Base description which applies to whole site

Artikel 21 Duurzaamheid

Tweede nota van wijziging

Conform het koninklijk besluit (no. 20170001809) houdende herindeling met betrekking tot klimaat is de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) belast met de behartiging van de aangelegenheden op de terreinen van klimaat, met inbegrip van klimaatverandering, emissierechten, de Nederlandse emissierautoriteit en luchtemissie industrie. De budgetten die samenhangen met o.a. duurzame mobiliteit en brandstofvisie zijn van artikel 19 overgeheveld naar het beleidsartikel 21 (Duurzaamheid). Deze budgetten sluiten aan op de algemene doelstelling van dit artikel. De aangelegenheden op het gebied van Elektrisch vervoer zijn door EZK overgeheveld naar IenW, beleidsartikel 19 en 21. Voor deze overhevelingen is binnen beleidsartikelen 21 een nieuw artikelonderdeel 21.07 (Duurzame Mobiliteit) gecreëerd.

De nota van wijziging heeft ook tot gevolg dat twee bij artikel 19 gepresenteerde kengetallen nu verantwoord worden bij artikel 21, het betreffen:

  • kengetal:

    ontwikkeling verplichting aandeel hernieuwbare energie in het vervoer

  • kengetal:

    ontwikkeling CO2- emissie nieuwe personenauto’s in gram CO2 per kilometer

Algemene Doelstelling

Bevorderen van de circulaire economie met als doelen het behouden van onze natuurlijke hulpbronnen, het verbeteren van de voorzieningszekerheid van grondstoffen en het versterken van de Nederlandse economie.

Regisseren

Rollen en Verantwoordelijkheden

Duurzaamheid moet expliciet onderdeel uit gaan maken van afwegingen en besluiten van organisaties en individuen in Nederland. Om dit te bereiken worden belemmeringen weggenomen, instrumenten ontwikkeld en samenwerkingsverbanden georganiseerd met de maatschappelijke partners. De Minister is hierbij verantwoordelijk voor:

  • De transitie naar een circulaire economie die wezenlijk bijdraagt aan het vitaal houden van ons natuurlijk kapitaal, het verbeteren van de voorzieningszekerheid en het versterken van het verdienvermogen van de Nederlandse economie en het vitaal houden van ons natuurlijk kapitaal;

  • Het borgen van verduurzaming via wetgeving op nationaal en op internationaal niveau, bijvoorbeeld om ongewenste emissies van stoffen te kunnen voorkomen, de kwaliteit van de leefomgeving in veedichte gebieden te verbeteren of door het marktaandeel van circulaire producten te verhogen;

  • Het met behulp van de minimumstandaarden in het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) verder realiseren van hoogwaardige afvalverwerking;

  • Het coördineren van beleid in Europees en in mondiaal verband om het internationale level playing field voor duurzaamheid te versterken;

  • Het toepassen van slimme marktprikkels door het beprijzen van milieuschade.

Stimuleren

Zowel producenten als consumenten moeten concrete stappen kunnen zetten naar een meer circulaire economie. Om dit te bereiken steunt IenW duurzame initiatieven in de samenleving. Daarom stimuleert de Minister in samenwerking met andere ministers door:

  • De verduurzaming van productketens waarbij bedrijven worden gestimuleerd om efficiënter om te gaan met grondstoffen, kringlopen verder te sluiten en meerwaarde uit afval te halen. Hiertoe worden partijen gefaciliteerd via bijvoorbeeld aanpassing van regelgeving, Green Deals en ketenprojecten;

  • Samenwerking met andere organisaties om begrippen als «duurzaam consumeren» en «maatschappelijk verantwoord ondernemen» concreet en hanteerbaar te maken voor (kleine) bedrijven en burgers;

  • De aanschaf van milieuvriendelijke producten of bedrijfsmiddelen, zoals de productie van groen gas en van energie op daken en in kassen. Dit wordt onder andere door middel van financiële stimulering (MIA43/Vamil44 en Groen Beleggen) aantrekkelijk gemaakt;

Indicatoren en kengetallen

Ontwikkeling in het aanbod en de toepassing (naar categorieën van verwerking) van afval zijn hieronder uitgesplitst in drie grafieken.

Duurzame ontwikkeling kan op meerdere manieren inzichtelijk worden gemaakt. In internationaal verband zijn najaar 2015 in de Verenigde Naties de Sustainable Development Goals vastgesteld als de nieuwe mondiale duurzame ontwikkelingsagenda voor 2030. Over de stand van zaken in Nederland wordt regelmatig gerapporteerd («Meten van SDGs, een eerste rapportage voor Nederland», CBS, november 2016). Ook is hierop aanvullend vanaf Verantwoordingsdag 2018 de jaarlijkse Monitor Brede Welvaart door het CBS beschikbaar, als opvolger van de Monitor Duurzaam Nederland (brief mEZ, december 2016).

