. De gevolgen van deze maatregelen an sich kunnen in de praktijk ook ingrijpend zijn. Deze stapelingsmonitor is een instrument om groepen op te sporen die potentieel met stapeling van wijzigingen in voorzieningen en maatregelen die niet in het koopkrachtbeeld zitten te maken kunnen krijgen. De monitor laat zien dat circa 6% van de huishoudens met veel potentiële stapeling te maken kan krijgen. Voor een belangrijk deel zullen deze huishoudens op individueel maatwerk van gemeenten, of door gemeenten georganiseerde voorzieningen kunnen rekenen. Het past binnen de visie van dit kabinet om een groot aantal taken van het Rijk naar gemeenten over te hevelen. Dit maakt meer maatwerk mogelijk en vergroot de betrokkenheid van burgers. Gemeenten kunnen de uitvoering van de taken beter op elkaar afstemmen en zo meer doen voor minder geld. Hiertoe biedt het Rijk hen ruime beleidsvrijheid.

Tabel B.4.4. de mate van mogelijke stapeling van wijzigingen in voorzieningen en maatregelen in de sociale zekerheid en zorg (die niet in het koopkrachtbeeld zijn meegenomen), in specifieke groepen huishoudens.

Tabel B.4.4. de mate van mogelijke stapeling van wijzigingen in voorzieningen en maatregelen in de sociale zekerheid en zorg (die niet in het koopkrachtbeeld zijn meegenomen), in specifieke groepen huishoudens.
B.4.5 Stapelingsmonitor specifieke groepen

De motie Karabulut verzoekt de cumulatie van maatregelen inzichtelijk te maken voor specifieke groepen zoals gepensioneerden, gezinnen met kinderen, zelfstandigen, huurders, chronisch zieken en gehandicapten, studenten en alleenstaande ouders in de bijstand. Met behulp van de koopkrachtberekeningen (paragraaf B.4.2 en B.4.3) en de inzichten uit de stapelingsmonitor (paragraaf B.4.4) is het mogelijk om globaal per groep aan te geven met welke maatregelen en effecten deze groepen te maken kunnen krijgen. Het gaat dan om de koopkrachteffecten per groep in 2014 en de mogelijke wijzigingen in voorzieningen en maatregelen die niet in het koopkrachtbeeld zitten over in de gehele kabinetsperiode.

  • Gepensioneerden: De groep gepensioneerden is grofweg te verdelen in mensen tussen de 65 en 75 jaar en mensen ouder dan 75 jaar. De koopkracht van ouderen tussen 65 en 75 jaar met aanvullend pensioen staat onder druk omdat naar verwachting veel pensioenfondsen ook in 2014 pensioenen zullen korten. Ouderen boven de 75 jaar hebben hier over het algemeen minder last van omdat zij gemiddeld een lager aanvullend pensioen hebben. Daar staat tegenover dat ouderen boven de 75 jaar relatief veel meer gebruik maken van zorg. Circa 75% van deze groep heeft recht op Wtcg, CER en/of aftrek specifieke zorgkosten. Deze regelingen komen te vervallen. Dat drukt de koopkracht van deze groep. Daarnaast blijkt uit de stapelingsmonitor dat relatief veel huishoudens in deze groep vanaf 2015 te maken met wijzigingen in de langdurige zorg zoals de verhoging van eigen bijdrage in de Wmo huishoudelijke hulp en de decentralisatie van AWBZ persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding.

  • Gezinnen met kinderen: De koopkracht van gezinnen wordt in 2014 nadelig beïnvloed door maatregelen in de kinderbijslag en het kindgebonden budget. Deze bedragen worden bevroren en de kinderbijslagbedragen voor oudere kinderen worden verlaagd. Uit de stapelingsmonitor blijken relatief weinig gezinnen met kinderen gebruik te maken van langdurige zorg. Zij krijgen dus maar in beperkte mate te maken met wijzigingen in deze voorzieningen.

  • Chronisch zieken en gehandicapten: De totale groep chronisch zieken en gehandicapten omvat circa 2,95 mln huishoudens die recht hebben op Wtcg-tegemoetkoming, CER en/of fiscale aftrek specifieke zorgkosten. De koopkrachtontwikkeling in 2014 van deze groep wordt voornamelijk bepaald door het vervangen van de Wtcg- tegemoetkoming, CER en fiscale aftrek specifieke zorgkosten door individueel maatwerk van gemeenten. Uit tabel B.4.4 blijkt dat bij de intramuralen (jonger dan 75, geen Wajong) in deze groep bij 25% en bij de extramuralen (jonger dan 75, geen Wajong) in deze groep bij 6% de komende jaren stapeling kan optreden.

