Base description which applies to whole site

2.1 Artikel 11 Integraal Waterbeleid

Algemene doelstelling

Zorgen dat Nederland duurzaam samenleeft met water, nu en in de toekomst.

Samenvatting budgettaire gevolgen van beleid

In onderstaande tabel is een samenvatting opgenomen van de totale verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van dit artikel. De onderverdeling naar de financiële instrumenten is opgenomen in de totaal tabel van de budgettaire gevolgen van beleid.

Tabel 5 Samenvatting budgettaire gevolgen van beleid artikel 11 (bedragen x € 1.000)
 

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

Verplichtingen

188.327

52.311

73.721

44.092

55.091

57.665

45.111

        

Uitgaven

70.066

81.620

99.892

81.243

60.197

63.708

54.986

        

Uitgaven onderverdeeld per artikelonderdeel

       

1 Algemeen Waterbeleid

53.580

59.362

55.275

51.493

38.636

31.715

31.876

2 Waterveiligheid

1.745

1.638

3.167

3.167

3.291

3.308

3.308

3 Grote oppervlaktewateren

561

1.228

1.665

1.670

1.687

1.687

1.687

4 Waterkwaliteit

14.180

19.392

39.785

24.913

16.583

26.998

18.115

        

Ontvangsten

382

196

0

0

0

0

0

Rol en verantwoordelijkheid

In onderstaande tabel is een overzicht en toelichting opgenomen op de rol en verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bij Integraal Waterbeleid. Voor een nadere toelichting op de verschillende typologieën stimuleren, regisseren, financieren en (doen) uitvoeren wordt verwezen naar de leeswijzer.

Tabel 6 Rol en verantwoordelijkheden

Rol

Toelichting

Financieren

De minister is verantwoordelijk voor de subsidieverle-ning van projecten die bijdragen aan de doelstellingen van het integrale waterbeleid. Het betreft zowel inter-nationale projecten in het kader van de Water Action Agenda als nationale projecten in het kader van het Nationaal Groeifonds (NGF).

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving van het integrale waterbeleid, voor het Deltaprogram-ma en het toezicht op de uitvoering van de hieraan gerelateerde wet- en regelgeving. Ook is de Minister verantwoordelijk voor het verbeteren van de doeltref-fendheid en de doelmatigheid van de bestuurlijke or-ganisatie en het instrumentarium ten behoeve van het integraal waterbeleid. Daartoe wordt beleid ontwikkeld voor primaire waterkeringen,waterbeschikbaarheid, goede ecologische en chemische waterkwaliteit, een gebiedsaanpak voor grote en regionale wateren, het behoud en herstel van een gezonde en duurzame Noordzee, de bescherming van het mariene milieu in Caribisch Nederland en het bevorderen van innovatie en ontwik-keling van kennis. De Inspectie Leefomgeving en Transport houdt toezicht op de naleving. Specifieke verantwoordelijkheid van de Minister betreft ook het vaststellen van de door de waterschappen verschuldig-de vergoedingen voor het organiseren van water-schapsverkiezingen (Waterschapswet).

(doen) uitvoeren

De Minister is verantwoordelijk voor het waarborgen van de bescherming door primaire waterkeringen langs het kust- en IJsselmeergebied en rivieren volgens wettelijk niveau. Het uitvoeren van exploitatie, onderhoud en vernieuwing in het kader van waterveiligheid en waterkwaliteit. Het tegengaan van wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling. De hieraan gerelateerde projecten worden in het MIRT vastgelegd, de bijdragen zijn gerelateerd aan het Deltafonds. Daarnaast is de minister op internationaal gebied verantwoordelijk voor kennisuitwisseling op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, waterbeschikbaarheid en governance ter bevordering van de Nederlandse positie en verdienvermogen in het buitenland. De samenwerking is beschreven in de Nederlandse Inter-nationale Waterambitie (NIWA, Kamerstukken II 2018-2019, 32 605, nr. 204). Ook is de minister coördinerend verantwoordelijk voor de nationale inzet klimaatadaptatie en draagt bij aan het verhogen van de klimaatweerbaarheid in de wereld onder het klimaatakkoord. Tevens is de minister verantwoordelijk voor de bescherming van het mariene milieu, ook in de oceaan, en draagt vanuit die hoedanigheid ook bij aan sectorale mondiale dossiers.

Beleidsinformatie

Samenhang doelstelling en meetbare gegevens

Nederland is een delta, dìe kwetsbaar is voor overstromingen en de gevolgen van klimaatverandering. Met het Deltaprogramma wordt gewerkt aan het beschermen van Nederland nu en in de toekomst tegen overstromingen, wordt gezorgd voor voldoende zoetwater en wordt bijgedragen aan een klimaatbestendig en waterrobuuste inrichting van het land. Voor de uitvoering van dit programma wordt intensief samengewerkt met provincies, gemeenten, waterschappen en andere organisaties. Het Deltaprogramma kent drie thema's die zijn vertaald naar de volgende specifieke doelen:

  • 1. Nederland continu beschermen tegen overstromingen vanuit de zee, grote meren en grote rivieren.

  • 2. Voorzien in de juiste hoeveelheid water, van de juiste kwaliteit, op de juiste plaats.

  • 3. Nederland klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zodat de gevolgen van klimaatverandering goed kunnen worden opvangen.

Over de uitvoering van het deltaprogramma wordt gerapporteerd op de begroting van het Deltafonds.

Deze specifieke doelstellingen leveren een bijdrage aan het bereiken van de algemene doelstelling. De samenhang tussen de doelstellingen en de meetbare gegevens is onderstaand weergegeven. Onder de meetbare gegevens zijn de indicatoren, kengetallen en relevante beleidsinformatie opgenomen die verbonden zijn met de doelstellingen.

Tabel 7 Doelenboom artikel 11

Algemene doelstelling

Zorgen dat Nederland duurzaam samenleeft met water, nu en in de toekomst.

Specifieke doelstelling 1

Specifieke doelstelling 2

Specifieke doelstelling 3

Nederland continu beschermen tegen overstromingen vanuit de zee, grote meren en grote rivieren.

Voorzien in de juiste hoeveelheid water, van goede kwaliteit, op de juiste plaats.

Nederland klimaatbestendig en waterrobuust inrichten en (inter)nationale (klimaat)doelen behalen.

Subdoelstellingen

Subdoelstellingen

Subdoelstellingen

1. Iedereen in Nederland die achter een primaire waterkering woont, heeft uiterlijk in 2050 ten minste het basisbeschermingsniveau.

1. Nederland is in 2050 weerbaar tegen zoetwatertekorten door de uitvoering van de maatregelen uit het Deltaplan Zoetwater.

1. Nederland is in 2050 klimaatbestendig, weerbaar tegen de gevolgen van droogte, wateroverlast en hitte door de uitvoering van afspraken die in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie worden gemaakt.

2. Totaal economisch risico in 2050 op het afgesproken politiek aanvaarde economische schade niveau.

2. Het realiseren en behouden van chemisch schoon en ecologisch gezond oppervlaktewater en grondwater.

2. De 33 structurerende keuzes water en bodem sturend zijn door de decentrale overheden uiterlijk in 2030 bestuurlijk of juridisch verankerd.

Meetbare gegevens

Meetbare gegevens

Meetbare gegevens

1. Ontwikkeling basisbeschermings niveau voor overstromingen.

1. Veerkrachtig en evenwichtig zoetwatersysteem

1. Monitoring en evaluatie Nationale Klimaatadaptatiestrategie (NAS) en Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA)

2. Afname economisch risico als gevolg van overstromingen.

2. Ecologische en chemische waterkwaliteit

2. Borgingskalender water en bodem sturend

SPECIFIEKE DOELSTELLING 1: Nederland continu beschermen tegen overstromingen vanuit de zee, grote meren en grote rivieren.