Voor het Rijksbrede programma Circulaire Economie is door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) samen met de Universiteit Utrecht een monitoringprogramma ontwikkeld met indicatoren en een nulmeting, zoals gevraagd in de motie-Van Veldhoven c.s. (Kamerstukken II 2016–2017, 32 852, nr. 36). Deze is op 15 januari 2018 aangeboden aan de Kamer als bijlage bij de brief van de Staatssecretaris van IenW (Kamerstukken II 2017–2018, 32 852, nr. 53). Ook voor de transitieagenda’s Biomassa en Voedsel, Kunststof, Consumentengoederen, Maakindustrie en Bouw werden indicatoren en een sturingsprogramma ontwikkeld in 2018 en daarna gemonitord.

Voor het afvalbeleid zijn doelen vastgesteld in het Landelijk Afvalplan (LAP), waaronder:

  • Beperking van het afval aanbod door huishoudens en bedrijven, bevordering van afvalscheiding en (voorbereiding voor) nuttig hergebruik, liefst door hoogwaardige recycling. LAP3 is eind 2017 in werking getreden.

  • Preventie van afvalstoffen, zodanig dat de in de periode 1985–2014 bereikte ontkoppeling tussen de ontwikkeling van het Bruto Binnenlands Product (BBP) en de ontwikkeling van het totale afvalaanbod wordt versterkt. Dit houdt in dat het totaal afvalaanbod in 2023 niet groter mag zijn dan 61 Mton en in 2029 niet groter mag zijn dan 63 Mton.

  • Het van 2012 tot 2022 halveren van de hoeveelheid Nederlands afval dat de economie «verlaat» via afvalverbrandingsinstallaties en/of stortplaatsen (in 2012 betrof dit bijna 10 Mton).

Onderstaande grafieken laten cijfers zien over de hoeveelheid Nederlands afval dat de keten verlaat versus de doelstelling (grafiek 1) en over afvalverwerking: storten, recyclen en verbranden (grafiek 2). Grafiek 3 is een weergave van het werkelijke afvalaanbod versus de ontwikkeling van het bbp. De ambitie is om de hoeveelheid afval die wordt gestort of verbrand terug te brengen met 50% van 10 Mton in 2012 naar 5 Mton in 2022. Dat moet bereikt worden door inzet in de gehele keten, door van de ontwerp- tot aan de afvalfase te werken aan preventie, hergebruik en recycling.

De hoeveelheid huishoudelijk restafval is afgenomen terwijl de hoeveelheid bedrijfsafval is toegenomen. Het is aannemelijk dat bij dat laatste de aantrekkende economie een rol speelt.

Grafiek 1: De «hoeveelheid Nederlands afval die de keten verlaat» (Mton)

Grafiek 1: De «hoeveelheid Nederlands afval die de keten verlaat» (Mton)

Bron: RWS leefomgeving

Grafiek 2: Afvalverwerking (Kton)

Grafiek 2: Afvalverwerking (Kton)

Bron: RWS leefomgeving

Grafiek 3: Werkelijke afvalaanbod (in Kton) versus ontwikkeling BBP (x € 10.000)

Grafiek 3: Werkelijke afvalaanbod (in Kton) versus ontwikkeling BBP (x € 10.000)

Bron: RWS leefomgeving

Kengetal: Ontwikkeling verplichting aandeel hernieuwbare energie in het vervoer (in %)

Verplichtingen

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Besluit Hernieuwbare energie vervoer 2015

2

3,25

3,75

4

4,25

4,5

5

5,5

6,25

7

7,75

8,5

9,25

10

Realisatie

2

3,26

3,75

4,01

4,31

4,54

5,05

5,54

6,25

7

7,75

n.t.b.

   

Bron: realisatie 2017: Rapportage hernieuwbare energie 2017 van de Nederlandse Emissieautoriteit: (Kamerstukken II 2017–2018 30 196, nr. 605)

Toelichting

In artikel 2.1 van het Besluit Hernieuwbare Energievervoer 2015 dat op 1 januari 2015 van kracht is geworden, is de ontwikkeling van de jaarverplichting hernieuwbare energie in het vervoer tot en met 2020 vastgelegd. Bedrijven hebben in 2017 aan de gestegen jaarverplichting hernieuwbare energievervoer (van 7% naar 7,75%) voldaan.