  • Alleenstaande ouders in de bijstand: In 2014 is er geen maatregel die deze groep in het bijzonder treft. De koopkrachtontwikkeling van alleenstaande ouders in de bijstand wordt net zoals de koopkracht van andere bijstandsgerechtigden negatief beïnvloed door de afbouw van de dubbele heffingskorting in het referentieminimumloon, al is de afbouw gedurende de kabinetsperiode getemporiseerd. Daarnaast krijgt een deel van de alleenstaande ouders die een huishouden delen te maken met de kostendelersnorm.

  • Huurders: vanaf 1 juli 2013 is er een inkomensafhankelijke huurverhoging. Huurders met lage inkomens die tot de doelgroep van de huurtoeslag behoren worden door de huurtoeslag gecompenseerd. Huurders met hogere inkomens zien hun koopkracht door deze maatregel afnemen.

  • Studenten: In 2014 wordt in de masterfase het sociaal leenstelsel ingevoerd. Uit tabel B.4.3 blijkt dat studenten relatief weinig gebruik maken van voorzieningen in sociale zekerheid en zorg.

  • Zelfstandigen: In 2014 zijn er geen specifieke maatregelen waar zelfstandigen door worden geraakt. Uit tabel B.4.3 blijkt dat zelfstandigen zeer beperkt gebruik maken van voorzieningen in sociale zekerheid en zorg.

B.4.6 Financiële prikkels voor werkaanvaarding

Naast een evenwichtig inkomensbeeld is het van belang dat het inkomensbeeld activerend is. Dat houdt in dat werken en/of meer werken loont en niet leidt tot een armoedeval. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar de werkloosheidsval, de herintredersval en de deeltijdval. De Tweede Kamer heeft hier onder andere middels de motie Van der Staaij (SGP) ook aandacht voor gevraagd39.

De werkloosheidsval laat het verschil in inkomen zien tussen werk en een bijstanduitkering. Een hoger percentage betekent een verbetering van de werkloosheidsval; oftewel werken meer lonend is geworden. Uit tabel B.4.5 blijkt dat vooral alleenstaanden er op vooruit gaan bij het aanvaarden van werk tegen het minimumloon. De tabel laat zien dat het door een hogere arbeidskorting aantrekkelijker wordt om te gaan werken. Bij alleenstaande ouders treedt een kleinere verbetering van de werkloosheidsval op. Door het verzilveringproblematiek kan de hogere arbeidskorting nog niet worden verzilverd in 2014. In 2015 komt hier verandering in door het wetsvoorstel hervorming kindregelingen. Deze huishoudens ontvangen op dit moment al de alleenstaande ouderkortingen waardoor ze bij voorbaat al geen belasting hoeven te betalen. In het wetsvoorstel hervorming kindregelingen vervallen deze fiscale kortingen waardoor de arbeidskorting wel kan worden verzilverd. Deze werkloosheidsval wordt voornamelijk veroorzaakt doordat de tegemoetkoming in de kosten van kinderen veel hoger is voor alleenstaande ouders in de bijstand dan voor werkende alleenstaande ouders.

De herintredersval gaat over de inkomensvooruitgang van alleenverdieners met een niet-werkende partner die weer aan het werk gaat. De herintredersval wordt gemeten door te kijken naar welk deel van het extra inkomen het huishouden inlevert aan belastingen, minder toeslagen, en kosten kinderopvang als de partner 3 dagen gaat werken. Dit wordt de marginale druk genoemd. De tabel laat zien dat in 2014 de marginale druk voor herintreders daalt ten opzichte van 2013. Dit komt voor een belangrijk deel door de verhoging van de arbeidskorting.

De deeltijdval laat zien hoeveel een huishouden inlevert als een in deeltijd werkende partner een dag meer gaat werken. Ook de deeltijdval wordt gemeten in termen van marginale druk. Tabel B.4.5 laat zien dat de deeltijdval verbetert ten opzichte van 2013. Ook hier speelt de hogere arbeidskorting een belangrijke rol. Bij werknemers met een hoger inkomen hoeft dit niet het geval te zijn. De afbouw van de algemene heffingskorting en de verdere afbouw van de arbeidskorting zorgt ervoor dat de marginale druk verder stijgt bij werknemers met een hoger loon.

