Base description which applies to whole site

2.3 Artikel 14 Wegen en Verkeersveiligheid

Algemene doelstelling

Streven naar weggebruikers zo veilig, betrouwbaar en duurzaam mogelijk van A naar B te laten reizen.

Samenvatting budgettaire gevolgen van beleid

In onderstaande tabel is een samenvatting opgenomen van de totale verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van dit artikel. De onderverdeling naar de financiële instrumenten die de minister tot zijn beschikking heeft, is opgenomen in de totaal tabel van de budgettaire gevolgen van beleid, zoals verderop in het artikel is gepresenteerd.

Tabel 18 Samenvatting budgettaire gevolgen van beleid artikel 14 bedragen x € 1.000)
 

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

Verplichtingen

497.516

540.424

392.585

308.620

287.038

219.556

227.552

        

Uitgaven

465.201

413.537

400.246

468.861

394.388

268.444

289.517

        

Uitgaven onderverdeeld per artikelonderdeel

       

1 Netwerk

42.771

28.425

17.006

12.717

12.142

11.412

11.334

2 Verkeersveiligheid

35.155

18.730

20.862

19.507

16.524

15.879

15.523

3 Slimme en duurzame mobiliteit

387.275

366.382

362.378

436.637

365.722

241.153

262.660

        

Ontvangsten

8.619

9.622

5.782

5.782

5.782

5.782

5.782

Rol en verantwoordelijkheid

In onderstaande tabel is een overzicht en toelichting opgenomen op de rol en verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bij Integraal Waterbeleid. Voor een nadere toelichting op de verschillende typologieën stimuleren, regisseren, financieren en (doen) uitvoeren wordt verwezen naar de leeswijzer.

Tabel 19 Rollen en verantwoordelijkheden

Rol

Toelichting

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving. Het gaat onder meer om de Investeringsimpuls verkeersveiligheid en de reductie van de CO2-uitstoot van het wegverkeer.

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook voor de uitvoering van het beleid inzake wegen en verkeersveiligheid. Via (toezicht op) wet- en regelgeving, aansturing van RWS in het beheer van het hoofdwegennet en afspraken met medeoverheden, het bedrijfsleven en andere maatschappelijke organisaties, zorgt IenW voor veilige infrastructuur en optimaal gebruik daarvan. Daarbij wordt ingespeeld op ontwikkelingen bij gebruikers, voertuigen en infrastructuur. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie Leefomgeving en Transport houdt toezicht op de naleving.

(doen) uitvoeren

De Minister is verantwoordelijk voor een robuust en veilig mobiliteitssysteem van sterke verbindingen, sterke modaliteiten, voorspelbare reistijden en goede bereikbaarheid (zie ook artikel 16 Openbaar Vervoer en Spoor). Voor het hoofdwegennet betekent dit dat de Minister zorgt voor de besluitvorming over en uitvoering van het instandhouden van de infrastructuur en de netwerkontwikkeling in relatie tot gebiedsontwikkeling. Instandhouding wordt op basis van een 8-jarige programmering in opdracht gegeven aan de uitvoeringsorganisatie RWS. Aanlegprojecten worden in het MIRT vastgelegd, de bijdragen zijn gerelateerd aan het Mobiliteitsfonds.

Beleidsinformatie

Samenhang doelstellingen en meetbare gegevens

Het ministerie van IenW is verantwoordelijk voor de ontwikkeling en instandhouding van het hoofdwegennet. Dit doet IenW samen met Rijkswaterstaat. Vanaf de jaren 50 van de vorige eeuw is een groot deel van de infrastructuur aangelegd. Deze raakt op leeftijd en kent een steeds intensiever en zwaarder gebruik. Daarnaast stellen ontwikkelingen op het gebied van klimaat, duurzaamheid en cyberveiligheid nieuwe eisen aan onze infrastructuur.

IenW wil ervoor zorgen dat het hoofdwegennet ook in de toekomst de belangrijke rol in de dagelijkse mobiliteit kan blijven vervullen. Hiervoor zijn de volgende specifieke doelstellingen geformuleerd:

  • 1. Het beter benutten, instandhouden en ontwikkelen van het hoofdwegennet.

  • 2. Elk slachtoffer in het verkeer moet worden voorkomen.

  • 3. Werken aan een mobiliteitssector zonder CO2-uitstoot in 2050.

Deze specifieke doelstellingen leveren een bijdrage aan het bereiken van de algemene doelstelling. Onder de meetbare gegevens zijn de indicatoren, kengetallen en relevante beleidsinformatie opgenomen die verbonden zijn met de doelstellingen.

De samenhang tussen de doelstellingen en de meetbare gegevens is onderstaand weergegeven.

Tabel 20 Doelenboom artikel 14

Algemene doelstelling

Streven naar weggebruikers zo veilig, betrouwbaar en duurzaam mogelijk van A naar B te laten reizen.

Specifieke doelstelling 1

Specifieke doelstelling 2

Specifieke doelstelling 3

Het beter benutten, instandhouden en ontwikkelen van het Hoofdwegennet.

Elk slachtoffer in het verkeer moet worden voorkomen.

Werken aan een mobiliteitssector zonder CO2-uitstoot in 2050

Subdoelstellingen

Subdoelstellingen

Subdoelstellingen

1. Het blijvend op peil houden van de basiskwaliteit van het bestaande Hoofdwegennet.

1. Structurele verbetering van de verkeersveiligheid op de weg.

1. Een emissievrij wagenpark personenauto’s in 2050 met als ijkpunt dat in 2030 alle nieuwe personenauto’s emissieloos zijn

2. Ontwikkeling van de functionaliteiten van het areaal van het Hoofdwegennet.

 

2. Een emissievrije transportsector inclusief bouwmaterieel in 2050 met als ijkpunt in 2030 dat 250.000 bestelauto’s, 16.000 vrachtauto’s en al het lichte bouwmaterieel emissieloos zijn

  

3. In 2050 alle fossiele brandstoffen vervangen door hernieuwbare brandstoffen met als ijkpunt in 2030: 14,5% reductie van CO2-emissies in de gehele keten van energiedragers, van bron tot gebruik

  

4. Verminderen CO2-uitstoot personenmobiliteit voor werk en privé door slimmer, anders en schoner te reizen

  

5. Verhogen van het aantal fietskilometers

Meetbare gegevens

Meetbare gegevens

Meetbare gegevens

1. Prestatie-indicatoren instandhouding Hoofdwegennet

1. Ontwikkeling aantal verkeersslachtoffers

1. Klimaat- en Energienota / dashboard klimaatbeleid

2. Lokale luchtkwaliteit

 

2. Monitor jaarlijkse ontwikkelingen in de mobiliteit door het CBS

3. Geluidsknelpunten

 

3. Broeikasgasemissies door binnenlandse mobiliteit

3. Mijlpalen ontwikkeling Hoofdwegennet

 

4. Energieverbruik door (onder andere) mobiliteit

In het kader van de motie van Heutink en de Hoop over het opnemen van afrekenbare doelen en meetbare gegevens is gewerkt aan het aanpassen van de doelenboom. De subdoelstellingen onder specifieke doelstellingen 1 en 2 zullen bij de Ontwerpbegroting 2027 worden aangepast, omdat het traject om meetbare gegevens aan de nieuwe subdoelstellingen te koppelen nog niet is afgerond.

SPECIFIEKE DOELSTELLING 1: Het beter benutten, instandhouden en ontwikkelen van het hoofdwegennet.

Nederland is bereikbaar met schone en veilige automobiliteit en een betrouwbaar, veilig en toekomstbestendig hoofdwegennet; met het huidige hoofdwegennet als samenhangend netwerk dat op nationaal niveau de belangrijkste steden, kernen en economische toplocaties met elkaar verbindt. Beter benutten richt zich d.m.v. gedragsmaatregelen, normering en beprijzen op het optimaliseren van de beschikbare capaciteit van het netwerk, het slim(mer) met elkaar verbinden van de infrastructuurnetwerken en een betere spreiding over de dag in het gebruik van de netwerken. Met instandhouden en ontwikkelen wordt het hoofdwegennet en de direct omgeving op orde gehouden, zodat de primaire functie gewaarborgd is. Het basiskwaliteitsniveau (BKN) van het hoofdwegennet is daarbij een belangrijk uitgangspunt om ervoor te zorgen dat we nu en in de toekomst kunnen beschikken over een robuust mobiliteitsnetwerk met voorzieningen passend bij de verschillende functies hiervan. Digitalisering en automatisering verandert de manier waarop we ons verplaatsen. Technologische ontwikkelingen van en rond het voertuig dragen bij aan de veiligheid in en rond de auto en van doorstroming op de weg. Digitale toepassingen kunnen daarnaast zorgen voor het efficiënter benutten van het wegennet. Specifiek voor de auto, is in de ontwikkelagenda Toekomstperspectief Automobiliteit (TAM) de ambitie uiteen gezet om te zorgen dat automobiliteit blijvend kan bijdragen dat de reiziger veilig, snel en betrouwbaar van deur tot deur kan reizen. Onderdeel hiervan is in te zetten op een verantwoorde invoering van geautomatiseerd vervoer en het beschikbaar maken en uitwisselen van mobiliteitsdata via het Digitaal Stelsel Mobiliteitsdata.

Subdoelstelling 1: Het blijvend op peil houden van de basiskwaliteit van het bestaande hoofdwegennet.

Om dit doel te bereiken wordt ingezet op het behouden van de huidige functie van de infrastructuur door middel van exploitatie, onderhoud en vernieuwing. Hiertoe is het basiskwaliteitsniveau (BKN) ontwikkeld. Met het BKN wordt toegewerkt naar een stabiel en langjarig onderhoudsniveau met een kwaliteit waar de gebruiker op kan rekenen. De voorzieningen en/of diensten op en rond de weg worden ingericht passend bij de functie en /of gebruik van de weg. Voor de instandhoudingswerkzaamheden krijgt Rijkswaterstaat één integrale 8-jarige opdracht, waarbij afspraken zijn gemaakt over de uit te voeren werkzaamheden en de prestaties met daarbij horende (streef)waarden. De prestaties van de infrastructuur worden gemeten en uitgedrukt in indicatoren. De vernieuwingsopgave (voorheen Vervanging en Renovatie) kent een technische aanleiding, namelijk het einde van de technische levensduur van onderdelen en objecten in het hoofdwegennet. Door het vernieuwen van objecten en onderdelen worden de beschikbaarheid en veiligheid van de netwerken op lange termijn geborgd. Onder de kwaliteit van het hoofdwegennet valt tevens een gezonde en prettige omgeving. Het verkeer op onze snelwegen brengt zowel luchtverontreinigende stoffen als geluidhinder met zich mee. We werken er daarom aan om de lucht zo schoon mogelijk te houden en de geluidshinder tegen te gaan. Zie hiertoe ook artikel 20 van deze begroting.

