Base description which applies to whole site

4.3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector

A: Algemene doelstelling

Optimaal financieel resultaat bij de realisatie van publieke doelen bij investeren in en verwerven, afstoten en beheren van de financiële en materiële activa van de staat.

B: Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën stimuleert en regisseert een verantwoorde en doelmatige besteding van overheidsmiddelen. Bedrijfseconomische expertise wordt ingezet bij staatsdeelnemingen, politiek belangrijke investeringsprojecten en transacties van de rijksoverheid en publiek- private investeringen in Nederland.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor:

  • een optimaal financieel resultaat bij het beheren, aangaan en afstoten van staatsdeelnemingen met inachtneming van de betrokken publieke belangen;

  • het toetsen en adviseren op bedrijfseconomische doelmatigheid bij het realiseren van grote publieke investeringsprojecten van politiek belang die in samenwerking met de markt worden verwezenlijkt, zodat vakdepartementen in staat worden gesteld hun projecten binnen budget, op tijd en met de gewenste kwaliteit te realiseren. Voorbeelden van deze projecten zijn Design-Build-Finance-Maintain-(Operate) [DBFM(O)] projecten, bedrijfsvoerings- en duurzaamheidsprojecten, en projecten waarbij exclusieve rechten in de markt worden gezet;

  • het overkoepelende DBFM(O) beleid en de regie van het «systeem» dat ervoor moet zorgen dat DBFM(O) in Nederland structureel goed verankerd is en toegepast wordt;

  • het beheren en afwikkelen van de tijdelijke overheidsinvesteringen in de gesteunde financiële instellingen;

  • het beheren van de Illiquid Asset Back-up Facility binnen de contractvoorwaarden;

  • zwaarwegende en/of principiële beslissingen (o.a. exitstrategie en beloningsbeleid) van, alsmede het houden van toezicht op NL Financial Investments (NLFI, de stichting die de aandelen in ABN Amro, ASR Nederland, SNS REAAL en Propertize (voorheen SNS Property Finance) beheert).

De Minister van Financiën heeft een aantal instrumenten tot zijn beschikking, die ingezet kunnen worden voor de invulling van zijn verantwoordelijkheid:

  • bevoegdheden die de Minister van Financiën heeft op basis van de Comptabiliteitswet en als aandeelhouder op basis van Boek 2 Burgerlijk Wetboek en de statuten van de onderneming;

  • de gedragsregels uit de Corporate Governance Code;

  • bedrijfseconomische, juridische en corporate governance-expertise en kennis en kunde op het gebied van projectfinanciering en risicomanagement;

  • structureel en incidenteel overleg met bestuurders en commissarissen van de staatsdeelnemingen;

  • overleg met betrokken vakdepartementen over de mate waarin en de wijze waarop de relevante publieke belangen worden geborgd;

  • besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996, in het bijzonder artikel 6: huur-, huurkoop- en lease-overeenkomsten, zoals DBFM(O) en andere langjarige complexe projecten, mogen pas worden gesloten na overeenstemming met de Minister van Financiën;

  • PPS-code: de beheercode voor goede bedrijfsvoering binnen de rijksoverheid gericht op een doelmatige en rechtmatige inzet van het instrument van publiek-private samenwerking bij de realisatie en de exploitatie van (met name meerjarige) investeringsprojecten;

  • wet Stichting Administratiekantoor beheer financiële instellingen (NLFI).

Bovenstaande instrumenten zijn verschillend van aard. De bevoegdheden die voortvloeien uit het Burgerlijk Wetboek en Comptabiliteitswet vormen de basis van de (formele) zeggenschap. De overige instrumenten hebben een meer informeel karakter, zijn richtinggevend (zoals de Corporate Governance Code) of dienen als randvoorwaarde om invulling te kunnen geven aan de beleidsdoelstelling (zoals de beschikbaarheid over en/of toegang tot de benodigde kennis).

De Minister beoogt jaarlijks de effecten van zijn aandeelhouderschap in de reguliere staatsdeelnemingen te meten. Om deze effecten te kunnen meten waren in de begroting vier meetbare indicatoren/streefwaarden opgenomen. In onderstaande tabel zijn de realisaties van de afgelopen vijf jaren inzichtelijk gemaakt, waarbij de realisatie van 2014 is afgezet tegen de streefwaarde, zoals deze in de begroting 2014 was opgenomen:

Realisatie meetbare gegevens

kengetal1

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Streefwaarde 2014

Realisatie 2014

1.

% deelnemingen dat de Corporate Governance Code «comply or explain» toepast.

94%

88%

100%

100%

100%

100%

2.

% van deelnemingen dat minimaal een C-rating heeft conform de richtlijnen van het Global Reporting Initiative (GRI).

n.v.t.

