Base description which applies to whole site

ARTIKEL 4. BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE

4.1 Algemene doelstelling: het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat deelnemers hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Deelnemers worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

Omschrijving

Kennis en onderwijs zijn de weg naar een groeiende economie, een stijgende welvaart en een actieve deelname aan de maatschappij. Het beroepsonderwijs vervult daarin een cruciale rol. Het mbo telt ruim 500 000 studenten en daarmee is het mbo een belangrijke toeleverancier voor de arbeidsmarkt. Van de totale werkzame beroepsbevolking hebben 4 van de 10 mensen een mbo-opleiding en het mbo is dan ook het meest voorkomende opleidingsniveau op de arbeidsmarkt (MBO en economie, Berenschot 2010). Het aandeel banen waarvoor in 2020 een mbo-opleiding gevraagd wordt, is bijna 42% (in 1996 was dit 45%) van het totaal aantal banen (Skills supply and demand in Europe, Cedefop).

Het handhaven en vergroten van focus en kwaliteit van het beroepsonderwijs is de komende jaren een belangrijk speerpunt. Mbo-studenten moet de gelegenheid worden geboden om via een intensief, gestructureerd en uitdagend onderwijsaanbod (40 uur per week) vakspecialistische kennis op hoog niveau op te doen. Ook een goede basiskennis van de Nederlandse taal en het rekenen is van belang, evenals een grote betrokkenheid van het bedrijfsleven bij de totstandkoming van opleidingen en het verzorgen van stageplaatsen. Aandachtspunten blijven het verder versterken van de regionale verankering van het beroepsonderwijs, zowel in krimpregio’s als daar waar zich nieuwe economische kansen voordoen, en de aansluiting van het beroepsonderwijs op het voortgezet onderwijs en op het hoger onderwijs.

Behalve het belang van mbo-opgeleiden voor de kenniseconomie is het private rendement van een mbo-opleiding ook aanzienlijk. In het algemeen geldt dat het voor het individu loont om onderwijs te volgen. Het betekent dat een mbo’er meer inkomen kan verdienen dan iemand met een lagere opleiding. Bovendien is de gemiddelde tijd om een baan te vinden voor mbo-gediplomeerden 8 maanden bij de beroepsopleidende leerweg (bol) en 3 maanden bij de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) (OCW, 2009). Maar het rendement van een mbo-opleiding gaat veel verder dan het financiële voordeel in de vorm van een hoger inkomen. Net als alle andere vormen van onderwijs kan mbo-onderwijs ook leiden tot individuele en maatschappelijke baten op uiteenlopende terreinen zoals gezondheid, maatschappelijke participatie en het voorkomen van criminaliteit.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs maximaal aansluit bij de talenten en ambities van individuele deelnemers én bij wat de maatschappij nodig heeft. In het bijzonder is hij verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs, de rechtmatige en doelmatige besteding van de onderwijsmiddelen en het garanderen van de onderwijskwaliteit. De middelen die hij tot zijn beschikking heeft, zijn: wet- en regelgeving, bekostiging, subsidies, integraal toezicht en communicatie met belanghebbenden. Deze belanghebbenden worden door de minister op een manier ondersteund die hen in staat stelt maximaal bij te dragen aan goed onderwijs. Hij doet dat door wetten en regels voor goed bestuur. Gemeenten ontvangen via het participatiebudget de rijksbijdrage educatie voor de inkoop van educatieve activiteiten bij roc’s. De verantwoordelijkheid voor de educatie is belegd bij gemeenten, omdat zij het beste zicht hebben op de lokale behoefte. Met ingang van 10 oktober 2010 is de minister ook verantwoordelijk voor het onderwijs op de BES-eilanden: Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is verantwoordelijk voor het groene onderwijs.

Externe factoren

Het onderwijs wordt ook bepaald door de inzet van schoolleiders, bestuurders, toezichthouders, deelnemers, ouders, docenten, bedrijven, brancheorganisaties, maatschappelijke organisaties (bijvoorbeeld jeugdzorg) en andere overheden. De minister is daarom afhankelijk van de beschikbaarheid, capaciteiten en faciliteiten van deze actoren. Andere factoren die de minister slechts beperkt kan beïnvloeden, maar waarvan hij wel afhankelijk is, zijn: ontwikkelingen op de (internationale) arbeidsmarkt, demografische ontwikkelingen in de leerlingen-, deelnemer- en studentenpopulatie en conjuncturele ontwikkelingen.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 4.1 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Voorlaatste waarde

Laatste waarde

Streefwaarde

1.

Het percentage 20–24 jarigen met tenminste hoger secundair onderwijs

71,9%

76,2%

76,6%

 

Bron: Eurostat

2000

2008

2009

 

2.

Het percentage voortijdig schoolverlaters van de totale bevolking van 18–24 jaar

15,5%

11,4%

10,9%

8%

Bron: Eurostat

2000

2008

2009

2020

3.

Het percentage dat een hbo-diploma haalt van het totale aantal mbo’ers dat doorstroomt naar het hbo

62,1%

63,7%

63,7%

70%

Bron: DUO

2006

2008

2009

2011

4.

Werkloosheid van gediplomeerde mbo’ers anderhalf jaar na het beëindigen van de opleiding

    
 

BOL

14,6%

5,3%

9,8%

 
 

BBL

 

1,0%

3,1%

 

Bron: Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt, ROA

(cohort 2002–2003) 2004

(cohort 2006–2007) 2008

(cohort 2007–2008) 2009

 

5.

Het percentage gediplomeerden dat aangeeft dat hun opleiding voldoende basis was om te starten op de arbeidsmarkt

    
 

BOL

43%

48%

48%

60%

 

BBL

 

59%

58%

60%

Bron: Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt, ROA

(cohort 2004–2005) 2006

(cohort 2006–2007) 2008

(cohort 2007–2008) 2009

2011

Toelichting:

  • 1. Voor deze variabele is door de EU geen streefwaarde vastgesteld in het kader van EU 2020.

  • 4. Voor deze indicator is geen streefwaarde geformuleerd omdat deze sterk afhankelijk is van de conjuncturele ontwikkeling.