Tabel B.4.5 arbeidsmarktprikkels
 

vooruitgang in %

 

2013

2014

Verschil1

Werkloosheidsval

     

(inkomensvooruitgang bij aanvaarden werk in plaats van bijstand tegen minimumloon)2

Alleenverdiener met kinderen3

3%

3%

0%

Alleenstaande

16%

18%

2%

Alleenstaande ouder (gaat 4 dagen werken)3

– 5%

– 4%

– 1%

 

marginale druk in %

 

2013

2014

Verschil1

Herintredersval

   

(marginale druk bij aanvaarden werk niet-werkende partner)2

Hoofd minimumloon, partner 3 dagen werk (0,6xminimumloon)3

79%

76%

– 4%

Hoofd modaal partner 3 dagen werk (1/2xmodaal)3

52%

47%

– 5%

Hoofd 2xmodaal partner 3 dagen werk (1/2xmodaal)4

49%

46%

– 3%

 

marginale druk in %

 

2013

2014

Verschil1

Deeltijdval minstverdienende partner2

 

(Marginale druk bij dag extra werk)

 

Hoofd minimumloon, partner van 3 naar 4 dagen werk (0,8xminimumloon)3

74%

69%

– 5%

Hoofd modaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3xmodaal)3

57%

56%

– 1%

Hoofd 2xmodaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3xmodaal)3

68%

68%

0%

Bron: SZW-berekeningen

1

Vanwege afronding zijn de waarden niet altijd gelijk aan het verschil in de eerste twee kolommen

2

Er wordt uitgegaan van een voltijdbaan (5 dagen), tenzij anders vermeld

3

Er wordt uitgegaan van een huishouden met 2 kinderen tussen 6 en 11 jaar en gebruik van buitenschoolse opvang

4

Er wordt uitgegaan van een huishouden met 2 kinderen tussen 6 en 11 jaar en gebruik van buitenschoolse opvang

B.4.7 Beschrijving maatregelen inkomensbeleid

In deze paragraaf wordt een nadere toelichting gegeven op de maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken. In tabel B.4.6 staan de maatregelen die voor 2014 van belang zijn. Hierbij is ook aangegeven in hoeverre deze maatregelen al dan niet in de puntenwolk en de frequentietabel in paragraaf B.4.3 zijn opgenomen.

Tabel B.4.6 Overzicht van beleidsmaatregelen met inkomenseffecten in 2014

Thema

Beleidsmaatregel

Inkomenseffect

In puntenwolk zichtbaar

1. Fiscaal generiek

Wijzigingen in de arbeidskorting

+/–

ja

 

Wijzigingen in de algemene heffingskorting

+/–

ja

 

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting

ja

 

Afschaffen aftrek specifieke zorgkosten

ja

 

Bevriezen van belastingschijven en heffingskortingen

ja

 

Inflatieverhogende maatregelen (MRB en accijnzen)

ja (via inflatie)

 

Maatregelen stamrechten

+/–

nee

 

Verruimen schenkbelasting

+

nee

2. Kinderen

Niet indexeren kinderbijslag

ja

 

Versoberen kinderbijslag

ja

 

Niet indexeren bedragen kindgebonden budget

ja

3. Zorg

Verlaging zorgtoeslag

ja

 

Verzachting vermogensinkomensbijtelling

+

nee

 

Verhoging intramurale bijdrage

nee

 

Vervallen van Wtcg-kortingen intramurale eigen bijdrage

nee

 

Afschaffen Wtcg-tegemoetkoming en CER-uitkering

ja

 

Maatwerkmiddelen chronisch zieken en gehandicapten

+

nee

4. Wonen

Inkomensafhankelijke verhoging van de huren

ja (via inflatie)

 

Beperking hypotheekrenteaftrek

+/–

ja

5. Onderwijs

Invoering sociaal leenstelsel in de masterfase

nee

6. Sociale Zekerheid

Geleidelijke verhoging AOW-leeftijd

nee

 

Verlaging MKOB

ja

 

Terugdraaien geen MKOB in middelentoets

+

nee

 

Vereenvoudiging uitvoering SVB

+/–

nee

 

Verlaging AO-tegemoetkoming

ja

 

Temporisering afbouw dubbele AHK in de bijstand

+

ja

 

Invoering kostendelersnorm

nee

 

Maatregelen IOW/IOAW

nee

 

ANW duurverkorting

nee

7. Vergroening

Verhoging opslag duurzame energie

ja (via inflatie)

 

Begunstiging lokaal opgewekte energie

+/–

ja (via inflatie)

De maatregelen uit de bovenstaande tabel worden hieronder verder toegelicht:

1. Fiscaal generiek

Wijzigingen in de arbeidskorting

Een belastingplichtige heeft recht op arbeidskorting als hij één van de volgende inkomsten heeft: loon, winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Het maximum van de arbeidskorting wordt in 2014 verhoogd met € 374 ten opzichte van 2013. Dit geeft een positief inkomenseffect van +1 ½% bij werknemers met een modaal inkomen, oplopend tot +2 ¼% bij werknemers met een minimumloon. Ook wordt de arbeidskorting voor hoge inkomens verder afgebouwd tot € 367 bij een inkomen vanaf circa € 85.000. Deze arbeidskorting ligt € 183 lager dan in 2013.