Kengetal: Ontwikkeling CO2 -emissie nieuwe personenauto’s in gram CO2 per kilometer
 

2005

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2021

EU

162,6

145,7

140,3

135,7

132,2

127,0

123,4

119,6

(130,0)1

118,1

118,5

n.t.b.

(95,0)

Nederland

169,9

146,9

135,8

126,1

118,6

109,1

107,3

101,2

105,9

108,3

n.t.b.

1

Norm

Toelichting

De CO2-uitstoot van nieuwe voertuigen in Nederland wordt jaarlijks gemonitord.

De gemiddelde CO2-uitstoot van nieuw verkochte voertuigen in Nederland is in de periode tussen 2010 en 2016 sterk gedaald, veel sterker dan in de rest van Europa. In 2016 en 2017 nam de uitstoot van nieuw verkochte personenauto’s in Nederland als enige lidstaat in de EU licht toe. Volgens voorlopige cijfers die het Europese milieuagentschap9 in april 2018 heeft gepubliceerd, komt in 2017 de voorlopige gemiddelde CO2-uitstoot uit op 108,39 g/km in Nederland en op 118,5 g/km in Europa. Nederland blijft daarmee ruim onder het Europese gemiddelde en kan nog steeds tot de kopgroep worden gerekend. Ook blijft het aantal elektrische voertuigen groeien. De stijging van de uitstoot in Nederland heeft meerdere oorzaken. Ten eerste worden er na jaren van recessie weer grotere, zwaardere en minder zuinige voertuigen aangeschaft. Ten tweede zijn alle fiscale stimuleringsmaatregelen van plug-ins afgeschaft waardoor de verkoop van deze zeer zuinige voertuigen is gedaald.

Op Europees niveau is aan fabrikanten opgelegd om in 2021 een gemiddeld CO2-uitstoot te realiseren van 95g/km. Op dit moment onderhandelt de Raad met het Europees Parlement over nieuwe normen in 2025 en 2030. Nederland zet zich in Europees verband in voor strengere normen en ziet graag meer ambitie met het oog op de klimaatdoelstellingen.

Beleidsconclusies

Het circulaire economiepakket dat de Europese Commissie op 2 december 2015 heeft gepubliceerd, versterkt en ondersteunt de Nederlandse ambities voor een circulaire economie. Het pakket bestaat uit wijzigingsvoorstellen voor afvalwetgeving (voor het stimuleren van recycling en het uitfaseren van storten) en een actieplan met maatregelen. Op 4 juli 2018 zijn in dit kader zes wijzigingsrichtlijnen voor de EU-afvalstoffenwetgeving in werking getreden. De implementatie hiervan moet op 5 juli 2020 zijn voltooid. Deze wijzigingen betreffen o.a. het criterium einde-afval, verplichtingen rond gescheiden inzamelen en herziene definities en doelstellingen voor de recycling van verpakkingen. De Commissie, het Europees parlement en de Raad hebben op 19 december 2018 overeenstemming bereikt over de Richtlijn Single Use Plastics. Hiermee is een ambitieus kader geformuleerd voor het terugdringen van wegwerpplastics en het verminderen van plastic zwerfafval.

Het verpakkende bedrijfsleven, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Rijk hebben in de Raamovereenkomst Verpakkingen 2013–2022 afspraken gemaakt om de verpakkingsketen circulair te maken. Deze overeenkomst is in 2017 geëvalueerd. In de brief van 10 maart 2018 (Kamerstukken II, 2017–2018, 28 694 nr. 135) heeft de Staatssecretaris de Kamer geïnformeerd over de uitdagingen voor het verder sluiten van de keten van verpakkingen, in het bijzonder kunststof verpakkingen. Belangrijk onderdeel daarvan is de aanpak van kleine plastic flessen in het zwerfafval. De komende jaren wordt een tweesporenbeleid gevoerd. Enerzijds is een recyclingdoelstelling vastgesteld voor kleine plastic flessen van 90% en een reductiedoelstelling voor kleine plastic flessen in het zwerfafval van 70–90%. Anderzijds is met het verpakkende bedrijfsleven afgesproken de introductie voor te bereiden van statiegeld op kleine plastic flessen voor het geval in het najaar van 2020 zou blijken dat deze doelstellingen niet zijn gerealiseerd.

