Base description which applies to whole site

2.1 BELEIDSAGENDA

2.1.1 BELEIDSPRIORITEITEN

Inleiding

De arbeidsmarkt staat onder druk door de moeilijke economische omstandigheden. Bij consumenten hebben vermogensverliezen en toegenomen onzekerheid geleid tot minder uitgaven en een lager vertrouwen. Ondernemingen zijn genoodzaakt hun productie aan te passen. De gevolgen hiervan kunnen pijnlijk zijn. Zo is er verlies van werkgelegenheid bij ondernemingen die moeten inkrimpen of het niet redden. Het aantal mensen dat geconfronteerd wordt met werkloosheid stijgt hierdoor. Tegelijkertijd zijn de inkomsten en de uitgaven van de overheid nog altijd niet in evenwicht.

Deze omstandigheden vragen om structurele hervormingen die de Nederlandse economie en arbeidsmarkt versterken, om maatregelen die de schatkist op orde brengen en om beleid dat de gevolgen hiervan eerlijk verdeelt. Dat zijn de drie pijlers onder het kabinetsbeleid. In combinatie zorgen zij ervoor dat Nederland de crisis kan ombuigen naar duurzame groei. Deze beleidsagenda schetst de hoofdlijnen van het SZW-beleid in deze kabinetsperiode, te beginnen met de reactie op de huidige arbeidsmarktontwikkelingen.

Aan het werk

Zoals al aangekondigd in het regeerakkoord zet dit kabinet er vol op in om samen met de sociale partners het functioneren van de arbeidsmarkt te verbeteren en mensen duurzaam aan het werk te helpen. Met de sociale partners is een sociaal akkoord bereikt over de hiervoor noodzakelijke maatregelen. De komende periode staat dan ook in het teken van het verder uitwerken en implementeren van de gemaakte afspraken uit het regeerakkoord en het sociaal akkoord. Daarbij gaat het zowel om directe impulsen bij de huidige uitdagingen op de arbeidsmarkt als om structurele versterkingen van het stelsel. Een stelsel dat iedereen de kans biedt mee te doen. Een stelsel dat ondersteunt en stimuleert dat mensen, wanneer dat nodig is, zo snel mogelijk van werk naar werk kunnen gaan. En een stelsel dat zijn kracht ontleent aan solidariteit. Die solidariteit moet dan ook voor de toekomst behouden blijven.

Arbeidsmarktimpulsen

De gevolgen van de crisis zijn voelbaar op de arbeidsmarkt. Hoewel de werkloosheid in Nederland nog altijd relatief laag is in vergelijking met de andere Europese landen, is de recente ontwikkeling van met name de jeugdwerkloosheid ongunstig. De jeugdwerkloosheid reageert altijd relatief sterk op de conjunctuur, doordat er elk jaar weer een nieuwe lichting jongeren de arbeidsmarkt op stroomt. De laatste lichtingen schoolverlaters hebben nu last van de economische tegenwind bij het zoeken naar startersfuncties.

Als een jongere voor zichzelf geen kansen ziet op de huidige arbeidsmarkt, dan is dat een wezenlijk probleem. Juist daarom is het van belang de soms wel erg negatieve beelden van de werkloosheid onder jongeren ook enigszins te nuanceren. Het jeugdwerkloosheidspercentage betreft namelijk alleen de jongeren die zich op de arbeidsmarkt begeven (de zogenoemde beroepsbevolking). Veel jongeren zoeken helemaal geen werk, maar volgen voltijds onderwijs. En dat is ook prima. Voor Nederland geldt dat een jeugdwerkloosheid van 10 procent betekent dat ongeveer 7 procent van álle Nederlandse jongeren werkloos is. In veel Europese landen is het verschil tussen de beroepsbevolking en de totale bevolking onder jongeren nog veel groter. In die landen hebben scholieren en studenten bijvoorbeeld minder vaak een bijbaan. Zo betekent een jeugdwerkloosheid van 55 procent in Griekenland in feite dat van álle Griekse jongeren 16 procent werkloos is. Figuur 1 toont voor 15 tot 24-jarigen de totale bevolking, de beroepsbevolking en de werkeloosheid voor diverse EU-landen en voor de EU als geheel.

Figuur 1. Jeugdwerkloosheid in 2012 in Europees perspectief als percentage van de beroepsbevolking en van alle jongeren*

* Ten behoeve van de internationale vergelijking is cijfermateriaal van Eurostat gebruikt. De internationale definitie van werkloosheid die Eurostat hanteert, wijkt af van de nationale definitie van het CBS.

* Ten behoeve van de internationale vergelijking is cijfermateriaal van Eurostat gebruikt. De internationale definitie van werkloosheid die Eurostat hanteert, wijkt af van de nationale definitie van het CBS.

Bron: SZW bewerking op basis van gegevens Eurostat, juli 2013.

Jongeren die nu werk zoeken, kunnen niet wachten tot de economie weer aantrekt. Een voorspoedige start van het werkzame leven is in ieders belang. Het kabinet heeft daarom in 2013 extra middelen (50 miljoen euro) uitgetrokken om de jeugdwerkloosheid te helpen bestrijden en voorkomen. Jongeren in het middelbaar beroepsonderwijs worden via het School Ex programma gestimuleerd langer door te leren en te kiezen voor een opleiding met meer arbeidsmarktrelevantie. Daarnaast wordt een impuls gegeven aan de regionale aanpak van de jeugdwerkloosheid. Zo kunnen de arbeidsmarktregio’s met de extra middelen bijvoorbeeld startersbeurzen introduceren om werkloze jongeren werkervaring op te laten doen of jongerenloketten openen om jongeren te ondersteunen bij het vinden van een passende baan en opleiding. Voor een voortvarende start heeft het kabinet Mirjam Sterk benoemd tot ambassadeur voor de aanpak van de jeugdwerkloosheid. Als ambassadeur stimuleert zij de 35 arbeidsmarktregio’s en de verschillende arbeidsmarktsectoren om de jeugdwerkloosheid gezamenlijk aan te pakken, door verbindingen te leggen tussen de werkgevers die vacatures, stages en leerbanen beschikbaar stellen en de jongeren die op zoek zijn naar werk.

Bovendien gaat het kabinet onverminderd door met het versterken van de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt en het verder terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters. Zo wordt via het nationaal Techniekpact 2020 gewerkt aan een betere aansluiting tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt voor technisch personeel. Daarbij gaat het zowel om de kwantiteit (verkleinen van het tekort) als de kwaliteit (leerlingen en werkenden opleiden in die competenties waar de arbeidsmarkt om vraagt).

Ook de arbeidsmarktsituatie van ouderen vraagt bijzondere aandacht in tijden van crisis. Overigens is de arbeidsparticipatie van ouderen in de afgelopen jaren continu gestegen. De arbeidsdeelname van 50- tot 60-jarigen verschilt inmiddels niet wezenlijk meer van de arbeidsdeelname van de totale beroepsbevolking en ook die van 60- tot 65-jarigen is fors gegroeid. Het wegnemen van financiële prikkels voor vroegpensioen is hierbij heel effectief geweest. De gemiddelde leeftijd waarop werknemers met pensioen gaan, steeg van 61,0 jaar in 2006 naar 63,6 jaar in 2012. In 2006 ging de grootste groep nog op 60-jarige leeftijd met pensioen, met daarnaast een kleine piek bij 65 jaar. Ondertussen komt pensionering op 60-jarige leeftijd relatief weinig meer voor. De grootste piek ligt nu bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Daarnaast neemt ook de pensionering boven de AOW-gerechtigde leeftijd toe (zie figuur 2).

Figuur 2. Leeftijd waarop werknemers met pensioen gaan, 2006-2012

* De cijfers over 2012 zijn nog voorlopig.

* De cijfers over 2012 zijn nog voorlopig.

Bron: SZW bewerking op basis van gegevens CBS.

Dit laat onverlet dat ouderen die hun baan verliezen momenteel veel moeite hebben weer aan de slag te komen. Naast het reeds bestaande instrumentarium – bijvoorbeeld de premiekorting die een werkgever kan krijgen als hij een oudere uitkeringsgerechtigde in dienst neemt – is daarom voor de jaren 2013 en 2014 in totaal 67 miljoen euro extra uitgetrokken om oudere werklozen aan het werk te helpen. Hierbij gaat het om extra inspanningen op het gebied van re-integratie van oudere werklozen, het intensiveren van netwerkgroepen en het organiseren van inspiratiedagen voor oudere werklozen om hen te helpen bij het vinden van een baan.

Sectorplannen

Het kabinet heeft verder 600 miljoen euro beschikbaar gesteld voor cofinanciering van sectorplannen, waarin sectoren gericht aan de slag gaan met de uitdagingen op de arbeidsmarkt. Er bestaat geen simpele, snelle en allesomvattende oplossing voor de oplopende werkloosheid. Het is primair aan werkgevers en werknemers samen om in deze moeilijke tijden te komen tot maatregelen om duurzame werkgelegenheid te creëren. Het kabinet roept werkgevers- en werknemersorganisaties daarom op een analyse van de arbeidsmarkt in hun sector te maken en met een plan te komen om de knelpunten op korte en middellange termijn via maatwerk aan te pakken. Voor maatregelen uit dergelijke sectorplannen die aan de voorwaarden voldoen is cofinanciering beschikbaar.

In het sociaal akkoord is afgesproken dat het kabinet door cofinanciering van sectorplannen ondersteuning zal bieden bij inspanningen om mensen die hun baan dreigen kwijt te raken via (inter-)sectorale mobiliteit en scholing aan de slag te houden. Ook het bieden van kansen aan mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt kan rekenen op steun, evenals het bieden van kansen aan jongeren om werkervaring op te doen. Daarnaast kunnen sectorplannen bijdragen aan duurzame inzetbaarheid van werknemers, bijvoorbeeld door het inzetten van oudere vakkrachten voor coaching en begeleiding. Sectorplannen kunnen ook zorgen voor een betere werking van de arbeidsmarkt binnen en/of tussen sectoren, ook op langere termijn.