Wijzigingen in de algemene heffingskorting

Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting. De maximale algemene heffingskorting wordt in 2014 met € 99 verhoogd. Dit geeft een inkomenseffect dat oploopt tot 1% voor mensen in de bijstand. Tegelijkertijd wordt de algemene heffingskorting vanaf 2014 afhankelijk gemaakt van het inkomen in box 1. De algemene heffingskorting wordt vanaf een inkomen van € 19.645 met 2% afgebouwd tot een inkomen van € 56.531. Voor mensen met een inkomen hoger ligt de algemene heffingskorting € 740 lager dan het maximum. Samen met de verhoging van het maximale bedrag geeft dit een negatief inkomenseffect van – 1 ¾ voor mensen met tweemaal het modale inkomen.

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting

De minstverdienende partner die niet genoeg belastbaar inkomen heeft om de algemene heffingskorting te verzilveren, krijgt deze toch uitbetaald als de partner genoeg belasting betaalt. Het gevolg hiervan is dat de minstverdienende partner een kleinere prikkel ervaart om (meer) te gaan werken. Om de arbeidsparticipatie te bevorderen wordt daarom sinds 2009 stapsgewijs over een periode van vijftien jaar de uitbetaling van de algemene heffingskorting afgebouwd. Hierop zijn in de eerste instantie twee uitzonderingen gemaakt, namelijk voor gezinnen met kinderen tot zes jaar en voor belastingplichtigen geboren voor 1 januari 1972. Door de reguliere afbouw ondervinden in 2013 ongeveer 150.000 huishoudens een gemiddeld negatief effect van ½%. Tussen 2012 en 2014 worden deze uitzonderingen in drie gelijke stappen afgeschaft voor de gezinnen met kinderen tot zes jaar en voor belastingplichtigen geboren tussen 1 januari 1963 en 1 januari 1972. Vanaf 2014 geldt de uitzondering alleen nog voor de minstverdienende partner geboren vóór 1 januari 1963. In 2014 zijn er ongeveer 370 000 huishoudens waarvoor geldt dat de uitzondering op de afbouw van de overdraagbaarheid vervalt. Zij ondervinden een gemiddeld negatief effect op de koopkracht van ¾%.

Afschaffen fiscale aftrek specifieke zorgkosten

Deze maatregel wordt in samenhang met het afschaffen van de Wtcg-tegemoetkoming en de CER-uitkering en de introductie van de maatwerkmiddelen chronisch zieken en gehandicapten beschreven onder het kopje zorg.

Bevriezen van belastingschijven en heffingskortingen

Normaliter worden alle fiscale bedragen – zoals inkomensgrenzen en heffingskortingen – jaarlijks geïndexeerd met de zogenoemde tabelcorrectiefactor, het voor beleid geschoonde inflatiecijfer. In 2014 wordt deze indexering achterwege gelaten, waardoor huishoudens in veel gevallen meer belasting moeten betalen. Dit geeft een negatief inkomenseffect van gemiddeld circa ½.

Inflatieverhogende maatregelen

Vanaf 1 januari 2014 worden de accijnzen op alcoholhoudende dranken, diesel en LPG en de frisdrankbelasting verhoogd. Ook wordt de vrijstelling motorrijtuigenbelasting voor oldtimers – met overgangsrecht – afgeschaft. Dit heeft een negatief effect op de koopkracht en wordt meegenomen in de inflatie.

Aanpassingen stamrecht

Vanaf 1 januari 2014 wordt het voor bestaande stamrechten mogelijk gemaakt om de volledige aanspraak bij banken, verzekeraars of bij een stamrecht BV in één keer op te nemen. Deze aanspraak wordt niet volledig, maar voor 80% betrokken in de inkomstenbelasting. Dit geeft een positief inkomenseffect voor mensen die gebruik maken van deze mogelijkheid. De stamrechtvrijstelling voor nieuwe ontslagvergoedingen wordt per 1 januari 2014 afgeschaft. Dit houdt in dat nieuwe ontslagvergoedingen in het jaar dat de belastingplichtige deze ontvangt van de werkgever volledig in de heffing worden betrokken, tegen het reguliere (progressieve) tarief in de inkomstenbelasting. Dit geeft een negatief inkomenseffect, omdat direct afgerekend moet worden tegen een doorgaans hoog marginaal tarief.

Het inkomenseffect van de aanpassingen van het stamrecht is moeilijk te kwantificeren omdat het effect intertemporeel optreedt (opname nu versus opname later) en sterk afhangt van de persoonlijke voorkeuren voor wat betreft de opname.

Verruimen schenkbelasting

Er komt een tijdelijke uitbreiding (van 1/10/2013 tot 1/1/2015) van de verhoogde vrijstelling in de schenkbelasting voor de eigen woning, op twee onderdelen. Het huidige bedrag van de eenmalig verhoogde vrijstelling voor schenking ouders aan kinderen van circa € 50.000 wordt verhoogd naar € 100.000. De beperking tot schenkingen van ouder aan kind vervalt. Dit betekent dat iemand van ieder willekeurige derde eenmalig een schenking mag krijgen van maximaal € 100.000 ten behoeve van de eigen woning.

