Base description which applies to whole site

Artikel 8 Oudedagsvoorziening

De overheid biedt een basispensioen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. De overheid stimuleert de opbouw van en stelt kaders voor de houdbaarheid van aanvullende arbeidspensioenen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.

Het kabinet vindt dat iedere gepensioneerde een basispensioen dient te hebben. Daarom verschaft zij een basispensioen (AOW) aan diegenen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit is de eerste pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Daarnaast bevordert de overheid het opbouwen van toekomstbestendige aanvullende pensioenen, zodat werknemers na hun pensionering niet te maken krijgen met een grote inkomensachteruitgang. Momenteel bouwt ruim 87% van de werknemers een aanvullend arbeidspensioen op door verplichte deelname aan pensioenregelingen die vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers meestal beheren. Dit betreft de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Met regelgeving en toezicht waarborgt de overheid een zorgvuldig beheer van de ingelegde pensioengelden. In de derde pijler van het pensioenstelsel kunnen mensen facultatief op eigen initiatief individuele pensioenproducten afsluiten.

De overheid biedt inkomensondersteuning aan AOW-gerechtigden (IOAOW) en biedt een overbruggingsuitkering aan mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd (OBR).

Inwoners van Caribisch Nederland die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een basispensioen op grond van de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV).

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen en de aanvullende arbeidspensioenen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • de vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • de vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen voor zover de overheid hier zelf verantwoordelijkheid voor draagt;

  • de sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • de vormgeving van het toezicht met betrekking tot de arbeidspensioenen door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM);

  • de organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het pensioenbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Vernieuwing pensioenstelsel

Op 22 juni 2020 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten van de stuurgroep zoals uiteengezet in de «Hoofdlijnennotie uitwerking pensioenakkoord» (Kamerstukken II 2019/20, 32 043, nr. 519). Deze hoofdlijnennotitie heeft betrekking op de vormgeving van een nieuw pensioencontract, de afspraken over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel, het nieuwe fiscale kader en de juridische analyse. Nadat overeenstemming over de nadere uitwerking van het pensioenakkoord is bekrachtigd door de leden van de verschillende werkgevers- en werknemersorganisaties is de Tweede Kamer op 6 juli 2020 geïnformeerd over het totaalpakket aan maatregelen (Kamerstukken II 2019/20, 32 043, nr. 520). Het kabinet streeft in het tweede kwartaal van 2021 de wet- en regelgeving die nodig is voor de vernieuwing van het pensioenstelsel bij de Tweede Kamer in te dienen, zodat het nieuwe wettelijke en fiscale kader per 2022 in werking kan treden. Bij indiening van het wetsvoorstel zal een ingroeipad voor pensioenfondsen naar het nieuwe stelsel worden vastgelegd.

AOW-leeftijd

Het kabinet en sociale partners hebben afgesproken dat de stijging van de AOW-leeftijd met ingang van 2025 voor 2/3 gekoppeld wordt aan de stijging van de resterende levensverwachting op 65 jaar. Dit betekent dat elk jaar levenswinst wordt vertaald in gemiddeld 8 maanden langer doorwerken en gemiddeld 4 maanden langer AOW-pensioen. Deze aangepaste koppeling gaat ook gelden voor de pensioenrichtleeftijd, waardoor ook deze minder snel zal stijgen. Dit wetsvoorstel is in juli ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2019/20, 35 520, nr. 3).

Maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden

Het pensioenakkoord bevat ook afspraken over duurzame inzetbaarheid die eraan moeten bijdragen dat mensen hun AOW-leeftijd gezond werkend kunnen bereiken; ook degenen die zwaar werk verrichten. Een van de maatregelen betreft een tijdelijke subsidieregeling die ziet op het faciliteren van sectorale maatwerkafspraken rondom duurzame inzetbaarheid, langer doorwerken en eerder uittreden. Sociale partners in sectoren kunnen in gezamenlijk overleg subsidieaanvragen indienen met als doel het duurzaam inzetbaar houden van werkenden en het faciliteren van langer doorwerken, het wegnemen van knelpunten bij het realiseren van regelingen die onder de introductie van de tijdelijke drempelvrijstelling in de RVU-heffing vrijgesteld zijn van een RVU-heffing en het introduceren van faciliteiten voor werkenden om inzicht te krijgen in de effecten op het inkomen en pensioenuitkering bij het gebruik maken van diverse regelingen. Het kabinet stelt hiervoor € 1 miljard beschikbaar (4 x 250 miljoen vanaf 2021). Per brief is de Tweede Kamer over de contouren van de regeling geïnformeerd (Kamerstukken II 2019/20, 25 883, nr. 388).