Nederland is kwetsbaar voor overstromingen. Een derde van Nederland ligt onder de zeespiegel en er stromen grote rivieren dwars door het land. Zonder primaire waterkeringen zou ongeveer 55% van ons land regelmatig onder water staan. In dat gebied wonen circa 9 miljoen mensen en wordt zo’n 70% van ons bruto nationaal product verdiend. Door klimaatverandering stijgt de zeespiegel en krijgen we vaker te maken met grotere rivierafvoeren. Werken aan de bescherming tegen overstroming blijft daarom noodzakelijk. De ambitie is om te zorgen dat Nederland de best beschermde delta ter wereld blijft.

Subdoelstelling 1: Iedereen in Nederland die achter een primaire waterkering woont, heeft uiterlijk in 2050 ten minste het basisbeschermingsniveau.

Met het deltaprogramma waterveiligheid wordt gewerkt aan het verhogen van het basisbeschermingsniveau van inwoners van Nederland. Dit betreft het niveau van 1 op 100.000 per jaar. Dat wil zeggen dat de kans voor een individu te overlijden als gevolg een overstroming niet groter mag zijn dan 0,001% per jaar. Daarmee is ook de kans op grote groepen slachtoffers en grote economische schade zeer klein. Dit wordt gerealiseerd door het versterken van de dijken, waterkeringen, kustsuppleties en rivierverruiming. Het Deltaplan Waterveiligheid beschrijft de voortgang, programmering, planning en fasering van de projecten voor waterveiligheid. De projecten vallen onder verschillende uitvoeringsprogramma’s. Op de begroting van het Deltafonds wordt gerapporteerd over de concrete voortgang op de uitvoering van het versterken van de dijken en kustsuppletie en het onderhoud voor de veiligheid van waterkeringen.

Meetbare gegevens subdoelstelling 1: Ontwikkeling basisbeschermingsniveau voor overstromingen

Onderstaand figuur schetst de ontwikkeling in de verbetering van het basisbeschermingsniveau in relatieve waarde (% t.o.v. het referentiejaar). Ten opzichte van het referentiejaar wordt de ontwikkeling in het halen van de doelen van het waterveiligheidsbeleid in de tijd uitgezet.

Figuur 3 ontwikkeling in het halen van het basisbeschermingsniveau t.o.v. de referentiesituatie door afname van de overstromingskans door dijkversterking in het HWBP

Het percentage 2024 is het percentage per 1 januari 2025

Bron: RWS, 2025. De referentiesituatie zoals bepaald t.b.v. de tussentijdse wijziging NPW1 in 2014.

Toelichting

De keringen voldoen nog niet allemaal aan de nieuwe norm. Er is berekend hoe groot het economisch risico is en hoeveel mensen wonen in een gebied waar het basisbeschermingsniveau nog niet wordt gehaald op het moment dat het nieuwe beleid (2014) is vastgelegd. Dit wordt de referentiesituatie genoemd en de waarden zijn op 100% gesteld. Ten opzichte van deze referentie wordt de ontwikkeling in de tijd uitgezet. Doordat keringen versterkt gaan worden, zal het aantal mensen waarvoor het basisbeschermingsniveau nog niet is gehaald en het economisch risico de komende 30 jaar afnemen tot het niveau dat volgens het beleid in 2050 bereikt moet zijn.

Subdoelstelling 2: Totaal economisch risico in 2050 op het afgesproken politiek aanvaarde economische schade niveau

Bovenop het basisbeschermingsniveau wordt extra bescherming geboden op plaatsen waar kans is op grote groepen dodelijke slachtoffers, en/of substantiële economische schade; en/of ernstige schade door uitval van vitale en kwetsbare infrastructuur van nationaal belang.

Meetbare gegevens subdoelstelling 2: Afname economische risico als gevolg van overstromingen

Onderstaand figuur schetst de ontwikkeling van het economische risico als gevolg van een overstroming in relatieve waarde (% t.o.v. het referentiejaar).

Figuur 4 Ontwikkeling in het 2024 van het economisch risico t.o.v. de referentiesituatie

Het percentage 2024 is het percentage per 1 januari 2025

Bron: RWS, 2025. De referentiesituatie zoals bepaald t.b.v. de tussentijdse wijziging NPW1 in 2014.

Toelichting

Het (actuele) risico eind 2024 is gebaseerd op de gerealiseerde versterking tot 1 januari 2024 in het HWBP; tot dan is 48 km dijk versterkt. De afname van het risico tot en met 2029 is gebaseerd op de realisatieprognose van dijkversterkingen, zoals is opgenomen in het HWBP (244 km). Omdat er tot 1 januari 2025 nog maar een klein deel van de keringen in het HWBP is versterkt, is het economisch risico op 1 januari 2025 met 4% afgenomen t.o.v. de referentiesituatie. Op basis van de verwachte realisatie van versterkingen tot en met 2028 zal het economische risico op 1 januari 2030 met 22% zijn afgenomen t.o.v. de referentiesituatie. Het aantal mensen dat woont in een gebied waar het basisbeschermingsniveau nog niet is bereikt, is op 1 januari 2030 naar verwachting 14% lager t.o.v. de referentiesituatie.

In 2050 moeten alle keringen aan de nieuwe normen voldoen. Dan moet overal het basisbeschermingsniveau zijn gehaald en is het economisch risico afgenomen tot het aanvaard economisch risiconiveau. In de indicator wordt daarom ook het jaar 2050 geprojecteerd.

SPECIFIEKE DOELSTELLING 2: Voorzien in de juiste hoeveelheid water, van de juiste kwaliteit, op de juiste plaats.

De waterbeschikbaarheid komt voor alle functies van de economie (drinkwater, natuur, landbouw, industrie, scheepvaart) verder onder druk te staan (Deltascenario’s 2024). Dat wordt veroorzaakt door de combinatie van hogere temperaturen, drogere zomers, zeespiegelstijging, lagere rivierafvoeren, meer verzilting en een stijgende watervraag. Voor het tegengaan van bodemdaling en CO2 emissies in de laagveengebieden is niet altijd voldoende zoet water beschikbaar. Dat geldt ook voor het doorspoelen van het regionaal en hoofdwatersysteem om verzilting tegen te gaan (zie Kamerbrief over nieuwe inzichten zoetwaterbeschikbaarheid, 31 mei 2024). Door zeespiegelstijging neemt de doorspoelbehoefte met factoren toe (zie: Tussenbalans Kennisprogramma Zeespiegel Stijging). Dit betekent dat de waterbeschikbaarheid voor verschillende functies zonder extra maatregelen nog verder onder druk komt te staan. Dit vereist maatregelen zoals het in een duurzaam evenwicht brengen van vraag en aanbod door landinrichting en gebruik aan te passen aan waterbeschikbaarheid, minder en efficiënt water gebruiken, water vasthouden en verdeling optimaliseren en het accepteren van tekorten en schade.

De Minister van IenW is systeemverantwoordelijk voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) en gemeenten, waterschappen, provincies en rijk hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de uitvoering.

Subdoelstelling 1: Nederland is in 2050 weerbaar tegen zoetwatertekorten door de uitvoering van de maatregelen uit het Deltaplan Zoetwater.

Alle sectoren zijn in 2050 goed voorbereid op zoetwatertekorten om schade zo veel mogelijk te beperken. Nederland heeft dan een veerkrachtig en evenwichtig zoetwatersysteem waarbij wateraanbod en watervraag voor alle maatschappelijke functies zo lang mogelijk in evenwicht zijn. Deze doelstelling wordt nader geoperationaliseerd in het kader van de Herijking van het Deltaprogramma Zoetwater en vastgelegd in het Nationaal Waterprogramma 2028-2033.

