Base description which applies to whole site

5. Financiering van de zorguitgaven

5.1 Totaalbeeld

Dit hoofdstuk gaat in op de financiering van de zorguitgaven die toegerekend worden aan het Uitgavenplafond Zorg. Het grootste deel van de zorguitgaven betreft uitgaven in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz). Een ander substantieel deel van de zorguitgaven verloopt via de rijksbegroting en wordt gefinancierd via belastinginkomsten. Een uitsplitsing voor het jaar 2020 staat in tabel 10. In het vervolg van dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de financiering van de Zvw en de Wlz afzonderlijk.

Tabel 10 Financiering bruto zorguitgaven (bedragen x € 1 miljard)1
 

2020

Zvw

51,0

w.v. eigen betalingen

(3,2)

Wlz

25,1

w.v. eigen betalingen

(1,9)

Wmo Beschermd Wonen

1,9

Overig begrotingsgefinancierd (Arbeidsmarktbeleid/Caribisch Nederland)

0,6

Bruto zorguitgaven stand ontwerpbegroting 2020

78,6

Bron: VWS

1

Door afrondingsverschillen kan de som van de delen afwijken van het totaal.

5.2 De financieringssystematiek

Zorgverzekeringswet (Zvw)

Het overgrote deel van de zorguitgaven in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) loopt via zorgverzekeraars. Zij betalen zorgaanbieders voor de zorg die is geleverd aan hun verzekerden. Een beperkt deel van de zorguitgaven wordt rechtstreeks aan zorgaanbieders betaald vanuit het Zorgverzekeringsfonds (Zvf). Dit betreft vooral de beschikbaarheidbijdragen. Het gaat daarbij om zorgprestaties waarvoor het niet mogelijk en/of wenselijk is de kosten aan individuele verzekerden toe te rekenen. De grootste beschikbaarheidbijdragen zijn die voor (zorg)opleidingen en de academische zorg. Daarnaast gaat het om enkele kleinere bijdragen zoals voor gespecialiseerde brandwondenzorg, traumazorg, spoedeisende hulp en acute verloskunde. Naast de beschikbaarheidbijdragen wordt vanuit het Zvf ook een deel van de grensoverschrijdende zorg betaald.

Figuur 8: Financieringsstromen Zvw 2020

Figuur 8: Financieringsstromen Zvw 2020

Ter financiering van de uitgaven ontvangen zorgverzekeraars van hun verzekerden een nominale premie en het eigen risico. Daarnaast ontvangt elke zorgverzekeraar een vereveningsbijdrage uit het Zvf. Dit bedrag houdt rekening met het risicoprofiel van de verzekerdenpopulatie van iedere zorgverzekeraar en met het eigen risico dat hij ontvangt. Het zorgt zodoende voor een gelijk speelveld voor zorgverzekeraars. Dat is nodig omdat verzekeraars zich moeten houden aan de wettelijke acceptatieplicht van verzekerden. Ook ontvangen zorgverzekeraars uit het Zvf een vergoeding voor de beheerskosten voor verzekerde kinderen in hun bestand.

De nominale premie bestaat uit twee delen. Het eerste deel is een door VWS vastgestelde rekenpremie die voor alle verzekeraars hetzelfde is. Samen met de opbrengsten uit eigen betalingen en de bijdrage die zorgverzekeraars uit het Zvf krijgen, kunnen zij hier in de optiek van VWS hun zorguitgaven mee betalen. Daarnaast bevat de nominale premie een opslagpremie, die verzekeraars zelf vaststellen en dus per verzekeraar verschilt. Zorgverzekeraars moeten uit hun inkomsten ook hun beheerskosten dekken. Verder moeten zij reserves opbouwen om zeker te stellen dat zij altijd aan hun verplichtingen kunnen voldoen. De Nederlandsche Bank (DNB) stelt minimumeisen aan deze reserves. Zorgverzekeraars kunnen de beheerskosten en de reserveopbouw financieren door middel van de opslagpremie. In de opslagpremie kunnen zorgverzekeraars ook winsten en verliezen uit het verleden, en van de VWS-raming afwijkende inschattingen ten aanzien van de zorguitgaven of risico-opslagen verwerken. Door verschillen in de opslagpremie concurreren verzekeraars met elkaar om verzekerden, die jaarlijks kunnen overstappen naar een andere verzekeraar.

Het Zvf ontvangt ter financiering van zijn uitgaven de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) en een rijksbijdrage kinderen. Het Zvf ontvangt verder de premievervangende bijdrage van verdragsgerechtigden en rente. Vanuit het fonds worden zorgverzekeraars gecompenseerd voor derving van inkomsten als gevolg van wanbetaling bij de nominale premie. Ook worden uit het fonds kosten betaald in het kader van de regeling onverzekerden. In de Zvw is geregeld dat het Zvf niet structureel mag werken met tekorten of overschotten. Daarom dient een gebleken negatief vermogen snel te worden weggewerkt via meer dan lastendekkende premies en een positief vermogen via minder dan lastendekkende premies.

De overheid verstrekt een rijksbijdrage kinderen aan het Zvf. Deze bijdrage maakt het mogelijk dat bij kinderen tot 18 jaar geen nominale premie in rekening hoeft te worden gebracht. De overheid betaalt daarnaast zorgtoeslag aan huishoudens met lage inkomens en middeninkomens ter gedeeltelijke compensatie van de nominale premie en het eigen risico. De rijksbijdrage kinderen en de zorgtoeslag worden betaald uit belastinginkomsten.

