Base description which applies to whole site

Artikel 11 Financiering staatsschuld

A. Algemene doelstelling

Schuldfinanciering tegen zo laag mogelijke kosten onder acceptabel risico voor de begroting.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de financiering van de staatsschuld. Het doel is om de schuld tegen zo laag mogelijke kosten met een acceptabel risico voor de begroting te financieren. De wettelijke basis voor deze uitvoerende rol is geregeld in de Comptabiliteitswet 201645. Het Agentschap van de Generale Thesaurie van het Ministerie van Financiën is namens de Minister van Financiën verantwoordelijk voor de financiering van de staatsschuld.

De doelstelling van artikel 11 sluit aan bij de internationaal geaccepteerde uitgangspunten voor schuldmanagement, zoals verwoord door het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank in de «Revised Guidelines for Public Debt Management»46. Voor de uitvoering van de schuldfinanciering wordt steeds voor een aantal jaren een beleidskader vastgesteld dat is gebaseerd op twee belangrijke pijlers: het financieringsbeleid en het renterisicokader.

Het financieringsbeleid dient er vooral toe het (her)financieringsrisico en het liquiditeitsrisico te beheersen en mitigeren. Het bestaat uit de regels en randvoorwaarden die het Agentschap hanteert bij het gebruik van financiële instrumenten voor het financieren van de staatsschuld. Zo valt niet alleen de keuze voor de schuldinstrumenten en de looptijd hieronder, maar bijvoorbeeld ook de communicatie naar investeerders. Drie kernwaarden staan centraal in het financieringsbeleid: consistentie, transparantie en liquiditeit. Binnen de kernwaarden probeert het Agentschap zo flexibel mogelijk te zijn bij de uitgifte van nieuwe leningen, om bijvoorbeeld veranderingen in de financieringsbehoefte gedurende het jaar op te kunnen vangen.

Het renterisicokader heeft als belangrijkste doel het beheersen van het renterisico; het risico dat de rentelasten op de staatsschuld stijgen door veranderingen in de rente. Gemiddeld genomen geldt dat hoe langer de looptijd van een lening, hoe lager het risico voor de begroting. Immers, bij gemiddeld langere financiering is het gedeelte van de staatsschuld dat jaarlijks opnieuw gefinancierd moet worden, en waarvoor dus de rente opnieuw moet worden vastgesteld, lager. Hierdoor werken tegenvallende renteontwikkelingen minder snel door in de rentelasten. Echter, hoe langer de looptijd van een financieringsinstrument, hoe hoger over het algemeen de rentekosten zijn. Er zal daarom steeds een optimale afweging gezocht moeten worden tussen kosten en risico. Welk risiconiveau daarbij acceptabel is, hangt af van de risicopreferentie.

Naast bovengenoemde risico’s en kernwaarden houdt het Agentschap bij het opstellen van het beleidskader verder nog rekening met onder andere valutarisico, kredietrisico (tegenpartijrisico) en operationele risico’s.

Voor de nadere invulling van de schuldfinanciering wordt op basis van het beleidskader jaarlijks in december het financieringsplan gepubliceerd, in de zogeheten Outlook47. Daarin wordt aangegeven wat in het komende kalenderjaar de verwachte financieringsomvang is en hoe het Agentschap de schuldfinanciering zal uitvoeren. De omvang van de kapitaalmarktfinanciering ligt dan (binnen een bepaalde bandbreedte) voor een jaar vast. Schommelingen in de financieringsbehoefte worden vervolgens opgevangen op de geldmarkt. Deze werkwijze maakt de schuldfinanciering consistent en transparant en draagt daarmee bij aan het betrouwbare imago van de Nederlandse Staat op de financiële markten.

Prestatie-indicatoren en kengetallen

Op basis van de beleidsevaluatie uit 2015 zijn in het beleidskader voor de periode 2016–2019 twee indicatoren geïntroduceerd. Dit zijn de gemiddelde looptijd van de schuld- en swapportefeuille en het renterisicobedrag (RRB). Zoals eerder toegelicht, zegt de looptijd iets over de afruil tussen kosten en risico op de langere termijn. Het RRB is het deel van de schuld- en swapportefeuille waarover binnen 12 maanden de rente opnieuw vastgesteld moet worden, uitgedrukt als percentage van de schuld. Het RRB zegt daarmee iets over het renterisico op de korte termijn.