Meetbare gegevens subdoelstelling 1: Veerkrachtig en evenwichtig zoetwatersysteem

Jaarlijks wordtde voortgangsrapportage Zoetwater uitgebracht, waarin inzicht in de voortgang van de uitvoering van de maatregelen van het Deltaplan Zoetwater. In het kader van de herijking van het Deltaprogramma Zoetwater wordt samen met de zoetwaterregio’s gewerkt aan het concretiseren van het huidige zoetwaterdoelen. De herijking is noodzakelijk omdat de huidige doelen minder lang houdbaar zijn dan gedacht. De nieuwe SMART geformuleerde doelen worden vastgelegd in het NWP 2028-2033. Het gaat daarbij om een nationaal waterbeschikbaarheidsdoel, een doel voor het Hoofdwatersysteem en om doelen voor de verschillende zoetwaterregio’s. De doelen worden gedifferentieerd naar regio en cruciale gebruiksfuncties en opgenomen in een van de volgende begrotingen:

a) met regionale differentiatie wordt transparantie geboden per regio en het Hoofdwatersysteem (HWS) over de verwachte kans op en mogelijke omvang van watertekorten, in het zomerhalfjaar nu en in 2050.

b) met een differentiatie naar functies/per type gebruiker waarbij een doel/ambitie wordt neergezet voor bescherming van de meest kritieke publieke/collectieve basisvoorzieningen (zoals het voorkomen klink en zetting van publieke infrastructuur, het voorkomen van onomkeerbare schade aan wettelijke beschermde natuur en het beschermen/verzekeren van drinkwaterbronnen) wordt aangegeven wat de rol en verantwoordelijkheid is die overheden nemen, en wat wordt verwacht  van gebruikers.

Subdoelstelling 2: Het realiseren en behouden van chemisch schoon en ecologisch gezond oppervlaktewater en grondwater.

Goede waterkwaliteit voor mens, dier en plant is van cruciaal belang voor de samenleving om alle diensten te kunnen leveren. Een goede waterkwaliteit bestaat uit 2 elementen: de ecologische en chemische waterkwaliteit. Als we zorgen voor een goede ecologische waterkwaliteit creëren we daarmee een goede leefomgeving voor planten en dieren (ecosysteem). Een leefomgeving met voldoende voedsel en beschutting. Ook mag het water geen afvalstoffen bevatten. Dit is de chemische waterkwaliteit. Het water uit onze rijkswateren (rivieren, meren en zeeën die het Rijk beheert) wordt namelijk ook gebruikt voor de productie van drinkwater, de landbouw, de natuur en recreatie.

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn die voorschrijft dat de waterkwaliteit in Nederland (en overige Europese lidstaten) aan de opgestelde eisen voor een goede toestand moet voldoen. De KRW is sinds eind 2000 van kracht en uiterlijk eind 2027 moet Nederland voldoen aan de eisen van de KRW voor zowel oppervlaktewater als grondwater. De KRW ondersteunt het Nederlandse waterkwaliteitsbeleid dat tot doel heeft schoon water voor mens en natuur. Zo wordt een bijdrage geleverd aan andere Europese doelen, zoals die van de Zwemwaterrichtlijn, Vogel- en Habitatrichtlijn en de Natuurherstelverordening. De Minister van IenW is systeemverantwoordelijk voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) en gemeenten, waterschappen, provincies en rijk hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de uitvoering. Daarnaast is de Minister van IenW bevoegd gezag is voor Natura2000-gebieden in de rijkswateren en derhalve daar verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit.

Meetbare gegevens subdoelstelling 2: Ecologische en chemische waterkwaliteit

Om de voortgang van de ecologische en chemische waterkwaliteit van de Kaderrichtlijn water in beeld te brengen maken we gebruik van het Kaderrichtlijn Water dashboard dat jaarlijks wordt geactualiseerd (onderstaande figuur laat de stand van zaken over 2023 zien).

Volgens het one out all out principe van de KRW voldoet op het niveau van waterlichamen vrijwel geen enkel waterlichaam aan alle indicatoren in zo’n waterlichaam. Wanneer we kijken naar alle 100,000 doelen in alle 745 Kaderrichtlijn Water lichamen zien we dat ongeveer 80% voldoet. Het grootste knelpunt om te voldoen aan de doelen van de Kaderrichtlijn Water ligt bij de biologische- en algemene fysische chemische waterkwaliteit.

Figuur 5 Biologische oordelen KRW waterlichamen Nederland

Bron: Informatiehuis Water (IHW)

Toelichting

Het figuur hierboven geeft de voortgang van de biologische waterkwaliteit van de Kaderrichtlijn water door de jaren heen weer. Omdat de gegevens per jaar sterk afhankelijk kunnen zijn van bijvoorbeeld de weersomstandigheden wordt er niet jaarlijks gerapporteerd. Biologische waterkwaliteit gaat over aantallen en soorten planten, algen, vissen, vogels en bacteriën, die in het water leven. De chemische waterkwaliteit is een randvoorwaarde voor de biologische en deze laatste geeft ook een goede indicatie van de chemische waterkwaliteit. Het grootste knelpunt om te voldoen aan alle doelen van de Kaderrichtlijn Water ligt bij de chemische waterkwaliteit en dan met namen bij nutriënten en bestrijdingsmiddelen.

SPECIFIEKE DOELSTELLING 3: Nederland klimaatbestendig en waterrobuust inrichten en (inter)nationale (klimaat)doelen behalen.

Nederland heeft te maken met meer extreem weer. Wateroverlast, droogte en hitte zullen vaker voorkomen (zie de KNMI-scenario’s). De door het PBL in beeld gebrachte klimaatrisico’s maken duidelijk dat we voort moeten maken met het klimaatadaptatiebeleid. De schade door extreem weer zal toenemen. Dit vereist dat we ruimte maken voor water, dat we bij ruimtelijke plannen rekening houden met de risico’s vanuit water en bodem en dat we bij de inrichting klimaatbestendig bouwen. Net als onze nationale water uitdagingen wordt ook de internationale wateropgave steeds urgenter. Landen krijgen steeds meer te maken met de gevolgen van klimaatverandering. Nederland heeft zich gecommitteerd aan de SDGs en het Parijsakkoord.

Subdoelstelling 1: Nederland is in 2050 klimaatbestendig, weerbaar tegen de gevolgen van droogte, wateroverlast en hitte door de uitvoering van afspraken die in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie worden gemaakt.

Vele partijen moeten een bijdrage leveren aan een klimaatbestendig Nederland. IenW is coördinerend voor klimaatadaptatie, daarom is IenW verantwoordelijk voor de nieuwe Nationale Adaptatie Strategie (NAS). Hierin komt het beleid van alle departementen samen. In het Nationale Uitvoeringsprogramma Klimaatadaptatie wordt per domein welke activiteiten worden ondernomen. Caribisch Nederland is onderdeel van de NAS.

In het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) worden afspraken gemaakt met de medeoverheden, gemeenten, waterschappen en provincies. Het DPRA werkt via de principes, weten, willen, werken. In dit kader worden stresstesten uitgevoerd, risicodialogen gevoerd en uitvoeringsprogramma’s opgesteld. De aanpak van wateroverlast vereist extra aandacht, daarom zijn er bovenregionale stresstesten uitgevoerd en wordt er gewerkt aan een deel deltabeslissing wateroverlast.