De zorgtoeslag waarborgt dat geen enkel huishouden een groter deel van zijn inkomen aan zorgpremie en eigen risico hoeft te betalen dan wat op grond van de wet als aanvaardbaar wordt beschouwd. De zorgtoeslag compenseert de lasten die daarboven uitstijgen. Daarbij is de zogenaamde standaardpremie maatgevend en niet de feitelijke, door de individuele burger betaalde premies. De standaardpremie is bepaald als het gemiddelde van de nominale premies die worden betaald in de markt, vermeerderd met het gemiddelde bedrag dat een verzekerde aan eigen risico betaalt. De zorgtoeslag maakt geen onderdeel uit van het uitgavenplafond, maar telt net als de zorgpremies mee in het inkomstenkader. Dat betekent dat het kabinet een hogere zorgtoeslag beschouwt als een vorm van lastenverlichting.

Uiteindelijk worden alle collectieve zorguitgaven betaald door burgers en bedrijven via de nominale premie, de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB), eigen betalingen en belastingen. In de Zvw is vastgelegd dat evenveel inkomsten worden gegenereerd via de IAB als via de nominale premie, de eigen betalingen en de rijksbijdrage kinderen samen (de 50/50-verdeling). De 50/50-verdeling impliceert dat uitgavenstijgingen bij verzekeraars voor 50% moeten worden gedekt uit de IAB. Dat wordt bereikt door de bijdrage uit het fonds aan verzekeraars te verhogen. Omgekeerd dient een stijging van de rechtstreekse uitgaven van het fonds voor de helft te worden opgevangen via nominale premies. Dat wordt bereikt door de bijdrage aan de zorgverzekeraars te verlagen.14

Uit figuur 8 blijkt dat de totale zorguitgaven (de € 51,0 miljard die zorgverleners ontvangen) niet gelijk zijn aan de betalingen door burgers en bedrijven (€ 50,9 miljard). Dat komt omdat uit de bijdrage van burgers en bedrijven ook de beheerskosten van verzekeraars moeten worden betaald en omdat de premies worden gedrukt doordat verzekeraars interen op hun reserves en een overschot in het Zvf wordt weggewerkt.

De Wet langdurige zorg (Wlz)

Het overgrote deel van de zorguitgaven in het kader van de Wlz loopt in opdracht van zorgkantoren via het CAK naar zorgaanbieders. De uitzondering hierop vormen persoonsgebonden budgetten (pgb’s). Daarbij wordt geld door de SVB overgemaakt naar zorgverleners in opdracht van burgers die zelf zorg inkopen (trekkingsrechten). De financiering loopt via het Fonds langdurige zorg (Flz).

Het Flz ontvangt ter financiering van zijn uitgaven (via de belastingdienst) de Wlz-premie. De Wlz-premie wordt geheven als percentage over het inkomen in de eerste en tweede belastingschijf, na aftrek van een deel van de heffingskortingen. Deze heffingskortingen (die bestaan sinds de belastingherziening 2001) beperken voor burgers de te betalen loon- en inkomstenheffing. Ze beperken dus zowel de te betalen inkomsten- en loonbelasting als de te betalen premies volksverzekeringen (Wlz, AOW en ANW). Voor 2001 waren er aftrekposten die zwaarder drukten op de belastingen en minder op de premies volksverzekeringen. Het Flz ontvangt daarom van de overheid een bijdrage in de kosten van kortingen (BIKK). Via deze bijdrage wordt het Flz gecompenseerd voor het drukkend effect op de Wlz-premies dat uitgaat van de belastingherziening 2001. Het Flz ontvangt daarnaast van burgers (via het CAK) de eigen bijdrage Wlz en betaalt rente aan de overheid. Tot slot ontvangt het Flz met ingang van 2019 een rijksbijdrage Wlz. Het doel van die rijksbijdrage is dat het Flz een vermogen heeft van nul.

Figuur 9: Financieringsstromen Wlz 2020

Figuur 9: Financieringsstromen Wlz 2020
5.3 De financiering in 2020
5.3.1 Zorgverzekeringswet (Zvw)

Tabel 11 geeft een overzicht van de uitgaven en inkomsten uit hoofde van de Zorgverzekeringswet (Zvw).

De ontwikkelingen bij de financiering van de Zvw in 2020 worden gedomineerd door drie zaken:

  • De groei van de zorguitgaven. Deze groei komt lager uit dan vorig jaar vanwege een lagere loon- en prijsstijging en een relatief lage volumegroei.

  • De relatief lage vaststelling van de nominale premie 2019 door verzekeraars. Hierdoor is de beoogde 50/50-verhouding tussen nominale premie en inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) niet gerealiseerd. In 2020 moet deze 50/50-verhouding worden hersteld, waardoor de nominale premie meer dient te stijgen dan de IAB.

  • Het wegwerken van een vermogensoverschot in het Zorgverzekeringsfonds (Zvf) wat de premies drukt.

