Base description which applies to whole site

6.5 Financiering van de zorguitgaven

Deze paragraaf gaat in op de financiering van de zorguitgaven die toegerekend worden aan het Uitgavenplafond Zorg. Het grootste deel van de zorguitgaven betreft uitgaven in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz) en worden gefinancierd via premies en rijksbijdragen. De rest van de uitgaven wordt gefinancierd via de rijksbegroting. De uitsplitsing van de zorguitgaven voor het jaar 2024 staat in tabel 14. In het vervolg van de paragraaf wordt dieper ingegaan op de financiering van de Zvw en de Wlz afzonderlijk.

Tabel 14 Financiering bruto zorguitgaven (bedragen x € 1 miljard)1
 

2024

Zorgverzekeringswet (Zvw)

64,2

w.v. eigen risico

3,4

Wet langdurige zorg (Wlz)

36,8

w.v. eigen bijdragen

2,3

Wmo beschermd wonen

1,6

Overig begrotingsgefinancierd (o.a. Arbeidsmarktbeleid/Caribisch Nederland)

0,8

Bruto zorguitgaven stand ontwerpbegroting 2024

103,4

1 Door afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.

Bron: VWS

Zorgverzekeringswet (Zvw)

Het overgrote deel van de zorguitgaven in het kader van de Zorgverzeke­ ringswet (Zvw) loopt via zorgverzekeraars. Zij betalen zorgaanbieders voor de zorg die is geleverd aan hun verzekerden. Een beperkt deel van de uitgaven wordt rechtstreeks aan zorgaanbieders betaald vanuit het Zorgverzekeringsfonds (Zvf). Dit betreft vooral de beschikbaarheidbij­ dragen voor zorgprestaties waarbij het niet mogelijk en/of wenselijk is de kosten aan individuele verzekerden toe te rekenen. De grootste posten zijn de beschikbaarheidbijdragen voor medische vervolgopleidingen en voor academische zorg. Daarnaast gaat het om enkele kleinere bijdragen voor onder andere gespecialiseerde brandwondenzorg, traumazorg, spoedeisende hulp en acute verloskunde. Naast de beschikbaarheidbijdragen worden vanuit het Zvf ook de kosten van zogenoemde burgerregelingen voor specifieke groepen betaald. De burgerregelingen hebben onder meer betrekking op (een deel van) de kosten van grensoverschrijdende zorg en de compensatie voor gederfde premie-inkomsten als gevolg van wanbetalers.

Voor de financiering van hun uitgaven ontvangen zorgverzekeraars van hun verzekerden een nominale premie en eigen betalingen die afhankelijk zijn van het zorggebruik, zoals het wettelijk eigen risico. Daarnaast ontvangt elke zorgverzekeraar een vereveningsbijdrage uit het Zvf. De hoogte van de vereveningsbijdrage houdt rekening met het risicoprofiel van de verzekerdenpopulatie van de zorgverzekeraar en zorgt daarmee voor een gelijk speelveld tussen zorgverzekeraars. Dat is nodig omdat verzekeraars zich moeten houden aan de wettelijke acceptatieplicht, het verbod op premiedifferentiatie en het vastgestelde basispakket. Ook ontvangen zorgverzekeraars uit het Zvf een vergoeding voor de beheerskosten voor verzekerde kinderen tot 18 jaar in hun verzekerdenpopulatie. Daarnaast worden zorgverzekeraars vanuit het Zvf gecompenseerd voor derving van inkomsten als gevolg van wanbetaling – langer dan zes maanden – bij de nominale premie. Het risico voor de eerste 6 maanden premieachterstand wordt gedragen door de zorgverzekeraar zelf. Ter dekking van de in 2020 en 2021 gemaakte coronakosten ontvangen verzekeraars een bijdrage op basis van de catastroferegeling uit het Zvf. In het kader van deze regeling ontvangen verzekeraars bij een pandemie een extra uitkering als de kosten van de pandemie een bepaald niveau te boven gaan.

De nominale premie bestaat uit twee delen: de rekenpremie, die door het Ministerie van VWS wordt vastgesteld en die voor alle verzekeraars hetzelfde is, en een opslagpremie die elke verzekeraar zelf kan vaststellen. De rekenpremie is het gemiddelde bedrag dat de zorgverzekeraars naar de inschatting van VWS bij hun verzekerden in rekening moeten brengen om alle (zorg)kosten te dekken, naast de vereveningsbijdrage uit het Zvf en het eigen risico dat zij van hun verzekerden ontvangen. Zorgverzekeraars gebruiken de opslagpremie hoofdzakelijk om hun beheerskosten te financieren. Ook als individuele verzekeraars een andere inschatting van hun zorguitgaven hebben dan de rekenpremie veronderstelt, nemen zij dat verschil mee in de opslagpremie. Tot slot gebruiken verzekeraars de opslagpremie om de premiestijging voor hun verzekerden te dempen door een deel van hun reserves in te zetten en zo met andere verzekeraars te concurreren om de gunst van verzekerden, of juist om reserves op te bouwen om te voldoen aan de solvabiliteitseisen van De Nederlandsche Bank (DNB).

Voor de financiering van de uitgaven ontvangt het Zvf de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB), de premievervangende bijdrage van verdragsgerechtigden, de premievervangende rijksbijdrage voor kinderen tot 18 jaar en rente-inkomsten. In de Zvw is geregeld dat het Zvf niet structureel mag werken met tekorten of overschotten. Een positief fondsvermogen leidt daarom tot een verlaging van de IAB – aan de inkomstenkant van het fonds - en een verhoging van de vereveningsbijdrage – aan de uitgavenkant van het fonds. Een negatief fondsvermogen leidt op dezelfde manier tot een verhoging van de IAB en een verlaging van de vereveningsbijdrage. Aanpassing van de vereveningsbijdrage, naast aanpassing van de IAB, is nodig om ervoor te zorgen dat de (opbrengsten uit) de IAB en de nominale premie in balans blijven. De nominale premie wordt immers vastgesteld door verzekeraars en kan alleen indirect, via de vereveningsbijdrage, worden beïnvloed.