IenW werkt via deze principes aan het klimaatbestendig maken van de netwerken (hoofdwegennet, hoofdvaarwegennet, spoorwegen, hoofdwatersysteem. Voor een klimaatbestendig Nederland is vooral de ruimtelijke ordening relevant, en met name de woningbouw opgave. Daarom werkt IenW samen met VRO aan instrumenten om gemeenten en provincies richtlijnen te geven om vanuit het water en bodemsysteem de beste keus te maken voor nieuwe ontwikkelingen.

Meetbare gegevens subdoelstelling 1: Monitoring en evaluatie Nationale Klimaatadaptatiestrategie (NAS) en Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA)

DPRA monitort welke stappen van Deltaplan RA door de werkregio’s worden doorlopen in de 2e cyclus van stresstesten, dialogen en uitvoeringsprogramma’s. Aanvullend wordt vanaf 2025 gemonitord in welke mate werkregio’s of daarbinnen gemeenten stappen zetten in de concretisering van de eigen doelen. De voortgang wordt jaarlijks gerapporteerd in voortgangsrapportages voortgangsrapportages die bijlage zijn bij de Deltaprogramma rapporten die de Deltacommissaris aanbiedt aan het kabinet en die het kabinet vervolgens aanbiedt aan de Tweede Kamer.

Klimaatadaptatie is breed en er is geen eenvoudige parameter waarmee de voortgang op dit brede veld gemonitord kan worden. De werkgroep monitoring van het DPRA ontwikkelt regionale monitoring. In dit kader wordt gekeken naar landelijk te meten parameters zoals schaduw, boomkroonoppervlak en gevoelstemperatuur. Aan genoemde parameters wordt de komende jaren nog de monitoring van de mate van verharding/verstening van het grondoppervlak toegevoegd. Mogelijk kan op termijn ook meer worden gezegd over de ontwikkeling van bergingscapaciteit in stedelijk en landelijk gebied voor de opvang van regenwater. De regionale monitoring vraagt ook veel invulling door de decentrale overheden. Het PBL werkt aan landelijke monitoring. Daar kunnen genoemde landelijk te meten parameters ook gebruikt worden, naast het in beeld brengen van trends in de toename of afname dankzij maatregelen van klimaatrisico’s over de tijd gezien.

Het PBL werkt in het kader van de Nationale Klimaatadaptatiestrategie (NAS) aan een landelijke monitoringsystematiek.

Subdoelstelling 2: De 33 structurerende keuzes water en bodem sturend zijn door de decentrale overheden uiterlijk in 2030 bestuurlijk of juridisch verankerd.

De 33 structurerende keuzes water en bodem sturend zijn vastgelegd in de TK-brief november 2022. De realisatie van WBS-doelen vergt waarschijnlijk een combinatie van bestuurlijke en juridische instrumenten. De recent vastgestelde borgingskalender is daarvoor het vertrekpunt. Deze kalender biedt ruimte voor aanpassing op basis van de ervaringen van bevoegde gezagen en bestuurlijke partners, zoals de gemeenten, de waterschappen, provincies en Rijkswaterstaat. Bijvoorbeeld voor de samenhang met de andere grote landelijke opgaven. Gezien de complexiteit en de veelvoud van de opgaven is het belangrijk om prioritering van de opgaven gezamenlijk vast te stellen en ruimte laten voor herijking, bijvoorbeeld voor welke structurerende keuzes of maatregelen zich lenen voor een juridische doorwerking en welk bestuursorgaan dat het beste juridisch kan regelen. Het directeurenoverleg Water/Bodem/VRO functioneert als het platform om coördinatie vorm te geven en waar nodig richting te geven. De voortgang wordt tenminste jaarlijks in het bestuurlijk overleg besproken.

Meetbare gegevens subdoelstelling 2: Bestuurlijke verankering water en bodem sturend

De 33 structurerende keuzes water en bodem sturend zijn bestuurlijk of wettelijk verankerd. Jaarlijks wordt geteld binnen hoeveel gemeenten, provincies, waterschappen en rijksuitvoeringsdiensten dat het geval is, met 2025 als startjaar. De 33 structurerende keuzes zoals opgenomen in de Water Bodem Sturend (WBS) Kamerbrief van 25 november 2022 zijn uitgewerkt in een borgingskalender. Jaarlijks zal de Kamer worden door geïnformeerd door middel van een voortgangsrapportage.

Beleidsmatige ontwikkelingen

Onderstaand wordt ingegaan op relevante beleidsmatige ontwikkelingen op het beleidsterrein van integraal waterbeleid.

Beoordeling primaire keringen

Waterschappen en Rijkswaterstaat hebben eind 2022 in de eerste beoordelingsronde op basis van de actuele veiligheidsnormen hun beoordelingen afgerond. Op 8 november 2023 is daarvan een landelijk veiligheidsbeeld naar de kamer gestuurd, inclusief een beleidsmatige duiding en een globale kosteninschatting van de verwachte versterkingsopgave. Hieruit blijkt dat circa 62% van de keringen nog niet aan de norm voldoet. Bij de norm is uitgegaan van de situatie in 2050 en de norm is daarom toekomstgericht. In 2050 dienen de keringen aan de norm te voldoen.

In 2024 is een analyse uitgevoerd om te komen tot een scherper beeld van de versterkingsopgave. Daaruit volgt dat de verwachte resterende opgave tot 2050 ca 1.400 km bedraagt. Deze inschatting zal, indien er nieuwe inzichten ontstaan uit de tweede landelijke beoordelingsronde tot 2035 (LBO2), en naarmate projecten in het HWBP worden uitgewerkt, worden bijgesteld. Dit sluit aan bij een cyclisch systeem waarin nieuwe inzichten leiden tot een nauwkeuriger beeld van de opgaven.

Op basis van de in 2024 uitgevoerde evaluaties van de waterveiligheidsonderdelen van de Waterwet en de subsidieregeling HWBP wordt bovendien in het kader van de herijking van het HWBP met de HWBP-partners gezocht naar mogelijke verbeteringen in de aansturing en voortgang van het HWBP. Eind 2025 worden hierover bestuurlijke afspraken gemaakt.

Ruimte voor de Rivier 2.0

Het kabinet zet in op een rivierengebied dat klaar is voor de toekomst. Dit wordt uitgewerkt in het programma Ruimte voor de Rivier 2.0. Dit programma richt zich, in tegenstelling tot het eerdere programma Ruimte voor de Rivier, zowel op hoogwater als op laagwater. Hierbij gaat het om vijf rivierfuncties veilige waterafvoer, scheepvaart, zoetwatervoorziening, natuur en ecologische waterkwaliteit en ruimtelijke  economie.

De extremen van nu worden het normaal van de toekomst. Om te zorgen dat de nodige maatregelen op tijd worden uitgevoerd, zijn snel keuzes nodig. Dat geldt voor de ruimte die de rivier nodig heeft voor een veilige waterafvoer en andere functies, maar ook voor het herstel van de rivierbodem voor het verbeteren van de bevaarbaarheid en de zoetwaterverdeling. In 2025 worden besluiten voorbereid die in 2026 moeten worden genomen, met naast beleidskeuzes het type benodigde maatregelen voor de korte en waar mogelijk lange termijn gericht op herstel van rivierbodems en ruimte voor hoge rivierafvoeren.

Nationale zoetwaterstrategie

De strategie Klimaatbestendige Zoetwatervoorziening Hoofdwatersysteem is een nieuwe nationale zoetwaterstrategie voor het hoofdwatersysteem. Doelen zijn het water vast te houden, op de juiste plek terecht laten komen (daar waar het nodig is) en zoetwater besparen. De afgelopen jaren is gewerkt aan deze strategie, en de komende jaren wordt deze strategie steeds verder aangescherpt. Het Deltaprogramma maakt de zoetwaterdoelen voor de volgende periode (2028-2033) stapsgewijs concreter. Voor de nieuwe deltabeslissing van 2026 wordt de zoetwaterstrategie ook op een aantal punten herijkt. Het uiteindelijke doel is om Nederland weerbaar te maken tegen watertekort in 2050. Besluitvorming over de doelen, strategie en maatregelen voor zoetwaterbeschikbaarheid vindt plaats in het kader van het Nationaal Waterprogramma 2028-2033.