88%

100%

100%

100%

100%

3.

% van deelnemingen met dividend pay-out ratio 2 van ten minste 40%.

n.v.t.

47%

33%

46% (n=13)

90%

39% (n=13)

4.

% van deelnemingen dat minimaal de rendementsnorm haalt.

n.v.t.

47%

40%

46% (n=13)

80%

54% (n=13)

Bron: Jaarverslagen en statuten van de ondernemingen uit de huidige portefeuille staatsdeelnemingen waarvan het beheer is belegd bij het Ministerie van Financiën (exclusief verworven financiële deelnemingen naar aanleiding van de kredietcrisis)

1

Thales en KLM worden gezien de beperkte invloed van de Staat als aandeelhouder bij alle indicatoren buiten beschouwing gelaten.

2

Niet voor alle staatsdeelnemingen geldt een uitbetaling van dividend middels een vooraf vastgesteld dividend pay-out ratio. De ratio wordt berekend over deelnemingen waar de Staat als aandeelhouder invloed op heeft.

De meetbare indicatoren beogen zowel het publieke karakter van de deelnemingen te weerspiegelen als de bedrijfseconomische principes die gehanteerd worden bij het uitoefenen van het aandeelhouderschap. Ten behoeve van de realisatiecijfers over 2014 wordt gekeken naar de realisaties die samenhangen met het verslagjaar/boekjaar 2013 van de staatsdeelnemingen. Er kan immers niet op 2014 worden teruggeblikt zonder de officiële jaarrekeningen en jaarverslagen over 2014. Het merendeel van de door de aandeelhouder vastgestelde jaarrekeningen wordt pas verwacht, nadat het jaarverslag 2014 is opgesteld.

Bij twee indicatoren wordt de streefwaarde niet gehaald. Het minimum rendement op eigen vermogen dat als streefwaarde is opgenomen wordt niet door de beoogde 80% van de staatsdeelnemingen gerealiseerd, maar door 54% van de staatsdeelnemingen. Dit heeft twee oorzaken. Ten eerste heeft een aantal staatsdeelnemingen een grote investeringsagenda, waarbij de kosten voor de baten uitgaan en rendementen daarom pas later worden gerealiseerd. Ten tweede is er in sommige gevallen vanwege ongunstige marktomstandigheden sprake van tegenvallende bedrijfsresultaten. Als streefwaarde gold in het begrotingsjaar nog een portefeuillebrede norm van 8%. De portefeuille staatsdeelnemingen bestaat echter uit een verscheidenheid aan ondernemingen, ieder met hun eigen activiteiten en eigen karakteristieken. Daarvoor is één rendementsnorm te willekeurig. Daarom is in de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2013 het voornemen aangekondigd om voor iedere staatsdeelneming een specifieke rendementsnorm vast te stellen, die op de langere termijn voor het individuele bedrijf realiseerbaar moet zijn. Momenteel worden deze normrendementen in overleg met de ondernemingen vastgesteld. In de begroting voor 2015 is dan ook als streefwaarde opgenomen het aantal staatsdeelnemingen dat zijn eigen, individuele rendementsnorm behaalt. Waar het normrendement nog niet is vastgesteld, wordt de portefeuillebrede norm van 8% gehanteerd.

Slechts 39% van de deelnemingen heeft een pay-out ratio van tenminste 40% weten te realiseren, terwijl de doelstelling 90% was. Ook hier is een aantal oorzaken voor aan te wijzen. Ten eerste zorgt regulering er bij bepaalde deelnemingen voor dat deze ondernemingen tijdelijk meer winst moeten reserveren, waardoor de pay-out ratio dus lager wordt (zie bijvoorbeeld de solvabiliteitseisen bij financiële instellingen). Ten tweede reserveren sommige deelnemingen een groter gedeelte van de winst om grote investeringen te kunnen financieren. Doorgaans vertaalt het reserveren van winst ten behoeve van investeringen zich in hogere winst en daarmee hogere dividenden in de toekomst.

De overige indicatoren werden wel behaald.

Om te meten in hoeverre publieke investeringsprojecten doelmatig worden gerealiseerd, is het aantal goed uitgevoerde Public Private Comparators (PPC) als indicator in de begroting opgenomen. Een PPC is een instrument om de voor- en nadelen van verschillende uitvoeringsvarianten van een project financieel inzichtelijk te maken en biedt de basis voor de besluitvorming over de DBFM(O)-variant van een project. In de PPS-code Rijksoverheid 2008 8 is vastgelegd dat voor alle voorgenomen investeringen in Rijksgebouwen (nieuwbouw of renovatie) boven € 25 mln. en Rijksinfrastructuur boven de € 60 mln. PPC’s worden uitgevoerd. Er is een drietal indicatoren/streefwaarden opgenomen om te meten in hoeverre publieke investeringsprojecten doelmatig worden gerealiseerd. In onderstaande tabel is de realisatie van 2014 afgezet tegen de streefwaarde, zoals deze in de begroting 2014 was opgenomen:

Realisatie meetbare gegevens

Prestatie-indicator

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Streefwaarde 2014

Realisatie 2014

1.

