Base description which applies to whole site

3.7 Artikel 11. Studiefinanciering

Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.

De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.

Financieren

De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd; er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering van de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.

Kengetallen

Voor indicatoren/kengetallen over studiefinanciering wordt verwezen naar OCW in Cijfers.

Tabel 51 Normbedragen studiefinanciering 2021 per maand in euro's1
 

Normbedragen ho

 

Normbedragen mbo/bol

 

Uitwonend

Thuiswonend

Studie-voorschot

 

Uitwonend

Thuiswonend

Basisbeurs

€ 312,52

€ 112,25

n.v.t.

 

€ 288,77

€ 88,48

Aanvullende beurs

€ 299,28

€ 275,86

€ 419,04

 

€ 387,78

€ 364,42

Maximaal leenbedrag

€ 321,07

€ 321,07

€ 513,83

 

€ 192,76

€ 192,76

Collegegeldkrediet

€ 184,08

€ 184,08

€ 184,08

 

n.v.t.

n.v.t.

Totaal

€ 1.116,95

€ 893,26

€ 1.116,95

 

€ 869,31

€ 645,66

1

Peildatum 1 september 2022.

In het coalitieakkoord ‘Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst’ zijn afspraken opgenomen met betrekking tot studiefinanciering. Er wordt momenteel gewerkt aan een wetvoorstel waarin uitvoering gegeven wordt aan die afspraak uit het coalitieakkoord. De beoogde inwerkingtredingsdatum van het wetvoorstel is 1 september 2023. Allereerst wordt in het hoger onderwijs de basisbeurs opnieuw ingevoerd. Hiermee wil het kabinet gehoor geven aan de zorgen van de huidige generatie jongeren. Voor de studenten met ouders die een laag- en middeninkomen verdienen wordt de aanvullende beurs uitgebreid. Daarnaast is in het coalitieakkoord afgesproken dat het wenselijk is om een financiële tegemoetkoming te realiseren voor de generatie die tijdens het leenstelsel heeft gestudeerd. De grondslag voor deze tegemoetkoming wordt met dit wetsvoorstel gecreëerd. Met dit wetsvoorstel wordt ook de bijverdiengrens in het mbo afgeschaft en worden de terugbetaalvoorwaarden in het mbo gelijkgetrokken met de voorwaarden zoals deze gelden voor studenten in het hoger onderwijs. Tot slot voorziet dit wetsvoorstel in een verruiming van de zogenoemde 1-februariregeling, om zo een mogelijke belemmering voor doorstromers uit het mbo naar het hbo weg te nemen.

Eerder heeft het kabinet een hoofdlijnenbrief over de onderwerpen uit het wetsvoorstel met de Tweede Kamer gedeeld en op 4 april 2022 heeft daarover een nota-overleg plaatsgevonden (Kamerstukken II 2021/22, 24724, nr. 176). Uit het nota-overleg is de wens voortgekomen om een deel van de middelen die vrijkomen wanneer de halvering van het collegegeld wordt afgeschaft, te betrekken bij het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs. In het wetsvoorstel dat nu voorligt, zijn die middelen – in uitvoering van de motie Van der Molen/Van der Laan (Kamerstukken II 2021/22, 24724, nr. 180), Van Baarle (Kamerstukken II 2021/22, 24724, nr. 187) en Van der Graaf (Kamerstukken II 2021/22, 24724, nr. 187) meegenomen.1 

Ook is in het wetsvoorstel een andere vormgeving van de studievoorschotvouchers opgenomen. In plaats van een studievoucher is voorgesteld dat deze beschikbaar moeten komen in de vorm van een korting op de studieschuld. Als er geen studieschuld (meer) is, moet deze worden uitbetaald aan de student. Hiermee geeft het kabinet ook gehoor aan de motie Van der Molen c.s. (Kamerstukken II 2019/2020, 24724, nr. 172).

Het kabinet heeft daarnaast besloten om voor het studiejaar 2023/2024 de basisbeurs voor uitwonende studenten te verhogen met € 165 per maand. Deze verhoging geldt voor de duur van één jaar en voor zowel mbo- als ho-studenten. Deze maatregel is onderdeel van het pakket aan koopkrachtmaatregelen.

Tabel 52 Budgettaire gevolgen van beleid art. 11 (bedragen x € 1.000)1
  

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Verplichtingen

5.653.306

5.725.800

5.516.325

7.160.607

8.305.886

7.071.063

7.057.882

         

Uitgaven

5.653.306

5.725.800

5.516.325

7.160.607

8.305.886

7.071.063

7.057.882

         

Inkomensoverdracht

2.839.628

2.446.715

1.447.206

2.413.123

3.960.823

2.937.030

3.148.791

Basisbeurs gift (R)

652.574

504.233

373.559

371.336

352.856

340.797

312.784

Aanvullende beurs gift (R)

711.543

747.946

761.611

781.020

797.001

809.122

814.546

Reisvoorziening gift (R)

1.054.939

916.837

296

1.037.282

1.073.608

1.119.091

1.105.571

Maatregelen herinvoering basisbeurs (R)

 

