Base description which applies to whole site

2.4.1 Artikel 11: Financiering staatsschuld

A. Algemene doelstelling

Schuldfinanciering tegen zo laag mogelijke rentekosten onder acceptabel risico voor de begroting.

B. Rol en verantwoordelijkheid Minister

De Minister van Financiën heeft een uitvoerende rol bij de financiering van de staatsschuld. Het doel is om de schuld tegen zo laag mogelijke rentekosten met een acceptabel risico voor de begroting te financieren. De wettelijke basis voor deze uitvoerende rol is geregeld in de Comptabiliteitswet 2001 23.

Het risico voor de begroting is laag wanneer de rentes op leningen zo lang mogelijk vast worden gezet. Als de rente langer vastgezet wordt, gaat dit echter over het algemeen gepaard met hogere kosten. Er is daarom een balans gezocht tussen kosten en risico. Mede op basis van onderzoek in 2007 wordt de balans tussen kosten en risico optimaal geacht als de rente steeds voor 7 jaar wordt vastgezet 24. Daarom werkt het Agentschap van de Generale Thesaurie sinds 2008 met een renterisico voor de staatsschuld dat gelijk is aan dat van een 7-jaars gecentreerde portefeuille. Een dergelijke financiering is efficiënt in de zin dat er geen portefeuille is met een gelijk risico maar lagere kosten, of gelijke kosten maar een lager risico.

Om te meten hoe goed de 7-jaars gecentreerde portefeuille benaderd wordt, wordt sinds 2008 gewerkt met een benchmark. De benchmark is een theoretische financiering van de staatsschuld waarbij elke dag een deel van financieringsbehoefte wordt gefinancierd met de uitgifte van een 7-jarige lening. Ieder jaar wordt in het jaarverslag gerapporteerd in hoeverre de benchmark benaderd is. De benchmark maakt het mogelijk om de gevolgen van bewuste afwijkingen van het renterisicokader transparant te rapporteren. Het gaat dan om zowel de kosten als het risico van de feitelijke portefeuille ten opzichte van de benchmark.

Sinds 2012 is het onder voorwaarden mogelijk om van dit kader af te wijken en de rente op een kapitaalmarktuitgifte niet met renteswaps om te zetten naar de 7-jaarsrente. De voorwaarden zijn dat afwijkingen niet mogen leiden tot meer risico voor de begroting en de rentelasten inpasbaar zijn binnen de begroting.

C. Beleidswijzigingen

Er zijn geen wijzigingen van het beleid voorzien.

D1. Budgettaire gevolgen van beleid
Budgettaire gevolgen van beleid artikel11 Financiering Staatsschuld (x € 1 mln.) 1
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Uitgaven

53.467

38.424

41.563

59.093

35.631

46.185

44.423

               

Juridisch verplicht

   

100%

       

             

Programma-uitgaven

53.436

38.403

41.537

59.074

35.612

46.166

43.688

               

Leningen

             

Totaal Rentelasten

10.312

9.730

9.355

10.513

11.984

12.961

13.656

Rentelasten vaste schuld

10.088

9.669

9.153

9.741

10.774

11.439

12.272

Rentelasten vlottende schuld

199

61

202

772

1.120

1.462

1.384

Uitgaven voortijdige beëindiging

25

           
               

Aflossing vaste schuld

33.325

28.658

32.182

48.561

23.718

33.265

30.748

Mutatie vlottende schuld

9.799

15

         
               

Overige kosten

30

22

26

19

19

19

19

               

Ontvangsten

65.891

50.109

48.529

64.525

41.213

50.472

46.607

               

Programma- ontvangsten

65.891

50.109

48.529

64.525

41.213

50.472

46.607

               

Leningen

             

Totaal Rentebaten schuld

226

109

216

1.163

1.630

1.623

1.313

Rentebaten vaste schuld

106

1.040

1.529

1.525

1.257

Rentebaten vlottende schuld

223

109

110

123

101

98

56

Ontvangsten voortijdige beëindiging

3

           
               

Uitgifte vaste schuld

65.665

50.000

48.312

63.362

39.582

48.849

45.294

Mutatie vlottende schuld

             
1

Als gevolg van afronding in miljoenen kan de som der delen afwijken van het totaal.

