Base description which applies to whole site

ARTIKEL 4. BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE

4.1 Algemene doelstelling: het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat deelnemers hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Deelnemers worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Het middelbaar beroepsonderwijs stond in 2010 weer in de schijnwerpers, zowel in positieve als negatieve zin.

Onmiskenbaar positief is de bijdrage die het mbo heeft geleverd aan het terugdringen van de jeugdwerkloosheid. Uit de voortgangsrapportages aan de Tweede Kamer over de uitvoering van het Actieplan jeugdwerkloosheid blijkt dat het School Ex programma en het Stage-offensief van de kenniscentra ook in 2010 succesvol zijn geweest. Naar verwachting hebben meer dan 10 000 extra mbo-gediplomeerden hun startpositie op de arbeidsmarkt versterkt door een jaar langer door te leren op een hoger niveau. Het aantal stageplaatsen is, mede dankzij de inzet van branches, op peil gebleven tijdens de economische recessie. Nu de economie zich herstelt en het einde nadert van het Actieplan jeugdwerkloosheid, is het goed te constateren dat instellingen en kenniscentra onderdelen van het School Ex programma en het Stage-offensief structureel verankeren.

Positief verloopt ook de invoering van het competentiegericht onderwijs (cgo). In het drieluik «In 2010» van het procesmanagement MBO 2010 komen bestuurders, docenten en studenten aan het woord over cgo. De hoofdconclusie is dat alle partijen de invoering ondersteunen. Er is een goede basis gelegd voor de wettelijke verankering via een wetsvoorstel dat voor behandeling aan de Tweede Kamer is aangeboden. Een aandachtspunt vormt de bedrijfsvoering van een groot deel van de instellingen. Die moet beter op orde. De daling van het aantal voortijdig schoolverlaters heeft zich ook in 2010 voortgezet, maar het aandeel van het mbo hierin blijft achter.

Voorgaande wordt bevestigd door de ook in 2010 aanhoudende tekortkomingen in gerealiseerde onderwijstijd, onderwijskwaliteit en examinering van individuele opleidingen. Het openbaar maken van deze resultaten door de Inspectie van het Onderwijs op internet, heeft in de media veel stof doen opwaaien. Maar het is wel noodzakelijk «man en paard» te noemen om slecht presterende en goed presterende instellingen van elkaar te kunnen onderscheiden, zodat bijvoorbeeld ook jongeren en ouders een goede keuze kunnen maken uit aangeboden opleidingen. In het najaar van 2010 is de tweejaarlijkse monitor van studenttevredenheid in het mbo (JOB monitor) verschenen. Het rapportcijfer van studenten over hun opleiding is gelijk gebleven (zie tabel 4.5 punt 3: oordeel van de deelnemer over de opleiding).

Mede naar aanleiding van de aanhoudende tekortkomingen heeft de commissie Onderwijs en Besturing BVE (commissie Oudeman) in november 2010 het advies «Naar meer focus in het mbo» uitgebracht. Hieruit blijkt dat een deel van de instellingen wel degelijk goede prestaties levert en dat voor verdere verbeteringen van de kwaliteit de bestuurbaarheid moet worden vereenvoudigd. Ten eerste door het op orde brengen van de interne bedrijfsvoering door instellingen. Het gaat om o.a. het versterken van: intern toezicht, kwaliteitszorg bedrijfsvoering en professionalisering van bestuur, teamleiders en docenten. Ten tweede door een vereenvoudiging van de relatie tussen instellingen onderling en met het bedrijfsleven. Bijvoorbeeld doordat instellingen heldere keuzes maken in hun aanbod aan opleidingen om versnippering tegen te gaan en een helder profiel op te bouwen dat aansluit bij regionale economische sterktes.

Daarnaast heeft de commissie Kwalificeren en Examineren, waarin sociale partners en onderwijsveld in vertegenwoordigd waren, geadviseerd over verminderen en bundelen van kwalificaties, standaardisering van examens en de doelmatigheid van opleidingen.

Sociale partners en onderwijsveld hebben tevens het initiatief genomen voor de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven i.o. om hun nauwe samenwerking t.a.v. het middelbaar beroepsonderwijs vorm te geven.

Op basis van de maatregelen in het nieuwe regeerakkoord en de uitgebrachte adviezen is voor deze kabinetsperiode een actieplan voor het mbo uitgewerkt om o.a. de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren.

Externe factoren

Het onderwijs ter plaatse wordt ook bepaald door de inzet van studenten, docenten, bestuurders, toezichthouders, brancheorganisaties, ouders, bedrijven (stages en aansluiting arbeidsmarkt), maatschappelijke organisaties (bijvoorbeeld jeugdzorg) en andere overheden. De minister is daarom afhankelijk van de beschikbaarheid, capaciteiten en faciliteiten van deze actoren. Andere factoren die de minister slechts beperkt kan beïnvloeden, maar waarvan hij wel afhankelijk is, zijn: ontwikkelingen op de (internationale) arbeidsmarkt, demografische ontwikkelingen in de leerlingen-, deelnemer- en studentenpopulatie en conjuncturele ontwikkelingen.

Tabel 4.1 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Realisatie

1.

Het percentage 20–24 jarigen met tenminste hoger secundair onderwijs

71,9%

76,2%

76,6%

 

n.n.b.

Bron: Eurostat

2000

2008

2009

 

2010

2.

Het percentage voortijdig schoolverlaters van de totale bevolking van 18–24 jaar

15,5%

11,4%

10,9%

8%

n.n.b.

Bron: Eurostat

2000

2008

2009

2020

2010

3.

Het percentage afgestudeerde mbo 4-deelnemers dat succesvol een opleiding op HBO niveau afrondt

62,1%

63,7%

63,7%

70%

62,2%

Bron: DUO

2006

2008

2009

2011

2010

4.

Werkloosheid van gediplomeerde mbo’ers anderhalf jaar na het beëidingen van de opleiding

     
 

BOL

14,6%

5,3%

9,8%

 

8,4%

 

BBL

5,61%

1,0%

3,1%

 

3,4%

Bron: Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt, ROA

(cohort 2002–2003) 2004

(cohort 2006–2007) 2008

(cohort 2007–2008) 2009

 

2010

5.

Het percentage gediplomeerden dat aangeeft dat hun opleiding voldoende basis was om te starten op de arbeidsmarkt

     
 

BOL

43%

48%

48%

60%

43%

 

BBL

 

59%

58%

60%

54%

Bron: Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt, ROA

(cohort 2004–2005)

2006

(cohort 2006–2007)

2008

(cohort 2007–2008)

2009

2011

2010

Toelichting:

  • 1. Voor deze indicator is door de EU geen streefwaarde vastgesteld. Eurostat publiceert de realisatie 2010 in mei/juni 2011.

  • 2. Eurostat publiceert de realisatie 2010 in mei/juni 2011.

  • 3. Dit percentage kan nog hoger uitvallen, dit is later in 2011 bekend.

  • 4. Voor deze indicator is geen streefwaarde geformuleerd, omdat deze sterk afhankelijk is van de conjuncturele ontwikkeling.