0

0

29.925

60.845

152.668

430.000

709.500

Tegemoetkoming (R)

 

0

0

0

0

784.034

90.771

57.856

Studievoorschotvouchers (R)

 

0

1.663

9.152

910

650.546

15.340

9.125

Caribisch Nederland gift (R)

2.554

2.971

2.971

2.971

2.971

2.971

2.971

Overige uitgaven (R)

418.018

273.065

269.692

158.759

147.139

128.938

136.438

Leningen

2.669.152

3.122.320

3.890.737

4.565.592

4.167.802

3.960.373

3.774.141

Basisbeurs prestatiebeurs (NR)

‒ 400.676

‒ 256.026

‒ 117.068

‒ 119.851

‒ 145.378

‒ 47.470

6.684

Aanvullende beurs prestatiebeurs (NR)

149.305

140.175

117.521

94.100

78.023

67.739

62.189

Reisvoorziening (NR)

170.083

176.199

147.994

128.208

119.758

101.312

115.150

Maatregelen herinvoering basisbeurs (NR)

 

0

0

362.000

1.012.000

625.000

389.000

129.000

Rentedragende lening (NR)

2.476.627

2.742.662

2.937.615

2.998.347

3.029.369

2.984.660

2.990.710

Collegegeldkrediet (NR)

228.999

240.095

352.580

358.911

363.445

367.246

371.074

Leven lang leren krediet (NR)

27.275

27.383

35.011

37.116

39.222

39.222

39.222

Overige uitgaven (NR)

17.539

51.832

55.084

56.761

58.363

58.664

60.112

Bijdrage aan agentschappen

144.526

156.765

178.382

181.892

177.261

173.660

134.950

Dienst Uitvoering Onderwijs

144.526

156.765

178.382

181.892

177.261

173.660

134.950

Ontvangsten

1.136.446

1.182.316

1.233.363

1.280.277

1.328.034

1.375.239

1.412.910

Ontvangsten (R)

82.150

67.148

71.588

78.063

88.843

98.773

98.562

 

Ontvangen rente (R)

51.780

47.181

52.633

59.120

69.912

79.854

79.654

 

Overige ontvangsten (R)

30.071

19.642

18.630

18.618

18.606

18.594

18.583

 

Ontvangsten Caribisch Nederland (R )

299

325

325

325

325

325

325

Ontvangsten (NR)

1.054.296

1.115.168

1.161.775

1.202.214

1.239.191

1.276.466

1.314.348

 

Terugontvangen lening (NR)

1.054.296

1.115.168

1.161.775

1.202.214

1.239.191

1.276.466

1.314.348

1

Toelichting: R = relevant, NR = niet-relevant.

Tabel 53 Indeling Budgettaire gevolgen van beleid naar Relevant en Niet-relevant (bedragen x € 1.000)
 

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

relevante uitgaven:

2.984.154

2.603.480

1.625.588

2.595.015

4.138.084

3.110.690

3.283.741

niet relevante uitgaven:

2.669.152

3.122.320

3.890.737

4.565.592

4.167.802

3.960.373

3.774.141

relevante ontvangsten:

82.150

67.148

71.588

78.063

88.843

98.773

98.562

niet relevante ontvangsten:

1.054.296

1.115.168

1.161.775

1.202.214

1.239.191

1.276.466

1.314.348

Budgetflexibiliteit

Van het totale budget voor artikel 11 is voor 2022 100 procent juridisch verplicht op basis van de Wet studiefinanciering 2000. Alternatieve aanwending vereist wijziging van wet- en regelgeving. De geraamde uitgaven DUO zijn volledig benodigd voor de uitvoering van de Wet.

Toelichting

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het uitgavenplafond. Uitgangspunt in de begrotingsregels is dat uitgaven die relevant zijn voor het EMU-saldo ook relevant zijn voor het uitgavenplafond. Zoals opgenomen in Miljoenennota 2022 is de behandeling van prestatiebeurzen voor het EMU-saldo veranderd door gewijzigde inzichten van Eurostat en daarmee CBS.

De relevante uitgaven in deze begroting worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift. In deze begroting van OCW worden de prestatiebeursuitgaven als niet-relevant behandeld (zolang die nog niet zijn omgezet in een gift); in de weergave van het EMU-saldo worden zij wel als relevant weergegeven, middels een correctie op het EMU-saldo.

Overige niet-relevante uitgaven zijn de rentedragende leningen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenplafond, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld. De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.

Budgetflexibiliteit
Tabel 54 Geschatte budgetflexibiliteit
 

2023

juridisch verplicht

100%

bestuurlijk gebonden

0%

beleidsmatig gereserveerd

0%

nog niet ingevuld/vrij te besteden

0%

Van het totale budget voor artikel 11 is voor 2023 100 procent juridisch verplicht op basis van de Wet studiefinanciering 2000. Alternatieve aanwending vereist wijziging van wet- en regelgeving. De geraamde uitgaven DUO zijn volledig benodigd voor de uitvoering van de Wet.

Toelichting

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenplafond. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en de uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift (na het behalen van het diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeursuitgaven (zolang die nog niet zijn omgezet in een gift) en de rentedragende leningen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenplafond, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld. De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.