De Minister heeft zich conform planning in 2018 ingezet voor een ambitieus circulair economie-beleid dat de transitie in Nederland en in Europa ondersteunt. Dit is vastgelegd in het Rijksbrede programma «Nederland Circulair in 2050» en deze zijn in de transitie agenda’s opgesteld. Op 29 juni 2018 is een aanzet van de uitvoeringsagenda Circulaire Economie 2018–2023 door het kabinet aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2017–2018, 32 852, nr. 59). Daarin staan concrete acties genoemd voor de komende jaren en maakt het kabinet duidelijk wat haar bijdrage zal zijn. Deze agenda is tot stand gekomen in nauwe samenwerking en door de grote inzet van de voorzitters van de transitieteams, de betrokken departementen (EZ, LNV en BZK), de transitieteamleden en overige betrokkenen.

Op het gebied van CE zijn in 2018 per incidentele suppletoire begroting middelen toegevoegd aan artikel 21 en is een is een nieuwe Green Deal Circulair inkopen gesloten om de circulaire economie een verdere impuls te geven. Vanuit de Klimaatenveloppe is € 5 miljoen besteed aan transitiegerichte (klimaatneutrale en circulaire) inkoop door overheden. Deze middelen zijn gebruikt voor pilotprojecten, leernetwerken en het meten aan projecten en leernetwerken. Het rapport van het RIVM over de effecten van deze impuls wordt in het voorjaar van 2019 verwacht. Vanuit de Klimaatenveloppe is ook € 2 miljoen besteed aan innovaties in Grond-, Weg- en Waterbouw (GWW), waarmee diverse projecten zijn gerealiseerd. Zo zijn er in drie projecten productierijp («van de plank» beschikbaar) CO2-arm asfalt aangelegd, zijn er experimenten uitgevoerd met het toepassen van circulaire en biobased bindmiddelen in asfalt (als vervanging van »fossiel» bitumen) en is een circulair ontworpen («remontabel») werkviaduct gerealiseerd. Vanuit de Klimaatenveloppe voor chemische recycling is verder een startsubsidie verleend voor de oprichting van het Nationale Testcentrum Circulaire Plastics (NTCP), een van de icoonprojecten in de transitieagenda Consumptiegoederen met een cross-over naar de transitieagenda Kunststoffen. Met het NTCP wordt een ontbrekende schakel in de kunststofrecycling toegevoegd om toe te werken naar het verhogen van de kwaliteit en toepassing van kunststofrecyclaat.

Het kabinet heeft in 2018 besloten de afvalstoffenbelasting voor verbranden en storten per 1 januari 2019 te verhogen om een extra financiële prikkel te geven dat grondstoffen die in producten worden gebruikt niet meer als afval verloren gaan, maar een nieuw leven krijgen. Daarnaast wordt de analyse gestart van de verschillende prikkels die bestaan voor storten, verbranden, import van afval en gebruik van Nederlands afval en wordt bezien of daar verbetering in mogelijk is.

In 2018 was het streven om de positie van Nederlandse bedrijven die bijdragen aan een circulaire economie verder vorm te geven en daarom is in 2018 meer ruimte gecreëerd voor circulaire bedrijfsmiddelen op de milieulijst van de MIA\Vamil. Een belangrijk ander instrument om de doelstellingen ten aanzien van Circulaire Economie te realiseren is Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI). Dat betekent dat bij de inkoop van producten, diensten en werken steeds meer gestuurd wordt op circulair. De Minister van IenW voert de regie richting medeoverheden om de omvang van de inzet, de effectiviteit en de efficiency van het instrument MVI voor circulair inkopen bij medeoverheden te vergroten. In 2018 is een nieuwe Green Deal Circulair inkopen gesloten om de circulaire economie een verdere impuls te geven.

Duurzame Mobiliteit

Het regeerakkoord heeft een grote ambitie neergelegd op het terrein van duurzame mobiliteit. Gewerkt wordt aan het realiseren van de afspraken uit het klimaatakkoord van Parijs, de CO2 reductie in vervoersmodaliteiten onder andere via het beleid voor brandstoffen, voertuigemissies en de fiets.

In 2018 is met alle deelnemers aan de tafels (waaronder de mobiliteitstafel) van het klimaatakkoord verkend hoe Nederland de uitstoot van broeikasgassen met 49% kan verminderen in 2030 t.o.v. 1990. De mobiliteitstafel wil in 2030 hiervan ten minste 7,3 Mton CO2-reductie realiseren. Deze verkenning heeft geleid tot het voorstel voor hoofdlijnen van een klimaatakkoord, dat op 10 juli 2018 door de Minister van EZK aan de Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstukken II 2017–2018, 32 813, nr. 193) 32 813, nr. 193). Het is gelijktijdig aangeboden aan het PBL en het CPB om een doorrekening te maken van dit hoofdlijnenvoorstel. Uit de analyse van het PBL blijkt dat het CO2-reductiedoel van 40% in 2030 binnen bereik is en dat het voorstel kostenefficiënt is. Het kabinet heeft mede op basis van de PBL analyse een inhoudelijke appreciatie van het voorstel voor hoofdlijnen van het klimaatakkoord gemaakt dat met de Kamer is gedeeld (Kamerstukken II 2018–2019, 32 813, nr. 220).