4.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 4.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

3 846 651

3 505 679

3 419 730

3 340 538

3 317 338

3 317 471

3 317 495

Waarvan garantieverplichtingen

143 934

      

Totale uitgaven

3 507 340

3 580 198

3 418 894

3 405 345

3 342 520

3 319 720

3 319 744

         

Programma-uitgaven

3 503 474

3 576 255

3 415 486

3 401 994

3 339 169

3 316 369

3 316 393

         

Deelnemers volgen beroepsonderwijs en volwasseneneducatie in voldoende toegeruste instellingen

2 981 121

2 974 876

2 944 006

2 946 191

2 884 218

2 863 045

2 863 390

Bekostiging roc's/overige regelingen

2 873 217

2 862 911

2 839 099

2 845 332

2 783 762

2 763 318

2 763 318

Korting 2e teldatum (coalitieakkoord)

– 38 892

– 36 090

– 27 290

– 27 290

– 27 290

– 27 290

– 27 290

Bekostiging kbb's

115 821

105 521

98 521

98 521

98 521

98 521

98 521

School-ex programma

8 485

6 115

0

0

0

0

0

Competentiegerichte kwalificatiestructuur

5 000

21 626

20 628

20 639

20 651

20 662

20 662

Overig

17 490

14 793

13 048

8 989

8 574

7 834

8 179

         

Deelnemers volgen beroepsonderwijs en volwasseneneducatie van hoge kwaliteit in innovatieve instellingen en via hoogwaardige stageplekken

119 661

172 329

156 095

143 320

142 320

141 935

140 155

Taal en rekenen

10 155

62 099

56 769

56 109

56 109

56 109

56 109

Innovatiearrangement

21 500

10 000

10 000

0

0

0

0

Innovatiebox regulier

43 151

43 138

43 136

43 136

43 136

43 136

43 136

Regeling stagebox

35 362

35 000

35 000

35 000

35 000

35 000

35 000

Stage en leerbaanoffensief Kenniscentra

7 000

13 000

3 000

0

0

0

0

Netwerkscholen (Fes)

0

4 500

3 500

3 500

2 500

0

0

Overig 1

2 493

4 592

4 690

5 575

5 575

7 690

5 910

         

Deelnemers kunnen zonder drempels beroepsonderwijs en volwasseneneducatie volgen dat het best past bij hun talenten en specifieke behoeften

285 890

250 897

193 104

189 754

189 904

188 789

190 054

Leerlinggebonden financiering (LGF)

32 847

40 465

32 172

32 172

32 172

32 172

32 172

Educatie

202 401

150 433

115 354

115 355

115 355

115 355

115 355

Aanvalsplan Laaggeletterdheid

4 200

4 235

4 000

4 000

4 000

4 000

4 000

Leven Lang Leren en EVC

22 444

29 905

15 022

8 577

8 577

8 577

8 577

Schoolmaatschappelijk werk

15 000

15 000

15 000

15 000

15 000

15 000

15 000

Overig

8 998

10 859

11 556

14 650

14 800

13 685

14 950

         

Er vallen minder leerlingen gedurende hun schoolloopbaan voortijdig uit het onderwijs

103 476

167 240

111 810

112 261

112 261

112 061

112 261

RMC's/GSB

53 251

31 471

31 471

31 471

31 471

31 471

31 471

Convenanten met RMC-regio's

21 146

39 760

53 960

56 800

56 800

56 800

56 800

Programmagelden regio's

15 170

22 870

25 275

19 300

19 300

19 300

19 300

Aanvullende vergoeding experimenten vmbo-mbo

0

5 000

6 000

6 000

6 000

0

0

Verbetering melding verzuim

0

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

Plusvoorziening «overbelaste jongeren»

11 900

47 918

0

0

0

0

0

Overig

2 009

18 221

– 6 896

– 3 310

– 3 310

2 490

2 690

         

Programmakosten-overig

13 326

10 913

10 471

10 468

10 466

10 539

10 533

Uitvoeringsorganisatie DUO

13 326

10 913

10 471

10 468

10 466

10 539

10 533

         

Apparaatsuitgaven

3 866

3 943

3 408

3 351

3 351

3 351

3 351

Ontvangsten

24 099

12 003

3 500

3 500

2 500

0

0

1

Onder deze post is van 2011 tot en met 2015 in totaal € 5 miljoen gereserveerd voor het sectorplan techniek mbo 2011–2016. Zie voor meer informatie artikel 6.3.4.

Toelichting:

  • 1. Door het ministerie van OCW zijn in 2008 meerjarige convenanten afgesloten met bijna alle scholen in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs en de contactgemeenten van de 39 RMC-regio’s. Het schooljaar 2010–2011 is het laatste jaar van deze convenanten. Zie operationele doelstelling 4.3.4, eerste bolletje voor een nadere toelichting.

  • 2. Afdrachtvermindering onderwijs

    Ter bevordering van de werkgelegenheid worden de loonkosten van leerlingen met een leerwerkovereenkomst c.a. verlaagd door middel van vermindering van de afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.

    Deze regeling geldt voor de werkgever van werknemers die:

    • de beroepspraktijkvorming van de beroepsbegeleidende leerweg of de beroepsopleidende leerweg op mbo 1 of 2 niveau volgen;

    • een EVC-procedure volgen waarvan de kosten door de werkgever worden gedragen;

    • voor aanvang van de scholing werkloos zijn of voormalig werkloos zijn en uitsluitend als gevolg van deelname aan een re-integratietraject van een gemeente of het UWV niet langer werkloos zijn en een opleiding op mbo 1 of 2 niveau volgen.

    Het niveau van de faciliteit, de voorwaarden, het budgettair beslag en de prestatiegegevens (waar zinvol en mogelijk) zijn beschreven in internetbijlage 4 bij de Miljoenennota.

Tabel 4.3 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

3 405 015

3 391 526

3 328 703

3 305 830

3 305 860

Totaal juridisch verplicht

3 295 412

3 254 811

3 134 288

3 107 855

3 107 855

Totaal bestuurlijk gebonden

109 442

136 444

194 012

197 603

197 759

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

161

271

403

372

246

Deelnemers volgen beroepsonderwijs en volwasseneneducatie in voldoende toegeruste instellingen

2 944 006

2 946 191

2 884 218

2 863 045

2 863 390

Juridisch verplicht

2 935 868

2 937 325

2 875 644

2 855 211

2 855 211

Bestuurlijk gebonden

7 977

8 595

8 171

7 462

7 933

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

161

271

403

372

246

       

Deelnemers volgen beroepsonderwijs en volwasseneneducatie van hoge kwaliteit in innovatieve inistellingen en via hoogwaardige stageplekken

156 095

143 320

142 320

141 935

140 155

Juridisch verplicht

70 056

56 109

56 109

56 109

56 109

Bestuurlijk gebonden

86 039

87 211

86 211

85 826

84 046

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

       

Deelnemers kunnen zonder drempels beroepsonderwijs en volwasseneneducatie volgen dat het best past bij hun talenten en specifieke behoeften

193 104

189 754

189 904

188 789

190 054

Juridisch verplicht

170 782

165 106

165 064

165 064

165 064

Bestuurlijk gebonden

22 322

24 648

24 840

23 725

24 990

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

       

Er vallen minder leerlingen gedurende hun schoolloopbaan voortijdig uit het onderwijs

111 810

112 261

112 261

112 061

112 261

Juridisch verplicht

118 706

96 271

37 471

31 471

31 471

Bestuurlijk gebonden

– 6 896

15 990

74 790

80 590

80 790

Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

0

0

4.3 Operationele beleidsdoelstelling
4.3.1 Deelnemers volgen beroepsonderwijs en volwasseneneducatie in voldoende toegeruste instellingen

Motivering

Het stelsel van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie moet zodanig zijn toegerust dat regionale opleidingencentra (roc’s), de vakinstellingen, de overige mbo-instellingen en de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (kbb’s) bij het verzorgen van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie kunnen voldoen aan de door de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) gestelde toegankelijkheids-, doelmatigheids- en kwaliteitseisen.