Percentage van projecten binnen het Rijk (infrastructuur, Rijkshuisvesting, Defensie) waar een PPC voor is uitgevoerd zoals afspraken voorschrijven.

100%

100%

100%

100%

2.

Percentage PPC’s met meerwaarde voor DBFM(O) waarvoor «comply-or-explain» is toegepast.

100%

100%

100%

100%

3.

Aantal PPC’s met meerwaarde voor DBFM(O) waarvoor gekozen is voor DBFM(O).

67%

100%

90%

100%

Bron: Vakdepartementen. Vakdepartementen geven aan als ze een PPC hebben uitgevoerd en wat de uitkomst is. Op basis van deze informatie komt de tabel tot stand. De voortgang en prestaties op het gebied van DBFM(O) worden uitvoeriger beschreven in de tweejaarlijkse DBFM(O) voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer.

De gegevens uit de tabel zijn afkomstig van de vakdepartementen die periodiek rapporteren over ontwikkelingen op het gebied van DBFMO aan Financiën in het kader van haar toezichthoudende rol. Ingeval vakdepartementen voornemens zijn om af te wijken van het beleid voor PPC’s of van de uitkomst van een PPC dan geldt de afspraak dat zij dit voorafgaand ter goedkeuring dienen voor te leggen aan Financiën.

De verantwoordelijkheid voor de beslissing om volgens DBFM(O) aan te besteden ligt bij de vakdepartementen. Bij gebouwgebonden DBFMO ligt de verantwoordelijkheid tevens bij de cliënten van de Rijksgebouwendienst. De vakdepartementen dragen de primaire verantwoordelijkheid voor het welslagen van de projecten en dus voor het behalen van doelstellingen van bedrijfseconomische efficiëntie en doelmatigheid.

C: Beleidsconclusies

Deelnemingen

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor het aandeelhouderschap van het overgrote deel van de staatsdeelnemingen.

Nota deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2013

In oktober 2013 heeft de Minister van Financiën zijn nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2013 gepresenteerd. 9

De nieuw geformuleerde missie van de staat als aandeelhouder in de nota is: het verantwoord beheer van het in staatsdeelnemingen geïnvesteerde maatschappelijk kapitaal. Daarvoor zal de staat als aandeelhouder:

  • Bijdragen aan de borging van publieke belangen;

  • Stuurt hij op behoud van de financiële waarde die staatsdeelnemingen vertegenwoordigen;

  • Levert hij een bijdrage aan goed ondernemingsbestuur.

Strategie

In 2014 heeft de staat als aandeelhouder met verschillende deelnemingen overleg gevoerd over de toekomstige strategie.

De medeaandeelhouders in Urenco, het Verenigd Koninkrijk en de Duitse bedrijven Eon en RWE hebben aangekondigd de verkoop van hun belang te willen onderzoeken. Deze ontwikkelingen dwongen Nederland tot reflectie op de gevolgen van een eventuele verkoop van de aandelen door de andere aandeelhouders op de borging van de publieke belangen en de toegevoegde waarde van het Nederlandse minderheidsaandeelhouderschap in deze situatie. Het kabinet kondigde in 2013 aan te overwegen de aandelen die de Staat der Nederlanden indirect houdt in URENCO Ltd. te vervreemden mits de publieke belangen inzake non-proliferatie, veiligheid en leveringszekerheid kunnen worden geborgd. Daarom is er door het kabinet een traject gestart om deze publieke belangen middels een adequaat instrumentarium te borgen. In 2013 is Nederland met het Verenigd Koninkrijk en Duitsland in gesprek gegaan over de borging van de publieke belangen indien dat niet meer via een meerderheidsaandeelhouderschap van overheden zou geschieden. Deze gesprekken zijn voortgezet in 2014 en zullen ook in 2015 door lopen.

In het regeerakkoord is opgenomen dat het kabinet voornemens is Holland Casino te verkopen, mits aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan. In 2013 is een begin gemaakt met de uitwerking van een visie op ordening van de casinomarkt. Dit is afgerond in 2014 en heeft geleid tot een wetsvoorstel modernisering speelcasinoregime van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat momenteel ter consultatie voorligt.

Wanneer de Kamer akkoord is met de ordening van de casinomarkt kan de staat met Holland Casino een verkooptraject ingaan.

