Base description which applies to whole site

Artikel 3: Sociale vooruitgang

Menselijke ontplooiing en het bevorderen van sociale gelijkheid en inclusieve ontwikkeling, door:

  • het bijdragen aan mondiale gezondheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) voor iedereen;

  • het bevorderen van vrouwenrechten en gendergelijkheid;

  • versterking van het maatschappelijk middenveld en bevordering en bescherming van de politieke ruimte voor maatschappelijke organisaties;

  • versterken van de meest gemarginaliseerde en gediscrimineerde groepen, zodat zij hun stem kunnen laten horen;

  • vergroting van kansen en perspectieven voor jongeren;

  • een toename van het aantal goed opgeleide professionals en versterking van beroeps- en hoger onderwijs.

De minister is verantwoordelijk voor:

Financieren

  • Het financieren van programma’s van multilaterale organisaties, niet gouvernementele organisaties, bedrijven, overheden en kennisinstellingen, die het meeste perspectief bieden op het verwezenlijken van de beoogde resultaten op het gebied van mondiale gezondheid en SRGR, vrouwenrechten en gender­ gelijkheid en het versterken van de meest gemarginaliseerde en gediscrimineerde groepen.

  • Het financieren van programma’s gericht op het versterken van het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden, via onder meer strate­ gische partnerschappen.

  • Het steunen van initiatieven op het terrein van onderwijs, onder andere via het Global Partnership for Education en het financieren van programma’s gericht op het vergroten van perspectieven en kansen voor jongeren, zoals Generation Unlimited en de programma’s die de nexus tussen onderwijs en werkgelegenheid bevorderen.

  • De versterking van beroeps- en hogeronderwijsinstellingen en versterking van kennis en vaardigheden van jongeren en mid career professionals via het Orange Knowledge Programma (OKP) en kennisplatforms.

Stimuleren

  • Het bijdragen aan structurele armoedebestrijding en bevorderen van inclusieve groei en ontwikkeling door mensen te steunen, invloed uit te oefenen op beleid en hun mogelijkheden en kansen te vergroten om bij te dragen aan inclusieve duurzame ontwikkeling, specifiek voor achtergestelde of gediscrimineerde groepen, waaronder vrouwen, meisjes en LHBTIQ+.

  • De Nederlandse inzet voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en hiv-preventie, onder meer in multilaterale fora. Nederland speelt een actieve rol in de follow-up van ICPD en uitvoering van SRGR en gendergelijkheid als onderdeel van de 2030 agenda, in de bilaterale dialoog in de partnerlanden, in de samenwerking met NGO’s en in samenwerking met private partijen en het bedrijfsleven.

  • Werken aan goede internationale kaders voor vrouwenrechten en gendergelijkheid in multilaterale fora (VN, OESO/DAC, EU) en het onder­ steunen van lokale organisaties ter versterking van politieke participatie, economische zelfstandigheid, een actieve rol van vrouwen in vredespro­ cessen en de uitbanning van geweld tegen vrouwen. Lokale ervaringen worden ingebracht in multilaterale fora, en vice versa.

  • De samenwerking met het maatschappelijk middenveld op de interna­ tionale beleidsagenda en het bevorderen van de politieke ruimte in interna­ tionale fora, waaronder het Global Partnership for Effective Development Cooperation (GPEDC).

  • Het bevorderen van toegang tot beroeps- en hoger onderwijs om jongeren in ontwikkelingslanden de nodige kennis, vaardigheden en competenties te laten ontwikkelen en hen perspectief te bieden op een inkomen.

Als gevolg van een hogere asielinstroom dan eerder verwacht, heeft er een herschikking plaatsgevonden binnen het ODA-budget. Dit leidt tot een ombuiging op de begroting van BHOS van totaal EUR 3,5 miljard in de periode 2023 t/m 2026. Deze ombuigingen zijn in deze begroting voor 2024 en verder verwerkt. De intensiveringen uit het coalitieakkoord en de BHOS-nota zijn hierbij uitgezonderd van ombuigingen conform staand beleid. Op de reguliere budgetten is vervolgens een vast percentage gekort. Voor artikel 3 betekent dit dat er meer gekort is op het reguliere budget dan op de intensiveringen daarbinnen. Het extra budget voortkomend uit MEV is ingezet om de ombuigingen te dempen.