• Bekostiging roc’s

Instrumenten

Het wetsvoorstel modernisering bekostiging beroepsonderwijs heeft als doel de verdeling van de rijksmiddelen voor het mbo over de betrokken instellingen te verbeteren en de gevoeligheid voor misbruik en oneigenlijk gebruik te verminderen. Het wetsvoorstel is op 23 december 2008 bij brief aan de Tweede Kamer toegezegd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 27 451, nr. 101). In het wetsvoorstel zijn aanscherpingen van diverse bepalingen in de WEB opgenomen. De voornaamste wijzigingen betreffen de beperking van de diplomabekostiging van extraneï, de aanscherping van de urennorm voor de deeltijdse beroepsopleidingen en de opleidingen in de beroepsbegeleidende leerweg, en het opnemen van een bepaling die erin voorziet dat inschrijving als deelnemer niet langer voor een onderdeel van een beroepsopleiding kan plaatsvinden. Tevens is voorzien in een algemene wettelijke basis in de WEB en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek voor het stellen van regels aan de rechtmatige en doelmatige besteding van de rijksbijdrage. Het wetsvoorstel is kort voor de zomer van 2010 aangeboden aan de Raad van State.

• Het primaire proces op orde

Goed mbo-onderwijs kent goede lesroosters, is gebaseerd op een volwaardig lesprogramma gedurende de gehele opleiding, is voldoende uitdagend en ambitieus, wordt verzorgd door capabele docenten in een moderne setting en bereidt studenten goed voor op startposities op de arbeidsmarkt. Duidelijk is dat sommige mbo-instellingen hun zaken onvoldoende op orde hebben. Het gaat daarbij vooral om een goede organisatie van het onderwijs en het échte handwerk van een school: voldoende lessen, weinig schooluitval, goede roosters, adequate verzuimregistratie en laagdrempelige klachtenafhandeling.

Om betrokken instellingen te stimuleren hun primaire proces op orde te krijgen, zijn verschillende maatregelen in gang gezet. De individuele prestaties van roc’s, goed en minder goed, worden scherper in beeld gebracht. In het najaar van 2010 publiceert de Inspectie van het Onderwijs profielen met toezichtsinformatie overzichtelijk per instelling. Parallel aan deze commissie is aan de Stichting Platform Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven gevraagd een advies uit te brengen over de wijze waarop de kwalificatiestructuur vereenvoudigd kan worden en onrendabele opleidingen afgebouwd kunnen worden (macrodoelmatigheid). De resultaten van dit advies worden in augustus 2010 verwacht, zodat de Commissie Onderwijs en Besturing BVE (zie volgende kopje) deze kan meewegen in haar totale bevindingen en aanbevelingen. De tijdspanne tussen het constateren van onvoldoende onderwijskwaliteit en daadwerkelijke sanctie wordt ingekort met ingang van de toezichtsronde 2010–2011. De ombudslijn MBO is voor een jaar ingericht en wordt medio 2011 geëvalueerd.

• Commissie Onderwijs en Besturing BVE

Met ingang van 1 mei 2010 is de onafhankelijke Commissie Onderwijs en Besturing BVE in het leven geroepen. De commissie heeft tot taak het analyseren van de wijze waarop de brede opdracht aan de bve-sector wordt uitgevoerd, welke problemen zich daarbij voordoen en of de afzonderlijke (beleids)maatregelen in samenhang voldoende zijn om deze brede opdracht te ondersteunen. De commissie zal bij haar aanbevelingen expliciet aandacht besteden aan de verdeling van de verantwoordelijkheden in en rondom de sector en aan de macrodoelmatigheid van het aanbod aan opleidingen en kwalificaties. De commissie brengt vóór 30 november 2010 haar eindrapport uit aan de minister van OCW.

• Commissie Werkscholen

In mei 2010 is de Commissie Werkscholen ingesteld. Deze commissie heeft tot taak zich te buigen over en voorstellen te doen voor de verbetering van het onderwijs aan kwetsbare jongeren, dat wil zeggen jongeren die vanwege een opeenstapeling van problemen dan wel vanwege een beperking een grote afstand hebben tot school, bedrijf en maatschappij. Het onderwijs zou de vorm van zogenoemde werkscholen kunnen krijgen.

De commissie is gevraagd nog in 2010 met voorstellen te komen omtrent de vormgeving van deze scholen, de kwalificering en certificering die deze scholen mogelijk gaan maken, de financiering van dit geheel en eventuele randvoorwaarden. Een nieuw kabinet zal afwegingen inzake werkscholen maken.

• Experiment De Netwerkschool

Competentiegericht onderwijs vraagt om bedrijfsvoering die hier goed op aansluit en het onderwijs ondersteunt. Om te stimuleren dat mbo-instellingen hun bedrijfsvoering verder moderniseren, loopt van 2010 tot en met 2013 het experiment De Netwerkschool. Het doel van dit experiment is een bijdrage te leveren aan het terugdringen van het lerarentekort door wetenschappelijk aan te tonen dat het mogelijk is de arbeidsproductiviteit in het onderwijs te verhogen door een slimme organisatie van het onderwijs en door effectieve inzet van ict. In het experiment worden verschillende onderwijsinnovaties (ict-inzet, flexibele organisatie, functiedifferentiatie en samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven) samengebracht in een integraal model (zie voor meer informatie over het model: www.netwerkschool.nl). In 2010 starten maximaal vijf daartoe geselecteerde scholen in een experimentele opzet met curricula, die in een nieuwe opzet naast een traditioneel vormgegeven opleiding worden geplaatst.

Gedurende vier jaar worden de effecten van deze onderwijsinnovaties op de prestaties van studenten, docenten en bedrijfsvoering gemonitord. Dit leidt tot een evidence based concept van onderwijsvernieuwing, dat vervolgens andere mbo-instellingen kan inspireren en ondersteunen.

Stichting De Netwerkschool is verantwoordelijk voor de uitvoering en coördinatie van het experiment.