Onder de streep worden alle collectieve zorguitgaven in de Zvw betaald door burgers en bedrijven via de nominale premie, de IAB, het eigen risico en belastingen. In de Zvw is vastgelegd dat via de IAB evenveel inkomsten worden gegenereerd als via de nominale premie, de eigen betalingen en de rijksbijdrage kinderen samen (de 50/50-verdeling). De 50/50-verdeling heeft tot gevolg dat hogere of lagere Zvw-uitgaven voor 50% moeten worden opgevangen via de IAB en voor de overige 50% via de nominale premie, eigen risico en rijksbijdrage. Het maakt voor de 50/50-verdeling niet uit of het gaat om uitgaven van verzekeraars of rechtstreekse uitgaven van het Zvf. Jaarlijks wordt bezien hoe de verhouding tussen de opbrengsten vanuit de IAB en nominale premie, eigen risico en rijksbijdrage voor kinderen zich feitelijk hebben ontwikkeld. In navolgende jaren worden geconstateerde afwijkingen van de 50-50-verdeling gecorrigeerd in de premiestelling. Indien bijvoorbeeld blijkt dat de bijdrage vanuit de IAB groter is geweest dan 50%, wordt in navolgende jaren een correctie toegepast door de IAB te verlagen en de nominale premie – via een verlaging van de rekenpremie en de vereveningsbijdrage aan verzekeraars – te verhogen.

De overheid betaalt een zorgtoeslag aan huishoudens met lage inkomens en middeninkomens als gedeeltelijke compensatie voor de kosten van de nominale premie en het (gemiddelde) eigen risico. De zorgtoeslag waarborgt dat geen enkel huishouden een groter deel van zijn inkomen aan zorgpremie en eigen risico hoeft te betalen dan wat op grond van de wet als aanvaardbaar wordt beschouwd. De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van het huishoudinkomen en van de standaardpremie. De standaardpremie is het gemiddelde van de nominale premies die de zorgverzekeraars in rekening brengen, vermeerderd met het gemiddelde bedrag dat een verzekerde aan eigen risico betaalt. De standaardpremie wordt elk jaar berekend door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op basis van gegevens van verzekeraars.

De uitgaven aan zorgtoeslag worden betaald uit de VWS-begroting, maar zij maken geen onderdeel uit van het Uitgavenplafond Zorg. De zorgtoeslag telt net als de zorgpremies mee in het inkomstenkader in de Miljoenennota.

De Wet langdurige zorg (Wlz)

De Wlz wordt gefinancierd vanuit het Fonds langdurige zorg (Flz). De uitgaven van het Flz omvatten naast de uitgaven aan langdurige zorg ook uitgaven voor beschikbaarheidbijdragen, beheerskosten en rentelasten van het fonds. Het overgrote deel van de zorguitgaven uit het Flz heeft betrekking op zorg in natura. Circa 10% heeft betrekking op zorg via persoonsgebonden budgetten (pgb’s). De financiering van zorg in natura loopt in opdracht van zorgkantoren, via het CAK, naar zorgaanbieders. Het CAK ontvangt hiervoor middelen uit het Flz. De financiering van de pgb’s loopt langs een andere route. Daarbij krijgen burgers op grond van hun zorgbehoefte een trekkingsrecht, het pgb, om zelf zorg in te kopen. Het geld wordt vervolgens door de Sociale Verzekeringsbank (SVB), in opdracht van de burgers, overgemaakt naar de zorgverleners die zij zelf inschakelen. De SVB ontvangt hiervoor middelen uit het Flz. De verantwoording van de pgb-uitgaven gebeurt door de zorgkantoren, omdat zij ook de pgb’s toekennen. 

Het Flz ontvangt ter financiering van zijn uitgaven de Wlz-premie. De Wlz-premie wordt door de belastingdienst geheven als percentage over de grondslag van de eerste schijf loon- en inkomstenbelasting tot aan de premiegrens voor de volksverzekeringen, na aftrek van een deel van de heffingskortingen. Deze heffingskortingen, die bestaan sinds de belastingherziening in 2001, beperken de te betalen inkomsten- en loonbelasting en premies volksverzekeringen (Wlz, AOW en ANW). Het Flz ontvangt van de overheid een bijdrage in de kosten van (heffings)kortingen (BIKK) ter compensatie van het drukkend effect op de Wlz- premies dat uitgaat van de belastingherziening 2001. Het Flz ontvangt daarnaast van burgers (via het CAK) de eigen bijdrage Wlz en betaalt of ontvangt rente over het saldo van het fonds. Sinds 2019 ontvangt het fonds een rijksbijdrage Wlz via de begroting van VWS, omdat de premie-inkomsten niet meer aansloten bij de uitgaven. Deze rijksbijdrage is bedoeld om een vermogenstekort in het Flz te voorkomen.

6.5.3.1 Zorgverzekeringswet (Zvw)

De stijging van de zorguitgaven, met name als gevolg van de loon- en prijsontwikkeling, leidt tot een hogere financieringsbehoefte in de Zvw. De nominale premie zal hierdoor naar verwachting € 142 stijgen. De gestegen uitgaven hebben ook een opdrijvend effect op het IAB-percentage, maar omdat de loonontwikkeling en de werkgelegenheid er ook toe leidt dat er over een grotere grondslag IAB wordt geheven, kan het percentage per saldo dalen met 0,11 procentpunt. Daarnaast wordt voor 2023 een overschot in het zorgverzekeringsfonds verwacht wat in 2024 wordt teruggegeven in de vorm van lagere premies. In de afgelopen jaren is meer IAB opgehaald dan de opbrengsten uit het nominale deel. Om de 50/50-verdeling te herstellen wordt de IAB naar verhouding lager vastgesteld en de nominale premie hoger.