Meetbare gegevens subdoelstelling 1

Hieronder zijn de met deze suboelstelling verbonden meetbare gegevens opgenomen inclusief een toelichting op de ontwikkeling.

  • 1. Prestatie indicatoren hoofdwegennet

  • 2. Lokale luchtkwaliteit

  • 3. Geluidsknelpunten

Het beleid samenhangend met deze doelstelling is onderdeel van het nationale wegbeleid. In aanvulling op de meetbare gegevens brengt Rijkswaterstaat jaarlijks in maart de Rapportage Rijkswegennet uit. In de rapportage wordt feitelijke informatie weergegeven over het gebruik van het Rijkswegennet, de filezwaarte, de filetop-10 en het reistijdverlies Rapportage Rijkswegennet. De data uit de rapportage kan aanleiding zijn om het beleid bij te sturen.

1. Prestatie indicatoren Instandhouding

De prestaties van de infrastructuur worden gemeten en uitgedrukt in prestatie-indicatoren. De indicatoren leggen de verbinding tussen de sturing op en verantwoording over de gewenste prestaties waarvoor Rijkswaterstaat budget heeft gekregen. In onderstaande tabel zijn streefwaarden voor het jaar 2026 opgenomen.

Tabel 21 Prestatieindicatoren instandhouding hoofdwegennet

KPI'S hoofdwegennet

Streefwaarde 2020-2026

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Realisatie 2023

Realisatie 2024

Technische beschikbaarheid van de weg

90%

99%

98%

99%

99%

Files door Werk in Uitvoering als gevolg van aanleg en gepland onderhoud

10%

7%

3%

4%

7%

Levering verkeersgegevens:

     

– Beschikbaarheid data voor derden

90%

94%

93%

91%

91%

– Actualiteit data voor derden

95%

96%

100%

99%

99%

Voldoen aan norm voor verhardingen

99,70%

99,80%

99,70%

99,60%

99,40%

Voldoen aan norm voor gladheidbestrijding

95%

99%

99%

99%

99%

Toelichting

Met ingang van 2024 werkt RWS met een meerjarige instandhoudingsopdracht met een basiskwaliteitsniveau (BKN) als uitgangspunt. In het BKN is voor de netwerken van RWS uitgewerkt waar een weg, vaarweg, of waterwerk in de basis aan moet voldoen om de gebruikers en belanghebbenden goed te kunnen blijven bedienen. Een robuust mobiliteitssysteem met basale voorzieningen passend bij de functie van de verschillende netwerken. Zo bieden we in het hele land een toekomstvast fundament dat zekerheid geeft aan gebruikers en marktpartijen die betrokken zijn bij instandhouding en aanleg. De betrouwbaarheid uit zich door te groeien naar een beter voorspelbare situatie m.b.t. storingen en een vermindering van het aantal ongeplande storingen. De maakbaarheid van de opgaven - samen met de ontwikkelsnelheid van nieuwe technologieën - bepaalt de snelheid waarmee het BKN kan worden bereikt. Het BKN kent daarmee een ingroeitraject.

2. Lokale luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) werken verschillende Nederlandse overheden sinds 2009 samen om de luchtkwaliteit te verbeteren. De monitor van het NSL is onder meer bedoeld om te kijken of Nederland de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit haalt. Als dat niet zo is, zijn extra maatregelen nodig om die grenswaarden toch zo snel mogelijk te halen. Het RIVM volgt daarom elk jaar de concentraties stikstofdioxiden en fijnstof in de lucht en rapporteert daarover. Voor beide stoffen wordt gekeken naar de bijdrage van wegverkeer.

Tabel 22 Lokale Luchtkwaliteit
 

2020

2021

2022

2023

2024

Streefwaarde peildatum

Lokale luchtkwaliteit NO2

0

0

1

0

n.n.b.

0 knelpunten langs rijkswegen

Toelichting

Uit de 14e monitoringsrapportage NSL blijkt dat Nederland voor het wegverkeer bijna voldeed aan de Europese grenswaarden voor stikstofdioxide. De verwachting is dat Nederland aan deze grenswaarden zal blijven voldoen, zoals de prognoses voor 2030 laten zien. Dit betekent dat in de betreffende tabel voor luchtkwaliteit langs het hoofdwegennet de streefwaarde op 0 kan blijven staan. De cijfers over 2024 worden medio december 2025 gepubliceerd in de 15e Monitoringsrapportage NSL en zullen worden opgenomen in het IenW jaarverslag 2025. De cijfers over 2025 worden pas in december 2026 gepubliceerd.

3. Geluidsknelpunten

Verkeer maakt geluid en dat kan zorgen voor geluidoverlast. Rijkswaterstaat houdt bij het wijzigen, aanleggen en beheren van de rijkswegen in de gaten of het geluid daarvan binnen de wettelijk gestelde grenzen blijft. In het document Geluid langs rijkswegen is toegelicht hoe Rijkswaterstaat geluid langs rijkswegen beheerst. De inzet is gericht op het voorkomen dat nieuwe geluidsknelpunten ontstaan.

Tabel 23 Geluidsknelpunten
 

2020

2021

2022

2023

2024

Streefwaarde peildatum

Geluidsknelpunten langs rijkswegen waarvoor nog een saneringsplan moet worden vastgesteld

5.400

2.350

150

50

50

50 knelpunten in 2024

Toelichting

De peildatum van 2023 betreft de uiterste datum voor het opstellen van een saneringsplan. In deze context is sprake van nul knelpunten als voor alle saneringsobjecten een saneringsplan is opgesteld. De termijn voor de uitvoering van de saneringsmaatregelen wordt in de saneringsplannen vastgelegd en zoveel mogelijk gecombineerd met reguliere vervanging van het wegdek en eventuele wegaanpassingen. De waarde voor de nog op te lossen geluidknelpunten (gedefinieerd als NoMo’s) voor 2024 is vastgesteld op (afgerond) 50. Alle saneringsobjecten buiten de aanlegprojecten zijn inmiddels opgelost door het vaststellen van saneringsplannen. Vanwege de stikstofproblematiek en de pauzering van de betreffende projecten is het niet te verwachten dat de overige 50 saneringsobjecten in afzienbare tijd kunnen worden opgelost. Dit geldt voor nu ook voor 2025 en 2026. Bij nadere berichtgeving rondom de stikstofproblematiek en de pauzering van de betreffende projecten zal dit opnieuw opgepakt kunnen worden.

Subdoelstelling 2: Ontwikkeling van de functionaliteiten van het areaal van het Hoofdwegennet

Daar waar het bij instandhouding gaat het om het behouden van de huidige functie van de infrastructuur richt de ontwikkeling van het areaal zich op de toevoeging van functies of op aanleg van nieuwe of uitbreiding van bestaande infrastructuur conform het basiskwaliteitsniveau. In het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) zijn onder andere de Rijksprojecten en Rijksprogramma’s opgenomen, waarmee wordt gewerkt aan de bereikbaarheid, veiligheid en ruimtelijke inrichting van Nederland. De Rijksinvesteringen in het MIRT op het hoofdwegennet worden (hoofdzakelijk) bekostigd uit het Mobiliteitsfonds.

Meetbare gegevens subdoelstelling 2: Mijlpalen ontwikkeling Hoofdwegennet

Om een betrouwbaar netwerk te realiseren en de verwachte verkeersgroei te faciliteren, worden infrastructuurprojecten voorbereid en uitgevoerd. Zo wordt bereikt dat de noodzakelijke wegcapaciteit beschikbaar is en komt. Daarbij wordt rekening gehouden met de kaders van veiligheid en leefbaarheid. Hieronder wordt inzicht gegeven in de nieuwe ontwikkeling van het areaal in beheer bij Rijkswaterstaat.

In 2026 zijn er geen mijlpalen voor aanlegprojecten voorzien. Tijdens de jaarlijkse MIRT-brieven wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van lopende projecten. Daarbij geeft het MIRT-projectenoverzicht 2026 een toelichting bij deze begroting over de projecten en programma’s.

Tabel 24 Mijlpalen ontwikkeling Hoofdwegennet
 

Categorie

Project

Aanleg

Openstelling

 

Openstelling

Planning en Studies

Geen (ontwerp) tracébesluiten voorzien

 

SPECIFIEKE DOELSTELLING 2: Elk slachtoffer in het verkeer moet worden voorkomen

Verkeersveiligheid is van groot maatschappelijk belang. Het raakt ons allemaal, elke dag. Iedere verkeersdeelnemer moet veilig op zijn bestemming komen. De ambitie is nul verkeersslachtoffers in 2050 door samen met verschillende overheden en maatschappelijke partners zoveel mogelijk risico’s weg te nemen, vanuit een integrale visie op voertuig, gedrag en infrastructuur.

Subdoelstelling 1: Structurele verbetering van de verkeersveiligheid op de weg

De basis voor het beleid is het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 (hierna: SPV). Het belangrijkste doel van het SPV is het voorkomen van ongevallen door maatregelen te nemen op die plekken waar de risico’s het grootst zijn. Dit plan is geschreven door de Rijksoverheid samen met onder andere maatschappelijke organisaties, gemeenten en provincies. Het SPV is de basis voor concrete acties en maatregelen. Deze staan in de eigen uitvoeringsplannen van de Rijksoverheid, provincies en gemeenten. In het Landelijk Actieplan Verkeersveiligheid 2022 ‒ 2025 staan de maatregelen van het Rijk beschreven. De decentrale overheden worden bij de risicogestuurde aanpak verkeersveiligheid ondersteund door de aanpak SPV.