4.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 4.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4 (Bedragen x € 1 000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

Verplichtingen

3 371 806

3 354 224

3 520 349

3 846 651

3 385 269

3 435 522

– 50 253

Waarvan garantieverplichtingen

60 645

17 500

90 817

143 934

6 290 1

  

Totale uitgaven

3 138 140

3 195 298

3 336 258

3 507 340

3 502 523

3 598 050

– 95 527

         

Programma-uitgaven

3 134 508

3 191 666

3 332 952

3 503 474

3 498 688

3 594 220

– 95 532

         

Deelnemers volgen beroepsonderwijs en volwasseneneducatie in voldoende toegeruste instellingen

0

2 709 963

2 820 181

2 981 121

2 932 004

3 016 313

– 84 309

Bekostiging roc's/overige regelingen

0

2 574 981

2 692 786

2 873 217

2 839 560

2 896 595

– 57 035

Korting 2e teldatum (coalitieakkoord)

0

0

0

– 38 892

– 36 090

– 36 090

0

Bekostiging KBB's

0

114 302

111 939

115 821

105 572

105 521

51

School-ex programma's

0

0

0

8 485

7 778

7 000

778

Competentiegerichte kwalificatiestructuur

0

5 000

5 000

5 000

3 785

21 626

– 17 841

Overig

0

15 680

10 456

17 490

11 399

21 661

– 10 262

         

Deelnemers volgen beroepsonderwijs en volwasseneneducatie van hoge kwaliteit in innovatieve instellingen en via hoogwaardige stageplekken

0

178 323

186 376

119 661

167 948

180 123

– 12 175

Taal en Rekenen

0

0

9 237

10 155

60 570

62 099

– 1 529

Innovatiearrangement

0

17 000

20 000

21 500

11 500

20 000

– 8 500

Innovatiebox regulier

0

36 742

44 495

43 151

43 238

43 138

100

Innovatiebox FES

0

71 750

73 129

0

0

0

0

Regeling stagebox

0

35 000

35 000

35 362

34 900

35 000

– 100

Stage en leerbaanoffensief Kenniscentra

0

0

0

7 000

13 000

13 000

0

Netwerkscholen (FES)

0

0

0

0

0

4 404

– 4 404

Toezicht kwaliteit examens mbo

0

11 300

0

0

0

0

0

Overig

0

6 531

4 515

2 493

4 740

2 482

2 258

         

Deelnemers kunnen zonder drempels beroepsonderwijs en volwasseneneducatie volgen dat het best past bij hun talenten en specifieke behoeften

0

243 815

248 286

285 890

239 130

237 178

1 952

Leerlinggebonden financiering (LGF)

0

16 488

23 066

32 847

38 174

31 114

7 060

Educatie

0

189 843

197 591

202 401

150 445

150 433

12

Aanvalsplan Laaggeletterdheid

0

4 000

4 000

4 200

4 001

4 000

1

Leven Lang Leren en EVC

0

25 899

16 142

22 444

22 920

23 918

– 998

Schoolmaatschappelijk werk

0

0

0

15 000

15 000

15 000

0

Overig

0

7 585

7 487

8 998

8 590

12 713

– 4 123

         

Er vallen minder leerlingen gedurende hun schoolloopbaan voortijdig uit het onderwijs

0

46 457

64 190

103 476

142 429

149 931

– 7 502

RMC's/GSB

0

37 828

39 225

53 251

31 471

53 377

– 21 906

Convenanten met RMC-regio's

0

6 720

13 597

21 146

33 248

34 080

– 832

Programmagelden regio's

0

0

6 800

15 170

22 865

22 870

– 5

Aanvullende vergoeding experimenten vmbo-mbo

0

0

1 200

0

5 108

7 200

– 2 092

Digitaal verzuimloket

0

0

0

0

0

2 000

– 2 000

Plusvoorziening «overbelaste jongeren»

0

0

0

11 900

47 724

15 000

32 724

Overig

0

1 909

3 368

2 009

2 013

15 404

– 13 391

         

Programmakosten-overig

17 410

13 108

13 919

13 326

17 177

10 675

6 502

Uitvoeringsorganisatie DUO

17 410

13 108

13 919

13 326

17 177

10 675

6 502

         

Apparaatsuitgaven

3 632

3 632

3 306

3 866

3 835

3 830

5

         

Ontvangsten

97 558

90 276

79 462

24 099

15 190

7 404

7 786

1

Het gaat hier met name om zogenaamde garanties voor bouwprojecten in het onderwijs (schatkistbankieren).

Toelichting:

De uitgaven voor het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zijn in 2010 € 95,5 miljoen lager uitgekomen dan de vastgestelde begroting. Hieronder worden de belangrijkste oorzaken toegelicht:

In het aanvullend beleidsakkoord zijn voor het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie vanuit twee enveloppen middelen beschikbaar gesteld. Hierbij gaat het om de enveloppen: «Arbeidsmarkt: jeugdwerkloosheid» en «Onderwijs: versterking mbo». Vanuit de envelop «Onderwijs: versterking mbo» is voor 2010 € 150 miljoen door het kabinet beschikbaar gesteld. Daarvan is € 7,5 miljoen overgeboekt naar LNV. De resterende € 142,5 miljoen voor OCW is besteed aan:

  • Het opvangen van de gevolgen van de conjunctuur op de omvang en samenstelling van de deelnemersaantallen in het mbo (€ 118 miljoen). Hierbij gaat het bijvoorbeeld om jongeren die overstappen van de bbl naar de bol. Daarvan is er € 20 miljoen overgeboekt naar artikel 11 «studiefinanciering» en maakt daar onderdeel uit van de relevante uitgaven aan basisbeurs en aanvullende beurs bol. Tenslotte wordt de envelop «Onderwijs: versterking mbo» voor € 42,5 miljoen ingezet voor de gestegen onderwijsdeelname in 2010.

  • De versterking van de aansluiting tussen het beroepsonderwijs en de arbeidsmarkt (€ 9,5 miljoen).

  • Het opzetten van «plusvoorzieningen» voor overbelaste jongeren. Voor 2010 was er € 30 miljoen beschikbaar, waarvan € 15 miljoen afkomstig was van het ministerie van Jeugd & Gezin. Er is € 18 miljoen doorgeschoven vanuit 2009 naar 2010, omdat dit beter aansluit bij de liquiditeitsbehoefte van de instellingen.

Uit de envelop «Arbeidsmarkt: jeugdwerkloosheid» is € 19 miljoen beschikbaar gesteld voor het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie. Deze middelen zijn besteed aan:

  • Het uitvoeren van het School Exit en Extension programma (€ 7,8 miljoen). Dit bedrag is inclusief de onderuitputting vanuit het jaar 2009.

  • Het uitvoeren van een «stageoffensief» door de kenniscentra beroepsonderwijs en het bedrijfsleven (€ 13,0 miljoen). Hiervan is € 12 miljoen betaald vanuit de stimuleringsmiddelen en € 1 miljoen uit eigen middelen.

Daarnaast hebben zich nog een aantal mutaties voor gedaan waarvan de volgende worden genoemd:

  • In de begroting 2010 zijn in de jaren 2010 en 2011 middelen toegevoegd voor sport en bewegen. Een deel (€ 3 miljoen) van deze middelen zijn overgeheveld naar artikel 3 voortgezet onderwijs.

  • Een kasschuif van € 10 miljoen van 2010 naar 2011 van de middelen voor het innovatiearrangement. Als gevolg van rijksbrede financiële tegenvallers heeft het kabinet in de miljoenennota 2010 besloten om vanaf 2011 geen vervolg te geven aan het innovatiearrangement. Om een soepelere afbouw van het innovatiearrangement mogelijk te maken heeft het HPBO verzocht om € 10 miljoen van de beschikbare middelen voor het innovatiearrangement in 2010 (€ 20 miljoen) door te schuiven naar 2011.

  • Het project voor de netwerkschool start niet in 2010 maar 2011. Dit wordt budgettair voor een bedrag van € 4,5 miljoen via een kasschuif doorgeschoven van 2010 naar 2011.

  • De middelen voor verbetering melding verzuim zijn overgeboekt naar het budget van DUO voor de uitvoering van de activiteiten van het verzuimloket.

