Base description which applies to whole site

Artikel 11. Studiefinanciering

A. Algemene doelstelling

Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (vanaf 18 jaar) de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.

Financieren

De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd: er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering door de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren over studiefinanciering wordt verwezen naar Trends in Beeld.

C. Beleidsconclusies

Zie ook het beleidsverslag 2016.

Studievoorschot

Sinds het studiejaar 2015/2016 vallen nieuwe studenten onder het studievoorschot. Nieuwe studenten in het hoger onderwijs hebben niet langer recht op een basisbeurs, maar zij kunnen gebruik maken van het studievoorschot: een lening bij de overheid onder sociale voorwaarden en een lage rente. Terugbetalen mag in 35 jaar, en oud-studenten hoeven slechts 4% van hun inkomen boven het minimumloon in te zetten voor aflossing. Bij een inkomen onder het wettelijk minimumloon, hoeft de oud-student niet af te lossen.

De invoering van het studievoorschot maakt een flinke kwaliteitsimpuls in het hoger onderwijs mogelijk, zonder dat dit ten koste gaat van de toegankelijkheid. Dit onder andere door een aantal flankerende maatregelen: de eenoudertoeslag en de aanvullende beurs voor studenten van minder draagkrachtige ouders zijn behouden gebleven, en de aanvullende beurs is bovendien verhoogd. Zo is verzekerd dat iedereen die wil studeren, ook financieel in staat is om te studeren.

In april 2016 vond de eerste effectmeting plaats na invoering van het studievoorschot. Uit de eerste monitorrapportage kwam een dip in het aantal inschrijvingen naar voren, na een piek in de periode daarvoor (het boeggolf-effect). Veel scholieren stroomden in de aanloop na het studievoorschot direct door naar het hoger onderwijs, om nog met behoud van basisbeurs te kunnen studeren. De aanmeldingen voor het collegejaar 2016/2017 lieten alweer een herstel zien naar traditionele deelnamepatronen.

Afgesproken is dat vanaf 1 januari 2017 ook minderjarige deelnemers aan het mbo (bol) recht krijgen op de OV-studentenreisvoorziening. Begin 2017 hadden ruim 100.000 mbo’ers deze reisvoorziening aangevraagd.

Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS)

Het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS) omvat de integrale vernieuwing van de uitvoering van de studiefinanciering bij de Dienst Uitvoering Onderwijs en zorgt voor een toekomstvaste en efficiëntere uitvoering. In 2016 is een belangrijke mijlpaal bereikt, want alle ruim 700.000 terugbetalers kunnen nu de nieuwe functionaliteit benutten en bijvoorbeeld flexibel en vervroegd terugbetalen met iDEAL. Naast terugbetalers kan ook een deel van mbo’ers op niveau 1 en 2 van de nieuwe systemen gebruik maken. PVS wordt naar verwachting in 2017 afgerond, waardoor alle studenten zijn aangesloten op PVS.

Aanpak van fraude

Om misbruik met de uitwonendenbeurs te voorkómen en strenger aan te pakken, worden sinds enkele jaren extra preventieve en repressieve maatregelen genomen. In 2016 zijn circa 2.000 uitwonende studenten met een hoog misbruikrisico op het Basisregistratie Personen(BRP)-adres gecontroleerd. Bij 40 procent van de geselecteerde studenten is vastgesteld (voor bezwaar en beroep) dat de studerende niet op het in de BRP geregistreerde adres woonachtig was. Het resterende misbruikrisico uitwonendenbeurs wordt geschat op een jaarlijks bedrag tussen de € 8 en € 18 miljoen. Ten opzichte van begin 2011 betekent dit een daling van het risico op misbruik van ongeveer 34 miljoen euro. Het gevoerde beleid is daarmee zeer succesvol. De verwachting is dat het misbruik de komende jaren nog verder zal afnemen als gevolg van de voortzetting van de controles en door het vervallen van het onderscheid tussen uit- en thuiswonenden onder het studievoorschot voor de studenten hoger onderwijs.

Daarnaast zijn in lijn met de rijksbrede aanpak van fraude voor enkele specifieke onderdelen van de studiefinanciering aanvullende maatregelen getroffen om fraude en misbruik krachtig tegen te gaan. De handhaving is met name versterkt ten aanzien van buitenlandse studenten die in Nederland komen studeren en Nederlandse (ex-)studenten die naar het buitenland vertrekken en studenten met een eenoudertoeslag. Het betreft verbetering van de voorlichting, een investering in fraudedetectie en uitbreiding van al bestaande maatregelen (controles en invordering).