Kaderrichtlijn Water (KRW)

De doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) moeten per 22 december 2027 bereikt zijn. Met het KRW-impulsprogramma blijven overheden alles op alles zetten om dit te bereiken en om te zorgen dat Nederland niet op slot gezet wordt. Indien er nieuwe inhoudelijke inzichten zijn, zullen doelen daarop worden aangepast. Waar doelen niet bereikt zijn moet Nederland zich verantwoorden. Waar mogelijk binnen de randvoorwaarden van de KRW om daarmee juridische procedures te voorkomen. We stemmen met de Europese Commissie en andere lidstaten af hoe we flexibel en pragmatisch met de uitzonderingen die de KRW biedt kunnen omgaan. Dit wordt opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen 2028-2033, die eind 2026 ter inzage worden gelegd. IenW neemt hierbij de regie, zodat samen met waterschappen en provincies in 2027 een stevig verhaal kan worden neergezet. Nadere toelichting over de KRW kan gevonden worden op de begroting van het Deltafonds artikel 7.

Rijkswaterstaat (RWS) speelt als uitvoeringsorganisatie en beheerder van de rijkswateren een belangrijke rol bij de verbetering van de ecologische en chemische waterkwaliteit. Rijkswaterstaat is namens de minister van Infrastructuur en Waterstaat verantwoordelijk voor de rijkswateren en geeft invulling aan deze verantwoordelijkheid via het Verbeterprogramma Waterkwaliteit Rijkswateren. Voor de gehele looptijd voert RWS in totaal 567 KRW-maatregelen uit. Hiermee zorgt RWS voor een meer natuurlijke inrichting van rivieren, meren en overgangs- en kustwateren. De KRW-maatregelen zijn onderverdeeld in zestien typen, waaronder (neven)geulen en strangen, natuurvriendelijke oevers, wetlands, vispassages, sanering, onderzoek en beheer. In de jaarrapportages wordt de voortgang van het Verbeterprogramma in beeld gebracht.

Nationaal Water Programma

In 2025 is IenW gestart met het ontwikkelen van het Nationaal Water Programma (NWP) 2028-2033 als opvolger van het huidige NWP 2022-2027. Het NWP is een verplicht programma onder de Omgevingswet met een looptijd van 6 jaar. Het Programma zal aangeven hoe om te gaan met de opgaven in het waterdomein. Het bevat het nationale waterbeleid en de uitvoering in de Rijkswateren.

Caribisch Nederland

Voor de zeeën van Caribisch Nederland wordt tot 2030 een monitoringsprogramma voor de waterkwaliteit ontwikkeld en geïmplementeerd, zoals het meten van de zeewaterkwaliteit inclusief zwerfafval, in de zeeën rondom de eilanden van Caribisch Nederland. Er worden op basis hiervan indicatoren en beleidsdoelstellingen ontwikkeld, waardoor over de toestand van het mariene milieu gerapporteerd kan worden.

Nationaal Groeifonds

In het kader van het Nationaal Groeifonds zijn twee projecten in uitvoering, te weten UPPWATER (voormalig Groeiplan Watertechnologie) en NL2120. Het UPPWATER programma draagt bij aan de ontwikkeling van innovatieve technologieën om enerzijds de kwaliteit en beschikbaarheid van (drink)water te waarborgen en anderzijds de nieuwe technologieën (inter)nationaal te vermarkten. Voor dit project is het beschikbaar budget € 135,0 miljoen. NL2120, het groene verdienvermogen van Nederland, richt zich op natuurlijke oplossingen (nature based solutions) voor vraagstukken op het gebied van landgebruik en bodem- en waterbeheer. Voor NL2120 is het beschikbaar budget € 110,0 miljoen, waarvan € 40,0 miljoen voorwaardelijk. De projecten lopen tot 2034.

Internationale samenwerking

IenW geeft invulling aan de mondiale afspraken op het gebied van mondiale waterzekerheid, waterveiligheid en klimaatadaptatie, de Nederlandse Internationale Waterambitie (NIWA) en de Internationale Klimaatstrategie (IKS). IenW zet in op  het brengen van Nederlandse kennis en kunde en het halen van relevante kennis uit het buitenland, waarbij duurzame oplossingen centraal staan. Water is een belangrijke factor voor klimaatadaptatie. IenW zet gericht middelen in om wereldwijd de waterveiligheid, waterzekerheid en klimaatweerbaarheid te verbeteren, Nederland als center of excellence te positioneren en  het verdienvermogen van de Nederlandse watersector te vergroten. Denk daarbij aan het versnellen en vergroten van  beleidsbeïnvloeding in diverse internationale gremia en door bilaterale samenwerking via instrumenten samen met de Nederlandse water- en klimaatadaptatiesector.

Ten aanzien van het oceanenbeleid wordt gewerkt aan het zo spoedig mogelijk aanvaarden en inplementeren van de Overeenkomst in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, inzake het behoud en het duurzame gebruik van de mariene biologische diversiteit van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht (Biological Diversity of areas Beyond National Jurisdiction, BBNJ), alsook aan de voorbereiding van de eerste Conferentie van de Partijen.

In dezelfde context, coördineert IenW een samenhangend Noordzee beleid, nationaal en internationaal, inclusief bijbehorende stakeholderparticipatie met heldere governance arrangementen die sectorale en gefragmenteerde silo’s helpen doorbreken en gebaseerd zijn op het voorzorgsbeginsel en best beschikbare kennis. Een voorbeeld is het door Nederland en Frankrijk geinitieerde Greater North Sea Basin Initiative.

Programma Noordzee

IenW coördineert de implementatie en herziening van het Programma Noordzee 2022-2027 en de voorbereiding van het Programma Noordzee 2028-2033. Hierin stelt het Rijk de kaders voor ruimtelijk gebruik van de Noordzee in relatie tot de toestand van het mariene ecosysteem en voor het beleid gericht op het verbeteren van de milieutoestand. Sinds voorjaar 2025 wordt gewerkt aan het nieuwe programma Noordzee 2028-2033. De scope en ambitie daarvan wordt eind 2025 aan de Kamer gecommuniceerd. In het (herziene) Programma Noordzee worden onder andere windenergiegebieden voor de periode na 2031 aangewezen en worden scheepvaartmaatregelen voorbereid. Ook wordt binnen het Greater North Sea Basin Initiative (GNSBI) met negen Noordzeelanden en de Europese Commissie gewerkt aan versterkte en internationale samenwerking op maritieme ruimtelijke planning binnen het Noordzeebassin voor het realiseren van nationale en gedeelde doelen.

Staat van de Noordzee

De Staat van de Noordzee wordt beoordeeld aan de hand van de indicatoren van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie in een 6-jarige cyclus en die van de noordoost Atlantische Oceaan via OSPAR. In de kaderrichtlijn mariene strategie (KRMS) worden een gemeenschappelijke aanpak en doelstellingen van de Europese Unie (EU) vastgesteld om het mariene milieu te beschermen en in stand te houden en de verslechtering ervan te voorkomen in het licht van de belasting en invloed van schadelijke menselijke activiteiten, terwijl het duurzame gebruik ervan mogelijk wordt gemaakt door middel van een ecosysteemgerichte aanpak.