  • Het budget voor de leerlinggebonden financiering (LGF) is verhoogd met € 7 miljoen vanwege een (verwachte) stijging van het aantal aanvragen en een prijsverhoging per LGF deelnemer.

  • Het bedrag voor de middelen grote-stedenbeleid (GSB) worden toegevoegd aan de decentralisatie-uitkering jeugd. Deze middelen (€ 21,8 miljoen) worden structureel naar het gemeentefonds overgeheveld.

  • Door herformulering van de operationele doelstellingen zijn de uitgaven op instrumentenniveau en/of het niveau van de operationele doelstelling in het jaar 2006 niet meer te reconstrueren.

Uitgaven

De € 7,8 miljoen meeropbrengsten van de ontvangsten wordt grotendeels verklaard door een FES-kasschuif van 2009 naar 2010 van € 4,4 miljoen voor de tijdelijke stimuleringsregeling PLW. Daarnaast zijn de overige meeropbrengsten € 3,4 miljoen van uiteenlopende aard zoals afrekeningen van het project leren en werken, afrekeningen educatiemiddelen, afrekeningen jaarrekeningen en wat bestedingsplan aktiviteiten.

4.3 Operationele beleidsdoelstelling
4.3.1 Deelnemers volgen beroepsonderwijs en volwasseneneducatie in voldoende toegeruste instellingen

Doelbereiking

Het stelsel van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie moet zodanig zijn toegerust dat regionale opleidingencentra (roc’s), de vakinstellingen, de overige mbo-instellingen en de kenniscentra beroepsonderwijs en bedrijfsleven (kbb’s) bij het verzorgen van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie kunnen voldoen aan de door de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) gestelde toegankelijkheids-, doelmatigheids- en kwaliteitseisen.

• Bekostiging

In de brief van 23 december 2008 (kamerstuk 27 451, nr. 101) heeft het kabinet de Tweede Kamer nader geïnformeerd over de richting van de modernisering van de bekostiging van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Naast een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt wil het kabinet de modernisering van de bekostiging ook aangrijpen om enkele perverse prikkels weg te nemen, de administratieve lasten te beperken en optimaal gebruik te maken van het zogenaamde onderwijsnummer. Op 15 april 2009 was de brief aan de orde tijdens het notaoverleg over competentiegericht onderwijs. In de periode daarna is, in lijn met de voorstellen in de brief, de concrete uitwerking daarvan ter hand genomen. In oktober 2010 is het nieuwe regeerakkoord gepresenteerd hierin staan een aantal maatregelen die de bekostiging van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) beïnvloeden. In 2012 wordt de Tweede Kamer over de samenhangende wijzigingen van de WEB en UWEB in verband met de modernisering van de mbo-bekostiging en de maatregelen uit het regeerakkoord nader geïnformeerd.

• Kenniscentra

De bekostiging van de kenniscentra zou per 2011 aangepast worden. In 2010 hebben het bedrijfsleven, het onderwijs en de kenniscentra een gemeenschappelijke intentieverklaring getekend. Met deze intentieverklaring hebben partijen een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid afgesproken voor de beroepspraktijkvorming en de examinering, zoals nu al het geval is voor de ontwikkeling en het onderhoud van de kwalificaties. Hiertoe zal onder meer de Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven worden opgericht. Deze ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat de invoering van een nieuwe bekostiging voor de kenniscentra is uitgesteld tot het moment dat meer zicht is op de rol van deze stichting en de relatie met de kenniscentra en hun wettelijke taken. De verdeling van het macrobudget over de kenniscentra kan dan aangepast worden op de nieuwe situatie en de werkzaamheden die daaruit voortvloeien voor elk kenniscentrum.

• Competentiegerichte kwalificatiestructuur

In de begroting 2010 werd aangegeven dat de beoogde datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel 1 augustus 2010 zou zijn. Deze datum is niet gehaald, omdat het kabinet begin 2010 viel en het wetsvoorstel CGO controversieel werd verklaard. De beoogde datum van inwerkingtreding is nu verschoven naar 1 januari 2012.

Tabel 4.3 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Realisatie

1.

Diplomaresultaat per niveau

Niveau 1: 58%

Niveau 2: 54%

Niveau 3: 65%

Niveau 4: 70%

  

Niveau 1: 60%

Niveau 2: 60%

Niveau 3: 70%

Niveau 4: 75%

Niveau 1: 58%

Niveau 2: 56%

Niveau 3: 66%

Niveau 4: 72%

Bron: Benchmark MBO Raad

2007–2008

  

2011–2012

2008–2009

2.

Het percentage deelnemers in het eerste jaar dat een competentiegerichte opleiding volgt

11%

71%

83%

100%

85,9%

Bron: DUO

2005–2006

2008–2009

2009–2010

2010–2011

2010–2011

Toelichting:

  • 1. Deze indicator is een nieuwe indicator uit de MBO-benchmark en vervangt de oude indicator Deelnemerssucces. Het diplomaresultaat heeft alleen betrekking op studenten die rechtstreeks vanuit het vo naar het mbo zijn gegaan. Van deze studenten is de vooropleiding in elk geval bekend. Het diplomaresultaat wordt uitgedrukt als het percentage mbo-verlaters met een diploma op het totaal aantal mbo-verlaters.

  • 2. Dit percentage heeft betrekking op roc’s, aoc’s, vakinstellingen en overige bekostigde instellingen samen.

Tabel 4.4 Kengetallen

1.

Aantal deelnemers mbo (x 1 000)

bol-vt

bbl

bol-dt

453,6

314,9

124,5

14,3

464,4

322,0

129,4

13,0

477,1

319,0

147,0

11,1

479,6

313,1

156,9

9,6

486,1

321,9

155,4

8,8

Bron: Bekostigingstelling mbo

2005–2006

2006–2007

2007–2008

2008–2009

2009–2010

2.

Gemiddelde prijs per mbo-deelnemer (x € 1 000)

6,1

6,3

6,7

7,2

7,3

Bron: Lumpsumbudget/specifieke regelingen en gewogen bekostigingsdeelnemers mbo

2006

2007

2008

2009

2010

4.3.2 Deelnemers volgen beroepsonderwijs en volwasseneneducatie van hoge kwaliteit in innovatieve instellingen en via hoogwaardige stageplekken

Doelbereiking

Om de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs te verbeteren moeten mbo-opleidingen voldoende onderwijstijd bieden, de examens op orde hebben en de doorlopende leerlijnen in de beroepskolom bevorderen.

Ouders, studenten en werkgevers moeten kunnen vertrouwen op de kwaliteit van de opleidingen en de uitgereikte diploma’s. Een grotere betrokkenheid en een intensievere samenwerking tussen onderwijsinstellingen, kenniscentra en (leer)bedrijven in de regio kunnen ervoor zorgen dat de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van het onderwijs, inclusief de stage, van een hoog niveau is. In deze crisistijd is het van belang dat het potentieel aan bpv-plekken (stageplekken/leerbanen) bij leerbedrijven zo optimaal mogelijk wordt benut.