• Competentiegerichte kwalificatiestructuur

Sinds 2004 zijn mbo-instellingen gefaseerd bezig hun opleidingsaanbod in te richten op basis van de nieuwe kwalificatiedossiers als onderdeel van de competentiegerichte kwalificatiestructuur. De beoogde invoering van de wet competentiegerichte kwalificatiestructuur was augustus 2010. Door de val van het kabinet is het wetsvoorstel, dat voorligt in de Tweede Kamer, nog niet in behandeling genomen. Het uitblijven van een wettelijke basis betekent dat de experimenteerperiode voor de competentiegerichte kwalificatiestructuur van kracht blijft. De verwachting is dat per 1 augustus 2010 97% van de eerstejaars studenten onderwijs krijgt op basis van de kwalificatiedossiers.

In 2011 wordt ingezet op:

  • Vraaggerichte ondersteuning van individuele instellingen bij de vernieuwing door MBO2010 bij de vormgeving van onderwijs en bedrijfsvoering (inclusief professionalisering personeel);

  • Concrete afspraken tussen kbb’s en het bedrijfsleven over vergroting van transparantie, herkenbaarheid en uitvoerbaarheid van de kwalificatiedossiers, waarbij nadrukkelijk docenten worden betrokken.

• Kenniscentra

Op de begroting zijn middelen beschikbaar voor de 16 kenniscentra (excl. Aequor) om hun wettelijke taken uit te voeren. De kenniscentra dragen bij aan het primaire proces van het beroepsonderwijs. Dit doen zij door te beschrijven wat een beginnend beroepsbeoefenaar aan kennis, vaardigheden en competenties moet hebben om een diploma te kunnen behalen. Daarnaast dragen de kenniscentra zorg voor een toereikend aantal bedrijven en organisaties die de beroepspraktijkvorming verzorgen voor zowel de deelnemers in de beroepsbegeleidende als in de beroepsopleidende leerweg. Beoogd wordt per 2012 een nieuw bekostigingsmodel in te voeren. De nieuwe bekostiging zal moeten bestaan uit een verdeelmodel dat gebaseerd is op de wettelijke taken en de verdeling van de werklast over de kenniscentra. Hierover vindt overleg plaats met de kenniscentra. De onderwijsinspectie houdt toezicht op de kwaliteit van de (wettelijke) werkzaamheden van de kenniscentra.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 4.4 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Voorlaatste waarde

Laatste waarde

Streefwaarde

1.

Diplomaresultaat per niveau

niveau 1: 58%

niveau 2: 54%

niveau 3: 65%

niveau 4: 70%

niveau 1: n.v.t.

niveau 2: n.v.t.

niveau 3: n.v.t.

niveau 4: n.v.t.

niveau 1: 58%

niveau 2: 54%

niveau 3: 65%

niveau 4: 70%

niveau 1: 60%

niveau 2: 60%

niveau 3: 70%

niveau 4: 75%

Bron: Benchmark MBO Raad

2007–2008

 

2007–2008

2011–2012

2.

Het percentage opleidingen, ingericht op basis van de nieuwe kwalificatiedossiers

12%

39%

53%

100%

Bron: DUO

2005–2006

2007–2008

2008–2009

2010–2011

3.

Het percentage deelnemers in het eerste jaar dat een competentiegerichte opleiding volgt

11%

83%

97%

100%

Bron: DUO

2005–2006

2009–2010

2010–2011

2011–2012

Toelichting:

  • 1. Deze indicator is een nieuwe indicator uit de MBO-benchmark en vervangt de oude indicator Deelnemerssucces. Het diplomaresultaat heeft alleen betrekking op studenten die rechtstreeks vanuit het vo naar het mbo zijn gegaan. Van deze studenten is de vooropleiding in elk geval bekend. Het diplomaresultaat wordt uitgedrukt als het percentage mbo-verlaters met een diploma op het totaal aantal mbo-verlaters.

  • 3. De prognose voor 2010–2011 is dat 97% van de eerstejaarsstudenten een opleiding volgt op basis van de nieuwe kwalificatiedossiers.

Tabel 4.5 Kengetallen

Indicator

2010

2011

2012

2013

2014

1.

Aantal deelnemers mbo (excl. «groen onderwijs»)

491 867

494 442

491 217

484 725

477 492

 

bol-vt

327 784

341 325

350 842

349 534

347 684

 

bbl

154 550

143 742

132 167

127 808

123 800

 

bol-dt

9 533

9 375

8 208

7 383

6 008

Bron: Referentieraming 2010

     

2.

Gemiddelde prijs per mbo-deelnemer (x € 1 000)

7,3

7,2

7,1

7,1

7,1

Bron: Lumpsum budget/specifieke regelingen en gewogen bekostigingsdeelnemers mbo

     

Toelichting:

  • 1./2. In de begroting is, zoals gebruikelijk, de actuele raming van de leerlingen- en studentenaantallen verwerkt (Referentieraming 2010). Vanwege de onzekerheid over met name de ontwikkeling van de aantallen studenten na 2011 is besloten in de meerjarenramingen de onderwijsdeelname na 2011 op hetzelfde niveau als 2011 te houden. Indien na 2011 de eventuele stijging van het aantal studenten zich toch mocht doorzetten dan betekent dit onder gelijkblijvende omstandigheden – gegeven de meerjarige budgetten – dat het gemiddelde beschikbare bedrag per student daalt.

  • 1. Het gaat om aantallen per kalenderjaar (omgerekend uit aantallen per schooljaar op 1 oktober) inclusief de raming van het conjunctuureffect als gevolg van substitutie van deelnemers van de bbl naar de bol.

  • 2. Bij de berekening van de gemiddelde prijs per deelnemer is rekening gehouden met de extra middelen voor taal- en rekenonderwijs.

4.3.2 Deelnemers volgen beroepsonderwijs en volwasseneneducatie van hoge kwaliteit in innovatieve instellingen en via hoogwaardige stageplekken

Motivering

Om de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs te verbeteren moeten mbo-opleidingen voldoende onderwijstijd bieden, voldoende aandacht besteden aan basisvaardigheden, de examens op orde hebben en de doorlopende leerlijnen in de beroepskolom bevorderen.

Ouders, studenten en werkgevers moeten kunnen vertrouwen op de kwaliteit van de opleidingen en de uitgereikte diploma’s. Een grotere betrokkenheid en een intensievere samenwerking tussen onderwijsinstellingen, kenniscentra en (leer)bedrijven in de regio kunnen ervoor zorgen dat de kwaliteit en aantrekkelijkheid van het onderwijs, inclusief de stage, van een hoog niveau is. In deze crisistijd is het van belang dat het potentieel aan bpv-plekken (stageplekken/leerbanen) bij leerbedrijven zo optimaal mogelijk wordt benut.