Wetsvoorstel RVU, verlofsparen en bedrag ineens

Het wetsvoorstel RVU, verlofsparen en bedrag ineens bestaat uit drie voorstellen. Ten eerste wordt voorgesteld om voor alle deelnemers de mogelijkheid te introduceren om op de pensioeningangsdatum een deel van de waarde van de aanspraken op ouderdomspensioen als bedrag ineens op te nemen. In de tweede plaats wordt er - in lijn met de afspraken uit het pensioenakkoord - een tijdelijke vrijstelling van de RVU-heffing geregeld die vervroegde uittreding mogelijk maakt voor werknemers die niet in staat zijn werkend de AOW-leeftijd te bereiken. Tot slot wordt de bestaande regeling waarbij werknemers fiscaal gefaciliteerd vakantieverlof en compensatieverlof kunnen opsparen verruimd. De beoogde inwerkingtredingsdatum voor de versoepeling van de RVU-heffing en verlofsparen is 1 januari 2021 en voor bedrag ineens 1 januari 2022. Het wetsvoorstel is begin september bij de Tweede Kamer ingediend (Kamerstukken II 2019/20, 35 555, nr. 3).

Herziening nabestaandenpensioen

In navolging van het advies van de Stichting van de Arbeid zal het nabestaandenpensioen meer worden gestandaardiseerd en adequater en begrijpelijker worden, waardoor financiële risico’s voor nabestaanden van deelnemers worden verkleind (Kamerstukken II 2019/20, 32 043, nr. 520). De belangrijkste wijziging is dat het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum alleen nog maar mogelijk zal zijn op verzekeringsbasis. De dekking zal fiscaal gemaximeerd worden op 50% van het salaris, zonder rekening te houden met een franchise en zal diensttijdonafhankelijk zijn. Daarnaast wordt er ook een wijziging voorgesteld ter verbetering van het wezenpensioen. De dekking daarvan wordt verhoogd naar 20% van het salaris en er zal een vaste eindleeftijd van 25 jaar gaan gelden. Voor het partnerpensioen bij overlijden na pensioendatum worden geen wijzigingen voorgesteld. De benodigde wijzigingen van wet- en regelgeving worden meegenomen in het wetstraject voor de vernieuwing van het pensioenstelsel.

Herziening waardeoverdracht kleine pensioenen

In de Wet waardeoverdracht klein pensioen is met ingang van 2018 het recht op afkoop van kleine pensioenen vervangen door een recht op waardeoverdracht. Het recht op waardeoverdracht is van toepassing op kleine pensioenen, die zijn ontstaan doordat de werknemer van baan is gewisseld en geen deelnemer meer is van de betreffende pensioenregeling. In navolging van het verzoek van de Stichting van de Arbeid zal het recht op waardeoverdracht worden uitgebreid. Door de uitbreiding krijgen pensioenuitvoerders het wettelijk recht om alle kleine pensioenen, ongeacht of deze zijn ontstaan door baanwisseling of niet, te mogen overdragen. Hiervoor zal wetgeving in gang worden gezet met het oog op inwerkingtreding op 1 januari 2022, zoals aangekondigd in de brief van 15 april 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 32 043, nr. 517).