• Nederlandse taal en rekenen/wiskunde

Per 1 augustus 2010 is de Wet Referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen in werking getreden. Vanaf die datum bevatten alle mbo-opleidingen naast beroepsgerichte eisen ook de vereiste referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen. Daarnaast is regelgeving in werking getreden waardoor studenten van niveau 4 die in 2013/2014 hun opleiding afronden, centrale examens Nederlandse taal en rekenen moeten afleggen die meetellen voor hun diploma. In 2010 zijn de voorbereidingen bij de instellingen in volle gang. In het kader van de Regeling «Intensivering taal en rekenonderwijs mbo» ontvangen de instellingen vanaf 1 januari 2010 gedurende 4 jaar ruim € 50 miljoen. Alle onderwijsinstellingen hebben in april 2010 een implementatieplan taal en rekenen opgesteld. Instellingen maken goed gebruik van het ondersteuningsaanbod van het Steunpunt taal en rekenen mbo. Vrijwel alle instellingen nemen deel aan door het Steunpunt georganiseerde conferenties over taal- en rekenbeleid. Via werkconferenties hebben veel onderwijsinstellingen zich door het College voor Examens laten informeren over de organisatorische consequenties van de invoering van digitale centrale examens voor de instellingen zelf.

• Regelingen innovatiebox, innovatiearrangement en stagebox

In augustus 2010 is een onderzoek van Regioplan, dat is uitgevoerd in opdracht van OCW, gepubliceerd. In dat onderzoek zijn de effecten van de stagebox- en innovatieboxregeling over de jaren 2006 tot en met 2009 onderzocht.

Vrijwel alle instellingen hebben met de stageboxmiddelen extra begeleidingscapaciteit ingezet. De stageboxmiddelen zijn conform het doel ingezet om meer stage- en simulatieplaatsen te realiseren voor moeilijk plaatsbare deelnemers (AKA en voor deelnemers van de niveaus mbo 1 en 2). Daarnaast zijn diverse activiteiten ontplooid om de begeleiding van deze deelnemers te verbeteren.

Qua aantal deelnemers is er een opgaande lijn waar te nemen. In 2008 en 2009 zijn er meer stage- en simulatieplaatsen voor moeilijk plaatsbare deelnemers op niveaus mbo 1 en 2 gecreëerd dan in 2006 en 2007. In 2007 werden in totaal 5 460 extra stageplaatsen gerealiseerd met de stageboxmiddelen. Dit waren er in 2008 en 2009 respectievelijk 9 177 en 15 955. Ook zijn met de middelen extra simulatieplaatsen gerealiseerd, te weten 1 104 in 2007 en 2 693 en 3 103 in respectievelijk 2008 en 2009.

De kenniscentra hebben de middelen ingezet om er voor te zorgen dat het aanbod van erkende leerbedrijven op niveau 1 (inclusief AKA) en niveau 2 voldoende is. De leerbedrijven worden door de kenniscentra ondersteund. Zij leiden onder meer praktijkopleiders op zodat die de deelnemers uit de moeilijk plaatsbare groepen beter kunnen begeleiden. De kenniscentra hebben met de inzet van stageboxmiddelen een toename van het aantal erkende leerbedrijven gerealiseerd. De regeling stagebox is in december 2010 eenmalig met één jaar verlengd tot en met 2011.

De Regeling innovatiebox beroepsonderwijs is bedoeld om in overleg met samenwerkingspartners in de regio innovatie vorm te geven. Het gaat om innovatieprojecten die breed worden opgepakt met als doel het innovatieresultaat te laten verankeren in de eigen organisatie. Uit voornoemd onderzoek van augustus 2010 blijkt dat het overgrote deel van de middelen, ongeveer twee derde van de Regeling innovatiebox beroeponderwijs, is ingezet voor de transitie van het eindtermgerichte naar het competentiegerichte mbo. De regeling innovatiebox is met één jaar verlengd tot en met 2010.

De Regeling innovatiearrangement beroepsonderwijs 2006–2010 is bedoeld voor experimentele diepte-innovatieprojecten op regionaal dan wel sectoraal niveau in het vmbo, mbo en hbo die zonder deze aanvullende middelen onvoldoende kans zouden krijgen. Het jaar 2011 is het laatste jaar waarin de regeling geldt, daarna wordt het innovatiearrangement opgeheven.

• Experiment de Netwerkschool

De Netwerkschool is een werk- en denkmodel voor de organisatie van het mbo-onderwijs. Het doel is het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs én het verhogen van het maatschappelijk rendement van de onderwijsmiddelen. In 2010 is begonnen met de voorbereiding van het experiment waardoor de start begin 2011 heeft kunnen plaatsvinden. Het experiment loopt door tot en met het jaar 2014.

Het doel van het experiment is om het model van de Netwerkschool in de praktijk van het mbo te toetsen.

De Stichting de Netwerkschool voert het experiment, in samenwerking met de door haar geselecteerde experimenteerscholen uit. Er zijn vijf mbo-scholen die aan het experiment meedoen, te weten: ROC Nijmegen, ROC Twente, ROC Eindhoven, Helicon Opleidingen en de vakinstelling voor vormgeving Sint Lucas in Boxtel. Er is een begeleidingscommissie ingesteld die de taak heeft de Stichting de Netwerkschool te adviseren met betrekking tot het laten uitvoeren van wetenschappelijk effectenonderzoek.

Om de doelstellingen van de Netwerkschool te realiseren worden er bij de deelnemende scholen randvoorwaarden gecreëerd waaronder de gewenste innovatie kan plaatsvinden. Het management van de onderwijsinstelling committeert zich aan de werkwijze. Medewerkers nemen in teams deel aan dit programma en krijgen daarbij de tijd om op een andere manier te kijken naar een probleem, een andere manier van organiseren toe te passen en hun ervaringen te delen met collega’s binnen en buiten de eigen organisatie. In deze aanpak gaat het er vooral om het ontdekken van ontwikkelingen die elders al met succes zijn toegepast en die voor de vernieuwing van het onderwijs interessant kunnen zijn.

Via gezamenlijke werkconferenties waarin innovaties, toepassingen in de eigen organisatie en de effecten met elkaar worden gedeeld en verder gebracht, worden betrokken instellingen op de hoogte gehouden van elkaars ontwikkelingen (kennistransfer). In samenwerking met Kennisnet zal er een ICT tool worden ingericht, die een belangrijk distributiekanaal wordt voor alles wat er binnen het experiment gebeurt.

• Verbeteren aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt

In 2010 is ondanks de economische crisis het totaal aantal leerbedrijven dat bpv-plaatsen aanbiedt, doorgegroeid naar 216 541 leerbedrijven in december 2010. In oktober 2010 waren er 35 000 meer bpv-plaatsen bezet door mbo-studenten dan in dezelfde periode in het jaar daarvoor. Uit de Colo Barometer van december 2010 blijkt ook dat ondanks de nog verslechterde economische situatie in een aantal sectoren de situatie op de stage- en leerbanenmarkt voldoende onder controle is. Dit is in belangrijke mate te danken aan de goede sector- en regiogerichte aanpak van de kenniscentra. Door de steeds beter functionerende informatieproducten van de kenniscentra en de steeds beter verlopende regionale samenwerking binnen de 30 arbeidsmarktregio’s zijn knelpunten betreffende het aanbod aan bpv-plaatsen sneller inzichtelijk en worden ze vervolgens effectief aangepakt door de kenniscentra.

Evenals in 2009 is in 2010 het School Ex Programma uitgevoerd. Het doel van dit programma is om 10 000 mbo-examenkandidaten te stimuleren een jaar door te leren om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. In 2010 hebben nagenoeg alle mbo-instellingen actief meegedaan aan het programma en zijn ca. 95 000 studenten bereikt (dit aantal kan nog aangepast worden n.a.v. de controle van de instellingsaccountants). Naar schatting heeft ongeveer 45% van de examenkandidaten gebruik gemaakt van de mogelijkheid voor een individueel opleidingsadvies op maat. Daarnaast biedt het programma ondersteuning aan mbo-examenkandidaten die willen werken, maar nog geen baan hebben. In 2010 zijn met dat doel de gegevens van 21 268 mbo-studenten – die daarvoor toestemming gaven – door de participerende mbo-instellingen «warm» overgedragen aan het UWV WERKbedrijf. Voor het studiejaar 2010–2011 zijn bij de participerende mbo-instellingen 13 449 meer mbo-studenten in de leeftijdscategorie 18 tot en met 26 jaar ingeschreven. Ten slotte tekent zich eind 2010 een structureel effect af van het School Ex Programma, namelijk een meer gedegen loopbaanadvies- en alumnibeleid bij verscheidene mbo-instellingen waarbij regionaal goed wordt samengewerkt met stakeholders.