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 11 (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Verplichtingen

3.807.055

4.150.351

4.846.345

4.367.687

5.828.062

4.953.609

874.453

Uitgaven

3.807.055

4.150.351

4.846.345

4.367.687

5.828.062

4.953.609

874.453

                   

Inkomensoverdracht

2.270.346

2.446.647

3.011.892

2.261.813

3.202.597

2.730.556

472.041

Basisbeurs

1.176.404

1.226.945

1.363.422

1.307.103

1.014.122

959.045

55.077

 

Gift (R)

915.853

1.001.245

989.938

1.045.073

1.075.460

1.088.140

– 12.680

 

Prestatiebeurs (NR)

260.551

225.700

373.484

262.030

– 61.338

– 129.095

67.757

Aanvullende beurs

612.222

616.913

683.797

736.390

757.761

768.533

– 10.772

 

Gift (R)

499.865

528.140

537.091

579.340

585.282

620.752

– 35.470

 

Prestatiebeurs (NR)

112.357

88.774

146.706

157.051

172.479

147.781

24.698

Reisvoorziening

292.937

450.303

819.053

167.521

1.420.507

1.022.667

397.840

 

Bijdrage aan vervoersbedrijven (R)

539.319

681.165

1.124.222

384.717

1.605.171

1.204.730

400.441

 

Gift (R)

497.253

541.148

521.861

594.044

639.958

629.544

10.414

 

Prestatiebeurs (R)

– 743.635

– 772.010

– 827.030

– 811.239

– 824.622

– 811.606

– 13.016

Overige uitgaven

188.783

152.485

145.620

50.798

10.207

– 19.689

29.896

 

Overige uitgaven relevant (R)

96.589

100.891

170.521

97.552

117.723

128.913

– 11.190

 

Caribisch Nederland (R)

1.868

2.809

2.129

3.013

3.320

2.129

1.191

 

Overige uitgaven niet-relevant (NR)

90.326

48.785

– 27.030

– 49.767

– 110.836

– 150.731

39.895

                   

Leningen

1.423.416

1.576.661

1.713.785

1.974.217

2.500.210

2.114.614

385.596

 

Rentedragende lening (NR)

1.300.675

1.434.492

1.551.003

1.771.421

2.238.174

1.910.571

327.603

 

Collegegeldkrediet (NR)

122.741

142.169

162.782

202.796

262.036

204.043

57.993

               

Bijdrage aan agentschappen

113.293

127.043

120.668

131.657

125.255

108.439

16.816

Dienst Uitvoering Onderwijs (R)

113.293

127.043

120.668

131.657

125.255

108.439

16.816

Ontvangsten

694.980

737.384

751.400

764.976

795.034

869.711

– 74.677

 

Ontvangen rente en relevante hoofdsom (R)

234.426

213.912

186.151

154.920

128.017

199.619

– 71.602

 

Kortlopende vorderingen (R)

76.206

105.077

96.423

92.801

83.054

96.624

– 13.570

Terugontvangen hoofdsom (NR)

384.348

418.395

468.826

517.254

583.963

573.468

10.495

Tabel 11.2 Indeling Budgettaire gevolgen van beleid naar Relevant en Niet-relevant (bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

     

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Totaal programma-uitgaven

3.807.055

4.150.351

4.846.345

4.367.687

5.828.062

4.953.609

874.453

Relevante uitgaven:

1.920.405

2.210.431

2.639.400

2.024.157

3.327.547

2.971.041

356.506

Niet-relevante uitgaven:

1.886.650

1.939.920

2.206.945

2.343.531

2.500.515

1.982.569

517.946

Totaal ontvangsten

694.980

737.384

751.400

764.976

795.034

869.711

– 74.677

Relevante ontvangsten:

310.632

318.989

282.574

247.721

211.071

296.243

– 85.172

Niet-relevante ontvangsten:

384.348

418.395

468.826

517.254

583.963

573.468

10.495

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenkader. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door de studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift (na behalen diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenkader, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld.

De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.