In deze ontwerpbegroting zijn de gevolgen van het conceptwetsvoorstel herinvoering basisbeurs in tabel 52 als aparte financiële reeksen weergegeven in afwachting van de besluitvorming door de Eerste en Tweede Kamer ten aanzien van het wetsvoorstel. De financiële toelichting op deze reeksen zijn opgenomen onder de inkomensoverdracht als maatregelen herinvoering basisbeurs (R), tegemoetkoming, studievoorschotvouchers en onder de leningen als maatregelen herinvoeren basisbeurs (NR). Daarnaast is ook de eenjarige verhoging van de uitwonende basisbeurs voor ho-studenten in de reeksen maatregelen herinvoering basisbeurs (R en NR) opgenomen. In de onderliggende tabellen (55 tot en met 64) is geen rekening gehouden met de gevolgen van het conceptwetvoorstel en met de eenjarige verhoging van de uitwonende basisbeurs in het ho voor studiejaar 2023/2024. Voor mbo-studenten is deze maatregel wel meegenomen in de onderliggende tabellen. 

Inkomensoverdrachten

Basisbeurs

Sinds het studiejaar 2015/2016 geldt voor nieuwe studenten in het hoger onderwijs (ho) het studievoorschot. De basisbeurs in het ho is vervangen door de mogelijkheid om gebruik te maken van een leenvoorziening tegen sociale terugbetaalvoorwaarden. Studenten die voordien zijn ingestroomd, vallen voor hun bachelor of master nog onder het oude stelsel en ontvangen in enkele gevallen nog een basisbeurs. Voor mbo-studenten van achttien jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) is de basisbeurs onveranderd gebleven. Voor studenten in de bol niveau 1 en 2 is de basisbeurs direct een gift. Studenten in de bol niveau 1 en 2 vallen niet onder het prestatiebeursregime omdat studenten op deze niveaus nog niet over een startkwalificatie beschikken. Voor wie er niet in slaagt een startkwalificatie te halen, wordt het terugbetalen van de prestatiebeurs al snel problematisch. Door het beschikbaar stellen van de basisbeurs in de vorm van een gift, draagt dit bij aan het wegnemen van financiële belemmeringen voor studenten in de bol niveau 1 en 2.

Studenten in de bol niveau 3 en 4 hebben recht op een basisbeurs onder het prestatiebeursregime. Het prestatiebeursregime geeft hen een prikkel om de opleiding binnen 10 jaar na de eerst opgenomen studiefinanciering met succes af te ronden

Tabel 55 Totaal aantal studenten met studiefinanciering (vanaf 2021 afgeronde raming)1
 

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Studenten met basisbeurs

220.960

216.500

212.000

210.800

212.800

216.100

218.400

bol

218.262

215.300

211.400

210.800

212.800

216.100

218.400

hbo

2.386

1.100

600

0

0

0

0

wo

312

100

0

0

0

0

0

Studenten zonder basisbeurs

589.106

599.400

615.500

618.500

617.800

616.000

614.400

bol

19.209

19.000

18.600

18.600

18.700

19.000

19.200

hbo

346.110

344.500

353.400

349.900

343.600

336.900

330.700

wo

223.787

235.900

243.500

250.000

255.500

260.100

264.500

Totaal

810.066

815.900

827.500

829.300

830.600

832.100

832.800

1

Bron 2021: realisatiegegevens DUO; Bron 2022 – 2027: ramingsmodel SF

Toelichting

Deze gegevens laten het verwachte gebruik zien van de regeling. Het aantal studenten met studiefinanciering volgt het aantal voltijds studenten in het ho en de bol, maar ligt lager omdat niet iedere student die ingeschreven is ook daadwerkelijk aanspraak maakt op studiefinanciering.

Naast de groep studenten met een basisbeurs is er een groep die geen aanspraak kan maken op de basisbeurs (omdat de maximale duur is verbruikt of omdat ze onder het studievoorschot vallen), maar (nog) wel recht heeft op een lening en eventueel de reisvoorziening en de aanvullende beurs. Als gevolg van de invoering van het studievoorschot vond een verschuiving plaats van het aantal studenten met een basisbeurs naar het aantal studenten zonder basisbeurs.

De gegevens zijn inclusief aantallen studenten die met een meeneembare studiefinanciering een volledige opleiding in het buitenland volgen.