2. Kinderen

Niet indexeren kinderbijslag

De halfjaarlijkse indexaties van de kinderbijslagbedragen per 1 januari en 1 juli 2014 blijven achterwege. Dit raakt ongeveer 1,9 miljoen huishoudens met kinderen. Het inkomenseffect hiervan is gemiddeld 0% tot –¼%.

Versoberen kinderbijslag

In het kader van de hervorming kindregelingen, zal met ingang van 1 juli 2014 de bedragen in de kinderbijslag stapsgewijs verlaagd worden naar het bedrag van het jongste leeftijdscategorie. Op 1 juli 2016 zal de afbouw van de kinderbijslag zijn gefinaliseerd, zoals afgesproken in het regeerakkoord. Het inkomenseffect is gemiddeld – ¼%.

Niet indexeren bedragen kindgebonden budget

In verband met de bezuinigingen op het kindgebonden budget wordt in 2014 afgezien van de indexering van de maximale bedragen in het kindgebonden budget, de verhoging voor kinderen van 12 tot en met 17 jaar, en de inkomensgrens waarboven het kindgebonden budget wordt afgebouwd. De wettelijke voorgeschreven indexering vindt normaal gesproken plaats met de tabelcorrectiefactor. Het inkomenseffect hangt af van het aantal kinderen, van de leeftijd van de kinderen en het verzamelinkomen; het inkomenseffect is gemiddeld tussen de 0% en –¼%. In totaal raakt deze maatregel circa 913.000 huishoudens.

3. Zorg

Verlaging zorgtoeslag

In 2014 stijgt het normpercentage voor alleenstaanden met 0,315 procentpunt en stijgt het normpercentage voor paren met 0,715 procentpunt. Het afbouwpercentage stijgt met 0,405 procentpunt. Daarnaast wordt de zorgtoeslag verlaagd door de daling van de zorgpremie en door de maatregel om de zorgtoeslag te bepalen op basis van de gemiddelde premie inclusief collectieve contracten. In totaal leiden deze maatregelen ertoe dat de maximale zorgtoeslag daalt met € 98 voor alleenstaanden en € 212 voor paren. Dit geeft inkomenseffecten van circa – ½ tot – 1 ¼% voor ontvangers van zorgtoeslag.

Verzachting vermogensinkomenbijtelling

Per 2014 wordt er een extra vermogensvrijstelling in de vermogensinkomenbijtelling voor 65-minners ingevoerd ter hoogte van € 10.000 (per persoon). Deze vrijstelling is alleen van toepassing op de groep «AWBZ-zorg met verblijf» en leidt tot een lagere eigen bijdrage wanneer er sprake is van vermogen boven de huidige vrijstelling. De extra vrijstelling betreft een verzachting van de oorspronkelijke vermogensinkomensbijtelling die in 2013 is ingevoerd.

Verhoging Intramurale eigen bijdrage

De eigen bijdrage AWBZ wordt per 2014 verhoogd voor mensen in een instelling. In de Kamerbrief «Langdurige zorg: naar een waardevolle toekomst» is aangegeven dat is gekozen voor een beperktere verhoging van de hoge intramurale eigen bijdrage AWBZ dan was voorzien in het regeerakkoord. Daarbij zal de maatregel zo worden vormgegeven dat er niet alleen sprake is van verzachting van de maatregel, maar tevens van een vereenvoudiging. De vereenvoudiging is bedoeld om de berekening van de eigen bijdrage begrijpelijker te maken voor de cliënt en de eigen bijdrageregeling minder complex in de uitvoering is voor het CAK. Daarbij zal rekening worden gehouden met de totale inkomenseffecten van een stapeling van maatregelen voor cliënten in een instelling die een eigen bijdrage betalen. Ook het vervallen van de Wtcg-kortingen op de intramurale eigen bijdrage wordt hierin betrokken.

Vervallen Wtcg-kortingen intramurale eigen bijdrage AWBZ

De Wtcg-korting op de intramurale eigen bijdrage komt per 2014 te vervallen. De korting bedraagt 8% voor AOW-ers en 16% voor niet-AOW-ers. Zie ook kopje verhoging intramurale eigen bijdrage.

