Base description which applies to whole site

ARTIKEL 16. ONDERZOEK EN WETENSCHAPSBELEID

16.1 Algemene doelstelling: het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die goed aansluit op maatschappelijke behoeften.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

De Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap die dit jaar werd uitgebracht moet onder andere leiden tot meer zwaartepuntvorming en profilering in het wetenschappelijk onderzoek. Hierover zijn met de universiteiten afspraken gemaakt in een Hoofdlijnenakkoord. In het topsectorenbeleid zijn innovatiecontracten ontwikkeld met als doel de samenwerking in de Gouden Driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheid te verbeteren en zo de innovativiteit van ons land te versterken.

Bij het talentinstrumentarium wordt de Vernieuwingsimpuls in haar huidige vorm en omvang voortgezet. Dit geldt tevens voor het programma Graduate Schools.

Ook in de Europese samenwerking zijn goede successen geboekt. Van het Zevende Kaderprogramma slaat 6,7 procent neer in ons land, terwijl verhoudingsgewijs een percentage van 5 procent te verwachten zou zijn. In Nederland hebben actieve onderzoekers in 2011 in totaal 67 ERC-beurzen toegewezen gekregen, waarmee Nederland op een vijfde plaats staat. Nederland heeft als eerste land ook de goedkeuring van de EU gekregen voor de oprichting van een ERIC (European Research Infrastructure Consortium).

Voor nadere informatie wordt verwezen naar:

  • Kwaliteit in verscheidenheid, Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschapsbeleid, Kamerstuk 31 288 nr. 194;

  • Hoofdlijnenakkoord VSNU-OCW bijlage bij Kamerstuk 31 288, nr. 246;

  • «Naar de top, het bedrijfslevenbeleid in actie(s)», Kamerstuk 32 637, nr. 15;

  • Voortgang bedrijfslevenbeleid, brief van 16 januari 2012, Kamerstuk 32 637, nr. 21;

  • Effect van de arbeidsmarktsituatie op de aantrekkingskracht van een wetenschappelijke functie;

  • De nationale en internationale loopbaanmogelijkheden in het onderzoeksbestel voor (jonge) talentvolle mensen;

  • De mate waarin prioriteitskeuzen in het onderzoek aansluiten bij internationale ontwikkelingen in de wetenschap (en bij de maatschappelijke vraag naar kennis).

Externe factoren

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 16.1 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

1.

Internationale wetenschappelijke kwaliteit (de relatieve Nederlandse citatiescore) (mondiale score = 1)

1,26 (=mondiaal top-3)

1,40 (=mondiaal positie 3)

Nog niet bekend

Behorende tot de top-5 mondiaal

Nog niet bekend

 

Bron: NOWT/CWTS (2000–2003) Dialogic/NIFU (2006–2009)

peildatum:

2000–2003

peildatum:

2006–2009

     

2.

Wetenschappelijke productiviteit (aantal wetenschappelijke publicaties per onderzoeker in de publieke sector)

0,95 (=positie 6)

1,44 (=positie 2)

Geen vergelijkbare cijfers beschikbaar

Top-5 positie binnen een groep van 17 referentielanden

Nog niet bekend

 

Bron: NOWT/CWTS

peildatum:

2000

peildatum: 2008

     

3.

Promotiegraad (aantal promoties per 1 000 personen van de leeftijdsgroep 25–34 jaar)

0,95

1,77

1,85

> 1,73

Nog niet bekend

 

Bron: VSNU (aantallen promoties) en CBS (leeftijdsgroep)

peildatum: 2000

peildatum: 2009

peildatum: 2010

   

Toelichting:

Tot nu toe kwamen bij de indicatoren 1 en 2 de gegevens tweejaarlijks beschikbaar via het NOWT-indicatorenrapport. Na een nieuwe aanbesteding van deze indicatorenrapporten zullen de gegevens jaarlijks beschikbaar komen.

Indicator 1: Nederland blijft mondiaal een vooraanstaande (derde) positie innemen wat betreft de wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek, blijkend uit de citatiescores. Nederland is ten opzichte van de vorige peildatum een plaats geklommen (zie de OCW-begroting 2011) en neemt weer de derde positie in. Deze positie kan de overheid slechts in indirecte zin beïnvloeden door het creëren van goede randvoorwaarden waarbinnen onderzoekers hun werk kunnen doen. Daarnaast is de positie ook afhankelijk van de ontwikkelingen in wetenschapssystemen van andere landen.