In 2009 is het BPV Protocol door de MBO Raad, Colo, MKB Nederland/ VNO-NCW en OCW tot stand gebracht. Daarin zijn gedragsregels neergelegd voor de partijen op de werkvloer (mbo-instellingen, kenniscentra, leerbedrijven en studenten) ter verbetering van de kwaliteit van de bpv. In 2010 laten de diverse sectorale plannen van aanpak ter implementatie van voornoemd protocol zien dat mbo-instellingen, bedrijfsleven en kenniscentra sectoraal en regionaal goed bezig zijn met het naar een hoger peil brengen van de begeleiding tijdens de beroepspraktijkvorming. Ook uit de door OCW georganiseerde werkconferentie bpv in 2010 – waarbij de verschillende goede praktijkvoorbeelden rondom de organisatie van de bpv in kaart zijn gebracht – bleek dat het BPV Protocol een positief effect heeft op de kwaliteit van de bpv. In 2010 is het Programma Ondersteuning Leerbedrijven voor het laatste jaar uitgevoerd. Op basis van dit programma hebben de kenniscentra de ondersteuning aan leerbedrijven verbeterd, onder meer door de ontwikkeling van een gezamenlijk basisservicepakket van de kenniscentra ten behoeve van de leerbedrijven.

• Bevorderen doorstroom naar hoger onderwijs

In 2010 zijn hogescholen en bve-instellingen geïnformeerd over de aanvragen voor de pilotronde met Associate degree-programma’s (hierna Ad) onder verantwoordelijkheid van een hogeschool die deels op locatie van een bve-instelling kunnen worden ingericht. Deze pilots kenmerken zich door een intensieve samenwerking tussen hogeschool en bve-instelling(en) vanuit een zo gelijkwaardig mogelijke rol. Met deze pilots zal worden onderzocht: (1) of de andere organisatorische setting van de Ad positieve effecten heeft op het studiesucces van mbo’ers die rechtstreeks naar de Ad doorstromen, (2) meer flexibiliteit brengt in studiemogelijkheden en of (3) een fijnmaziger geografische spreiding resulteert in een betere ontsluiting van de Ad voor werkenden. De Commissie Ad heeft 6 aanvragen voor een pilotproject, startend in het studiejaar 2011/2012 ter beoordeling voorgelegd gekregen en daarvan zijn 5 aanvragen gehonoreerd. Voor de inrichting van de samenwerking tussen een hogeschool en een mbo-instelling zal in de loop van 2011 een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) worden genomen op basis van artikel 1.7a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

• Handhaven onderwijstijd

OCW streeft 100% naleving van de minimum 850 klokuren onderwijstijd na, maar in de praktijk zal er echter rekening mee moeten worden gehouden dat 100% naleving moeilijk haalbaar is. In het schooljaar 2009–2010 werden vooral opleidingen gecontroleerd die eerder niet aan de 850 urennorm voldeden. Het resultaat van dit niet-representatieve onderzoek is, dat bij de 1e controle 25% onvoldoende onderwijstijd had gerealiseerd (dus 75% was voldoende). Na gelegenheid tot herstel bleek uiteindelijk 13% definitief onvoldoende onderwijstijd te realiseren. Instellingen met een eerder tekort in de naleving van onderwijstijd laten dus weinig verbetering zien. Het sanctietraject wordt daarom aangescherpt. Alle opleidingen die in de zomer van 2011 definitief onvoldoende klokuren hebben gerealiseerd in schooljaar 2010–2011 krijgen een formele waarschuwing. Wanneer bij de hercontrole in schooljaar 2011–2012 blijkt dat ze opnieuw tekortschieten, wordt de onderwijslicentie ingetrokken. De 16 bekostigde opleidingen die nu niet voldeden krijgen een sanctie, te weten een bekostigingsmaatregel. In het niet-bekostigd onderwijs bleek bij 1e controle 14% niet te voldoen aan de norm. Uiteindelijk haalden 2 niet-bekostigde opleidingen definitief niet de realisatie van 850 klokuren.

Aan het einde van het schooljaar 2010–2011 zal opnieuw een representatief onderzoek worden uitgevoerd. De uitkomsten hiervan kunnen vergeleken worden met de resultaten van 2008–2009 (naleving 17% onvoldoende, is 83% voldoende). De instellingen worden nogmaals nadrukkelijk gewezen op hun eigen verantwoordelijkheid voor voldoende onderwijsuren. Zij dienen daartoe de interne kwaliteitsbewaking op orde te brengen. De uitkomsten van de evaluatie van de 850 urennorm in 2010 zijn in augustus 2010 aan de Tweede Kamer verzonden. De beleidsreactie is in het actieplan mbo meegenomen.

• Geïntegreerd Toezicht

Het Wetvoorstel wijzing WOT (Wet op het onderwijstoezicht) is aangemeld voor plenaire behandeling in de Tweede Kamer. In het wetsvoorstel zijn de fundamenten voor geïntegreerd en risicogericht toezicht opgenomen, waaronder de grondslag voor een AMvB die preciseert in welke gevallen de minister mandaat kan verlenen aan de Inspectie van het Onderwijs voor het opleggen van bestuurlijke sancties en toezicht.

Inmiddels is het geïntegreerd en risicogericht toezicht opgenomen in het toezichtkader van 2010 en 2011. In 2010 zijn de voorbereidingen getroffen voor het toezichtkader bve 2012 waarin het toezicht op de onderwijskwaliteit en examenkwaliteit verder wordt geïntegreerd en op risico’s wordt gericht.

• Toezicht en handhaving kwaliteit examens

In de brief aan de Tweede Kamer van 20 september 2010 (kamerstuk 31 524, nr. 81) is het landelijke totaalbeeld van de examenkwaliteit 2009 aangegeven en zijn de bestuurlijke interventiemaatregelen (in geval van onvoldoende examenkwaliteit) evenals de stand van zaken van de maatregelen ter versterking van de examinering uiteengezet.

Uit het Examenverslag mbo 2009, met de weergave van de uitkomsten van de onderzoeken van de Inspectie van het Onderwijs (hierna Inspectie), blijkt dat bij 63% van opleidingen in het mbo sprake is van voldoende examenkwaliteit in 2009. Dit betreft het representatieve landelijke totaalbeeld. (Bij de competentiegerichte opleidingen ligt de voldoende score hoger dan bij de eindtermgerichte opleidingen, namelijk 70% versus 55%.)

De voldoendescore van 63% in 2009 is niet goed te vergelijken met de voldoendescore in het studiejaar 2007–2008 die 78% bedroeg, als gevolg van de veranderde werkwijze van de Inspectie. De Inspectie heeft ingekochte examentoetsen in 2009 voor het eerst onderzocht en de beoordeling ervan werkt door in de beoordeling bij de onderwijsinstellingen. Een deel van de onvoldoendes in 2009 wordt dus veroorzaakt door de inkoop van examentoetsen die niet op orde zijn. In verband met deze veranderde werkwijze wordt in het Examenverslag mbo 2009 ook het beeld exclusief de bevindingen bij inkoop gegeven: dan bedraagt de voldoende score 81%. Exclusief de bevindingen inkoop (dus met berekening volgens vergelijkbare werkwijze van de Inspectie) is sprake van een stijging van (81%–78% =) drie procentpunt in de periode van 2007–2008 tot en met 2009. Inclusief de bevindingen bij inkoop is echter sprake van een daling van (78%–63% =) vijftien procentpunt. Een uitvoeriger toelichting is opgenomen in de bovengenoemde brief.

