Base description which applies to whole site

3.1 Artikel 1 Grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis

Het verstrekken van de grondwettelijke uitkeringen krachtens artikel 1 van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH).

De Minister van Algemene Zaken is verantwoordelijk voor het beheer van de begroting van de Koning (artikel 4.3 lid 1, Comptabiliteitswet 2016).

Niet van toepassing.

Tabel 1 Budgettaire gevolgen artikel 1 Grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Verplichtingen

8.082

8.330

8.583

8.829

10.869

10.521

348

        

Uitgaven

8.082

8.330

8.583

8.829

10.869

10.521

348

        

Grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis

8.082

8.330

8.583

8.829

10.869

10.521

348

        

Ontvangsten

0

0

0

0

1.818

111

1.707

Uitgaven

De grondwettelijke uitkeringen zijn opgebouwd uit twee componenten: een A-component, die het inkomensbestanddeel vormt, en een B-component die betrekking heeft op personele en materiële uitgaven. De Minister-President heeft op 11 juni 2021 de Tweede Kamer geïnformeerd (Kamerstukken II 2020/21, 35570 I, nr. 15) over het besluit van de Prinses van Oranje dat zij vooralsnog haar grondwettelijke uitkering zal terugstorten.

De personele uitgaven hebben met name betrekking op de hofhouding en een aantal andere personeelsleden die hun instructie rechtstreeks van de uitkeringsgerechtigde leden ontvangen. Tot de hofhouding behoren het management van de Dienst van het Koninklijk Huis en adviseurs. De materiële uitgaven hebben betrekking op activiteiten met een hoog representatief karakter die samenhangen met de functie van de Kroondrager.

Het inkomensdeel van de uitkeringsgerechtigde leden van het Koninklijk Huis volgt de netto bezoldiging van de vicepresident van de Raad van State. Deze bezoldiging volgt de salarisontwikkeling van de rijksambtenaren. Het gedeelte van de B-component dat betrekking heeft op de personele uitgaven, en daarmee de salarissen van de hofhouding, volgt de salarisontwikkeling van de rijksambtenaren. Zoals vastgelegd in de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH) geldt voor het gedeelte van de materiële uitgaven in de B-component een indexatie op basis van de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

De verplichtingen en de uitgaven in dit begrotingsartikel betreffen de definitieve bedragen.

Tabel 2 Grondwettelijke uitkering aan: (bedragen x € 1.000)
 

A

B

Totaal

De Koning

1.012

5.335

6.348

De echtgenote van de Koning

401

693

1.095

De Koning die afstand heeft gedaan van het koningschap

572

1.145

1.717

De vermoedelijke opvolger van de Koning

300

1.409

1.710

Totaal

2.286

8.584

10.870

In de ontwerpbegroting van de Koning 2022 is rekening gehouden met een stijging van de grondwettelijke uitkeringen in 2022 gebaseerd op een technische indexering op grond van de contractloonstijging, zoals opgenomen in het Centraal Economisch Plan 2021. De feitelijke realisatie van het inkomen (de A-component) wordt gebaseerd op de ontwikkeling in de netto bezoldiging van de vicepresident van de Raad van State. Daarin is ook de uitwerking van de cao voor de sector Rijk verwerkt, die doorwerkt naar de personele uitgaven in de B-component. De hogere realisatie is vrijwel geheel het gevolg van een hogere consumentenprijsindex (CPI) van het CBS die doorwerkt naar de materiële uitgaven in de B-component.

Ontvangsten

In de begroting van 2022 is vermeld dat het terug te storten bedrag wordt verwerkt in de begroting van het daaropvolgende jaar. De uitkering die de Prinses van Oranje in 2021 heeft ontvangen heeft zij begin 2022 teruggestort. Bij de begroting 2022 is rekening gehouden met een terugstorting van

€ 111 duizend. Zoals gemeld in de begroting van 2023 wordt de uitkering met ingang van 2022 teruggestort in hetzelfde begrotingsjaar. Hierdoor is een hogere realisatie op de ontvangsten ontstaan.

Licence