Naast de bovengenoemde directe impulsen zijn – in overeenstemming met de aanbevelingen van de Europese Commissie – verdere structurele maatregelen nodig om de arbeidsmarkt in lijn te brengen en te houden met de eisen van de 21e eeuw. Dan gaat het om maatregelen ter bevordering van de arbeidsparticipatie, met name van mensen in de marge van de arbeidsmarkt. Onderdeel daarvan is de verdere beperking van fiscale regels die de arbeidsparticipatie ontmoedigen, onder meer door een geleidelijke afschaffing van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting van een partner met weinig of geen eigen inkomen. Ten slotte blijft het zaak de werking van de arbeidsmarkt te verbeteren en de arbeidsmarktmobiliteit te bevorderen, onder meer door de afgesproken hervormingen van de ontslagwetgeving en van de WW-uitkering.

Naar een inclusieve arbeidsmarkt

Aan mensen die dat echt nodig hebben, biedt de overheid inkomensondersteuning en aangepaste arbeid. Daarnaast ondersteunt de overheid hen bij het vinden van werk. Op die manier wil het kabinet bereiken dat alle mensen als volwaardige burgers mee kunnen doen aan onze samenleving. Bij voorkeur via een reguliere baan, maar als dat (nog) een brug te ver is, door op een andere manier te participeren in de samenleving. Hiervoor komt er één regeling die wordt vastgelegd in de Participatiewet. Met het sociaal akkoord van april 2013 hebben sociale partners zich verbonden aan de doelstelling om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. De afspraken uit het sociaal akkoord verbreden het draagvlak voor de Participatiewet. De nieuwe wet stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van mensen om werk te vinden, neemt belemmeringen daarvoor weg en maakt hulp mogelijk voor degenen die dat ook echt nodig hebben. Hiervoor komen verschillende instrumenten beschikbaar, zoals loonkostensubsidie en beschut werk.

Gemeenten en sociale partners zorgen ervoor dat er 35 regionale Werkbedrijven komen. De Werkbedrijven worden de schakel tussen werkgevers en mensen met een arbeidsbeperking. Zij moeten de kans op succesvolle plaatsing vergroten. Gemeenten hebben het voortouw en werken samen met UWV en sociale partners. Voor de uitwerking van het Werkbedrijf overleggen sociale partners met gemeenten in de onlangs opgerichte Werkkamer. Werkgevers stellen zich ervoor garant dat er voor mensen met een arbeidsbeperking ook werk is. Deze afspraak zal worden gemonitord. Als er onvoldoende banen worden gerealiseerd treedt er, na overleg met sociale partners en gemeenten, een verplicht quotum in werking. Het quotum wordt wettelijk vastgelegd.

In 2014 treffen het Rijk, (organisaties van) gemeenten, sociale partners, cliëntenorganisaties en anderen samen de voorbereidingen voor de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015. Met de Participatiewet en met de decentralisaties op andere beleidsterreinen krijgen gemeenten meer en betere mogelijkheden om tot een samenhangend en integraal beleid in het sociale domein te komen. De decentralisaties maken het mogelijk de terreinen van participatie, ondersteuning en begeleiding, en jeugdzorg met elkaar te verbinden en beter aan te laten sluiten bij beleidsterreinen waar gemeenten al verantwoordelijk voor zijn, zoals de WMO.

De inzet van het rijk is om voldoende ruimte aan gemeentelijke beleidsvrijheid te geven en de gemeenten te betrekken bij de regelgeving die hen aangaat. Op die manier zijn zij optimaal in de gelegenheid om de voordelen van de decentralisaties voor hun burgers te benutten. Het Rijk zet er via het programma Beter Werken in het Openbaar Bestuur op in om gemeenten te helpen een professionaliseringsslag te maken.

Van werk naar werk

Werknemers hechten waarde aan arbeidscontracten die zekerheid en stabiliteit bieden, bijvoorbeeld voor het afsluiten van een hypotheek. En ook voor werkgevers bieden duurzame arbeidsrelaties voordelen. Het zoeken, screenen en inwerken van nieuw personeel gaat immers altijd gepaard met kosten en risico’s. Tegelijkertijd is enige flexibiliteit voor ondernemingen van levensbelang, zeker onder de huidige dynamische economische omstandigheden. Bovendien bieden flexibele contractvormen extra participatiekansen voor kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt.

Het stelsel van flexrecht, ontslagrecht en WW is erop gericht een gezond evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid mogelijk te maken. Dit stelsel vergt regelmatig onderhoud en dient nu aangepast te worden in het licht van structurele ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. De belangrijkste uitdagingen daarbij zijn om het stelsel activerender te maken en de groeiende tweedeling te beperken tussen mensen met een vast en een flexibel contract.

Het kabinet wil voorkomen dat mensen onnodig in dienst worden gehouden op basis van een reeks van flexibele contracten. Het herstel van de balans tussen vast en flexibel werk vergt daarnaast aanpassing van de bescherming die werknemers met een vast contract hebben. Bijvoorbeeld door ontslagvergoedingen om te zetten in transitiebudgetten die worden aangewend om ander werk te vinden en de omvang daarvan te begrenzen. Aanpassingen van het ontslagrecht maken het stelsel eerlijker, eenvoudiger en meer gericht op het vinden van een nieuwe baan. Verworvenheden als de bescherming tegen willekeur, het preventieve karakter van het stelsel en de waarborg van een zorgvuldige procedure blijven niettemin onverkort behouden. Het uitgangspunt is en blijft dat aan een ontslag een geldige reden ten grondslag dient te liggen. Ook de WW wordt hervormd. De maximale duur van de (publiek gefinancierde) WW wordt beperkt tot twee jaar. Daarnaast wordt de WW activerender gemaakt door ervoor te zorgen dat werken vanuit de WW vaker loont, door de voorwaarden aan te scherpen om vanuit de WW snel passende arbeid te aanvaarden en door samen met de sociale partners in te zetten op van-werk-naar-werkbegeleding. Op deze manier worden investeringen in scholing en mobiliteit gestimuleerd, worden mensen voor de arbeidsmarkt behouden en wordt de (langdurige) werkloosheid teruggedrongen.

De invoering van deze maatregelen kost tijd en luistert nauw. Daarom zal het kabinet de afspraken die hierover met sociale partners zijn gemaakt zorgvuldig uitwerken en pas vanaf 2015 en 2016 geleidelijk implementeren. Het kabinet heeft de SER om advies gevraagd over de verdere vormgeving van de sociale infrastructuur voor de arbeidsmarkt – en met name de rol van werkgevers en werknemers hierin – waarbij de nadruk ligt op het voorkomen van werkloosheid en het beperken van de werkloosheidsduur.

Kansen bieden in alle levensfasen

Het kabinet streeft naar een arbeidsmarkt die iedereen kansen biedt om actief deel te nemen en die mensen ook stimuleert deze kansen te grijpen. De hiervoor genoemde Participatiewet geeft concrete invulling aan dit streven voor de mensen met een arbeidsbeperking en/of een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt. Een arbeidsmarkt met kansen voor iedereen is een ambitie die nog een stap verder gaat. Dit vergt een stelsel waarin de overheid en andere betrokken partijen (met name sociale partners) er gezamenlijk zorg voor dragen dat alle mensen, als zij dat in bepaalde fasen van het leven nodig hebben, ondersteuning kunnen krijgen in het sociale domein.

Arbeid en zorg

De mogelijkheid om arbeid en zorg te combineren raakt velen: werknemers en hun sociale omgeving, werkgevers en overheid. De vraag hoe de juiste balans kan worden gevonden, neemt aan gewicht toe door maatschappelijke, demografische en beleidsmatige ontwikkelingen. Deze vergroten het belang voor werknemers om werk en andere taken te kunnen combineren. Het kabinet wil met het oog op de participatiebevordering (vooral van vrouwen), inkomensondersteuning, ondersteuning van de ontwikkeling van kinderen en vergroting van de betrokkenheid in de samenleving (meer voor elkaar zorgen), de randvoorwaarden verbeteren zodat werknemers in staat zijn hun verantwoordelijkheid te blijven nemen voor het combineren van arbeid en zorg. In de brief over de resultaten van het sociaal akkoord van 11 april 2013 heeft het kabinet de sociale partners opgeroepen om een versterkte inzet te doen op cao-afspraken die de combinatie van arbeid en zorg ondersteunen. Zoals vermeld zal het kabinet met sociale partners nader in overleg gaan over een gezamenlijke inzet op dit gebied. Door gezamenlijk op te trekken in een brede «arbeid-en-zorgtop» kan een agenda worden geformuleerd die aansluit bij de behoefte op de werkvloer. Daarbij gaat het om zaken als het stimuleren van een grotere betrokkenheid van mannen bij (mantel-)zorgtaken, het creëren van flexibiliteit in het arbeidspatroon, kinderopvang en de aansluiting daarvan met het onderwijs en om aandacht voor de psychosociale arbeidsbelasting.

Huishoudentoeslag

Momenteel bestaan er verschillende regelingen voor inkomensondersteuning die vaak ook een verschillende systematiek kennen. Het kabinet gaat de huidige toeslagen stroomlijnen en vereenvoudigen door de invoering van de huishoudentoeslag. In de huishoudentoeslag zullen de huidige zorgtoeslag, het kindgebonden budget, de huurtoeslag en een ouderencomponent worden geïntegreerd tot één toeslag per huishouden. Dit maakt de inkomensondersteuning eenvoudiger, transparanter en ook doelmatiger, omdat beter aangesloten kan worden bij de draagkracht van huishoudens.

Het IBO «inkomen en vermogen ouderen» heeft aangetoond dat het inkomensbeleid gericht op ouderen de afgelopen jaren effectief is geweest, maar tegelijkertijd kan de noodzaak en legitimiteit van generieke inkomensondersteuning voor alle ouderen steeds minder worden aangetoond. Het kabinet ziet mogelijkheden de inkomensondersteuning beter te richten op de ouderen die het echt nodig hebben. Want gericht inkomensbeleid zal ook de komende jaren noodzakelijk blijven. Overigens is en blijft de AOW een oudedagsvoorziening waar alle ouderen op kunnen rekenen.

De huishoudentoeslag wordt gefaseerd ingevoerd. In 2015 wordt de MKOB afgeschaft. In dat jaar wordt een ouderencomponent voor de huishoudentoeslag geïntroduceerd waarin het budget van de fiscale ouderenkortingen wordt opgenomen. In 2017 wordt het kindgebonden budget toegevoegd aan de huishoudentoeslag. Daarna zal ook de huurtoeslag in vereenvoudigde vorm deel gaan uitmaken van de huishoudentoeslag.