De sectortafel mobiliteit heeft een pakket aan afspraken gemaakt om de indicatieve reductieopgave van 7,3 Megaton CO2 in 2030 te realiseren. IenW heeft zich gericht op de verduurzaming van de logistieke sector en personenvervoer via alle modaliteiten. Hierbij lag de prioritering op elektrificeren.

Het kabinet onderschrijft de afspraak om elektrische personenauto’s versneld in te voeren, op basis van een geloofwaardig pad naar de Kabinetsambitie om te streven naar 100% emissieloze autoverkoop in 2030. Hiervoor is een samenhangend pakket uitgewerkt. Er zijn in 2018 afspraken gemaakt over normering, samenwerking met andere Europese koplopers, flankerend beleid, versnelde uitrol van de laadinfrastructuur en fiscale stimulering, waarbij rekening is gehouden met het handelingsperspectief van consumenten en de risico’s van eventuele grenseffecten.

Voordat een uiteindelijk Klimaatakkoord wordt gesloten, is één samenhangend ontwerp-klimaatakkoord aan de Kamer aangeboden op 21 december (Kamerstukken II 2018–2019, 32 813, nr. 263). Op basis van de doorrekening van dit ontwerpakkoord door PBL en CPB, gaat het kabinet met de Kamer in debat en rondt vervolgens, in overleg met de betrokken partijen, het Klimaatakkoord af.

Daarnaast is in het Regeerakkoord vastgelegd dat er een bedrag van € 100 miljoen wordt uitgetrokken voor cofinanciering vanuit het Rijk voor verbetering van de fietsinfrastructuur, fietsparkeervoorzieningen en een werkgeversaanpak. Medio juni 2018 is er een uitvraag gedaan bij provincies en stadsregio’s om hun voorstellen voor snelfietsroutes en stationstallingen in te dienen. In de Bestuurlijke Overleggen MIRT op 21 en 22 november 2018 (Kamerstukken II 2018–2019, 35 000A, nr. 78) zijn concrete afspraken gemaakt over de verdeling de gereserveerde middelen.

Naast gezamenlijk investeren in fietsinfrastructuur is het anderszins stimuleren van fietsen door het Rijk en regio van groot belang om meer mensen op de fiets te krijgen. In de Bestuurlijke Overleggen zijn daarom ook afspraken gemaakt over de werkgeversaanpak en fietsstimulering in verschillende regio’s.

Op 12 juni 2018 heeft de Kamer de brief «ambities om het fietsgebruik te bevorderen» ontvangen (Kamerstukken II 2017–2018 34 775 A, nr. 70). In deze brief is ingegaan op de ambitie van IenW om 200.000 extra forensen, uit de auto en op de fiets te krijgen of op de fiets in combinatie met OV.

Uit de NEa jaarrapportage hernieuwbare energie vervoer die in 2018 aan de Kamer is verzonden blijkt dat in Nederland in 2017 (Kamerstukken II 2017–2018 30 196, nr. 605) de brandstofleveranciers aan hun wettelijke verplichting van 7,75% hernieuwbare energie vervoer hebben voldaan. Ruim 99% van de verplichting wordt voldaan met biobrandstoffen. Conform de motie van het lid Von Martels is in de jaarrapportage ingegaan op de bijdrage van biobrandstoffen aan de CO2-reductiedoelstellingen. In 2017 werd door de inzet van biobrandstoffen volgens de IPCC-regels 1,4 Mton aan CO2-emissies gereduceerd. Deze reductie draagt bij aan de nationale klimaatdoelstellingen. Volgens de Richtlijn brandstofkwaliteit moeten brandstofleveranciers in 2020 ten opzichte van 2010 6% broeikasgasemissiereductie in de brandstofketen realiseren. In 2017 is de reductie 3%, voornamelijk gerealiseerd door de inzet van biobrandstoffen geproduceerd uit afvalstoffen, zoals gebruikt frituurvet met een hoge CO2-reductie in de biobrandstofketen. De verwachting is dat in 2020 de 6% reductie gehaald wordt.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid artikel 21 Duurzaamheid (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Begroting

Verschil

 
 

2014

2015

2016

2017

2018

2018

2018

 