Tabel 56 Uitgaven basisbeurs gift (bedragen x € 1.000)1
 

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Uitbetaalde basisbeurs gift

80.777

86.705

95.755

101.940

85.149

86.120

85.997

bol

84.725

85.684

95.755

101.940

85.149

86.120

85.997

hbo

‒ 4.164

589

0

0

0

0

0

wo

216

432

0

0

0

0

0

Naar gift omgezette basisbeurs prestatiebeurs

571.797

417.528

277.804

269.396

267.707

254.677

226.787

bol

208.710

199.648

205.534

207.127

215.439

222.408

222.565

hbo

180.488

97.821

37.833

32.833

27.833

17.833

3.671

wo

182.599

120.059

34.436

29.436

24.436

14.436

550

Totaal

652.574

504.233

373.559

371.336

352.856

340.797

312.784

1

Bron 2021: realisatiegegevens DUO; Bron 2022 – 2027: ramingsmodel SF

Toelichting

In tabel 56 worden de geraamde relevante uitgaven voor de basisbeurs gepresenteerd. De hoogte van de basisbeurs wordt jaarlijks bijgesteld en wordt verstrekt gedurende de nominale studieduur. Als gevolg van de invoering van het studievoorschot dalen de omzettingen van prestatiebeurs naar gift in het ho. In 2023 en 2024 zijn de uitgaven aan uitbetaalde basisbeurs gift in de bol hoger vanwege de koopkrachtmaatregel die ervoor zorgt dat de uitwonende basisbeurs met € 165 per maand wordt verhoogd, eenjarig in studiejaar 2023/2024. Vanaf 2025 heeft deze maatregel ook effect op de naar gift omgezette basisbeurs prestatiebeurs.

Aanvullende beurs

In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de opleiding van hun kinderen. Daarom wordt rekening gehouden met een zogenoemde ouderlijke bijdrage. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studenten een extra financiële belemmering. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt die afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.

Studenten in de bol niveau 1 en 2 met recht op aanvullende beurs krijgen dit direct als gift, aangezien zij nog geen startkwalificatie hebben bereikt.

Studenten in de bol niveau 3 en 4 en in het ho met recht op aanvullende beurs vallen onder het prestatiebeursregime. Studenten in de bol niveau 3 en 4 krijgen de eerste 12 maanden de aanvullende beurs als gift uitgekeerd. Na deze periode wordt de aanvullende beurs uitgekeerd onder het prestatiebeursregime. In het ho krijgen studenten de eerste 5 maanden de aanvullende beurs als gift uitgekeerd.

Voor studenten die onder het studievoorschot vallen is de maximale aanvullende beurs hoger dan voor studenten die hier (nog) niet onder vallen.

Tabel 57 Totaal aantal studenten met een aanvullende beurs (vanaf 2021 afgeronde raming)1
 

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

bol

112.674

113.300

111.200

110.900

112.100

113.700

114.800

hbo

96.185

98.400

97.500

96.400

94.600

92.800

91.100

wo

34.615

36.700

37.900

38.900

39.700

40.500

41.100

Totaal

243.474

248.400

246.600

246.200

246.400

247.000

247.000

1

Bron 2021: realisatiegegevens DUO; Bron 2022 – 2027: ramingsmodel SF

Toelichting

Tabel 57 laat het aantal studenten met een aanvullende beurs zien. In de bol wordt vaker een beroep gedaan op de aanvullende beurs dan in het hbo en in het hbo vaker dan in het wo.

Tabel 58 Uitgaven aanvullende beurs gift (bedragen x € 1.000)1
 

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Uitbetaalde aanvullende beurs gift

291.160

305.654

300.755

300.287

301.530

304.165

304.923

bol

237.829

250.313

245.376

245.115

246.883

250.109

251.400

hbo

41.342

43.029

42.664

42.137

41.340

40.517

39.762

wo

11.989

12.312

12.715

13.035

13.307

13.539

13.761

Naar gift omgezette aanvullende beurs prestatiebeurs

420.382

442.292

460.856

480.733

495.471

504.957

509.623

bol

140.435

137.075

137.183

139.160

141.089

141.667

141.271

hbo

205.943

222.740

237.431

250.757

259.446

264.516

266.939

wo

74.004

82.477

86.242

90.815

94.936

98.775

101.412

Totaal

711.543

747.946

761.611

781.020

797.001

809.122

814.546

1

Bron 2021: realisatiegegevens DUO; Bron 2022 – 2027: ramingsmodel SF

Toelichting

In tabel 58 worden de geraamde relevante uitgaven voor de aanvullende beurs gepresenteerd. De hoogte van de aanvullende beurs is genormeerd. Voor studenten in het hoger onderwijs die niet onder het studievoorschot vallen, is de aanvullende beurs naast het inkomen van de ouders onder andere afhankelijk van de woonsituatie van de studerende; thuis- of uitwonend, maximaal respectievelijk € 275,86 of € 299,28 per maand. Dit geldt ook voor het bol, daar bedraagt de aanvullende beurs maximaal respectievelijk € 364,42 of € 387,78 per maand (zie tabel 57).

De hoogte van de maximale aanvullende beurs voor studenten die onder het studievoorschot vallen is € 419,04. De woonsituatie van de studerende (thuis- of uitwonend) is dan niet langer bepalend voor de hoogte van de aanvullende beurs. Zoals eerder toegelicht worden de gevolgen voor de aanvullende beurs die voortkomen uit de het conceptwetsvoorstel herinvoering basisbeurs apart toegelicht in deze ontwerpbegroting en maken om die reden nog geen onderdeel uit van tabel 61.

Het verloop van deze uitgaven is voor een groot deel afhankelijk van de prijsontwikkeling. Daarnaast is de ontwikkeling in het aantal studenten met minder draagkrachtige ouders en de deelname aan het onderwijs hier van invloed, en spelen (andere) exogene factoren een rol, zoals de ontwikkeling van de conjunctuur en de daarmee samenhangende inkomensontwikkeling.