Gezien de financiële situatie van de onderneming heeft Holland Casino geen winst afgedragen in 2014. Holland Casino voert een omvangrijke herstructurering door om zo een financieel solide basis te creëren om zelfstandig in een gemoderniseerde kansspelmarkt te opereren. De eerste resultaten van deze herstructurering zijn inmiddels zichtbaar: de omzet stijgt en de kosten zijn fors teruggebracht. Ten aanzien van de staatsloterij (SENS) is gesproken over de teruglopende omzetten en de mogelijkheid om de online kansspelmarkt te betreden. Staatssecretaris Teeven heeft de Kamer in juli daarnaast geïnformeerd dat onderzoek wordt gedaan naar een nadere samenwerking tussen de Staatsloterij en Lotto. Hierover lopen gesprekken, die ook in 2015 zullen door lopen.

In 2014 is door het kabinet onderzocht of de mogelijkheid moet worden geopend om via kruislingse participatie strategische samenwerking aan te gaan met netwerkbedrijven in andere EU-landen. Hierover is in februari 2014 een brief naar de Kamer gestuurd, met daarin het voornemen om de mogelijkheid te openen voor beide bedrijven om via kruislingse aandelenparticipatie strategische samenwerkingsverbanden aan te gaan met buitenlandse netbeheerders die op grond van Europese regels gecertificeerd zijn. Na debat met de Kamer heeft het kabinet besloten dit onderwerp mee te nemen in de herziening van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet (STROOM). Dit wetsvoorstel zal naar verwachting in het voorjaar van 2015 worden ingediend bij de Tweede Kamer.

Statuten

Zoals in de Nota Deelnemingenbeleid is aangekondigd, is het Ministerie van Financiën in 2014 met staatsdeelnemingen in gesprek gegaan over het doorvoeren van de aangescherpte standaardstatuten bij de staatsdeelnemingen. De aanscherping van de standaardstatuten zit onder andere in de herijking van de goedkeuringsdrempels voor investeringen door de betreffende staatsdeelneming. Door te kijken naar de waarde van de investeringen als gedaan in het verleden, de toekomstige investeringsagenda, alsmede door middel van een portefeuillebrede vergelijking is bekeken wat de nieuwe goedkeuringsdrempels dienen te zijn. Andere wijzigingen zitten met name op het gebied van de tijdige ontvangst van informatie en de mogelijkheid voor de aandeelhouder om met belangrijke onderwerpen, zoals de strategie van de onderneming, mee te praten. Naar verwachting zullen de standaardstatuten in 2015 doorgevoerd worden.

Investeringen en vermogenspositie

Op het gebied van investeringen zijn er in 2014 elf formele investeringen goedgekeurd en is bij vijf informele investeringen meegekeken. Het merendeel van de investeringen betrof investeringen van Tennet. Daarnaast heeft NS in 2014 de aanschaf van nieuwe Sprinters in gang gezet. NS koopt in totaal 180 nieuwe Sprinters bij de treinfabrikanten CAF en Stadler. Ook is het aanschaftraject van de Intercity nieuwe generatie van start gegaan. NS gaat een traject in waarbij geselecteerde leveranciers met biedingen gaan komen om de nieuwe Intercity te mogen produceren.

In 2014 is het belang van de staat in NV ALTMAA N.V. (Aangewezen Luchtvaartterrein Maastricht-Aachen Airport) afgewikkeld en daarnaast is de afwikkeling van Twinning Holding B.V. voltooid. Bij ALTMAA is het aan de staat toekomende resterende saldo van liquide middelen overgeboekt á € 0,8 mln. Bij Twinning was er sprake van een resterend saldo van € 3,3 mln.

Beloningsbeleid

In de Nota Deelnemingenbeleid is aangekondigd dat het huidige beoordelingskader voor beloningsbeleid van staatsdeelnemingen op twee punten wordt aangescherpt. Allereerst worden de variabele beloningen van de bestuurders voortaan gemaximeerd op 20%. Daarnaast wordt het beloningsbeleid van de staatsdeelnemingen in lijn gebracht met de nieuwe standaarden op het gebied van het arbeidsrecht. In 2014 is bij een aantal deelnemingen gestart met de uitrol hiervan. In het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen wordt jaarlijks gerapporteerd over de voortgang.

Toekomstplannen voor de Financiële instellingen ABN AMRO, ASR en SNS REAAL.