Indicator 2: De productiviteit van Nederlandse onderzoekers in de publieke sector is goed te noemen in vergelijking met onderzoekers uit andere landen. Hoewel er gegevens beschikbaar zijn over de publicatieproductiviteit van Nederlandse onderzoekers in het rapport Wetenschaps-, Technologie & Innovatie Indicatoren 2011 (bijlage bij Kamerstuk 31 288 nr. 241), zijn deze niet vergelijkbaar met de basiswaarde en de realisatiewaarde 2009. Aanvullende gegevens zullen worden opgevraagd bij het consortium dat dit rapport heeft opgesteld.

Indicator 3: de realisatiewaarden voor het aantal promoties in 2011 komen medio 2012 beschikbaar via de universitaire jaarverslagen. De cijfers tot en met 2010 laten een jaarlijkse stijging van het relatief aantal promoties zien.

16.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 16.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 16 (bedragen x € 1 000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling

Verschil

   

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Verplichtingen

1 041 683

1 159 387

1 152 585

927 239

830 254

845 366

– 15 112

Waarvan garantieverplichtingen

           

Totale uitgaven

971 918

1 018 295

1 167 402

1 235 025

909 781

903 410

6 371

                 

Programma-uitgaven

968 716

1 014 828

1 163 883

1 231 688

906 831

900 449

6 382

                 

Zorgen voor een voldoende toerusting van het onderzoeksstelsel

754 434

790 584

810 136

791 694

604 111

597 692

6 419

NWO

311 117

315 610

325 637

317 489

323 384

320 653

2 731

KNAW

90 182

91 747

94 110

90 804

91 066

90 604

462

Koninklijke Bibliotheek (KB)

42 586

45 314

46 429

46 429

46 537

46 429

108

KNAW bibliotheek

2 409

2 444

2 504

2 429

2 429

2 429

0

LF TUD bibliotheek

7 146

7 375

7 626

7 626

7 654

7 626

28

IISG

273

279

284

284

284

284

0

SURF

2 270

7 270

7 517

7 517

7 545

7 517

28

CPG

476

493

515

515

518

515

3

Montesquieu Instituut

1 000

1 032

1 067

1 067

1 071

1 067

4

NCB

0

5 000

5 270

5 270

5 289

5 270

19

TNO

194 394

198 668

199 773

192 814

0

0

0

BPRC/ Stichting AAP

11 808

9 544

9 597

9 597

9 653

9 597

56

Nationaal Herbarium

1 147

1 184

1 125

1 125

1 129

1 125

4

NLR

797

865

893

893

0

0

0

Deltares

2 098

2 160

2 208

2 855

0

0

0

MARIN

883

888

891

957

0

0

0

STT

192

227

233

233

234

233

1

EMBC

617

658

707

724

740

724

16

EMBL

3 147

3 734

3 988

4 135

4 377

4 100

277

ESA

31 413

33 775

34 672

36 516

35 027

33 232

1 795

CERN

28 394

29 844

35 322

34 527

38 017

35 525

2 492

ESO

5 509

6 252

6 821

6 582

6 205

7 100

– 895

NEMO

1 687

3 284

3 368

3 368

3 488

3 368

120

EG-Liaison

295

325

383

413

440

440

0

NTU/INL

1 407

2 963

3 077

3 132

3 228

3 241

– 13

EIB

1 215

1 254

1 297

1 297

1 302

1 297

5

Nationale coördinatie

9 058

12 504

9 193

7 816

8 435

8 605

– 170

Bilaterale samenwerking

2 837

5 854

3 611

2 474

4 070

4 131

– 61

Weerstandsverhoging onderzoeksinstellingen (CBRN)

0

0

2 000

2 785

1 968

2 470

– 502

Nader te verdelen

77

37

18

21

21

110

– 89

                 

Het bevorderen van wetenschappelijke activiteiten die bijdragen aan de ontwikkeling van specifieke kennis en/of aan het oplossen van belangrijke maatschappelijke vraagstukken