Verplichtingen

18.650

17.656

18.986

– 4.746

57.659

35.176

22.483

1

Uitgaven

18.420

18.530

19.059

21.741

52.352

34.421

17.931

 

21.04 Duurzaamheidsinstrumentarium

753

1.310

736

618

540

237

303

 

21.04.01 Opdrachten

559

1.120

736

618

540

237

303

 

21.04.03 Bijdragen aan agentschappen

194

190

0

0

0

0

0

 

– Waarvan bijdrage aan agentschap RWS

194

190

0

0

0

0

0

 

21.05 Duurzame productketens

12.522

13.531

16.178

20.445

24.432

18.276

6.156

2

21.05.01 Opdrachten

5.818

4.818

9.033

10.724

8.929

9.617

– 688

 

– Uitvoering Duurzame Productketens

5.818

4.818

9.032

5.854

3.632

4.748

– 1.116

 

– Caribisch Nederland Afvalbeheer

0

0

0

1.449

0

1.599

– 1.599

 

– Overig

0

0

0

0

5.297

3.270

2.027

 

21.05.02 Subsidies

1.660

1.494

1.749

2.541

3.484

1.620

1.864

 

21.05.03 Bijdragen aan agentschappen

5.044

7.219

5.396

7.180

7.078

7.039

39

 

– Waarvan bijdrage aan RWS

5.044

7.219

5.396

7.180

7.078

7.039

39

 

21.05.04 Bijdragen aan medeoverheden

0

0

0

0

4.471

0

4.471

3

21.05.06 Bijdragen ZBO en RWT

       

470

 

470

 

21.06 Natuurlijk kapitaal

5.145

3.689

2.145

678

387

1.206

– 819

 

21.06.01 Opdrachten

3.217

1.322

1.331

678

387

891

– 504

 

21.06.02 Subsidies

631

138

0

0

0

315

– 315

 

21.06.03 Bijdragen aan agentschappen

1.297

2.229

814

0

0

0

0

 

– Waarvan bijdrage aan RWS

1.297

2.229

814

0

0

0

0

 

21.07 Duurzame Mobiliteit

0

0

0

0

26.993

14.702

12.291

 

21.07.01 Opdrachten

0

0

0

0

3.155

9.987

– 6.832

4

Mobiliteit en brandstofvisie

0

0

0

0

2.624

9.740

– 7.116

 

Overige Opdrachten

       

531

247

284

 

21.07.02 Subsidies

0

0

0

0

18.614

452

18.162

5

– Subsidie Duurzame Mobiliteit

0

0

0

0

18.614

452

18.162

 

21.07.03 Bijdragen aan agentschappen

0

0

0

0

5.224

4.263

961

 

– Waarvan bijdrage aan NEa

0

0

0

0

2.775

2.261

514

 

– Waarvan bijdrage aan KNMI

0

0

0

0

178

178

0

 

– Waarvan bijdrage aan RWS

0

0

0

0

2.271

1.824

447

 

Ontvangsten

72

6

2.198

618

215

0

215

 

Financiële Toelichting

Onderstaand wordt op het niveau van financieel instrument een toelichting gegeven op de verschillen (de mutaties) tussen de begroting en de realisatie, zie voor de gehanteerde norm de toelichting «normering jaarverslag» zoals opgenomen in de leeswijzer.

  • 1. De hogere verplichtingenrealisatie van € 22,5 miljoen wordt met name veroorzaakt door een combinatie van mutaties. Vanuit de Klimaatenveloppe regeerakkoord is bij incidentele suppletoire begroting 2018 voor diverse activiteiten in totaal € 33 miljoen toegevoegd aan dit artikel. Tegenover deze verhoging staan verlagingen die bij 1e en 2e suppletoire begroting zijn toegelicht, het betreffen o.a. overheveling naar artikel 19 voor de jaarlijkse uitvoeringskosten aan RVO (€ 4,3 miljoen) en stortingen in het Gemeente- en BTW-compensatiefonds voor een aantal activiteiten (€ 8 miljoen). Tegenover deze verlagingen staan overboekingen vanuit andere beleidsartikelen ten behoeve van de financiering van de subsidieverlening aan Milieu Centraal (€ 0,9 miljoen) en een overheveling vanuit het Ministerie van EZK voor de kosten NEa- Energie en Vervoer (€ 2,8 miljoen).