Aanvalsplan beperken Witte Vlek

De Stichting van de Arbeid heeft als onderdeel van het pensioenakkoord oplossingsrichtingen opgesteld om het aantal werknemers die geen pensioen opbouwen te reduceren (aanvalsplan 'witte vlek'). Een van de maatregelen is het inkorten van de wachttijd voor pensioenopbouw in de uitzendsector van 26 weken naar 8 weken, in lijn met hetgeen wat voor andere sectoren geldt. Deze aanbeveling wordt overgenomen, de wijziging van de wachttijd in de uitzendsector zal naar verwachting meelopen met de wet- en regelgeving in 2021 die nodig is voor de vernieuwing van het pensioenstelsel en ingaat per 2022. De Tweede Kamer is hierover middels de pensioenbrief geïnformeerd (Kamerstukken II 2019/20, 32 043, nr. 520).

Tabel 75 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 8 (bedragen x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Verplichtingen

25.215

25.632

26.178

27.410

28.528

29.855

31.419

        

Uitgaven

25.215

25.632

26.178

27.410

28.528

29.855

31.419

waarvan juridisch verplicht

  

100%

    
        

Inkomensoverdrachten

25.215

25.632

26.178

27.410

28.528

29.855

31.419

Overbruggingsregeling AOW

3.509

1.904

1.084

831

408

89

0

AOV incl. tegemoetkoming (Caribisch Nederland)

21.706

23.728

25.094

26.579

28.120

29.766

31.419

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Overbruggingsregeling AOW (OBR) en AOV.

Budgettaire gevolgen van beleid premiegefinancierd

Tabel 76 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 8 (bedragen x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Uitgaven

39.483.700

41.281.516

43.157.013

44.152.441

45.080.189

46.373.241

48.304.104

        

Inkomensoverdrachten

39.483.700

41.281.516

42.185.100

42.523.673

42.807.650

43.286.194

44.242.636

AOW

38.538.717

40.301.106

41.181.169

41.511.187

41.788.456

42.255.776

43.189.322

Inkomensondersteuning AOW

944.983

980.410

1.003.931

1.012.486

1.019.194

1.030.418

1.053.314

        

Nominaal

0

0

971.913

1.628.768

2.272.539

3.087.047

4.061.468

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Inkomensoverdrachten
Overbruggingsregeling AOW (OBR)

De OBR geldt voor mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. De regeling is per 1 oktober 2013 in werking getreden, werkt terug tot 1 januari 2013 en sluit voor nieuwe instroom per 1 januari 2023. Vanaf 2016 is de OBR uitgebreid voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met vroegpensioen zijn gegaan. De OBR overbrugt voor deze groep het AOW-gat voor zover dat het gevolg is van de versnelde verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd, omdat deze groep zich niet op die versnelling heeft kunnen voorbereiden. Sinds 1 oktober 2016 kan een OBR-uitkering tot maximaal 1 jaar met terugwerkende kracht worden aangevraagd (de aanvraag moet wel worden gedaan vóór dat de AOW-gerechtigde leeftijd is bereikt). De OBR kent een inkomenseis en een partner- en vermogenstoets (exclusief eigen woning en pensioenvermogen). De OBR wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Het inkomen waarbij er toegang ontstaat tot de OBR bedraagt voor alleenstaanden maximaal 200% van het wettelijk minimumloon en voor paren 300% van het wettelijk minimumloon. Dit is in de tweede helft van 2020 gelijk aan een bruto bedrag van € 3.360 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een alleenstaande en € 5.040 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een paar. Voor de vermogenstoets wordt aangesloten bij de grens van het box 3-vermogen uit de Wet Inkomstenbelasting 2001. Het heffingsvrije vermogen uit box 3 bedraagt in 2020 € 30.846 per persoon. Dit betekent voor een (volwassen) eenpersoonshuishouden dat er tot een vermogen van € 30.846 recht bestaat op een overbruggingsuitkering en voor een (volwassen) tweepersoonshuishouden tot een vermogen van € 61.692.

Hoe hoog is de OBR?