De Zvw-uitgaven vallend onder het Uitgavenplafond Zorg worden voor 2020 geraamd op € 51,0 miljard; een groei van € 1,8 miljard ten opzichte van de geraamde uitgaven in 2019. De ontwikkeling van de Zvw-uitgaven wordt elders in dit Financieel Beeld Zorg toegelicht. De groei van de Zvw-uitgaven betreft vooral groei bij de zorguitgaven van zorgverzekeraars. Deze stijgen met € 1,6 miljard van 2019 naar 2020. De rechtstreekse betalingen vanuit het Zorgverzekeringsfonds (beschikbaarheidbijdragen en uitgaven in het kader van internationale verdragen) groeien naar verwachting met € 0,1 miljard.

Bij de beheerskosten en reserveontwikkeling van zorgverzekeraars wordt een daling van € 0,1 miljard verwacht tussen 2019 en 2020. Dit is het geval omdat de zorgverzekeraars naar verwachting iets meer (€ 0,45 miljard) zullen interen op hun reserves in 2020 dan de huidige inschatting van de afbouw in 2019 (€ 0,3 miljard)15. Hoewel zorgverzekeraars sinds de premie 2014 circa € 6 miljard hebben ingezet ter verlaging van de premie, beschikken zorgverzekeraars naar inschatting nog over voldoende reserves om ook de premieontwikkeling 2020 enigszins te mitigeren. Verondersteld wordt dat zorgverzekeraars in 2020 € 0,45 miljard aan reserves inzetten ter verlaging van de premiestijging, dat is € 0,1 miljard meer dan waar zorgverzekeraars bij de premiestelling 2019 van uitgingen. Bij de raming van de premie is ervan uitgegaan dat zorgverzekeraars met een geleidelijke inzet van reserves een stabiele premieontwikkeling beogen.

De overige baten van het Zvf (rentebaten, bijdragen van verdragsgerechtigden, kosten en opbrengsten wanbetalers en onverzekerden) zijn vrijwel constant.

In de begroting 2019 zijn de IAB en de rekenpremie zodanig bepaald, dat de verwachting was dat er per ultimo 2019 een vermogenssaldo van nul zou zijn in het Zvf. Vanwege meevallers bij de risicoverevening, de IAB en de rechtstreekse uitgaven is het vermogenssaldo van het Zvf hoger uitgekomen. Naar huidige inschatting zal het Zvf per ultimo 2019 een vermogenssaldo van circa € 0,9 miljard hebben. Er dient in 2020 dus een overschot van € 0,9 miljard te worden weggewerkt16.

De hierboven beschreven ontwikkeling van lasten, saldo en overige baten leidt ertoe dat er in 2020 € 50,9 miljard aan premies, rijksbijdragen en eigen betalingen nodig zijn; dit is € 0,6 miljard meer dan in 2019. Deze € 50,9 miljard wordt door de IAB, de nominale premie, de rijksbijdrage kinderen en de eigen betalingen gefinancierd zoals weergegeven in tabel 11. De ontwikkelingen daarbij worden later in deze paragraaf toegelicht.

Tabel 11 Financiering Zvw (bedragen x € 1 miljard)1
 

2018

2019

2020

Uitgaven ten laste van de macropremielast

     

Zorguitgaven zorgverzekeraars

44,3

46,9

48,5

Rechtstreekse uitgaven Zorgverzekeringsfonds

2,3

2,4

2,5

Uitgaven onder het Uitgavenplafond Zorg

46,7

49,3

51,0

Beheerskosten/mutatie reserves zorgverzekeraars

1,6

0,9

0,8

Overige baten Zorgverzekeringsfonds

0,0

0,0

0,0

Saldo Zorgverzekeringsfonds

0,0

0,0

– 1,0

Totaal te financieren

48,3

50,2

50,9

Rijksbijdrage HLZ

– 0,5

0,0

0,0

Te financieren uit premies /eigen betalingen

47,9

50,2

50,9

       

Financiering

     

Inkomensafhankelijke bijdrage (IAB)

24,0

25,2

25,0

Nominale premie

18,0

19,2

19,9

Rijksbijdrage kinderen

2,7

2,7

2,7

Eigen risico

3,2

3,1

3,2

Totaal

47,9

50,2

50,9

Bron: VWS. De meeste cijfers in de kolom 2018 zijn afkomstig van of afgeleid van informatie van het Zorginstituut Nederland (ZiNL). De rechtstreekse uitgaven van het Zvf en voor de zorguitgaven van zorgverzekeraars zijn gebaseerd op ZiNL-informatie van juni 2019. De opbrengst van de nominale premie is voor 2018 en 2019 bepaald als de gemiddelde nominale premie zoals bepaald door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) maal het aantal verzekerden uit de opgave van ZiNL. De IAB is voor 2018 en 2019 overgenomen van het CPB. De rijksbijdrage is gebaseerd op het VWS-jaarverslag en komt overeen met ZiNL-informatie van maart. De post overige baten (rentebaten, wanbetalers, onverzekerden, verdragsgerechtigden) is een extrapolatie gebaseerd op het financieel jaarverslag fondsen 2017 van ZiNL. De post beheerskosten/mutatie reserves zorgverzekeraars is in 2018 en 2019 het saldo van de opbrengst van nominale premies, eigen betalingen en de bijdrage aan verzekeraars uit het fonds enerzijds en de geraamde zorguitgaven van zorgverzekeraars anderzijds (toevoegingen en onttrekkingen aan reserves worden in deze post meegenomen).

1

Door afrondingsverschillen kan de som van de delen afwijken van het totaal.

