Base description which applies to whole site

2. Zorg en sport dicht bij de burger

De Tweede Kamer is in oktober 2011 geïnformeerd over de noodzaak om zorg en ondersteuning in de buurt te versterken en dicht bij de burger te organiseren (TK 32 620, nr. 27). Het kabinet beschouwt zorg in de buurt als een topprioriteit. De toename van het aantal chronisch zieken, in combinatie met een krimpende arbeidsmarkt en stijgende kosten, maakt een andere inrichting van zorg en ondersteuning noodzakelijk. Voor deze kabinetsperiode is dan ook een flink aantal beleidsdoelstellingen geformuleerd op dit terrein. In 2011 is een begin gemaakt om deze doelstellingen te verwezenlijken. Afgelopen jaar zijn in dit kader onder andere acties ondernomen voor de versterking van de nulde en eerste lijn, het gezondheidsbeleid en preventie, sport, decentralisatie van begeleiding en jeugdzorg.

Versterking nulde en eerste lijn

In 2011 is begonnen om in kaart te brengen welke juridische, organisatorische en verzekeringstechnische belemmeringen bestaan en welke maatregelen nodig zijn om meer zorg en ondersteuning in de buurt te realiseren. Het idee is dat wanneer eenvoudige zorg (die op dit moment in de duurdere ziekenhuizen plaatsvindt) voortaan dicht bij de patiënt wordt geleverd, de zorg beter en goedkoper kan worden. Dit omdat niet langer medisch specialisten deze zorg leveren, maar de huisarts, de wijkverpleegkundige of de praktijkondersteuner, voor wie andere tarieven gelden. Daartoe moeten bestaande (financiële) schotten tussen stelsels worden aangepast als die adequate zorgverlening (onder andere de inzet van wijkverpleegkundigen) in de weg staan. In de zomer van 2012 zal het kabinet op basis van deze inventarisatie een samenhangend werkplan voor de in te voeren maatregelen presenteren.

Voorzieningen moeten ook op lokaal niveau goed zijn georganiseerd. In 2011 is daartoe een begin gemaakt. Het Erasmus MC is een programma gestart om, in het kader van de vermindering van perinatale sterfte, de verbinding te versterken tussen preventieve activiteiten van de gemeenten en de curatieve zorg. Tevens is er compensatie beschikbaar gesteld voor eerstelijnscentra in grootschalige nieuwbouwwijken vanwege de aanloopproblemen van deze centra. Verder ziet de Inspectie voor de Gezondheidszorg er sinds het voorjaar van 2011 op toe dat de huisartsen bij spoedgevallen binnen dertig seconden bereikbaar zijn. Is dat niet het geval dan volgen er sancties.

Gezondheidsbeleid

In mei 2011 is de landelijke nota gezondheidsbeleid «Gezondheid dichtbij» uitgekomen (TK 32 793, nr. 1 en 2). Het kabinet houdt de speerpunten overgewicht, diabetes, depressie, roken en schadelijk alcoholgebruik vast, maar legt daarbij het accent op bewegen. Bewegen is goed voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid en is verbonden met de andere speerpunten. Hiermee wordt ook de verbinding gelegd tussen het gezondheidsbeleid en de ambitie Vitaal Nederland als onderdeel van het Olympisch Plan 2028. De kabinetsvisie bestaat uit drie thema’s: vertrouwen in de gezondheidsbescherming, zorg en sport dichtbij in de buurt en gezonde keuzes gemakkelijker toegankelijk maakt. Belangrijke instrumenten hierbij zijn heldere wet- en regelgeving, betrouwbare en toegankelijke kennis en informatie, herkenbare en toegankelijke zorgvoorzieningen in de buurt of digitaal bereikbaar en het aangaan van publiek private samenwerking (PPS) om de gezonde keuzes aantrekkelijk en toegankelijk te maken.

Om invulling te geven aan de nota gezondheidsbeleid is onder andere de Wet publieke gezondheid, aangescherpt om krachtiger te kunnen optreden bij crises. Ook is de samenwerking en afstemming met het bedrijfsleven versterkt. Het Handvest gezonder voedingsaanbod op scholen is in december 2011 getekend. Om het drankgebruik van in het bijzonder jongeren terug te dringen, alcoholgerelateerde verstoring van de openbare orde te voorkomen en de administratieve lasten te verlichten, is gewerkt aan het wijzigingsvoorstel van de Drank- en Horecawet. Jongeren onder de 16 jaar worden door de wetswijziging strafbaar wanneer zij in het bezit van alcohol zijn op voor het publiek toegankelijke plaatsen. Het voorstel ligt bij de Eerste Kamer. In mei 2011 verscheen in samenwerking met ministerie van Veiligheid & Justitie ook de brief over het Drugsbeleid (24 077, nr. 259) met daarin aandacht voor preventie en vroegsignalering van problematisch middelengebruik. Vanaf 30 augustus 2011 wordt de overtreding van het rookverbod in de horeca zwaarder bestraft en zijn boetes verdubbeld.