Tabel 15 geeft een overzicht van de uitgaven en inkomsten uit hoofde van de Zorgverzekeringswet (Zvw)11.

Tabel 15 Financiering Zvw (bedragen x € 1 miljard)1
 

2022

2023

2024

Uitgaven ten laste van de macropremielast

   

Zorguitgaven zorgverzekeraars

51,1

54,8

60,7

Rechtstreekse uitgaven Zorgverzekeringsfonds

2,9

3,2

3,5

Uitgaven onder het Uitgavenplafond Zorg

54,0

57,9

64,2

Beheerskosten/mutatie reserves zorgverzekeraars

0,8

2,0

1,4

Overige baten Zorgverzekeringsfonds

0,0

‒ 0,1

0,0

Saldo Zorgverzekeringsfonds

0,6

0,6

‒ 0,9

Te financieren uit premies /eigen betalingen

55,5

60,5

64,7

    

Financiering

   

Inkomensafhankelijke bijdrage (IAB)

27,9

30,3

31,9

Nominale premie

21,6

23,8

26,1

Rijksbijdrage kinderen tot 18 jaar

2,8

3,1

3,3

Eigen risico

3,2

3,3

3,4

Totaal

55,5

60,5

64,7

1 Door afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.

Bron: VWS: De kolom 2024 bestaat uit de raming door VWS. De meeste cijfers in de kolommen 2022 en 2023 zijn afkomstig van of afgeleid van informatie van het Zorginstituut. De rechtstreekse uitgaven van het Zvf en de zorguitgaven van zorgverzekeraars zijn gebaseerd op Zorginstituut informatie van augustus 2023. De realisatie IAB is voor 2022 en 2023 overgenomen van het CPB. De opbrengst van de nominale premie is voor 2022 en 2023 bepaald als de gemiddelde nominale premie zoals bepaald door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vermenigvuldigd met het aantal verzekerden uit de opgave van het Zorginstituut. De rijksbijdrage is gebaseerd op de vaststelling in de begroting. De post overige baten (rentebaten, wanbetalers, onverzekerden verdragsgerechtigden) is een extrapolatie gebaseerd op de augustuscijfers van het Zorginstituut.

De totale te financieren lasten in de Zvw komen voor 2024 uit op € 64,7 miljard, dit is een stijging van € 4,3 miljard ten opzichte van 2023. Deze stijging is grotendeels het gevolg van een stijging van de zorguitgaven met € 6,3 miljard, waarvan € 5,9 miljard uitgaven van zorgverzekeraars en € 0,4 miljard rechtstreekse uitgaven van het fonds.

De beheerskosten en reserveontwikkeling van zorgverzekeraars komt naar verwachting uit op € 1,4 miljard in 2024. Dit is € 0,7 miljard lager dan in 2023. De post mutatie reserves zorgverzekeraars voor 2022 en 2023 is hier technische berekend als het verschil in de geraamde inkomsten van zorgverzekeraars uit de nominale premie, het eigen risico en de vereveningsbijdrage en de geraamde zorguitgaven van zorgverzekeraars. De post beheerskosten en reserveontwikkeling zorgverzekeraars komt in 2023 hoger uit doordat de zorguitgaven van zorgverzekeraars lager zijn uitgevallen dan waar in de begroting 2023 vanuit werd gegaan. De verwachting is dat zorgverzekeraars in 2024 aanzienlijk minder reserves kunnen inzetten om de premieontwikkeling te dempen dan in voorgaande jaren. In de raming is rekening gehouden met een beperkte reserve-inzet van € 0,2 miljard. Het is uiteindelijk aan zorgverzekeraars zelf om te bepalen of en hoeveel reserves ingezet (kunnen) worden.

In de begroting 2023 zijn de IAB en de rekenpremie zo bepaald dat er eind 2023 een Zvf vermogenssaldo van nul werd verwacht. Naar huidige inschatting heeft het Zvf een positief vermogenssaldo van € 0,9 miljard eind 2023. Omdat dit positieve saldo in één jaar wordt weggewerkt leidt dit tot lagere te financieren lasten. Het positieve vermogenssaldo is het gevolg van:

  • een cumulatieve meevaller in de IAB-opbrengsten over 2022 en 2023 van € 1,1 miljard door hogere grondslagen waarover IAB wordt afgedragen;

  • een meevaller in de IAB-opbrengsten over 2021 van € 0,1 miljard doordat naar verwachting meer van de in 2021 uitgestelde IAB-afdrachten in het kader van het betalingsuitstel van belastingen en premies zullen worden terugbetaald;

  • een tegenvaller van € 0,2 miljard in de te betalen bijdrage uit het fonds aan zorgverzekeraars op basis van de macronacalculatie over 2021 en 2022 ten opzichte van de begroting 2023;

  • een tegenvaller van € 0,1 miljard vanwege de uitkering in het kader van de catastroferegeling, die hoger is uitgevallen dan eerder verwacht.

De benodigde IAB-opbrengst over 2024 komt uit op € 31,9 miljard. Het totaal van de benodigde nominale premie, rijksbijdrage kinderen en de opbrengst verplicht eigen risico komt uit op € 32,8 miljard. Dat maakt dat de financiering uit het nominale deel hoger is dan uit de IAB. Dit verschil ontstaat omdat de eerder beschreven hogere IAB-opbrengsten ertoe leiden dat er in het verleden meer IAB is opgehaald dan nodig was voor de 50/50-verdeling. Dit verschil wordt in vier jaar weggewerkt, wat in 2024 ertoe leidt dat er € 0,8 miljard meer via het nominale deel moet worden gefinancierd dan via de IAB om het verschil in te lopen.