186 328

119 352

165 334

231 333

132 966

133 009

– 43

FES – BSIK

46 920

51 452

39 348

19 561

33 405

33 405

0

FES- ITER

18 646

0

0

0

0

0

0

FES-GATE

2 000

2 000

2 000

2 000

1 000

1 000

0

FES- grootschalige researchfaciliteiten

30 642

22 822

10 162

3 902

1 830

1 830

0

FES- Parelsnoer

11 750

7 750

7 750

7 750

0

0

0

FES SURF-net

0

0

6 800

11 700

6 300

6 300

0

FES-NCB

0

0

4 700

10 000

8 400

8 400

0

FES-ITER-2

0

0

0

4 000

4 000

4 000

0

FES-Hersenen en Cognitie

0

0

2 000

4 000

4 000

4 000

0

Genomics

22 345

15 000

36 000

40 000

44 000

44 000

0

Kenniswerkers

0

0

33 610

101 811

931

0

931

Smart-mix

50 845

4 975

0

0

0

0

0

EET

3 115

988

990

0

0

0

0

Valorisatie

0

0

0

0

0

2 500

– 2 500

Talentenkracht

0

300

400

0

0

0

0

Kust- en zeeonderzoek

65

2 065

2 000

2 035

2 534

2 000

534

ASTRON/LOFAR

0

2 000

2 074

2 074

2 074

2 074

0

Grootschalige research infrastructuur

0

10 000

16 000

19 000

20 000

20 000

0

Poolonderzoek

0

0

0

2 000

2 992

2 000

992

Gezondheidsonderzoek

0

0

1 500

1 500

1 500

1 500

0

                 

Ruimte voor excellente onderzoekers en excellente wetenschap

27 613

104 613

187 873

208 373

169 460

169 460

0

Vernieuwingsimpuls

13 613

88 613

168 873

181 373

145 260

145 260

0

VI-vrouwencomponent

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

0

Talent Mozaïek

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

0

Talent Rubicon

4 000

4 000

4 000

4 000

0

0

0

Aspasia

2 000

3 000

4 000

4 000

4 000

4 000

0

Toptalent

4 000

4 000

4 000

4 000

1 200

1 200

0

Graduate schools

 

1 000

3 000

11 000

15 000

15 000

0

                 

Programmakosten-overig

341

279

540

288

294

288

6

Uitvoeringsorganisatie DUO

341

279

540

288

294

288

6

                 

Apparaatsuitgaven

3 202

3 467

3 519

3 337

2 950

2 961

– 11

Ontvangsten

189 367

178 093

186 900

176 117

1 520

101

1 419

Toelichting:

Verplichtingen

De verplichtingen voor beleidsterrein OWB zijn in 2011 € 15,1 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. De lagere realisatie van € 15,1 miljoen houdt verband met de taakstellingen innovatie en ZBO’s, met niet opgevraagde middelen voor valorisatie door het ministerie van EL&I alsmede met lagere realisatie van de regeling Kenniswerkers.

Uitgaven

De uitgaven voor beleidsterrein OWB zijn in 2011 € 6,4 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. De hogere realisatie van € 6,4 miljoen houdt verband met toegekende loon- en prijsbijstellingen.

De totale programma-uitgaven waren € 906,8 miljoen onderverdeeld naar:

  • € 604,1 miljoen ten behoeve van bijdragen onderzoeksbestel;

  • € 133,0 miljoen ten behoeve van bevordering wetenschappelijke activiteiten;

  • € 169,5 miljoen ten behoeve van excellente onderzoekers en wetenschap;

  • € 0,3 ten behoeve van programmakosten-overig.

Ontvangsten

De ontvangsten voor beleidsterrein OWB zijn in 2011 € 1,4 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit houdt verband met de verrekening van een in 2004 verstrekt overbruggingskrediet van € 1,5 miljoen aan het FES-BSIK project Delft Cluster.