Reisvoorziening

Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen.

Tabel 59 Totaal aantal studenten met reisvoorziening (vanaf 2021 afgeronde raming)1
 

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Aantal gebruikers van het reisrecht

847.630

860.100

858.200

860.800

864.500

867.800

854.100

bol minderjarig

108.797

103.600

100.800

100.900

102.100

102.900

102.400

bol

220.292

217.300

213.400

212.700

214.800

218.100

220.400

ho

518.541

539.200

544.000

547.200

547.600

546.800

531.300

Aantal RBS

10.066

12.200

19.000

19.000

19.200

19.200

19.300

bol

839

1.400

2.600

2.500

2.600

2.600

2.600

ho

9.226

10.800

16.400

16.500

16.600

16.600

16.700

Totaal

857.696

872.300

877.200

879.800

883.700

887.000

873.400

1

Bron 2021: realisatiegegevens DUO; Bron 2022 – 2027: ramingsmodel SF

Toelichting

De reisvoorziening kan in twee vormen worden toegekend: een reisproduct op een persoonlijke ov-chipkaart (week- of weekendabonnement) of een financiële vergoeding voor studenten die studeren in het buitenland (reisvergoeding buitenland studerenden, RBS).

Voltijdstudenten in het ho kunnen gebruik maken van de reisvoorziening voor de duur van de nominale studie en één uitloopjaar. In het Nationaal Plan Onderwijs is de reisvoorziening voor ho-studenten verlengd met een extra jaar. Studenten die in de periode maart t/m december 2020 een opleiding volgden aan een hogeschool of universiteit én op dat moment minimaal een maand recht hadden op studiefinanciering, krijgen in totaal 12 maanden extra reisrecht erbij, aansluitend op het reguliere reisrecht van de nominale studieduur plus één jaar.

Studenten in de bol kunnen gebruik maken van de reisvoorziening voor de duur van de nominale studie en drie uitloopjaren. Sinds 1 januari 2017 hebben ook minderjarige studenten in de bol recht op de reisvoorziening.

De reisvoorziening is onderdeel van de prestatiebeurs voor studenten in de bol niveau 3 en 4 en voor studenten in het ho. Voor studenten in de bol niveau 1 en 2 wordt de reisvoorziening direct als gift verstrekt.

Tabel 60 Uitgaven reisvoorziening (bedragen x € 1.000)1
 

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Uitbetaalde reisvoorziening gift

91.315

99.739

101.290

103.537

106.815

110.318

113.251

bol

79.665

82.688

82.971

84.484

87.087

89.953

92.248

ho

11.651

17.051

18.319

19.053

19.728

20.365

21.003

Naar gift omgezette reisvoorziening prestatiebeurs

719.640

759.423

804.380

839.952

871.078

897.157

903.900

bol

245.662

258.232

272.380

278.050

280.833

284.499

289.070

ho

473.978

501.191

532.000

561.902

590.245

612.658

614.830

Bijdrage studerenden aan OV-contract

‒ 1.015.081

‒ 1.065.264

‒ 1.082.211

‒ 1.105.598

‒ 1.130.954

‒ 1.141.508

‒ 1.164.444

bol

‒ 395.302

‒ 404.366

‒ 403.818

‒ 411.149

‒ 423.799

‒ 437.815

‒ 449.128

ho

‒ 619.779

‒ 660.898

‒ 678.393

‒ 694.449

‒ 707.155

‒ 703.692

‒ 715.316

Kosten contract OV-bedrijven

1.259.065

1.122.939

176.837

1.199.391

1.226.669

1.253.124

1.252.864

Totaal reisvoorziening

1.054.939

916.837

296

1.037.282

1.073.608

1.119.091

1.105.571

1

Bron 2021: realisatiegegevens DUO; Bron 2022 – 2027: ramingsmodel SF

Toelichting

Bij de kosten contract ov-bedrijven zijn de jaarlijkse kosten lastig met elkaar te vergelijken. Dit heeft te maken met de verschillende kasschuiven. Er heeft een kasschuif van € 1.050 miljoen plaatsgevonden van 2022 naar 2021. Ook vindt er een kasschuif van € 960 miljoen plaats van 2023 naar 2022. Contractueel is vastgelegd dat het Ministerie van OCW de vergoeding voor de ov-studentenkaart uiterlijk medio januari van het betreffende jaar aan de vervoerbedrijven betaalt. Door de betaling aan de vervoerbedrijven (gedeeltelijk) al aan het eind van het voorafgaande jaar in plaats van aan het begin van het betreffende jaar te doen, kan zonder af te wijken van de afspraken met de vervoerbedrijven een bijdrage worden geleverd aan de optimalisering van de kasritmes van de Staat over de jaren heen. Omdat er geen soortgelijke kasschuif plaatsvindt van 2024 naar 2023, zijn de kosten contract ov-bedrijven voor 2023 veel lager dan andere jaren.