Het Zorgverzekeringsfonds (Zvf)

In tabel 12 staan de uitgaven en inkomsten van het Zvf en de individuele zorgverzekeraars. Hierin staan de posten uit tabel 11 en de betalingen van het fonds aan de zorgverzekeraars.

Tabel 12 Exploitatie en premiestelling Zvw (bedragen x € 1 miljoen)1
 

2018

2019

2020

ZVF

     

Uitgaven

27.088,8

27.876,2

28.725,6

– Uitkering aan zorgverzekeraars voor zorg

24.628,6

25.381,6

26.092,0

– Uitkering voor beheerskosten kinderen

137,8

136,1

135,5

– Rechtstreekse uitgaven Zvf

2.322,4

2.358,5

2.498,1

       

Inkomsten

27.116,3

27.893,3

27.722,3

– Inkomensafhankelijke bijdrage (IAB)

23.990,4

25.170,1

25.028,3

– Rijksbijdrage kinderen

2.695,9

2.749,1

2.722,9

– Rijksbijdrage HLZ

451,0

0,0

0,0

– Overige baten

– 21,0

– 25,9

– 28,9

       

Exploitatiesaldo

27,5

17,2

– 1.003,3

       

Vermogen Zvf

222,1

239,3

– 764.0

Vermogensnorm

– 689,0

– 689,0

– 689,0

Vermogenssaldo Zvf2

911,1

928,3

– 74,9

       

INDIVIDUELE VERZEKERAARS

     

Uitgaven

45.932,9

47.846,6

49.353,6

– Zorg

44.343,5

46.896,7

48.546,3

– Beheerskosten/exploitatiesaldi

1.589,4

949,9

807,3

       

Inkomsten

45.932,9

47.846,6

49.353,6

– Uitkering van Zvf voor zorg

24.628,6

25.381,6

26.092,0

– Uitkering van Zvf voor beheerskosten kinderen

137,8

136,1

135,5

– Nominale rekenpremie

18.178,5

18.158,5

19.264,6

– Nominale opslagpremie

– 219,7

55,5

671,9

– Eigen risico

3.207,7

3.114,9

3.189,7

Bron: VWS

1

Door afrondingsverschillen kan de som van de delen afwijken van het totaal.

De grootste uitgavenpost van het Zvf is de vereveningsbijdrage; de bijdrage aan de verzekeraars ter gedeeltelijke dekking van de zorgkosten. Deze bijdrage resulteert uit toepassing van de 50/50-regel. Die regel bepaalt – gegeven de totale lasten en gegeven de ontwikkeling van het eigen risico en de rijksbijdrage – hoe de IAB en de nominale premie zich moeten ontwikkelen. Daaruit volgt voor 2020 een stijging van de opbrengst van de nominale premie met € 0,7 miljard17. Gegeven de geraamde ontwikkeling van de zorguitgaven van verzekeraars, eigen betalingen, beheerskosten en reserveafbouw van verzekeraars, wordt dit mogelijk via een stijging van de bijdrage uit het Zvf aan de zorgverzekeraars met € 0,7 miljard.

De inkomsten van het Zvf bestaan vooral uit de inkomensafhankelijke bijdrage en de rijksbijdrage ter dekking van de fictieve premielast van kinderen tot 18 jaar.

De opbrengst van de IAB daalt van 2019 naar 2020 met € 0,1 miljard. Dit is het saldo van twee ontwikkelingen. Ten eerste stijgen de totale uit premies te financieren kosten van 2019 op 2020 met € 0,6 miljard. Dit staat gepresenteerd in tabel 11. Hierdoor stijgt de IAB met € 0,3 miljard. Daarnaast is er een daling van € 0,4 miljard als gevolg van een correctie op de de 50/50-regel18. Per saldo leidt dit tot de daling van € 0,1 miljard.

De rijksbijdrage voor kinderen blijft stabiel. Deze volgt de ontwikkeling van het aantal kinderen en de ontwikkeling van de geraamde opbrengst nominale premie plus eigen betalingen. Zorgverzekeraars ontvangen uit het Zvf een vergoeding voor de beheerskosten van verzekerde kinderen die afhankelijk is van het aantal verzekerde kinderen. Via het Zvf lopen ook de overige baten (rentebaten, premievervangende bijdragen verdragsgerechtigden, kosten en opbrengsten wanbetalers en kosten en opbrengsten onverzekerden). Deze worden bij de inkomsten geboekt omdat ze niet relevant zijn voor het Uitgavenplafond Zorg.

Zowel het feitelijk vermogen als het vermogenssaldo19 van het Zvf komen in 2019 naar huidige inschatting ruim € 0,9 miljard hoger uit dan geraamd in de begroting 2019. Omdat het Zvf hierdoor per ultimo 2019 een vermogenssaldo van circa € 0,9 miljard heeft, dient er in 2020 een overschot van € 0,9 miljard te worden weggewerkt.

De individuele verzekeraars

De uitgaven van de zorgverzekeraars bestaan uit de uitgaven aan zorg en de beheerskosten/ reserveontwikkeling. De ontwikkeling hiervan is hiervoor toegelicht. Dat geldt ook voor de bijdrage die zorgverzekeraars ontvangen uit het Zvf ter gedeeltelijke dekking van de zorgkosten die zij moeten betalen. Zorgverzekeraars ontvangen ook het eigen risico van hun verzekerden. De opbrengst van het eigen risico stijgt van 2019 op 2020 met € 0,1 miljard.