16.3 Operationele beleidsdoelstelling
16.3.1 Zorgen voor een voldoende toerusting van het onderzoeksstelsel

Doelbereiking

De geplande inzet van instrumenten en activiteiten is gerealiseerd en heeft er mede toe geleid dat een groot aantal onderzoekers in onderzoeksinstellingen ruimte kreeg om bij te dragen aan het uitvoeren van excellent ongebonden wetenschappelijk onderzoek, en aan de betere benutting van de resultaten ervan. Nederlandse onderzoekers scoorden opnieuw goed in het EU-Kaderprogramma en in de Europese Research Council, dat een soortgelijke systematiek hanteert als NWO met de Vernieuwingsimpuls. Door onze bijdrage aan internationale wetenschappelijke organisaties (CERN, ESA, ESO, EMBL) en samenwerking in internationale netwerken en (Europese) programma’s, hebben onze onderzoekers toegang tot de meest geavanceerde onderzoeksfaciliteiten. Het Nederlandse wetenschappelijke onderzoek kan zich meten met het beste onderzoek in de wereld. De financiële positie van de instellingen die onder dit beleidsartikel vallen is goed.

Voor nadere informatie wordt verwezen naar:

  • Kwaliteit in verscheidenheid, Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschapsbeleid, Kamerstuk 31 288 nr. 194;

  • Hoofdlijnenakkoord VSNU-OCW bijlage bij Kamerstuk 31 288, nr. 246;

  • «Naar de top, het bedrijfslevenbeleid in actie(s)», Kamerstuk 32 637 nr. 15;

  • Voortgang bedrijfslevenbeleid, brief van 16 januari 2012, Kamerstuk 32 637, nr. 21.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 16.3 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Realisatie

   

2009

2010

2011

2011

1.

R&D-investeringen als % BBP, gefinancierd door:

1,93

1,82

1,83

> de indicatorwaarde van 2010

n.n.b.

 

-

de overheid

0,73

0,72

0,72

n.n.b.

 

-

bedrijven Nederland

0,93

0,82

0,83

n.n.b.

 

-

overig (waaronder buitenland)

0,28

0,28

0,28

n.n.b.

 

Bron: CBS

peildatum: 2001

peildatum: 2009

peildatum: 2010

   

2.

Inzet wetenschappelijk personeel voor R&D (onderzoekers per 1 000 personen van de beroepsbevolking)

5,2

5,3

5,9

> 5,7

n.n.b.

 

Bron: CBS

peildatum: 2000

peildatum: 2009

peildatum: 2010

   

3.

Nederlandse deelname in EU-Kaderprogramma (opbrengst in % minus bijdrage in %)

0

+1,6

+1,7

> 0

n.n.b.

 

Bron: Agentschap NL

 

peildatum: oktober 2009

peildatum: eind 2010

   
Tabel 16.4 Kengetallen R&D in Nederland, 2010
 

Aantal1

R&D-uitgaven (miljoen €)

Totaal R&D-personeel (x 1 000 fte)

Onderzoekers (x 1 000 fte)

Totaal

2 567

10 769

100,6

52,1

Bedrijven

2 471

5 095

54,1

24,9

Instituten

82

1 279

11,4

7,0

HO-instellingen

14

4 395

35,0

20,2

Bron: CBS

1

cijfers 2009

Toelichting:

Indicator 1: De peildatum voor de basiswaarde (was 2000) is aangepast (is 2001 geworden), omdat het CBS met terugwerkende kracht tot 1999 de R&D-uitgaven van de universiteiten en universitaire medische centra heeft herzien. Tevens publiceert het CBS slechts voor de oneven jaren de R&D-uitgaven naar financieringsbron. De realisatiecijfers 2010 zijn een schatting van OCW op basis van de financieringscijfers van 2009. De eerstvolgende CBS-cijfers hebben daardoor betrekking op 2011 en worden begin 2013 bekend.

Indicator 2: Deze indicator kent vanaf 2000 een nogal schommelend karakter. In 2009 was er een sterke daling t.o.v. 2008 (5,7), die vooral een oorzaak heeft in de omvang van het aantal onderzoekers in de private sector, mogelijk een gevolg van de kenniswerkersregeling (ze worden niet meer gerekend bij de private sector, maar ook niet bij de publieke sector). Het cijfer voor 2010 ligt iets hoger dan in 2008, want dan is de omvang van het aantal onderzoekers weer op het niveau van 2008, terwijl het aantal onderzoekers in de publieke sector gestegen is.