Het Zorgverzekeringsfonds (Zvf)

In tabel 16 staan de uitgaven en inkomsten van het Zvf en de individuele zorgverzekeraars. Hierin staan de posten uit tabel 15 en de betalingen van het fonds aan de zorgverzekeraars.

Tabel 16 Exploitatie en premiestelling Zvw (bedragen x € 1 miljoen)1
 

2022

2023

2024

ZVF

   

Uitgaven

30.118,4

32.812,2

36.082,2

- Uitkering aan zorgverzekeraars voor zorg

26.621,3

29.525,5

32.408,1

- Uitkering voor catastroferegeling

477,5

0,0

0,0

- Uitkering voor beheerskosten kinderen

132,8

134,2

133,6

- Rechtstreekse uitgaven Zvf

2.886,8

3.152,4

3.540,6

    

Inkomsten

30.692,1

33.428,9

35.230,1

- Inkomensafhankelijke bijdrage (IAB)

27.886,0

30.274,8

31.943,9

- Rijksbijdrage kinderen tot 18 jaar

2.831,9

3.078,2

3.303,3

- Overige baten

‒ 25,8

75,8

‒ 17,2

    

Exploitatiesaldo Zvf

573,7

616,7

‒ 852,2

Idem, niet gecorrigeerd voor kas/trans hobbels

303,7

616,7

‒ 852,2

    

Vermogen Zvf

‒ 904,4

‒ 287,8

‒ 1.139,9

Vermogensnorm

‒ 1.142,6

‒ 1.142,6

‒ 1.142,6

Vermogenssaldo Zvf

238,2

854,8

2,7

    

INDIVIDUELE VERZEKERAARS

   

Uitgaven

51.989,4

56.772,7

62.021,1

- Zorg

51.140,2

54.754,5

60.663,9

- Beheerskosten/exploitatiesaldi

849,2

2.018,1

1.357,2

    

Inkomsten

51.989,4

56.772,7

62.021,1

- Uitkering van Zvf voor zorg

26.621,3

29.525,5

32.408,1

- Uitkering voor catastroferegeling

477,5

0,0

0,0

- Uitkering van Zvf voor beheerskosten kinderen

132,8

134,2

133,6

- Nominale rekenpremie

21.375,7

23.040,0

24.837,7

- Nominale opslagpremie

213,9

734,9

1.223,7

- Eigen risico

3.168,2

3.338,1

3.418,0

1 Door afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.

Bron: VWS

De grootste uitgavenpost van het Zvf is de uitkering van het fonds aan zorgverzekeraars ter gedeeltelijke dekking van de zorgkosten; dit is de vereveningsbijdrage. Deze vereveningsbijdrage is zo vastgesteld dat zorgverzekeraars met de rekenpremie, het eigen risico en de vereveningsbijdrage de verwachte zorgkosten kunnen financieren. De vereveningsbijdrage neemt van 2023 op 2024 toe met € 2,9 miljard, dit is voornamelijk het gevolg van de hogere zorguitgaven in 2024.

Over de jaren 2020 en 2021 hebben zorgverzekeraars recht op een uitkering voor de catastroferegeling als gevolg van de Covid-19 pandemie. In de begroting 2023 was er vanuit gegaan dat het Zorginstituut de uitkering over beide jaren boekhoudkundig geheel in 2021 verwerkt. Echter, het Zorginstituut heeft € 2,6 miljard verwerkt in 2021 en € 0,5 miljard in 2022. In deze tabel wordt daarbij aangesloten. De totale uitkering voor de catastroferegeling komt daarmee op € 3,0 miljard, wat € 0,1 miljard hoger is dan waar bij de begroting 2023 vanuit werd gegaan. Dit is een tegenvaller voor het fonds.

De belangrijkste inkomstenbron voor het Zvf is de IAB. De opbrengst van de IAB stijgt van 2023 naar 2024 met € 1,7 miljard. Dit is het saldo van drie ontwikkelingen. Ten eerste stijgen de totale uit premies te financieren in 2024 met € 5,1 miljard ten opzichte van de begroting 2023. Hierdoor stijgt de IAB met € 2,5 miljard. Daarnaast daalt de IAB met € 0,1 miljard als gevolg van een correctie op grond van de 50/50-verdeling. Als laatste zijn de IAB opbrengsten in 2023 € 0,8 miljard hoger dan bij de begroting 2023 werd verwacht.

De rijksbijdrage voor kinderen tot 18 jaar stijgt met € 0,2 miljard. Deze stijging volgt de verwachte ontwikkeling van het aantal kinderen en de ontwikkeling van de geraamde opbrengst van de nominale premie plus het gemiddelde verplichte eigen risico. De hoogte van de rijksbijdrage 2024 wordt vastgesteld op het bedrag zoals vermeld in deze begroting.

Als laatste is de post overige baten van het fonds opgenomen. Hieronder vallen alle overige inkomsten en uitgaven die direct via het fonds lopen. Dit zijn onder andere de rentebaten, premievervangende bijdragen verdragsgerechtigden, kosten en opbrengsten wanbetalers en kosten en opbrengsten onverzekerden. Deze worden bij de inkomsten geboekt omdat ze niet relevant zijn voor het Uitgavenplafond Zorg. De ontwikkeling van de overige baten voor het fonds zijn relatief stabiel. In 2023 zijn deze baten hoger dan eerder verwacht, dit is voornamelijk het gevolg van hogere rentebaten voor het fonds door de stijging van de rente.