Naar verwachting zullen deze indicatoren voor de periode 2020–2023 gehandhaafd blijven, maar dit is afhankelijk van de uitkomsten van de herijking van het beleidskader. Deze herijking vindt plaats in de tweede helft van 2019. Daarom worden de indicatoren nu niet opgenomen in deze begroting. In de herijking van het beleidskader zullen deze twee en/of andere indicatoren, inclusief bijbehorende streefwaarden, worden vastgesteld.

C. Beleidswijzigingen

Het beleidskader voor de financiering van de staatsschuld geldt steeds voor een aantal jaren. Het huidige kader geldt voor de periode 2016–2019 en is in 2019 onderwerp van de beleidsdoorlichting artikel 11. Op basis van de bevindingen en aanbevelingen wordt het beleidskader voor komende periode (2020–2023) opgesteld. Het rapport van de beleidsevaluatie en de herijking worden eind 2019 aan de Tweede Kamer aangeboden.

In 2019 heeft het Agentschap voor de eerste keer een groene obligatie uitgegeven, waarmee € 5,98 mld. is opgehaald. Uiterlijk in 2020 zal middels één of meer heropeningen van deze lening het uitstaande volume van deze obligatie verder worden aangevuld. De Nederlandse Staat wil hiermee het goede voorbeeld geven en de totstandkoming en groei van een groene kapitaalmarkt in Nederland ondersteunen. Daarnaast is er een sterke marktvraag naar groene obligaties, in het bijzonder vanuit Nederlandse pensioenfondsen. Eén van de voorwaarden die wordt gesteld aan het uitgeven van een groene obligatie is dat achteraf aan de investeerders verantwoording wordt afgelegd over de besteding van de aangetrokken middelen en over het behalen van de beoogde impact van de groene uitgaven. Het Agentschap gaat rapportages in samenwerking met de betrokken ministeries opzetten.

D. Tabel Budgettaire gevolgen van beleid

Budgettaire gevolgen van beleid – artikel 11 Financiering staatsschuld (bedragen x € 1 mln.)
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

2024

Verplichtingen

45.831

35.502

35.171

21.383

35.615

36.039

35.174

               

Uitgaven

45.831

35.502

35.171

21.383

35.615

36.039

35.174

waarvan juridisch verplicht

   

99,95%

       
               

Rente

6.289

5.617

5.115

4.822

4.885

4.320

4.441

Rentelasten vaste schuld

6.236

5.617

5.115

4.822

4.829

4.158

4.279

Rentelasten vlottende schuld

0

0

0

0

56

162

162

Voortijdige beëindiging schuld

53

0

0

0

0

0

0

               

Leningen

39.533

29.868

30.039

16.544

30.713

31.702

30.716

Aflossing vaste schuld

39.533

29.868

30.039

16.544

30.713

31.702

30.716

Mutatie vlottende schuld

0

0

0

0

0

0

0

               

Opdrachten

9

17

17

17

17

17

17

Overige kosten

9

17

17

17

17

17

17

               

Ontvangsten

32.539

22.485

30.015

21.296

36.831

37.371

39.616

               

Rente

4.762

1.337

1.375

1.397

1.173

724

510

Rentebaten vaste schuld

0

0

0

0

0

0

0

Rentebaten vlottende schuld

224

245

301

72

30

30

30

Voortijdige beëindiging schuld

0

0

0

0

0

0

0

Rente derivaten lang

1.202

1.092

1.074

1.325

1.143

694

480

Rente derivaten kort

1

0

0

0

0

0

0

Voortijdige beëindiging derivaten

3.335

0

0

0

0

0

0

               

Leningen

27.777

21.148

28.640

19.899

35.658

36.647

39.106

Uitgifte vaste schuld

23.637

21.000

28.640

19.899

35.658

36.647

39.106

Mutatie vlottende schuld

4.140

148

0

0

0

0

0

               