Indicator 3 geeft de financiële balans aan tussen de Nederlandse bijdrage aan het Kaderprogramma van de EU en de opbrengsten die Nederlandse onderzoekers hieruit halen. Het streven is een positief saldo te realiseren, zoals dat tot nu toe het geval is geweest bij de verschillende EU-Kaderprogramma’s. De cijfers over de periode 2007–2010 laten zien dat Nederland goed scoort met een positief saldo van 1,7%, wat ongeveer overeenkomt met een bedrag van € 400 miljoen.

16.3.2 Het bevorderen van wetenschappelijke activiteiten die bijdragen aan de ontwikkeling van specifieke kennis en/of aan het oplossen van belangrijke maatschappelijke vraagstukken

Doelbereiking

Door te investeren in een aantal specifieke thema’s is ervoor gezorgd dat het Nederlandse onderzoeksbestel beter in staat is (funderend) onderzoek te verrichten op een aantal terreinen, zodat de aansluiting met de internationale top kan worden bereikt of behouden. Ook is hiermee bijgedragen aan meer focus en massa in het wetenschappelijk onderzoek op prioritaire terreinen, en is de kennisbasis voor de toekomst versterkt.

Het nieuwe kabinet heeft besloten te stoppen met de voeding van het Fes. Dit heeft geen gevolgen voor de lopende Fes-projecten.

Toelichting:

Alle voor het begrotingsjaar 2011 geplande instrumenten en activiteiten zijn gerealiseerd.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Het gaat hier vooral om de uitvoering van wetenschappelijk onderzoek binnen specifieke thematische onderzoeksprogramma’s en projecten, waarvan de meeste gefinancierd worden uit het Fes. Gelet op de aard van de doelstelling en de inputgerichte instrumentatie is kwantificering van de doelstelling en het formuleren van streefwaarden voor deze projecten als geheel niet zinvol en niet haalbaar. Wel zijn er doelstellingen en verwachte resultaten per project geformuleerd.

Op basis van bij de subsidie verplicht gestelde jaarlijkse inhoudelijke en financiële verslaglegging en evaluaties wordt de voortgang in de doelbereiking bewaakt. Individuele projecten die in het kader van het Fes onder de Bsik regeling vallen, worden gemonitord door Agentschap NL. Uit het advies van de Commissie van Wijzen over de voortgang van deze projecten blijkt dat inmiddels afgeronde projecten er redelijk tot goed in zijn geslaagd aan hun doelstellingen te voldoen (Kamerstuk 25 017, nr. 65). Daarnaast vindt in het kennisdomein een jaarlijkse voortgangsmonitoring plaats van de innovatieprojecten uit de Fes-impulsen vanaf 2005.

16.3.3 Ruimte voor excellente onderzoekers en excellente wetenschap

Doelbereiking

Om een kwalitatief hoogwaardig en op vernieuwing gericht onderzoeksstelsel in stand te kunnen houden en verder te ontwikkelen, is het aantrekken en vasthouden van goede onderzoekers essentieel. Hiervoor is een aantal samenhangende instrumenten op het gebied van HRM in het onderzoek ingezet. Deze hebben als doel om de in- en doorstroom van jong wetenschappelijk talent te vergroten, een evenwichtigere samenstelling van het wetenschappelijk personeel (WP) qua leeftijdsopbouw te bereiken, en om betere loopbaanmogelijkheden binnen het wetenschappelijk personeel te creëren. Hiermee is in de loop van de jaren een bijdrage geleverd aan het terugdringen van de trend van vergrijzing onder het onderzoekspersoneel. Bovendien is hiermee het aandeel van ondervertegenwoordigde groepen vergroot, en is bijgedragen aan een betere uitgangspositie in de toenemende wereldwijde concurrentie om onderzoekstalent. Uit de evaluatie van de Vernieuwingsimpuls (Kamerstuk 29 338, nr. 65) en de beleidsdoorlichting talentvolle onderzoekers (Kamerstuk 31 511, nrs. 1 en 2) bleek dat deze instrumenten succesvol zijn en dat de Vernieuwingsimpuls (VI) een belangrijke positie heeft ingenomen in de onderzoekswereld. Zij geeft een positieve impuls aan de wetenschappelijke loopbaan van talentrijke onderzoekers.