Kindregelingen

De overheid biedt via een stelsel van diverse regelingen een financiële tegemoetkoming aan ouders of verzorgers voor de kosten van kinderen. Het huidige stelsel van kindregelingen is echter complex en de regelingen werken op onderdelen tegen elkaar in. Het is de vraag of regelingen wel effectief zijn als ouders ze niet goed kunnen overzien. Bovendien zorgen de vele verschillende regelingen voor verhoudingsgewijs hoge uitvoeringskosten. Ook kunnen er verschillen in inkomensondersteuning ontstaan voor huishoudens in vergelijkbare situaties. Deze verschillen zijn vanuit rechtvaardigheidsoogpunt niet te verdedigen. Een voorbeeld hiervan zijn de alleenstaande ouders. Voor hen is de inkomensondersteuning in de bijstand aanzienlijk hoger dan voor werkende alleenstaande ouders. Hierdoor loont het voor alleenstaande ouders in de bijstand vaak niet of nauwelijks om te gaan werken.

Het kabinet hervormt, vereenvoudigt en versobert de kindregelingen. Doel hiervan is de beschikbare middelen op een rechtvaardige en effectieve manier in te zetten voor inkomensondersteuning aan ouders en om arbeidsparticipatie van ouders te bevorderen. Zo lost deze hervorming ook de bovengenoemde armoedeval voor alleenstaande ouders met een minimumuitkering op. Het stelsel van kindregelingen wordt teruggebracht tot vier regelingen met elk een eigen, logisch doel: de kinderbijslag, het kindgebonden budget, de combinatiekorting en de kinderopvangtoeslag. In 2017 wordt, zoals hierboven vermeld, het kindgebonden budget toegevoegd aan de huishoudentoeslag.

Armoede

De armoedeproblematiek is in Nederland mede dankzij een gedegen stelsel van sociale zekerheid relatief gezien beperkt. Ook in deze economisch moeilijke tijden wil het kabinet ervoor zorgen dat niemand als gevolg van een laag inkomen buiten de boot valt. Werk vormt de beste weg uit armoede. Dit is primair ieders eigen verantwoordelijkheid, maar in bepaalde gevallen kan een helpende hand nuttig en nodig zijn. Voor het vervullen van die belangrijke rol zijn de gemeenten het best toegerust. Zij maken werk van armoedepreventie, dragen zorg voor een integrale aanpak over het gehele sociale domein en bieden waar nodig inkomensondersteuning. Speerpunt daarbij is het tegengaan van armoede onder gezinnen met kinderen, zodat ook deze kinderen een goede start kunnen maken. Samenwerking hierbij tussen gemeenten en private partijen, zoals Vereniging Leergeld, Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds, is wenselijk en wordt gestimuleerd. Het kabinet gaat het armoede- en schuldenbeleid de komende jaren intensiveren en stelt daartoe in 2014 80 miljoen euro en voor 2015 en latere jaren 100 miljoen euro extra ter beschikking. Een deel van deze middelen – circa 5 miljoen euro – wordt gebruikt om de Sportimpuls te verhogen en de subsidie aan het Jeugdfonds te verlengen.

Schuldenproblematiek

Met de aanhoudende economische crisis neemt het aantal mensen met (een risico op) problematische schulden toe. Problematische schulden en de daarmee gepaard gaande spanningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de mensen zelf en voor hun sociale omgeving. Bovendien kunnen schulden succesvolle participatie op de arbeidsmarkt in de weg staan. Ook in die gevallen kan, onder de juiste voorwaarden, ondersteuning waardevol en effectief zijn. Daarom is van belang dat gemeenten in het kader van (integrale) schuldhulpverlening over voldoende beleidsvrijheid en de juiste instrumenten beschikken, zodat zij in staat zijn hierbij hun verantwoordelijkheid te nemen.

Schuldpreventie zal steeds meer nadruk krijgen. Dan gaat het bijvoorbeeld om het versterken van de zelfredzaamheid van burgers door gerichte voorlichting en het vergroten van het financiële bewustzijn onder jongeren. Maar ook om problematische betalingsachterstanden vroegtijdig te signaleren en te stimuleren dat verantwoordelijke partijen zoals gemeenten en schuldeisers meer dan nu het geval is hun verantwoordelijkheid nemen. Daar waar toch problematische schulden zijn ontstaan, is het van belang het bestaansminimum te garanderen via de beslagvrije voet die een minimum bedrag om van te leven garandeert, via de inrichting van een beslagregister en via het opstellen van een rijksincassovisie. Het kabinet informeert de Tweede Kamer eind dit jaar over de uitwerking en concretisering van de visie op de rijksincasso.

Integratie en maatschappelijke samenhang

De overheid bevordert de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit door participatie en inburgering van iedereen met een migrantenachtergrond. Integratie begint ermee dat nieuwkomers een uitdrukkelijke keuze maken voor Nederland. Van hen wordt verwacht dat zij investeren in de taal en de vaardigheden die nodig zijn voor een zelfredzaam bestaan. Daarnaast wordt verwacht dat zij zich verdiepen in de kernwaarden van onze samenleving en deze naleven. Dit stelt ook eisen aan ouders op het gebied van grenzen stellen en opvoeden. Nieuwkomers mogen zelf een samenleving verwachten waarin mensen erop kunnen vertrouwen dat hun rechten even goed beschermd zijn als die van een ander, en waarin iedereen een eerlijke kans krijgt om succesvol te zijn en mee te doen. Hiervoor is het noodzakelijk dat instellingen in de publieke sector de vraagstukken die voortkomen uit een divers samengestelde bevolking en achterblijvende integratie het hoofd kunnen bieden.

Om de zelfredzaamheid van nieuwkomers te vergroten, worden de inburgeringseisen in 2014 aangescherpt door invoering van een arbeidsmarktmodule. Het kabinet heeft voorgesteld om via een zogenoemde «participatieovereenkomst» nieuwkomers te wijzen op de rechten, plichten en fundamentele waarden van de Nederlandse samenleving. In 2014 worden verschillende modellen van het participatiecontract getoetst in een pilot. Veel succesvolle migrantenjongeren zijn een informele coach voor jongeren in hun omgeving op het gebied van onderwijs- en loopbaankeuzes. Samen met de SER worden enkele honderden migrantenjongeren aan een coach gekoppeld en zo in hun eigen carrière en netwerk versterkt, waardoor ze een nog betere informele coach voor jongeren in hun omgeving kunnen zijn.

Gelijkwaardigheid is een kernwaarde binnen de Nederlandse samenleving. In 2014 wordt in samenwerking met maatschappelijke partners en het Ministerie van OCW uitvoering gegeven aan de aanpak «Homoacceptatie onder etnische minderheden». De nadruk ligt daarbij op de emancipatie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s) uit etnische minderheden en het vergroten van de acceptatie onder de ouders. Naar aanleiding van de kabinetsreactie op het advies van de Onderwijsraad, wordt in samenwerking met het Ministerie van OCW invulling geven aan het versterken van het burgerschapsonderwijs. Ten aanzien van het toezicht op privaat gefinancierde internaten geldt dat het vrijwillig toezicht in 2014 volledig is ingevoerd en er een wetsvoorstel wordt ingediend op basis waarvan het toezicht op deze internaten een formeel wettelijk karakter krijgt.

Beschermen van solidariteit

Er is een breed draagvlak binnen de samenleving voor het in stand houden van een stelsel van sociale zekerheid dat aan iedereen kansen biedt – en zo nodig ook ondersteuning. Burgers en werkgevers zijn solidair met elkaar en het merendeel vindt het vanzelfsprekend om de regels die daarbij horen na te leven. Maar het draagvlak brokkelt af als fraude onbestraft blijft. Dan ontstaat het risico dat ook goedwillende burgers en werkgevers minder bereid zijn de regels na te leven. Zeker nu in tijden van crisis het beroep op de sociale zekerheid toeneemt en burgers en werkgevers ook op andere terreinen moeten inleveren. Juist om de solidariteit binnen het sociale zekerheidsstelsel te kunnen behouden moet de aanpak van fraude stevig en zichtbaar zijn.

Handhaving en naleving

In de per 1 januari 2013 in werking getreden Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Fraudewet) is de norm dat fraude niet kan en niet mag nogmaals verankerd en zijn boetes substantieel verhoogd. De verantwoordelijkheid voor de naleving van de Fraudewet ligt voor een groot deel bij gemeenten en ZBO’s. De komende jaren zullen de invoering en uitvoering van de Fraudewet bij de ZBO’s en de gemeenten nauwlettend worden gemonitord. Daarnaast neemt het kabinet extra maatregelen om misbruik en fraude bij toeslagen tegen te gaan. Deze maatregelen worden door de Belastingdienst en BZK geïmplementeerd. Ook is een wetsvoorstel Maatregelen WWB in voorbereiding dat onder meer beoogt de naleving van de arbeids- en re-integratieplicht te verbeteren. Zo worden zeer ernstige misdragingen tegen ambtenaren zwaarder bestraft en ook belemmering van uitstroom naar werk door kleding of gedrag wordt strenger aangepakt. Onderdeel van het wetsvoorstel is daarnaast de invoering van een kostendelersnorm. Dit houdt in dat bij de hoogte van de uitkering rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot het delen van kosten binnen twee- en meerpersoonshuishoudens. Daarbij wordt bovendien een stapeling van uitkeringen voorkomen. De inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is voorzien per 1 juli 2014.

Handhaving staat of valt met de vakbekwaamheid van de uitvoerders. Zij moeten de regels aan de orde stellen in de contacten met hun cliënten. Via de actie «Impuls vakmanschap» worden uitvoerders hierin geschoold. Aanvullend start in 2014 een cultuurtraject met de uitvoering. De kern hiervan is uitvoerders te wijzen op het belang van het aanspreken van cliënten op de naleving van arbeids- en re-integratieverplichtingen, om zo het nalevingsgedrag te bevorderen en te versterken.

Regels kunnen alleen worden nageleefd als ze bekend en begrijpelijk zijn. Burgers ervaren soms onduidelijkheid over de verplichtingen waaraan zij moeten voldoen. In 2014 worden de regels tegen het licht gehouden en wordt gekeken waar het simpeler kan. Ook voorlichting draagt hieraan bij. De campagne «Weet hoe het zit» wordt verbreed en er komt ook voorlichting over het naleven van de plicht om alles te doen om werk te vinden en Nederlands te leren.