  • 2. De hogere uitgaven van € 6,1 miljoen worden grotendeels verklaard door toevoeging van een bedrag van € 0,9 miljoen vanuit andere beleidsartikelen ten behoeve van de subsidieverlening aan MilieuCentraal. Verder is middels de incidentele suppletoire begroting 2018 € 5 miljoen. toegevoegd voor Subsidies Chemische Recycling Kunststoffen (Klimaatenveloppe). Bij de 2e suppletoire begroting is hiervan € 1,4 miljoen overgeboekt naar het Ministerie van EZK. Het resterende bedrag was grotendeels gereserveerd voor subsidies aan derden via RVO. Na 2e suppletoire kon € 2,4 miljoen hiervan niet voor dit doel aangewend worden. Een deel van deze middelen is ingezet ten behoeve van opdrachten Chemische Recycling Kunststoffen.

  • 3. De hogere uitgaven van € 4,4 miljoen komt met name doordat er middelen ter beschikking zijn gesteld voor de wederopbouw op Caribisch Nederland (€ 2,2 miljoen) na de orkaan Irma en voor het afvalbeheer op Bonaire (€ 2,1 miljoen). Aanvankelijk waren deze middelen waren op het financieel instrument Subsidies geraamd, maar voor een juiste vastlegging zijn ze bij 2e suppletoire begroting 2018 naar het financieel instrument Bijdragen aan medeoverheden overgeboekt.

  • 4. De lagere realisatie komt met name doordat het budget opdrachten Duurzame Mobiliteit verlaagd voor de DKTI-regeling en voor de bekostiging van de agentschapsbijdragen RVO, RWS en RIVM.

  • 5. Om een impuls te geven aan de DKTI-regeling is bij Incidentele suppletoire begroting inzake Klimaat enveloppe regeerakkoord € 15 miljoen extra beschikbaar gesteld voor deze regeling. Hiermee was voor de uitkeringen in 2018 een bedrag van € 23,3 miljoen beschikbaar gekomen. Omdat de uitgaven in 2018 lager waren dan oorspronkelijk geraamd, is bij 2e suppletoire begroting 2018 het kasbudget neerwaarts bijgesteld.

21.05 Duurzame Productketens

Productketens worden onderzocht met het oog op de gevolgen van de winning, verwerking en het (her)gebruik van grondstoffen. Actie- en resultaatgerichte samenwerking in ketens en in de «gouden driehoek» (onderzoekers, ondernemers en overheid) wordt ondersteund om te komen tot een circulaire economie gericht op het maximaliseren van de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen en het minimaliseren van waardevernietiging.

21.05.01 Opdrachten

Een belangrijk deel van dit budget is besteed aan beleidsopdrachten voor normontwikkeling. Verder zijn op dit budget diverse kleinere opdrachten gerealiseerd waaronder de Duurzame Jonge 100, recycling van bioplastics, de regeling ammoniak en veehouderij en opdrachten in het kader van stimulerende wet- en regelgeving. Verder worden werkzaamheden door RWS in het kader van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen, maatschappelijk verantwoord inkopen en grondstoffen en recycling ten laste gebracht van dit budget. Voorts is in het kader van de incidentele suppletoire begroting 2018 € 5 miljoen (Klimaatenveloppe) toegevoegd voor Transitiegericht Inkopen. Hiervan hebben onder meer overboekingen van € 2,3 miljoen aan BZK en € 0,8 miljoen naar artikel 19 inzake RVO plaatsgevonden. Verder is nog € 1,2 miljoen aan opdrachten aan RVO verstrekt.

21.05.02 Subsidies

In 2018 zijn subsidies uitgekeerd aan Stichting Milieu Keur, Milieu Centraal, RVO voor de uitvoering van het programma Nederland Circulair en Circo, Unie van Waterschappen voor de taskforce herijking afvalstoffen en de Stichting Nationale Denktank voor het thema Transitie naar een circulaire economie.

21.05.03 Bijdragen aan agentschappen

Deze middelen zijn ingezet voor de capaciteitsinzet van RWS in 2018 voor werkzaamheden in het kader van de uitvoering op het terrein van afval, grondstoffen en productketens.

Deze middelen worden ingezet voor de wederopbouw op Caribisch Nederland na de orkaan Irma en voor het afvalbeheer op Bonaire.

21.05.04 Bijdragen aan medeoverheden

Deze middelen worden ingezet voor de wederopbouw op Caribisch Nederland na de orkaan Irma en voor het afvalbeheer op Bonaire.

21.07 Duurzame mobiliteit
21.07.01 opdrachten

Begin 2018 was voor de financiering van de opdrachten Duurzame mobiliteit € 9,7 miljoen beschikbaar. Bij 1e suppletoire begroting 2018 is dit bedrag met € 8,0 miljoen verlaagd voor de DKTI-regeling en met € 2 miljoen voor de bekostiging van de agentschapsbijdragen RVO, RWS en RIVM. Tegenover deze verlagingen staat een toename van het budget als gevolg van de Klimaatenveloppe regeerakkoord:

  • € 2 miljoen voor de campagne Kies de Beste Band;

  • € 4 miljoen voor het Demonstratieproject Zero-emissie stadslogistiek.