Het bereiken van de doelstelling hangt echter ook af van externe factoren zoals arbeidsmarktontwikkelingen en het personeelsbeleid van de (autonome) kennisinstellingen. De prestatiegegevens laten zien dat na de vergrijzing in de jaren negentig er vanaf 2000 – bij de hoogleraren iets eerder – een zekere mate van verjonging van het personeelsbestand bij de universiteiten heeft plaatsgevonden. Deze heeft zich echter sinds 2006 niet echt doorgezet. Bij de andere categorieën (UHD en UD) laat het beeld de laatste jaren schommelingen zien in dit percentage. Tussen 2009 en 2010 is alleen bij de UD’s het aandeel van de leeftijdsgroep tot 35 jaar iets toegenomen, bij de hoogleraren en UHD’s zelfs heel licht afgenomen. Daarnaast neemt het aandeel van vrouwelijke wetenschappers in de verschillende functiecategorieën geleidelijk toe. Bij de hoogleraren tot 13,3 procent in 2010. De cijfers over het aantal vrouwelijke hoogleraren in 2011 komen medio 2012 beschikbaar. De verwachting is dat het aandeel zal blijven stijgen, maar de groeicijfers waren te laag om de streefwaarde van 15% in 2010 te bereiken. Zelfs dan ligt dit aandeel nog ver onder de streefwaarde binnen de EU van 25%. Wel is er onder instellingen een «sense of urgency» te constateren. De meeste universiteiten en universitaire medische centra hebben in 2011 het Charter Talent naar de Top getekend. Dat betekent dat zij zullen werken aan instellingsspecifieke ambities om het aandeel vrouwen op hoge wetenschappelijke posities in hun instelling te verhogen.

Toelichting:

Alle voor het begrotingsjaar 2011 geplande instrumenten en activiteiten zijn gerealiseerd.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 16.5 Indicatoren

Indicator

Basiswaarde

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

1.

Het aandeel universitair WP jonger dan 35 jaar (in procenten)

         
 

WP-totaal

42,2%

51,4%

51,5%

> 51,5%

n.n.b.

 

Hoogleraar

1,3%

0,4%

0,3%

> 0,3%

n.n.b.

 

UHD

2,8%

2,6%

2,5%

> 2,5%

n.n.b.

 

UD

15,2%

22,4%

22,9%

> 22,9%

n.n.b.

 

Bron: VNSU/WOPI

peildatum: dec. 2000

peildatum: dec. 2009

peildatum: dec. 2010

   

2.

Het aandeel vrouwen in wetenschappelijke functies (in procenten)

         
 

Hoogleraar

6,3%

12,3%

13,3%

15%

n.n.b.

 

UHD

10,7%

19,2%

20,5%

Waarde hoger dan

n.n.b.

 

UD

22,4%

32,2%

33,1%

het voorgaande

n.n.b.

 

promovendi

43,0%

45,0%

45,8%

jaar tot een

n.n.b.

 

overig WP

32,8%

41,2%

42,4%

uiteindelijk

n.n.b.

 

WP-totaal

27,7%

35,7%

36,7%

niveau van ±50–50;

n.n.b.

 

Bron: VSNU/WOPI

peildatum: dec. 2000

peildatum: dec. 2009

peildatum: dec. 2010

   

3.

Doorstroming van gehonoreerden in de Vernieuwingsimpuls (na 2,5 à 3 jaar)

Verdeling over functiecate-gorieën in procenten bij de start van de subsidie (man / vrouw)

Verdeling over functiecate-gorieën in procenten bij afronding van de subsidie (man / vrouw)

Verdeling over functiecate-gorieën in procenten bij afronding van de subsidie (man / vrouw)

   
 

Postdoc

62 / 68

30 / 43

30 / 44

% afname

n.n.b.

 

UD

27 / 26

33 / 43

33 / 35

% toename

n.n.b.

 

UHD

7 / 4

17 / 10

17 / 10

% toename

n.n.b.

 

Hoogleraar

4 / 2

17 / 9

17 / 8

% toename

n.n.b.