Arbeidsmigratie

Het vrij verkeer van werknemers bezorgt Nederland grote voordelen. Het is van groot belang voor onze economie en dat zal ook in de toekomst zo blijven. Het recht op vrij werknemersverkeer van EU-burgers wordt terecht beschouwd als een van de pijlers van de Europese Unie.

Tegelijkertijd is er reden tot zorg. Het vrij werknemersverkeer gaat immers ook gepaard met een aantal ongewenste effecten. Het komt te vaak voor dat migrerende EU-werknemers slachtoffer worden van uitbuiting door malafide werkgevers. Zij ontvangen (soms te) lage lonen, maken te lange werkweken en hebben slechte, maar dure, woonruimte. Hierdoor verdwijnt het gelijke speelveld voor arbeidsvoorwaarden. Daarvan ondervinden niet alleen de mobiele EU-werknemers maar ook hun Nederlandse collega’s en bonafide werkgevers de nadelige gevolgen. Ook komt het voor dat arbeidsmigranten die hun baan verliezen tegelijk ook uit hun huis gezet worden. Dit kan leiden tot onwenselijke sociale situaties, een toenemend beroep op publieke voorzieningen en maatschappelijke overlast. Het is in het belang van allen dat uitbuiting van migrerende EU-burgers stevig wordt aangepakt. In het kader van het project EU-arbeidsmigratie (gestart begin 2011) worden tal van maatregelen voorzien en doorgevoerd om de ongewenste effecten van vrij werknemersverkeer tegen te gaan. Ook op bilateraal en Europees niveau zet het kabinet zich in om die effecten te bestrijden. Zo heeft het kabinet samen met de gemeenten Den Haag, Rotterdam en Westland begin september een bestuurlijke top over EU-arbeidsmigratie georganiseerd, mede ter voorbereiding op de openstelling van de arbeidsmarkt voor werknemers uit Bulgarije en Roemenië per 1 januari 2014.

Tegengaan schijnconstructies

Aanvullend op de maatregelen in het kader van het project EU-arbeidsmigratie heeft het kabinet besloten tot een actieplan om schijnconstructies aan te pakken. Aanleiding hiervoor is de toenemende druk op de arbeidsvoorwaarden in de afgelopen jaren in een aantal sectoren. Voor een deel is dit het gevolg van de toename van het aantal beschikbare arbeidskrachten uit andere landen van de Europese Unie. Voor een ander deel heeft dit te maken met toegenomen binnenlandse en buitenlandse concurrentie in bepaalde sectoren. In sommige gevallen wordt daarbij echter gebruik gemaakt van constructies waarmee wet- en regelgeving worden omzeild. Dit leidt tot verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt en vormt oneerlijke concurrentie voor bonafide werkgevers. Bij schijnconstructies wijkt de feitelijke situatie af van de situatie zoals die wordt voorgespiegeld. Zo ontduiken werkgevers betaling van het minimumloon door werknemers veel langer te laten werken voor het minimumloon dan is toegestaan of hun een onkostenvergoeding te geven in plaats van loon. Door het opzetten van postbusfirma’s omzeilen ze de premie- en belastingplicht. Ook drukken werkgevers arbeidskosten op een oneigenlijke manier door zich niet aan cao-afspraken te houden of een constructie van schijnzelfstandigheid op te zetten.

Omdat schijnconstructies op veel verschillende terreinen voorkomen, heeft het kabinet een breed actieplan opgesteld. Dit actieplan bestaat uit een groot aantal maatregelen om schijnzelfstandigheid aan te pakken, ontwijking van premieafdracht (via postbusondernemingen) te voorkomen, ontduiking van minimumloon en cao’s tegen te gaan en gefingeerde dienstverbanden en migratieconstructies te bestrijden. Voor de uitwerking van deze maatregelen is samenwerking met betrokken partijen van groot belang. Sociale partners op centraal en sectoraal niveau en de verantwoordelijke departementen worden daarom nauw betrokken bij de aanpak van schijnconstructies.

Europa

Het kabinet steunt het streven naar een verdere versterking van de sociale dimensie van de EMU. Het gaat daarbij vooral om het verbeteren van de kwaliteit van het sociaal beleid van de lidstaten door te leren van elkaar en het uitwisselen van «best practices», rekening houdend met de nationale verschillen. Bij hervormingen en bezuinigingsmaatregelen moet bovendien steeds oog zijn voor de sociale aspecten en de langetermijneffecten. Sociale partners dienen zowel op nationaal als Europees niveau goed bij dit proces betrokken te worden. Als het gaat om regelgeving blijven de bevoegdheden primair nationaal. Er dient geen wijziging te komen in de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten, en voorstellen mogen niet leiden tot hogere financiële afdrachten. Kern van het sociale beleid in Europa is het bevorderen van verstandig sociaaleconomisch beleid in de lidstaten, gericht op activering. Daarbij staan voor Nederland enkele thema’s centraal. In Europa moet gestreefd worden naar fatsoenlijke inkomens en eerlijke beloning: gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde locatie. Europese afspraken over een minimumloon worden afgewezen, maar wel dient er aandacht te zijn voor internationale afspraken over billijke beloning en het uitwisselen van best practices hierover. Loondumping en uitbuiting dienen zowel op nationaal als Europees niveau effectief bestreden te worden.

Goede en houdbare oudedagsvoorzieningen

Een onmisbaar onderdeel van een goed stelsel van sociale zekerheid is een oudedagsvoorziening die mensen inkomenszekerheid biedt op het moment dat actieve participatie op de arbeidsmarkt niet langer wordt gevraagd. De overheid biedt daarom een basisinkomen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en stimuleert de opbouw van en waarborgt de aanvullende arbeidspensioenen.

AOW

Met de AOW kent Nederland een oudedagsvoorziening die vrijwel iedere ingezetene het sociaal minimum garandeert. Mede dankzij deze basisvoorziening behoort de armoede onder ouderen in Nederland tot de laagste in Europa. Om de AOW op de lange termijn betaalbaar te houden, wordt vanaf 2013 de AOW-leeftijd stapsgewijs verhoogd naar 67 jaar en vervolgens gekoppeld aan de levensverwachting. In het regeerakkoord is afgesproken deze verhoging vanaf 2016 te versnellen. De AOW-leeftijd zal hierdoor 67 jaar zijn in 2021 (in plaats van in 2023, volgens de nu geldende wet) en daarna gekoppeld worden aan de levensverwachting. Het is de planning om het wetsvoorstel dat de versnelde leeftijdsverhoging regelt in het voorjaar van 2014 bij de Tweede Kamer in te dienen. Voor mensen die per 1-1-2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de leeftijdsverhoging van de AOW is er een overbruggingsregeling. Deze regeling kent een inkomenseis en een partner- en vermogenstoets. Bezit in de eigen woning en pensioenvermogen worden daarbij buiten beschouwing gelaten.

Figuur 3. Versnelde verhoging AOW-leeftijd

* Verdere verhoging boven 67 jaar wordt gekoppeld aan de stijging van de levensverwachting.

* Verdere verhoging boven 67 jaar wordt gekoppeld aan de stijging van de levensverwachting.

Bron: SZW.

Aanvullende pensioenen

Het is aan de sociale partners om afspraken te maken over eventuele aanvullende pensioenopbouw. Daarbij kunnen zij binnen bepaalde grenzen en wettelijke kaders gebruik maken van fiscale faciliteiten. In aansluiting op de aanbeveling van de Europese Commissie zal het aanvullend pensioen in de tweede pensioenpijler aan de verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd worden aangepast, met zorg voor een evenwichtige verdeling van de kosten en de risico’s binnen en tussen generaties. Maatregelen om de inzetbaarheid van oudere werknemers op de arbeidsmarkt te bevorderen, ondersteunen de geleidelijke verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd.

Als gevolg van de kredietcrisis van 2008 en de gestegen levensverwachting kwam het overgrote deel van de pensioenfondsen in financiële problemen te verkeren. Naar aanleiding daarvan hebben onder meer de commissie Goudswaard en ook de sociale partners in het Pensioenakkoord gevraagd het mogelijk te maken de gevolgen van financiële schokken en de levensverwachting geleidelijker te verwerken. Daartoe zal de wetgever het financieel toetsingskader aanpassen. Het nieuwe toetsingskader draagt er naar redelijke verwachting voor zorg dat ook in de gewijzigde, onzekerder omstandigheden het beoogde evenwicht tussen de belangen van de diverse betrokken generaties gewaarborgd blijft.

Stelseldiscussie over toekomst pensioenstelsel

Nederland heeft een goed functionerend pensioenstelsel met steeds betere checks and balances. Tegelijkertijd is het vertrouwen in het stelsel niet meer zo groot als het is geweest. Dat heeft te maken met de financiële situatie van fondsen, maar ook met de vraag of de manier waarop mensen pensioen opbouwen nog wel aansluit bij de manier waarop zij leven en werken in de 21ste eeuw. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat het pensioenstelsel blijft aansluiten bij de eisen van de tijd. In de komende periode zullen deze en andere fundamentele vragen breed besproken worden. De beleidsdoorlichting Pensioenbeleid (artikel 8 van de begroting), die momenteel wordt uitgevoerd, zal een eerste aanzet leveren voor deze discussie.

Tot slot

Deze beleidsagenda maakt duidelijk dat er de komende jaren veel staat te gebeuren op het beleidsterrein van SZW. Dit zal een groot deel van de bevolking direct of indirect raken. Het kabinet realiseert zich dat verschillende maatregelen pijnlijk zullen zijn. Maar juist door nu keuzes te maken, blijft het ook in de toekomst nog mogelijk kansen en ondersteuning te bieden en solidariteit te tonen als dit echt noodzakelijk is. Vanuit die overtuiging bouwt het kabinet, gezamenlijk met sociale partners, gemeenten en andere betrokkenen, verder aan het stelsel van sociale zekerheid en de arbeidsmarkt van morgen.

2.1.2 BUDGETTAIRE ONTWIKKELINGEN SZA-KADER
2.1.2.1 Inleiding

De uitgaven van de overheid zijn verdeeld over drie uitgavenkaders. Dit zijn de Rijksbegroting-in-enge-zin (Rbg-eng), het Budgettair Kader Zorg (BKZ) en het kader Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt (SZA). De Minister van SZW is in beginsel verantwoordelijk voor de beheersing van de uitgaven in het SZA-kader.