Tabel 4.5 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Realisatie

1.

Percentage opleidingen met voldoende examenkwaliteit

52%

78%

63%

85%

n.n.b.

Bron: Examenverslag mbo

2005

2008

2009

2011

2010

2.

Percentage deelnemers dat positief is over de beroepspraktijkvormingsplek (BPV)

BOL: 51%

BBL: 60%

52%

58%

58%

61%

75%

75%

61%

67%

Bron: Job Monitor

2005

2007

2008

2011

2010(ODIN 6)

3.

Het oordeel van de deelnemer over de opleiding

6,7

6,6

6,9

7,0

6,9

Bron: Job Monitor

2005

2007

2008

2011

2010

4.

Het percentage opleidingen dat onderwijs geeft volgens de richtlijnen van de 850 uren norm (BOL)

75%

91%

83%

100%

75%

Bron: Inspectie van het Onderwijs

2006

(2005–2006)

2008

(2007–2008)

2009

(2008–2009)

2011

2010

(2009–2010)

5.

Percentage mbo instellingen met een implementatieplan Nederlands taal- en rekenen

0%

  

100%

100%

Bron: DUO

2008

  

2010

2010

Toelichting:

  • 1. Het beeld van de examenkwaliteit in studiejaar 2010–2011 komt later en wordt gepubliceerd in het Onderwijsverslag 2010–2011 dat in april 2012 verschijnt.

    Er komt geen beeld van de examenkwaliteit 2010.

  • 2. Anders dan in de begroting is opgenomen worden hier de percentages voor bol en bbl afzonderlijk gepresenteerd. De cijfers van de begroting waren cijfers voor het totale mbo.

  • 4. Het resultaat in 2010 van 75% realisatie van onderwijstijd na 1e controle is niet vergelijkbaar met de realisatiewaarden uit de jaren 2006, 2007 (zie begroting 2010 pag 107, tabel 4.6), 2008 en 2009. De realisatiewaarden uit 2006, 2007 (76%) en 2009 zijn gebaseerd op representatief onderzoek en de realisatiewaarde over 2010 (schooljaar 2009–2010) betreft een selectief onderzoek. De realisatiewaarde over het jaar 2008 (91%) betrof het resultaat van reguliere risicogerichte toezicht en het resultaat over 2010 betreft onderzoek naar opleidingen/instellingen die eerder onvoldoende onderwijstijd realiseerden. In 2011 (schooljaar 2010–2011) wordt opnieuw een representatief onderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zullen vergelijkbaar zijn met de realisatiewaarden in de jaren 2006, 2007 en 2009.

4.3.3 Deelnemers kunnen zonder drempels beroepsonderwijs en volwasseneneducatie volgen dat het best past bij hun talenten en specifieke behoeften

Motivering

Deelnemers aan het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie moeten de mogelijkheid krijgen om hun talenten te ontplooien in een leeromgeving en op een manier die het beste past bij hun specifieke behoeften. Het gaat daarbij ook om jongeren die een extra steuntje in de rug nodig hebben bij het volgen van een mbo-opleiding. En om volwassenen die door het volgen van een cursus of opleiding beter in staat zijn te participeren op de arbeidsmarkt en in de samenleving.

• Leerlinggebonden financiering

Leergebonden financiering (LGF) is in 2006 ingevoerd in het mbo en sinds augustus 2008 opgenomen in de Wet educatie en beroepsonderwijs. Sinds de invoering van LGF zijn de aanvragen voor LGF sterk toegenomen tot 6 800 in 2010 (incl. LNV). Het merendeel van de aanvragen (70%) betreft deelnemers met een psychische stoornis of gedragsproblematiek.

• Participatiebudget

De Nederlandse gemeenten ontvangen vanaf 1 januari 2009 een bijdrage voor de educatiedoelstellingen via het participatiebudget. Hiermee wordt het geld voor re-integratie (WWB-werkdeel), inburgering en volwasseneneducatie gebundeld in één specifieke uitkering voor gemeenten. De middelen voor educatie worden verdeeld over basisvaardigheden (met name laaggeletterdheid), vavo (tweede kansonderwijs), en opleidingen NT2 (Nederlands als Tweede Taal).

Gemeenten waren verplicht om tot 2013 de educatiebijdrage te besteden aan de inkoop van educatie bij roc’s. Inmiddels is besloten deze verplichting te verlengen voor de duur van deze kabinetsperiode. Gedurende deze periode behouden roc’s voor educatie hun wettelijke taak. Het kabinet bereidt op dit moment een wijziging voor waarbij het educatie-onderdeel vavo onder rechtstreekse aansturing van het Rijk zal worden gebracht.

• Verminderen Laaggeletterdheid

In Nederland hebben ongeveer 1,5 mln. mensen problemen met lezen en schrijven. In 2010 is besloten het Aanvalsplan Laaggeletterheid 2006–2010 met een jaar te verlengen. CINOP, Stichting ETV.nl en Stichting Lezen & Schrijven zijn de uitvoerders van het Aanvalsplan. In 2011 worden de resultaten van het Aanvalsplan die t/m 2010 zijn behaald in kaart gebracht. De meeste resultaten die in het Aanvalsplan zijn benoemd als «mijlpalen» laten nog steeds vooruitgang zien.

• Schoolmaatschappelijk werk

De mbo-instellingen hebben gezamenlijk in totaal € 15 miljoen ter beschikking voor schoolmaatschappelijk werk. Deze hulpverlening is erop gericht leerlingen die dat nodig hebben tijdig en adequaat hulp te geven bij hun problemen.

Jaarlijks rapporteren de instellingen via het NJI over aantallen deelnemers die geholpen worden en welke problemen bij het schoolmaatschappelijk werk gemeld en aangepakt worden.

• Bevorderen leren en werken

Tot en met 2010 is een stevige impuls gegeven aan een duurzame regionale samenwerking rond een Leven Lang Leren. Vanuit een gezamenlijk vastgestelde scholingsbehoefte hebben 47 samenwerkingsverbanden van scholingsinstellingen, bedrijven en overheden een duurzame infrastructuur ontwikkeld. De benodigde randvoorwaarden zijn gerealiseerd, waaronder het opzetten en inrichten van ruim 40 leerwerkloketten waar werkzoekenden, werknemers en werkgevers met hun vragen over scholing terecht kunnen.

De regionale infrastructuur is ingezet voor de realisatie van 90 000 extra leerwerktrajecten in de periode 2008 tot 2011. De eindstand is bepaald op 102 084. De doelstelling is dus ruimschoots behaald.

Het Ervaringscertificaat is een belangrijk instrument voor leren en werken. Tot en met 2012 heeft de overheid de regie genomen om de basiskwaliteit van het Ervaringscertificaat op orde te brengen en de betrouwbaarheid van afgegeven EVC-verklaringen te vergroten. Hiertoe zijn in 2010 al belangrijke stappen gezet: de publicatie van de beleidsregel EVC en het Actieplan EVC dat wordt uitgevoerd door het Kenniscentrum EVC. De landelijke publiekscampagne rond het Ervaringscertificaat heeft geholpen om werkgevers te bereiken en individuen op weg te helpen.