Maatregelen herinvoering basisbeurs (R)

De financiële reeks voor de maatregelen herinvoeren basisbeurs (R) komt overeen met de reeks uit het conceptwetsvoorstel. De uitgaven Maatregelen herinvoering basisbeurs zijn opgebouwd uit de volgende onderdelen:

  • herinvoering basisbeurs in het ho. Een uitwonende beurs bedraagt € 274,90 per maand en een thuiswonende beurs bedraagt € 110,30 per maand;

  • uitbreiding doelgroep aanvullende beurs in het ho naar € 70.000. De maximale aanvullende beurs bedraagt € 401,34;

  • het terugdringen van het niet-gebruik van de aanvullende beurs;

  • overige kosten; afschaffen bijverdiengrens in het mbo, het gelijk trekken van de terugbetaalvoorwaarden in het mbo met het ho en een verruiming van de 1-februariregeling.

Daarnaast is in deze reeks ook het effect opgenomen van de koopkrachtmaatregel om de uitwonende basisbeurs voor ho-studenten in studiejaar 2023/2024 eenmalig te verhogen met € 165 per maand.

Tegemoetkoming

De financiële reeks voor de tegemoetkoming, zoals deze in tabel 52 is opgenomen, komt overeen met de reeks uit het conceptwetsvoorstel. De tegemoetkoming is bedoeld voor studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd. De student ontvangt een tegemoetkoming voor elke maand dat hij/zij onder het leenstelsel heeft gestudeerd. Daarbij geldt een minimale periode van 12 maanden die men onder het leenstelsel moet hebben gestudeerd. In het conceptwetsvoorstel is het per maand beschikbare bedrag voor de tegemoetkoming opgenomen van € 29,92. Daarnaast geldt dat studenten een diploma moeten behalen binnen de gestelde termijn van 10 jaar om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming. Naar schatting zullen er ongeveer 916.500 studenten gebruik maken van deze regeling.

Studievoorschotvouchers

De financiële reeks voor de studievoorschotvouchers, zoals deze in tabel 52 is opgenomen, komt overeen met de reeks uit het conceptwetvoorstel. In het conceptwetsvoorstel wordt de vorm van de studievoorschotvouchers aangepast en wordt daarmee in vormgeving gelijk aan de tegemoetkoming. De doelgroep van de studievoorschotvouchers blijft hetzelfde – namelijk studenten die in de collegejaren 2015-2016 tot en met 2018-2019 voor het eerst een opleiding met studiefinanciering zijn gaan doen en daarvoor binnen de diplomatermijn een diploma hebben behaald. Conform het conceptwetsvoorstel bedraagt de voucher circa € 1.836 per student. Naar schatting maken er 374.000 studenten gebruik van deze regeling.

Overige uitgaven

De geraamde overige uitgaven omvatten voornamelijk technische posten, waaronder achterstallige rechten en boekingen tussen relevante en niet-relevante uitgaven en kwijtscheldingen. In 2021, 2022 en 2023 zijn de overige uitgaven fors hoger dan andere jaren. Dat komt enerzijds omdat de kosten voor de tegemoetkoming studenten mbo en ho als gevolg van de coronamaatregelen zijn opgenomen onder deze post. Daarnaast worden de kwijtscheldingen als gevolg van de kinderopvangtoeslagaffaire ook onder deze post geboekt.

Leningen

Onder de niet-relevante uitgaven vallen de uitgaven die niet-relevant zijn voor het EMU-saldo, maar wel doorwerken op de EMU-schuld. Het betreft hier de prestatiebeurzen, de rentedragende leningen, het collegegeldkrediet en het levenlanglerenkrediet.

Basisbeurs

Studenten in de bol niveau 3 en 4 en in het ho hebben recht op een basisbeurs onder het prestatiebeursregime. Sinds het studiejaar 2015/2016 geldt voor nieuwe studenten in het ho het studievoorschot.

Tabel 61 Uitgaven basisbeurs prestatiebeurs (bedragen x € 1.000)1
 

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Uitbetaalde basisbeurs

236.669

262.959

277.188

280.999

253.784

257.442

260.705

bol

244.224

251.944

269.218

275.898

248.753

252.485

255.817

hbo

9.664

9.351

7.003

4.417

4.333

4.246

4.165

wo

2.090

1.664

967

684

698

711

722

toeslagenaffaire

‒ 19.309

      