Het merendeel van de uitgaven van de SZW-begroting valt binnen het uitgavenkader SZA. Een aantal begrotingsposten wordt echter gerekend tot het kader Rbg-eng, zoals de apparaatsuitgaven van SZW. Een exacte aansluiting tussen de uitgaven in de SZW-begroting en het SZA-kader is te vinden in bijlage 2.

Deze paragraaf geeft een overzicht van de budgettaire ontwikkelingen in het SZA-kader. Er wordt inzicht gegeven in de mutaties die zijn opgetreden sinds de ontwerpbegroting 2013. Dit betreft onder meer mutaties als gevolg van het regeerakkoord Rutte/Asscher, het sociaal akkoord en het aanvullend pakket. Vervolgens wordt ingegaan op de ontwikkelingen in de uitgaven en de volumes. Ten slotte wordt ingegaan op de mutaties van de ijklijn (het uitgavenplafond voor het SZA-kader) en worden de SZA-uitgaven hieraan getoetst.

2.1.2.2 Uitgaven SZA-kader 2013-2018

In tabel 2.1.2.1 zijn de uitgaven die behoren tot het SZA-kader voor 2013 tot en met 2018 weergegeven. Te zien is dat de totale SZA-uitgaven (uitgedrukt in het prijsniveau van het jaar 2013, zogenoemde constante prijzen) van 2013 tot 2015 toenemen van € 74,1 miljard naar € 80,4 miljard. Vervolgens dalen de SZA-uitgaven naar € 79,2 miljard in 2018. Dit verloop wordt door een aantal onderliggende ontwikkelingen beïnvloed. De AOW-uitgaven nemen tussen 2013 en 2015 met € 1,3 miljard toe als gevolg van de vergrijzing. Door de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd stabiliseren de AOW-uitgaven zich na 2015. De werkloosheidsuitgaven nemen eerst toe van 2013 naar 2016 om vervolgens weer af te nemen. Dit wordt veroorzaakt door de conjunctuur. Daarnaast wordt de oploop vanaf 2015 verklaard door het invoeren van de ouderencomponent huishoudentoeslag. De oploop wordt geremd door verschillende ombuigingsmaatregelen.

Het restant van de SZA-uitgaven vertoont per saldo een relatief stabiel verloop. De overige uitgaven bestaan met name uit arbeidsongeschiktheidsuitgaven (€ 12 miljard), uitgaven aan kindregelingen en kinderopvang (€ 7 miljard) en de WSW (€ 2 miljard). Een verdere uitsplitsing van de SZA-uitgaven is te vinden in tabel 2.1.2.3.

De uitgavenkaders van de overheid worden uitgedrukt in lopende prijzen, wat betekent dat rekening wordt gehouden met toekomstige loon- en prijsontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de uitgaven. In lopende prijzen nemen de SZA-uitgaven toe van € 74,1 miljard in 2013 naar € 85,2 miljard in 2018. Uitgedrukt in een percentage van het BBP dalen de SZA-uitgaven in latere jaren.

Tabel 2.1.2.1 SZA-uitgaven in constante en lopende prijzen (x € 1 mld)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Totale SZA-uitgaven constante prijzen

74,1

76,9

80,4

80,2

79,6

79,2

w.v. AOW-uitgaven

32,9

33,7

34,2

34,1

34,0

34,0

w.v. Werkloosheidsuitgaven (WW en bijstand)

12,4

14,0

14,7

15,1

15,0

14,8

w.v. Overige SZA-uitgaven

28,9

29,2

31,5

31,0

30,6

30,3

Loon- en prijsontwikkeling SZA-uitgaven

0,0

1,0

2,9

4,1

5,1

6,0

Totale SZA-uitgaven lopende prijzen

74,1

77,8

83,3

84,3

84,6

85,2

             

SZA-uitgaven in % van het BBP

12,3%

12,7%

13,3%

13,1%

12,8%

12,6%

Bron: SZW, financiële administratie

Tabel 2.1.2.2 geeft een overzicht van de budgettaire mutaties die sinds de vorige ontwerpbegroting zijn opgetreden, de zogenoemde verticale toelichting.

Tabel 2.1.2.2 Budgettaire mutaties sinds vorige Ontwerpbegroting (x € 1 mld)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

SZA-uitgaven Ontwerpbegroting 2013

73,1

75,1

76,7

78,6

80,5

 
             

A. Macro-economische mutaties

0,9

1,7

3,2

2,7

1,5

 

w.v. WW/WWB

0,9

2,0

3,1

3,3

3,2

 

w.v. Loon- en prijsontwikkeling

– 0,1

– 0,3

0,2

– 0,6

– 1,8

 
             

B. Mee- en tegenvallers

– 0,2

– 0,1

– 0,1

– 0,1

0,0

 

w.v. AOW

0,0

– 0,1

– 0,1

– 0,1

– 0,2

 

w.v. MKOB

0,2

0,0

0,0

0,0

0,0

 

w.v. IVA

0,0

– 0,1

– 0,1

– 0,2

– 0,3

 

w.v. WGA

0,0

0,0

0,1

0,1

0,2

 

w.v. Kinderopvangtoeslag

– 0,4

– 0,4

– 0,4

– 0,4

– 0,4

 

w.v. Kindgebonden budget

0,0

0,1

0,2

0,2

0,2

 

w.v. Toeslagenwet

0,1

0,1

0,2

0,2

0,2

 

w.v. Uitvoeringskosten UWV

0,0

0,1

0,2

0,2

0,2

 

w.v. Overig

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
             

C. Ombuigingen

– 0,3

– 0,6

– 1,8

– 2,2

– 2,5

 

w.v. Participatiewet

0,0

0,0

0,1

0,0

– 0,2

 

w.v. Afschaffen MKOB

0,0

0,0

– 1,0

– 1,0

– 1,0

 

w.v. Verlagen AO-tegemoetkoming

0,0

– 0,1

– 0,2

– 0,2

– 0,2

 

w.v. Ombuiging re-integratie

0,0

– 0,1

– 0,1

– 0,1

– 0,1

 

w.v. Snellere verhoging AOW-leeftijd

0,0

0,0

0,0

– 0,1

– 0,2

 

w.v. Kostendelersnorm

0,0

0,0

– 0,1

– 0,1

– 0,1

 

w.v. Enveloppen sociaal akkoord

0,0

0,0

– 0,1

– 0,1

0,0

 

w.v. Overig

– 0,3

– 0,4

– 0,6

– 0,7

– 0,7

 
             

D. Besparingsverliezen en Intensiveringen

0,4

1,9

5,4

5,0

5,0

 

w.v. Huishoudencomponent ouderentoeslag

0,0

0,3

3,4

3,5

3,6

 

w.v. Terugdraaien WW verhaal

0,0

0,8

1,0

1,0

1,0

 

w.v. Hervorming kindregelingen

0,0

0,0

0,3

0,1

– 0,1

 

w.v. Sociaal akkoord: sectorplannen / VWNW

0,0

0,3

0,3

0,0

0,0

 

w.v. Reservering kindregelingen

0,2

0,1

0,1

0,1

0,1

 

w.v. Overig

0,3

0,4

0,3

0,3

0,3

 
             

E. Technische mutaties

0,2

0,0

– 0,1

0,2

0,2

 
             

Extrapolatie

85,2

             

SZA-uitgaven Ontwerpbegroting 2014

74,1

77,8

83,3

84,3

84,6

85,2

Bron: SZW, financiële administratie

A. Macro-economische mutaties

Aanpassingen van de uitgaven als gevolg van wijzigingen in verwachte economische ontwikkelingen worden macro-economische mutaties genoemd. De macro-economische mutaties laten per saldo een tegenvaller zien van € 0,9 miljard in 2013 tot € 3,1 miljard in 2015. Vervolgens loopt de tegenvaller af tot € 1,1 miljard in 2017. Deze mutatie is het saldo van een tegenvaller in de werkloosheidsuitgaven en een meevaller op de loon- en prijsontwikkeling.

Sinds de begroting 2013 heeft het CPB de raming van de werkloze beroepsbevolking zowel bij de start van het kabinet als bij het CEP en de MEV naar boven bijgesteld. Dit leidt tot hogere uitgaven aan de WW en bijstand. Tegenover de hogere werkloosheidsuitgaven staat een meevallende loon- en prijsontwikkeling. De uitgaven onder het kader SZA zijn met name afhankelijk van de contractloonontwikkeling. Dit komt doordat de uitkeringen in de sociale zekerheid worden aangepast aan de ontwikkeling van de lonen. De procentuele ontwikkeling van de lonen is kleiner dan waar bij de begroting 2013 van werd uitgegaan, waardoor de uitgaven van SZW dalen.

B. Mee- en tegenvallers

Uit de informatie van de uitvoeringsorganisaties over de ontwikkeling van de verschillende uitgavenregelingen volgen verschillende mee- en tegenvallers.

  • In de AOW-raming werd er rekening mee gehouden dat de actualisatie van de bevolkingsprognose door het CBS zou leiden tot een opwaartse bijstelling van het aantal AOW-gerechtigden. Het aantal AOW-gerechtigden op middellange termijn wordt in die actualisatie echter juist iets lager ingeschat. Dit leidt tot een neerwaartse bijstelling van de raming van de AOW-uitgaven.

  • Er is een incidentele tegenvaller op de MKOB omdat deze met terugwerkende kracht geëxporteerd wordt.

  • Op basis van realisatiecijfers wordt de verwachting over de doorstroom van WGA naar IVA naar beneden bijgesteld. Daarnaast neemt de verwachte instroom in de WGA met name door een ouder wordende beroepsbevolking toe. Hierdoor dalen de uitgaven aan de IVA en stijgen de uitgaven aan de WGA.

  • De uitgaven aan de kinderopvangtoeslag zijn naar beneden bijgesteld. Het dalende gebruik in 2012, dat voornamelijk toegeschreven wordt aan sterkere gedragseffecten en de conjuncturele ontwikkeling, werkt meerjarig door.

  • De uitgaven aan het kindgebonden budget zijn opwaarts bijgesteld op basis van nieuwe inkomensgegevens van het CPB. Door de lagere economische groei en de daardoor lagere inkomens hebben meer mensen recht op een (hoger) kindgebonden budget. Vanaf 2015 is dit effect groter omdat door de invoering van de alleenstaande ouderkop het budgettaire beslag van de WKB verdubbelt. De tegenvaller wordt enigszins beperkt door hogere ontvangsten.

