Base description which applies to whole site

Artikel 1: Grondwettelijke uitkering aan de leden van het koninklijk huis

Dit begrotingsartikel bevat de grondwettelijke uitkeringen krachtens de aangepaste Wet financieel statuut van het koninklijk huis. De technische aanpassing en actualisering van deze wet, die in 2008 door de Staten-Generaal is aanvaard (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 505) en gepubliceerd in het Staatsblad (Staatsblad 2008, 535), vormt de basis voor de ramingen van dit begrotingsartikel.

Opbouw verplichtingen/uitgaven (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Stand ontwerpbegroting 2011

 

7 155

7 155

7 155

7 155

7 155

 

Nieuwe mutaties:

             

1. Extrapolatie

           

7 155

2. Nominale bijstelling

   

61

61

61

61

61

Stand ontwerpbegroting 2012

7 095

7 155

7 216

7 216

7 216

7 216

7 216

Opbouw ontvangsten (x € 1 000)
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Stand ontwerpbegroting 2011

 

nihil

nihil

nihil

nihil

nihil

nihil

               

Stand ontwerpbegroting 2012

nihil

nihil

nihil

nihil

nihil

nihil

nihil

De stijging in 2012 ten opzichte van 2011 wordt veroorzaakt door de stijging van de consumptieprijsindex die van toepassing is op de materiële uitgaven die onderdeel zijn van de uitkeringen op grond van de Wet financieel statuut van het koninklijk huis.

Een A-component, die het inkomensbestanddeel vormt. Als basis is genomen het bedrag genoemd in de Wet financieel statuut van het koninklijk huis, dat is aangepast in de verhouding waarin de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State in het jaar 2011 afwijkt van de bezoldiging in het jaar 2007. De raming is hiermee gelijk aan het werkelijke uitgavenniveau 2011.

Een B-component, die betrekking heeft op personele en materiële uitgaven. De personele uitgaven hebben betrekking op de personeelsleden, die hun instructie rechtstreeks van de Koning of van (de echtgenote van) de vermoedelijke opvolger van de Koning ontvangen en/of in de onmiddellijke omgeving van hen verkeren en voor wie het dienstverband zich grotendeels in de familiesfeer voltrekt.

Als basis is genomen het bedrag genoemd in de Wet financieel statuut van het koninklijk huis. Dit bedrag is voor de helft aangepast in de verhouding waarin de bezoldiging van het burgerlijk rijkspersoneel in 2011 afwijkt van de bezoldiging in het jaar 2007. De raming is hiermee gelijk aan het werkelijke uitgavenniveau 2011.

Voor de andere helft is het bedrag aangepast in de verhouding waarin het algemeen prijspeil van het gezinsverbruik blijkens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde consumentenprijsindex in de maand juni 2010 afwijkt van het prijspeil in de maand juni van het jaar 2007 en vervolgens voor de jaren 2011 en 2012 verhoogd met de verwachte ontwikkeling van de consumentenprijsindex zoals opgenomen in de CEP 2011.

Indien de uiteindelijk loon- en prijsontwikkeling voor 2011 en 2012 afwijkt van de verwachting, dan zal ook de werkelijke uitkering afwijken van het in deze begroting genoemde bedrag. Deze afwijking is derhalve als PM aan te merken.

De raming over 2012 is als volgt samengesteld:

Grondwettelijke uitkering aan (bedragen x € 1 000)
 

A

Inkomen

B

Personele en materiële uitgaven

Totaal

De Koning

830

4 358

5 188

De vermoedelijke opvolger van de Koning

246

1 152

1 398

De echtgenote van de vermoedelijke opvolger van de Koning

246

384

630

Totaal

   

7 216

Licence