Afschaffen Wtcg-tegemoetkoming, CER-uitkering, fiscale aftrek specifieke zorgkosten

In 2014 worden verschillende inkomensregelingen voor chronisch zieken en gehandicapten afgeschaft. Het gaat om de algemene tegemoetkoming in de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg), de Compensatieregeling eigen risico (CER) en de fiscale aftrek Specifieke Zorgkosten. Circa 2,8 miljoen huishoudens krijgen te maken met deze maatregel (inwonende huishoudleden en de intramurale bevolking meegeteld). In totaal ontvangen 2,3 miljoen huishoudens een Wtcg-tegemoetkoming of een CER-uitkering. Het inkomenseffect van het afschaffen van de Wtcg-tegemoetkoming (€ 145–€ 489 in het laatste uitkeringsjaar 2013), en CER-uitkering (€ 99 in 2013) blijft in de meeste huishoudens beperkt tot een achteruitgang van 2%. Met name bij lagere inkomens en huishoudens met meerdere Wtcg-tegemoetkomingen, of een combinatie van CER-uitkeringen en Wtcg-tegemoetkomingen is de inkomensachteruitgang groter. Het vervallen van de aftrek uitgaven voor specifieke zorgkosten heeft gevolgen voor een kleinere groep. Jaarlijks maken circa 1,1 miljoen huishoudens gebruik van de regeling. Het afschaffen van de aftrek specifieke zorgkosten zorgt voor een grotere spreiding in inkomenseffecten. Bij huishoudens met forse uitgaven aan aftrekbare zorgkosten en lagere inkomens kan de achteruitgang oplopen tot meer dan 5%. De kosten waarvoor de aftrek vervalt variëren van de meerkosten van een dieet als gevolg van een chronische ziekte tot meer algemene uitgaven zoals tandartskosten. Het betreft hier ook incidentele uitgaven, bijvoorbeeld bij uitgaven voor woningaanpassingen. Ruim de helft van de huishoudens met aftrek voor specifieke zorgkosten ontvangt daarnaast een Wtcg-tegemoetkoming en/of CER-uitkering. Ook voor deze huishoudens geldt dat de inkomensachteruitgang aanzienlijk kan zijn. Bij deze effecten is geen rekening gehouden met compenserend maatwerk (€ 45 miljoen in 2014; oplopend tot ruim € 700 miljoen structureel) dat gemeenten via de individuele bijzondere bijstand of de Wmo zullen bieden. Omdat het hier gaat om individueel maatwerk zijn de effecten niet in koopkracht te vangen (zie kopje maatwerkmiddelen chronisch zieken en gehandicapten).

Maatwerkmiddelen chronisch zieken en gehandicapten

Het kabinet is voornemens de landelijke inkomensregelingen voor chronisch zieken en gehandicapten af te schaffen en een deel van het vrijkomende budget aan het Gemeentefonds toe te voegen (2014 € 45 miljoen oplopend tot structureel vanaf 2017 € 706 miljoen). Gemeenten kunnen maatwerk bieden aan chronisch zieken en gehandicapten door het compenseren van beperkingen met voorzieningen via de Wmo of door het geven van directe inkomenssteun via de individuele bijzondere bijstand. De middelen zijn niet geoormerkt en voor de besteding van de middelen worden geen aanvullende voorwaarden aan de gemeenten gesteld. Hierdoor is op voorhand niet aan te geven wat de inkomensgevolgen zijn van dit maatwerk. Deze middelen zijn dan ook niet verwerkt in het koopkrachtbeeld.

4. Wonen

Inkomensafhankelijke verhoging van de huren

Ter bevordering van de doorstroming op de sociale huurmarkt is per 1 juli 2013 de inkomensafhankelijke huurverhoging ingevoerd. De reguliere, jaarlijkse huurverhoging voor de lagere inkomensgroepen is vastgesteld op 1,5% boven inflatie. Daarnaast zijn per 1 juli 2013 inkomensafhankelijke huurverhogingen ingevoerd in de vorm van 2,0% huurverhoging boven inflatie voor huurders met een huishoudinkomen dat meer bedraagt dan € 33.614 en minder is dan of gelijk is aan € 43.000 en 4,0% huurverhoging boven inflatie voor huurders met een inkomen dat meer bedraagt dan € 43.000. Dit is bedoeld om scheefwonen door hogere inkomensgroepen op de sociale huurwoningenmarkt tegen te gaan, als onderdeel van maatregelen ter hervorming van de vastgelopen woningmarkt.

Inkomenseffecten van het (inkomensafhankelijke) huurbeleid worden grotendeels gecompenseerd door een toename van de huurtoeslag voor de huishoudens die tot de doelgroep van de huurtoeslag behoren. Bij huishoudens met een inkomen minder dan of gelijk aan € 33.614 die niet tot de doelgroep van de huurtoeslag behoren, evenals bij huishoudens met een inkomen tussen € 33.614 en € 43.000 geeft deze maatregel een mediaan inkomenseffect van –¼%. Voor huishoudens in de hoogste inkomensgroep treedt een mediaan inkomenseffect van –½% op. Dit is een beoogde prikkel om alternatieven te zoeken in de geliberaliseerde huursector of in de koopmarkt.

De tegenvallers op de huurtoeslag van € 111 miljoen worden gecompenseerd uit de koopkrachtenveloppe.