D2. Budgetflexibiliteit

Voor dit artikel is de budgetflexibiliteit zeer gering, omdat de verplichtingen voornamelijk voortvloeien uit de in het verleden opgebouwde schuld. De verplichtingen in deze begroting zijn op grond van de Comptabiliteitswet 2001 gelijk gesteld aan de uitgaven.

De ontvangsten en uitgaven zijn voor 100% als juridisch verplicht aan te merken. De beleidsmatige ontvangsten en uitgaven met betrekking tot de operationele doelstelling bestaan uit renteontvangsten en rentebetalingen als gevolg van transacties op de geldmarkt en de kapitaalmarkt. Aangezien de (betalings)verplichtingen van de aangegane staatsschuld voortvloeien uit beleids- en bedrijfsvoeringsuitgaven die ten laste van andere begrotingen komen, heeft een verplichtingenbenadering (als begrotingsstelsel) voor de begroting van Nationale Schuld noch uit het oogpunt van budgettaire beheersing, noch uit het oogpunt van budgetrecht meerwaarde ten opzichte van het kasstelsel. Om die reden is in de Comptabiliteitswet 2001 bepaald dat voor de uitgaven ten laste van de begroting van Nationale Schuld de verplichtingen in een jaar gelijk gesteld mogen worden aan de uitgaven in dat jaar.

E. Toelichting

De totale uitgaven en totale ontvangsten zijn opgebouwd uit drie onderdelen. Ten eerste worden rentelasten en rentebaten verantwoord. Ten tweede zijn de aflossing en uitgifte vaste schuld de mutatie vlottende schuld in de tabel opgenomen. De derde post betreft de overige kosten.

Rentelasten en rentebaten

Binnen de rentelasten wordt onderscheid gemaakt tussen de rentelasten vaste schuld (schuld met een oorspronkelijke looptijd langer dan een jaar), de rentelasten vlottende schuld (korter dan een jaar) en uitgaven voortijdige beëindiging. De grootste post binnen de rentelasten wordt gevormd door de rentelasten over de vaste schuld (Dutch State Loans, ook afgekort als DSL’s). Hieronder vallen ook rentekosten vanwege de euriborswaps. Dit zijn de renteswaps die afgesloten worden om het profiel van het renterisico in overeenstemming te brengen met de 7-jaars gecentreerde portefeuille.

Er worden zogenaamde payer en receiverswaps afgesloten. Bij payerswaps wordt een vaste rente betaald en een variabele rente ontvangen. Bij receiverswaps is het andersom: er wordt een vaste rente ontvangen en een variabele rente betaald. Per saldo geeft dit rentelasten of rentebaten. Dit saldo wordt meegeteld bij de rentelasten of rentebaten vaste schuld.

De rentelasten over de vlottende schuld bestaan uit de rentelasten van schatkistpapier (Dutch Treasury Certificates, ook afgekort als DTC’s), Commercial Paper (CP’s) en rentelasten vanwege overige kortlopende schulden. Ook eventuele rentelasten vanwege de eoniaswaps maken onderdeel uit van de rentelasten vlottende schuld. De eoniaswaps worden afgesloten om het renterisico van de korte financiering (geldmarkt) op «overnight» te brengen. Het streven is om de geldmarkt te financieren tegen daggeldtarief (overnight). De Staat geeft kort schuldpapier uit met looptijden variërend van enkele dagen tot maximaal 12 maanden. Via het afsluiten van een eoniaswap wordt het rentetarief (en renterisico) teruggebracht op 1 dag.

De rentebaten vlottende schuld bestaan vooral uit vergoedingen over tijdelijk op de geldmarkt uitgezette liquiditeiten als gevolg van een positief schatkistsaldo en uit eventuele rentebaten vanwege eoniaswaps. Ook de rentebaten over de overgenomen schulden van ABN AMRO (voorheen Fortis Bank Nederland) vallen onder deze rubriek.

Aflossing en uitgifte vaste schuld en mutatie vlottende schuld

Ieder jaar wordt een deel van de vaste schuld afgelost omdat het einde van de looptijd van leningen wordt bereikt.