Overige baten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

De beleidsmatige ontvangsten en uitgaven met betrekking tot de algemene doelstelling bestaan uit renteontvangsten en -betalingen als gevolg van transacties op de geldmarkt en de kapitaalmarkt. Omdat de verplichtingen voornamelijk voortvloeien uit de in het verleden opgebouwde schuld is de budgetflexibiliteit voor dit artikel zeer gering. De uitgaven zijn voor 99,95% als juridisch verplicht aan te merken. Enkele overige kosten (€ 17 mln.), zoals advieskosten en drukkosten, zijn niet juridisch verplicht.

Aangezien de (betalings)verplichtingen van de aangegane staatsschuld voortvloeien uit beleids- en bedrijfsvoeringsuitgaven die ten laste van andere begrotingen komen, heeft een verplichtingenbenadering (als begrotingsstelsel) voor de begroting van Nationale Schuld noch uit het oogpunt van budgettaire beheersing, noch uit het oogpunt van budgetrecht meerwaarde ten opzichte van het kasstelsel. Om die reden is in de Comptabiliteitswet 2016 bepaald dat voor de uitgaven ten laste van de begroting van Nationale Schuld de verplichtingen in een jaar gelijk gesteld mogen worden aan de uitgaven in dat jaar.

E. Toelichting op de instrumenten

Uitgaven en ontvangsten

Rente

Rentelasten en -baten vaste schuld

Onder vaste schuld wordt schuld met een oorspronkelijke looptijd langer dan een jaar verstaan. De vaste schuld bestaat voornamelijk uit Nederlandse staatsleningen (Dutch State Loans, DSL’s), waarvoor de rentekosten voor een groot deel vastliggen. Deze rentekosten zijn grotendeels het gevolg van de tekortontwikkeling en schuldopbouw uit het verleden, en van de keuzes die toen gemaakt zijn in het financieringsbeleid en het risicomanagement.

Rentelasten en -baten vlottende schuld

Onder vlottende schuld wordt schuld verstaan met een oorspronkelijke looptijd korter dan één jaar. Deze schuld bestaat voor het grootste deel uit schatkistpapier met een looptijd van 3 tot 6 maanden (Dutch Treasury Certificates, DTC’s) en Commercial Paper48 (CP) meestal met een looptijd tussen een week en drie maanden. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om tijdelijk overtollige middelen als gevolg van een positief kassaldo uit te zetten op de geldmarkt. Onder normale omstandigheden, bij positieve rentestanden, wordt op de kortlopende leningen rente betaald, en op de uitgezette middelen rente ontvangen. Echter, door de negatieve rente op de geldmarkt is het nu andersom. Om die reden wordt de raming van de rente vlottende schuld voor de jaren 2019–2021 gesaldeerd weergegeven bij de rentebaten. Verder vallen ook de rentebaten over de overgenomen leningen aan ABN AMRO (voorheen Fortis Bank Nederland) onder deze rubriek.

Uitgaven en ontvangsten voortijdige beëindiging schuld

Uit cashmanagementoverwegingen kunnen DSL’s ingekocht worden. Op die manier kunnen grote pieken in de aflossingen worden verkleind en kunnen aflosmomenten worden gekozen die beter aansluiten bij het kasbeheer. Het gaat hier alleen om DSL’s die op het moment van inkoop in de komende 24-maands periode afgelost zouden worden. Het verschil tussen het nominale bedrag dat wordt ingekocht en het bedrag dat daarvoor wordt betaald, wordt tot de rentelasten of rentebaten gerekend. Voortijdige beëindigingen zijn niet EMU-saldorelevant, omdat zij als een financiële transactie worden beschouwd.