  • Op basis van realisaties en nieuwe uitvoeringsinformatie wordt de raming van de uitgaven aan de TW naar boven bijgesteld. De stijging van het aantal WW-gerechtigden leidt tot hogere uitgaven aan de toeslagen, verder blijkt uit realisaties dat meer mensen in de WIA en in de Wajong recht hebben op een toeslag op hun uitkering.

  • De stijging in het aantal WW-uitkeringen leidt tot hogere uitvoeringskosten bij het UWV.

  • De post overig bevat kleinere mee- en tegenvallers op de overige regelingen van SZW.

C. Ombuigingen

In het regeerakkoord Rutte/Asscher, in het sociaal akkoord en bij het aanvullend pakket is een aantal ombuigingsmaatregelen op SZW-terrein genomen.

  • In 2015 treedt de Participatiewet in werking. Vanaf die datum wordt de toegang tot de Wajong beperkt tot mensen zonder arbeidsvermogen. Mensen die nu al een Wajong-uitkering hebben worden beoordeeld op arbeidsvermogen. Als zij arbeidsvermogen hebben en zijn aangewezen op ondersteuning, behoren zij tot de doelgroep van de Participatiewet. De Wsw wordt met ingang van 1 januari 2015 afgesloten voor nieuwe instroom. Hiermee ontstaat één regeling voor mensen met arbeidsvermogen. Mensen die (nog) niet in een reguliere baan kunnen werken, kunnen op basis van de Participatiewet in een beschutte werkomgeving aan de slag. Daarnaast zijn er in het sociaal akkoord extra middelen uitgetrokken voor loonkostensubsidies. Per saldo leidt de Participatiewet tot een netto besparing van € 250 miljoen in 2017 en ruim € 1,6 miljard structureel.

  • Als onderdeel van het 6 miljard pakket wordt in 2015 de MKOB afgeschaft.

  • Als onderdeel van het 6 miljard pakket vindt er een korting plaats op de tegemoetkoming arbeidsongeschikten op grond van de Wtcg. Dit levert een besparing op van € 114 miljoen in 2014. In 2014 gaat de AO-tegemoetkoming omlaag van € 342 netto per jaar naar € 247 netto per jaar.

  • Op het re-integratiebudget van het UWV en het participatiebudget van gemeenten wordt een doelmatigheidskorting toegepast. Dit levert een besparing van € 55 miljoen op in 2014 oplopend tot € 138 miljoen in 2017.

  • De AOW-leeftijd wordt versneld verhoogd naar 66 jaar in 2018 en 67 jaar in 2021. Dit levert een besparing op van € 160 miljoen in 2017.

  • Per 2015 wordt een kostendelersnorm ingevoerd in de bijstand. Het normbedrag van de WWB wordt verlaagd naarmate in een huishouden meer inwonende volwassenen aanwezig zijn. Dit levert een besparing op van € 95 miljoen structureel vanaf 2015.

  • In het regeerakkoord zijn vanaf 2014 enveloppen gevormd ten behoeve van intersectorale scholing en van-werk-naar-werk-trajecten (€ 300 miljoen) en ten behoeve van de sociale agenda (€ 250 miljoen). Deze enveloppen zijn ingezet ter dekking van de uitgaven in het kader van het sociaal akkoord. Daarnaast is het restant van het resterend budget mobiliteitsbonussen (na aftrek van de inzet voor aanpak jeugdwerkloosheid en arbeidsparticipatie ouderen) ingezet. Verder is in deze mutatie ook het saldo meegenomen van de lastenmaatregelen uit het sociaal akkoord.

  • De overige ombuigingen bestaan onder meer uit het beperken van de Anw-duur tot 1 jaar voor nieuwe instroom, het aanscherpen van de algehele arbeids- en re-integratieplicht in de bijstand, en het beperken van het recht op de AOW-partnertoeslag voor de hoogste inkomenscategorieën.

D. Besparingsverliezen en Intensiveringen

Het regeerakkoord Rutte/Asscher, het sociaal akkoord en het aanvullend pakket bevatten naast ombuigingen ook een aantal intensiveringen op SZW-terrein.

  • Vanaf 2015 wordt gefaseerd een huishoudentoeslag geïntroduceerd. In dat jaar wordt de ouderencomponent van de huishoudentoeslag ingevoerd, waarin het budget van de fiscale ouderenkortingen wordt opgenomen. De ouderencomponent wordt afhankelijk van de AOW-opbouw en bevat een gestaffelde vermogenstoets. Het invoeren van de ouderencomponent huishoudentoeslag geeft een kaseffect in 2014.

  • In het begrotingsakkoord werd voorgesteld dat werkgevers voor (maximaal) de eerste zes maanden WW zouden gaan betalen. In het regeerakkoord is dit teruggedraaid. Dit leidt in 2014 tot € 750 miljoen hogere uitgaven en vanaf 2015 € 1 miljard hogere uitgaven structureel.

  • Het aantal kindregelingen wordt vanaf 2015 beperkt tot vier: kinderbijslag, kindgebonden budget, kinderopvangtoeslag en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Deze maatregel leidt tot een besparing van ongeveer € 800 miljoen structureel. Deze besparing is het saldo van maatregelen aan de uitgavenkant enerzijds en aan de lastenkant anderzijds vanwege het afschaffen van de (aanvullende) alleenstaande ouderkortingen en de ouderschapsverlofkorting. De reeks gepresenteerd in tabel 2.1.2.2 bevat alleen de uitgaven omdat deze tot het SZA-kader behoren. De uitgaven stijgen in eerste instantie omdat onder andere de intensivering van het kindgebonden budget in één keer in 2015 plaatsvindt terwijl het afbouwen van de kinderbijslag stapsgewijs plaatsvindt.

  • In het sociaal akkoord zijn middelen beschikbaar gesteld voor «van-werk-naar-werk» en intersectorale scholing. Deze middelen worden gebruikt voor cofinanciering van sectorplannen. In totaal is een bedrag van € 600 miljoen beschikbaar.

  • De overige intensiveringen bestaan onder meer uit de overbruggingsregeling AOW-leeftijdsverhoging, het temporiseren van de afbouw van de algemene heffingskorting in het referentieminimumloon, het niet langer meenemen van de MKOB in de middelentoets van de bijstand voor AOW-gerechtigden (AIO), het afschaffen van de arbeidsverledeneis in de ZW, het verschaffen van middelen die gemeenten in staat stellen via individueel maatwerk de effecten van de kostendelersnorm voor kwetsbare groepen te verzachten en een koopkrachtenveloppe voor een eenmalige uitkering voor mensen met een inkomen tot 110% WML.

E. Technische mutaties

De technische mutaties betreffen voornamelijk bruteringseffecten. Aanpassingen in de fiscaliteit hebben vaak gevolgen voor de hoogte van de uitkeringen, hiervoor wordt het SZA-kader gecompenseerd. Daarnaast bevat deze post technische overboekingen tussen het SZA-kader en het kader Rbg-eng. De technische overboekingen betreffen voornamelijk een overboeking van de middelen voor cofinanciering van sectorplannen naar het kader Rbg-eng.

2.1.2.3 Uitgaven- en volumeontwikkelingen SZA-kader 2013-2018

Dit onderdeel geeft een toelichting op het verloop van de uitgaven in het SZA-kader over de jaren heen, de zogenoemde horizontale toelichting. Ook worden de volumeontwikkelingen van de uitkeringsregelingen toegelicht. De ontwikkeling van de uitgaven wordt namelijk in sterke mate bepaald door de ontwikkeling van de onderliggende volumecijfers. Tabel 2.1.2.3 toont een onderverdeling van de uitgaven in het SZA-kader naar de verschillende regelingen. Het betreft hier netto uitgaven, na aftrek van relevante ontvangsten. Tabel 2.1.2.4 geeft een overzicht van de volumecijfers. De volumeontwikkelingen in tabel 2.1.2.4 wijken op onderdelen af van de cijfers genoemd in de beleidsartikelen. Dat komt doordat in de tabel volumecijfers zijn opgenomen die relevant zijn voor de uitgavenontwikkeling, te weten herleide uitkeringsjaren. Ter illustratie: beleidsartikel 8 bevat het volume AOW in personen, dit is hoger dan het volume dat in tabel 2.1.2.4 is opgenomen. Voor de budgettaire ontwikkelingen is het van belang hoeveel volledige AOW-uitkeringen er in enig jaar zijn en niet het aantal mensen dat een AOW-uitkering heeft. Zo worden in tabel 2.1.2.4 bijvoorbeeld twee mensen met beide een halve AOW-opbouw opgeteld tot één volledige uitkering.

Tabel 2.1.2.3 Uitgaven SZA-kader 2013–2018 (x € 1 mln)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

WW-uitgaven (werkloosheid)

6.699

7.812

8.606

8.592

8.112

7.677

WWB-uitgaven (bijstand)

5.667

6.227

6.126

6.531

6.868

7.159

             

WAO/WIA/WAZ/Wajong-uitgaven (arbeidsongeschiktheid)

11.638

11.725

11.735

11.592

11.432

11.280

ZW/WAZO-uitgaven (vangnet ziekte en zwangerschap)

2.767

2.679

2.624

2.618

2.610

2.603

             

Anw-uitgaven (nabestaanden en (half)wezen)

693

542

437

365

308

262

AOW-uitgaven (ouderdom)

32.891

33.669

34.174

34.054

34.011

33.998

             

Ouderencomponent huishoudentoeslag

0

279

3.361

3.498

3.632

3.766

MKOB (tegemoetkoming oudere belastingplichtigen)

1.213

986

0

0

0

0

             

Re-integratieuitgaven arbeidsongeschiktheid

262

266

239

204

180

159

WSW-budget

2.385

2.382

2.278

2.105

1.937

1.781

Participatiebudget gemeenten

866

689

668

693

707

741

             

Kinderopvangtoeslag

1.995

2.042

2.101

2.134

2.225

2.274

Kindregelingen (AKW/WKB/TOG)

4.221

4.235

4.960

4.793

4.626

4.612

             

Uitvoeringskosten (UWV/SVB etc)

2.029

2.168

2.041

1.935

1.834

1.782

Overige uitgaven (met name loon- en prijsbijstelling)

791

2.141

3.929

5.166

6.133

7.093

             