Meetbare gegevens subdoelstelling1: Ontwikkeling aantal verkeersslachtoffers

Hieronder zijn de met deze specifieke doelstelling verbonden meetbare gegevens opgenomen inclusief een toelichting op de ontwikkeling.

  • 1. Ontwikkeling aantal verkeersslachtoffers

In aanvulling op de meetbare gegevens stelt het SWOV de factsheet Verkeersdoden in Nederland op. In de factsheet is gedetaillerde informatie bijeengebracht over onder meer de oorzaken van de dodelijke verkeersongevallen, verdeling naar wegtype, leeftijd en geslacht. Ook het CBS publiceert deze gegevens. de ontwikkeling van het

1. Ontwikkeling aantal verkeersslachtoffers

In onderstaande tabel is de ontwikkeling van het aantal verkeersslachtoffers opgenomen. De ambitie uit het Strategisch Plan Verkeersveiligheid is om naar nul verkeersslachtoffers te gaan in 2050. De Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) is gevraagd of een halvering van het aantal slachtoffers in 2030 mogelijk is. Hoewel een halvering volgens SWOV te ambitieus is, wordt in samenwerking met maatschappelijke partijen en medeoverheden gewerkt aan een lijst met concrete maatregelen waarmee de huidige trend gekeerd kan worden. Deze lijst delen we naar verwachting in oktober 2024 met de Kamer.

Tabel 25 Ontwikkeling aantal verkeersslachtoffers
 

Basiswaarde 2002

2020

2021

2022

2023

2024

Aantal verkeersdoden

1.066

610

582

745

684

675

Ernstig verkeersgewonden (volgens oude meetmethode)

16.100

19.700

Ernstig verkeersgewonden (volgens nieuwe meetmethode)

 

6.500

6.800

8.300

7.400

n.n.b.

Bron: CBS, 2024

Toelichting

  • 1. Verkeersdoden: Op 17 april 2025 maakte het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bekend dat er in 2024 in Nederland 675 mensen om het leven kwamen door een verkeersongeval: 9 verkeersdoden minder dan een jaar eerder en 491 minder dan in 2000, toen er 1166 verkeersdoden waren.De meeste fatale slachtoffers, 246, betreffen bestuurders van een fiets (elektrische fiets en conventionele fiets), gevolgd door 220 automobilisten en 59 voetgangers.

  • 2. Ernstige verkeersgewonden: Naast deze fatale slachtoffers vielen er ook gewonden. In de Staat van de Verkeersveiligheid heeft de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) 2024 is het aantal ernstig verkeersgewonden7over 2023 vastgesteld op 7.400. Dit zijn 900 minder dan in 2022. De cijfers over 2024 worden dit najaar gepubliceerd.

SPECIFIEKE DOELSTELLING 3: Werken aan een mobiliteitssector zonder CO2-uitstoot in 2050.

Om de Nederlandse economie sterk en weerbaar te houden moeten we minder afhankelijk worden van fossiele brandstoffen uit andere delen van de wereld. Meer autonomie vraagt om meer hernieuwbare energie die dichtbij is opgewekt of geproduceerd. Daarbij moeten we efficiënt omgaan met energie, want energie die we niet gebruiken stoot geen CO2 uit en hoeft niet te worden opgewekt of geproduceerd. Dat betekent dat de mobiliteitssector zich hierop zal moeten aanpassen en zuinig moet omgaan met energie en meer gebruik zal moeten maken van deze hernieuwbare energiebronnen. Dit is nodig om te kunnen voldoen aan de doelen uit de Klimaatwet. Voor 2050 werken we toe naar een klimaatneutrale samenleving met als tussendoel om in 2030 55% minder CO2 uit te stoten dan in 1990. Daarnaast is Europees besloten dat de lidstaten hun gezamenlijk finaal en primair energieverbruik met 11,7 procent dienen te verminderen ten opzichte van de prognoses voor het energieverbruik in 2030. Voor Nederland betekent dit een finaal energieverbruik van maximaal 1609 petajoule (PJ) en een primair energieverbruik van maximaal 1935 PJ in 2030.

Om dat te realiseren streven we naar slimmer, anders en schoner reizen van personen en vervoer van goederen. Emissievrije personen- en bestelauto’s zijn voor steeds meer gebruikers een aantrekkelijker alternatief. Emissievrije voertuigen zorgen naast reductie van CO2-emissie ook voor verdere reductie van de stikstofemissie. Voor zwaardere vormen van vervoer zetten we in op verbetering van de efficiency, verandering naar duurzame modaliteit en duurzame transportmiddelen door over te stappen naar emissievrije voertuigen en inzet van hernieuwbare energiedragers. Ook realiseren wij een landelijk dekkend netwerk van laadinfrastructuur voor de verschillende modaliteiten. Lopen en fietsen stimuleren we door de fietsinfrastructuur te verbeteren en via gedragsstimuleringsmaatregelen. Belangrijke randvoorwaarde voor deze transities is de beschikbaarheid van voldoende duurzame energiedragers, zoals hernieuwbare elektriciteit, biobrandstoffen en hernieuwbare waterstof, en de uitrol van de bijbehorende tank- en laadinfra­structuur, waarbij de problemen rondom netcongestie aangepakt moeten worden.

Het duurzame mobiliteitsbeleid is gebaseerd op vijf pijlers:

  • 1. Elektrische personenauto’s

  • 2. Verduurzaming logistiek

  • 3. Hernieuwbare brandstoffen

  • 4. Vergroenen reisgedrag

  • 5. Actieve mobiliteit

Aan de hand van deze pijlers zijn vijf subdoelstellingen geformuleerd.

Subdoelstelling 1: Een emissievrij wagenpark personenauto’s in 2050 met als ijkpunt dat in 2030 alle nieuwe personenauto’s emissieloos zijn.

Bij de binnenlandse mobiliteit is bijna de helft van de CO2-uitstoot afkomstig van personenauto’s. Personenauto’s hebben een gemiddelde levensduur van circa 20 jaar. Daarom is het ijkpunt dat in 2030 alle nieuwe personenauto’s emissieloos zijn. Hiermee wordt geborgd dat in 2050 een mobiliteitssector zonder uitstoot gerealiseerd kan worden. Het beleid richt zich op normering, beprijzing en stimulering. Om elektrische en benzine personenauto’s gelijker te belasten in de motorrijtuigenbelasting (MRB), heeft het kabinet bij voorjaarsnota 2025 besloten om de MRB correctie te verhogen van 25% naar 30% in de periode 2026 tot en met 2028. In 2029 blijft de tariefkorting 25%. Door deze aanpassing worden grotere fossiele en elektrische personenauto’s komende jaren gelijk belast. Voor kleinere en middelgrote voertuigen worden de verschillen tussen de benzine en de elektrische auto verkleind. Daarnaast versnelt het kabinet de ingroei van elektrische auto’s door per 2027 de zakelijke leasemarkt te normeren via een pseudo-eindheffing in de loonbelasting. Om de groei van elektrisch vervoer te kunnen faciliteren wordt daarnaast gestuurd op een landelijk dekkend laadnetwerk, waarbij voertuigen steeds meer slim en netbewust worden geladen. In 2026 is het doel dat 60% van alle laadsessies slim zijn en door extra inzet op bidirectioneel laden kan mobiliteit een extra bijdrage leveren aan het stabiliseren van het elektriciteitsnet.

Subdoelstelling 2: Een emissievrije transportsector inclusief bouwmaterieel in 2050 met als ijkpunt in 2030 dat zo veel mogelijk bestel- en vrachtauto’s (doch minimaal 250.000 bestelauto’s en 16.000 vrachtauto’s) en al het lichte bouwmaterieel emissieloos zijn.

(Bouw)logistiek is een belangrijke motor van onze economie en daarmee van onze samenleving: Nederland Distributieland. Tegelijkertijd zijn logistieke activiteiten een belangrijke bron van CO2-uitstoot en andere emissies. Daarom zijn diverse maatregelen overeengekomen om de logistieke (bouw-) sector te verduurzamen. Het doel is een emissievrije transportsector in 2050. Dit betekent verduurzaming van ongeveer 1 miljoen bestelauto’s en 160.000 vrachtauto’s (ijkpunt 2030: zo veel mogelijk emissievrije bestel- en vrachtauto’s doch minimaal 250.000 emissievrije bestelauto’s en 16.000 emissievrije vrachtauto’s). Om dat mede mogelijk te maken hebben 18 gemeenten in 2025 een zero-emissiezone voor stadslogistiek ingesteld en zullen ten minste 4 andere gemeenten volgen in 2026. Om dit in goede banen te leiden zijn hierover afspraken vastgelegd in het convenant Uitvoeringsagenda Zero-emissiezones (UAZ) dat op 2 april 2025 door 41 partijen is ondertekend.

Ook voor ander zwaar vervoer, zoals OV-bussen en touringscars, zijn afspraken over verduurzaming met de sector en medeoverheden gemaakt. De transitie wordt ondersteund met aanschafsubsidies voor voertuigen en logistieke laadinfrastructuur. Nederland heeft de ambitie om in 2040 100% van de vrachtwagen nieuwverkopen emissievrij te laten zijn. Om dit doel te realiseren werken we internationaal samen met Europese lidstaten met dezelfde ambitie, maar ook onder meer het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.

Het programma voor Schoon en Emissieloos Bouwen (SEB) draagt bij aan de reductie van schadelijke emissies, zoals fijnstof en stikstof, en is cruciaal om de opgave in de woningbouw en de vervanging en renovatie van de infrastructuur te realiseren binnen de beperkte mogelijkheden die er zijn als gevolg van de stikstofproblematiek. Met de Routekaart SEB werken we stap voor stap aan emissieloos licht materieel vóór 2030, terwijl zwaarder materieel zo snel mogelijk daarna volgt. Dit gebeurt met instrumenten zoals de Subsidieregeling Schoon en Emissieloos Bouwmaterieel (SSEB) waarmee de bouwsector wordt gestimuleerd om hun werktuigen, vaartuigen en voertuigen te verduurzamen. Daarnaast gaan er middelen naar medeoverheden (SPUK SEB) en Rijksdiensten om de meerkosten bij de inzet van emissieloos te ondersteunen. Ook is er een Kennis-, Opschalings- en Praktijkervaringsprogramma (KOP) dat onder andere kijkt naar de bouwplaats van de toekomst en de impact op materieel.