Zoals uitgewerkt in de Nederlandse mondiale gezondheidsstrategie zal extra worden bijgedragen aan mondiale gezondheid en SRGR, met focus op primaire gezondheidszorg en SRGR, via internationale organisaties en fondsen zoals de WHO en de Global Financing Facility (GFF), maar ook door opschaling van SRGR programma’s die op landenniveau in onze focuslanden en -regio’s worden uitgevoerd. Met inzet op primaire gezondheidssystemen wordt de capaciteit van landen versterkt om ziekten zoals TBC en hiv te bestrijden, adequate zorg en informatie te bieden op het gebied van SRGR, maar ook de weerbaarheid versterkt tegen pandemieën. Ook zal het kabinet zich inspannen voor het versterken van de innovatiekracht op het terrein van gezondheid en het vergroten van betrokkenheid van de private sector. Tenslotte zal het kabinet komend jaar bijdragen aan het Team Europe Initiative op lokale productie van vaccins, medicijnen en medische producten, waarbij Nederland zich specifiek zal inzetten voor het vergroten van de rol van het bedrijfsleven.

De inzet op beroeps- en hoger onderwijs blijft ongewijzigd. Daarbij voorziet het kabinet geen steun voor de Innovative Finance Facility for Education (IFFED), omdat dit initiatief de afgelopen jaren niet van de grond is gekomen en te risicovol is.

Naar aanleiding van de evaluatie van de Twinningfaciliteit Suriname- Nederland die in 2022 is afgerond, zal de mogelijkheid voor een nieuwe faciliteit voor duurzame maatschappelijke samenwerking tussen beide landen worden onderzocht.

Tabel 13 Budgettaire gevolgen van beleidsartikel 3 Sociale vooruitgang (bedragen x € 1.000)
  

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

         
 

Verplichtingen

782 314

563 268

309 676

1 709 533

477 025

359 795

582 195

         
 

Uitgaven:

       
 

Programma-uitgaven totaal

901 132

813 224

802 998

753 679

809 384

897 979

897 979

         
         

3.1

Mondiale gezondheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten

579 156

507 965

508 537

489 091

508 523

556 784

556 784

         
 

Subsidies (regelingen)

       
 

Mondiale gezondheid en SRGR

139 449

162 178

201 576

186 731

215 936

278 022

278 094

 

Global Fund to Fight Aids, Malaria and Tuberculosis

52 000

0

0

0

0

0

0

         
 

Opdrachten

       
 

Mondiale gezondheid en SRGR

9 280

16 397

17 825

17 975

17 825

17 975

17 975

         
 

Bijdrage aan agentschappen

       
 

Rijksdienst voor ondernemend Nederland

78

137

139

140

142

172

100

         
 

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

       
 

WHO/PAHO

5 638

6 713

6 713

6 713

6 713

6 713

6 713

 

Mondiale gezondheid en SRGR

188 464

196 338

184 882

180 130

170 505

156 500

156 500

 

UNFPA

72 995

48 300

60 000

60 000

60 000

60 000

60 000

 

UNAIDS

23 000

23 000

23 000

23 000

23 000

23 000

23 000

 

Partnershipprogramma WHO

15 773

14 402

14 402

14 402

14 402

14 402

14 402

 

Global Fund to Fight Aids, Malaria and Tuberculosis

0

0

0

0

0

0

0

 

UNICEF

9 000

0

0

0

0

0

0

 

Vrouwenrechten en keuzevrijheid

63 479

0

0

0

0

0

0

         
 

Nog te verdelen

       
 

Nog te verdelen

 

40 500

0

0

0

  
         

3.2

Vrouwenrechten en gendergelijkheid

51 675

49 667

47 609

43 197

46 240

52 439

52 439

         
 

Subsidies (regelingen)

       
 

Vrouwenrechten

39 526

33 067

34 109

29 697

40 240

46 439

46 439

         
 

Opdrachten

       
 

Vrouwenrechten

188

0

0

0

0

0

0

         
 

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

       
 

Vrouwenrechten

5 483

6 600

7 500

7 500

0

0

0

 

UNWOMEN

6 478

6 000

6 000

6 000

6 000

6 000

6 000

         
 

Nog te verdelen

       
 

Nog te verdelen

 

4 000

     
         

3.3

Maatschappelijk middenveld

200 486

198 442

182 859

164 098

193 293

219 206

219 206

         
 

Subsidies (regelingen)

       
 