Over ABN AMRO is aan de Kamer gemeld dat na de Asset Quality Reviews een besluit tot daadwerkelijke verkoop zal worden genomen. In 2015 zal de Minister de Kamer hierover informeren. Op 6 juni 2014 heeft het kabinet in een brief aan de Kamer de verkoopplannen voor ASR Nederland N.V. en SNS REAAL N.V. (thans Vivat) gepresenteerd. Vervolgens is, zoals in de brief was aangekondigd, REAAL N.V. gestart met het verkoopproces, waaraan ook ASR mocht deelnemen. Op maandag 16 februari 2015 heeft de Minister van Financiën bekend gemaakt dat SNS Reaal en Anbang op zaterdag 14 februari een overeenkomst tot koop van Reaal N.V. hebben getekend, nadat de Minister van Financiën heeft ingestemd met deze voorwaardelijke verkoop. In 2015 zullen nog verschillende vervolgstappen worden gezet die moeten uitwijzen of de verkoop definitief kan plaatsvinden.

Omdat de uitkomst van het verkoopproces van REAAL nog niet afgerond is, zal de Kamer in de loop van 2015 worden geïnformeerd over de verkoop van SNS Bank. Voor alle financiële instellingen geldt dat de Minister de Kamer vooraf zal informeren, voordat onomkeerbare stappen worden gezet.

Publiek Private Investeringen

Eind 2014 heeft de Minister van Financiën de tweejaarlijkse voortgangsrapportage over DBFM(O) naar de Kamer verstuurd. Hierin wordt benoemd dat in de afgelopen jaren de DBFM(O)-projecten van het Rijk zijn uitgevoerd binnen budget, op tijd en conform de gewenste output. Marktpartijen hebben waardering voor de kwaliteit en bestendige lijn van Nederlandse DBFM(O)-projecten en -beleid. De situatie op de markt voor financiering van DBFM(O) projecten was mede daarom al goed en is sinds medio 2013 sterk verbeterd. Alle DBFM(O)-projecten zijn succesvol met 100% gecommitteerde financiering aanbesteed. Om ook in de exploitatiefase de meerwaarde van DBFM(O)-contracten te kunnen realiseren is professioneel contractmanagement essentieel. Daarom heeft de ADR in opdracht van de Minister van Financiën onderzoek verricht naar de succesfactoren voor contractmanagement. Op basis van de resulterende aanbevelingen hebben de departementen in samenwerking met Financiën gewerkt aan het opzetten van een performancemodel voor contractmanagement. Dit geeft beter zicht op het contractbeheer bij bestaande contracten en borgt dat leerervaringen van eerdere contracten worden benut bij nieuwe aanbestedingen.

Nadat de Minister van Financiën en de Minister van Economische Zaken in 2013 samen een kwartiermaker hebben aangesteld voor de oprichting van de Nederlandse Investeringsinstelling (NLII), zijn afgelopen jaar de plannen verder uitgewerkt en is de instelling opgericht. Voor het realiseren van diverse beleidsdoelstellingen, zoals energiebesparing in woningen (RFE) en internationaal ondernemen in opkomende markten (DGGF), zijn door betreffende vakministers, met medewerking van Financiën, fondsen opgericht. De Minister van Financiën blijft monitoren of de oprichting van een fonds leidt tot het op een efficiënte manier bereiken van beleidsdoelstellingen.

Binnen zijn verantwoordelijkheid om te toetsen en adviseren op bedrijfseconomische doelmatigheid heeft de Minister van Financiën in 2014 bijgedragen aan het realiseren van een efficiëntere en effectieve bedrijfsvoering van het Rijk. Een voorbeeld van een traject waar dit is gebeurd is de Hervormingsagenda Rijksdienst, waarbij de Minister van Financiën heeft aangestuurd op het versterken van de governance op de ondersteunende bedrijfsvoeringdiensten (SGO project 5: Governance en Sourcing). Ook is Financiën in 2014 betrokken gebleven bij het sourcingprogramma Defensie 10 waarbij sourcingafwegingen en -trajecten zijn ondersteund. Een laatste voorbeeld is de advisering bij de privatisering van twee rijksinstellingen voor gesloten jeugdzorg, die verkocht zijn onder verantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 11.

Ook is gewerkt aan een handleiding voor businesscases binnen de Rijksoverheid, om het toetsen op bedrijfseconomische doelmatigheid te kunnen faciliteren. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de handleiding zodat deze naar verwachting in de loop van 2015 gepubliceerd kan worden.

Illiquid Assets Back-up Faciliteit

De Illiquid Assets Back-up Faciliteit (IABF) was één van de maatregelen die de staat in 2008 en 2009 heeft getroffen om bij te dragen aan herstel van de stabiliteit van de financiële sector. De IABF had betrekking op de Amerikaanse gesecuritiseerde hypothekenportefeuille van ING (de Alt-A portefeuille). De staat heeft het economische eigendom van de Alt-A portefeuille overgenomen door middel van een lening van ING aan de staat. Daarnaast bestond de IABF uit verschillende fees die tussen de staat en ING werden voldaan 12.

In 2013 is overeenstemming bereikt met ING over de beëindiging van de IABF. De beëindiging heeft plaatsvinden door de Alt-A portefeuille te verkopen. De opbrengsten zijn gebruikt om de lening van ING aan de staat af te lossen 13.