De maximale uitkeringshoogte van de overbruggingsregeling is afgeleid van het wettelijk minimumloon en komt netto overeen met de hoogte van het sociaal minimum onder de AOW-gerechtigde leeftijd. Inkomen uit arbeid wordt gedeeltelijk en inkomen uit uitkeringen wordt volledig in mindering gebracht op de overbruggingsuitkering. De hoogte is voorts afhankelijk van het aantal verzekerde jaren in de opbouwperiode overeenkomstig de systematiek van de AOW, en begrensd tot de hoogte van het inkomen uit vut- of prepensioen of het daarmee vergelijkbaar inkomen dat aan de OBR voorafging.

Budgettaire ontwikkelingen

De geraamde uitkeringslasten OBR lopen de komende jaren af van circa € 1,1 miljoen in 2021 tot circa € 0,1 miljoen in 2024. De komende jaren neemt enerzijds de instroom in de OBR af, maar tegelijkertijd neemt de te overbruggen periode toe (dus langere duur OBR-uitkering). De verwachte uitgaven nemen jaarlijks af, omdat het neerwaartse effect van de afnemende instroom groter is dan het opwaartse effect van de langere overbruggingsperiode.

Beleidsrelevante kerncijfers

Naar verwachting zal de instroom in de OBR verder afnemen. Dit komt doordat de groep van personen die reeds per 1 januari 2013 of 1 juli 2015 met vut- of prepensioen of een daarmee vergelijkbare regeling waren steeds kleiner wordt.

Tabel 77 Kerncijfers OBR
 

Realisatie 20191

Raming 2020

Raming 2021

Instroom OBR (x 1.000 uitkeringen)

0,8

0,5

0,1

1

SVB, Jaarverslag.

Algemene Ouderdomsverzekering (AOV) (Caribisch Nederland)

Personen die in Caribisch Nederland verzekerde jaren hebben opgebouwd voor de AOV en die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt ontvangen een aan de verzekerde jaren gerelateerd ouderdomspensioen op grond van de AOV. Naast het ouderdomspensioen wordt op Sint Eustatius en Saba een tegemoetkoming verstrekt die recht doet aan de prijsverschillen tussen de eilanden. Tevens kent de AOV een partnertoeslag.

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van demografische ontwikkelingen nemen de uitkeringslasten van de AOV-uitkering toe.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 78 Kerncijfers AOV
 

Realisatie 20191

Raming 2020

Raming 2021

Volume AOV (x 1.000 personen, ultimo)

4,3

4,6

4,9

1

RCN-unit SZW.

Algemene Ouderdomswet (AOW)

De AOW is een volksverzekering en heeft als doel het verschaffen van een basispensioen aan degenen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. De AOW wordt uitgevoerd door de SVB. Hoofdstuk 5.1, sociale fondsen SZW, gaat nader in op de financiering van de uitgaven aan de AOW.

Wie komt er voor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland woont tussen de aanvangsleeftijd (in 2020 16 jaar en 4 maanden) en de AOW-gerechtigde leeftijd (in 2020 66 jaar en 4 maanden) is verplicht verzekerd voor de AOW. Ook als een persoon niet in Nederland woont maar hier wel werkt en op grond daarvan onder de loonbelasting valt, is hij of zij verzekerd.

In 2021 zal de AOW-gerechtigde leeftijd net als in 2020 66 jaar en vier maanden bedragen. Daarna wordt de AOW-gerechtigde leeftijd verhoogd naar 66 jaar en zeven maanden in 2022, 66 jaar en tien maanden in 2023 en 67 jaar in 2024. In lijn met de in het pensioenakkoord afgesproken 2/3-koppeling, zal de AOW-leeftijd in 2025 67 jaar bedragen.

AOW’ers die vóór 1 april 2015 de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, kunnen in aanmerking komen voor de partnertoeslag als de jongere partner nog niet AOW-gerechtigd is. Die toeslag wordt alleen uitgekeerd als de jongste partner geen of weinig eigen inkomen heeft. De toeslag stopt zodra de partner een eigen AOW-pensioen ontvangt of wanneer de oudere partner overlijdt. Per 1 april 2015 is de partnertoeslag gesloten voor nieuwe instroom.

Hoe hoog is de AOW?

De hoogte van het AOW-basispensioen is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. Alleenstaanden ontvangen 70% van het AOW-normbedrag dat is afgeleid van het wettelijk minimumloon en gehuwden of samenwonenden elk 50%.