Sport

Sporten en bewegen is de basis van een gezonde en actieve leefstijl. Iedere Nederlander moet kunnen sporten en bewegen in de buurt. Het kabinet heeft in zijn beleidsbrief Sport (TK 30 234, nr. 37) drie prioriteiten benoemd: sport en bewegen in de buurt, werken aan een veiliger sportklimaat en uitblinken in sport. Het programma Sport en bewegen in de buurt is in 2011 verder uitgewerkt (TK 30 234, nr. 54). Vooruitlopend daarop zijn afgelopen jaar pilotprojecten gefinancierd voor vraaggericht sport- en beweegaanbod en het stimuleren van particuliere initiatieven in de buurt. Tevens is extra ingezet op de sportparticipatie in het speciaal onderwijs en is een begin gemaakt met sportloketten bij revalidatiecentra, waarbij ook aandacht is voor het herkennen van talenten. Met de 70 miljoen euro die is vrijgemaakt om meer mensen aan het sporten te krijgen, kan ook het aantal buurtsportcoaches worden verdrievoudigd; van 1 000 naar 2 900 vanaf 2012.

NOC*NSF is, in samenwerking met de sportbonden, in 2011 begonnen met de uitvoering van het actieplan Naar een veiliger sportklimaat. Daarmee is invulling gegeven aan het kabinetsbeleid op dit terrein (TK 30 234, nr. 36 en nr. 55). Bij Uitblinken in sport zijn extra middelen ingezet voor de Centra voor Topsport en Onderwijs (CTO’s) gericht op het verbeteren van de aansluiting met het onderwijs en op het verbeteren van de sportmedische begeleiding. Tevens is per 1 juli 2011 het leeftijdsgedifferentieerd stipendium voor topsporters ingevoerd.

Indicator
 

2003

2007

Streefwaarde 2011

1. Percentage van de Nederlandse bevolking dat minimaal twaalf keer per jaar aan sport doet

60%

65%

65%

Bron

Het Aanvullend Voorzieningengebruik Onderzoek, dat eens in de vier jaar door het Sociaal en Cultureel Planbureau wordt uitgevoerd. Het eerstvolgende onderzoek heeft betrekking op 2011.

Deze indicator geeft aan hoe sportief de Nederlandse samenleving is.

Indicator
 

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Streefwaarde 2012

1. Percentage van de Nederlandse bevolking (vanaf 18 jaar) dat voldoet aan de beweegnorm.

60%

63%

68%

64%

68%

68%

66%

70%

2. Percentage jeugdigen (4 t/m 17 jaar) dat voldoet aan de beweegnorm.

45%

47%

46%

50%

50%

3. Percentage van de Nederlandse bevolking (vanaf 18 jaar) dat inactief is.

8,2%

5,8%

5,3%

5,2%

6,1%

5,5%

5,0%

5,0%

Bron

De gegevens maken onderdeel uit van het standaardonderzoek Ongevallen en Bewegen in Nederland (OBiN), uitgevoerd door onder meer TNO.

Deze indicatoren geven aan hoeveel Nederlanders voldoende bewegen voor hun gezondheid. Dit geeft een indicatie van de behaalde gezondheidswinst door sport.

Als beweegnorm wordt de zogenaamde «combinorm» gehanteerd. Men voldoet aan die norm als men voldoet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) en/of de Fitnorm. De NNBG vereist minimaal 30 minuten matig intensief bewegen op minstens 5 dagen per week. Voor de jeugd tot 18 jaar is dit 60 minuten op zeven dagen per week. De Fitnorm vereist minimaal 20 minuten intensief bewegen (sport of fitness) op minstens 3 dagen per week.