• Nederlandse taal en rekenen

Instrumenten

Vanaf 1 augustus 2010 is de Wet Referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen van kracht. Hiermee wordt het Referentiekader taal en rekenen een leidraad voor onderwijsinstellingen, docenten en onderwijsprogramma's in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en het mbo. Voor mbo-niveau 4 komen er vanaf 2013–2014 centraal ontwikkelde examens. Een jaar later ook voor niveau 2 en 3. Een zorgvuldige voorbereiding, waarbij mbo-instellingen stapsgewijs ervaring opdoen met prototypes, voorbeeldexamens en deelname aan pilotexamens, is van groot belang. Op basis van een Uitvoeringsplan taal en rekenen mbo, met een looptijd van 2010 tot en met 2013, ontvangen instellingen jaarlijks ruim € 50 miljoen voor de intensivering van het taal- en rekenonderwijs. Voor ondersteuning kunnen instellingen terecht bij het steunpunt taal en rekenen mbo (zie www.steunpunttaalenrekenenmbo.nl). Begin 2011 zijn de eerste voorbeeldexamens taal en rekenen voor niveau 4 beschikbaar, en kunnen instellingen hiermee ervaring opdoen. Eind 2011 zullen ook de voorbeeldexamens voor niveaus 2 en 3 op worden geleverd. Jaarlijks leggen instellingen in het jaarverslag verantwoording af over de besteding van middelen vanuit de Regeling intensivering Nederlandse taal en rekenen en geven zij een beschrijving van de voortgang van het implementatieproces binnen de instelling.

• Regelingen innovatiebox, innovatiearrangement en stagebox

Via de Regeling stagebox beroepsonderwijs wordt geld beschikbaar gesteld om te zorgen voor extra stage- en simulatieplaatsen voor moeilijk plaatsbare deelnemers. Ook is het geld bedoeld voor een intensieve stagebegeleiding van deelnemers in het beroepsonderwijs. De regeling eindigt in 2010.

De Regeling Innovatiebox is bedoeld om in overleg met samenwerkingspartners in de regio innovatie vorm te geven. Het gaat om innovatieprojecten die breed worden opgepakt met als doel het innovatieresultaat te laten verankeren in de eigen organisatie. De huidige regeling loopt in 2010 af. Er is de afgelopen periode een evaluatie uitgevoerd naar de effecten van de Stagebox en Innovatiebox om te bepalen of onderwijsinstellingen (met hun partners in de regio) het ontwikkelen van innovatie, op de thema’s van de innovatieagenda, als kerntaak voldoende gerealiseerd hebben.

Naast de Regeling Innovatiebox wordt innovatie ook gestimuleerd via de Regeling Innovatiearrangement. Deze regeling is bedoeld om meer experimentele innovatieprojecten op regionaal dan wel sectoraal niveau, die zonder aanvullende middelen onvoldoende kans zouden hebben, financieel te ondersteunen. Alleen samenwerkingsverbanden tussen onderwijsinstellingen en bedrijven kunnen een beroep doen op dit arrangement. Het jaar 2011 is het laatste jaar waarin de regeling geldt, daarna wordt het innovatiearrangement opgeheven. Voor zowel de innovatiebox als het innovatiearrangement zijn de landelijke thema’s, zoals vastgelegd in de landelijke innovatieagenda, leidend.

• Het mbo is een bepalend segment voor de arbeidsmarkt

De beroepspraktijkvorming (bpv) is een belangrijk onderdeel van elke beroepsopleiding. Voor het behalen van een optimaal rendement uit de bpv voor elke deelnemer is een goede wisselwerking tussen het opleidingsaandeel op school en het aandeel in de praktijk noodzakelijk. Dit betekent dat mbo-instellingen de regie over de bpv als aandeel in de opleiding nog meer naar zich toe moeten trekken.

Vanuit dat perspectief hebben mbo-instellingen, samen met het georganiseerde bedrijfsleven en de kenniscentra, veel energie gestoken in diverse activiteiten – in vervolg op het zogenaamde BPV Protocol – ter verbetering van de sectorale organisatie van de bpv. Hierbij gaat het onder meer om het beter afstemmen van de begeleiding van mbo-instellingen op de behoeften van student en leerbedrijf, waarbij tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in de ontwikkeling van de expertise van docenten in het beroepsdomein van de opleiding. Al in het studiejaar 2010–2011 dient dit te resulteren in een voor de deelnemer (en het leerbedrijf) merkbare toename van het kwaliteitsniveau van de bpv. In de eerste helft van 2011 wordt door de MBO Raad, Colo, MKB/VNO-NCW en OCW een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van het op 10 juni 2009 opgestelde BPV Protocol op de uitvoeringspraktijk. In 2011 eindigt het driejarige programma ondersteuning leerbedrijven dat naar verwachting ook een goede impuls zal geven aan de gewenste wisselwerking tussen het schoolse en het praktijkleren. Het programma realiseert onder andere dat de kenniscentra in 2011 een uniform servicepakket aanbieden aan actieve leerbedrijven, opdat de leerbedrijven goed toegerust zijn voor hun opleidingstaak in het kader van de competentiegerichte kwalificatiestructuur.

• Bevorderen doorstroom naar hoger onderwijs

De planning is erop gericht bij aanvang van het studiejaar 2011–2012 maximaal twintig pilots met het Associate-degreeprogramma (Ad) te starten, die deels op de locatie van een mbo-instelling worden verzorgd. Over de inrichting van deze twintig pilots en de condities waaronder een hogeschool en een mbo-instelling vanuit een zo gelijkwaardig mogelijke rol kunnen samenwerken, zijn de hogescholen en de mbo-instellingen medio 2010 geïnformeerd. Voor de inrichting van de samenwerking tussen een hogeschool en een mbo-instelling zal op basis van artikel 1.7a van de WHW (Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek) een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) worden genomen.

De beleidsreactie op het rapport van de onderwijsraad «de weg naar de hogeschool», waarin de Raad adviseert over het vraagstuk van de doorstroom van het middelbaar beroepsonderwijs naar het hoger beroepsonderwijs, wordt meegenomen in de zorgvuldige uitwerking van het rapport Veerman (zie ook artikel 6.3.3).