Beperking hypotheekrenteaftrek

De hypotheekrenteaftrek wordt aangepast voor bestaande en nieuwe hypotheken. Vanaf 2014 wordt het maximale aftrektarief in de vierde schijf (nu 52%) stapsgewijs verlaagd naar 38%. Dit gebeurt in stappen van 0,5%-punt per jaar. Voor alle hypotheken wordt in 2014 de aftrek inkomstenbelasting maximaal mogelijk tegen 51,5%. De opbrengst wordt teruggesluisd door een verlenging van de derde schijf met € 540. Het effect op de koopkracht blijft 2014 beperkt tussen –¼ en +¼%-punt.

5. Onderwijs

Invoering sociaal leenstelsel in de masterfase

Er komt een sociaal leenstelsel in het hoger beroeps- en universitair onderwijs ter vervanging van de basisbeurs in de bachelor- en de masterfase van de studie. Dit geldt voor nieuwe studenten met ingang van september 2014 voor de masterfase en een jaar later voor de bachelorfase van de studie. De maatregel heeft gevolgen voor de huidige generatie studenten. De aanvullende beurs blijft buiten beschouwing om de toegankelijkheid van het onderwijs te garanderen. Afgestudeerde studenten hebben circa twintig jaar tijd om hun studieschuld terug te betalen.

6. Sociale Zekerheid

Geleidelijke verhoging AOW-leeftijd

In 2013 is gestart met het stapsgewijs verhogen van de AOW-leeftijd. Als gevolg hiervan wordt in 2014 de AOW-leeftijd met één maand verhoogd naar 65 jaar plus twee maanden. Dit raakt mensen die in 2014 de AOW-leeftijd bereiken. Zij krijgen een maand later AOW. Voor mensen die deelnemen aan een Vut-, prepensioen-, of vergelijkbare regeling en zich niet hebben kunnen voorbereiden op de AOW-leeftijdsverhoging wordt voorzien door middel van een overbruggingsregeling. Deze regeling kent een inkomens- en vermogenstoets.

Verlaging MKOB

De bruto tegemoetkoming op grond van de MKOB (de vroegere AOW-tegemoetkoming) vanaf 1 juli 2013 structureel verlaagd. Hierdoor wordt het bedrag van de MKOB verlaagd van € 319,80 in 2013 (gemiddelde van eerste 6 maanden € 28,14 en tweede 6 maanden € 25,16) naar € 301,92 in 2014. De opbrengst hiervan wordt gebruikt voor de bekostiging van de export van deze tegemoetkoming naar landen buiten de EU. Dit heeft een negatief effect op de koopkracht van AOW-gerechtigden in Nederland, van circa – ¼ voor een paar met alleen AOW.

Vereenvoudiging uitvoering SVB

In het kader van deregulering is per 1 juli 2013 een aantal wijzigingen doorgevoerd in regelingen die uitgevoerd worden door de SVB (Wet vereenvoudiging regelingen SVB). Aangezien de wijzigingen in werking traden halverwege 2013 wordt een deel van het effect op de koopkracht in 2014 gevoeld. Zie ook de bijlage bij de begroting 2013 van SZW (p.138).

Verlaging AO-tegemoetkoming

De tegemoetkoming arbeidsongeschikten (AO-tegemoetkoming) wordt verlaagd. In 2014 gaat de tegemoetkoming van (netto) € 342 naar € 247. Een alleenstaande wajonger gaat er hierdoor circa ¾% op achteruit.

Kostendelersnorm

De bijstandsnorm per persoon zal lager worden naarmate er meer personen in de woning aanwezig zijn en zij dus ook met meer personen de kosten kunnen delen. Hierbij wordt gekeken naar alle meerderjarige personen in de woning. De aard van het inkomen van elk van de afzonderlijke inwonenden speelt hierbij geen rol. Elke extra persoon in de woning betekent een lagere individuele bijstandsnorm. Volledig zakelijke relaties zoals (onder)huurderschap en kostgangerschap blijven voor de kostendelersnorm buiten beschouwing. De kostendelersnorm maakt ook een uitzondering voor personen die onderwijs volgen. De maatregel treedt voor nieuwe gevallen in werking per 1 juli 2014. Vanaf 2015 valt de gehele bijstandspopulatie onder de kostendelersnorm. In het Sociaal Akkoord is afgesproken dat Wajongers met zorgbehoefte die na herkeuring in de bijstand komen, worden gecompenseerd voor de effecten van de kostendelersnorm.

Terugdraaien geen MKOB in middelentoets

Vanaf 1 juli 2014 telt de MKOB niet langer mee in de middelentoets voor ouderen met onvolledige AOW. Mensen met AIO-uitkering (Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen) krijgen dan de MKOB bovenop het norminkomen. Dat geeft een positief inkomenseffect van circa 1% voor een alleenstaande.