 

Functie buiten de wetenschap

0 / 0

3 / 4

3 / 2

% toename

n.n.b.

 

Bron: NWO jaarboeken 2007–2010

peildatum: 2002–2005

peildatum: 2009

peildatum: 2010

   
Tabel 16.6 Kengetallen NWO-subsidieverstrekking, 2010
 

Budget

(miljoen €)

Aantal honoreringen

Netto honoreringspercentage

% gehonoreerde vrouwen

Totaal

679

1 567

29

23

Ruimte voor onderzoekers

332

881

22

27

Bundeling van krachten

233

296

59

14

Wetenschap voor de samenleving

123

390

40

20

Bron: NWO-Jaarverslag 2010

Toelichting:

De overheid zet voor een aantal verschillende doelgroepen specifieke instrumenten in, die moeten leiden tot een grotere in- en doorstroom van (jonge) veelbelovende onderzoekers en het verbeteren van carrièreperspectieven. De drie indicatoren weerspiegelen mede het resultaat van deze inspanningen, zij het dat in eerste instantie de activiteiten van de universiteiten met hun personeelsbeleid hiervoor verantwoordelijk zijn.

Indicatoren 1 en 2. De cijfers geven vooral een indicatie of de gewenste streefrichting, namelijk een verjongd personeelsbestand van wetenschappelijk personeel en een vergroot aandeel vrouwelijke wetenschappers, in algemene zin wordt bereikt. Voor indicator 1 is de streefwaarde geformuleerd als een hogere waarde dan de waarde van het laatst beschikbare jaar. Het WP-totaal omvat naast de categorieën hoogleraar, UHD en UD ook het «overig WP» en de promovendi.

Cijfers voor indicatoren 1 en 2 met peildatum december 2011 komen medio 2012 beschikbaar via de VSNU.

Indicator 3. Het gewenste effect van de Vernieuwingsimpuls, namelijk vernieuwing van het onderzoek en vergroting van de loopbaanmogelijkheden van onderzoekers, wordt door NWO zichtbaar gemaakt door de positie van de laureaten bij de aanvang van de subsidie te vergelijken met de positie van de laureaten aan het einde van de subsidie. De cijfers hebben betrekking op de laureaten in de Vernieuwingsimpuls, die vanaf 2002 zijn gestart en hun project hebben afgerond. De indicator laat zien in welke mate er sprake is van doorstroming van VI-gehonoreerden naar een hogere functiecategorie (afgemeten aan de positie aan het einde van de subsidie ten opzichte van het begin van de subsidie). Uit de cijfers blijkt dat het aandeel postdocs sterk afneemt ten gunste van toename van het aandeel in de hogere WP-functies. Dit wijst erop dat de laureaten in positie doorstromen, met andere woorden een hogere positie hebben dan bij de aanvang van de subsidie. De verschuiving in posities verschilt per doelgroep van de Vernieuwingsimpuls. Veni’s stromen als postdocs vooral door naar UD-posities en in mindere mate naar UHD-posities en nauwelijks naar hoogleraarposities. Vidi’s stromen vooral door van UD-posities naar UHD- en hoogleraarposities en Vici’s stromen alleen door naar hoogleraarposities. Bij de mannen is er een sterkere doorstroom te zien naar hoogleraarsposities dan bij de vrouwen. De cijfers voor het jaar 2011 komen medio 2012 beschikbaar via het jaarverslag van NWO.

16.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 16.7 Overzicht afgeronde onderzoeken
 

Onderzoek onderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Voldoende toegerust onderzoeksstelsel

OD 16.3.1

2012

2012/2013

 

Effectenonderzoek ex post

geen

Overig evaluatieonderzoek

Evaluatie Mozaïek programma

O.D. 16.3.3

2012

2012

 
 

Evaluatie NCWT

O.D. 16.3.1

2012

2012

 

Toelichting:

De beleidsdoorlichtingen zijn later van start gegaan in verband met de dan beschikbare evaluaties op het gebied van Onderzoeks- en Wetenschapsbeleid.

Evaluatie Mozaïek-programma is naar verwachting halverwege 2012 afgerond.

Evaluatie NCWT is naar verwachting eind 2012 afgerond.

Licence