• Handhaven onderwijstijd

Van de bekostigde instellingen bleek in het studiejaar 2008–2009 17% van de onderzochte opleidingen de minimale 850 klokurennorm niet na te leven. Na herstelacties bleef 9% onvoldoende. De naleving is weliswaar verbeterd (van 24% onvoldoende in het studiejaar 2006–2007 naar 17% onvoldoende) maar niet voldoende. Streven is dat elke instelling en opleiding de minimale 850 klokurennorm verzorgd. In 2010 wordt de focus in het toezicht gericht op instellingen en opleidingen die eerder een tekort lieten zien. In 2011 zal opnieuw een representatief onderzoek uitgevoerd worden waarbij de NBI’s (niet-bekostigde instellingen) zullen worden meegenomen, aangezien ook hier nalevingstekorten te verwachten zijn volgens het inspectierapport van maart 2010. Waar noodzakelijk worden (financiële) sancties genomen. Daarnaast wordt de bedrijfsvoering/kwaliteitsborging van de instellingen ondersteund zodat de scholen zelf de naleving van onderwijstijd beter kunnen waarborgen. De uitkomsten van de evaluatie van de 850 urennorm, waarover in augustus 2010 is gerapporteerd aan de Tweede Kamer, zullen in 2011 hun verdere beslag krijgen.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 4.6 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Voorlaatste waarde

Laatste waarde

Streefwaarde

1.

Percentage opleidingen met voldoende examenkwaliteit

52%

78%

n.n.b.

85%

Bron: Examenverslag mbo

2005

2008

2009

2011

2.

Percentage deelnemers dat positief is over de beroepspraktijkvormingsplek (BPV)

48%

59%

 

75%

Bron: ODIN

2005 (ODIN 3)

2008 (ODIN 5)

 

2011

3.

Het oordeel van de deelnemer over de opleiding

6,7

6,9

 

7

Bron: ODIN

2005 (ODIN 3)

2008 (ODIN 5)

 

2011

4.

Het percentage opleidingen dat onderwijs geeft volgens de richtlijnen van de 850 uren norm (BOL)

75%

91%

83%

100%

Bron: Inspectie van het Onderwijs

2006

2008

2009

2010

5.

Percentage instellingen dat ervaring opdoet met de afname van centrale voorbeeldexamens Nederlandse taal en rekenen 3F (bij mbo-4)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

90%

Bron: College voor Examens

2007

2008

2009

2011

Toelichting:

  • 4. Het percentage van 91% voor het jaar 2008 is niet vergelijkbaar met 2006 en 2009 omdat dit resultaat afkomstig is uit het reguliere risicogerichte (en dus selectieve) toezicht. De ambitie blijft 100% naleving maar de verwachting is niet dat in 2011 volledige naleving plaatsvindt. Het hanteren van een tolerantiegrens van 3% niet-naleving is realistisch.

  • 5. De indicator geeft aan welk percentage van de mbo-instellingen zich voorbereidt op de invoering van verplichte centrale examens Nederlandse taal en rekenen voor mbo-4 in 2013–2014.

4.3.3 Deelnemers kunnen zonder drempels beroepsonderwijs en volwasseneneducatie volgen dat het best past bij hun talenten en specifieke behoeften

Motivering

Deelnemers aan het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie moeten de mogelijkheid krijgen om hun talenten te ontplooien in een leeromgeving en op een manier die het beste past bij hun specifieke behoeften. Het gaat daarbij ook om jongeren die een extra steuntje in de rug nodig hebben bij het volgen van een mbo-opleiding en om volwassenen die door het volgen van een cursus of opleiding beter in staat zijn te participeren op de arbeidsmarkt en in de samenleving.

• Volwassenenonderwijs

Instrumenten

Sinds 1 januari 2009 maakt het educatiebudget onderdeel uit van het Participatiebudget. Hiermee wordt het geld voor re-integratie (WWB-werkdeel), inburgering en volwasseneneducatie gebundeld in één specifieke uitkering voor gemeenten. Tot 2013 moet een bedrag gelijk aan de bijdrage van OCW in het Participatiebudget aan inkoop van educatie bij roc’s worden besteed. De wettelijke taak van roc’s voor educatie blijft gedurende deze periode gehandhaafd. Daarna vervalt de oormerking voor educatie en de bestedingsverplichting bij roc’s. Door het kabinet is in 2009 besloten om vanaf 2011 structureel € 35 miljoen minder op het budget in te zetten ten behoeve van het OCW aandeel in de rijksbrede problematiek als gevolg van de crisis.

De resterende middelen worden verdeeld over basisvaardigheden (met name laaggeletterdheid), vavo (tweede kans onderwijs) en NT2. Ter ondersteuning van de bestrijding van laaggeletterdheid is t/m 2010 jaarlijks € 4,0 miljoen beschikbaar om het «Aanvalsplan Laaggeletterdheid 2006–2010 Van A tot Z betrokken» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 142) uit te voeren. In 2011 zal blijken wat voor resultaten de inspanningen van de drie uitvoerende organisaties CINOP, Stichting Lezen en Schrijven en Expertisecentrum ETV.nl hebben opgeleverd.

• Het vasthouden en binden van talenten

Onder deze noemer wordt gewerkt aan het verbeteren van het schoolsucces van risicoleerlingen in het mbo. Het vsv-beleid dringt via rmc, scholen en convenanten de ongediplomeerde uitval in vo en mbo terug (voor een nadere toelichting zie operationele doelstelling 4). Voor schoolmaatschappelijk werk wordt jaarlijks geld aan het mbo-veld ter beschikking gesteld. Met deze middelen kunnen instellingen voor de leerlingen, die dit tijdelijk nodig hebben, snel en adequaat hulpverlening inschakelen. Hierdoor wordt het risico op uitval van deze leerlingen verkleind.

De mbo-instellingen worden in 2011 ondersteund bij de verdere ontwikkeling van de zorgstructuur binnen hun instelling. Er is een website met veel informatie, er zijn kenniskringen op het gebied van zorg en begeleiding en de ontwikkeling van de zorg adviesteams (ZAT’s) wordt krachtig ondersteund.

Met leerlinggebonden financiering kunnen (geïndiceerde) jongeren met een beperking met extra begeleiding en ondersteuning hun opleiding volgen. Om mbo-instellingen en praktijkbegeleiders daarin te steunen is de brochurereeks «Speciale aandacht gevraagd» ontwikkeld. Het aantal geïndiceerde deelnemers op het beroepsonderwijs wordt voor 2011 geraamd op 6 800.

• Bevorderen leren en werken

De internationale concurrentie en toenemende krapte op de arbeidsmarkt vragen om een hogere arbeidsparticipatie, mobiliteit en duurzame inzetbaarheid van mensen. Dat vraagt in toenemende mate om geschoolde arbeid en een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Ook moeten mensen in staat zijn zich tussentijds bij of om te scholen, zodat zij ondanks verschuivingen in de werkgelegenheid tot hun pensioen inzetbaar blijven en de overstap naar ander werk kunnen maken. De inrichting van ons onderwijsstelsel en de beschikbaarheid van scholing op latere leeftijd bepalen mede de kwaliteit van onze beroepsbevolking. Zonder maatregelen vormen arbeidstekorten mogelijk knelpunten voor economische groei en het publieke voorzieningenniveau.