Het vermogenssaldo (het saldo van het feitelijk vermogen en het normver­ mogen)12 van het Zvf komt in 2023 naar huidige inschatting € 0,9 miljard hoger uit dan het geraamde niveau inde begroting 2023. De oorzaak van de meevaller is hiervoor toegelicht. Dit overschot dient in 2024 te worden weggewerkt volgens de 50/50 verdeling. Dit gebeurt door het IAB-percentage lager vast te stellen en door de vereveningsbijdrage hoger vast te stellen. Daardoor komt er in 2024 minder geld binnen in het fonds en verlaat er meer geld het fonds, met als doel een nihil vermogenssaldo in 2024. De hogere vereveningsbijdrage leidt, zoals hierboven beschreven, tot een lagere rekenpremie en daarmee een lagere nominale premie.

De individuele zorgverzekeraars

De uitgaven van de zorgverzekeraars bestaan uit de uitgaven aan zorg en de beheerskosten/reserveontwikkeling. De ontwikkeling hiervan is hiervoor toegelicht. De inkomsten voor zorgverzekeraars bestaan uit de hierboven toegelichte bijdragen vanuit het Zvf, de nominale premie (opgedeeld in de rekenpremie en de opslagpremie) en de opbrengsten uit het verplichte eigen risico. De opbrengsten uit de nominale premie nemen toe met € 2,3 miljard. Dit is de som van een stijging van de opbrengst van de rekenpremie met € 1,8 miljard en de opslagpremie van € 0,5 miljard. De opbrengst van het verplichte eigen risico neemt toe met € 0,1 miljard.

De nominale premies en inkomensafhankelijke bijdragen

Hiervoor is toegelicht hoe de uitgaven en inkomsten zich op macroniveau naar huidig inzicht ontwikkelen van 2023 op 2024. Hieronder wordt de ontwikkeling van de IAB en nominale premie op micro-niveau toegelicht. Daarbij wordt de IAB 2024 afgezet tegen de uitgavenstanden bij de begroting 2023, waarop het IAB-percentage 2023 is gebaseerd. De ontwikkeling van de nominale premie 2024 wordt afgezet tegen de daadwerkelijke gemiddelde nominale premie 2023 zoals vastgesteld door zorgverzekeraars.

Het IAB-percentage komt in 2024 uit op 6,57%, dit is 0,11 procentpunt lager dan in 2023. Bij de nominale premie wordt een stijging van € 142 op jaarbasis verwacht, dit is opgebouwd uit een stijging van de rekenpremie met € 109 en een stijging van de opslagpremie met € 33. Hieronder wordt een overzicht gegeven van hoe de mutatie van de premies is opgebouwd.

Tabel 17 Oorzaken premieontwikkeling 2024 (in euro’s (nominale premie) en procentpunten (IAB))
 

IAB

Nominale premie

Reken-premie

Opslag-premie

Premies in 2023

6,68%

1.650

1.599

51

a. Groei zorguitgaven

    

w.v. ontwikkeling lonen en prijzen

0,45%

123

123

0

w.v. overige uitgavenontwikkeling

0,11%

27

27

0

b. Saldo Zorgverzekeringsfonds

‒ 0,06%

‒ 15

‒ 15

0

c. Reserveontwikkeling verzekeraars

0,05%

4

‒ 5

10

d. Rechttrekken 50/50-verhouding

‒ 0,01%

3

‒ 15

18

e. Grondslag IAB

    

w.v. grondslag 2023

‒ 0,19%

   

w.v. ontwikkeling 2023 op 2024

‒ 0,47%

   

f. Overige en afronding

0,01%

0

‒ 5

6

Totaal

‒ 0,11%

142

109

33

Premies in 2024

6,57%

1.792

1.708

84

a. Groei zorguitgaven

De zorguitgaven komen in 2024 € 5,1 miljard hoger uit dan bij de premiestelling in 2023 werd verwacht. Dit leidt ertoe dat het IAB-percentage op basis van de oude grondslag met 0,56 procentpunt stijgt. Het grootste deel van deze stijging (0,45 procentpunt) is het gevolg van de ontwikkeling van de lonen en prijzen. De hogere lonen hebben ook gevolgen voor de grondslag waarover de IAB wordt geheven, waardoor het IAB-percentage weer kan dalen. Dat wordt onder punt e toegelicht.

Ook de nominale premie stijgt als gevolg van de ontwikkeling van de uitgaven. De stijging van de uitgaven leidt tot een  € 142 hogere nominale premie, waarvan het grootste deel,  € 123, door de ontwikkeling van de lonen en prijzen. De ontwikkeling van de zorguitgaven werkt volledig door op de rekenpremie en heeft geen gevolgen voor de opslagpremie.

b. Saldo Zorgverzekeringsfonds

Voor 2024 wordt gerekend met een weg te werken Zvf-fondsoverschot van € 0,9 miljard. Dat betekent dat de totale financieringsbehoefte lager is en de IAB en nominale premie lager kunnen worden vastgesteld. Bij de premiestelling 2023, werd voor 2023 uitgegaan van een weg te werken fondsoverschot van € 0,4 miljard. In 2024 is er dus € 0,5 miljard meer weg te werken dan in 2023, daarom daalt de IAB met 0,06 procentpunt en daalt de nominale premie met € 15. Het wegwerken van het fondsoverschot werkt volledig door in de rekenpremie en heeft geen gevolgen voor de opslagpremie.

c. Reserveontwikkeling zorgverzekeraars

Voor 2024 wordt gerekend met een afbouw van reserves van € 0,2 miljard. Dit is € 0,1 miljard minder dan de reserveafbouw waarvan zorgverzekeraars uitgingen bij hun premiestelling 2023. De lagere reserveafbouw dan in 2023 werkt volledig door in hogere opslagpremies, die daardoor stijgen met € 10. Omdat de reserveopbouw deel uitmaakt van de totale uit premies te financieren lasten, dient de lagere reserveafbouw voor de helft neer te slaan in een hogere IAB en voor de helft in een hogere nominale premie. Dat gebeurt door de rekenpremie te verlagen (met € 5), waardoor de bijdrage aan zorgverzekeraars stijgt en een stijging van de IAB met 0,05 procentpunt nodig is. De totale nominale premie stijgt daardoor per saldo met € 4 als gevolg van de reserveontwikkeling. Ondanks dat de zorgverzekeraars de premie naar verwachting minder kunnen dempen dan afgelopen jaar, zorgt de verwachte inzet van reserves per saldo voor een € 5 lagere nominale premie per verzekerde dan zonder de inzet van reserves.