Om bedrijven te helpen te verduurzamen in tijden van netcongestie wordt een online loket ingericht voor advies aan bedrijven en worden ook middelen beschikbaar gesteld voor het nemen van mitigerende maatregelen, zoals het plaatsen van batterijen.

Subdoelstelling 3: In 2050 alle fossiele brandstoffen vervangen door hernieuwbare brandstoffen met als ijkpunt in 2030: 14,5% reductie van CO2-emissies in de gehele keten van energiedragers, van bron tot gebruik.

De overstap naar hernieuwbare energiedragers is van groot belang om wegtransport te verduurzamen. Het eindbeeld is zero-emissie door de ingroei van batterij-elektrisch en waterstof-elektrisch. Voor de komende decennia is een steeds groter aandeel biobrandstoffen – in met name lucht- en scheepvaart – een kostenefficiënte manier om CO2 te reduceren. Dit wordt gedaan via een Europese verplichting om een toenemend aandeel hernieuwbare brandstoffen in te zetten, niet alleen in wegvervoer, maar ook in binnenvaart, zeevaart en luchtvaart. Per 1 januari 2026 treedt het hervormde systeem Energie Vervoer in Nederland in werking; de Nederlandse implementatie van de verplichtingen in de aangescherpte Europese hernieuwbare energie richtlijn (RED-III). De huidige en de nieuwe jaarverplichting leiden ertoe dat er minder fossiele brandstoffen worden gebruikt en de CO2-uitstoot daalt. De Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) rapporteert hier jaarlijks over.

Daarnaast wordt sinds 2024 extra ingezet op het stimuleren van waterstof in mobiliteit via de Subsidieregeling Waterstof in Mobiliteit (SWiM). Vanuit de Europese verordening Alternative Fuels Infrastructure Regulation (AFIR) wordt een basisinfrastructuur voor waterstof verplicht gesteld. In de SWiM-regeling worden de aanschaf van waterstofvoertuigen en de ontwikkeling van waterstoftankstations aan elkaar gekoppeld. De inzet blijft daarnaast gericht op het reduceren van de uitstoot van de emissies van het huidige fossiele wagenpark door onder meer beleid op te stellen gericht op handhaving van de uitstoot van voertuigen.

Subdoelstelling 4: Verminderen CO2-uitstoot personenmobiliteit voor werk en privé door slimmer, anders en schoner te reizen.

Om te werken, onderwijs te volgen en te recreëren worden jaarlijks vele kilometers afgelegd. Het streven is reisbewegingen van, naar en voor het werk in 2030 duurzamer te maken. Ook willen we zorgen dat (recreatieve) sectoren voorbereid zijn op de ingroei van duurzame mobiliteit. Hiertoe vergroten we de kennis over de mogelijkheden, faciliteren we werkgevers, gemeentes en maatschappelijke partners en hebben we regelgeving gericht op bewustzijn ontwikkeld. Voor het totale pakket van maatregelen wordt de bijdrage aan de CO2-uitstoot periodiek in kaart gebracht.

Subdoelstelling 5: Verhogen van het aantal fietskilometers.

Fietsen en lopen zijn de stille krachten achter een bereikbaar, leefbaar, klimaatneutraal en gezond Nederland. Ze verbinden mensen met werk, onderwijs en voorzieningen, dragen bij aan gezondheid en zuinig ruimtegebruik. Fietsen en lopen verlagen het autogebruik op korte afstanden en in combinatie met de trein ook voor de (middel)lange afstanden. In het Nationaal Toekomstbeeld Fiets 2040 is de gezamenlijke toekomst geschetst. De IenW Uitvoeringsagenda Fiets (2024) bevat de actielijnen fietsen naar het werk, fietsen en woningbouw, fietsen voor iedereen, fiets in het mobiliteitssysteem, doorfietsroutes, stimuleren van gedragsverandering, internationaal delen van onze expertise en het leren van andere landen. Er wordt gebiedsgericht gewerkt in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten. Het aantal fietsforenzen wordt gemonitord met behulp van een representatief panel waarvan het mobiliteitsgedrag continu gevolgd wordt.

Meetbare gegevens subdoelstellingen

Hieronder zijn de met deze suboelstellingen verbonden meetbare gegevens opgenomen.

  • 1. Klimaat- en Energienota / dashboard klimaatbeleid

  • 2. Monitor jaarlijkse ontwikkelingen in de mobiliteit door het CBS

  • 3. Broeikasgasemissies door binnenlandse mobiliteit

  • 4. Energieverbruik door (onder andere) mobiliteit

1. Klimaat- en Energienota / dashboard klimaatbeleid

De vijf subdoelstellingen dragen samen bij aan het verlagen van de broeikasgasemissies van de binnenlandse mobiliteit. Vanaf 2025 publiceert het kabinet met Prinsjesdag de Klimaat- en Energienota. Hierin wordt op basis van indicatoren op kwantitatieve wijze over de voortgang van het klimaat- en energiebeleid gerapporteerd. De meest actuele data over de ontwikkelingen op de verschillende subdoelstellingen is daarom te vinden op hetDashboard Klimaatbeleid - Mobiliteit.

2. Monitor jaarlijkse ontwikkelingen in de mobiliteit door het CBS

Met het onderzoek Onderweg in Nederland (ODiN) monitort het CBS jaarlijks de ontwikkelingen in het mobiliteitsgedrag in Nederland. Met het ODiN kan onder meer gevolgd worden wat de ontwikkeling is van het aantal fietskilometers.

3. Broeikasgasemissies door binnenlandse mobiliteit

Voor 2030 zijn in het kabinet indicatieve restemissies per sector overeengekomen. Daarbij is sprake van overprogrammering om eventuele tegenvallers op te kunnen vangen. Na de afgesproken verhoging tijdens de voorjaarsbesluitvorming (zie toelichting onder ‘beleidsmatige ontwikkelingen’) van 2025 bedraagt voor de binnenlandse mobiliteit de indicatieve restemissie 21,3 megaton (Mton) CO2 in 2030. In onderstaande figuur wordt nog uitgegaan van een indicatieve restemissie van 21 Mton CO2 in 2030 en is nog geen rekening gehouden met het aanvullende beleid dat bij de voorjaarsbesluitvorming van 2025 is afgesproken.

Figuur 9 Emissie broeikasgassen door binnenlandse mobiliteit

Bron: Klimaat- en Energieverkenning 2024, figuur 4.6

Toelichting

In 2023 waren de broeikasgasemissies door binnenlandse mobiliteit 30,6 Mton CO2. Dit is een stijging van circa 4 procent ten opzichte van 2022 door met name toegenomen autogebruik en daarmee het verbruik van benzine in het wegverkeer. De uitstoot per gereden kilometer is de afgelopen jaren afgenomen vanwege een toename van het aandeel elektrisch gereden kilometers en een hogere bijmenging van hernieuwbare brandstoffen.

Op basis van de vastgestelde en voorgenomen beleidsmaatregelen dalen de broeikasgasemissies van de mobiliteit naar verwachting naar 23,2 Mton CO2 in 2030. De geraamde daling van de uitstoot tot 2030 is vooral toe te schrijven aan de snelle toename van het aantal elektrische voertuigen in het wegverkeer en de steeds grotere inzet van biobrandstoffen. In de sector mobiliteit wordt de onzekerheidsbandbreedte van de raming met name bepaald door onzekerheid over de energieprijzen, het tankgedrag van vervoerders, de inzet van biobrandstoffen om aan de jaarverplichting te voldoen, de economische ontwikkeling en de marktpenetratie van elektrische auto's.

4. Energieverbruik door (onder andere) mobiliteit

Het finaal energieverbruik zoals gedefinieerd in de Europese energie-efficiëntie richtlijn (EED) is het energieverbruik door eindverbruikers in de sectoren industrie, gebouwde omgeving, landbouw en mobiliteit inclusief de internationale luchtvaart. De herziene EED verplicht de EU-lidstaten hun gezamenlijke finaal en primair energieverbruik te verminderen. Voor Nederland resulteert dit doel in een finaal verbruik van maximaal 1.609 PJ. Het finale energieverbruik in Nederland was in 2023 1.723 PJ, en daarmee 2,5% lager dan in 2022.

Figuur 10 Finaal energieverbruik volgens energie-efficiëntierichtlijn (EED 2023)

Bron: Klimaat- en Energieverkenning 2024, figuur 3.1

Toelichting

In de raming van de KEV 2024 wordt op basis van het vastgestelde en voorgenomen beleid een finaal energieverbruik van 1.606 PJ tot 1.844 PJ verwacht in 2030. In de sector mobiliteit wordt een daling van 15 PJ verwacht tussen 2025 en 2030. De daling van finaal energieverbruik in de sector mobiliteit is vooral toe te schrijven aan de snelle toename van het aantal elektrische voertuigen in het wegverkeer. De daling wordt echter enigszins beperkt doordat het gebruik van bunkerbrandstoffen voor de luchtvaart toeneemt.

Op basis van zowel het vastgestelde en voorgenomen beleid als het geagendeerde beleid waarvan een effectinschatting kon worden gemaakt, verwachten we een finaal energieverbruik van 1.590 PJ tot 1.828 PJ. De kans dat daarmee in 2030 het doel voor vermindering van het finaal energieverbruik wordt gehaald is circa 10 procent. Geagendeerd beleid in de sector mobiliteit, zoals verhoging van de maximumsnelheid naar 130 kilometer per uur en de herinvoering van rode diesel, zal naar verwachting leiden tot een hoger energieverbruik.

Beleidsmatige ontwikkelingen

Onderstaand wordt ingegaan op relevante beleidsmatige ontwikkelingen op het beleidsterrein Wegen en Verkeersveiligheid.

Verkeersveiligheid

IenW zet in op het verminderen van de grootste risico’s in het verkeer. Er komt een Strategische Agenda Verkeersveiligheid specifiek voor het Rijkswegennet. Daarnaast werken we door aan de uitvoering van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 (SPV). Dit doen we samen met decentrale overheden en maatschappelijke partners.