De afgelopen jaren heeft het kabinet geïnvesteerd in scholing en het Ervaringscertificaat (EVC) door ondersteuning van regionale samenwerkingsverbanden en leerwerkloketten. Deze infrastructuur werkt nu op volle kracht. Nu moet bepaald worden hoe de impuls, die het kabinet gegeven heeft aan een leven lang leren, geborgd kan worden.

De bijdrage van het Ervaringscertificaat aan een duurzame inzetbaarheid van mensen is de afgelopen periode sterk toegenomen. In het huidige programma heeft de overheid tot en met 2012 de regie genomen om de basiskwaliteit van het Ervaringscertificaat op orde te brengen en de betrouwbaarheid van afgegeven EVC-verklaringen te vergroten (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 30 012, nr. 30). De overheid neemt besluiten over EVC-aanbieders op basis van rapporten van beoordelende organisaties. De criteria voor afgifte van de EVC-verklaring en een beschrijving van de wijze waarop de besluitvorming plaatsvindt, staan in de beleidsregel afgifte EVC-verklaringen (Staatscourant 2010, nr. 4981, 1 april 2010). Ondertussen wordt gewerkt aan een goed systeem van kwaliteitsborging voor na 2012.

Met de stimuleringsmaatregel Leercultuur krijgen bedrijven in het midden- en kleinbedrijf (mkb) de kans om met deskundig advies hun interne leercultuur te versterken, gericht op een brede en duurzame inzetbaarheid van hun medewerkers. Zo worden de mogelijkheden voor leren binnen hun bedrijf verder ontwikkeld. De resultaten worden gedeeld met andere bedrijven en branches, opdat ook zij hier hun voordeel mee kunnen doen. MKB-Nederland voert de regie over het project.

De overheid werkt aan een betere transparantie van het aanbod van arbeidsmarktrelevante kwalificerende opleidingen waarin ook het informele onderwijs een status heeft.

Acties rondom leren en werken worden uitgevoerd conform het plan van aanpak 2008–2011: Doorpakken met Leren & Werken (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 30 012 VIII, nr. 10).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 4.7 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Voorlaatste waarde

Laatste waarde

Streefwaarde

1.

Aantal nieuwe leerwerktrajecten (duaal + EVC)

11 575

29 865

65 166

90 000

Bron: monitoring door CINOP

2006

2008

2009

2008–2011

2.

Deelname aan leeractiviteiten door 25–64 jarigen

15,5%

17,0%

17,0%

20%

Bron: Eurostat

2000

2008

2009

2020

3.

Het percentage deelnemers dat tevreden is over de begeleiding bij de studie

38%

44%

 

65%

Bron: ODIN

2005 (ODIN 3)

2008 (ODIN 5)

 

2011

4.

Dekkingsgraad zorg- en adviesteams

42%

82%

88%

100%

Bron: Nederlands Jeugdinstituut (NJI)

2003

2008

2009

2011

Toelichting:

  • 1. In de periode 2005–2007 zijn 44 162 extra leerwerktrajecten (duaal en EVC) gerealiseerd. Met de verlenging van de projectdirectie Leren en Werken tot 2011 is voor de periode 2008–2011 een nieuwe streefwaarde bepaald. In de periode 2008 tot en met 2011 moeten 90 000 extra leerwerktrajecten gerealiseerd worden. Het startmoment voor deze nieuwe ambitie is 2008. In dat jaar zijn 29 865 trajecten gerealiseerd. In 2009 zijn er, inclusief de 29 865 trajecten uit 2008, 65 166 trajecten gerealiseerd.

  • 2. Van de beroepsbevolking tussen de 25 en 64 jaar neemt 15% in 2020 deel aan een cursus of opleiding. In 2009 bedroeg de deelname 17% in Nederland. Hiermee behoort Nederland nog steeds tot de best presterende landen. In de nota «De kenniseconomie in zicht» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 27 406, nr. 153, pagina 22) is een ambitieuzere doelstelling geformuleerd: 20% in 2020.

  • 4. Uit informatie van het NJI blijkt: De ontwikkeling van Zorg- en AdviesTeams (ZAT’s) in het mbo verloopt voorspoedig. Het percentage roc’s met ZAT’s is inmiddels 88%. De ontwikkeling van de ZAT’s in het mbo wordt samen met andere indicatoren (o.a. de functie van zorgcoördinator) door het NJI gezien als uitdrukking van de zorgstructuur.

4.3.4 Er vallen minder leerlingen gedurende hun schoolloopbaan voortijdig uit het onderwijs

Motivering

Uit oogpunt van maatschappelijke cohesie en economische ontwikkeling is het van belang dat zoveel mogelijk jongeren minimaal een startkwalificatie halen. De nationale doelstelling is halvering van het jaarlijks aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters in 2012 ten opzichte van 2002. Een voortijdig schoolverlater is een jongere van 12 tot 23 jaar die langer dan vier weken geen onderwijs volgt en nog geen startkwalificatie heeft. Een startkwalificatie is een vwo-, havo-, of mbo-diploma op niveau 2, 3 of 4. In de uitvoeringsbrief «Aanval op de schooluitval: een kwestie van uitvoeren en doorzetten» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 26 695, nr. 42) staat op welke wijze voortijdig schoolverlaten (vsv) wordt aangepakt. De uitval van jongeren kent verschillende oorzaken waardoor een brede benadering noodzakelijk is.

Binnen deze geïntegreerde aanpak is OCW verantwoordelijk voor het voorkomen van voortijdig schoolverlaten door met name kwalitatief goed onderwijs te bieden en door zich in te zetten voor jongeren die een extra steuntje in de rug nodig hebben. De stand van zaken is bij brief van 18 februari 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 26 695, nr. 67) aan de Tweede Kamer gemeld.

• Meerjarige convenanten

Instrumenten

De afspraken op basis van de meerjarige convenanten, die in 2008 zijn afgesloten met vrijwel alle scholen in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijsonderwijs en de contactgemeenten van de 39 RMC-regio’s (regionale meld- en coördinatiefunctie vsv), lopen in 2011 door. Het schooljaar 2010–2011 is het laatste jaar van deze convenanten. De doelstelling voor het schooljaar 2010–2011 is een vermindering van het aantal vsv’ers met 40% ten opzichte van het aantal in het schooljaar 2005–2006 (in cijfers zichtbaar in 2012). De afgelopen jaren is de schooluitval in het voortgezet onderwijs fors gedaald. In het middelbaar beroepsonderwijs is de daling achtergebleven bij de doelstelling. Daarom ligt de focus op het middelbaar beroepsonderwijs. Via de rapportage «Uitschrijvingen zonder startkwalificatie» krijgen scholen tijdens het schooljaar een beeld of ze op de goede weg zijn om de vsv-reductiedoelstelling voor het betreffende schooljaar te halen. Dit betekent ook dat scholen tijdens het schooljaar de aanpak kunnen bijsturen. In relatie met de aanpak in de aandachtswijken kan ook daar de daling op grond van uitval worden gevolgd.