In december 2013 heeft een eerste veiling van een deel van de Alt-A portefeuille plaatsgevonden. Begin 2014 hebben er nog twee veilingen plaatsgevonden en is de lening van ING aan de staat volledig afgelost. Per eind 2014 is het uiteindelijke resultaat op de IABF gelijk aan € 1.455 mln. (inclusief € 0,4 mld. die was ontvangen van ING ter compensatie van de toekomstige garantiefees)14.

Kasstromen overzicht en balans

Het kasstromen overzicht laat zien dat er in 2014 meer US dollars uit de portefeuille en door verkoop van de portefeuille binnengekomen zijn dan er nodig waren om het restant van de lening van ING aan de staat af te lossen. Hierdoor is er sprake van een uiteindelijk positief resultaat op de IABF. Het overzicht laat verder de resultaten van de laatste fee uitgaven en ontvangsten zien. Het uiteindelijke resultaat op de IABF bedraagt € 1.455 mln.

Tabel 1: kasstromen 2011, 2012, 2013 en 2014 (in € mln.)
 

2011

2012

2013

2014

Funding fee

3.242

2.644

4.808

2.778

Management fee

39

33

26

0

Incidentele uitgave

   

19

0

Totaal uitgaven

3.281

2.678

4.853

2.779

         

Portefeuille ontvangsten

3.012

2.434

4.275

4.231

Garantie fee

85

73

58

 

Additionele garantie fee

128

110

87

0

Additionele fee

55

46

35

1

Verhandelbaarheidsfee

 

15

18

1

Incidentele ontvangst

   

379

 

Totaal ontvangsten

3.281

2.678

4.853

4.233

         

Saldo

0

0

0

1.455

D: Tabel budgettaire gevolgen van beleid
Beleidsartikel 3 Financieringsactiviteiten publiek-private sector
Bedragen x € 1.000
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Verplichtingen

– 27.770.244

1.027.232

68.581

13.595.835

– 1.435.070

303.866

– 1.738.936

Waarvan betalingsverplichting:

             

Verplichting kapitaalstorting Tennet

0

600.000

0

0

0

0

0

Verplichting Tweede herkapitalisatie ABN AMRO

1.031.000

0

0

0

0

0

0

Verplichting Superdividend NS naar Prorail

1.400.000

0

0

0

0

0

0

Meerjarenverplichting aan ING

1.618.794

461.193

67.858

– 79.228

56.707

289.000

– 232.293

Overbruggingskrediet SNS

     

1.100.000

0

0

0

Kapitaalinjectie SNS

     

2.200.000

0

0

0

Kapitaalinjectie Propertize

     

500.000

0

0

0

               

Waarvan garantieverplichting:

             

Regeling BF

– 6.390

– 8.322

– 1.600

– 387

0

0

0

Voorwaardelijke verplichting Capital Relief Instrument

– 32.611.091

0

0

0

0

0

0

Garantie Counter Indemnity

950.000

0

0

0

– 950.000

0

– 950.000

Garanties en vrijwaringen staatsdeelnemingen

– 167.198

– 49.092

– 13.000

– 13.025

– 2.010

0

– 2.010

Garantie DNB winstafdracht

     

5.700.000

0

0

0

Garantie SNS Propertize

     

4.166.410

– 566.410

0

– 566.410

               

Waarvan overige verplichtingen

14.641

23.453

15.323

22.065

26.643

14.866

11.777

               

Uitgaven

6.833.292

3.599.367

2.993.758

8.674.220

2.805.899

5.400.866

– 2.594.967

               

Vermogensverschaffing

             

Kapitaalstorting Tennet

 

300.000

300.000

0

0

0

0

Uitkering superdividend NS naar Prorail

1.400.000

0

0

0

0

0

0

Tweede herkapitalisatie ABN AMRO

928.000

0

0

0

0

0

0

Kapitaalstorting couponbetaling MCN

103.000

0

0

0

0

0

0

Kapitaalinjectie SNS REAAL

     

2.200.000

0

0

0

Kapitaalinjectie Propertize

     

500.000

0

0

0

               

Bekostiging

             

PPS

6

0

0

0

0

0

0

               

Bijdrage aan RWT

             

NLFI (voorheen STAK)

   

5.250

5.250

17.100

5.052

12.048

               

Lening

             

Management Fee IABF

46.592

38.756

33.206

26.457

272

24.000

– 23.728

Funding Fee IABF

4.345.040

3.242.213

2.644.371

4.807.961

2.778.201

5.362.000

– 2.583.799

Incidentele uitgaven IABF

     

18.960

246

0

246

Overbruggingskrediet SNS

     

1.100.000

0

0

0

               