Concreet gaan we in 2026 aan de slag met:

  • Veilige infrastructuur: IenW werkt verder aan de uitvoering van infrastructurele verbetermaatregelen op de Rijks-N-wegen. Ook worden medeoverheden financieel ondersteund bij het nemen van maatregelen via de Investeringsimpuls Verkeersveiligheid.

  • Veilig gedrag: Er worden vier landelijke campagnes gevoerd gericht op de thema’s: snelheid, rijden onder invloed (Bob), afleiding (MONO) en fietsverlichting. Ook verkent IenW samen met JenV de invoering van een alcoholslot.

  • Veilige voertuigen: Met inzet op (inter)nationale wet- en regelgeving wordt gezorgd dat voertuigen voldoen aan (verkeers)veiligheidseisen. Ontwikkelingen op het gebied van automatisering en digitalisering worden daarin meegenomen net als internationale afspraken over gemaakt over standaardisering en toelating.

  • Veilig fietsen: IenW zet in op het vergroten van de fietsveiligheid via het Meerjarenplan Fietsveiligheid. 

Digitale weerbaarheid

De internationale veiligheidssituatie is de afgelopen jaren sterk verslechterd en dit raakt heel IenW. Het ministerie versterkt dan ook de aanpak van digitale dreigingen voor het kerndepartement, uitvoeringsorganisaties zoals Rijkswaterstaat en de vitale sectoren zoals drinkwater, waterbeheer en weg- en spoorvervoer.

De belangrijkste beleidsprioriteiten voor 2026 zijn het implementeren van de Europese Network and Information Security Directive (NIS2) richtlijn via de nieuwe Cyberbeveiligingswet (Cbw) en het ondersteunen van de sectoren via de al lopende cyberweerbaarheidsprogramma’s. Bij grote dreiging in een crisis- en conflictscenario, heeft monitoring, detectie, respons en herstel prioriteit. Omdat cyberoperaties in toenemende mate ook gericht zijn op Operational Technology (OT) wilIenW een OT kennis- en expertisecentrum lanceren. Ook anticipeert IenW proactief op dreigingen van nieuwe technologieën zoals AI en Quantum.

Eén van de vitale processen waar IenW verantwoordelijkheid voor draagt is tijds- en plaatsbepaling middels satellieten (GNSS). Verschillende sectoren waaronder transport en logistiek zijn afhankelijk van dit proces. IenW zet in 2026 in op het robuuster maken van deze infrastructuur door in te zetten op ondersteunende technologieontwikkeling, het onderzoeken mitigerende maatregelen zoals grondgebonden alternatieven voor de satellietinfrastructuur en door het opstellen van wettelijke randvoorwaarden voor het kunnen gebruiken van het extra beveiligd satellietsignaal van Galileo.

Aanvullende klimaatmaatregelen voorjaarsbesluitvorming 2025

In de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2024 constateerde het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) dat de kans zeer klein is dat Nederland het 55%-reductiedoel in 2030 uit de Klimaatwet haalt. Daarom is in het voorjaar 2025 besloten om alternatieve maatregelen te treffen om het doel weer binnen bereik te brengen.

Daarbij is voor de verduurzaming van de mobiliteit afgesproken om een aantal fiscale maatregelen te treffen. Het gaat daarbij om 1) vanaf 2027 normering zakelijke leasemarkt door middel van een pseudo-eindheffing in de loonbelasting, 2) de komende drie jaar extra tariefkorting in de MRB voor elektrische personenauto’s van 25% naar 30% en 3) wijziging BPM voor bijzondere elektrisch personenauto’s en elektrische motorfietsen van een percentage van de catalogusprijs naar een vaste voet in de BPM (vergelijkbaar met huidige systematiek personenauto’s). Deze wijzigingen worden meegenomen in het Belastingplan 2026.

Daarnaast zijn nieuwe afspraken gemaakt over de raffinageroute. De correctiefactor wordt verhoogd van 0,4 naar 1,0 en de subverplichting voor Renewable Fuels of Non-Biological Origin (RFNBO) wordt vanaf 2028 geleidelijk verhoogd van 3,9 naar 7,5 PJ in 2030. Hiermee verschuift hernieuwbare energie van mobiliteit naar industrie. Om te voorkomen dat dit leidt tot een extra beleidsopgave voor de mobiliteitssector, is de indicatieve restemissie voor mobiliteit in 2030 verhoogd van 21 naar 21,3 Mton CO2.

Verder is afgesproken om de brandstoftransitieverplichting vanaf 2028 geleidelijk te verhogen, zodanig dat hierdoor in 2030 1,5 Mton extra CO2-reductie wordt gerealiseerd. Hierbij is rekening gehouden met de afspraken over de raffinageroute en dat ongeveer 0,3 Mton CO2 zal worden ingevuld door verduurzaming van de zakelijke leaseauto’s.

Per 1 januari 2026 treedt het hervormde systeem Energie Vervoer in werking (RED-III). Daarin worden de afspraken over de raffinageroute en de brandstoftransitieverplichting meegenomen. Nieuw ten opzichte van de vorige RED is dat Nederland zal sturen op de reductie van ketenemissies. Ook nieuw is dat de reductie moet worden behaald over de hele brandstoffenplas, dus ook lucht- en zeevaart. Door de samenhang met de specifieke Europese verordening voor de luchtvaart (ReFuelEU Aviation) is het juridisch niet mogelijk gebleken om vanuit de RED-III een verplichting op te leggen aan de luchtvaart. Daarom zal de luchtvaartsector geen onderdeel zijn van de brandstoftransitieverplichting die volgt uit de RED-III implementatie; zeevaart en binnenvaart zullen daar net als wegvervoer wel onderdeel zijn.

Met Prinsjesdag 2025 heef het PBL de Klimaat- en Energieverkenning 2025 gepubliceert waarin een prognose wordt gegeven over het behalen van de klimaat- en energiebesparingsdoelen in 2030. Dit kan aanleiding geven tot intensivering van het beleid om de wettelijke doelen te kunnen halen. De minister van Klimaat en Groene Groei heeft hierin een coördinerende rol. Aangezien de sector mobiliteit een bijdrage levert aan het behalen van deze wettelijke doelen, kunnen eventuele intensiveringen van invloed zijn op het mobiliteitsbeleid.

Tabel 26 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 14 (bedragen x € 1.000)
  

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

Art.

Verplichtingen

497.516

540.424

392.585

308.620

287.038

219.556

227.552

         
 

Uitgaven

465.201

413.537

400.246

468.861

394.388

268.444

289.517

         

14.1

Netwerk

42.771

28.425

17.006

12.717

12.142

11.412

11.334

 

Opdrachten

12.991

10.069

11.312

7.024

6.448

5.722

5.644

 

Wegverkeersbeleid

5.269

4.119

5.697

4.066

3.528

2.927

2.864

 

Voertuigen en Digitale Infrastructuur

6.454

4.450

2.894

0

0

0

0

 

Overige opdrachten

1.268

1.500

2.721

2.958

2.920

2.795

2.780

 

Subsidies (regelingen)

0

420

0

0

0

0

0

 

Overige subsidies

0

420

0

0

0

0

0

 

Bijdrage aan agentschappen

9.340

11.117

5.694

5.693

5.694

5.690

5.690

 

Bijdrage aan agentschap RWS

7.659

8.237

5.694

5.693

5.694

5.690

5.690

 

Overige bijdragen

1.681

2.880

0

0

0

0

0

 

Bijdrage aan medeoverheden

8.313

6.014

0

0

0

0

0

 

Bijdrage aan Caribisch Nederland

8.313

6.000

0

0

0

0

0

 

Regionale bijdrage MIRT

0

14

0

0

0

0

0

 

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

12.127

805

0

0

0

0

0

 

Overige bijdragen

12.127

805

0

0

0

0

0

14.2

Verkeersveiligheid

35.155

18.730

20.862

19.507

16.524

15.879

15.523

 

Opdrachten

5.679

5.006

7.857

7.606

5.433

5.117

4.544

 

Opdrachten Verkeersveiligheid

5.679

3.606

3.950

4.272

4.620

4.347

4.544

 

Overige opdrachten

0

1.400

3.907

3.334

813

770

0

 

Subsidies (regelingen)

11.868

10.565

10.267

9.150

8.394

8.065

8.282

 

Veilig Verkeer Nederland (VVN)

4.102

3.984

4.032

3.772

3.474

3.339

3.683

 

Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV)

4.367

4.437

4.294

4.018

3.701

3.559

3.863

 

Overige subsidies

3.399

2.144

1.941

1.360

1.219

1.167

736

 

Bijdrage aan agentschappen

743

789

720

720

720

720

720

 

Bijdrage aan agentschap RWS

743

789

720

720

720

720

720

 

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

33

0

0

0

0

0

0

 

Overige Bijdragen

33

0

0

0

0

0

0

 

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

3.135

2.370

2.018

2.031

1.977

1.977

1.977

 

Bijdrage aan CBR

2.034

1.970

2.018

2.031

1.977

1.977

1.977

 

Overige bijdragen

1.101

400

0

0

0

0

0

 

(Schade)vergoeding

13.697

0

0

0

0

0

0

 

Stint

13.697

0

0

0

0

0

0

14.3

Slimme en duurzame mobiliteit

387.275

366.382

362.378

436.637

365.722

241.153

262.660

 

Opdrachten

44.900

59.542

72.750

181.234

143.965

86.042

134.877

 

Innovatie en Intelligente Transportsystemen

7.845

9.553

15.117

7.395

1.463

603

104

 

Klimaatakkoord

0

2.942

17.761

39.266

45.326

37.736

32.469

 

Verkeersemissies

375

740

2.952

2.907

3.062

3.107

3.100

 

KF: Laadinfra wegverkeer

233

30

0

10.222

4.214

7.060

31.620

 

Programma Vergroening Reisgedrag

1.099

2.172

3.347

7.004

6.187

2.770

37.010

 

Verduurzaming logistiek

12.904

7.444

4.841

4.000

0

10

0

 

NGF: Dutch Metropolitan Innovations (DMI)

10.055

23.744

14.840

14.840

5.935

0

0

 