• Experimenten vmbo-mbo

De experimenten overgang vmbo-mbo (VM2), waarin de bovenbouw van de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo wordt samengevoegd met een opleiding mbo 2, zijn in 2008 gestart. Het eerste cohort kent circa 30 projecten (677 leerlingen). In augustus 2009 is een tweede cohort gestart, dit cohort heeft circa 2000 leerlingen. Van 2009 tot en met 2013 wordt de ontwikkeling van de VM2 experimenten gevolgd via een monitor.

Vanaf schooljaar 2010–2011 wordt het mogelijk gemaakt voor de scholen en instellingen van het 1e en/of 2e cohort om leerlingen in te schrijven in het «borgingscohort VM2».

• Verbetering melding relatief verzuim door scholen

In 2009 zijn alle bekostigde onderwijsinstellingen in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs en alle gemeenten aangesloten op het digitale verzuimloket. Het digitale loket biedt één adres voor alle meldingen van verzuim van alle scholen en het loket biedt een uniforme meldprocedure voor alle scholen en gemeenten. In 2011 worden de B2 scholen (examenbevoegde vo-scholen) aangesloten op BRON.

• Borging vsv-beleid

Om het aantal vsv’ers laag te houden moeten alle medewerkers, van het college van bestuur tot ondersteunend personeel en docenten, weten hoe het vsv-beleid van de school eruit ziet en moet er op elk niveau gestuurd worden op de vermindering van het aantal voortijdig schoolverlaters. Kortom, de vsv-aanpak moet structureel worden geborgd in de onderwijs- en bedrijfsvoeringsprocessen. Deze borging is inmiddels ingezet.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 4.8 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Voorlaatste waarde

Laatste waarde

Streefwaarde

1.

Het aantal nieuwe vsv’ers per kalenderjaar (nationale indicator)

71 000

46 800

42 600

35 000

Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 26 695, nr. 67

2002

2008

2009

2012

2.

Aantal herplaatste voortijdig schoolverlaters (inclusief oude voortijdig schoolverlaters)

20 000

33 794

39 291

 

Bron: Analyse RMC-effectrapportages 2008–2009, Research voor Beleid

2002

2008

2009

 

Toelichting:

  • 1. De realisatie 2009 is een voorlopig cijfer. Het definitieve aantal vsv’ers over 2008–2009 wordt verwacht in oktober 2010.

    De indicator geeft in absolute cijfers de aantallen vsv’ers per schooljaar weer. Het feit dat de aantallen omlaag gaan, rechtvaardigt de conclusie dat het beleid effectief is. In 2010 is er gestart met evaluatie-onderzoek van de interventies om voortijdig schoolverlaten te voorkomen.

  • 2. Voor deze indicator is geen landelijke streefwaarde afgesproken.

4.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 4.9 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
 

Onderzoek Onderwerp

AD of OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Beleidsdoorlichting toerusting stelsel

OD 1

A: 2016

B: 2016

Auditdienst OCW

 

Beleidsdoorlichting innovatieregelingen BVE

OD 2

A: 2011

B: 2011

Auditdienst OCW

 

Beleidsdoorlichting Leren & Werken

OD 3

A: 2011

B: 2011

Auditdienst OCW

 

Beleidsdoorlichting VSV-beleid

OD 4

A: 2012

B: 2013

Auditdienst OCW

Effectenonderzoek

ex post

Monitor experimenten Associate Degree op MBO-locatie

OD 2

A:2011

B: 2012

 
 

Analyse effectrapportage RMC

OD 4

Jaarlijks

B: in april

Research voor Beleid

Overig evaluatieonderzoek 1

Project Onderwijs-Arbeidsmarkt 2011 (POA)

AD

Jaarlijks

B: in juli

ROA

 

Registratie en bestemming uitstroom schoolverlaters (SIS)

OD 4

Jaarlijks

B: in september

ROA

 

Quickscan SIS-School Ex Programma

OD4

A: 2010

B: 2011

ROA

 

Monitor Sociale Veiligheid

AD

Jaarlijks

Ecbo

 

Arbeidsmarktbarometer leraren bve

AD

Jaarlijks

Regioplan

 

Monitor alfabetisering

OD 3

Jaarlijks

B: voorjaar

Cinop

 

Monitor competentiegericht beroepsonderwijs

OD 1

A: 2008

B: 2009

Ecbo

 

JOB-Monitor

AD

Tweejaarlijks

B: 2011

Research Ned

 

Nulmeting opleidingsdomeinen 2010–2011

 

A: 8/2011

B: 2012

 
 

Ontwikkeling/monitoring toetsen taal en rekenen

OD 2

Jaarlijks

B: in zomer

CITO

 

PIAAC

AD

A: 2011

B: 2013

OECD

 

Waardering bedrijfsleven

OD 4

A: 2010

B: 2011

 
 

Ex ante evaluatie entry levels alfabetisering

OD 2

A: 2011

B: 2011

 
 

Kwaliteitsgedrag alfabetiseringsdocenten

OD2

A: 2011

B: 2011

 
 

Onderwijsrechtskundige inventarisatie Bestuurlijke verhoudingen BVE

AD

A: 2011

B: 2012

 
 

Monitor kwaliteitseffecten BPV Protocol

OD 4

A: Tweejaarlijks

B: 2011

 
 

NLQF-EQF

AD

A: 2010

B: 2011

CINOP

1

Wat onder overig evaluatieonderzoek staat is niet in alle gevallen evaluatieonderzoek

Toelichting:

Voor de beleidsdoorlichtingen zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van (deel-)onderzoeken naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het beleid. Bij de beleidsdoorlichting van het vsv-beleid zullen met name de evaluatie en de monitoring van het vsv-beleid en de convenanten, het onderzoek naar de effectiviteit van de experimenten op het gebied van de maatwerktrajecten en het onderzoek naar de effectiviteit van de experimenten vmbo-mbo worden betrokken.

Bij de beleidsdoorlichting van de innovatieregelingen van bve zal vooral gebruik gemaakt worden van de monitor innovatiebox en stagebox op basis van de jaarverslagen van mbo-instellingen, en van het evaluatieonderzoek naar de regelingen stagebox en innovatiebox.

De beleidsdoorlichting Leren & Werken wordt onder andere gebaseerd op de monitor van leerwerktrajecten (duaal en EVC) door het ecbo. Dit is een halfjaarlijkse kwantitatieve monitor en een jaarlijkse kwalitatieve monitor.

Licence