Garantie

             

Regeling BF

0

0

0

6

6

100

– 94

Dotatie begrotingsreserve TenneT

1.644

4.800

4.800

4.800

4.800

4.800

0

Uitbetalingen garanties en vrijwaringen

     

575

0

0

0

               

Opdrachten

             

Uitvoeringskosten staatsdeelnemingen

9.011

13.598

6.131

10.211

5.274

4.914

360

               

Ontvangsten

7.970.200

9.925.613

5.131.796

9.603.301

8.858.957

8.611.748

247.209

               

Vermogensonttrekking

             

Opbrengst onttrekking vermogenstitels

154.600

9.000

12.441

0

0

0

0

Dividend staatsdeelnemingen

617.686

423.226

312.510

606.876

679.937

397.497

282.440

Winstuitkering DNB

1.658.738

544.278

749.494

1.974.773

1.118.639

1.166.000

– 47.361

waarvan Griekse inkomsten ANFA

     

43.882

27.427

45.000

-17.573

waarvan Griekse inkomsten SMP

     

163.852

134.897

138.000

-3.103

Afdracht Holland Casino

9.839

0

0

0

0

0

0

Afdrachten Staatsloterij

108.395

102.423

100.000

82.910

84.700

96.000

– 11.300

Opbrengst verkoop vermogenstitels

355

150

38

131.965

4.111

0

4.111

Dividend Financiële instellingen

6.410

216.244

121.302

488.400

423.900

400.000

23.900

Rijksbijdrage Landwinning Havenbedrijf Rotterdam

0

0

0

295.482

0

0

0

               

Bijdrage aan RWT

   

NLFI

   

2.419

4.134

15.417

4.300

11.117

               

Leningen

             

Verwachte portefeuille ontvangsten IABF

4.058.123

3.012.250

2.433.653

4.275.292

4.231.221

5.337.000

– 1.105.779

Garantie Fee IABF

102.502

85.262

73.054

58.205

0

0

0

Additionele fee IABF

77.068

55.409

46.350

35.319

1.229

34.000

– 32.771

Additionele garantie fee IABF

153.939

128.048

109.713

87.413

163

0

163

Verhandelbaarheidsfee

0

0

14.807

17.659

615

15.000

– 14.385

Incidentele ontvangst IABF

     

379.490

0

0

0

Rente SNS krediet

     

6.898

20.608

6.596

14.012

Rente en aflossing div. leningen

67.007

62.999

0

0

0

0

0

Aflossing kapitaalverstrekkingen ING, Aegon en SNS Reaal

500.000

3.500.000

750.000

750.000

1.500.000

750.000

750.000

Couponbetaling en/of boetebetaling kapitaalversterking ING, Aegon en SNS Reaal

154.715

1.750.472

375.000

375.000

750.000

375.000

375.000

Renteontvangsten Mandatory Convertible Note

103.000

0

0

0

0

0

0

               

Garantie

             

Garantie overig

258

658

210

278

916

0

916

Premie-ontvangsten garantie TenneT

1.644

4.800

4.800

4.800

4.800

4.800

0

Premie-inkomsten Capital Relief Instrument

165.482

0

0

0

0

0

0

Premie-inkomsten Counter Indemnity

25.555

25.555

25.555

25.555

12.493

25.555

– 13.062

Garantie fee Propertize

       

1.920

0

1.920

               

Opdrachten

             

Terug te vorderen uitvoeringskosten staatsdeelnemingen

4.884

4.839

450

2.852

8.288

0

8.288

E: Toelichting op de instrumenten

Verplichtingen

Meerjarenverplichting IABF (– € 232,3 mln.)

Door verkopen van de IABF portefeuille eind 2013 en begin 2014 zijn de omvang van de rentevergoeding en de fee uitgaven onder de IABF in 2014 lager dan initieel geraamd. Hierdoor is de mutatie in de meerjarenverplichting aan ING eveneens lager dan geraamd.

Garantie Counter Indemnity (– € 950 mln.)

De openstaande garantieverplichting uit 2010 van € 950 mln. aan ABN AMRO is beëindigd per 27 september 2014.

Garantie SNS Propertize (– € 566,4 mln.)

De staat garandeert de door Propertize aangetrokken schuld. De maximale omvang van deze garantie was inclusief de verschuldigde rente, € 4,16 miljard. De maximale omvang is per jaareinde met € 566 miljoen afgenomen tot € 3,60 miljard.

Uitgaven

NLFI (+ € 12,0 mln.)

De begroting van NLFI is naar boven bijgesteld, omdat SNS REAAL en Property Finance aan NLFI zijn overgedragen en door de verwachte verkooptrajecten, waaraan advieskosten zijn verbonden. De kosten zijn voor het grootste deel aan de financiële instellingen doorbelast, hierdoor blijft naar verwachting het door de staat te betalen bedrag per saldo gelijk.

