Base description which applies to whole site

2.1 Artikel 1 Grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis

Het verstrekken van de grondwettelijke uitkeringen krachtens artikel 1 van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH).

De Minister van Algemene Zaken is verantwoordelijk voor het beheer van de begroting van de Koning (artikel 4.3 lid 1, Comptabiliteitswet 2016).

Niet van toepassing.

Tabel 1 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 1 Grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis (bedragen x € 1.000)
 

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

Verplichtingen

8.583

8.874

10.521

10.521

10.521

10.521

10.521

        

Uitgaven

8.583

8.874

10.521

10.521

10.521

10.521

10.521

        

Institutionele Inrichting

8.583

8.874

10.521

10.521

10.521

10.521

10.521

        

Ontvangsten

0

0

111

1.653

1.653

1.653

1.653

Uitgaven

Dit begrotingsartikel bevat de grondwettelijke uitkeringen krachtens de WFSKH, zoals deze wet luidt met ingang van 1 januari 2009.1

Naast de formele taken als Staatshoofd zet de Koning zich in voor de bevolking van het Koninkrijk der Nederlanden. De Koning heeft daarbij een samenbindende, vertegenwoordigende en aanmoedigende rol.

In artikel 1 van de WFSKH staat beschreven welke leden van het Koninklijk Huis een grondwettelijke uitkering ontvangen. In 2022 ontvangen de Koning, de echtgenote van de Koning, de Koning die afstand van het koningschap heeft gedaan en de vermoedelijke opvolger van de Koning een grondwettelijke uitkering. De Minister-President heeft op 11 juni 2021 de Tweede Kamer geïnformeerd (Kamerstukken II 2020/21, 35570 I, nr. 15) over het besluit van de Prinses van Oranje dat zij tot het einde van haar studie de A-component terug zal storten. De B-component zal zij tevens terug storten, zolang zij geen hoge kosten zal maken in haar functie als beoogd troonopvolger. Het terug te storten bedrag wordt in de begroting van het daaropvolgende jaar verwerkt, dus het bedrag van 2021 wordt verwerkt in de begroting van 2022.

De raming over 2022 is als volgt samengesteld:

Tabel 2 Raming Grondwettelijke uitkeringen 2022 (bedragen x € 1.000)
 

A

B

Totaal

 

Inkomen

Personele en materiële uitgaven

 

De Koning

1.007

5.125

6.132

De echtgenote van de Koning

400

667

1.067

De Koning die afstand heeft gedaan van het koningschap

569

1.100

1.669

De vermoedelijke opvolger van de Koning

299

1.354

1.653

Totaal

2.275

8.246

10.521

De uitkeringen bestaan uit een A-component, die het feitelijke inkomen vormt, en een B-component voor personele en materiële uitgaven. De personele uitgaven hebben met name betrekking op de hofhouding en een aantal andere personeelsleden die hun instructie rechtstreeks van de uitkeringsgerechtigde leden ontvangen. Tot de hofhouding behoren het management van de Dienst van het Koninklijk Huis en adviseurs. De materiële uitgaven hebben betrekking op activiteiten met een hoog representatief karakter die samenhangen met de functie van de Kroondrager. Het bedrag van de uitkering en de wijze van indexering van de uitkering zijn in de WFSKH bepaald.

Voor de indexering van het inkomen van de leden van het Koninklijk Huis, de A-component, wordt de ontwikkeling van het netto inkomen van de vicepresident van de Raad van State gevolgd. De bedragen in de begroting zijn gebaseerd op een raming van de inkomensontwikkeling van de vicepresident. De cao-ontwikkeling van de sector Rijk is hierbij het uitgangspunt. Omdat er nog geen cao is afgesloten voor de sector Rijk, wordt voor de indexering gebruik gemaakt van de verwachte loonontwikkeling op basis van de contractloonstijging zoals opgenomen in het Centraal Economisch Plan 2021. Jaarlijks vindt afrekening plaats op basis van de werkelijke inkomensontwikkeling.

De indexering van de B-component, de vergoeding voor personele en materiële uitgaven, is gebaseerd op de loonontwikkeling van de sector Rijk en de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De helft van de B-component volgt de loonontwikkeling van de sector rijk. Om een raming op te stellen voor het volgende begrotingsjaar wordt de cao-ontwikkeling van de sector Rijk gebruikt. Omdat er nog geen cao is afgesloten voor de sector Rijk, wordt voor de indexering gebruik gemaakt van de verwachte loonontwikkeling op basis van de contractloonstijging zoals opgenomen in het Centraal Economisch Plan 2021. De andere helft van de B-component volgt de consumentenprijsindex van het CBS. Om een raming op te stellen voor het volgende begrotingsjaar wordt uitgegaan van de verwachte ontwikkeling van de consumentenprijsindex zoals opgenomen in het Centraal Economisch Plan 2021. Ook voor de B-component vindt jaarlijks afrekening plaats op basis van de werkelijke loon- en prijsontwikkeling.

Ontvangsten

De budgettaire verwerking van de terugstorting van de grondwettelijke uitkering van de vermoedelijke opvolger van de Koning zal plaatsvinden in het daaropvolgende begrotingsjaar.

1

Kamerstukken II 2008/09, 31505, nr. 2 en gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2008, 535)

Licence