Water en bodem

Eind 2024 is door het kabinet duiding gegeven aan de in het regeerprogramma opgenomen tekst over rekening houden met water en bodem. Het vorige kabinet hanteerde de term Water en Bodem Sturend. Dit beleid is uitgewerkt in 33 structurerende keuzes die gezamenlijk de gehele breedte van het water- en bodembeleid betreffen. Keuzes die borgen dat we ook in de toekomst kunnen beschikken over voldoende schoon en gezond water en een vitale bodem voor onder meer landbouw, woningbouw en natuur. De focus daarbij ligt op wat wél kan en moet, gebaseerd op de kennis die we hebben van ons water- en bodemsysteem in een veranderend klimaat, waarbij gezocht wordt naar oplossingen die de verschillende belangen verenigen, door zoveel mogelijk multifunctioneel ruimtegebruik en creatieve oplossingen. Uitgangspunt daarom nu «rekening houden met» water en bodem. Op deze wijze sturend worden publieke kosten voor risicomitigatie en schadelijke neveneffecten zoveel mogelijk voorkomen en niet afgewenteld. De maatregelen uit de Kamerbrief zullen voornamelijk worden gerealiseerd binnen bestaande en nog te ontwikkelen rijksprogramma’s en trajecten zoals de Nota Ruimte, de Woontop, het Deltaprogramma, de KRW-maatregelen, het Programma Bodem, Ondergrond en Grondwater en het Nationaal Water Programma.

Tabel 8 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 11 (bedragen x € 1.000)
  

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

Art.

Verplichtingen

188.327

52.311

73.721

44.092

55.091

57.665

45.111

         
 

Uitgaven

70.066

81.620

99.892

81.243

60.197

63.708

54.986

         

11.1

Algemeen waterbeleid

53.580

59.362

55.275

51.493

38.636

31.715

31.876

 

Opdrachten

9.228

14.723

15.304

16.125

5.667

5.853

10.333

 

Partners voor Water (HGIS)

5.617

8.825

9.840

10.188

0

0

0

 

Overige HGIS opdrachten

826

679

0

0

0

0

0

 

Regie Innovatie

656

911

1.080

1.093

1.070

996

996

 

Overige opdrachten

2.129

4.308

4.384

4.844

4.597

4.857

9.337

 

Subsidies (regelingen)

21.910

21.383

15.817

14.208

11.223

9.379

5.212

 

Incidentele subsidie WKB

0

520

1.105

1.105

1.090

600

0

 

Overige HGIS subsidies

7.030

4.900

2.000

2.000

0

0

0

 

Partners voor Water 5 (HGIS)

5.615

6.010

1.417

1.029

4.600

4.730

4.730

 

NGF NL2120

8.195

8.842

10.664

9.443

5.402

3.918

350

 

Overige subsidies

1.070

1.111

631

631

131

131

132

 

Bijdrage aan agentschappen

17.362

18.131

17.234

17.199

16.848

16.331

16.331

 

Bijdrage aan agentschap RWS

16.561

17.217

16.607

16.585

16.384

15.867

15.867

 

Bijdrage aan agentschap KNMI

801

914

627

614

464

464

464

 

Bijdrage aan medeoverheden

2.980

4.725

6.170

3.211

4.898

152

0

 

NGF NL2120

2.891

4.687

6.170

3.211

4.648

152

0

 

Overige bijdragen

89

38

0

0

250

0

0

 

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

2.100

400

750

750

0

0

0

 

Overige bijdragen

2.100

400

750

750

0

0

0

11.2

Waterveiligheid

1.745

1.638

3.167

3.167

3.291

3.308

3.308

 

Opdrachten

1.745

1.638

3.167

3.167

3.291

3.308

3.308

 

Waterveiligheid

1.565

1.548

3.067

3.067

3.191

3.208

3.208

 

Overige opdrachten

180

90

100

100

100

100

100

11.3

Grote oppervlaktewateren

561

1.228

1.665

1.670

1.687

1.687

1.687

 

Opdrachten

561

1.228

1.665

1.670

1.687

1.687

1.687

 

RWS Zuid-Westelijke Delta

437

762

1.350

1.350

1.350

1.350

1.350

 

Overige opdrachten

124

466

315

320

337

337

337

11.4

Waterkwaliteit

14.180

19.392

39.785

24.913

16.583

26.998

18.115

 

Opdrachten

5.407

6.488

6.708

6.100

5.863

6.160

5.891

 

Waarvan RWS (BOA)

3.251

0

0

0

0

0

0

 

Noordzee en oceanen

1.488

2.078

2.010

1.338

1.232

1.249

1.063

 

WKK opdrachten

48

0

0

0

0

0

0

 

Overige opdrachten

620

4.410

4.698

4.762

4.631

4.911

4.828

 

Subsidies (regelingen)

6.817

11.048

31.215

16.913

8.929

19.047

10.350

 

NGF UPPWater

5.683

8.836

29.280

15.403

8.850

19.047

10.350

 

Overige subsidies

1.134

2.212

1.935

1.510

79

0

0

 

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

1.956

1.856

1.862

1.900

1.791

1.791

1.874

 

Overige bijdragen

1.956

1.856

1.862

1.900

1.791

1.791

1.874

         
 

Ontvangsten

382

196

0

0

0

0

0

         

Toelichting op de financiële instrumenten

Onderstaand is per artikelonderdeel, zoals opgenomen in de budgettaire tabel, voor het jaar 2026, een toelichting gegeven waarvoor de financiële instrumenten worden ingezet en wie de middelen ontvangt.

1. Algemeen Waterbeleid (€ 55,3 miljoen)

De volgende financiële instrumenten worden ingezet:

Opdrachten (€ 15,3 miljoen).

  • Partners for Water HGIS (€ 9,8 miljoen). Dit betreft de uitvoeringskosten en de inzet RVO voor het 5e uitvoeringsprogramma Partners voor Water, waarin kennis en expertise op de thema's waterveiligheid en waterzekerheid beschikbaar wordt gesteld aan ondernemingen, onderzoeksorganisaties en non gouvermentele overheidsorganisaties (NGO). PvW draagt hiermee bij aan de realisatie van specifieke doelstelling 3.

  • Regie Innovatie (€ 1,1 miljoen). Dit betreffen de middelen voor diverse opdrachten en onderzoek voor kennis- en innovatie op het gebied van waterbeleid, zoals ondersteuning van het topteam, human capital en duurzaamheid. Deze opdrachten dragen bij aan meerdere specifieke doelstellingen.

  • Overige opdrachten (€ 4,4 miljoen). Dit betreffen middelen voor opdrachten op het gebied van waterbeleid, waaronder o.a. klimaatadaptatie, zowel beleidsmatig als uitvoering (RWS). Deze middelen worden breed ingezet ten behoeve van de drie gefomuleerde specifieke doelen.

Subsidies (€ 15,8 miljoen).

  • Incidentele subsidie WKB (€ 1,1 miljoen) en Overige subsidies (€ 0,6 miljoen). Dit betreffen de middelen ten behoeve van de subsidies voor Klimaatadaptatie, KAWI en omgeving waddengebieden. Deze subsidies dragen respectievelijk bij aan de realisatie van specifieke doelstelling 3 en 2.

  • Overige HGIS-subsidies (€ 2,0 miljoen). Blue Deal (€ 2,0 miljoen) is een (internationaal) subsidieprogramma van de 21 waterschappen samen met de ministeries van Buitenlandse Zaken en IenW met als doel 20 miljoen mensen wereldwijd toegang geven tot voldoende, schoon en veilig water. Daarnaast is in 2024 een maatwerkfonds opgezet met het International Panel for Delta's and Costal Areas (IPDC), het samenwerkingsverband tussen (ei)landen en kennisinstellingen om klimaatadaptatie in de wereld te stimuleren (€ 2 miljoen). Deze subsidies dragen bij aan de realisatie van specifieke doelstelling 3.