Zeven hogescholen ontwikkelen zich tot instituut voor een Leven Lang Leren. Monitor- en auditgesprekken hebben plaatsgevonden en de resultaten daarvan zijn aanleiding geweest om het proces bij alle zeven hogescholen voort te zetten.

Meer dan vijfhonderd mkb-ondernemers in veertien geselecteerde branches worden ondersteund bij het ontwikkelen van een leercultuur in hun bedrijf, gericht op een duurzame en brede inzetbaarheid van hun medewerkers.

Tabel 4.6 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Realisatie

1.

Aantal nieuwe leerwerktrajecten (duaal + EVC)

0

29 865

65 166

90 000

102 084

Bron: monitoring door Expertisecentrum Beroepsonderwijs

01-01-2008

2008

2009

2010

2010

2.

Deelname aan leeractiviteiten door 25–64 jarigen

15,5%

17,0%

17,0%

20%

n.n.b.

Bron: Eurostat

2000

2008

2009

2010 en 2020

2010

3.

Het percentage deelnemers dat tevreden is over de begeleiding bij de studie

43%

43%

49%

65%

55%

Bron: Job Monitor

2005

2007

2008

2010

2010

4.

Dekkingsgraad zorg- en adviesteams

42%

82%

100%

89%

98%

Bron: Nederlands Jeugdinstituut NJI

2003

2008

2011

2009

2010

  • 1. In de periode 2005–2007 zijn 44 162 extra leerwerktrajecten (duaal en EVC) gerealiseerd. Met de verlenging van de projectdirectie Leren en Werken tot 2011 is voor de periode 2008–2011 een nieuwe streefwaarde bepaald. In de periode 2008 tot 2011 moeten 90 000 extra leerwerktrajecten gerealiseerd worden. De doelstelling is behaald.

  • 2. Van de beroepsbevolking tussen de 25 en 64 jaar neemt 15% in 2020 deel aan een cursus of opleiding. In 2009 bedroeg de deelname 17% in Nederland. Hiermee behoort Nederland nog steeds tot de best presterende landen. In de nota «De kenniseconomie in zicht» (kamerstuk 27 406, nr. 153, pagina 22) is voor 2020 dezelfde doelstelling als voor 2010 geformuleerd: 20%. De realisatiegegevens voor 2010 zijn naar verwachting in juni 2011 bekend.

  • 3. Deze cijfers zijn aangepast op basis van de Job Monitor 2010.

  • 4. Deze 98% is gebaseerd op ROC niveau. De minister heeft eerder aangegeven dat ze het liefst 100% ZAT’s wil op de ROC’s en de acties hebben hun effect niet gemist.

4.3.4 Er vallen minder leerlingen gedurende hun schoolloopbaan voortijdig uit het onderwijs

Doelbereiking

Uit oogpunt van maatschappelijke cohesie en economische ontwikkeling is het van belang dat zoveel mogelijk jongeren minimaal een startkwalificatie halen. De nationale doelstelling is halvering van het jaarlijks aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters in 2012 ten opzichte van 2002. Het huidige kabinet heeft de doelstelling aangescherpt tot 25 000 vsv’ers in 2016. Een voortijdig schoolverlater is een jongere van 12 tot 23 jaar die langer dan vier weken geen onderwijs volgt en nog geen startkwalificatie heeft. Een startkwalificatie is een vwo-, havo-, of mbo-diploma op niveau 2, 3 of 4. In de uitvoeringsbrief «Aanval op de schooluitval: een kwestie van uitvoeren en doorzetten» (kamerstuk 26 695, nr. 42) staat op welke wijze voortijdig schoolverlaten (vsv) wordt aangepakt. De uitval van jongeren kent verschillende oorzaken waardoor een brede benadering noodzakelijk is. De stand van zaken is bij brief van 17 februari 2011 (kamerstuk 26 695, nr. 44) aan de Tweede Kamer gemeld.

Hiermee is op landelijk niveau de doelstelling voor het convenantjaar 2008–2009 (verslag 2010) gehaald.

• Meerjarige convenanten

De afspraken op basis van de meerjarige convenanten, die in 2008 zijn afgesloten met vrijwel alle scholen in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs-onderwijs en de contactgemeenten van de 39 RMC-regio’s (regionale meld- en coördinatiefunctie vsv), zijn in 2010 volop van kracht. Het resultaat van schooljaar 2008–2009 laat verschillen zien tussen de RMC-regio’s. Zeventien regio’s (43%) hebben de reductie van 20% of meer behaald. In 19 regio’s (49%) ligt de reductie tussen de 10 en 20%. 3 regio’s (8%) hebben een reductie van minder dan 10% gerealiseerd. In 8 regio’s is de reductie meer dan 25%. Daarentegen is in 9 regio’s de daling minder dan 15%.

  • Het vsv-percentage ligt hoog in de regio’s Rijnmond, Agglomeratie Amsterdam, Haaglanden, Flevoland, Noord-Kennemerland, West-Kennemerland en Midden-Brabant;

  • De regio’s Rijnmond, Agglomeratie Amsterdam, Haaglanden en Utrecht hebben absoluut gezien het hoogste aantal vsv’ers;

  • Zuid-West Friesland, Noord- en Midden Drenthe, IJssel-Vecht, Noord-Groningen en Eemsmond en Twente hebben procentueel de laagste uitval.

• Specifieke programma’s voor de regio’s

In 2010 hebben de onderwijsinstellingen in samenwerking met de RMC-contactgemeente opnieuw een aanvraag kunnen indienen voor middelen voor specifieke programma’s in de regio. Voor 1 juli 2010 hebben alle scholen gerapporteerd over de eerste tranche programmagelden. Vanuit OCW is in een reactie op de rapportages aangedrongen op aandacht voor effectmeting en borging van de programma’s en resultaten. Dit is vertaald in aanvullende aanwijzingen voor de aanvragen van de tweede tranche. De eindrapportages moeten in 2012 worden ingediend.

• Experimenten vmbo-mbo

Van 2009 tot en met 2013 wordt de ontwikkeling van de VM2 experimenten gevolgd via een monitor. Vanaf schooljaar 2010–2011 wordt het mogelijk gemaakt voor de scholen en instellingen van het 1e en/of 2e cohort om leerlingen in te schrijven in het borgingscohort VM2. Voor dit borgingscohort gelden dezelfde voorwaarden. De eerste twee cohorten van VM2 lopen nog en worden via een monitor gevolgd. Het borgingscohort VM2 is gestart op 1 augustus 2010. De regeling subsidiëring experimenten vmbo-mbo2 is naar aanleiding hiervan aangepast.

• Verbetering melding relatief verzuim door scholen

In 2009 zijn alle bekostigde onderwijsinstellingen in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs en alle gemeenten aangesloten op het digitale verzuimloket. Scholen en gemeenten kunnen sinds begin 2010 via een eigen toegangscode (portal) in het verzuimloket van alle meldingen in hun gemeente of instelling de gegevens ophalen. Hiermee hebben zij snel alle informatie ter beschikking om in actie te komen. Conform de toezegging aan de Tweede Kamer is na één jaar het gebruik van het digitaal verzuimloket geëvalueerd. Een extern onderzoeksbureau en de Inspectie van het Onderwijs hebben (ook) in 2010 onderzoek gedaan naar het gebruik van het digitaal verzuim loket en naar het verzuimbeleid op vo-scholen en mbo-instellingen. Op 1 februari 2011 heeft de Tweede Kamer de evaluatie van het digitaal verzuimloket ontvangen, waarin de uitkomsten van dit onderzoek zijn verwerkt. Algemene conclusie is dat er sprake is van een verbetering van het meldgedrag maar dat verbeteringen nodig zijn. Zodra het wetsvoorstel verzuim en voortijdig schoolverlaten is aangenomen kunnen er bestuurlijke boetes opgelegd worden aan instellingen die niet voldoen aan de wet. In september 2010 is er een brief gestuurd aan alle instellingen die volgens onze gegevens nog geen meldingen hadden gedaan in het loket, om hen op hun wettelijke plicht te wijzen. In 2010 zijn technische en wettelijke voorbereidingen gestart om ook het niet-bekostigd onderwijs te kunnen laten aansluiten op het digitaal verzuimloket.