Decentralisatie van AWBZ naar Wmo

Dit kabinet zet in op de decentralisatie van verschillende zorgvormen. Hierdoor kunnen gemeenten meer samenhang in de ondersteuning aanbrengen. Daarbij wordt enerzijds gestreefd naar samenhang tussen de verschillende gemeentelijke domeinen (wonen, werken, sporten, welzijn, thuiszorg en ondersteuning) en anderzijds naar samenhang tussen zorg en ondersteuning en inzet van vrijwilligers voor de inwoners die dat nodig hebben. Het kabinet heeft er voor gekozen extramurale begeleiding, die nu nog onderdeel uit maakt van de AWBZ, voor nieuwe cliënten per 1 januari 2013 en vanaf 2014 voor iedereen over te hevelen naar gemeenten en onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) te brengen. Ook de functie kortdurend verblijf en de inloopfunctie worden uit de AWBZ gedecentraliseerd. Om dit goed te regelen moet de Wmo worden aangepast; onder andere door uitbreiding van de compensatieplicht die gemeenten verplicht ondersteuning te bieden aan burgers die beperking ondervinden bij deelname aan de samenleving. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wmo is in december 2011 aangeboden aan de Tweede Kamer. In 2011 zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met gemeenten over de randvoorwaarden waaronder begeleiding en kortdurend verblijf kan worden overgeheveld. In 2011 is een TransitieBureau (met medewerkers van de VNG en het ministerie van VWS) opgericht om gemeenten en aanbieders te ondersteunen bij de verandering en betrokken cliënten tijdig en goed te informeren over de aanpassingen. In 2011 zijn in verband met deze overgang 32 bijeenkomsten gehouden waarbij gemeenten en zorgaanbieders kennis konden maken en met elkaar de mogelijkheden konden verkennen voor het bieden van ondersteuning (TK 30 597, nr. 206).

Kengetal
 

2008

2009

2010

1. Percentage Wmo-cliënten dat aangeeft dat de Wmo ondersteuning bijdraagt aan het zelfstandig wonen en meedoen in de samenleving

91%

2. Percentage Wmo-cliënten dat aangeeft dat de Wmo ondersteuning bijdraagt aan het langer zelfstandig blijven

81%

73%

3. Percentage Wmo-cliënten dat aangeeft dat de Wmo ondersteuning bijdraagt aan meedoen in de samenleving

74%

66%

Bron

1. Rapportage tevredenheidsonderzoeken cliënten Wmo SGBO 2008 juni 2008.

2 en 3. Rapportages tevredenheidsonderzoek cliënten Wmo SGBO/BMC 2009 definitief en «Wmo voorzieningen in beeld», resultaten tevredenheidsonderzoek en benchmark Wmo 2011.

De vraag of de ondersteuning van de Wmo bijdraagt aan het zelfstandig kunnen blijven wonen en/of meedoen aan de maatschappij is met ingang van 2009 gesplitst in twee aparte vragen.

Decentralisatie Jeugdzorg

Het kabinet wil een eenvoudiger stelsel van zorg en ondersteuning voor jeugd, waarin kinderen, ouders en andere opvoeders in elke gemeente gemakkelijker terechtkunnen met vragen over opgroeien en opvoeden. Zo worden zij eerder en sneller op maat geholpen, als het niet op eigen kracht lukt. Een stelsel dat kinderen stimuleert en ondersteunt om mee te doen en een bijdrage te leveren aan de samenleving. In lijn met het regeer- en gedoogakkoord moet er ook één financieringsysteem komen voor het stelsel van de jeugdzorg.

Om de gefaseerde overheveling van taken naar de gemeente mogelijk te maken, zijn afspraken gemaakt tussen Rijk, VNG en IPO in de Bestuurlijke Afspraken 2011–2015. Daarbij zijn voorwaarden gesteld aan bovenlokale uitvoering van de jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringstaken, kwaliteitscriteria voor gemeenten en uitvoerende instellingen, toezicht en financiering. Tevens zijn afspraken gemaakt over de verantwoordelijkheid van gemeenten voor de JeugdzorgPlus (gesloten jeugdzorg), geestelijke gezondheidszorg voor jongeren (jeugd-ggz), zorg voor jeugd met een licht verstandelijke handicap, de jeugdbescherming en de jeugdreclassering. In 2011 is gestart met het ontwikkelen van kwaliteitseisen voor instellingen die jeugdbescherming en jeugdreclassering gaan aanbieden aan gemeenten in het nieuwe stelsel jeugd. Uiterlijk 2015 moet de decentralisatie van alle onderdelen van de jeugdzorg een feit zijn. De komende jaren worden gebruikt om de decentralisatie voor te bereiden (TK 31 839, nr. 142).

Met de vorming van de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) is de basis gelegd voor het laagdrempelig en in de nabije omgeving aanbieden van opvoedingsondersteuning voor ouders met opgroeiende kinderen. Eind 2011 hadden nagenoeg alle gemeenten een CJG. Om nieuwe taken op het terrein van de zorg voor jeugd goed te kunnen uitvoeren, is het van belang dat gemeenten samenwerken. Veel gemeenten zijn in 2011 bij de (door)ontwikkeling van hun CJG begonnen voor te sorteren op de nieuwe taken in het kader van de stelselherziening zorg voor jeugd.

Licence