Tabel 79 AOW bruto maandbedragen, exclusief vakantietoeslag en exclusief inkomensondersteuning AOW (in €)
 

1 juli 2020

Gehuwd / samenwonend

 844,40

Alleenstaande

1.245,04

De bedragen in bovenstaande tabel zijn volledige AOW-pensioenen. Wie pas later in Nederland is komen wonen of een aantal jaren in het buitenland heeft gewoond en daarom niet de volledige opbouw heeft gehad, krijgt een lagere uitkering: voor ieder gemist jaar 2% minder AOW.

Budgettaire ontwikkelingen

De stijgende levensverwachting en de vergrijzing leiden de komende jaren tot een toename van het aantal AOW-gerechtigden en daarmee tot een stijging van de verwachte uitgaven aan de AOW. Vanaf 2022 nemen de uitgaven minder snel toe, omdat de AOW-gerechtigde leeftijd dan weer wordt verhoogd. In het Pensioenakkoord is een 2/3-koppeling van de AOW-leeftijd vanaf 2025 afgesproken. Hierdoor zal de AOW-leeftijd in 2025 niet worden verhoogd. De uitgaven nemen hierdoor in 2025 sneller toe dan in eerdere jaren. De demografische ontwikkelingen voor de prognose zijn ontleend aan de Kernprognose 2019-2060 van het CBS. Daarnaast wordt in de raming rekening gehouden met de hogere sterfte vanwege corona. De gevolgen hiervan op de levensverwachting zijn (nog) onzeker.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 80 Kerncijfers AOW
 

Realisatie 20191

Raming 2020

Raming 2021

Volume AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

3.423

3.486

3.568

Personen met een onvolledige AOW-uitkering (% van totaal, ultimo)

19

19

19

1

SVB, jaarverslag.

Handhaving

De SVB heeft in 2019 extern onderzoek laten verrichten naar de wijze waarop de SVB haar handhaving invulling geeft. Uit dit onderzoek blijkt dat de SVB alle misbruikrisico’s in beeld heeft en dat er voldoende interne en externe mogelijkheden zijn ingericht om misbruiksignalen op te vangen (Kamerstukken II 2019/20, 26 448, nr. 630). De SVB rapporteert in de signaleringsbrief jaarlijks over de signalen en fenomenen op het gebied van fraude. In de signaleringbrief van juni 2020 heeft de SVB geen nieuwe frauderisico’s gesignaleerd (Kamerstukken II 2019/20, 17 050, nr. 595). De SVB geeft aan door de contactbeperkende maatregelen vanwege corona een lager aantal onderzoeken te kunnen verrichten dan gepland. De verhoging van handhavingsrisico is naar inschatting van de SVB vooralsnog beperkt.

Tabel 81 Kerncijfers AOW (fraude en handhaving)
  

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Preventie1

Gepercipieerde detectiekans (%)

61

52

57

Kennis van de verplichtingen (%)

84

82

67

  

Ontstaansjaar vordering

  

2017

2018

2019

Terugvordering2

Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2019 (%)

61

43

14

1

Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

Inkomensondersteuning AOW

In 2015 is een inkomensondersteuning voor AOW-gerechtigden geïntroduceerd die afhankelijk is van de opbouwjaren op grond van de AOW. De regeling wordt uitgevoerd door de SVB en gefinancierd uit het Ouderdomsfonds.

Wie komt er voor in aanmerking?

De inkomensondersteuning AOW-gerechtigden (IOAOW) wordt verstrekt aan iedereen die in aanmerking komt voor een AOW-uitkering en woonachtig is in de EU/EER/Zwitserland, verdragslanden of Caribisch Nederland. Hierdoor krijgen alleen personen die woonachtig zijn in een niet-verdragsland geen inkomensondersteuning AOW (0,1% van de AOW-gerechtigden).

Hoe hoog is de inkomensondersteuning AOW?