Het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de uitgavenrealisatie in 2016 is € 874,5 miljoen, waarvan € 356,5 miljoen relevant en € 517,9 miljoen niet-relevant.

Het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de ontvangstenrealisatie in 2016 is – € 74,7 miljoen, waarvan – € 85,2 miljoen relevant en € 10,5 miljoen niet-relevant.

De verschillen tussen de begrotingsramingen en de realisaties 2016 worden hierna bij de instrumenten toegelicht.

Inkomensoverdrachten

Basisbeurs

Een basisbeurs is een algemene voorziening die er toe bijdraagt dat studenten in het hoger onderwijs (ho) en deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) financieel in staat worden gesteld om onderwijs te volgen in Nederland en daarbuiten.

Tabel 11.3 Totaal aantal studerenden met studiefinanciering
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Studerenden met basisbeurs

629.184

645.065

665.088

630.872

506.094

485.580

20.514

Bol

223.172

229.484

237.993

238.947

236.048

236.780

– 732

Hbo

271.003

277.294

283.878

265.655

197.812

179.300

18.512

Wo

135.009

138.287

143.217

126.270

72.234

69.500

2.734

(Nul)lening en geen basisbeurs

101.745

104.322

109.981

153.663

277.203

297.700

– 20.497

Bol

4.632

5.409

6.235

6.975

7.702

6.700

1.002

Hbo

44.706

48.277

52.994

75.663

142.916

167.400

– 24.484

Wo

52.407

50.636

50.752

71.025

126.585

123.600

2.985

Totaal

730.929

749.387

775.069

784.535

783.297

783.280

17

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Uit de realisatiecijfers blijkt dat het totaal aantal studerenden met studiefinanciering in 2016 ongeveer gelijk is aan de raming (verschil van 17 studenten). In de tabel zijn studenten die te maken hebben met het studievoorschot opgenomen in de categorie «(nul)lening en geen basisbeurs», omdat zij geen basisbeurs ontvangen. Deze categorie bevat ook studerenden die hun recht op basisbeurs reeds hebben verbruikt. Het totaal aantal studenten bij de bol is iets hoger dan was geraamd. Bij het hbo is in de realisatie ten opzichte van de raming een schuif zichtbaar van aantallen met alleen een (nul)lening naar aantallen met basisbeurs. Het aantal hbo-studenten dat nog recht had op de basisbeurs vanwege het overgangsrecht was hoger dan geraamd. Dit wordt in het totaal aantal weer deels gecompenseerd door het aantal hbo-studenten met een (nul)lening zonder basisbeurs wat hoger was geraamd dan uit de realisatie blijkt. Bij het wo is het totaal aantal studerenden wat hoger, wat zich in beide categorieën uit.

Tabel 11.4 Uitgaven basisbeurs gift (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Bol direct gift

107,0

110,6

115,6

103,2

85,0

108,9

– 23,9

Bol omzettingen prestatiebeurs in gift

173,8

187,2

201,3

209,5

217,0

230,2

– 13,2

Ho direct gift

4,9

2,9

2,7

2,4

2,7

1,8

0,9

Ho omzettingen prestatiebeurs in gift

630,1

700,5

670,3

730,0

770,8

747,2

23,6

Totaal

915,9

1.001,2

989,9

1.045,1

1.075,5

1.088,1

– 12,6

Bron: realisatiegegevens DUO

Tabel 11.5 Uitgaven basisbeurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Bol toekenningen

222,5

234,2

251,8

256,7

259,5

262,8

– 3,3

Bol omzettingen

– 173,0

– 187,2

– 200,1

– 208,0

– 217,0

– 228,9

11,9

Ho toekenningen

884,5

925,6

977,9

933,7

662,8

598,0

64,8

Ho omzettingen

– 673,5

– 746,9

– 656,1

– 720,4

– 766,6

– 761,0

– 5,6

Totaal

260,6

225,7

373,5

262,0

– 61,3

– 129,1

67,8

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

In de beroeps opleidende leerweg (bol) is in 2016 per saldo € 27,2 miljoen (– € 23,9 miljoen en – € 3,3 miljoen) minder aan basisbeurs uitbetaald dan geraamd. De € 23,9 miljoen lagere uitgaven worden voornamelijk veroorzaakt door het lagere studentenaantal bol niveau 1/2. Ook is het aantal eenoudertoeslagen, die qua bedrag ook onder basisbeursbedragen vallen, voor deze groep wat lager dan geraamd. Er is € 3,3 miljoen minder aan basisbeurs als prestatiebeurs in de bol toegekend dan geraamd.