AHK temporiseren

Sinds januari 2012 wordt de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting in de sociale zekerheid (excl. AOW) afgebouwd. In de structurele situatie hebben uitkeringsgerechtigden, evenals alleenverdieners in de fiscaliteit, recht op eenmaal de algemene heffingskorting. De afbouw van de dubbele heffingskorting in de sociale zekerheid wordt in de jaren 2014 tot en met 2017 echter getemporiseerd, zodat per jaar 2,5 procentpunt wordt afgebouwd in plaats van 5 procentpunt per jaar. Dit betreft een tijdelijke koopkrachtmaatregel voor sociale minima, die is afgesproken in het Regeerakkoord. Ten opzichte van het staande beleid bedraagt het positieve inkomenseffect ¼% a ½ per jaar, gedurende vier jaar.

IOW/IOAW

De IOAW wordt langzaam afgebouwd. Werknemers die 50 jaar en ouder zijn op 1 januari 2015 (werknemer geboren vóór 1 januari 1965) op de eerste dag van hun werkloosheid, kunnen nog gebruik maken van de IOAW na het doorlopen van de WW-uitkering. Werknemers geboren op of na 1 januari 1965 kunnen geen beroep meer doen op de IOAW. De IOW voor 60+ wordt verlengd tot 2020. Er kan recht bestaan op een IOW-uitkering voor werkloze werknemers die op de eerste WW-dag 60 jaar of ouder zijn. In 2020 wordt de IOW geëvalueerd.

ANW duurverkorting

Vanaf juli 2014 geldt voor nieuwe instroom in de Anw een maximum duur van één jaar (exclusief wezenuitkering). Deze wijziging heeft verder geen invloed op de huidige groep Anw-ontvangers.

7. Vergroening

Verhoging opslag duurzame energie

In 2012 is de Wet opslag duurzame energie aangenomen. Onderdeel hiervan is een geleidelijk oplopende opslag op de energiebelasting ter financiering van de SDE+-regeling. Een huishouden met een gemiddeld energiegebruik ondervindt in 2014 een negatief effect van circa € 10 in 201440. Dit wordt in de koopkrachtberekening meegenomen in de inflatie.

Begunstiging lokaal opgewekte energie

Het kleinschalig lokaal duurzaam opwekken van energie wordt fiscaal gestimuleerd door verlaging van het tarief van de eerste schijf in de energiebelasting. Dit wordt lastenneutraal gefinancierd door een generieke verhoging van het tarief voor electriciteit in de eerste schijf. Aangezien deze verhoging minimaal is (+0,01 cent per kWh) is het effect op de koopkracht gering. Dit wordt meegenomen in de inflatie.

B.4.8 Maatregelen Caribisch Nederland

De eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba zijn met ingang van 10 oktober 2010 afzonderlijke openbare lichamen van Nederland. Daarom wordt vanaf de begroting 2012 ook aandacht besteedt aan maatregelen en ontwikkelingen die de inkomens in Caribisch-Nederland raken. Voor Caribisch-Nederland beschikt SZW niet, zoals voor Europees Nederland, over betrouwbare ramingen van de contractloonontwikkeling, de indexatie van de pensioenen en de inflatie. Hierdoor is het niet mogelijk om de koopkrachtontwikkeling kwantitatief te visualiseren, zoals die voor de Europees-Nederlandse situatie worden opgesteld. Wel wordt de inflatie-ontwikkeling nauwgezet door het CBS gemonitord.

Prijsontwikkeling en indexering van uitkeringen

De inflatie in 2012 bedroeg 2,9% op Bonaire, 5,3% op Sint-Eustatius, en 3,7% op Saba. Na een periode van hoge inflatie, is de inflatie inmiddels flink afgenomen en terug naar Europees Nederlands niveau. In het tweede kwartaal van 2013 bedroeg de inflatie op Bonaire, Sint-Eustatius, en Saba respectievelijk 1,5%, 1,8%, en 1,0%. Het minimumloon, de AOV, de AWW en de Onderstand worden per 1 januari 2014 geïndexeerd op basis van de gerealiseerde prijsontwikkeling in het derde kwartaal van 2013. Hiermee wordt gecompenseerd voor de prijsstijgingen op de eilanden.

32

Tweede Kamer, 33 400-XV, nr. 42

33

Tweede Kamer, 33 400-XV, nr. 79

34

Tweede Kamer, 33 566, nr. 13

35

Tweede Kamer, 33 400-XV, nr. 42

36

Tweede Kamer, 33 400-XV, nr. 79

37

Ook de huishoudens die na de inkomensafhankelijkheid van de Wtcg in 2012 hun Wtcg-tegemoetkoming zijn kwijtgeraakt zijn aangemerkt als chronisch zieken en gehandicapten

Licence