KF: Laadinfra bouw

0

0

7.958

88.083

72.023

31.400

27.584

 

KF: Zero-emissie zones

0

250

1.832

2.582

1.664

332

0

 

Overige opdrachten

12.389

12.667

4.102

4.935

4.091

3.024

2.990

 

Subsidies (regelingen)

259.368

236.429

230.471

226.574

198.645

145.443

119.109

 

Duurzame Mobiliteit

23.226

18.091

25.670

20.100

21.500

18.010

0

 

Elektrisch Vervoer

134.941

58.444

29.335

23.228

1.622

0

0

 

Laad en AanZET

50.136

66.713

42.406

0

0

0

0

 

Bronmaatregelen Stikstof

37.509

34.029

31.570

35.712

41.374

40.156

23.443

 

KF: Laadinfra wegvervoer

8.867

32.832

78.060

97.537

75.987

40.120

27.120

 

KF: Laadinfra Bouw

1.360

6.200

7.500

14.000

17.500

0

0

 

Vergroenen reisgedrag

0

1.450

4.250

8.750

8.750

6.000

5.563

 

KF: SWIM

0

14.486

7.000

25.000

30.000

40.000

62.000

 

Overige Subsidies

3.329

4.184

4.680

2.247

1.912

1.157

983

 

Bijdrage aan agentschappen

26.902

31.151

15.917

15.429

11.822

9.668

8.674

 

Bijdrage agentschap RWS

4.634

4.361

1.829

1.932

1.932

1.932

1.932

 

Bijdrage agentschap NEA

5.179

6.052

5.462

5.158

4.519

4.516

4.516

 

Bijdrage agentschap RVO

16.699

19.790

6.756

6.689

3.433

1.570

1.056

 

Bijdrage aan agentschap RIVM

390

616

220

0

0

0

0

 

Overige bijdragen aan agentschappen

0

332

1.650

1.650

1.938

1.650

1.170

 

Bijdrage aan medeoverheden

51.702

36.050

42.940

13.400

11.290

0

0

 

Duurzame Mobiliteit

37.928

25.050

13.940

13.400

11.290

0

0

 

Mobiliteit en Gebieden

591

1.000

0

0

0

0

0

 

KF - Laadinfra

13.183

10.000

29.000

0

0

0

0

 

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

768

710

0

0

0

0

0

 

Overige bijdragen

768

710

0

0

0

0

0

 

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

3.635

2.500

300

0

0

0

0

 

Overige bijdragen

3.635

2.500

300

0

0

0

0

         
 

Ontvangsten

8.619

9.622

5.782

5.782

5.782

5.782

5.782

         

Toelichting op de financiële instrumenten

Onderstaand is per artikelonderdeel, zoals opgenomen in de budgettaire tabel, voor het jaar 2026, een toelichting gegeven waarvoor de financiële instrumenten worden ingezet en wie de middelen ontvangt.

1. Netwerk (€ 17,0 miljoen)

De volgende financiële instrumenten worden ingezet:

Opdrachten (€ 11,3 miljoen).

  • Wegverkeersbeleid (€ 5,7 miljoen). Dit betreffen voornamelijk (onderzoeks)opdrachten van het ministerie van IenW op het gebied van verkeers- en wegmaatregelen. Dit zijn onder meer opdrachten in het kader van campagnes voor duurzame mobiliteit (waaronder elektrische deelauto’s en autobanden). Ook betreft het uitgaven in het kader van de wegvervoerssector en verzorgingsplaatsen langs de hoofdwegen. Het draagt hiermee bij aan de realisatie van specifieke doelstelling 1.

  • Voertuigen en Digitale Infrastructuur (€ 2,9 miljoen). Dit betreft (onderzoeks)opdrachten op het gebied van Voertuigen en Digitale Infrastructuur. Het gaat onder andere om opdrachten in het kader van botsproeven (NACP) en cyberweerbaarheid. Daarnaast wordt een deel bij Voorjaarsnota overgeboekt naar het instrument voor bijdragen aan ZBO's/RWT's voor uitvoeringstoetsen van het CBR. Het draagt hiermee bij aan de realisatie van specifieke doelstelling 1.

  • Overige opdrachten (€ 2,7 miljoen). Dit betreft uitgaven aan diverse (onderzoeks)opdrachten, onderzoeken, communicatie, monitoring en evaluatie van gedrag- en vraagbeïnvloeding en het meerjarenprogramma MIRT. Het draagt hiermee bij aan de realisatie van specifieke doelstelling 1.

Bijdragen aan agentschappen (€ 5,7 miljoen).

  • Bijdrage aan agentschap RWS (€ 5,7 miljoen). De bijdrage aan agentschappen op dit artikelonderdeel is volledig bestemd voor RWS en heeft betrekking op de inzet van de kennis en kunde van RWS in het kader van beleidsondersteuning en advies (BOA). RWS reserveert in 2026 onder meer capaciteit voor de advisering op het stikstofdossier en voor de besluitvorming van MIRT projecten. De minister draagt hiermee bij aan de realisatie van specifieke doelstelling 1.

2. Verkeersveiligheid (€ 20,9 miljoen)

De volgende financiële instrumenten worden ingezet:

Opdrachten (€ 7,9 miljoen).

  • Opdrachten Verkeersveiligheid (€ 4,0 miljoen). Onder opdrachten vallen de onderzoeken en activiteiten die gerelateerd zijn aan de uitvoering van het Landelijk Actieprogramma Verkeersveiligheid, dat een onderdeel vormt van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 zoals beleidsontwikkeling voor beginnende bestuurders (zo’n € 0,1 miljoen), maatregelen fietsveiligheid (€ 0,4 miljoen), het verbeteren van de verkeersveiligheid voor specifieke doelgroepen (bijv. ouderen). Om gedragsbeïnvloeding te bereiken wordt onder meer het Meerjarenprogramma Campagnes Verkeersveiligheid uitgevoerd (onder andere BOB en MONO). De uitgaven zijn hiervoor zo’n € 1,8 miljoen. De uitgaven hiervoor worden voor een groot deel bij en aan RWS gedaan. Tot slot wordt zo’n € 1,7 miljoen uitgegeven aan diverse verkeersveiligheid (onderzoeks)opdrachten. Het draagt hiermee bij aan de realisatie van specifieke doelstelling 2.

  • Overige opdrachten (€ 3,9 miljoen). Dit betreft opdrachten in het kader van het advies Roemer, inzake rijonderwijs, en het meerjarenplan fietsveiligheid. Onder andere gaat het om communicatieopdrachten en beleidsmatige onderzoeksopdrachten. Daarnaast wordt een deel van het budget bij Voorjaarsnota overgeboekt naar het instrument voor bijdragen aan ZBO's/RWT's voor onder andere bijdragen aan IBKI. Dit draagt bij aan de specifieke doelstelling 2.

Subsidies (€ 10,3 miljoen).

  • Veilig Verkeer Nederland (€ 4,0 miljoen) en Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (€ 4,3 miljoen). Er worden in 2026 subsidies verstrekt aan maatschappelijke organisaties Veilig Verkeer Nederland (VVN) en de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV). Zij voeren projecten uit en leveren maatschappelijke producten in het kader van de verkeersveiligheid. Het gaat zowel om wetenschappelijk onderzoek als om kennisverspreiding op het gebied van verkeersveiligheid. Daarmee draagt deze subsidie bij aan de realisatie van de specifieke doelstelling 2.

  • Overige subsidies (€ 1,9 miljoen). In 2026 worden onder andere subsidies verstrekt aan TeamAlert (ca € 0,8 miljoen), CROW (ca € 0,8 miljoen) en aan de Koepel Rijopleiding en Verkeerseducatie (ca € 0,1 miljoen). Daarmee draagt deze subsidie bij aan de realisatie van de specifieke doelstelling 2.

Bijdragen aan agentschappen (€ 0,7 miljoen).

  • Bijdrage aan agentschap RWS (€ 0,7 miljoen). De bijdrage aan agentschappen is volledig bestemd voor RWS en heeft betrekking op de inzet van de kennis en kunde van RWS in het kader van beleidsondersteuning en advies (BOA). RWS reserveert in 2026 onder meer capaciteit voor de advisering op verschillende onderzoeken op het gebied van verkeersveiligheid. Het draagt hiermee bij aan de realisatie van de specifieke doelstellingen 1 en 2.

Bijdragen aan ZBO's/RWT's (€ 2,0 miljoen).

  • Bijdrage aan CBR (€ 2,0 miljoen). Dit betreft de regulier bijdrage aan CBR (€2,1 miljoen) voor vorderingenonderzoek medisch en rijvaardigheid. Daarmee draagt deze bijdrage bij aan de realisatie van de specifieke doelstellingen 1 en 2.

3. Slimme en duurzame mobiliteit (€ 365,4 miljoen)

De volgende financiële instrumenten worden ingezet:

Opdrachten (€ 75,8 miljoen).

  • Innovatie en intelligente transportsystemen (€ 15,1 miljoen). De opdrachten in het kader van Innovatie en Intelligente Transportsystemen hebben voor het grootste deel betrekking op opdrachten die het Rijk centraal aangaat ten behoeve van de regio overstijgende uitgaven in het kader van Veilig, Slim en Duurzaam. In 2026 zal een deel van dit budget derhalve worden overgeboekt naar de bijdrage medeoverheden. Dit draagt bij aan specifieke doelstelling 3.

  • Klimaatakkoord (€ 20,8 miljoen). Op de begroting van IenW staan klimaatmiddelen gereserveerd voor onder andere opdrachten Verduurzaming Logistiek en Elektrisch Vervoer (€ 10,0 miljoen), uitvoeringskosten RWS (€ 4,0 miljoen) en ZE-bussen (€ 6,4 miljoen). Dit draagt bij aan specifieke doelstelling 3.

  • Verkeersemissies (€ 3,0 miljoen). Voor verkeersemissies zijn opdrachten geraamd in het kader van het monitoren van de stikstofuitstoot. Te denken valt aan een bijdrage aan TNO voor het meetprogramma MaVe. Verder worden onderzoeksopdrachten voor onder andere voertuigemissies hiervan verantwoord. Dit draagt bij aan specifieke doelstelling 3.