Totaal SZA-uitgaven

74.116

77.842

83.278

84.281

84.614

85.188

Bron: SZW, financiële administratie

Tabel 2.1.2.4 Volumeontwikkelingen sociale zekerheid 2013–2018 (herleide uitkeringsjaren * 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Werkloosheidsuitkeringen (WW)

343

409

435

438

421

400

Bijstandsuitkeringen (WWB/IOAW/IOAZ/Bbz)

372

411

435

463

484

504

Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (WAO/WIA/WAZ/Wajong)

710

715

713

681

647

618

Ziektewetuitkeringen (ZW/WAZO)

143

137

132

132

131

131

Nabestaandenuitkeringen (Anw)

57

38

34

32

30

29

Ouderdomsuitkeringen (AOW)

2.884

2.958

3.027

3.051

3.073

3.095

Kinderopvangtoeslag kinderen

646

642

660

679

702

721

Kinderbijslag telkinderen (AKW)

3.439

3.423

3.420

3.416

3.398

3.379

Kindgebonden budget gezinnen (WKB)

946

913

869

849

854

854

Aantal kinderen TOG

26

25

19

0

0

0

Bron: SZW, financiële administratie

De uitgaven aan de WW stijgen van 2013 tot 2015 om vervolgens in de jaren daarna te dalen. Dit verloop van de raming van de WW-uitgaven is grotendeels het gevolg van fluctuaties in de werkloosheid als gevolg van conjucturele schommelingen. Een hogere werkloosheid betekent ook een groter aantal mensen met een WW-uitkering. De verwachting is dat de werkloosheid de komende jaren stijgt. Vanaf 2016 zal de werkloosheid naar verwachting langzaam dalen, met enige vertraging zal dan ook het aantal WW-uitkeringen dalen.

De geraamde uitgaven aan de bijstand stijgen de komende jaren ook als gevolg van de ontwikkeling van de werkloosheid. De daling van de uitgaven aan de bijstand in 2015 wordt voornamelijk veroorzaakt door het afschaffen van de alleenstaande ouderkop in de bijstand als onderdeel van de hervorming van de kindregelingen en de invoering van de kostendelersnorm. De meerjarige oploop van de uitgaven op het inkomensdeel van de WWB hangt samen met de invoering van de Participatiewet vanaf 2015.

De arbeidsongeschiktheidsuitgaven (WAO, WIA, WAZ en Wajong) nemen tot 2015 toe en dalen vervolgens vanaf 2016. Vanaf 2015 wordt de instroom in de Wajong beperkt tot mensen die volledig en duurzaam geen arbeidsvermogen hebben. Het volume is hierdoor in 2015 ongeveer gelijk aan dat in 2014. Het Wajong-volume daalt vervolgens vanwege de geleidelijke overgang van Wajongers met arbeidsvermogen naar de Participatiewet. Het aantal WAO-uitkeringen daalt omdat het een aflopende regeling is. In latere jaren gaat de daling minder snel vanwege de AOW-leeftijdsverhoging. Het aantal WIA-uitkeringen stijgt omdat de regeling in opbouw is.

De ZW-uitgaven en het aantal mensen met een ZW-uitkering lopen langzaam af. Dit wordt met name veroorzaakt door de verslechterde conjunctuur (minder zieke uitzendkrachten) en maatregelen in de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters. De WAZO-uitgaven (zwangerschaps- en bevallingsverlof) lopen juist licht op, voornamelijk veroorzaakt door een lichte stijging van het aantal uren dat vrouwen participeren in het arbeidsproces.

De uitkeringslasten Anw dalen verder omdat de groep Anw-gerechtigden die voor 1950 geboren is, en daar hun recht op Anw aan ontleent, bij het bereiken van de AOW-leeftijd de Anw verlaat. Ook de groep mensen die bij de inwerkingtreding van de huidige Anw al recht hadden op diens voorganger, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, stroomt de komende jaren grotendeels uit vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd. Daarnaast levert het verkorten van de Anw-duur voor nieuwe instroom naar 1 jaar een besparing op vanaf 2015.

De ouderdomsuitgaven (AOW) nemen als gevolg van de stijgende levensverwachting en de vergrijzing in 2014 toe. Deze toename wordt in 2014 en 2015 enigszins afgevlakt en vanaf 2016 zullen de AOW-uitgaven naar verwachting niet verder toenemen. Dit wordt ten eerste veroorzaakt door de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd. Ten tweede vindt er vanaf 1 april 2015 geen nieuwe instroom meer plaats in de AOW-partnertoeslag. Hierdoor neemt het aantal personen met partnertoeslag vanaf 2015 snel af.

De uitkeringslasten MKOB dalen in 2014 fors ten opzichte van 2013. Dit komt door de incidentele tegenvaller, die voortkomt uit het met terugwerkende kracht invoeren van de Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen. De MKOB wordt in 2015 afgeschaft. In dat jaar wordt gefaseerd een huishoudentoeslag ingevoerd. De fiscale ouderenkortingen worden omgezet in de ouderencomponent huishoudentoeslag. De invoering van de ouderencomponent geeft een kaseffect in 2014.

De re-integratie-uitgaven voor arbeidsongeschiktheid kennen een dalend verloop als gevolg van de korting uit het regeerakkoord Rutte/Asscher. Het Wsw-budget kent een dalend verloop vanwege de maatregelen uit het sociaal akkoord. Vanaf 2015 is er geen nieuwe instroom meer in de Wsw, bovendien is er een efficiencykorting toegepast. Het participatiebudget voor gemeenten kent een dalend verloop tot 2015 vanwege de korting uit het regeerakkoord Rutte/Asscher. Vanaf 2016 stijgen deze uitgaven vanwege de maatregelen uit de Participatiewet.

De uitgaven aan kinderopvangtoeslag (KOT) zijn in 2014 nagenoeg gelijk aan de uitgaven in 2013. De uitgaven aan KOT nemen vanaf 2014 toe, voornamelijk door een geraamde toename van het aantal kinderen in de buitenschoolse opvang. De uitgaven aan kinderbijslag dalen voornamelijk door het verlagen van de kinderbijslagbedragen naar het bedrag van het jongste kind. Bovendien neemt het aantal kinderen waarvoor recht op kinderbijslag bestaat af als gevolg van demografische ontwikkelingen. De TOG wordt per 1 juli 2015 geïntegreerd in de AKW.

De uitgaven aan het kindgebonden budget verdubbelen in de komende jaren. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de introductie van een alleenstaande ouderkop. Bovendien worden de bedragen voor het eerste en tweede kind verhoogd. De stijging van de uitgaven wordt vanaf 2015 getemperd doordat de inkomensgrens (waaronder recht is op kindgebonden budget) van de WKB wordt geharmoniseerd met die van de zorgtoeslag. Het aantal gezinnen dat in aanmerking komt voor een kindgebonden budget neemt tot 2016 af. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt doordat de inkomensgrens tot en met 2015 niet geïndexeerd wordt. Daardoor hebben minder gezinnen recht op een kindgebonden budget.

De ontwikkeling van de uitgaven voor de uitvoering van de sociale-zekerheidsregelingen door UWV en SVB wordt gedeeltelijk veroorzaakt door de volumeontwikkelingen in de verschillende regelingen. Daarnaast zorgt de taakstelling op de uitvoeringsorganen uit de regeerakkoorden Rutte/Verhagen en Rutte/Asscher voor een daling van de uitvoeringskosten.

De overige uitgaven betreffen verschillende kleinere regelingen zoals de TW, de AIO, de Overbruggingsregeling en middelen voor het beleidsterrein integratie en maatschappelijke samenhang. Daarnaast is de loon- en prijsbijstelling in deze post opgenomen, wat de oploop na 2013 verklaart. Deze is voor de jaren na 2013 nog niet toebedeeld aan de uitgavencategorieën. De uitgavencategorieën zijn daarmee in constante prijzen, terwijl het totaal aan SZA-uitgaven is weergegeven in lopende prijzen.

2.1.2.4 Uitgavenplafond SZA-kader 2013-2017 en toetsing aan uitgavenplafond

Bij de start van de kabinetsperiode is de ijklijn vastgesteld op basis van de toenmalige uitgavenraming. Dit is gebeurd in de startnota1. Gedurende de kabinetsperiode wordt de ijklijn bijgesteld voor prijsontwikkelingen, overboekingen tussen kaders en statistische correcties. Tevens vindt er een herijking van de kaders plaats. Tabel 2.1.2.5 toont de bijstelling van de ijklijn-SZA sinds de startnota.

Voor de bijstelling voor de prijsontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de prijs nationale bestedingen (pNB). De prijsontwikkeling blijft achter bij de verwachting in de startnota, daarom vindt een neerwaartse aanpassing van de ijklijn plaats. Deze neerwaartse bijstelling van het uitgavenkader als gevolg van de prijsontwikkeling moet in samenhang worden gezien met de meevaller als gevolg van de loon- en prijsontwikkeling van de uitgaven in tabel 2.1.2.2. De overboekingen betreffen voornamelijk een overboeking van de middelen voor cofinanciering van sectorplannen van het SZA-kader naar het kader Rbg-eng. Statistische correcties zijn voornamelijk zogenoemde bruteringseffecten. Door aanpassingen in de fiscaliteit stijgt de hoogte van de uitkeringen, hiervoor wordt het SZA-kader gecompenseerd. Bovendien vindt een herijking van de kaders (2014–2017) plaats. Het bestaande kader wordt na de verwerking van het 6 miljard pakket en de doorwerking daarvan gecorrigeerd. Dit herijkte kader zal worden gepubliceerd in de Miljoenennota 2014.

Tabel 2.1.2.5 Mutaties ijklijn sinds vorige Ontwerpbegroting (x € 1 mld)
 

2013

2014

2015

2016

2017

IJklijn SZA-kader Startnota

73,3

76,9

80,2

80,9

80,9

Bijstelling pNB-raming

– 0,4

– 0,8

– 0,8

– 0,8

– 0,8

Overboekingen

0,0

– 0,3

– 0,3

0,0

0,0

Statistische correcties

0,1

0,2

0,2

0,2

0,2

Herijking kader

1,7

4,0

4,0

4,4

IJklijn SZA-kader Ontwerpbegroting 2014

73,1

77,8

83,3

84,3

84,6

Bron: SZW, financiële administratie

In tabel 2.1.2.6 zijn de uitgaven in het SZA-kader afgezet tegen de ijklijn (het plafond waaraan de SZA-uitgaven worden getoetst). Er is geen sprake van een over- / onderschrijding van de ijklijn SZA (2014–2017) omdat de ijklijn bij Miljoenennota opnieuw wordt vastgesteld.