De totale geraamde opbrengst van de nominale premie stijgt van 2019 op 2020 met € 0,7 miljard. Deze stijging betreft een stijging van € 0,1 miljard bij de rekenpremie en een stijging van € 0,6 miljard bij de opslagpremie20.

De nominale premies en inkomensafhankelijke bijdragen

Hiervoor is toegelicht hoe de uitgaven en inkomsten zich op macroniveau naar huidig inzicht ontwikkelen tussen 2019 en 2020. Daarbij wordt rekening gehouden met de huidige inzichten voor 2019. Die waren nog niet bekend toen de premies 2019 werden vastgesteld. Bij het verklaren van de premiestijging van 2019 naar 2020 op microniveau moet het huidige beeld 2020 worden vergeleken met het beeld 2019 ten tijde van de premievaststelling 2019. Dat is bij de rekenpremie en de IAB de begroting 2019 en bij de opslagpremie de premiestelling door verzekeraars in het najaar van 2018. De opslagpremie is door de verzekeraars € 48 lager vastgesteld dan geraamd in de begroting. Dit gebeurde omdat verzekeraars uitgingen van lagere zorguitgaven en van een lagere reserveafbouw dan verondersteld in de begroting 2019.

De IAB komt in 2020 uit op 6,70%; 0,25 procentpunt lager dan in 2019. Bij de nominale premie wordt een stijging geraamd van € 37; van gemiddeld € 1.384 in 2019 naar gemiddeld € 1.421 in 2020. Voor deze bijstellingen is een aantal oorzaken te benoemen.

Tabel 13 Oorzaken premieontwikkeling 2020 (in euro’s (nominale premie) en procentpunten (IAB))
 

IAB

Reken-premie

Opslag- premie

Nominale premie

Premies in 2019

6,95%

1.380

4

1.384

a. Groei zorguitgaven

– 0,02%

39

– 1

38

b. Saldo Zorgverzekeringsfonds

– 0,06%

– 17

– 17

c. Reserveontwikkeling verzekeraars

– 0,01%

4

– 7

– 3

d. Rechttrekken 50/50-verhouding

– 0,11%

– 38

64

26

e. Overig en afronding

– 0,05%

5

– 13

– 8

Totaal

– 0,25%

– 7

44

37

Premies in 2020

6,70%

1.373

48

1.421

  • a. Groei zorguitgaven

    De zorguitgaven in 2020 komen naar huidige inschatting € 1,6 miljard hoger uit dan volgens de raming 2019 van verzekeraars toen zij de premie 2019 bepaalden. Deze uitgavenstijging leidt -als ook rekening wordt gehouden met de stijging van het aantal verzekerden en de ontwikkeling van het eigen risico – tot een stijging van de nominale premie met € 38. De uitgavenstijging van € 1,6 miljard betreft voor circa € 1,1 miljard de doorvertaling van lonen en prijzen uit de economie naar de zorgsector. De uitgavenstijging leidt ook tot een stijging van de noodzakelijke IAB-opbrengsten. Die leidt, rekening houdend met de ontwikkeling van de IAB-grondslag, tot een daling van de IAB bijdrage met 0,02 procentpunt.

  • b. Saldo Zorgverzekeringsfonds

    Voor 2020 wordt gerekend met een beoogd saldo van -€ 0,9 miljard. Bij de premiestelling 2019 is gerekend met een saldo van – € 0,5 miljard. De ontwikkeling van het saldo van het Zvf leidt daarom tot een daling van de nominale premie (met € 17) en een daling van de IAB (met 0,06 procentpunt).

  • c. Reserveontwikkeling verzekeraars

    Voor 2020 wordt gerekend met een afbouw van reserves van € 0,45 miljard. Dit is € 0,1 miljard meer dan de reserveafbouw waarvan verzekeraars uitgingen bij hun premiestelling 2019. De hogere reserveafbouw dan in 2019 werkt volledig door in lagere opslagpremies, die daardoor dalen met € 7. Omdat de reserveopbouw deel uitmaakt van de totale uit premies te financieren lasten, dient de hogere reserveafbouw voor de helft neer te slaan in een lagere IAB en voor de helft in een lagere nominale premie. Dat gebeurt door de rekenpremie te verhogen (met € 4), waardoor de bijdrage aan verzekeraars daalt en een daling van de IAB met 0,01 procentpunt mogelijk is. De totale nominale premie daalt daarom met € 3 als gevolg van de reserveontwikkeling (€ 7 – € 4).

  • d. Rechttrekken 50/50-verhouding

    De verzekeraars hebben de premie 2019 € 48 lager vastgesteld dan geraamd in de VWS-begroting 2019 (macro € 0,7 miljard). Dit gebeurde vooral omdat zij bij hun premiestelling uitgingen van lagere zorguitgaven en van een lagere afbouw van reserves dan verondersteld in de begroting. Indien in de VWS-begroting al gerekend was met de aannames van de verzekeraars, dan zouden de lagere lasten van € 0,7 miljard 50/50 verdeeld zijn over lagere nominale premies en een lagere IAB. De andere veronderstellingen zijn in 2019 geheel neergeslagen in lagere nominale premies. Die nominale premie is daardoor in 2019 lager uitgekomen dan resulteert uit de 50/50-verhouding. In de raming wordt ervan uitgegaan dat in 2020 weer wordt voldaan aan de 50/50-verhouding. Daarnaast dient de «fout» uit het verleden in vier jaar gecompenseerd te worden. Dat leidt tot een stijging van de nominale premie met € 26 en tot een daling van de IAB met 0,11 procentpunt21.