Funding fee en management fee (– € 2.583,8 mln. + – € 23,8 mln.)

De fees zijn lager dan geraamd. Dit is het gevolg van de verkoop van een deel van de Alt-A portefeuille eind 2013. Met de opbrengsten uit de verkoop is de lening aan ING volledig afgelost.

Ontvangsten

Dividend staatsdeelnemingen (+ € 282,4 mln.)

Er is een meevaller bij de dividenden door hoger dan verwachte dividenduitkeringen van TenneT, UCN, Gasunie en Schiphol. Daarnaast wordt op portefeuilleniveau rekening gehouden met risico’s bij de verschillende staatsdeelnemingen. Deze risico’s hebben zich niet voorgedaan waardoor de dividendontvangsten hoger zijn dan geraamd.

Winstafdracht DNB (– € 47,4 mln.)

De winstafdracht DNB voor 2014 (DNB boekjaar 2013) is lager dan geraamd. Dit leidt tot een bijstelling van € 47,4 mln. De winst valt lager uit door minder opbrengsten uit de crisismaatregelen en door lagere vermogenswinsten.

Afdracht Staatsloterij (– € 11,3 mln.)

De omzetten van SENS staan al enige tijd onder druk hierdoor is ook de afdracht aan de staat lager.

Opbrengst verkoop vermogenstitels (+ € 4,1mln.)

In 2014 is het belang van de staat in NV ALTMAA N.V. (Aangewezen Luchtvaartterrein Maastricht-Aachen Airport) afgewikkeld en daarnaast is de afwikkeling van Twinning Holding B.V. voltooid. Bij ALTMAA is het aan de staat toekomende resterende saldo van liquide middelen overgeboekt á € 0,8 mln. Bij Twinning was er sprake van een resterend saldo van € 3,3 mln.

Dividend financiële instellingen (+ € 23,9 mln.)

ASR heeft in 2014 meer dividend afgedragen dan verwacht. Dit heeft geresulteerd in een meevaller van € 23,9 mln.

NLFI (+ € 11,1 mln.)

Zie toelichting onder uitgaven.

Portefeuille ontvangsten (– € 1.105,8 mln.)

De ontvangsten uit de portefeuille zijn in 2014 lager dan geraamd door de opbrengsten als gevolg van verkoop van delen van de portefeuille eind 2013.

Additionele Fee en Verhandelbaarheidsfee (– € 32,8 mln. en – € 14,7 mln.)

De omvang van de fees zijn in 2014 allen lager dan geraamd. Dit is gevolg van de beëindiging van de IABF overeenkomst.

Renteontvangsten SNS krediet (+ € 14,0 mln.)

Het door de staat aan SNS Reaal N.V. bij de nationalisatie verstrekte overbruggingskrediet is in 2014 doorgerold. Vanwege het doorrollen heeft SNS Reaal een hogere vergoeding over het door de staat verstrekte overbruggingskrediet betaald dan verwacht.

Aflossingen kapitaalverstrekking en couponbetalingen / boeterentes (+ € 1,1 mld.)

De staat heeft de laatste aflossing van € 1,025 mld. van ING vervroegd ontvangen. Daarmee heeft ING de volledige kapitaalinjectie van € 10 mld. uit 2008 terugbetaald aan de Nederlandse Staat. In de begroting was rekening gehouden met terugbetaling in 2015.

Premie-inkomsten Counter Indemnity (– € 13,1 mln.)

Het beëindigen van de garantie van de staat aan ABN AMRO inzake HBU (counter indemnity) betekent een verlaging van de te ontvangen premies voor de staat.

Garantie fee Propertize (+ € 1,9 mln.)

Propertize heeft een vergoeding betaald over de door de staat verleende garantie, waarmee de schuld van Propertize wordt gegarandeerd.

Terug te vorderen uitvoeringskosten staatsdeelnemingen (+ € 8,3 mln.)

In 2013 zijn niet alle ontvangsten van doorbelastingen van de kosten met betrekking tot SNS REAAL en de IABF-portefeuille gerealiseerd, de doorbelastingen zijn in 2014 ontvangen. Daarnaast zijn er kosten doorbelast aan de houdstermaatschappij van de Nederlandse aandelen in URENCO (UCN).

9

Kamerstukken II 2013/2014, 28 165, nr. 148.

10

Kamerstukken II 2011/12, 31 125, nr. 10

11

Kamerstukken II 2013/14, 31 839, nr. 386

12

Kamerstukken II 2010/2011, 31 371, nr. 362

13

Kamerstukken II 2013/2014, 31 371, nr. 377

14

Kamerstukken II 2013/2014, 31 371, nr. 380

Licence