d. Rechttrekken 50/50-verhouding

Het rechttrekken van de 50/50-verhouding heeft twee effecten op de premies. De eerste oorzaak volgt uit realisaties van de IAB-opbrengsten en opbrengsten uit het nominale deel uit het verleden. Hieruit blijkt dat er in het verleden meer IAB is opgehaald dan opbrengsten uit het nominale deel. Daarom moet de IAB lager worden vastgesteld en wordt daarmee de nominale premie hoger, zodat dit verschil wordt ingelopen. Dit leidt tot een lager IAB-percentage van 0,10 procentpunt en een hogere nominale premie van € 26. Omdat ook in de premiestelling 2023 al werd uitgegaan van dit effect, heeft dit slechts een beperkte invloed op de verwachte ontwikkeling van de premie. De IAB daalt van 2023 op 2024 met 0,01 procentpunt en de nominale premie stijgt van 2023 op 2024 met € 3. Deze stijging in de nominale premie werkt volledig door in de rekenpremie, maar niet in de opslagpremie.

Het tweede effect is een herschikking tussen de rekenpremie en de opslag­ premie. De zorgverzekeraars gingen bij de premiestelling 2023 uit van beperkt lagere zorguitgaven en een lagere inzet van reserves dan waarmee in de begroting 2023 was gerekend. De lagere zorguitgaven en de lagere inzet van reserves hebben een afwijkend effect op reken- en opslagpremie. Als de inschatting van de lagere zorguitgaven al in de begroting 2023 verwerkt zou zijn, dan zou dit hebben geleid tot een daling van de rekenpremie en de IAB, maar niet tot een effect op de opslagpremie. Omdat de rekenpremie en IAB al vastgesteld zijn bij de begroting, is deze afwijkende inschatting in 2023 volledig verwerkt in de opslagpremie. Dit moet worden gecorrigeerd door de opslagpremie te verhogen en de rekenpremie en IAB te verlagen.

Als de lagere inzet van reserves was verwerkt in de begroting 2023, dan zou dit net als nu is gebeurd volledig zijn neergeslagen in de opslagpremie. Er zou dan echter ook een lagere rekenpremie zijn vastgesteld (die de bijdrage aan zorgverzekeraars zou laten stijgen in combinatie met een stijging van de IAB). Dit wordt gecorrigeerd in 2024. Per saldo leiden de twee correcties tot een lagere rekenpremie en een hogere opslagpremie. Het effect op de IAB is per saldo nihil.

e. Grondslag IAB

Omdat de loonstijging en de werkgelegenheid zich in 2023 anders ontwikkelen dan werd verwacht bij de begroting 2023, is de grondslag waarover de IAB wordt geheven in 2023 hoger uitgekomen. Dat werkt ook door naar een hogere grondslag 2024. Hierdoor kan het IAB-percentage dalen met 0,19 procentpunt. Daarbij komt dat de loonontwikkeling en de werkgelegenheid ook toeneemt van 2023 op 2024. Hierdoor kan het IAB-percentage nog eens met 0,47 procentpunt verder dalen.

f. Overige posten en afronding

De ontwikkelingen bij de overige posten (beheerskosten, overige lasten zorgverzekeraars en overige baten van het fonds) plus afrondingsverschillen leiden per saldo tot kleine bijstellingen van de nominale premie en de IAB.

Overzicht van de premies

Tabel 18 geeft een samenvattend overzicht van de premies. De ontwikkeling van het IAB-percentage, nominale premie, rekenpremie en opslagpremie zijn hierboven toegelicht. Verder toont de tabel dat het eigen risico ook voor 2024 is bevroren op € 385. De raming van de standaardpremie neemt toe tot € 2.027 in 2024. Dit is de som van de verwachte gemiddelde nominale premie en het gemiddelde eigen risico. Deze wordt gebruikt voor de bepaling van de hoogte van de zorgtoeslag. De definitieve standaardpremie voor 2024 wordt in november vastgesteld door de NZa op basis van de gemiddelde ‘werkelijke’ premiestelling door zorgverzekeraars, waarna ook de hoogte van de zorgtoeslag voor 2024 hierop wordt bepaald. Zoals toegelicht in artikel 8 daalt in 2024 de maximale zorgtoeslag vanwege het vervallen van de eenmalige verhoging van de zorgtoeslag in 2023.

Tabel 18 Premieoverzicht Zvw1
 

2022

2023

2024

Inkomensafhankelijke bijdrage normaal (in %)

6,75%

6,68%

6,57%

Inkomensafhankelijke bijdrage verlaagd (in %)2

5,50%

5,43%

5,32%

Nominale rekenpremie

1.499

1.599

1.708

Nominale opslagpremie (gemiddeld)

15

51

84

Nominale premie totaal (gemiddeld)

1.514

1.650

1.792

Nominale premie totaal 18-

0

0

0

Verplicht eigen risico (maximaal)

385

385

385

Standaardpremie3

1.749

1.889

2.027

Maximale zorgtoeslag eenpersoonshuishouden

1.336

1.858

1.523

Maximale zorgtoeslag meerpersoonshuishouden

2.553

3.180

2.913

1 Afgezien van de IAB betreft dit jaarbedragen in euro.

2 Zelfstandigen en gepensioneerden betalen de verlaagde IAB.

3 Het cijfer 2024 betreft een raming

Bron: VWS

6.5.3.2 Wet langdurige zorg (Wlz)

De uitgaven in het kader van de Wlz worden gefinancierd uit het Fonds Langdurige Zorg (Flz). Tabel 19 geeft een overzicht van de uitgaven en inkomsten van dit fonds. De uitgaven in deze tabel sluiten aan bij de bruto Wlz-uitgaven in lopende prijzen uit tabel 9, maar zijn gecorrigeerd voor de geraamde uitgaven aan de loon- en prijsbijstelling en volumegroei voor Wmo beschermd wonen die opgenomen zijn in de post Nominaal en onverdeeld Wlz. Deze uitgaven worden jaarlijks van de VWS-begroting overgeheveld naar het gemeentefonds en verlopen niet via het Flz.