Naar gift omgezette basisbeurs prestatiebeurs

‒ 571.797

‒ 417.531

‒ 277.804

‒ 269.396

‒ 267.708

‒ 254.677

‒ 226.786

bol

‒ 208.710

‒ 199.651

‒ 205.535

‒ 207.127

‒ 215.439

‒ 222.408

‒ 222.565

hbo

‒ 180.488

‒ 97.821

‒ 37.833

‒ 32.833

‒ 27.833

‒ 17.833

‒ 3.671

wo

‒ 182.599

‒ 120.059

‒ 34.436

‒ 29.436

‒ 24.436

‒ 14.436

‒ 550

Naar lening omgezette basisbeurs prestatiebeurs

‒ 65.549

‒ 101.454

‒ 116.454

‒ 131.454

‒ 131.454

‒ 50.235

‒ 27.235

bol

‒ 4.811

‒ 8.235

‒ 9.235

‒ 10.235

‒ 10.235

‒ 10.235

‒ 10.235

hbo

‒ 43.120

‒ 73.462

‒ 83.462

‒ 93.462

‒ 93.462

‒ 25.000

‒ 10.000

wo

‒ 17.618

‒ 19.757

‒ 23.757

‒ 27.757

‒ 27.757

‒ 15.000

‒ 7.000

Totaal

‒ 400.676

‒ 256.026

‒ 117.070

‒ 119.851

‒ 145.378

‒ 47.470

6.684

1

Bron 2021: realisatiegegevens DUO; Bron 2022 – 2027: ramingsmodel SF

Toelichting

In tabel 61 worden de geraamde niet-relevante uitgaven voor de basisbeurs gepresenteerd. Als gevolg van de invoering van het studievoorschot daalde het aantal toekenningen in het hbo en wo vanaf 2015. Met de invoering van het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS) vindt de omzetting van prestatiebeurs naar lening op een later moment plaats. Voorheen werd een prestatiebeurs naar lening omgezet als een student gestopt was met de studie. Nu wordt een prestatiebeurs naar lening omgezet als een student uit de diplomatermijn van 10 jaar loopt, zodat er later bij het behalen van een diploma niet alsnog hoeft te worden omgezet en moet worden verrekend met eventueel betaalde termijnen. Dit zorgt ervoor dat er een oplopende trend zit in de omzettingen van prestatiebeurs naar lening, die ook terug te zien is bij de aanvullende beurs en de reisvoorziening.

De koopkrachtmaatregel waardoor de basisbeurs voor uitwonende studenten in het mbo verhoogd wordt in studiejaar 2023/2024 heeft ook effect op de reeksen in tabel 61. De uitbetaalde basisbeurs in het bol ligt daarmee voor de jaren 2023 en 2024 hoger. In latere jaren werkt deze maatregel ook door op de uitgaven in het bol onder de kopjes «naar gift omgezette basisbeurs prestatiebeurs» en «naar lening omgezette basisbeurs prestatiebeurs».

Aanvullende beurs

Studenten in de bol niveau 3 en 4 en het ho met recht op aanvullende beurs vallen onder het prestatiebeursregime. De eerste 5 maanden krijgen de studenten in het ho de aanvullende beurs als gift uitgekeerd. Studenten in de bol niveau 3 en 4 krijgen de eerste 12 maanden de aanvullende beurs als gift uitgekeerd. Na deze periode wordt de aanvullende beurs uitgekeerd onder het prestatiebeursregime.

Tabel 62 Uitgaven aanvullende beurs prestatiebeurs (bedragen x € 1.000)1
 

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Uitbetaalde aanvullende beurs

596.875

626.449

624.860

623.815

622.478

621.681

620.794

bol

174.238

176.543

173.771

172.917

174.335

177.062

179.466

hbo

311.930

321.778

318.821

315.147

309.419

303.383

297.730

wo

117.362

128.127

132.268

135.751

138.724

141.235

143.598

toeslagenaffaire

‒ 6.655

      

Naar gift omgezette aanvullende beurs prestatiebeurs

‒ 420.382

‒ 442.291

‒ 460.856

‒ 480.732

‒ 495.472

‒ 504.959

‒ 509.622

bol

‒ 140.435

‒ 137.075

‒ 137.183

‒ 139.160

‒ 141.089

‒ 141.667

‒ 141.271

hbo

‒ 205.943

‒ 222.739

‒ 237.431

‒ 250.757

‒ 259.447

‒ 264.517

‒ 266.939

wo

‒ 74.004

‒ 82.477

‒ 86.242

‒ 90.815

‒ 94.936

‒ 98.775

‒ 101.412

Naar lening omgezette aanvullende beurs prestatiebeurs

‒ 27.188

‒ 43.983

‒ 46.483

‒ 48.983

‒ 48.983

‒ 48.983

‒ 48.983

bol

‒ 3.988

‒ 6.814

‒ 7.814

‒ 8.814

‒ 8.814

‒ 8.814

‒ 8.814

hbo

‒ 17.048

‒ 26.989

‒ 27.989

‒ 28.989

‒ 28.989

‒ 28.989

‒ 28.989

wo

‒ 6.152

‒ 10.180

‒ 10.680

‒ 11.180

‒ 11.180

‒ 11.180

‒ 11.180

Totaal

149.305

140.175

117.521

94.100

78.023

67.739

62.189

1

Bron 2021: realisatiegegevens DUO; Bron 2022 – 2027: ramingsmodel SF

Toelichting

In tabel 62 worden de geraamde niet-relevante uitgaven voor de aanvullende beurs gepresenteerd. Voor het verloop van deze uitgaven gelden dezelfde factoren als voor de relevante uitgaven aan de aanvullende beurs.