  • KF: Laadinfra wegverkeer: Vanuit het Klimaatfonds is voor laadinfrastructuur voor wegverover vanaf 2024 budget beschikbaar gesteld. Deze middelen staan gereserveerd op de opdrachten. Het gaat om investeringen in (slimme) laadinfrastructuur). Er zijn drie belangrijke pijlers: (opschaling) slim laden (mede ter ontlasting van het energienet), laden voor logistiek ( inclusief voortzetting Vliegende Brigade) en laden voor bussen, doelgroepen en taxi's. De middelen worden bij Voorjaarsnota 2026 verder verdeeld en naar het juiste financiële instrument overgeboekt.

  • Programma Vergroenen Reisgedrag (€ 3,3 miljoen). Dit betreft uitgaven voor verschillende manieren om duurzaam reisvervoer en –gedrag te stimuleren, bijvoorbeeld rond thuiswerken, opschalen deelmobiliteit, veranderingen in de cultuur en werkwijze (sociale innovatie), minder vliegen en stimuleren (internationale) treinreizen. Dit draagt bij aan specifieke doelstelling 3.

  • Verduurzaming Logistiek (€ 4,8 miljoen). Dit zijn middelen uit het Klimaatakkoord 2019. Het betreft met name onderzoeksuitgaven voor stadslogistiek, zero emissie voertuigen, logistieke laadinfrastructuur. Dit draagt bij aan specifieke doelstelling 3.

  • NGF: Dutch Metropolitan innovations (DMI) (€ 14,8 miljoen). Met het project Dutch Metropolitan innovations wordt ingezet op een digitale koppeling tussen mobiliteit, ruimte en verduurzaming met als doel om een stevige basis leggen voor slimme en duurzame verstedelijking en mobiliteit in Nederland. Hiervoor wordt € 7,9 miljoen beschikbaar gesteld met als doel bij te dragen aan het realiseren van een digitale infrastructuur voor het delen en gebruiken van data. Dit draagt bij aan specifieke doelstelling 3.

  • KF: Laadinfra Bouw (€ 8,0 miljoen). De middelen uit het Klimaatfonds voor bouw laadinfrastructuur zijn hier gereserveerd. Bij Voorjaarnota 2026 worden deze middelen naar het juiste financiële instrument overgeboekt voor de regeling Schoon en Emissieloos Bouwmaterieel. Dit draagt bij aan specifieke doelstelling 3.

  • KF: Zero-emissie zones (€ 1,8 miljoen). Deze middelen uit het Klimaatfonds voor opdrachten in het kader van het uitbreiden zero-emissiezones voor gemeenten dragen bij aan specifieke doelstelling 3.

  • Overige opdrachten (€ 4,1 miljoen). De overige uitgaven hebben o.a. betrekking op campagnes actieve mobiliteit (fietsen en lopen) en (onderzoeks)opdrachten in het kader van slimme en duurzame mobiliteit. Dit draagt bij aan specifieke doelstelling 3.

Subsidies (€ 230,5 miljoen).

  • Duurzame mobiliteit (€ 25,7 miljoen). Hier worden diverse subsidies verantwoord:

    • Subsidieregeling Aanschaf Emissieloze Touringcars (STour)

    • de subsidieregeling Waterstof in Mobiliteit (SWiM) voor onder andere rolstoelbusjes en openbaar vervoer

    • subsidies aan NKL, VER, ELaad, CoalitieAndersReizen

    • Demonstratieregeling Klimaat Technologieën en Innovaties in Transport (DKTI-Transport).

    Dit draagt bij aan specifieke doelstelling 3.

  • Elektrisch vervoer (€ 29,3 miljoen). Dit betreffen de bijdragen voor de stimuleringsregeling elektrische personenauto's particulieren (SEPP) en de stimuleringsregeling Emissieloze bedrijfsauto's (SEBA). De SEPP (€ 21,2 miljoen) heeft tot doel het stimuleren van de aanschaf en lease van volledig elektrische personenauto’s in de kleinere en compacte middenklasse door particulieren, om de emissie van CO2 te verminderen. De SEBA heeft tot doel de groei van elektrische bestelauto’s te stimuleren (€ 7,0 miljoen). Dit draagt bij aan specifieke doelstelling 3.

  • Laad en AanZET (€ 42,4 miljoen). Dit betreft de bijdrage voor de Aanschafregeling Zero-Emissietrucks (AanZET) voor emissieloze vrachtauto's, de Subsidieregeling Publieke Laadinfrastructuur zwaar vervoer (SPuLa). Daarnaast wordt hiermee de Subsidieregeling Waterstof in Mobiliteit ondersteunt en gaan er middelen naar de uitvoeringskosten bij de RVO.

  • Bronmaatregelen stikstof (€ 31,6 miljoen). Dit betreft de subsidieregeling schoon en emissieloos bouwmaterieel (SSEB) en de Tijdelijke Subsidieregeling Topsector Logistiek (TSL). Met de SSEB wordt de bouwsector in staat gesteld op korte termijn zijn vervuilende materieel te vervangen door emissievrij materieel dat nu nog hogere kosten kent, maar wel reeds beschikbaar is, of om te bouwen naar emissiearm materieel in geval van lange afschrijvingstermijnen. Op dit moment is conform de huidige regeling € 29,7 miljoen begroot. De TSL is bedoeld voor onderzoek en ontwikkeling in de logistieksector. Op dit moment is conform de huidige regeling € 1,9 miljoen begroot. Dit draagt bij aan specifieke doelstelling 3.

  • KF: Laadinfra wegvervoer (€ 78,1 miljoen). Dit betreft een subsidie gefinancierd uit het Klimaatfonds en is bestemd voor wegvervoer. Een groot deel van de middelen is bestemd voor de subsidieregelingen publieke logistieke laadinfrastructuur (SPuLa) en private laadinfrastructuur (SPriLa) die in 2024 is opengesteld en heeft betrekking op vrachtvervoer, logistiek laden, taxi’s en OV bussen. Deze subsidies worden door de RVO uitgevoerd. Dit draagt bij aan specifieke doelstelling 3.

  • KF: Laadinfra bouw (€ 7,5 miljoen). Deze middelen uit het Klimaatfonds zijn bestemd voor de subsidieregelingen voor laadinfrastructuur ten behoeve van de bouw. Dit is nodig om de gang naar emissieloos te realiseren, voor onder andere stikstofreductie en CO2-reductie. Deze middelen worden ingezet via de nieuwe regeling voor private laadinfrastructuur, publieke laadinfrastructuur en via de bestaande Subsidieregeling Schoon en Emissieloos Bouwmaterieel (SSEB). Dit draagt bij aan specifieke doelstelling 3.

  • Vergroenen reisgedrag (€ 4,3 miljoen). Dit betreft subsidies voor de verduurzaming van MKB-collectieven (COVER), het verduurzamen van bedrijventerreinen en de Coalitie Anders Reizen. Dit draagt bij aan specifieke doelstelling 3.

  • KF: SWiM (€ 7,0 miljoen). Deze middelen zijn afkomstig uit het Klimaatfonds. Deze subsidie heeft als doel om ondernemers te stimuleren over te stappen op waterstof. Dit draagt bij aan specifieke doelstelling 3.

  • Overige subsidies (€ 4,7 miljoen). De overige subsidies hebben met name betrekking op een subsidie aan de Vereniging Fietsersbond voor de belangenbehartiging voor fietsen (€ 0,8 miljoen), Wandel en fiets (€1,0 miljoen), en subsidie voor een stimuleringsprogramma deelauto’s/deelmobiliteit voor minima (€ 2,2 miljoen). Dit draagt bij aan specifieke doelstelling 3.

Bijdragen aan agentschappen (€ 15,9 miljoen).

De bijdragen aan agentschappen betreffen:

  • Bijdrage agentschap RWS (€ 1,8 miljoen). Met RWS zijn afspraken gemaakt over beleidsondersteuning en -advisering, die RWS uitvoert in opdracht van de beleidsdirectoraten van IenW. Door middel van de agentschapsbijdrage (€ 1,8 miljoen) wordt capaciteit bij RWS hiervoor gereserveerd. Dit draagt bij aan specifieke doelstelling 3.

  • Bijdrage agentschap NEA (€ 5,5 miljoen). Jaarlijks verstrekt het Ministerie van IenW voor het uitvoeren van wettelijke taken op het gebied van Energievervoer een opdracht aan de Nederlandse Emissie Autoriteit (NEa). Dit draagt bij aan specifieke doelstelling 3.

  • Bijdrage agentschap RVO (€ 6,8 miljoen). Aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zijn diverse subsidieregelingen uitbesteed. Te denken valt aan onder andere subsidies elektrisch vervoer en subsidies bronmaatregelen. Dit draagt bij aan specifieke doelstelling 3.

  • Bijdrage aan agentschap RIVM (€ 0,2 miljoen). Aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt jaarlijks € 0,2 miljoen overgemaakt. Dit draagt bij aan specifieke doelstelling 3.

  • Bijdrage aan overige agentschappen (€ 1,7 miljoen). Het Rijksvastgoedbedrijf ontvangt middelen in het kader van Schoon en Emissieloos Bouwen. Hiermee kan het RVB haar werkzaamheden zonder stikstofuitstoot uitvoeren. Dit draagt bij aan specifieke doelstelling 3.

Bijdragen aan medeoverheden (€ 42,9 miljoen).

  • Duurzame mobiliteit (€ 13,9 miljoen): Voor zero emissie bussen (€ 6,6 miljoen). De uitkeringen zijn bedoeld voor de 13 OV-autoriteiten. Daarnaast uitgaven voor de specifieke uitkering Schoon en Emissieloos Bouwen. (€ 7,3 miljoen) Dit draagt bij aan specifieke doelstelling 3.

  • KF - Laadinfra (€ 29,0 miljoen): Specifieke uitkering voor Schoon en Emissieloos Bouwen. Dit betreft Klimaatfondsmiddelen. Het draagt bij aan specifieke doelstelling 3.

Bijdragen aan ZBO's/RWT's (€ 0,3 miljoen).

Dit betreffen bijdragen aan de RDW voor uitvoeringstoetsen. Het gaat onder andere om het Centraal Loket zero emissies. Dit draagt bij aan de specifieke doelstelling 3.