In 2016 is per saldo € 13,2 miljoen minder basisbeurs prestatiebeurs bol in gift omgezet dan geraamd.

In het ho is ten opzichte van de raming € 23,6 miljoen meer basisbeurs omgezet in gift, wat bijna volledig verklaard wordt door het hbo. De toekenningen als gift van basisbeurzen aan ho-studenten die al een diploma hebben zijn € 0,9 miljoen hoger dan geraamd.

De toekenningen basisbeurs prestatiebeurs in het hoger onderwijs waren € 64,8 miljoen hoger dan begroot, omdat er meer studenten waren die nog onder het overgangsrecht vielen en daardoor nog recht hadden op de basisbeurs.

Aanvullende beurs

In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de investering in hun kinderen. Daarom wordt rekening gehouden met een zogenoemde veronderstelde ouderlijke bijdrage. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt die afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.

Tabel 11.6 Totaal aantal studerenden met aanvullende beurs
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Bol

103.469

106.760

112.519

115.390

115.226

116.900

– 1.674

Hbo

81.821

82.873

85.600

88.881

86.974

90.300

– 3.326

Wo

26.133

26.765

28.077

29.202

28.540

29.300

– 760

Totaal

211.423

216.398

226.196

233.473

230.740

236.500

– 5.760

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal verstrekte aanvullende beurzen is in 2016, met name in het hbo, wat lager uitgekomen dan geraamd.

Tabel 11.7 Uitgaven aanvullende beurs gift (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastge-stelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Bol direct gift

117,0

219,1

232,4

239,8

228,6

250,1

– 21,5

Bol omzettingen prestatiebeurs in gift

209,2

121,2

130,9

135,4

139,7

149,7

– 10,0

Ho direct gift

35,0

34,7

36,5

48,1

47,1

52,2

– 5,1

Ho omzettingen prestatiebeurs in gift

138,6

153,1

137,3

156,0

169,8

168,7

1,1

Totaal

499,9

528,1

537,1

579,3

585,3

620,8

– 35,5

Bron: realisatiegegevens DUO

Tabel 11.8 Uitgaven aanvullende beurs prestatiebeurs (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Bol toekenningen

145,5

146,7

158,2

167,7

174,0

162,1

11,9

Bol omzettingen

– 110,9

– 121,2

– 128,2

– 132,8

– 139,8

– 147,0

7,2

Ho toekenningen

233,1

234,3

250,3

275,7

307,2

297,7

9,5

Ho omzettingen

– 155,3

– 171,0

– 133,6

– 153,6

– 168,9

– 165,0

– 3,9

Totaal

112,4

88,8

146,7

157,0

172,5

147,8

24,7

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De toekenningen van aanvullende beurzen in de bol zijn in 2016 per saldo € 9,6 miljoen lager uitgekomen. Dit betreft voor – € 21,5 miljoen direct gift, wat voornamelijk veroorzaakt wordt door een lager aantal studenten bol niveau 1/2. Daarnaast is € 11,9 miljoen meer toegekend aan prestatiebeurs aanvullende beurs bol niveau 3/4 dan begroot.

De omzettingen van prestatiebeurs bol naar gift zijn 10 miljoen lager dan geraamd.

De toekenningen als gift van aanvullende beurzen aan ho-studenten zijn € 5,1 miljoen lager dan geraamd. Bij de toekenningen aanvullende beurs als prestatiebeurs in het ho is het verschil ten opzichte van de raming € 9,5 miljoen. Bij de uitgaven omzettingen van aanvullende beurzen in gift bij het ho is het verschil € 1,1 miljoen.

Reisvoorziening:

Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen.

Tabel 11.9 Aantal studenten met een reisvoorziening
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Aantal gebruikers van het reisrecht

656.510

642.618

657.972

668.303

663.486

662.300

1.186

Bol

194.599

204.514

210.984

215.151

214.627

209.200

5.427

Ho

461.911

438.104

446.988

453.152

448.859

453.100

– 4.241

Aantal RBS

18.964

17.688

19.345

20.614

20.568

19.500

1.068

Bol

2.609

2.553

2.809

2.978

3.017

2.800

217

Ho

16.355

15.135

16.536

17.636

17.551

16.700

851

Totaal

675.474

660.306

677.317

688.917

684.054

681.800

2.254

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van de reisvoorziening is in 2016 per saldo iets hoger (totaal 2.254) dan begroot waarbij er sprake was van meer bolstudenten en juist iets minder studenten uit het hoger onderwijs. Het aantal studenten dat in 2016 een financiële vergoeding voor studeren in het buitenland ontving is 1.068 hoger dan geraamd, voornamelijk bij het ho.