  • e. Overige posten en afronding

    De ontwikkelingen bij de overige posten (beheerskosten en overige lasten verzekeraars en overige baten van het fonds) plus afrondingsverschillen leiden per saldo tot kleine bijstellingen van de nominale premie en de inkomensafhankelijke bijdrage.

Tabel 14 Premieoverzicht Zvw1
 

2018

2019

2020

Inkomensafhankelijke bijdrage normaal (in %)

6,90

6,95

6,70

Inkomensafhankelijke bijdrage verlaagd (in %)2

5,65

5,70

5,45

Nominale rekenpremie

1.324

1.380

1.373

Nominale opslagpremie (gemiddeld)3

– 16

4

48

Nominale premie totaal (gemiddeld)3

1.308

1.384

1.421

Nominale premie totaal 18-

0

0

0

Verplicht eigen risico

385

385

385

Standaardpremie3

1.546

1.609

1.648

Maximale zorgtoeslag eenpersoonshuishouden3

1.139

1.189

1.256

Maximale zorgtoeslag meerpersoonshuishouden3

2.121

2.314

2.409

Bron: VWS

1

Afgezien van de IAB betreft dit jaarbedragen in euro.

2

De zelfstandigen en gepensioneerden betalen de verlaagde IAB.

3

Het cijfer 2020 betreft een raming.

De zorgtoeslag

De Wet op de zorgtoeslag bepaalt dat een huishouden maximaal een bepaald percentage van het inkomen dient bij te dragen aan de nominale premie en het verplicht eigen risico. De hoogte van de zorgtoeslag wordt bepaald door de standaardpremie (de geraamde gemiddelde nominale premie voor een zorgverzekering plus het geraamde gemiddelde te betalen bedrag vanwege het verplicht eigen risico) en het huishoudinkomen van de ontvanger22.

Het kabinet heeft in het kader van de koopkrachtbesluitvorming tot een verhoging van de zorgtoeslag besloten. Dit gebeurt door de percentages die bepalen hoeveel een huishouden zelf moet betalen met 0,19 procentpunt te verlagen voor zowel een- als meerpersoonshuishoudens. Het normpercentage voor zowel een- als meerpersoonshuishoudens daalt ten opzichte van 2019 met 0,175 procentpunt. Deze daling is het saldo van een stijging van 0,015%-punt waartoe is besloten in 2011 en de bijstelling waartoe is besloten in het kader van de koopkrachtbesluitvorming.

De raming voor de standaardpremie 2020 bedraagt € 1.648. Dit komt overeen met de eerder genoemde raming van de nominale premie van € 1.421 plus het geraamde gemiddelde eigen risico. Per saldo zal door de ontwikkeling van de standaardpremie, de stijging van het wettelijk minimumloon en de hiervoor beschreven bijstellingen van de percentages de stijging van de nominale premie en het gemiddeld eigen risico voor rechthebbenden op zorgtoeslag meer dan volledig worden gecompenseerd via een stijging van de zorgtoeslag. Voor een alleenstaande met een minimuminkomen stijgt de gemiddelde nominale premie met € 37, terwijl de zorgtoeslag stijgt met € 67. Voor meerpersoonshuishoudens met een minimuminkomen stijgt de gemiddelde premie met € 74, terwijl de zorgtoeslag stijgt met € 95.

De zorgtoeslag die de Belastingdienst/toeslagen in 2020 uitkeert wordt gebaseerd op een geactualiseerde inschatting van de hoogte van de nominale premie nadat de zorgverzekeraars hun premie bekend hebben gemaakt.

5.3.2 Wet langdurige zorg (Wlz)

De uitgaven in het kader van de Wlz worden gefinancierd uit het Fonds Langdurige Zorg (Flz).

Tabel 15 geeft een overzicht van de uitgaven en inkomsten van dit fonds.

De uitgaven in deze tabel komen overeen met de Wlz-uitgaven uit tabel 6.

Tabel 15 Exploitatie en premiestelling Wlz (bedragen x € 1 miljoen)1
 

2018

2019

2020

FONDS LANGDURIGE ZORG

     

Uitgaven

21.400,9

23.590,7

25.070,2

– Zorguitgaven

21.204,3

23.372,0

24.822,4

– Beheerskosten

196,6

218,6

247,7

       

Inkomsten

21.871,2

23.411,0

24.993,2

– Procentuele premie

16.456,4

15.908,0

16.320,0

– Eigen bijdragen

1.812,8

1.843,0

1.931,4

– BIKK

3.602,0

3.710,0

3.691,8

– Rijksbijdrage Wlz

1.950,0

3.050,0

– Overige baten

0,0

0,0

0,0

       

Exploitatiesaldo

470,2

– 179,6

– 77,0

       

Vermogen Fonds Langdurige Zorg

207,4

27,8

– 49,2

       

Procentuele premie (in %)

9,65

9,65

9,65

Bron: VWS

1

Door afrondingsverschillen kan de som van de delen afwijken van het totaal.