Tabel 2.1.2.6 Toetsing SZA-uitgaven aan ijklijn (x € 1 mld)
 

2013

2014

2015

2016

2017

Totale SZA-uitgaven

74,1

77,8

83,3

84,3

84,6

IJklijn SZA-uitgaven

73,1

77,8

83,3

84,3

84,6

Over / onderschrijding ijklijn SZA

1,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Bron: SZW, financiële administratie

2.1.3 AANSLUITINGSTABELLEN
Aansluitingstabel uitgaven begroting 2013 naar begroting 2014 (bedragen x € 1 miljoen)
 

art.

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Ontwerpbegroting 2013

 

30.225

31.452

32.170

32.166

32.258

 
               

Mutaties Nota van Wijziging en Amendement

 

165

223

397

657

775

 
               

Vastgestelde begroting 2013

 

30.390

31.675

32.567

32.823

33.033

 
               

Mutaties Voorjaarsnota

 

166

265

599

66

– 289

 
   

 

Totaal tot en met Voorjaarsnota 1e suppletoire

 

30.556

31.940

33.166

32.889

32.744

 
               

Mutaties Miljoenennota

 

– 782

1.816

3.666

3.728

3.950

 
               

Beleidsmatige mutaties

             

Bijstelling effect kindregelingen (WWB/IOAW)

2

   

– 26

– 27

– 18

 

Invoering Participatiewet (BUIG)

2

 

– 1

106

501

925

 

Invoering Participatiewet (Participatiebudget)

2

   

30

95

147

 

Invoering Participatiewet (WSW)

2

   

– 44

– 137

– 235

 

Invoering Participatiewet (TW)

2

   

– 4

– 15

– 28

 

Effect wetsvoorstel kindregelingen (TW)

2

   

– 74

– 74

– 74

 

Huishoudinkomenstoets AIO en TW

2

 

– 1

– 15

– 15

– 16

 

Intensivering armoedebeleid

2

 

75

95

95

95

 

Eenmalige uitkering koopkrachtpakket

2

 

70

       

Invoering Participatiewet (Wajong)

4

   

– 18

– 295

– 440

 

Invoering Participatiewet (Re-integratie Wajong)

4

   

– 14

– 42

– 58

 

Verlaging AO-tegemoetkoming

4

 

– 35

– 51

– 44

– 36

 

Aanpak toeslagfraude KO

7

 

– 17

– 17

– 17

– 17

 

Afschaffen MKOB

8

   

– 1.008

– 1.025

– 1.039

 

Overbruggingsregeling kasschuif

8

2

3

12

11

– 1

 

Integratie kindregelingen (AKW)

10

   

5

21

19

 

Overboeking van VWS ivm maatregelen pleegouders (AKW)

10

14

         

Overboeking van VWS ivm maatregelen pleegouders (WKB)

10

4

         

Integratie kindregelingen (TOG en kopje TOG)

10

   

– 5

– 26

– 26

 

Mutaties uitvoeringskosten door beleidwijzigingen

11

– 3

– 4

– 4

– 3

– 2

 

Invoering Participatiewet (uitvoeringskosten)

11

   

20

– 15

– 10

 

Taakstelling Rutte/Asscher (ZBO's)

11

     

– 4

– 9

 

Vrijval reserveringen

11

– 12

   

 

Ouderencomponent huishoudtoeslag

12

 

279

3.361

3.498

3.632

 

Verlaging AO-tegemoetkoming

12

 

– 79

– 114

– 114

– 114

 

Voorlopige invulling taakstelling Rutte/Asscher (apparaat)

96

     

– 3

– 7

 

Kasschuiven sectorplannen en arbeidsparticipatie 55+

99

7

– 16

5

4

 

Invulling taakstelling Rutte/Asscher

99

     

23

52

 

Uitboeken invoering Participatiewet

99

   

– 135

– 180

– 245

 

Kasschuiven divers

Div.

– 9

1

6

– 3

5

 

Reservering kindregelingen

99

150

100

100

100

100

 
               

Uitvoeringsmutaties

             

BUIG ontwikkeling werkloosheid

2

171

443

477

430

376

 

BUIG nominale ontwikkeling

2

242

255

245

247

244

 

BUIG uitvoering

2

69

74

77

79

82

 

Bijstand zelfstandigen uitvoeringsmutaties

2

2

– 13

– 15

– 15

– 15

 

Participatiebudget nominale ontwikkeling

2

5

4

4

4

4

 

WSW nominale ontwikkeling

2

9

9

9

9

9

 

AIO nominale ontwikkeling

2

4

4

4

5

5

 

AIO uitvoering

2

– 12

– 14

– 16

– 17

– 16

 

TW nominale ontwikkeling

2

8

8

7

7

7

 

TW ontwikkeling werkloosheid

2

13

31

35

35

34

 

TW uitvoering

2

12

18

34

50

65

 

Wajong nominale ontwikkeling

4

49

54

56

57

56

 

Wajong uitvoering

4

46

15

       

IOW uitvoeringsmutaties

5

5

4

4

3

3

 

Kinderopvang nominale ontwikkeling

7

7

8

8

8

8

 

Kinderopvang uitvoering

7

– 150

– 100

– 100

– 100

– 100

 

MKOB nominale ontwikkeling

8

34

26

27

27

27

 

MKOB uitvoering

8

– 66

– 11

– 11

– 10

– 5

 

AKW uitvoeringsmutaties

10

32

         

WKB uitvoeringsmutaties

10

15

22

24

17

4

 

WKB neutrale bijstelling uitgaven en ontvangsten

10

71

130

115

50

16

 

TOG en kopje TOG uitvoeringsmutaties

10

– 3

– 4

– 4

– 4

– 4

 

Herschikkingen uitvoeringskosten

11

5

15

13

11

9

 

Rijksbijdrage nominale ontwikkeling

12

28

24

24

24

24

 

Rijksbijdrage ramingsbijstelling

12

37

450

451

– 183

530

 

Rijksbijdrage Ouderdomsfonds

12

– 1.559

         

Overboeking apparaatsuitgaven van IenM

96

6

6

6

6

6

 

Uitdelen nominale ontwikkelingen

99

– 22

– 22

– 22

– 22

– 22

 
               

Diverse overige mutaties en afrondingen

Div.

7

5

3

5

3

 
               

Ontwerpbegroting 2014

 

29.774

33.756

36.832

36.617

36.694

36.929

Aansluitingstabel ontvangsten begroting 2013 naar begroting 2014 (bedragen x € 1 miljoen)
 

art.

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Ontwerpbegroting 2013

 

1.758

1.640

1.625

1.629

1.629

 
               

Mutaties Nota van Wijziging en Amendement

 

27

2

3

6

10

 
               

Vastgestelde begroting 2013

 

1.785

1.642

1.628

1.635

1.639

 
               

Mutaties Voorjaarsnota

 

70

– 19

– 6

79

93

 
               

Totaal tot en met Voorjaarsnota 1e suppletoire

 

1.855

1.623

1.622

1.714

1.732

 
               

Mutaties Miljoenennota

 

140

143

106

22

– 17

 
               

Diverse restituties en ontvangsten

Div.

59

         

Kinderopvang ramingsbijstelling

7

9

8

– 14

– 35

– 40

 

Bijstelling Wet kindgebonden budget

10

72

135

120

58

25

 

Inburgering leningen

13

     

– 1

– 2

 
               

Ontwerpbegroting 2014

 

1.995

1.766

1.728

1.736

1.715

1.724

2.1.4 MEERJARENPLANNING BELEIDSDOORLICHTINGEN

Artikel

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

1. Arbeidsmarkt1

X

X

         

2. Bijstand, Toeslagenwet en Sociale Werkvoorziening

           

X

3. Arbeidsongeschiktheid2

   

X

   

X

 

4. Jonggehandicapten

         

X

 

5. Werkloosheid

       

X

   

6. Ziekte en zwangerschap

       

X

   

7. Kinderopvang

     

X

     

8. Oudedagsvoorziening3

 

X

         

9. Nabestaanden

 

X

         

10. Tegemoetkoming ouders

 

X

         

11. Uitvoeringskosten

     

X

     

12. Rijksbijdragen4

             

13. Integratie en maatschappelijke samenhang

       

X

   
1

De beleidsdoorlichting in 2012 betreft een deel van het artikel (Gezond en Veilig werken), omdat de doorlichting nog op de artikelindeling van de begroting 2012 is gebaseerd.

2

In 2014 zal artikel 3 Arbeidsongeschiktheid onderwerp zijn van een beleidsdoorlichting. Deze beleidsdoorlichting wordt toegespitst op de WAO. Deze regeling is in 2006 vervangen door de Wet WIA, welke in 2011 is doorgelicht. Voor de toen bestaande WAO-gerechtigden bleef de WAO echter bestaan. In de beleidsdoorlichting zal ingegaan worden op de ontwikkelingen van de groep WAO-gerechtigden. Zaken die daarbij onder meer aan bod kunnen komen zijn ontwikkeling van het bestand sinds de inwerkingtreding van de WIA, de samenstelling van het bestand, de mate van het werken naast de uitkering en de re-integratie van WAO-ers en eventuele neveneffecten. De beleidsdoorlichting 2017 heeft als focus de WIA.

3

In 2013 zal het IBO Inkomens- en vermogenspositie en subsidiëring 65-plussers worden opgeleverd. Hierin is onder andere de doeltreffendheid en doelmatigheid van de AOW en de MKOB binnen de oudedagsvoorziening onderzocht. Daarnaast zal in 2013 ook de beleidsdoorlichting Pensioenbeleid (gebaseerd op artikelindeling van de begroting 2012) zijn uitgevoerd waarbij de overheidsdoelstellingen stimuleren en beschermen van aanvullende pensioenen is onderzocht op doeltreffendheid en doelmatigheid. Hiermee is artikel 8 Oudedagsvoorziening doorgelicht.

4

Het artikel Rijksbijdragen is een technisch artikel, hierop wordt geen beleid gevoerd. Dit artikel wordt daarom niet via een beleidsdoorlichting geëvalueerd.

1

Tweede Kamer, 33 400, nr. 18

Licence