Reisvoorziening

Tabel 63 Uitgaven reisvoorziening prestatiebeurs (bedragen x € 1.000)1
 

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Uitbetaalde reisvoorziening

922.302

980.622

1.004.374

1.026.159

1.048.836

1.056.469

1.077.050

bol

315.527

323.410

324.011

329.880

340.020

351.282

360.403

ho

613.831

657.212

680.363

696.278

708.816

705.187

716.648

toeslagenaffaire

‒ 7.056

      

Naar gift omgezette reisvoorziening prestatiebeurs

‒ 719.640

‒ 759.423

‒ 804.380

‒ 839.951

‒ 871.078

‒ 897.157

‒ 903.900

bol

‒ 245.662

‒ 258.232

‒ 272.380

‒ 278.049

‒ 280.833

‒ 284.499

‒ 289.070

ho

‒ 473.978

‒ 501.191

‒ 532.000

‒ 561.902

‒ 590.245

‒ 612.658

‒ 614.830

Naar lening omgezette reisvoorziening prestatiebeurs

‒ 32.578

‒ 45.000

‒ 52.000

‒ 58.000

‒ 58.000

‒ 58.000

‒ 58.000

bol

‒ 2.781

‒ 5.000

‒ 7.000

‒ 8.000

‒ 8.000

‒ 8.000

‒ 8.000

ho

‒ 29.797

‒ 40.000

‒ 45.000

‒ 50.000

‒ 50.000

‒ 50.000

‒ 50.000

Totaal reisvoorziening

170.083

176.199

147.994

128.208

119.758

101.312

115.150

1

Bron 2021: realisatiegegevens DUO; Bron 2022 – 2027: ramingsmodel SF

Toelichting

In tabel 63 worden de geraamde niet-relevante uitgaven voor de reisvoorziening gepresenteerd.

Maatregelen herinvoering basisbeurs (NR)

De niet-relevante uitgaven Maatregelen herinvoering basisbeurs zijn opgebouwd uit drie onderdelen. Als eerste bevat deze reeks de niet-relevante uitgaven op de basisbeurs en de aanvullende beurs als gevolg van het conceptwetsvoorstel. In deze reeks zijn dezelfde uitgangspunten gehanteerd als toegelicht onder maatregelen herinvoeren basisbeurs (R). Daarnaast bevat deze reeks ook een bijstelling op de uitgaven aan de leenfaciliteit. Als gevolg van het herinvoeren van de basisbeurs in het hos zal er naar verwachting minder geleend worden. In de berekening is de aanname gedaan dat de gemiddelde studieschuld daalt naar het niveau van voor invoering van het studievoorschot, gecorrigeerd voor prijsstijgingen.

Als laatste bevat deze reeks ook de niet-relevante uitgaven op de basisbeurs in het ho door toedoen van de koopkrachtmaatregel, waardoor de basisbeurs in 2023/2024 voor uitwonende studenten tijdelijk met € 165 per maand wordt verhoogd.

Tabel 64 Niet-relevante uitgaven leenfaciliteit (bedragen x € 1.000)1
 

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Ontvangen rente

51.780

47.181

52.633

59.120

69.912

79.854

79.654

Overige ontvangsten

30.071

19.642

18.630

18.618

18.606

18.594

18.583

Renteloos voorschot en relevante rentedragende lening

1.075

998

986

974

962

950

939

rentedragende lening

Kortlopende vorderingen

28.995

18.644

17.644

17.644

17.644

17.644

17.644

Ontvangsten Caribisch Nederland

299

325

325

325

325

325

325

Totaal relevante ontvangsten

82.150

67.148

71.588

78.063

88.843

98.773

98.562

1

Bron 2021: realisatiegegevens DUO; Bron 2022 – 2027: ramingsmodel SF

Toelichting

Het totale bedrag dat wordt geleend stijgt jaarlijks vanwege stijgende studentenaantallen. De verwachte uitgaven aan het collegegeldkrediet en levenlanglerenkrediet lopen in 2021 en 2022 iets terug vanwege de halvering van het collegegeld. Het maximaal aan te vragen collegegeldkrediet en levenlanglerenkrediet voor studenten die het wettelijk collegegeld betalen is in collegejaar 2021-2022 gehalveerd.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Ontvangsten

Leningen worden terugbetaald naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet of minder terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van onderwijs.

Relevante ontvangsten

De relevante ontvangsten bestaan uit verschillende posten, waarvan de ontvangen rente de grootste is. De overige relevante ontvangsten bestaan voor het grootste deel uit ontvangsten op de kortlopende vorderingen, die ontstaan doordat onterecht ontvangen studiefinanciering wordt teruggevorderd. De relevante rentedragende lening betreft leningen van vóór 1992; het renteloze voorschot betreft voornamelijk studieleningen die zijn verstrekt vóór 1986 en waarover geen rente verschuldigd is. De ontvangsten Caribisch Nederland betreft rente ontvangsten op leningen die verstrekt zijn aan studenten uit het Caribisch gebied.

De niet-relevante ontvangsten ontstaan door terugbetaling van de hoofdsom op studieleningen. De ontvangsten nemen de komende jaren toe, omdat er in eerdere jaren meer en vaker is geleend.

1

De daadwerkelijke afschaffing van de halvering van het collegegeld vindt plaats middels een wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008.

Licence