De inkomsten van het fonds worden gevormd door de premie-inkomsten, de eigen bijdragen, de Bijdrage in de Kosten van Kortingen (BIKK) en (vanaf 2019) de rijksbijdrage Wlz. Afgesproken is om de Wlz-premie constant te houden op 9,65%. Geraamde tekorten in het Flz zullen vanaf 2019 worden voorkomen via de rijksbijdrage Wlz.

Naar huidige inschatting komt het vermogen van het Flz per ultimo 2018 uit op € 207 miljoen.

In 2019 en 2020 groeien de geraamde uitgaven sterker dan de Wlz-premie, de eigen bijdragen en de BIKK. Daarom is in deze jaren de rijksbijdrage Wlz nodig om het vermogen op nul te krijgen.

Tabel 16 geeft weer hoeveel burgers en werkgevers aan zorg betalen.

Tabel 16 Verdeling van de zorglasten (bedragen x € 1 miljard)1
 

2018

2019

2020

Burgers (Nominale premie Zvw, Wlz-premie, eigen betalingen, deel IAB)

46,2

47,1

48,3

Compensatie burgers door zorgtoeslag

– 4,6

– 4,9

– 5,2

Burgers totaal

41,6

42,2

43,1

Werkgevers (IAB)

17,2

18,2

18,1

Burgers en bedrijven (uit belastingen)

13,6

15,6

17,2

Totaal

72,4

76,0

78,4

Bron: VWS, CPB.

Door afrondingsverschillen kan de som van de delen afwijken van het totaal.

Burgers betalen de nominale premie en het eigen risico Zvw, de premie en de eigen bijdragen Wlz, en gepensioneerden en zelfstandigen betalen de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw (IAB). Voor burgers staat tegenover de nominale premie Zvw de compensatie door de zorgtoeslag.

Werkgevers betalen de IAB voor hun werknemers.

De Wmo-uitgaven voor Beschermd wonen, de uitgaven op de VWS-begroting, de rijksbijdragen en de zorgtoeslag worden gedekt uit belastingen. Daarvan valt niet op voorhand te zeggen of het lasten van burgers of werkgevers betreft. Om een in de tijd vergelijkbare reeks te krijgen is bij de uit belastingen gefinancierde uitgaven in 2018 geen rekening gehouden met de Wmo- en jeugdzorgactiviteiten die vanaf 2019 niet meer vallen onder het Uitgavenplafond Zorg.

De cijfers in tabel 16 zijn overgenomen uit de (onderbouwing van) de tabellen 12 en 15 en figuur 10.

5.4 Wat betaalt de burger gemiddeld aan zorg?

Figuur 10 laat zien dat de gemiddelde volwassene in Nederland in 2019 en 2020 op basis van de ramingen in deze begroting € 5.458 respectievelijk € 5.528 betaalt aan collectief gefinancierde zorg.

De bijdrage van de burgers betreft niet alleen de nominale premie en de eigen betalingen (eigen risico en eigen bijdragen Wlz). Een Nederlander betaalt gemiddeld ook een fors bedrag aan Wlz-premie. De inkomensafhankelijke bijdrage wordt voor een beperkt deel rechtstreeks door burgers betaald (gepensioneerden en zelfstandigen) en voor het grootste deel door werkgevers. Dat laatste deel beïnvloedt de loonruimte en is daarom meegenomen. Via de zorgtoeslag ontvangt de gemiddelde burger een bedrag ter gedeeltelijke compensatie van de nominale premie en het eigen risico. Als laatste is het bedrag meegenomen dat via belastingen gemiddeld wordt opgebracht ter dekking van de begrotingsgefinancierde zorguitgaven, de rijksbijdragen en de zorgtoeslag.

Het bedrag dat de gemiddelde burger bijdraagt aan de zorg stijgt van 2019 op 2020 met 1,3 procent. Dit is het saldo van een aantal, deels samenhangende ontwikkelingen. Zo stijgt de zorgtoeslag van 2019 op 2020 omdat de nominale premie van 2019 op 2020 stijgt. Die stijgende uitgaven aan zorgtoeslag leiden ertoe dat via belasting meer moet worden opgebracht.

De bedragen in de figuur zijn een gemiddelde per volwassene. Sommige mensen betalen meer en anderen betalen minder. Hoeveel iemand precies betaalt is afhankelijk van zijn inkomen (en bij recht op zorgtoeslag ook van het inkomen van zijn partner). Huishoudens met een laag inkomen betalen minder dan € 5.528 per persoon en huishoudens met een hoger inkomen meer, omdat de meeste posten inkomensafhankelijk zijn. Dat is het geval bij de inkomensafhankelijke Wlz-premies, de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw (IAB), de inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wlz en de belastingen. Omdat huishoudens met een laag of middeninkomen een inkomensafhankelijke zorgtoeslag ontvangen ter compensatie van de nominale premie en het eigen risico, geldt ook bij de nominale premies en het eigen risico dat de nettolast hiervan in samenhang met de zorgtoeslag toeneemt met het inkomen.