Tabel 19 Exploitatie en premiestelling Wlz (bedragen x € 1 miljoen)1
 

2022

2023

2024

FONDS LANGDURIGE ZORG

   

Uitgaven

30.484,0

33.377,2

36.671,1

- Zorguitgaven

30.192,6

33.055,0

36.289,3

- Beheerskosten

291,4

322,1

381,8

    

Inkomsten

   

- Procentuele premie

16.576,4

16.371,5

16.664,8

- Eigen bijdragen

2.114,9

2.200,8

2.276,6

- Bijdrage in de kosten van kortingen (BIKK)

4.234,0

4.823,8

5.345,1

- Rijksbijdrage Wlz

8.950,0

9.650,0

12.400,0

- Overige baten

‒ 2,2

‒ 130,4

0,0

    

Exploitatiesaldo

1.389,1

‒ 461,4

15,3

    

Vermogen Fonds Langdurige Zorg

444,6

‒ 16,9

‒ 1,5

    

Procentuele premie (in %)

9,65%

9,65%

9,65%

1 Door afronding kan de som der delen afwijken van het totaal.

De inkomsten van het Flz worden gevormd door de premie-inkomsten, de eigen bijdragen, de Bijdrage in de Kosten van Kortingen (BIKK), de rijksbijdrage Wlz en overige baten i.v.m. rentebetalingen en renteontvangsten over het saldo van het fonds. De Wlz-premie wordt constant gehouden op 9,65%. Verwachte tekorten in het Flz worden sinds 2019 opgevangen via de rijksbijdrage Wlz.

Naar huidige inschatting komt het vermogen van het Flz ultimo 2022 uit op ruim € 0,4 miljard positief. Dit is € 0,6 miljard hoger dan de verwachting ten tijde van het jaarverslag 2022, waar nog een tekort van afgerond € 0,1 miljard in 2022 werd geraamd. Het positieve fondssaldo wordt veroorzaakt door een opwaartse bijstelling van de premieontvangsten over 2022. De geraamde premieontvangsten over 2023 zijn daarentegen neerwaarts bijgesteld ten opzichte van de raming in het voorjaar. Samen met alle andere bijstellingen in de geraamde uitgaven en inkomsten van het Flz gaat de rijksbijdrage 2023 daardoor weer met € 0,7 miljard omhoog ten opzichte van de vorige raming. In de Voorjaarsnota 2023 is de rijksbijdrage Wlz voor het lopende jaar met € 1,5 miljard neerwaarts bijgesteld, waardoor de totale neerwaartse bijstelling van de rijksbijdrage in 2023 ten opzichte van de ontwerpbegroting 2023 per saldo € 0,8 miljard bedraagt. Het fondssaldo komt met deze rijksbijdrage ultimo 2023 naar verwachting uit op – afgerond ‒ 0.

In 2024 stijgt de rijksbijdrage naar verwachting met ruim € 2,7 miljard ten opzichte van 2023. Deze stijging is vrij fors en komt vooral doordat de premie-inkomsten volgend jaar naar verwachting ongeveer gelijk zijn aan dit jaar, terwijl de Wlz-uitgaven met ruim € 3 miljard stijgen. Overigens vertoont de rijksbijdrage sinds de invoering in 2019 een stijgende lijn omdat de Wlz-uitgaven elk jaar sneller stijgen dan de premieontvangsten en de opbrengsten van de eigen bijdragen.

Het fondssaldo in tabel 19 voor 2023 en 2024 komt niet exact uit op 0 omdat de rijksbijdrage Wlz wordt afgerond op € 50 miljoen.

6.5.3.3 Verdeling van de zorglasten
Tabel 20 Verdeling van de zorglasten (bedragen x € 1 miljard)1
 

2022

2023

2024

Burgers (Nominale premie Zvw, Wlz-premie, eigen betalingen, deel IAB)

47,5

50,2

53,1

Compensatie burgers door zorgtoeslag

‒ 6,3

‒ 8,4

‒ 6,9

Burgers totaal

41,3

41,8

46,2

Werkgevers (IAB)

23,8

25,8

27,2

Burgers en bedrijven (uit belastingen)

24,3

28,0

30,4

Totaal

89,4

95,6

103,9

1 Door afronding kan de som der delen afwijken van het totaal. De cijfers in tabel 20 zijn overgenomen uit de (onderbouwing) tabellen 16 en 20 en figuur 10.

Bron: VWS, CPB.

Burgers betalen de nominale premie en het eigen risico Zvw, de premie en de eigen bijdragen Wlz, en gepensioneerden en zelfstandigen betalen de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw (IAB). Voor burgers staat tegenover de nominale premie Zvw de compensatie door de zorgtoeslag. Werkgevers betalen de IAB voor hun werknemers.

De Wmo-uitgaven voor beschermd wonen, de uitgaven op de VWS- begroting, de rijksbijdragen en de zorgtoeslag worden gedekt uit belastingen. Daarvan valt niet op voorhand te zeggen of het lasten van burgers of werkgevers betreft.