Tabel 11.10 Uitgaven reisvoorziening (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Betaling aan vervoerbedrijven

539,3

681,2

1.124,2

384,7

1.605,2

1.204,7

400,5

Bol prestatiebeurs

– 200,4

– 222,7

– 242,2

– 238,9

– 246,3

– 236,4

– 9,9

Bol omzettingen

129,7

145,0

159,4

181,5

193,3

202,9

– 9,6

Ho prestatiebeurs

– 543,3

– 549,3

– 584,8

– 572,3

– 578,3

– 575,2

– 3,1

Ho omzettingen

343,9

370,3

335,6

385,7

419,5

400,0

19,5

RBS en overig

23,7

25,9

26,9

26,9

27,2

26,6

0,6

Totaal reisvoorziening

292,9

450,3

819,1

167,5

1.420,5

1.022,7

397,8

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De realisatie 2016 van de uitgaven reisvoorziening is totaal € 397,8 miljoen hoger dan geraamd.

Dit grote verschil zit voornamelijk bij de betaling aan vervoerbedrijven met een verschil van € 400,5 miljoen. Hiervan wordt € 391,1 miljoen verklaard door een aanvullende kasschuif van het jaar 2017 naar het jaar 2016 voor de optimalisatie van het kasritme van de Staat. De overige € 9,4 miljoen komt voort uit het hogere aantal gebruikers en iets hogere prijzen.

De reisvoorziening is voor de meeste studerenden onderdeel van de prestatiebeurs. Deze prestatiebeurzen worden relevant negatief geboekt als tegenhanger van de betaling aan de vervoerbedrijven. Voor de bol prestatiebeurs geldt dat dit negatieve bedrag € 9,9 miljoen negatiever was dan geraamd. Dit wordt veroorzaakt door met name hogere aantallen en een licht hogere prijs. Voor het hoger onderwijs is dit negatieve bedrag € 3,1 miljoen negatiever dan geraamd.

De omzettingen van prestatiebeurs naar gift waren voor de bolstudenten € 9,6 miljoen lager en voor de studenten hoger onderwijs € 19,5 miljoen hoger. Deze bedragen worden voornamelijk bepaald door het aantal studenten dat in 2015 is afgestudeerd en het aantal jaren dat zij recht hebben gehad op de reisvoorziening. Bij de omzettingen basisbeurs prestatiebeurs waren al dezelfde richtingen van de effecten zichtbaar.

Het verschil tussen begroting en realisatie 2016 bij de reisvergoeding aan studerenden in het buitenland is € 0,6 miljoen.

Overige uitgaven

De overige uitgaven omvatten voornamelijk technische boekingen, waaronder achterstallige rechten, omzettingen van prestatiebeurzen naar rentedragende lening en overige technische correcties tussen relevante- en niet-relevante uitgaven. Daarnaast worden ten laste van dit artikelonderdeel ook uitgaven gedaan aan Caribisch Nederland, EG-studerenden, kwijtscheldingen, voorschotten en handbetalingen. Tot slot worden ook niet-relevante uitgaven aan de reisvoorziening hieronder geschaard. Het totale verschil tussen raming en realisatie 2016 bij overige uitgaven bedraagt € 29,9 miljoen, waarvan – € 10,0 miljoen relevant en € 39,9 miljoen niet-relevant.

Leningen

De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de rijksoverheid te financieren.

Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs gebruik maken van het collegegeldkrediet.