Daarnaast is het budget verhoogd met € 2,3 miljoen in verband met doorwerking najaarsnotamutatie 2017 en met € 1,5 miljoen bij 2e suppletoire begroting in verband met reallocatie van middelen binnen artikelonderdeel 21.07. Per saldo was met deze mutaties een budget beschikbaar van € 9,5 miljoen.

Hiervan is € 6,9 miljoen in 2018 naar het gemeente- en provinciefonds (en het BTW- compensatiefonds) overgeheveld en via deze fondsen ingezet voor de volgende activiteiten:

  • € 0,8 miljoen: realisatie Waterstofvulpunt in Delfzijl, de provincie Groningen heeft in het kader van de transportafspraken een bijdrage ontvangen;

  • € 1 miljoen: aanschaf van schone bestelauto’s door ondernemers, drie gemeenten met een milieuzone (Amsterdam, Utrecht en Rotterdam) hebben voor de verbetering van de luchtkwaliteit een bijdrage gekregen;

  • € 1,5 miljoen: subsidiëring van 50 waterstofbussen in de provincie Groningen en Zuid-Holland;

  • € 3,6 miljoen: demonstratieprojecten bij diverse gemeenten voor Zero-emissie stadslogistiek;

Het resterende budget van € 2,6 miljoen is ingezet voor het verstrekken van diverse opdrachten en betalingen. Het betreffen onder andere opdrachten in het kader van de campagne Kies de Beste Band, Stadslogistiek & gemeenten, programmamiddelen GAVE en EU Eranet Cofund Electro Mobile Europe.

21.07.02 subsidies

De uitgaven hebben betrekking op subsidies verstrekt voor het Kennisplatform laadinfrastructuur (€ 0,3 miljoen) en de Koning Willem I-stichting (€ 0,15 miljoen). Verder zijn in het kader van de uitvoering van de Duurzame Brandstofvisie voor de transportsector (Kamerstukken II 2015–2016, 30 196, nr. 353) subsidies verstrekt voor technologieontwikkeling en innovatie duurzame mobiliteit en transport. De Demonstratieregeling Klimaattechnologieën en -innovaties in transport (DKTI) is specifiek voor praktijktesten van initiatieven uit de markt, ondersteuning van de platforms die bij de uitvoering van de visie betrokken zijn en voor nationale bijdragen voor deelname aan Europese subsidieprojecten zoals calls van CEF, HORIZON en Fuel Cells land Hydrogen Joint Undertakings.

Om een impuls te geven aan de DKTI-regeling is bij Incidentele suppletoire begroting inzake Klimaat enveloppe regeerakkoord € 15 miljoen extra beschikbaar gesteld voor deze regeling. Hiermee was voor de uitkeringen in 2018 een bedrag van € 23,3 miljoen beschikbaar gekomen. Omdat de uitgaven in 2018 lager waren dan oorspronkelijk geraamd, is bij 2e suppletoire begroting 2018 het kasbudget neerwaarts bijgesteld.

21.07.03 bijdragen aan agentschappen

KNMI

Aan het KNMI zijn middelen ter beschikking gesteld voor Kennis co-creatie en kennislanding van wetenschap in beleid.

RWS

In het kader van het Beleidsondersteuning en Advies (BOA) protocol met RWS zijn afspraken gemaakt over beleidsondersteuning en -advisering, die RWS uitvoert in opdracht van de beleids-DG’s. Door middel van de agentschapsbijdrage zijn hiervoor middelen toegekend. Het gaat met name om de uitvoering Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving) en om de uitvoering van werkzaamheden en het leveren van expertise op het beleidsterrein duurzame mobiliteit.

Nederlandse Emissieautoriteit (NEa)

Aan de NEa zijn via de jaarlijkse opdrachtverlening middelen ter beschikking gesteld voor de uitvoering met betrekking tot het register voor Energie en Vervoer. Bij 2e suppletoire begroting 2018 heeft het Ministerie van EZK voor de uitgaven in 2018 een aanvullend bedrag van € 0,514 miljoen beschikbaar gesteld, waarmee in totaal in 2018 € 2,8 miljoen aan de NEa is toegekend.

43

Milieu-investeringsaftrek.

44

Willekeurige afschrijving milieu-investeringen; voorheen: 'vervroegde'.

Licence