Ontvangsten (€ 5,8 miljoen)

Hierop worden de ontvangsten verantwoord die IenW ontvangt van de Stichting Buisleidingstraat en de bestuurlijke boetes van de ILT. De Buisleidingstraat (LSNed) staat met een ontvangstreeks van € 1 miljoen (per jaar) op de beleidsbegroting en heeft betrekking op entreegelden van nieuwe toetreders. De bestuurlijke boetes die door de ILT zijn geïnd betreft het wegtransport en bedraagt structureel € 4,7 miljoen. Het gaat dan om overtredingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer.

Wettelijke grondslag subsidieverlening

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht geldt dat in het algemeen subsidie wordt verleend op grond van een wettelijk voorschrift. Uit de Algemene wet bestuursrecht volgt dat één van de uitzonderingen hierop subsidies vormen waarvan zowel de subsidieontvanger als het maximale bedrag in de begroting worden vermeld.

In de tabel budgettaire gevolgen van beleid bij dit beleidsartikel zijn dergelijke subsidieverplichtingen voor het jaar 2026 opgenomen. In bijlage 3 (Subsidieoverzicht) van deze begroting zijn de wettelijke grondslagen hiervoor opgenomen zoals bedoeld in artikel 4.23, derde lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht.

Geschatte budgetflexibiliteit

In onderstaande tabel is van het totaal van de geraamde programma uitgaven inzicht gegeven in het geschatte aandeel juridisch verplicht, bestuurlijk gebonden, beleidsmatig gereser­veerd en nog niet ingevuld/vrij te besteden. In lijn met de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften is voor de juridisch verplichte uitgaven op het niveau van een Financieel Instrument als geheel van het totale artikel een kwalitatieve toelichting opgenomen.

Tabel 27 Geschatte budgetflexibiliteit artikel 14
 

2026

juridisch verplicht

99%

bestuurlijk gebonden

1%

beleidsmatig gereserveerd

0%

nog niet ingevuld/vrij te besteden

0%

Toelichting

Van de totale in 2026 beschikbare programma uitgaven (€ 400,2 miljoen) is 99% juridisch verplicht. Per financieel instrument wordt dit onderstaand toegelicht.

  • 1. Opdrachten. Op dit instrument wordt een onderscheid gemaakt tussen de reguliere opdrachtenbudgetten en de gereserveerde klimaatakkoordmiddelen. Van het totale opdrachtenbudget 2026 is 95% juridisch verplicht. Het overige deel is bestuurlijk gebonden.

    • De juridische verplichtingen bij de opdrachten betreffen onder meer opdrachten van het ministerie van IenW op het gebied van verkeers- en wegmaatregelen. Dit zijn onder meer opdrachten in het kader van campagnes voor duurzame mobiliteit (waaronder elektrische deelauto’s en autobanden). Ook betreft het uitgaven in het kader van de wegvervoerssector en verzorgingsplaatsen langs de hoofdwegen. Bij verkeersveiligheid liggen diverse campagnes vast (waaronder BOB en MoNo). Een substantieel deel daarvan wordt betaald aan RWS.

    • De uitgaven in het kader van het NGF-project: Dutch Metropolitan Innovations zijn in 2023 voor zes jaar vastgelegd. Ten tijde van het opstellen van deze begroting zijn de gunningstrajecten in een afrondende fase. De werkzaamheden hebben betrekking op algemene voorzieningen, kennis & afspraken en diverse toepassingen.

    • De uitgaven voor Innovatie en Intelligente Transportsystemen hebben betrekking op dienstverlening door UDAP en licenties DMI.

    • De uitgaven duurzame logistiek zijn onder andere bedoeld voor bouwlogistiek en emissievrije bouwplaatsen.

    • De Klimaatakkoordmiddelen betreffen voornamelijk opdrachten voor Verduurzaming Logistiek en Elektrisch Vervoer, uivoeringskosten RWS en ZE-bussen. Deze middelen worden jaarlijks bij Voorjaarsnota beschikbaar gesteld voor de betreffende programma's. Deze middelen zijn 97% juridisch verplicht en 3% bestuurlijk gebonden.

  • 7. Subsidies. Het beschikbare budget 2026 is voor 100% juridisch verplicht. Dit betreffen subsidies voor verkeersveiligheid en duurzame mobiliteit.

    • De subsidies voor verkeersveiligheid bestaan uit:

      • Veilig Verkeer Nederland (VVN) en de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV). Zij voeren projecten uit en leveren producten in het kader van de verkeersveiligheid. Het gaat zowel om wetenschappelijk onderzoek als om kennisverspreiding op het gebied van verkeersveiligheid. De regelingen worden in 2026 weer open gezet.

      • De overige subsidies bestaan uit TeamAlert en de tijdelijke subsidieregeling. Ook hier gaat het om het uitvoeren van projecten en het leveren van producten gericht op de verkeersveiligheid. De regelingen worden in 2026 weer open gezet.

      • Voor de subsidies aan VVN, SWOV, Team Alert en Kennisnetwerk SPV zijn de maximaal beschikbare subsidiebudgetten vermeld in de gepubliceerde meerjarensubsidieregelingen of jaarlijks gepubliceerde subsidieplafonds.

    • De subsidies voor duurzame mobiliteit bestaan uit:

      • Twee subsidies voor bronmaatregelen stikstof: subsidieregeling schoon en emissieloos bouwmaterieel (SSEB) en de tijdelijke subsidieregeling onderzoek Topsector Logistiek (TSL) 2022–2026. De SSEB stimuleert de aanschaf van emissieloze bouwmachines voor bouwwerkzaamheden door ondernemingen in de bouwsector.

      • Subsidies in het kader van elektrisch vervoer: de subsidieregeling voor particulieren auto’s (SEPP). Deze liep tot en met 2024, maar de uitgaven voor leaseauto’s (nieuw en gebruikt) lopen tot en met 2028. De subsidieregeling voor bestelauto’s 2024 (SEBA) kennen kasuitgaven ook voor 2026.

      • Subsidieregeling Demonstratie Klimaattechnologieën en – innovaties in transport. Deze regeling heeft als doel het ondersteunen van projecten gericht op technologie- en innovatieontwikkeling in de pre-commerciële fase, die een bijdrage leveren aan het bereiken van een reductie van met name de emissie van CO2, alsmede de emissies van NOx, fijn stof en geluid, in de sector mobiliteit en transport door het gebruik van vervoermiddelen die in hun energiebehoefte worden voorzien door alternatieve brandstoffen. De verwachte kasuitgaven lopen tot en met 2028.

      • Overige subsidies. Voor deze subsidies wordt de wettelijke grondslag via de begroting geregeld. Het gaat om subsidies aan maatschappelijke organisatie als Dutch Cycling Embassy, Wandelnet, De Fietsersbond en Wandel&Fiets.

    Voor het volledige subsidieoverzicht wordt verwezen naar bijlage 5 in deze begroting.

  • 17. Bijdragen aan agentschappen

    • De uitgaven voor de agentschapsbijdrage RWS zijn 95% juridisch verplicht en hebben een structureel karakter. De bijdrage aan RWS heeft betrekking op beleidsondersteuning en advies (BOA). RWS reserveert capaciteit voor het uitvoeren van studies of het leveren van bijdragen daaraan, adviezen met betrekking tot beleidsnota’s en de uitvoerbaarheid van beleid.

    • De bijdrage aan de NEa wordt verstrekt voor het uitvoeren van onder andere wettelijke taken op het gebied van Energie Vervoer en hebben tevens een structureel karakter.

  • 20. Bijdragen aan medeoverheden. De bijdragen aan medeoverheden zijn voor 100% juridisch verplicht. Het betreft de specifieke uitkering tot en met 2026 voor «zero emissie bussen». De bijdragen gaan naar de 13 OV autoriteiten. Daarnaast betreft het de specifieke uitkering Schoon en Emissieloos Bouwen.

  • 21. Bijdragen aan ZBO's/RWT's. Het gaat hier om bijdrages aan CBR (het vorderingenonderzoek en medisch en rijvaardigheid), RDW en IBKI. De bijdrages zijn verplicht op grond van diverse verstrekte bijdragebrieven aan de hierboven genoemde organisaties en kennen verschillende looptijden. De bijdragen voor 2026 zijn voor 100% juridisch verplicht.

Extracomptabele verwijzingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde uitgaven, vinden vanuit andere begrotingen van IenW (het Mobiliteitsfonds en het Deltafonds) uitgaven plaats die betrekking hebben op dit beleidsterrein. In onderstaande tabellen zijn deze extracomptabele verwijzingen opgenomen.

Tabel 28 Extracomptabele verwijzing naar het Mobiliteitsfonds (x € 1.000)
 

2026

2027

2028

2029

2030

Totale uitgaven op artikel 12 Hoofdwegennet

4.434.931

4.660.974

4.647.599

4.356.044

4.092.690

Totale uitgaven op artikel 17.08 Zuidasdok

272.440

348.234

307.613

265.435

258.228

Fiscale Regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage ‘Fiscale regelingen’ in de Miljoenennota. Voor een beschrijving van de regeling, de doelstelling, verwijzing naar de wettekst, verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en de ramingsgrond wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota ‘Toelichting op de fiscale regelingen’.

Tabel 29 Fiscale regelingen 2024-2026, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen artikel 14 (x € miljoen)
 

2024

2025

2026

IB/LB Korting op de bijtelling voor nulemissieauto's

261

226

204

MRB Korting voor nulemissievoertuigen

415

405

196

MRB Halftarief plug-in hybride auto’s

64

34

BPM Vrijstelling nulemissievoertuigen

71

7

Een ernstig verkeersgewonde is in Nederland na 2020 gedefinieerd als een slachtoffer dat als gevolg van een verkeersongeval opgenomen wordt in een ziekenhuis met een letselernst van MAIS3+ en daaraan niet binnen 30 dagen overlijdt. Ook internationaal en in de medische wereld wordt een dergelijke definitie aangehouden voor (verkeers)slachtoffers met ernstig letsel. In de oude definitie tot en met 2020 werden ook de «matig ernstig verkeersgewonden» meegenomen met een letselernst van MAIS2.

Licence