Twinningsfaciliteit Suriname

60

850

0

0

0

0

0

 

Versterking maatschappelijk middenveld

179 768

175 857

167 592

148 837

184 798

211 711

211 711

         
 

Opdrachten

       
 

Versterking maatschappelijk middenveld

10 720

6 000

6 000

6 000

2 000

2 000

2 000

 

Versterking maatschappelijk middenveld Monitoringsfonds

102

1 417

1 282

1 291

1 000

  
         
 

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

       
 

Versterking maatschappelijk middenveld

9 836

10 318

7 985

7 970

5 495

5 495

5 495

         
 

Nog te verdelen

       
 

Nog te verdelen

 

4 000

     
         

3.4

Onderwijs

69 815

57 150

63 993

57 293

61 328

69 550

69 550

         
 

Subsidies (regelingen)

       
 

Onderzoekprogramma's

1 425

1 500

1 500

1 500

1 500

0

0

         
 

Opdrachten

       
 

Onderwijs

77

200

200

200

200

100

100

 

Onderzoekprogramma's

0

2 000

2 000

1 500

1 500

1 500

1 500

 

Hoger Onderwijs

32 184

40 932

57 940

54 093

58 128

67 950

67 950

         
 

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

       
 

Onderwijs

2 879

2 518

2 353

0

0

0

0

 

Global partnership for education

33 250

10 000

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Tabel 14 Budgetflexibiliteit beleidsartikel 3 Sociale vooruitgang

Geschatte budgetflexibiliteit

2024

Juridisch verplicht

76%

Bestuurlijk gebonden

3%

Beleidsmatig gereserveerd

7%

Nog niet ingevuld / vrij te besteden

14%

De budgetten voor alle beleidsdoelen op dit artikel zijn voor het overgrote deel juridisch verplicht of beleidsmatig gereserveerd, voornamelijk inten­ siveringsmiddelen uit het coalitieakkoord. In de loop van 2023 zullen nog een aantal nieuwe verplichtingen worden aangegaan voor de centrale budgetten voor SRGR en mogelijk onderwijs.

Voor ODA-middelen wordt niet gestuurd op kanalen maar wordt gekozen voor het kanaal waarmee de middelen het meest effectief ingezet kunnen worden. Besluitvorming daarover vindt gedurende het jaar plaats. Tegen deze achtergrond een toelichting per instrument.

  • Subsidies: Betreft met name subsidies voor Versterking Maatschappelijk Middenveld (VMM). In 2024 is daarvoor ca. EUR 170 miljoen gereser­veerd. Het VMM-programma loopt tot eind 2025.

  • Opdrachten: betreft o.a. opdrachten voor het Kennisontwikkelingspro­ gramma via de Nuffic dat loopt tot eind 2024. Het programma voor beroeps- en hoger onderwijs heeft verwachte uitgaven van ca. EUR 46,6 miljoen. Daarnaast o.a. een opdracht van EUR 25 miljoen voor IFFIm van Gavi (looptijd 2021-2030).

  • Bijdragen: Betreft o.a. bijdragen aan VN-organisaties zoals UNFPA (EUR 50 miljoen), UNAIDS (EUR 23 miljoen) en UNWOMEN (EUR 6 miljoen). Looptijden variëren maar deze bijdragen zijn structureel van aard. Verder betreft het bijdrages via de Wereldbank voor o.a. GFF Every women & child (EUR 30 miljoen). Naast bijdragen aan deze organisaties betreft het ook bijdragen via ambassades. Voor 2024 is de raming EUR 153 miljoen aan bijdragen via de posten.

3.1 Mondiale gezondheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten

De Nederlandse Mondiale Gezondheidsstrategie 2023-2030 vormt het kader voor de inzet van het kabinet op het terrein van gezondheid in 2024. Het verbeteren van toegang tot primaire gezondheidszorg en Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) is daarbinnen een belangrijk speerpunt. Nederland blijft zich inzetten voor keuzevrijheid voor vrouwen en meisjes, goede informatievoorziening en toegang tot anticonceptie. Hierbij zet het kabinet in op die thema’s en rechten van groepen die onder druk staan, en waar andere donoren minder in durven te investeren, zoals veilige abortus, seksuele voorlichting en de gezondheid van jongeren en gemarginaliseerde groepen. Vanwege de ombuigingen krijgen sommige centraal gefinancierde organisaties en de ambassades in SRGR-focuslanden hiervoor minder middelen dan eerder voorzien.