De raming van de uitgifte vaste schuld is gebaseerd op de omvang van de af te lossen DSL’s en de raming voor het tekort op kasbasis. Er wordt verondersteld dat de afgeloste schuld weer opnieuw wordt uitgegeven en dat daarnaast extra uitgifte van vaste schuld plaatsvindt om het kastekort te financieren. In werkelijkheid zal de uitgifte van vaste schuld afwijken van de som van de aflossingen en het tekort, omdat de uit te geven hoeveelheid vaste schuld wordt verkleind of vergroot door de hoeveelheid kortlopende schuld te laten toe- of afnemen. Dit leidt tot een mutatie in de vlottende schuld.

Op het moment dat het financieringsplan staatsschuld 2014 wordt gepubliceerd (december 2013) wordt de raming van de uitgifte vaste schuld voor 2014 definitief vastgesteld.

Overige kosten

Het leeuwendeel van de overige kosten bestaat uit provisiekosten Primary Dealers. De Nederlandse Staat maakt gebruik van een stelsel van momenteel 15 banken (Primary Dealers) voor de distributie en promotie van Nederlandse Staatsleningen. De Primary Dealers verplichten zich onder andere om Dutch State Loans (DSL’s) af te nemen, te verspreiden en te promoten. Tot de verplichtingen hoort ook een maandelijkse rapportage over de verrichte activiteiten op de secundaire markt en het quoteren van DSL’s en DTC’s.

In onderstaande tabel worden de belangrijkste mutaties in de rentekosten vanaf de ontwerpbegroting 2013 weergegeven.

Belangrijkste mutaties rentekosten sinds ontwerpbegroting 2013 (x € 1 mln.)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

artnr.

Stand ontwerpbegroting 2013 1

9.674

9.713

9.629

10.308

10.975

   

Mutaties:

           

11

Renteswaps

– 120

– 223

– 104

– 157

– 149

 

11

Bijstelling kassaldo

 

69

61

9

– 108

 

11

Bijstelling rekenrente

– 309

– 536

– 567

– 800

– 965

 

11

Effect van schulduitgifte

– 721

– 374

– 322

– 214

– 149

 

11

Bijstelling rente interne schuldverhoudingen

– 41

88

134

385

574

 

12

Stand ontwerpbegroting 2014

9.132

8.738

8.832

9.530

10.178

10.932

 
1

Stand ontwerpbegroting betreft in deze tabel het saldo van de rente-uitgaven en -ontvangsten vermeerderd met het saldo van de overige apparaatsuitgaven en -ontvangsten. Dit totale saldo is aangeduid als rentekosten. Uitsplitsing vindt plaats in de beleidsartikelen en het verdiepingshoofdstuk.

De rentekosten over de staatsschuld liggen voor een groot deel vast. Dit komt omdat deze kosten grotendeels het gevolg zijn van de tekortontwikkeling en daarmee de schuldopbouw in het verleden en de keuzes die toen gemaakt zijn in het financieringsbeleid en het risicomanagement.

Mutaties in de raming worden veroorzaakt door een aantal factoren. In de eerste plaats wijzigen de rentekosten als gevolg van nieuwe swaps die afgesloten zijn in de periode na het verschijnen van de vorige begroting. In de tweede plaats wijzigen de rentekosten als gevolg van nieuwe ramingen voor het kassaldo. Als de nieuwe saldoraming tegenvalt ten opzichte van de vorige raming, stijgen de rentekosten. Als de saldoraming meevalt, dalen de rentekosten. In de derde plaats leiden bijstellingen in de rekenrente (bron: CPB) tot mutaties in de rentekosten. Ten vierde ontstaan mutaties als gevolg van nieuwe uitgiftes. Als de rente op de uitgiftes afwijkt van de rekenrente wordt de raming aangepast.

23

Kamerstukken II 2001/02, 28 035, nr.A.

24

Voor achtergronden wordt verwezen naar het rapport Risicomanagement van de Staatsschuld, evaluatie van het beleid 2008–2011 & beleid 2012–2015, Agentschap, Ministerie van Financiën, 2011 en de aanbiedingsbrief aan de Tweede Kamer, 32 000 IXA, nr. 5, vergaderjaar 2011–2012.

Licence