De hoogte van de IOAOW is afhankelijk van het aantal AOW-opbouwjaren en bedraagt maximaal € 25,63 bruto per maand (prijspeil 2020). De IOAOW wordt jaarlijks geïndexeerd.

Budgettaire ontwikkelingen

De stijgende levensverwachting en de vergrijzing leiden de komende jaren tot een toename van het aantal AOW-gerechtigden en daarmee tot een stijging van de verwachte uitgaven aan de IOAOW. Vanaf 2022 nemen de uitgaven minder snel toe, omdat de AOW-gerechtigde leeftijd dan weer wordt verhoogd. In het Pensioenakkoord is een 2/3-koppeling van de AOW-leeftijd vanaf 2025 afgesproken. Hierdoor zal de AOW-leeftijd in 2025 niet worden verhoogd. De uitgaven nemen hierdoor in 2025 sneller toe dan in eerdere jaren. De demografische ontwikkelingen voor de prognose zijn ontleend aan de Kernprognose 2019-2060 van het CBS. Daarnaast wordt in de raming rekening gehouden met de hogere sterfte vanwege corona. De gevolgen hiervan op de levensverwachting zijn (nog) onzeker.

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage ‘Fiscale regelingen’ in de Miljoenennota. Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota ‘Toelichting op de fiscale regelingen’.

Tabel 82 Fiscale regelingen 2019-2021, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)
 

2019

2020

2021

Pensioen niet-belaste premie

19.116

19.554

20.307

Pensioen belaste uitkering

‒ 12.485

‒ 12.665

‒ 12.673

Pensioen vrijstelling box 3

7.232

7.434

7.803

Lijfrente premieaftrek

600

611

634

Lijfrente belaste uitkering

‒ 401

‒ 406

‒ 407

Lijfrente vrijstelling box 3

232

239

250

Nettopensioen en nettolijfrente

6

6

8

Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de reikwijdte van pensioenregelingen. De overheid stelt regels om te bevorderen dat toezeggingen ook daadwerkelijk worden nagekomen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.

Beleidsrelevante kerncijfers

Als kerncijfers zijn het totaal aantal pensioenfondsen opgenomen en het aantal pensioenfondsen met een dekkingsgraad onder de 130%, alsmede de daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden. De maatstaf van 130% is gekozen omdat een dergelijke dekkingsgraad met de wettelijk vastgestelde mate van zekerheid toereikend is om de pensioenverplichtingen na te komen.

De afname van het aantal pensioenfondsen in 2019 past bij de dalende trend van de afgelopen jaren. Het gaat hierbij vooral om een afname van de pensioenfondsen met een geringe omvang. Door schaalvergroting met andere pensioenfondsen kan beter worden voldaan aan de eisen die worden gesteld aan een verantwoord beheer. Het aandeel pensioenfondsen met een dekkingsgraad lager dan 130% is licht gestegen in 2019 in vergelijking met voorgaande jaren, maar het aantal bij die fondsen betrokken deelnemers en gepensioneerden is echter kleiner dan in voorgaande jaren.

De dekkingsgraden zijn de afgelopen maanden gedaald door de economische gevolgen van de coronacrisis. In hoeverre dit effect blijvend is, zal de komende maanden blijken. In ieder geval is de financiële positie aan het einde van het jaar leidend voor de vraag of pensioenen verhoogd kunnen worden of verlaagd moeten worden.

Tabel 83 Kerncijfers aanvullende pensioenen1
 

Realisatie 2017

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Totaal aantal pensioenfondsen2

219

208

203

 

Aantal pensioenfondsen met dekkingsgraad ≤130%3

204

190

193

 

Aantal bij deze fondsen betrokken deelnemers (x 1.000)

5.362

5.555

5.500

 

Aantal bij deze fondsen betrokken gepensioneerden (x 1.000)

3.250

3.322

3.310

1

DNB, Statistiek toezicht pensioenfondsen

2

Pensioenfondsen zonder eigen verplichtingen, bijvoorbeeld de volledig herverzekerde fondsen, kennen geen dekkingsgraad en zijn daarom niet opgenomen in de tabel.

3

Beleidsdekkingsgraad

Licence