  • Partners voor Water (HGIS) (€ 1,4 miljoen). Partners voor Water is een subsidieprogramma waarvan het doel is om waterveiligheid en waterzekerheid te stimuleren in een delta, deltastad of stroomgebied in het buitenland. Deze subsidie draagt bij aan de realisatie van specifieke doelstelling 3.

  • NGF NL2120 (€ 10,7 miljoen). In 2024 is vanuit het Nationaal Groeifonds (NGF) het programma NL2120 tot en met 2029 ondersteund met in totaal € 70 miljoen, waarvan € 7,1 miljoen in 2026. Deze subsidie draagt bij aan de realisatie van specifieke doelstelling 3.

Bijdragen aan agentschappen (€ 17,2 miljoen).

  • Bijdrage aan agentschap RWS (€ 16,6 miljoen). Dit heeft betrekking op de jaarlijkse opdracht aan RWS voor de uitvoering van beleidsmaatregelen op het gebied van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en waterkwaliteit. Deze middelen worden breed ingezet ten behoeve van de drie gefomuleerde specifieke doelen.

  • Bijdrage aan agentschap KNMI (€ 0,6 miljoen). Dit betreft de bijdrage aan het KNMI, waaraan diverse onderzoeken en analyses worden gevraagd die betrekking hebben op kennisontwikkeling ten behoeve van windklimaat en afvoerstatistiek rivieren, (versnelde) zeespiegelstijging en voor klimaatadaptatie. Deze middelen worden breed ingezet ten behoeve van de drie gefomuleerde specifieke doelen.

Bijdragen aan medeoverheden (€ 6,2 miljoen).

  • NGF NL2120 (€ 6,2 miljoen). Voor het jaar 2026 is een bedrag van € 6,2 miljoen opgenomen voor projecten ter uitvoering van het Nationaal Groeifonds programma NL2120. Het betreft specifieke uitkeringen aan de Gemeenten Dordrecht en Rotterdam en de provincie Friesland. Deze middelen dragen bij aan de realisatie van specifieke doelstelling 3.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties (€ 0,8 miljoen).

  • Overige bijdragen (€ 0,8 miljoen). Dit betreft de bijdrage aan de OESO voor de Global Commission for Economics of Water. Deze middelen worden breed ingezet ten behoeve van de drie geformuleerde specifieke doelstellingen.

2. Waterveiligheid (€ 3,2 miljoen)

Het volgende financiële instrument wordt ingezet:

Opdrachten (€ 3,2 miljoen).

  • Waterveiligheid (€ 3,1 miljoen). De opdrachtverlening op het gebied van waterveiligheid heeft grotendeels betrekking op de opdracht voor beleidsondersteuning en advies aan RWS op het gebied van waterveiligheid (€ 2,5 miljoen). Daarnaast worden diverse opdrachten verstrekt om de Europese Richtlijn overstromingsrisico’s (ROR) te implementeren in de vier (internationale) stroomgebieden Rijn, Maas, Eems en Schelde (€ 0,5 miljoen). Deze middelen dragen bij aan de realisatie van specifieke doelstelling 1.

  • Overige opdrachten (€ 0,1 miljoen). Tevens worden opdrachten verstrekt ter ondersteuning van de waterkeringbeheerders, ontwikkeling van kennis en modellen ten aanzien van waterveiligheid in de kust- en riviergebieden, onder andere als gevolg van de klimatologische veranderingen (€ 0,1 miljoen). Deze middelen dragen bij aan de realisatie van specifieke doelstelling 3.

3. Grote oppervlaktewateren (€ 1,7 miljoen)

Het volgende financiële instrument wordt ingezet:

Opdrachten (€ 1,7 miljoen).

  • RWS Zuid-Westelijke Delta (€ 1,4 miljoen). De opdrachtverlening op het gebied van de grote oppervlaktewateren heeft grotendeels betrekking op de opdracht voor beleidsondersteuning en advies aan RWS op het gebied van de Wadden en de Zuid-Westelijke Delta (€ 1,5 miljoen). Deze middelen dragen bij aan de realisatie van specifieke doelstelling 2.

  • Overige opdrachten (€ 0,3 miljoen) Daarnaast zijn middelen gereserveerd voor de Agenda voor het Waddengebied 2050. Deze middelen dragen bij aan de realisatie van specifieke doelstelling 2.

4. Waterkwaliteit (€ 39,8 miljoen)

De volgende financiële instrumenten worden ingezet:

Opdrachten (€ 6,7 miljoen).

  • Noordzee en oceanen (€ 2,0 miljoen). Er worden opdrachten verleend t.b.v. de uitvoering van het Noordzeeakkoord, het Programma Noordzee (2022-2027) en diverse andere opdrachten. Deze middelen dragen bij aan de realisatie van specifieke doelstelling 2.

  • Overige opdrachten (€ 4,7 miljoen). Onder overige opdrachten valt ook de beleidsondersteuning vanuit RWS (BOA) (€ 4,0 miljoen). De opdrachtverlening op het gebied van waterkwaliteit heeft grotendeels betrekking op de opdracht voor beleidsondersteuning en advies aan RWS op het gebied de Kaderrichtlijn Water, emissieregistratie (water), monitoring van gewasbescherming en nutriënten en het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer. Daarnaast pleegt RWS inzet op dossiers van het mariene milieu (zoals KRM, Caribische Zee, OSPAR en London Protocol). Tevens ondersteunt RWS in EU-comités en -raden en op internationale dossiers als de stroomgebieden van Maas, Rijn, Schelde en Eems. Deze middelen dragen bij aan de realisatie van specifieke doelstelling 2.

Subsidies (€ 31,2 miljoen).

  • NGF UPPWater (€ 29,3 miljoen). De subsidieverlening heeft met name betrekking op de in 2024 verleende subsidie vanuit het Nationaal Groeifonds, waarmee vanaf 2024 het Groeiprogramma Water Technologie voor 10 jaar wordt ondersteund met in totaal € 135 miljoen. Deze middelen dragen bij aan de realisatie van specifieke doelstelling 2.

  • Overige subsidies (€ 1,9 miljoen). Onder de overige subsidies valt een onderzoek voor het Kaderrichtlijn Water en Ecologie geraamd. Deze middelen dragen bij aan de realisatie van specifieke doelstelling 2.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties (€ 1,9 miljoen).

  • Overige bijdragen (€ 1,9 miljoen). In het kader van de Nederlandse Internationale Waterambitie van het kabinet zet Nederland ook in 2025 de ondersteuning van internationale organisaties voort. Het gaat daarbij onder meer om twee internationale UNESCO-watercentra, het Sendai raamwerk van de UN-office for disaster risk reduction (UNISDR), de UN Economic Commission for Europe (UNECE) voor grensoverschrijdend waterbeheer, de Wereldbank, Water Global Practice en de OESO inzake waterbeheer. Tevens zijn er bijdragen aan OSPAR en JPI Oceans. Deze middelen dragen bij aan de realisatie van specifieke doelstelling 2.

Wettelijke grondslag subsidieverlening

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht geldt dat in het algemeen subsidie wordt verleend op grond van een wettelijk voorschrift. Uit de Algemene wet bestuursrecht volgt dat één van de uitzonderingen hierop subsidies vormen waarvan zowel de subsidieontvanger als het maximale bedrag in de begroting worden vermeld.