Tabel 11.11 Niet-relevante uitgaven leenfaciliteit (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Rentedragende lening

1.300,7

1.434,5

1.551,0

1.771,4

2.238,2

1.910,6

327,6

Collegegeldkrediet

122,7

142,2

162,8

202,8

262,0

204,0

58,0

Totaal

1.423,4

1.576,7

1.713,8

1.974,2

2.500,2

2.114,6

385,6

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Per saldo zijn in 2016 de niet-relevante uitgaven aan de leenfaciliteit € 385,6 miljoen hoger dan geraamd. De uitgaven aan de rentedragende lening zijn in 2016 per saldo € 327,6 miljoen hoger dan geraamd. In heel 2016 zijn meer studenten gaan lenen dan aanvankelijk was geraamd en het gemiddeld geleende bedrag was ook hoger. Dit gold zowel voor bolstudenten als voor studenten in het hoger onderwijs (ongeacht of studenten wel of niet onder het studievoorschot vallen).

Ook de niet-relevante uitgaven aan collegegeldkrediet zijn gestegen. In totaal is € 58,0 miljoen meer collegegeldkrediet verstrekt.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Het verschil tussen raming en realisatie 2016 bedraagt € 16,8 miljoen. Bij Voorjaarsnota 2016 is er € 14,2 miljoen extra beschikbaar gesteld voor het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS) en € 2 miljoen extra voor de invordering van studiefinancieringsbedragen in het buitenland op grond van de business case fraude.

Ontvangsten

Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van onderwijs.

Tabel 11.12 Terugbetaling studieleningen (langlopende vorderingen) (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Hoofdsom (NR)

384,3

418,4

468,8

517,3

584,0

573,5

10,5

Relevante rentedragende lening

5,5

3,7

2,4

2,2

1,1

1,4

– 0,3

Rente ontvangsten

223,8

204,9

177,7

146,5

126,3

191,8

– 65,5

Renteloos voorschot

5,1

5,3

6,1

6,2

0,6

6,4

– 5,8

Totaal

618,8

632,3

655,0

672,2

712,0

773,1

– 61,1

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

In vergelijking met de raming terugbetaling studieleningen is er in 2016 per saldo € 61,1 miljoen minder terugbetaald dan geraamd. De belangrijkste component van deze lagere ontvangsten is de ontvangen rente. Doordat de rente de afgelopen jaren steeds verder is gedaald, is ook het rentebedrag dat studenten terug moeten betalen steeds lager geworden.

De ontvangsten renteloos voorschot zijn aanzienlijk lager dan geraamd. Dit heeft te maken met een verschuiving van deze ontvangsten naar de ontvangsten hoofdsom. Er werden de afgelopen jaren abusievelijk onder het renteloos voorschot ook normale leningen geboekt. DUO heeft dit gecorrigeerd.

Tabel 11.13 Bedrag aan uitstaande leningen (bedragen x € 1 miljoen)
 

2012

2013

2014

2015

2016

Renteloze voorschotten t/m 1986

27,5

27,3

28,8

25,5

10,7

Rentedragende leningen verstrekt voor 1992

25,7

21,2

15,5

13,1

13,2

Rentedragende leningen verstrekt na 1992

11.598,0

12.637,1

13.759,0

15.044,4

16.754,2

Collegegeldkrediet

397,7

488,1

583,3

699,9

850,0

Totaal

12.048,9

13.173,7

14.386,6

15.782,9

17.628,1

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Tabel 11.13 geeft de vorderingstanden aan het einde van het jaar weer. Het betreft de vorderingen op oud-studenten en op actieve studenten, exclusief de uitgaven aan prestatiebeursleningen.

Tabel 11.14 Ontvangsten op kortlopende vorderingen (bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2012

2013

2014

2015

2016

2016

2016

Achterstallig lager recht (ALR)

48,1

48,7

50,8

47,6

41,8

50,8

– 9,0

Reisvoorziening

16,9

46,7

35,1

35,2

35,2

35,1

0,1

Overig

11,2

9,7

10,5

10,0

6,0

10,7

– 4,7

Totaal

76,2

105,1

96,4

92,8

83,1

96,6

– 13,5

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het verschil tussen realisatie en raming 2016 bij de ontvangsten op kortlopende vorderingen bedraagt totaal – € 13,5 miljoen. Er is voor € 9 miljoen minder ontvangen op achterstallig lager recht. Dit komt omdat er ook minder achterstallig lager recht is geconstateerd. De ontvangsten op de post overig zijn € 4,7 miljoen lager dan begroot. Dit komt voornamelijk doordat de bijverdiengrens voor studenten onder het studievoorschot niet meer geldt en er daardoor minder studiefinanciering terugbetaald hoeft te worden.

Licence