Onder subsidies wordt via het SRGR partnerschappen programma gedurende de periode 2021-2025 zeven partnerschappen ondersteund, bestaande uit het Nederlands en zuidelijk maatschappelijk middenveld. Deze partnerschappen zijn vooral gericht op capaciteitsversterking, waarbij de nadruk ligt op pleitbezorging voor het vergroten van kennis en toegang tot SRGR voor jongeren alsmede op meer respect voor SRGR van mensen aan wie deze nog wordt onthouden. In aanvulling hierop worden ook inter­nationale NGO’s gesteund die zich wereldwijd inzetten voor keuzevrijheid, informatievoorziening en toegang tot SRGR dienstverlening. Daarbij is het uitgangspunt voor Nederland dat politieke en diplomatieke inzet voor SRGR en gendergelijkheid en behoud van de internationale verworvenheden samengaan met financiële steun. Ook de verhoogde Nederlandse bijdrage aan het Global Fund voor de bestrijding van aids, TBC en malaria (GFATM) is onder subsidies gebracht, evenals de bijdrage aan de vaccinalliantie Gavi.

Inzet in de focusregio's krijgt voor een belangrijk deel gestalte via landenspecifieke programma's. Hierbij ligt ook nadruk op versterking van primaire gezondheidssystemen, innovatie en SRGR.

Via opdrachten wordt het PDP programma gefinancierd, gericht op het bevorderen van de ontwikkeling van geneesmiddelen, vaccins en diagnostica om armoede en SRGR-gerelateerde ziekten en aandoeningen te voorkomen en te bestrijden.

Een aantal internationale organisaties met mandaat op het gebied van gezondheid krijgt algemene vrijwillige en/of geoormerkte bijdragen (WHO, UNFPA, UNAIDS, UNICEF, GAVI/IFFIm). In de samenwerking met deze organisaties krijgt versterking van primaire gezondheidssystemen, maar ook het belang van toegang tot basisgezondheidzorg voor de meest kwetsbare bevolkingsgroepen en het belang van onderlinge samenwerking, vooral in hun landenprogramma’s, bijzondere beleidsaandacht. Ook blijft Nederland een financier van het suppliesprogramma van UNFPA. De bijdrage aan de Global Financing Facility for Every Woman, Every Child is verhoogd. Dit fonds onder de Wereldbank steunt lage- en lage-middeninkomens landen in het versterken van hun gezondheidssystemen op het gebied van onder andere SRGR, maar ook moeder- en kindzorg. Deze bijdrage wordt niet meer apart geregistreerd onder ‘vrouwenrechten en keuzevrijheid’ maar is onder bijdragen aan internationale organisaties gebracht.

3.2 Vrouwenrechten en gendergelijkheid

Alle instrumenten van buitenlands beleid moeten worden ingezet om gendergelijkheid te bevorderen en te kunnen bereiken. Vrouwenrechten en gendergelijkheid zijn daarom geïntegreerd in de speerpunten en anderen prioritaire beleidsterreinen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssa­menwerking.

Drie instrumenten waarmee verschillende partnerschappen gericht op het versterken van vrouwenrechten en gendergelijkheid worden gesteund, zijn: Leading from the South (LFS) II, Power of Women (POW) en Women, Peace and Security (WPS). Deze instrumenten vormen het SDG 5 fonds samen met de SRGR partnerschappen, die worden gefinancierd vanuit begrotings­artikel 1. Vanuit begrotingsartikel 3.2 worden de meeste SDG 5 programma’s gefinancierd alsook bijdragen aan enkele andere organisaties (waaronder UN Women) en bijdragen op landenniveau.

Zuidelijke vrouwenrechtenorganisaties hebben een cruciale rol bij het aanjagen, agenderen, bepleiten en monitoren van vrouwenrechten en gendergelijkheid. Het LFS II programma ondersteunt via vier vrouwen­ fondsen direct vrouwenrechtenorganisaties in het Zuiden en versterkt Zuidelijk zeggenschap.