In de tabel budgettaire gevolgen van beleid bij dit beleidsartikel zijn dergelijke subsidieverplichtingen voor het jaar 2026 opgenomen. In bijlage 3 (Subsidieoverzicht) van deze begroting zijn de wettelijke grondslagen hiervoor opgenomen zoals bedoeld in artikel 4.23, derde lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht.

Geschatte budgetflexibiliteit

In onderstaande tabel is van het totaal van de geraamde programma uitgaven inzicht gegeven in het geschatte aandeel juridisch verplicht, bestuurlijk gebonden, beleidsmatig gereserveerd en nog niet ingevuld/vrij te besteden. In lijn met de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften is voor de juridisch verplichte uitgaven op het niveau van een Financieel Instrument als geheel van het totale artikel een kwalitatieve toelichting opgenomen.

Tabel 9 Geschatte budgetflexibiliteit artikel 11
 

2026

juridisch verplicht

82%

bestuurlijk gebonden

6%

beleidsmatig gereserveerd

13%

nog niet ingevuld/vrij te besteden

0%

Toelichting

Van de totale in 2026 beschikbare programma uitgaven (€ 99,9 miljoen) is 82% juridisch verplicht. Per financieel instrument wordt dit onderstaand toegelicht.

  • 1. Opdrachten. Het beschikbare budget in 2026 is voor 45% juridisch verplicht. Dit heeft betrekking op de betaling van verplichtingen die tot en met 2025 zijn aangegaan met een kaseffect in 2026 voor met name opdrachten in internationaal kader, waaronder Partners voor Water en Water as Leverage. Daarnaast worden (jaarlijks) opdrachten verstrekt met het oog op wettelijke taken vanuit de Waterwet, zoals het werken met de nieuwe normering, regie op de kennisontwikkeling waterveiligheid, werkzaamheden ten behoeve van de Lange Termijn Ambitie Rivieren (onderzoek naar maatregelen voor Rijn, IJssel en Maas), de EU-richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR) en advisering over de waterkeringen en kust. Verder heeft een deel betrekking op de betaling van de lopende verplichtingen die aangegaan zijn tot en met 2024, waaronder de gebiedsagenda Wadden 2050, Eems-Dollard 2050.

  • 2. Subsidies. Het subsidiebudget in 2026 is voor 96% juridisch verplicht. Dit betreft o.a. het subsidieprogramma HGIS Partners voor Water 5 en de subsidies voor Blue Deal, het Omgevingsberaad Waddengebied (OBW), International Panel for Deltas and Coastal Areas, Dutch Wavemakers, het Nationaal Waterplan en Free Flow. De gereseveerde bedragen vanuit het Nationaal Groeifonds voor de projecten NL2120 en het GPWT zijn in 2024 toegezegd aan de deelnemende partijen en is daarmee voor 100% juridisch verplicht. Voor het volledige subsidieoverzicht wordt verwezen naar bijlage 5 in deze begroting.

  • 3. Bijdragen aan agentschappen. De uitgaven voor de agentschapsbijdragen RWS en KNMI zijn volledig juridisch verplicht en hebben een structureel karakter. De bijdrage aan RWS heeft betrekking op beleidsondersteuning en advies (BOA), waarvoor de opdracht in december wordt verstrekt. RWS reserveert capaciteit voor het uitvoeren van studies of het leveren van bijdragen daaraan, adviezen met betrekking tot beleidsnota’s en de uitvoerbaarheid van beleid. De bijdrage aan het KNMI wordt ingezet voor diverse onderzoeken en analyses die betrekking hebben op kennisontwikkeling.

  • 4. Bijdragen aan medeoverheden. De bijdrage aan medeoverheden betreft het programma NL2120, een project uit het NGF, waarin ook een bijdrage vanuit twee gemeenten en één provincie is voorzien. Deze bijdrage is in 2024 beschikt via specifieke uitkeringen en zijn daarmee 100% juridisch verplicht.

  • 5. Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties. Het beschikbare budget in 2026 is voor 31% juridisch verplicht. Dit heeft betrekking op de structurele contributies voor de internationale riviercommissies en de Oslo en Parijs-commissie (OSPAR), die in internationale verdragen zijn opgericht. Daarnaast wordt bijgedragen aan de High Level Panel on Water (HLPW), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), the Economic Commission for Europe van de United Nations (UN/ECE), de Deltacoalitie Water en Diplomatie en aan de Verenigde Naties (VN), die onder andere het gevolg zijn van een tweetal Memoranda of Understanding, die als bestuurlijk gebonden worden aangemerkt.

Extracomptabele verwijzingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde uitgaven, vinden vanuit andere begrotingen van IenW (het Mobiliteitsfonds en het Deltafonds) uitgaven plaats die betrekking hebben op dit beleidsterrein. In onderstaande tabellen zijn deze extracomptabele verwijzingen opgenomen.

Tabel 10 Extracomptabele verwijzingen naar Deltafonds (x € 1.000)
 

2026

2027

2028

2029

2030

Totale uitgaven op artikel 1 Investeren in waterveiligheid

605.492

702.212

635.780

476.603

630.411

Totale uitgaven op artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening

58.406

57.566

46.081

2.731

14

Totale uitgaven op artikel 3 Beheer, onderhoud en vernieuwing

487.372

472.855

513.297

520.010

457.457

Totale uitgaven op artikel 4 Experimenteren cf. art. III Deltawet

90.242

86.572

61.311

61.525

61.060

Totale uitgaven op artikel 05 Netwerkgebonden kosten en overige uitgaven

421.663

446.095

496.591

482.054

558.703

Totale uitgaven op artikel 7 Investeren in waterkwaliteit

253.564

471.915

184.034

212.151

108.162

Extracomptabel overzicht Rijksbijdrage Noordzeeakkoord

In het extracomptabel overzicht Rijksbijdrage Noordzeeakkoord zijn de middelen die door het Rijk beschikbaar zijn gesteld tot en met 2030 ten aanzien van het Noordzeeakkoord weergegeven.

Tabel 11 Extracomptabel overzicht Rijksbijdrage Noordzeeakkoord
 

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

Visserij: innovatie LVVN (€ 10 miljoen excl. bijdrage uit EMFAF)

921

0

1.222

792

1.189

1.189

1.189

1189

1.189

1.189

Onderzoek, monitoring en natuurherstel, IenW (€ 24,7 miljoen excl. bijdrage uit EMFAF)

294

933

2.859

1.619

3.737

3.749

3.714

3.518

2.698

1.944

Onderzoek, monitoring en natuurherstel: WOZEP, KGG (€ 21 miljoen)

0

0

0

4.250

4.500

3.000

3.500

3.000

2.000

750

Versterking toezicht NVWA, LVVN (€ 14 miljoen)

0

673

673

1.350

1.500

1.500

1.500

1.500

1.500

3.804

Veilige doorvaart windparken, IenW (€ 13,7 miljoen)

0

0

0

0

1524

0

1.020

1.020

1.020

9.1401

Totaal: € 83,87 miljoen t/m 2030  (excl. bijdrage uit EMFAF)

1.215

1.606

4.754

8.011

12.450

9.438

10.923

10.227

8.407

16.827

1

Het bedrag in 2030 voor Veilige doorvaart windparken is inclusief de reservering voor 2031 - 2038

Fiscale Regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, is er een fiscale regeling die betrekking heeft op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regeling en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regeling vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage ‘Fiscale regelingen’ in de Miljoenennota. Voor een beschrijving van de regeling, de doelstelling, verwijzing naar de wettekst, verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en de ramingsgrond wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota ‘Toelichting op de fiscale regelingen’.

Tabel 12 Fiscale regelingen 2024-2026, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen artikel 11 (x € miljoen)
 

2024

2025

2026

Vrijstelling leidingwaterbelasting voor grootgebruikers

115

116

54

Licence