Uitgaven en ontvangsten derivaten lang

Binnen het renterisicokader is een streefwaarde gedefinieerd voor de gemiddelde looptijd van de schuldportefeuille en een maximale waarde voor het RRB. Rentederivaten worden gebruikt om op deze waarden bij te sturen. Op deze derivaten wordt zowel rente ontvangen als betaald. Wanneer er per saldo rente betaald respectievelijk ontvangen wordt, wordt dit tot de rentelasten respectievelijk rentebaten derivaten gerekend. In 2020 zijn voor de renteswaps rentebaten voorzien. Deze rentebaten tellen sinds de overgang naar nieuwe Europese boekhoudregels in september 2014 niet meer mee in de bepaling van het EMU-saldo. Zij hebben wel effect op de EMU-schuld.

Uitgaven en ontvangsten derivaten kort

De Staat geeft kortlopend schuldpapier uit met looptijden variërend van enkele dagen tot maximaal 12 maanden. Op basis van evaluaties is bepaald dat het optimaal is om de geldmarkt te financieren tegen daggeldtarief. Daartoe worden Eonia-swaps afgesloten. Eonia is de afkorting van Euro Overnight Index Average. Eonia is het eendaags interbancaire rentetarief voor het eurogebied. Ook hier geldt dat het saldo van de rentebaten en -lasten wordt weergegeven.

Uitgaven en ontvangsten voortijdige beëindiging derivaten

Uit overwegingen van risicomanagement kan besloten worden om renteswaps met een positieve marktwaarde voortijdig te beëindigen. Bij het voortijdig beëindigen van een renteswap wordt de netto contante waarde van alle toekomstige rentestromen in één keer ontvangen. Deze rentestromen tellen sinds de overgang naar nieuwe Europese boekhoudregels in september 2014 niet meer mee in de bepaling van het EMU-saldo. Zij hebben wel effect op de EMU-schuld. De opbrengsten uit voortijdige beëindiging van swaps worden niet geraamd omdat van tevoren niet bekend is in welke mate van dit instrument gebruik wordt gemaakt.

Leningen

Aflossing vaste schuld

Ieder jaar wordt een deel van de vaste schuld afgelost omdat het einde van de looptijd van leningen wordt bereikt. Daarnaast kan vanuit cashmanagementoverwegingen besloten worden DSL’s deels vervroegd af te lossen.

Uitgifte vaste schuld en mutatie geldmarkt

De raming van de uitgifte van vaste schuld is gebaseerd op de jaarlijkse financieringsbehoefte. Deze bestaat uit de omvang van de af te lossen vaste schuld, de uitstaande schuld op de geldmarkt van het jaar ervoor en de raming voor het kassaldo van de rijksoverheid. Voor toekomstige jaren wordt verondersteld dat de uitstaande schuld op de geldmarkt gelijk blijft en het resterende deel van de financieringsbehoefte op de kapitaalmarkt wordt gedekt door de uitgifte van DSL’s. In deze veronderstelling muteert de geldmarkt niet, maar blijft gelijk. De verwachte verhouding tussen financiering op de geldmarkt en financiering op de kapitaalmarkt wordt bekend gemaakt bij de publicatie van het financieringsplan staatsschuld 2020 in december 2019.

Opdrachten

Overige kosten

Het leeuwendeel van de overige kosten bestaat uit provisiekosten voor de Primary Dealers. De Nederlandse Staat maakt gebruik van een stelsel van momenteel 13 banken (de Primary Dealers en Single Market Specialist) voor de distributie en promotie van Nederlandse staatsleningen. De Primary Dealers verplichten zich onder andere om DSL’s af te nemen, te verspreiden en te promoten. Tot de verplichtingen behoren ook een maandelijkse rapportage over de verrichte activiteiten op de secundaire markt en het quoteren van prijzen voor DSL’s en DTC’s.

46

IMF Revised guidelines for public dept management, april 2014. Zie https://www.imf.org/external/np/pp/eng/2014/040114.pdf.

47

Kamerstukken II 2018–2019, 35 000, nr. 12.

48

CP is een geldmarktinstrument dat wordt uitgegeven en verhandeld op discontobasis. CP kent flexibele uitgiftemomenten en looptijden. Bovendien bestaat de mogelijkheid CP uit te geven in vreemde valuta. CP is een aanvulling op het DTC-programma voor wat betreft schuldbewijzen met kortere looptijden.

Licence