14

In de wet is ook vastgelegd dat indien de gerealiseerde verhouding niet één-op-één is, er een correctie plaatsvindt in volgende jaren. Dit betekent dat als de verhouding van de gerealiseerde inkomsten in enig jaar anders uitvalt dan beoogd (bijvoorbeeld omdat de inkomensafhankelijke bijdrage € 200 miljoen tegenvalt), er in een volgend jaar allereerst weer wordt uitgegaan van een 50/50-verdeling (waardoor de IAB € 200 miljoen meer stijgt dan de nominale premie), maar daarnaast in vier jaar de «fout» van € 200 miljoen wordt weggewerkt door de IAB € 50 miljoen hoger vast te stellen dan het nominale deel.

15

Voor 2018 en 2019 is de reserveontwikkeling bij verzekeraars technisch bepaald als het saldo van de in deze begroting geraamde inkomsten van verzekeraars uit nominale premie, eigen betalingen en de vereveningsbijdrage enerzijds en de in deze begroting geraamde uitgaven van verzekeraars anderzijds.

16

Door afronding van de inkomensafhankelijke bijdrage op vijfhonderdste procenten wordt er enkele tientallen miljoenen euro minder gefinancierd dan beoogd. Daardoor komt het saldo van het Zorgverzekeringsfonds in 2020 niet uit op de beoogde – € 0,9 miljard, maar op – € 1,0 miljard.

17

De nominale premie en de IAB dienen beide met € 0,3 miljard te stijgen als bijdrage in de totale uit premies te financieren kosten. De stijging van de nominale premie komt hoger uit. De verzekeraars hebben hun premie 2019 € 0,7 miljard lager vastgesteld dan geraamd in de begroting 2019. De actuele raming van de IAB-inkomsten is € 0,1 miljard hoger dan in de begroting. Hierdoor is de beoogde 50/50-verdeling in 2019 niet bereikt. Om in 2020 weer op een 50/50-verdeling uit te komen dient de nominale premie € 0,4 miljard te stijgen en de IAB € 0,4 miljard te dalen. Het corrigeren van de «fout» in de 50/50-verdeling over oude jaren heeft geen effect op de nominale premie en de IAB. Over de jaren 2006 tot en met 2019 heeft de IAB naar huidige inschatting € 3,0 miljard meer opgeleverd dan de nominale inkomsten. Deze € 3,0 miljard dient in vier jaar te worden gecorrigeerd. Daarom wordt de IAB in 2020 € 0,7 miljard lager vastgesteld dan de raming van de nominale inkomsten. In de begroting 2019 werd eveneens met een correctie van € 0,7 miljard gerekend. Omdat de opbrengst van het eigen risico in 2020 € 0,1 miljard oploopt, hoeft de nominale premie € 0,1 miljard minder te stijgen. Per saldo dient de nominale premie hierdoor € 0,7 miljard te stijgen (€ 0,3 miljard + € 0,4 miljard + € 0,0 miljard – € 0,1 miljard plus afronding).

18

Zie voetnoot 3.

19

De hoogte van het normvermogen resulteert uit het cumulatieve effect van de zogenoemde DBC-hobbels. Dit betreft het gevolg van de introductie van DBC’s in de ggz in 2008 (– € 1.637 miljoen), de introductie van DBC’s in de geriatrische revalidatie in 2013 (– € 83 miljoen), het afschaffen van DBC’s in de jeugd-ggz bij overheveling naar de gemeenten in 2014 (+€ 346 miljoen) en de DBC-duurverkorting in de MSZ in 2015 (+€ 685 miljoen). Cumulatief is dit – € 689 miljoen en vormt daarmee het normvermogen vanaf 2015.

20

De stijging van de opslagpremie met € 0,6 miljard is het saldo van hogere beheerskosten/exploitatiesaldi bij verzekeraars (€ 0,3 miljard) en het wegvallen in 2020 van het deel van de meevaller bij de zorguitgaven dat in 2019 toekomt aan de verzekeraars (€ 0,9 miljard). De stijging van de rekenpremie is het saldo van de stijging van de nominale premie (€ 0,7 miljard) en de stijging van de opslagpremie (€ 0,6 miljard).

21

De uitgavenmeevaller en de lagere inzet van reserves hebben een afwijkend effect op reken- en opslagpremie. Als de lagere inzet van reserves in 2019 was verwerkt in de begroting 2019, dan zou deze net als nu is gebeurd voor 100% zijn neergeslagen in de opslagpremie. Er zou dan echter ook een lagere rekenpremie zijn vastgesteld (die de bijdrage aan verzekeraars zou laten stijgen in combinatie met een stijging van de IAB). De hogere rekenpremie moet nu nog worden verwerkt. Als de uitgavenmeevaller al in de begroting 2019 verwerkt zou zijn, dan zou deze hebben geleid tot een daling van de rekenpremie en de IAB, maar niet tot een effect op de opslagpremie. De meevaller is nu juist volledig verwerkt in een lagere opslagpremie. Via een hogere opslagpremie en een lagere rekenpremie wordt dit effect nu gecorrigeerd. Per saldo leidt de 50/50-correctie dus tot een lagere rekenpremie en een hogere opslagpremie.

22

Er geldt niet één percentage over het gehele inkomen. Elk huishouden dient een percentage van het minimumloon bij te dragen en huishoudens met een inkomen boven het minimumloon, dienen daarenboven nog een (ander) percentage van hun inkomen boven het minimumloon bij te dragen, Als de standaardpremie hoger is dan het bedrag dat het huishouden dient bij te dragen, wordt het verschil gecompenseerd via de zorgtoeslag.

Licence