• Curatieve maatregelen

Volgens het CBS hebben schoolverlaters zonder een startkwalificatie twee keer zo vaak geen baan als jongeren die wel een startkwalificatie hebben. Ook lopen zij in tijden van verminderde werkgelegenheid meer risico om hun baan te verliezen. Om uitgevallen jongeren alsnog op te leiden tot een startkwalificatie, heeft het kabinet ingezet op samenwerking tussen het onderwijsveld, gemeenten, werkgevers en (jeugd)zorg. De inzet is gericht op zowel jongeren die net zijn uitgevallen uit het onderwijs, als jongeren zonder startkwalificatie die intussen een baan hebben gevonden. Het betreft mensen jonger en ouder dan achttien jaar.

In 2010 zijn door het hele land diverse trajecten ingezet of verstevigd, waarbij jongeren via diverse routes alsnog aan een startkwalificatie worden geholpen. Dit kan zijn met een (andere) opleiding, passende zorg en begeleiding of via een EVC (Erkenning van Verworven Competentie)-traject bij een werkgever. Tevens hebben SZW en OCW via de projectdirectie Leren en Werken samen ingezet op de groep werkende jongeren zonder startkwalificatie, door ze met een leerwerktraject alsnog naar een startkwalificatie te leiden. De doelstelling om 20 000 van deze werkende jongeren aan een traject te helpen, is niet gerealiseerd. Begin december 2010 stond de voorlopige eindstand op 8 715 gestarte leerwerktrajecten voor deze groep. Dat is 77% van de door de regio’s gezamenlijk geformuleerde ambitie voor 2010 van 11 389 trajecten. Door de economische recessie is minder groenpluk gesignaleerd dan in jaren van economische bloei. Groenpluk houdt in dat jongeren gaan werken voordat zij hun opleiding af hebben gemaakt. Nu in sommige sectoren voorzichtige tekenen van economisch herstel zichtbaar zijn, blijft het voorkomen van groenpluk een aandachtspunt.

Overigens hebben de extra inspanningen in het kader van het Jeugdwerkgarantieplan geleid tot een verdubbeling van het aantal herplaatste «oude» voortijdig schoolverlaters.

• WRR: overbelaste jongeren

In 2009 is het besluit genomen om voor de schooljaren 2009–2010 en 2010–2011 tijdelijk € 30 miljoen beschikbaar te stellen voor plusvoorzieningen. Hierdoor kon in 2010 per regio plusvoorzieningen worden ingericht. Eind 2009 hebben de RMC-regio’s een aanvraag voor de subsidiemiddelen ingediend en voor 1 maart 2010 hebben alle regio’s een plan van aanpak plusvoorzieningen ingediend. In de zomer van 2010 heeft onderzoeksbureau ResearchNed de opdracht gekregen voor een evaluatieonderzoek naar de plusvoorzieningen. In het najaar van 2010 hebben in het kader van het onderzoek startgesprekken plaatsgevonden met de RMC-regio’s. Op 1 september 2010 hebben de RMC-regio’s al een eerste tussenrapportage aangeleverd, waaruit is gebleken dat men in alle regio’s is gestart met een vorm van plusvoorziening.

• Monitoring en evaluatie

In 2010 zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, kwantitatief en kwalitatief, om de tussenresultaten van de vsv-doelstelling te monitoren en te evalueren. Dat zijn «Aanvullende analyses van de RMC-effectrapportages» door Research voor Beleid, «De dienstverlening van DUO rondom voortijdig schoolverlaters» over het Digitaal Verzuimloket door ERGO research Intelligence, «Inzicht in Resultaat 2» over de Amsterdamse en Rotterdamse aanpak van de TU Delft en niet-openbare quickscans bij individuele mbo-instellingen met kennisdelingsbijeenkomsten. TIER (Top Institute for Evidence Based Education Research) heeft eind 2010 een verkennende evaluatie van de convenanten afgerond. Daarin zijn positieve conclusies opgenomen over de huidige aanpak met convenanten.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 4.7 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

 

2002

(2007–) 2008

(2008–) 2009

(2009–) 2010 1

(2010–) 2011 2

(2014–) 2015 3

1.

Het aantal nieuwe vsv’ers per kalenderjaar (nationale indicator)

71 000

46 800

41 800

39 600

35 000

25 000

Bron: kamerstuk 26 695, nr. 44

     

Indicator

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

 

2002

2007

2008

2009

2010

2.

Aantal herplaatste voortijdig schoolverlaters (inclusief oude voortijdig schoolverlaters)

20 000

39 545

33 800

39 291

72 965

Bron: RMC-effectrapportage 2008–2009 Research voor Beleid)

     
1

Dit betreft het voorlopige cijfer

2

Wordt bekend in 2012

3

Wordt bekend in 2016

4.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 4.8 Overzicht afgerond onderzoek 2010
 

Onderzoek

Onderwerp

AD of OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Effectenonderzoek ex post

Onderzoek effectiviteit experimenten maatwerktrajecten

OD 4

A: 2008

B: 2011

CPB

Onderzoek effectiviteit experimenten vmbo-mbo

OD 4

A: 2008

B: 2010

Ecbo

www.ecbo.nl/smartsite.dws?ch=ECB&id=2903

Monitor experimenten Associate Degree op MBO-locatie

OD 2

A:2011

B: -

 

Effectiviteit VSV-beleid in RMC regio’s (Beleidseval. Verkenning dl 1)

OD 4

A: juni 2008

B: 2010

TIER

www.tierweb.nl

Analyse effectrapportage RMC

OD 4

jaarlijks

(RvB). OCW

Overig evaluatieonderzoek

Project Onderwijs-Arbeidsmarkt 2006 (POA)

AD

Jaarlijks in juli

ROA

www.roa.unimaas.nl/pdf_publications/2009/ROA_R_2009_5.pdf

Registratie en bestemming uitstroom schoolverlaters (SIS)

OD 4

Jaarlijks in september

ROA

www.roa.unimaas.nl/pdf_publications/2009/ROA_R_2009_5.pdf

Monitor Sociale Veiligheid

AD

Jaarlijks

Ecbo: dl 1, 2, 3

Monitor alfabetisering

OD 3

Jaarlijks in het voorjaar

CINOP http://cinop.brengtlerentotleven.nl/smartsite.dws?id=2941Ecbo

ODIN-6

AD

Tweejaarlijks B: 2010

Research Ned

www.job-site.nl/uploads/managed_media/files/JOB_20Monitor_20Deel_201.pdf

Ontwikkeling/monitoring toetsen taal en rekenen

OD 2

A: 2009

B: 2010

CITO

Toelichting

Voor het beleidsondersteunend onderzoek (doorlichting en evaluaties) maakt BVE zelf vooral gebruik van de periodieke, structurele onderzoeken. Op specifieke terreinen draagt BVE slechts financieel bij aan onderzoek dat bij andere directies in het verslag staat (bijv. lerarenonderzoek, bij de directie Leraren). Voor het overige zijn er geen grote wijzigingen geweest tussen plan en uitvoering.

Licence