Het POW programma, ontworpen op basis van geleerde lessen uit het Funding Leadership Opportunities for Women (FLOW) II, wordt uitgevoerd door zes consortia van vrouwenrechtenorganisaties. Programma’s zijn vooral gericht op versterking van pleitbezorging voor politieke en economische participatie en leiderschap van vrouwen en het tegengaan van geweld tegen vrouwen en meisjes. POW en LFS II laten zien dat Nederland investeert in vrouwenrechtenorganisaties en leiderschap, waar Nederland zich ook internationaal hard voor maakt als co-lead van de Generation Equality Forum (GEF) Actie Coalitie voor Feminist Movements and Leadership.

Het WPS instrument is de opvolger van de programma’s die vielen onder het derde Nederlandse Nationaal Actieplan 1325 (NAP) (2016-2020). De WPS-programma’s worden uitgevoerd door acht consortia van NGO’s en dragen bij aan de uitvoering van het vierde NAP 1325 (2021 ‒ 2025). Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de steun voor de volwaardige deelname van vrouwen aan conflictpreventie, vredesonderhandelingen, vredes- en wederopbouw en bescherming van vrouwen en meisjes in conflictsituaties.

Voor alle programma’s onder het SDG 5 fonds geldt dat zij meer dan voorgaande programma’s zijn gericht op focusregio’s alsook deelname en leiderschap van (Zuidelijke) vrouwenrechtenorganisaties versterken.

3.3 Maatschappelijk middenveld

De ruimte voor het maatschappelijk middenveld (‘civic space’) staat in grote mate onder druk. Het kabinet blijft dan ook inzetten op steun aan het versterken van het maatschappelijk middenveld in zijn rol als pleiter en beïnvloeder. De in 2021 gestarte 42 strategische partnerschappen onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld geven tot en met 2025 uitvoering aan deze inzet. Als gevolg van de ombuigingen binnen de BHOS-begroting kan in dit kader minder worden geïnvesteerd in monitoring, evaluatie en leren.

Ook wordt samengewerkt met het CIVICUS-netwerk, dat de handelings­ ruimte voor maatschappelijke organisaties mondiaal meet. Afhankelijk van de financiële ruimte wordt ook de samenwerking met partnerorganisatie ICNL voortgezet. ICNL ondersteunt overheden en ngo’s voor een adequate wetgeving ten behoeve van de politieke ruimte voor maatschappelijke organisaties en sociale bewegingen.

Via het Civic Space Fund (CSF), gekanaliseerd via ambassades, worden direct lokale partners gesteund. De drempel voor de Flex-optie van het Civic Space Fund zal op EUR 25.000 blijven, een wijziging die is doorgevoerd naar aanleiding van de motie Hammelburg ( 36 200 XVII nr 16). Het Voice-fonds, dat de meest gemargina­liseerde en gediscrimineerde groepen een stem geeft, vindt plaats in tien geselecteerde landen en ondersteunt gediscrimineerde groepen. Het gaat met name om jongeren en ouderen, inheemse groepen en etnische minderheden, LHBTQI+ groepen, mensen met een beperking en vrouwen en meisjes die te maken hebben met geweld en uitbuiting.

3.4 Onderwijs

De focus van de Nederlandse onderwijsinzet op beroeps- en hoger onderwijs blijft ongewijzigd. Het meerjarig beroeps- en hoger onderwijsprogramma zal stap voor stap van start gaan. Door de ombuigingen zijn uitgaven naar verwachting pas in 2024 voorzien. Het programma is gericht op de groei van een ondernemende, jonge en weerbare generatie met meer perspectief op de arbeidsmarkt en in de samenleving, waarbij wordt aangesloten bij de prioriteiten van een land en de keuzes zoals vastgelegd in het meerjarenstrategisch kader van de betreffende ambassade. Onderwijs wordt ingezet als middel voor inclusieve duurzame ontwikkeling. Het kabinet zet de bestaande inzet op de nexus tussen onderwijs en werk voor jongeren in negen landen in focusregio’s zoveel mogelijk voort (zie artikel 1.3).

Daarnaast levert Nederland een bijdrage aan Generation Unlimited (GenU), een publiek-privaat-jongeren partnerschap dat zich richt op het versterken van vaardigheden van jongeren en begeleiding naar de arbeidsmarkt. Het Orange Knowledge Programme (OKP) wordt in 2024 afgerond. De Nederlandse deelname aan het Global Partnership for Education (GPE) wordt na afloop van het lopende contract (in 2025) beëindigd. De bijdrage aan GPE is in 2023 volledig betaald. De ruimte die hierdoor is ontstaan is voldoende om de toegepaste korting in 2024 en 2025 op te vangen.

Licence