Figuur 10 laat zien dat een volwassene in Nederland in 2023 gemiddeld € 6.637 en in 2024 gemiddeld € 7.145 betaalt aan collectief gefinancierde zorg. Dat betreft niet alleen de nominale Zvw-premie en de eigen betalingen voor de Zvw en de Wlz. Een Nederlander betaalt gemiddeld ook een fors bedrag aan Wlz-premie en de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) voor de Zvw. De IAB-Zvw wordt voor een beperkt deel rechtstreeks door burgers betaald (gepensioneerden en zelfstandigen) en voor het grootste deel door werkgevers. Voor het deel dat de werkgevers betalen beïnvloedt de IAB de beschikbare loonruimte. Daarom wordt dit deel ook meegenomen in de totale som van de individuele uitgaven aan collectieve zorg. Via de zorgtoeslag ontvangt de gemiddelde burger een bedrag ter gedeeltelijke compensatie van de nominale premie en het betaalde eigen risico. Als laatste is meegenomen het bedrag dat via belastingen wordt opgebracht ter dekking van de zorguitgaven die via de begroting worden gefinancierd en ter dekking van de rijksbijdragen en de uitgaven aan zorgtoeslag13.

Figuur 10: Lasten per volwassene aan zorg in 2023 en 2024 (in euro’s per jaar)

Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in dit Financieel Beeld Zorg geraamde zorguitgaven, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op het beleidsterrein van de zorg. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage ‘Fiscale regelingen’ in de Miljoenennota. Naast de regelingen die in onderstaande tabel zijn opgenomen, is er ook een aantal BTW-vrijstellingen voor medische zorg, alsmede regelingen voor teruggaaf van BPM en vrijstelling van MRB die ook voor de zorg van belang zijn. Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota ‘Toelichting op de fiscale regelingen’.

Tabel 21 Fiscale regelingen 2022-2024, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (bedragen x € 1 miljoen)
 

2022

2023

2024

BTW Laag tarief geneesmiddelen en hulpmiddelen

1.695

1.841

1.914

ASB Vrijstelling ziekte- en ziektekostenverzekering, zorgverzekering Zvw1

886

914

943

MRB Verlaagd tarief bestelauto gehandicapten2

17

17

19

1 ASB = Assurantiebelasting

2 MRB = Motorrijtuigenbelasting

11

Een aantal cijfers in deze paragraaf wordt vertekend door een kas/trans-hobbel. In 2022 vindt er een boekhoudkundige verandering plaats bij de grensoverschrijdende Zorg (GOZ). Zorgverzekeraars dienen de kosten van GOZ die in 2022 wordt geleverd te verantwoorden in 2022. Daarnaast worden in 2022 ook de declaraties verantwoord van zorg geleverd in eerdere jaren. Zonder de boekhoudkundige overstap op kasbasis zouden deze zijn verantwoord in het jaar dat ze zouden binnenkomen. Dat leidt voor zorgverzekeraars in 2022 tot een eenmalig hogere schade. Het betreft echter geen echte hogere schade, maar een boekhoudkundige schadelastverschuiving. Daarom zijn kas/transactie-hobbels (waaronder ook het effect van de introductie of afschaffing van dbc’s) niet relevant voor de toetsing aan het Uitgavenplafond Zorg en voor het EMU-saldo. Omdat ze wel van invloed zijn op het feitelijke vermogen van zorgverzekeraars wordt hun nadeel gecompenseerd via een hogere vereveningsbijdrage. Het effect van de hogere vereveningsbijdrage op het vermogen van het Zvf, wordt via een bijstelling van het normvermogen geneutraliseerd. Hierdoor ontstaat er geen premie-effect. Om een zuiver zicht te krijgen op de echte ontwikkelingen is in de tabellen 15, 16 en 17 gecorrigeerd voor kas/transactie-dips en -hobbels.

12

De hoogte van het normvermogen resulteert uit het cumulatieve effect van de zogenoemde kas/ transactie-hobbels en -dips. Dit betreft het gevolg van de introductie van dbc’s in de ggz in 2008 (-€ 1.637 miljoen), de introductie van dbc’s in de geriatrische revalidatie in 2013 (- € 83 miljoen), het afschaffen van dbc’s in de jeugd-ggz bij overheveling naar de gemeenten in 2014 (+€ 346 miljoen), de dbc-duurverkorting in de MSZ in 2015 (+ € 685 miljoen), de afschaffing van de dbc’s in de ggz in 2021 (+ € 1.247 miljoen) en de kas/transactiehobbel bij de grens­ overschrijdende zorg (- € 270 miljoen). Daarnaast wordt het normvermogen vanaf 2020 verlaagd in verband met de uitgestelde IAB-afdrachten. Werkgevers konden in de coronacrisis hun belasting- en premieafdrachten uitstellen. Dit leidt kasmatig tot lagere ontvangsten in 2020 tot en met 2022 en hogere ontvangsten na 2022. In het jaarverslag van het Zvf is geen rekening gehouden met alsnog te ontvangen bedragen. Het lijkt redelijk dat wel te doen bij de premiestelling, om stevige fluctuaties in de premie te voorkomen. Daarom is het normvermogen in 2020 verlaagd met € 1.064 miljoen en in 2021 met € 367 miljoen. In latere jaren zal dit bedrag worden tegen geboekt als bekend is dat de uitgestelde IAB is ontvangen. Voor 2022 en 2023 is de IAB-raming van het CPB overgenomen waarin al is gecorrigeerd voor dit effect. Cumulatief heeft dit een effect van ‒ € 1.143 op het normvermogen.

13

De zorgtoeslag dempt de individuele uitgaven aan zorg, maar vormt ook een kostenpost voor de gemiddelde burger omdat de begrotingsgefinancierde uitgaven betaald worden uit de belastingopbrengsten. Per saldo heeft de zorgtoeslag daardoor geen effect op de gemiddelde zorglasten, maar alleen op de verdeling van de zorglasten tussen mensen met hogere en met lagere inkomens.

Licence